KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
Artikel 4 Verkeer - Railverkeer
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangsrecht En Slotregel
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Ruimtelijke - En Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader En Thematische Beleidskaders
3.1 Inleiding
3.2 Rijk En Provincie
3.3 Provincie
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Merbeoordeling
4.3 Milieuhinder Bedrijven
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Geluid
4.6 Lucht
4.7 Geur
4.8 Bodem
4.9 Groenvoorzieningen En Bomen
4.10 Natuur En Ecologie
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand Watersysteem
5.2 Duurzaam Stedelijk Water
5.3 Watertoets
Hoofdstuk 6 Opzet Plan - Het Nieuwe Busplein
6.1 Algemeen
6.2 Groen
Hoofdstuk 7 Opzet Planregels
7.1 Inleiding
7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
7.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels
7.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangsrecht En Slotregel
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Financiële Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg
9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
9.3 Burgerparticipatie
9.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Luchtvaartverkeerzone-funnels
Bijlage 2 Boomwaardekaart
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Rekenresultaten Huidige Situatie
Bijlage 3 Rekenresultaten Toekomstige Situatie
Bijlage 4 Figuur 1 - Modellering Industrielawaai Huidige Situatie
Bijlage 5 Figuur 2 - Modellering Industrielawaai Toekomstige Situatie
Bijlage 6 Figuur 3 - Modellering Railverkeerlawaai Huidige Situatie
Bijlage 7 Figuur 4 - Modellering Railverkeerlawaai Toekomstige Situatie
Bijlage 8 Figuur 5 - Modellering Wegverkeerlawaai Huidige Situatie
Bijlage 9 Figuur 6 - Modellering Wegverkeerlawaai Toekomstige Situatie
Bijlage 10 Advies Brandweer Midden En West Brabant
Bijlage 11 Verantwoording Externe Veiligheid
Bijlage 12 Advies Waterschap De Dommel
Bijlage 13 Notitie Afdoening Reacties Overleginstanties En Burgerparticipatie
Bijlage 14 Raadsvoorstel Vaststelling Bestemmingsplan
Bijlage 15 Raadsbesluit Vaststelling Bestemmingsplan
Bijlage 16 Notitie Afdoening Zienswijze

Spoorzone, 3e herziening (deelgebied Spoorlaan West - busstation)

Bestemmingsplan - gemeente Tilburg

Vastgesteld op 19-08-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.2 plan:

Het bestemmingsplan Spoorzone, 3e herziening (deelgebied Spoorlaan West - busstation) met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2013008-e001 van de gemeente Tilburg.

1.3 aanbouw

Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 achtergevelrooilijn

De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.

1.7 bar

  1. a. Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor gebruik ter plaatse, ook tussen 02:00 uur en 06:00 uur.
  2. b. gedeelte van een bedrijf deel uitmakend van horecavestigingen met accent op verstrekking vanalcoholhoudende dranken.

1.8 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 bebouwingspercentage

Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.

1.10 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)

De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.11 bedrijven

Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom, ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven al dan niet met bijbehorende en ondergeschikte showroom), e.d., alsmede brandweerkazerne. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van autohandel in combinatie met een autoreparatiebedrijf.

Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.

Niet tot bedrijven worden gerekend: kantoren, horeca, prostitutie inrichting, (perifere) detailhandel, nutsvoorzieningen, tank- en servicestations, autowasplaatsen, dienstverlening, recreatie, sport, agrarisch bedrijf, maatschappelijke instellingen en bedrijfspompen, zijnde pompen die zijn bedoeld voor de eigen brandstoffenvoorziening met uitzondering van bedrijfspompen behorende bij tranportbedrijven.

(Bedrijf is de technische eenheid van onderneming, met dit laatste begrip is de economische eenheid bedoeld).

1.12 beeldbepalende boom

Ingevolge de gemeentelijke Boomwaardezoneringskaart als zodanig aangeduide boom.

1.13 beperkt kwetsbaar object

Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen´.

1.14 bestaand

Bij bouwwerken:

Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.

1.15 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 bewaarplaats

Een besloten ruimte, bestemd voor het bewaren van verpakt consumentenvuurwerk.

1.18 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.19 bouwblok

Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.

1.20 bouwen

Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.21 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.22 bouwlaag

Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.

1.23 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.27 bouwwerken van algemeen nut

Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.

1.28 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)

De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4m² daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.

1.29 cafetaria/snackbar

Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van ter plaatse bereide etenswaren, alsmede het bieden van gelegenheid tot het nuttigen van etenswaren ter plaatse.

1.30 café, eetcafé

Een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van kleine etenswaren of maaltijden, gedurende beperkte delen van de dag, een en ander al dan niet ter plaatse bereid.

Hieronder worden in elk geval niet verstaan: discotheken, bars, cafetaria/snackbar, nachtclubs, erotisch gerichte horeca, speelautomatenhallen en dergelijke.

1.31 calamiteit

Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving en dergelijke.

1.32 cultuurhistorische waarde

De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door een gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied of door de wijze waarop daarin de ontwikkelingen tot uitdrukking komen van de esthetische opvattingen in de loop van de tijd.

1.33 dakhelling

Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.

1.34 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkten.

Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven etc.

1.35 dienstverlening

Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.

1.36 erf

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.37 erker

Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.

1.38 functionele eenheid

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. Een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd.
  2. b. Het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.

1.39 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met (minimaal twee) wanden omsloten ruimte vormt.

1.40 geluidgevoelige objecten

Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.41 geluidsscherm

Geluidwerende voorziening van hard materiaal (beton, glas e.d.).

1.42 geluidswal

Geluidwerende voorziening van aarde.

1.43 groenvoorzieningen

Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.

1.44 hoofdgebouw of hoofdbebouwing

Een gebouw of bebouwing ten dienste van de bestemming van de betreffende gronden, dat/die op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.45 horeca

Onder horeca wordt verstaan het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

Bij horeca wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën, te weten ´horeca van categorie 1´, ´horeca van categorie 2´ en ´horeca van categorie 3´. Voor horecagelegenheden die bestaan op het moment van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan is de categorie van toepassing waarmee deze vestigingen zijn weergegeven op de verbeelding.

1.46 horeca van categorie 1

Tot horeca van categorie 1 worden gerekend: (eet)café, restaurant, brasserie, lunchroom, cafetaria, snackbar e.d. met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van ten hoogste 150 m2. Tevens worden tot horeca van categorie 1 gerekend winkelondersteunende (d.w.z. op winkelend publiek gerichte) horecavoorzieningen die een onderdeel uitmaken van winkelwarenhuizen of inpandig gesitueerd zijn in besloten winkelpassages en waarvoor de winkelsluitingstijden worden aangehouden.

1.47 horeca van categorie 2

Tot horeca van categorie 2 worden gerekend dezelfde horecagelegenheden als onder horeca van categorie 1, maar dan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van 150 m2 tot maximaal 500 m2 n.v.o, alsmede partycentra tot maximaal 500 m2 n.v.o.

1.48 horeca van categorie 3

  1. a. Tot horeca van categorie 3 worden gerekend: discotheek/bardancing, (nacht)bar, hotel, en erotisch gerichte horeca (en - voor zover deze laatste tevens wordt aangemerkt als prostitutie-inrichting: escortbedrijf e.d. - alleen indien hiervoor vergunning is verleend ingevolge de APV);
  2. b. grootschalige horecagelegenheden, zoals vermeld onder horeca van categorie 1 of horeca van categorie 2 of combinaties hiervan met een netto vloeroppervlak (n.v.o.) van meer dan 500 m2.

1.49 horecavestigingen met accent op verstrekking van alcoholhoudende dranken

Hiertoe worden gerekend: café, bar, eetcafé, grand café, brasserie, pool-/snookercafé e.d. alsmede hiermee gelijk te stellen: coffeeshop, theehuis e.d.

1.50 horecavestigingen met accent op verstrekking van maaltijden

Hiertoe worden gerekend: restaurant, partycentrum, cafetaria, snackbar, shoarmazaak, grillroom, lunchroom, broodjeszaak e.d.

1.51 hotel

Een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het op commerciële basis bieden van overnachtingsmogelijkheden met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.

1.52 houtopstand

Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.

1.53 kantoor

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij publiek al dan niet rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.

1.54 kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening

Dienstverlening, vallend onder ten hoogste categorie 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten en gericht op het aan personen of dieren verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze of lichaamsverzorgende sfeer en andere vormen van dienstverlening die min of meer een openbaar karakter hebben, zoals (niet limitatief) een huisartsen- of tandartsenpraktijk, een praktijk voor fysiotherapie, een dierenartsenpraktijk, een nagelstudio, een kapsalon en een kinderopvangcentrum, uitgezonderd:

  1. a. seksuele en erotische dienstverlening;
  2. b. zakelijke dienstverlening met een kantoorfunctie, zoals (niet limitatief) rechtskundige en administratieve dienstverlening, architecten- en technische adviesbureaus, makelaarsbureaus, reclamediensten en uitzendbureaus;
  3. c. detailhandel, met uitzondering van een beperkte verkoop, ondergeschikt aan de dienstverlening;
  4. d. horeca.

1.55 kortstondig

Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.

1.56 kwetsbaar object

Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer´.

1.57 langzaam verkeer

Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.

1.58 maatvoeringsvlak

Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.

1.59 monumentale boom

Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.

1.60 netto vloeroppervlak (n.v.o.)

De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.

1.61 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.62 onbebouwd erf

Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.

1.63 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20 m boven peil.

1.64 ondergeschikte delen van een bouwwerk

Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, draagconstructies en dergelijke. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.

1.65 onderkomen

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.

1.66 openlucht- en sportieve recreatie

Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. dag-, verblijfs- en sportieve recreatie, die geheel of grotendeels in de openlucht plaatsvindt, zoals een trim- / fitnessparcours, een jongerenhangplek, e.d.

1.67 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.

1.68 partycentrum

Een bedrijf, dat voornamelijk tot doel heeft het verhuren van zaalruimte(n) t.b.v. bijeenkomsten, ontvangsten, feesten, partijen e.d. al dan niet in combinatie met het verstrekken van dranken, versnaperingen en/of maaltijden.

1.69 peil (straatpeil)

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
  2. b. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.70 perceel

Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.

1.71 plangrens

Een weergegeven lijn, die de grens van het plan: aanduidt.

1.72 randhoogte

De bestaande hoogte van gebouwen gemeten op bovenkant goot, boeiboord of druiplijn, gemeten boven het gemiddelde peil van het aansluitende afgewerkte terrein.

1.73 recreatief medegebruik en evenementen

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenementen zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning;
  2. b. incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadsparken t.b.v. zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d;

1.74 restaurant

Een bedrijf, dat tot doel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse alsmede het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.

1.75 rijstrook

Gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.

1.76 speelvoorzieningen

Voorzieningen ten dienste van sport en spel.

1.77 statische goederen

Goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans.

1.78 straatpeil

Zie: peil (straatpeil).

1.79 uitbouw

Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.80 verblijfsvoorzieningen

Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.

1.81 verkeer- en vervoersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer

Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.

1.82 verkeer-, vervoer- en verblijfsvoorzieningen t.b.v. railverkeer

Hieronder wordt verstaan het (openbaar) railverkeers-, railvervoers- en verblijfsgebied ten behoeve van personen- en goederenvervoer via spoorwegen met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken, waaronder voorzieningen die liggen op het gebied van andere -op spoorwegen aansluitende- soorten van vervoer, logistieke, distributieve en communicatieve voorzieningen e.d. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Hiertoe worden gerekend:

  1. a. stationsgebouwen t.b.v. spoorwegen met bijkomende en ondersteunende voorzieningen, zoals restauratieve voorzieningen, winkels, kiosken, beautysalon, balies, kantoorruimten e.d.;
  2. b. parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende voorzieningen zoals in- en uitritten, hellingbanen, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, portiers- c.q. bewakingsloge, betaalautomaten, fietsverhuur- en reparatie-inrichting, e.d.

1.83 voorgevelrooilijn

De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.

1.84 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

1.85 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden

Het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.

1.86 weg

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.87 Wet geluidhinder

De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.

1.88 Wet milieubeheer

De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.

1.89 wonen

Hieronder wordt verstaan:

  1. a. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
  2. b. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
  3. c. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als aan huis verbonden beroep, zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de brandveiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Verkeer - Railverkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
    1. 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. een goede landschappelijke inpassing;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de sociale veiligheid;
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  2. b. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Ruimte tussen bouwwerken

6.2 Bouwen in nabijheid van monumentale en beeldbepalende bomen

6.3 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De regels van de Bouwverordening ten aanzien van de onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de bereikbaarheid van de gebouwen voor wegverkeer;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. c. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 luchtvaartverkeerzone - funnel

Al dan niet in afwijking van het elders in de planregels bepaalde, geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone' ten behoeve van een obstakelvrij start-en landingsvlak met zijkanten ten behoeve van de vliegverkeersveiligheid een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien deze een bouwhoogte kennen, die de waarde (uitgedrukt in meters boven NAP), die is aangegeven op de bijgevoegde Luchtvaartver- keerzone-funnelkaart, overschrijdt.

8.2 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' mogen geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen gebouwd worden c.q. in gebruik worden genomen.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
  2. b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
  3. c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
  4. d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
    2. 2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.

9.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
  2. b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
  3. c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

9.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen.

9.4 Binnenplans afwijken t.b.v. evenementen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen/bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voor- stelling, tentoonstelling, beurs, markt, e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:

  1. a. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ´Verkeer´ (V)´ te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herin- richting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
    1. 1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m¹;
    2. 2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;
  2. b. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

10.2 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50 m2 kunnen worden gebouwd, zulks tot een maximale oppervlakte van maximaal 100 m2.

Artikel 11 Algemene Procedureregels

Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Algemene regels inzake nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. a. de aard en omvang van de horecafunctie ter voorkoming van onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
  3. c. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
  4. d. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid;
  5. e. de situering en afmetingen van (gebouwde) entree's tot gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

12.2 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 4 Overgangsrecht En Slotregel

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veran- deren of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze ver- andering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als ´Regels van het bestemmingsplan Spoorzone, 3e herziening (deelgebied Spoorlaan West - busstation)´.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling

Op 30 juni 2008 is het bestemmingsplan Spoorzone door de raad vastgesteld met als insteek het tot stand brengen van een planologisch-juridisch kader voor een integrale herontwikkeling van het gebied.

De ontwikkelingen van de Spoorzone hebben een looptijd tot ca 2020. Gezien dit lange ontwikke- lingstraject en de gewenste differentiatie in functies is gekozen voor een zeer grote mate van flexibiliteit. In het bestemmingsplan Spoorzone is dan ook voor het merendeel geopteerd voor globale uit te werken bestemmingen. Een directe bestemming is opgenomen voor de onmisbare ruimtelijke elementen, zoals de Burgemeester Brokxlaan en voorts voor de bestaande verkeers- structuur die wordt gevormd door de Spoorlaan, het NS-plein, de Gasthuisring en de Jan Heijns- straat/St. Ceciliastraat en de spoorlijn met uitzondering van het stationscomplex.

Ook liggen er in het plangebied twee reeds ingevulde locaties, zijnde het Haestrechtkwartier (voormalige Knegtelterrein) aan de Spoorlaan en de locatie van de Fraters aan de Gasthuisring. Vanwege de overzichtelijkheid zijn die twee locaties meegenomen in het bestemmingsplan Spoorzone, met een directe bestemming.

Voor de overige gebieden zijn ter uitvoering van het Structuurplan Spoorzone nader uit te werken bestemmingen in het plan opgenomen. Door functionele bestemming, bouwhoogten en bebou- wingsindexen voor deelgebieden wordt de globale ontwikkelingsrichting bepaald. Dit geldt ook voor het deelgebied Spoorlaan West - busstation.

Het nieuwe plan voor de herontwikkeling van het busstation voldoet niet meer aan de in het be- stemmingsplan Spoorzone opgenomen uitwerkingsregels. De afwijking betreft de vergroting van de locatie in westelijke richting en het laten vervallen van de functie Wonen. Om die reden is een herziening van het bestemmingsplan Spoorzone opgesteld voor het deelgebied Spoorlaan West - busstation.

1.2 Het Plangebied

De Spoorzone is onderdeel van een gebied dat zich in de loop der jaren heeft ontwikkeld tot een grootschalige verstedelijkingszone met bovenstedelijke functies. Dit totale gebied betreft het gebied ten zuiden van het spoor tussen de Universiteit van Tilburg in het westen tot aan de Ringbaan Oost in het oosten.

Het plangebied van het bestemmingsplan Spoorzone wordt globaal begrensd door de Spoorlaan, de St. Ceciliastraat, de Jan Heijnsstraat, de achterzijde van de percelen gelegen ten zuiden van de Philips Vingboonsstraat, de Lange Nieuwstraat, de Atelierstraat, de Besterdring en het NS-plein.

Het deelgebied Spoorlan West - busstation omvat het huidige busstation gelegen tussen de Spoorlaan en het spoor, het Haestrechtkwartier en de westzijde van het stationsgebouw.

1.3 Voorgaande Plannen

Het bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan Spoorzone. In dat bestemmingsplan is voor het deelgebied Spoorlaan West - busstation de uit te werken bestem- ming Centrum C - 1c(u) opgenomen. Binnen deze bestemming zijn diverse functies mogelijk, zoals detailhandel, kantoren, maatschappelijke instellingen, horeca, binnenrecreatie en sport, zorg - en dienstverlening, bedrijven, wonen - gestapeld, voorzieningen voor openbaar vervoer, (gebouwde) parkeer - en stallingsvoorzieningen. Als hoofdfuncties zijn voorzieningen voor open- baar vervoer en wonen - gestapeld genoemd. Naast de functionele bestemming wordt verder door de in de uitwerkingsregels opgenomen bouwhoogte en bebouwingsindex en een in acht te nemen percentage onbebouwde ruimte voor dat deelgebied de globale ontwikkelingsrichting bepaald.

Ook is een klein deel van het stationsgebouw bij de bestemmingsplanherziening betrokken. Voor het deelgebied station is op 3 april 2012 een op het bestemmingsplan Spoorzone gebaseerd uit- werkingsplan vastgesteld. In dat uitwerkingsplan is voor het hele deelgebied station de bestem- ming Verkeer - railverkeer 2 opgenomen. Binnen die bestemming zijn diverse functies mogelijk, zoals verkeers - en vervoersvoorzieningen ten behoeve van railverkeer (met stations- gebouw, perrons etc.), (gebouwde) parkeer - en stallingsvoorzieningen, detailhandel, kantoren, binnen- recreatie en sport, horeca en zorg - en dienstverlening.

Van belang is nog te melden dat binnen bedoelde bestemming de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding-cultuurhistorisch waardevolle bebouwing' voor het behoud van de bestaande kap c.q. luifel met ondersteunende constructie van het stationscomplex, de bouwhoogte van de diverse bestaande gebouwen en bouwwerken anderszins, de bebouwingsgrenzen en de transparantie van het totale stationsgebouw.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

2.1 Ruimtelijke - En Functionele Structuur

Het plangebied ligt in de Spoorzone, om preciezer te zijn in het kerngebied van de Spoorzone, dat op onderstaande kaart in bruin is aangegeven. Spoorzone wordt uitgewerkt in verschillende deelgebieden. Het onderhavige plangebied, deelgebied Spoorzone - West, is gelegen aan de Spoorlaan westelijk van het station. Het deelgebied omvat het huidige busstation gelegen tussen de Spoorlaan en het spoor, een klein deel van het Haestrechtkwartier en een klein deel van de westzijde van het stationsgebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2013008-e001_0001.jpg"

Het betreffende deelgebied is voor het merendeel in gebruik als centraal busstation. In het deelgebied staat thans ook een appartementencomplex met op de begane grond zakelijke functies.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader En Thematische Beleidskaders

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde algemene ruimtelijke beleidskader op rijks -, provinciaal en gemeentelijk niveau. Daarna volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde thematische gemeentelijke beleidskaders in relatie tot het plan. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onder- werpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.2 Rijk En Provincie

Volgens de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant is het plan gelegen in stedelijk gebied. Er spelen geen provinciale of rijksbelangen. Derhalve wordt het ruimtelijk beleidskader op provinciaal en rijksniveau (provinciale Verordening Ruimte en de AMvB Ruimte) niet besproken. Wel wordt aandacht besteed aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2.1.6 Bro).

3.2.1 Nota Ruimte en SVIR

De Nota Ruimte (afgerond en in werking getreden in 2006) bevat de centrale visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij wat betreft de sturingsfilosofie is gekozen voor het motto 'decentraal wat kan, en centraal wat moet'. Dat betekent in veel gevallen dat provincies en gemeenten aan zet zijn. Meer dan voorheen focust het Rijk zich slechts op de ruimtelijke hoofdstructuur (RHS) van Nederland.

De Nota Ruimte is in 2012 vervangen door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR; definitief vastgesteld op 13 maart 2012). In de nieuwe Structuurvisie staan de plannen m.b.t. ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

3.2.2 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid

De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen gehad voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden, werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische KernBeslissingen (PKB’en), zoals de Nota Ruimte. Per 1 juli 2008 waren deze beslissingen alleen nog bindend voor het Rijk zelf en niet meer voor andere overheden. De Wro gaat voor elke bestuurslaag immers uit van structuurvisies, die burgers en andere overheden niet rechtstreeks binden. Deze structuurvisies moeten ook actiegericht zijn. De desbetreffende overheid moet duidelijk maken hoe ze denkt de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Dit heeft het kabinet in juni 2008 gedaan in de zogenaamde Realisatieparagraaf (‘Realisatie Nationaal Ruimtelijk Beleid’), waarin alle nationale ruimtelijke belangen uit de verschillende PKB'en en de voorgenomen verwezenlijking daarvan zijn gebundeld. Daarbij wordt onder meer ingezet op zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden (nationale landschappen en Ecologische Hoofdstructuur) en op bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast. In de Realisatieparagraaf benoemt het kabinet ruim 30 nationale ruimtelijke belangen en de instrumenten om die uit te voeren. De Realisatieparagraaf is toegevoegd aan de Nota Ruimte en heeft de status van structuurvisie.

3.2.3 AMvB Ruimte (Barro)

De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op 30 juni 2011 zijn alle ontwerpstukken van de AMvB als bijlage bij de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) gepubliceerd. Het Barro is vervolgens op
22 augustus 2011 vastgesteld. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als het project Mainportontwikkeling Rotterdam, grote rivieren, kustfundamenten en Waddenzee en waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het besluit is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden aan de Tweede Kamer en deels uit nieuwe onderwerpen. Het Barro is - grotendeels - in werking getreden op 30 december 2011. Het Barro is per 1 oktober 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet (reserveringsstroken met bepaalde breedte worden in het Rarro aangewezen), veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. In het Barro staat aan welke regels de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. Met de wijziging van het Barro gaat ook een aanpassing van het Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) per 1 oktober 2012 in. Deze regeling bevat ook een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.

3.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt

Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijven- terrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te moti- veren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.

Deze stappen zijn:

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.BSP2013008-e001_0002.png"

Doorvertaling naar het bestemmingsplan:

Ten aanzien van de in artikel 3.1.6 Bro te doorlopen stappen kan worden gesteld dat het gaat om een specifieke stedelijke voorziening (onderdeel van de OV knooppunt). Het betreft voorts een bestaande locatie in het bestaand stedelijk gebied. Deze uitbreiding is nodig vanwege een capaciteitsvergroting en een verbetering van de bereikbaarheid van het centrale station en de binnenstad in zijn algemeenheid. Daarmee is zowel de behoefte omschreven als het feit dat gebruik wordt gemaakt van een bestaande locatie.

3.3 Provincie

3.3.1 Structuurvisie

Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:

  1. 1. De kwaliteit van het landschap;
  2. 2. De ontwikkeling van het buitengebied;
  3. 3. De regionale verstedelijking.

Inhoud van de Structuurvisie

Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B

In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.

Deel C

Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).

Uitwerking van de Structuurvisie

De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschaps- kenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te verster- ken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.

Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.

3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant

Ook ten aanzien van provinciale ruimtelijke belangen geldt dat deze niet zonder meer doorwerken nadat deze zijn opgenomen in een structuurvisie. Zoals op rijksniveau daardoor besloten is de nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, te borgen in de AMvB Ruimte, verankert de provincie Noord-Brabant haar ruimtelijke belangen in een Verordening ruimte (vastgesteld op 17 december 2010, door Provinciale Staten integraal geactualiseerd op 11 mei 2012). Hierin zijn de volgende onderwerpen opgenomen:

      • I. Regionaal perspectief voor wonen en werken;
      • II. Kantoren, voorzieningen en detailhandel;
      • III. Overlegzones infrastructuur;
      • IV. Grond- en oppervlaktewatersysteem;
      • V. Grondwaterbeschermingsgebieden;
      • VI. Bescherming tegen wateroverlast en overstromingen;
      • VII. Milieuaspecten;
      • VIII. Biomassavergistingsinstallaties en mestbewerking en –verwerking;
      • IX. Windenergie;
      • X. Cultuurhistorische waarden;
      • XI. Aardkundige waarden;
      • XII. EHS/Groenblauwe mantel/agrarisch gebied;
      • XIII. Land- en tuinbouw (ontwikkelingsmogelijkheden intensieve veehouderij, glastuinbouw, teeltondersteunende voorzieningen);
      • XIV. Ruimte-voor-ruimteregeling;
      • XV. Overige agrarische functies, niet-agrarische functies (buitengebied);
      • XVI. Nieuwe economische dragers;
      • XVII. Toeristisch-recreatieve voorzieningen.

Doorvertaling naar het bestemmingsplan:

Met het bestemmingsplan wordt de herontwikkeling van een bestaand busstation mogelijk ge- maakt. De keuze voor die herontwikkeling is reeds bepaald in het in 2008 vastgestelde bestem- mingsplan Spoorzone. De provin-cie Noord Brabant heeft dit plan met de daarin vastgelegde keuze voor een nieuw busstation aan de zuidzijde van het spoor goedgekeurd. Een beoordeling op grond van de Verordening ruimte, die dateert van een latere datum, is niet noodzakelijk.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruim- telijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.

De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:

  1. a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
  2. b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
  3. c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
  4. d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.

3.4.2 Overige gemeentelijke structuurvisies

Tilburg kent daarnaast één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.

3.4.3 Gemeentelijk (thematisch) beleid in relatie tot de Spoorzone

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

4.2 Merbeoordeling

Ten behoeve van het in 2008 vastgestelde bestemmingsplan Spoorzone is een planMER opge- steld en in procedure gebracht. Die planMER is opgesteld voor de Spoorzone als geheel als stedelijk ontwikkelingsproject. In het bestemmingsplan Spoorzone is gemotiveerd hoe is om- gegaan met de bevindingen in het planMER. Het volgende is daarover opgenomen in het be- stemmingsplan Spoorzone.

De effecten van het (milieu)beleid van de gemeente Tilburg op het plangebied zijn duidelijk in- zichtelijk gemaakt in het MER. De effecten op de luchtkwaliteit en de geluidsbelasting zijn uitgedrukt in Gezondheidseffect-screening(GES)-scores. Hierdoor wordt niet alleen getoetst aan wettelijke normen en grenswaarden, maar wordt - ook voor effecten onder de wettelijke grens- waarde - een genuanceerd beeld gegeven van de effecten op de gezondheid. Bovendien zijn de effecten van de verschillende aspecten beter met elkaar te vergelijken. Door met GES-scores te werken bij het aspect externe veiligheid, had ook voor dit milieuaspect een genuanceerder beeld gegeven kunnen worden.

In het MER valt op dat de milieubelasting in het plangebied, met name de geluidsbelasting van het railverkeer, op dit moment hoog is. De Commissie MER heeft opgemerkt dat alleen door voldoende aandacht te besteden aan een effectieve invulling van het gebied (zoals hoogbouw van niet- geluidgevoelige bestemmingen langs het spoor) en het treffen van mitigerende maatregelen het mogelijk is om de geplande woningbouw te realiseren.

Externe veiligheid in een GES is vrijwel altijd problematisch. Immers externe veiligheid heeft het over dodelijke slachtoffers en een GES of de impact op de gezondheid. Een GES zou geschikt kunnen zijn voor de effecten van een toxisch gas, omdat met name voor dit type stof de effecten niet direct dodelijk hoeven te zijn. Echter door de analyse van het groepsrisico in de PlanMER en de uitgebreide verantwoording van het groepsrisico vindt de gemeente dat veel aandacht is ge- schonken aan eventueel gehinderden en reeds verder gekeken is dan alleen dodelijke slacht- offers. Een GES voor externe veiligheid zou om deze redenen geen significante bijdrage leveren of de plannen wijzigen.

Het planMER resulteert niet in een eenduidige keuze voor een verkeersvariant. De verschillende varianten leveren voor de aspecten geluid (wegverkeer) en luchtkwaliteit vergelijkbare effecten op. Variant 3 heeft vanuit akoestisch oogpunt de voorkeur omdat deelgebieden Lochtstraat en Zwijsen dan slechts vanaf één zijde met geluid belast wordt. Het wordt hierdoor gemakkelijker om in dit gebied stille plekken te creëren. Door het opschuiven van de bebouwing naar het noorden door de zuidelijke ligging van de Burgemeester Brokxlaan zal dit tevens een positief effect hebben op de hoogte van het groepsrisico (externe veiligheid). Vanuit verkeerskundig oogpunt gaat de voorkeur uit naar de Burgemeester Brokxlaan als een doorgaande weg met een verkeersfunctie tussen NS-plein en Gasthuisring/Jan Heijnsstraat, variant 1. Alle andere varianten leiden tot problemen of op de Veldhovenring of op de Spoorlaan of op beiden. De betreffende aanvullende gegevens inzake de verkeerseffecten en de verkeersvarianten (alle varianten leiden tot acceptabele belastingen op de omliggende wegen - I/C-verhoudingen) zijn toegevoegd aan het planMER.

Conclusie is derhalve dat het planMER met de nog aangeleverde aanvullende gegevens als toe- reikend wordt beschouwd voor het bestemmingsplan Spoorzone. Ten behoeve van de uitwerking van de diverse deelgebieden zal steeds worden afgewogen of het uitvoeren van een project- m.e.r. (-beoordeling) voor een afzonderlijk project noodzakelijk is. .

MERbeoordeling deelgebied Spoorlaan West - busstation

De ontwikkeling van deelgebied Spoorlaan West - busstation is een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Gelet op de omvang van dit project valt dit onder de drempelwaarde. Een rechtstreekse m.e.r.-(beoordelings-)plicht is derhalve niet aan de orde. Dit neemt niet weg dat er wellicht factoren aan de orde kunnen zijn welke alsnog leiden tot een m.e.r.-beoordeling of het opstellen van een project-MER.

De beoordeling of het noodzakelijk is een milieueffectrapport op te stellen is geheel afhankelijk van het feit of de specifieke omstandigheden waaronder de activiteit wordt ondernomen kunnen leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Dit worden de 'bijzondere omstandigheden' genoemd. Om te beoordelen of een MER moet worden opgesteld, bekijkt het bevoegd gezag of er sprake is van bijzondere omstandigheden. De bijzondere omstandigheden kunnen betrekking hebben op:

a. de kenmerken van de activiteit;

b. de plaats waar de activiteit plaatsvindt;

c. de samenhang met andere activiteiten ter plaatse (cumulatie);

d. de kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die de activiteit kan hebben.

Het deelgebied is gelegen in een gebied met een hoge milieubelasting, met name veroorzaakt door het railverkeer (geluidsbelasting) en het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor (externe veiligheid). In het bestemmingsplan Spoorzone zijn randvoorwaarden opgenomen waarbinnen de locatie verder uitgewerkt moeten worden. Op deze manier zal binnen de locatie bestaande wette- lijke kaders ontwikkeld worden. Van een uitwerkingsplan, zoals bedoeld in het bestemmingsplan Spoorzone, is echter geen sprake. Vanwege het wegvallen van de functie wonen binnen de uit te werken bestemming en een verruiming van het deelgebied, is een herziening van het bestem- mingsplan Spoorzone noodzakelijk gebleken.

De locatie is niet gelegen in of in de nabijheid van gebieden met een bijzondere betekenis op mondiaal, Europees, nationaal, provinciaal of gemeentelijk niveau. De ontwikkeling van de locatie of een deel daarvan veroorzaken op zichzelf geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op de omgeving die door middel van een m.e.r. moeten worden uitgewerkt.

Voor het bestemmingsplan geldt dat er voor de verschillende milieuonderzoeken nader onderzoek vereist is en op deze manier voldoende waarborgen geboden worden om tot een aanvaarbare ontwikkeling van het deelgebied te komen.

De beoogde herontwikkeling van het busstation is positief beoordeeld in de planMER, zij het dat er thans een kleine uitbreiding van de locatie plaatsvindt. De planMER is gebaseerd op de studie "uitgangspunten verkeersstructuur Masterplan Spoorzone". Het nu voorliggende plan is doorge- rekend met het vigerend model OT-Tilburg juni 2013. De verkeersintensiteit die nu is doorgerekend is lager dan destijds bij de berekeningen voor de planMER. Daarmee past het binnen de uitgangs- punten van de planMER.

De uitgangspunten van de planMER ten aanzien van externe veiligheid wijzigen niet. Verkeersdeelnemers blijven namelijk buiten beschouwing voor de berekening groepsrisico. Daarbij wordt het appartementencomplex Tilburion wegbestemd, waarmee het groepsrisico iets afneemt (marginaal), hetgeen positief gewaardeerd wordt.

De conclusie is dat - mede grond van bovenstaande aanvullende onderzoeken - het niet noodza- kelijk is een m.e.r.-beoordeling (dan wel een projectMER) uit te voeren voor de nu voorliggende activiteit.

4.3 Milieuhinder Bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

Het busstation wordt met dit plan uitgebreid naar het westen en het zuiden.

Een busstation valt onder milieucategorie 3.2 met een richtafstand van 100 meter voor geluid.

Deze afstand geldt tot een rustige woonwijk. In deze omgeving zijn diverse activiteiten mogelijk. Zowel oostelijk van het busstation als aan de overzijde aan de Spoorlaan hebben de betreffende gronden de bestemming "Centrum" waarbinnen kantoren, woningen en kleinschalige bedrijven mogelijk zijn. Doordat er dus sprake is van een gemengde omgeving is de verkleining van de richtafstand naar 50 meter gerechtvaardigd. De richtafstand ligt over de bestemming "Centrum" waarbinnen gevoelige functies (wonen) mogelijk zijn. Daarom is er voor geluid een akoestische rapport opgesteld. De conclusies uit dit rapport zijn terug te vinden in paragraaf 4.5.4 Goede ruimtelijke ordening.

4.4 Externe Veiligheid

4.4.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:

  1. 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
  2. 2. Circulaire "Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (cRvgs), juli 2012;
  3. 3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), 1 januari 2011.

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen, zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

4.4.2 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het Rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt, is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke objecten en bestemmingen vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.

De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.

Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.

4.4.3 Groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:

  • de kans op een ongeval;
  • het effect van het ongeval;
  • het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
  • de mate waarin personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.

Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is en hoe hoger het groepsrisico.

4.4.4 Inrichtingen

In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Buiten het plangebied zijn geen bedrijven of opslagvoorzieningen aanwezig met een risicocontour die van invloed is op het plangebied.

4.4.5 Buisleidingen

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen binnen of rondom het plan- gebied.

4.4.6 Overig transport van gevaarlijke stoffen

Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Door de gemeente Tilburg worden over verschillende wegen gevaarlijke stoffen vervoerd.

Voor gemeentelijke wegen blijkt uit de Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen, die is opgesteld door Royal Haskoning in april 2008, dat op geen van deze wegen een 10-6 risicocontour aanwezig is c.q. een overschrijding van een risicocontour aan de orde is. Voor het groepsrisico van deze wegen geldt dat conform deze rapportage dat ter hoogte van dit bestemmingsplan geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.

Ten aanzien van de Rijkswegen is de A58 een te beschouwen risicobronnen. Voor deze weg geldt dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een toename van het groepsrisico en geen overschrijding van de oriëntatiewaarde. Deze weg is daarom niet relevant voor de verantwoordings- plicht.

Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor

Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch.

Hierover worden onder andere brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd.

In de beleidsvisie externe veiligheid is vastgelegd dat, tot het moment dat het Basisnet in wetgeving is vastgelegd, uitgegaan wordt van de uitgangspunten zoals deze zijn verwoord in het beleidsdocument Koersen op veilig. Dit betekent dat er, tot het van kracht worden van het Basisnet, geen objecten mogen worden opgericht binnen 29 meter van het hart van de buitenste spoorlijn. Het bestemmingsplan maakt geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk binnen deze afstandsmaat.

Verkeersdeelnemers (gebruiker openbare weg en aanwezigen op een perron) en gebruikers van openbare ruimten (zoals een park of plein) worden niet betrokken bij groepsrisicoberekening ten behoeve van ijking aan oriëntatiewaarde of vergunningswaarde. De aanwezigen in de bijgebouwen (450 m², 15 personen) wel. Doordat het bestaande appartementencomplex is wegbestemd blijft het groepsrisico ongewijzigd

Het plangebied ligt ter hoogte van het spoor, daar waar sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde (conform berekening van AVIV Actualisatie RO-plannen Tilburg 2010 d.d. 11 oktober 2012). Vanwege de overschrijding van de oriëntatiewaarde moet de verantwoor- dingsplicht worden ingevuld.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal

Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (december 2009) blijkt dat voor het Wilhelminakanaal geen risico- en veiligheidsafstanden gelden.

4.4.7 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumen- tenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Op basis van de veiligheids- afstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk,) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er zal dan ook geen medewerking worden verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk in het plangebied.

4.4.8 Verantwoordingsplicht, restrisico en conclusie

De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. Met de verantwoordingsplicht worden betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maatschap- pij als geheel voldoende gewaarborgd wordt. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident. Deze afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten zoals de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking. Bij de invulling van de verantwoordingsplicht dienen de volgende elementen te worden beschouwd:

1 het projectkader;

2 de hoogte en toename van het groepsrisico;

3 bronmaatregelen;

4 ruimtelijke maatregelen te treffen maatregelen in het ruimtelijke besluit;

5 mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit en de gevolgen daarvan;

6 mogelijkheden tot zelfredzaamheid;

7 mogelijkheden planontwikkeling op andere locatie;

8 mogelijkheden en voorgenomen maatregelen in de nabije toekomst.

In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, december 2007) zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht. Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten alle ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een inrichting verantwoord worden. Conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) moet het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling is de uitgebreidheid van de invulling van de verantwoordingsplicht afhankelijk van de hoogte en toename van het groepsrisico. Wanneer de ontwikkeling buiten de 100% letaal effectafstand ligt, kunnen de punten 3, 4, 7 en 8 buiten beschouwing gelaten worden. Hetzelfde geldt wanneer het groepsrisico 1) onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt of 2) tussen 0,1 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde ligt én minder dan 10% toeneemt. We spreken in deze gevallen van een beperkte verantwoordingsplicht. In de andere gevallen dient de verantwoordingsplicht compleet ingevuld te worden.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoor. Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen. De veiligheidsregio MWB heeft op 18 november 2013 advies uitgebracht. De brief is opgenomen als bijlage.

Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld, zie bijlage.

Hierin zijn de volgende conclusies getrokken:

  • de verantwoording is gebaseerd op een overschrijding van de oriëntatiewaarde met een 5,54;
  • verkeersdeelnemers worden niet meegenomen in de berekening van het groepsrisico.
  • Er zijn geen aanvullende maatregelen genomen om de zelfredzaamheid van de aanwezige personen te optimaliseren;
  • de blusvoorzieningen zijn voldoende.

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

4.5 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorko- ming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderen.

Om het bestaand busstation aan de Spoorlaan toekomst vast te maken, wordt het busstation aangepast. Hiervoor zal het bestaande woongebouw Tilburion gesloopt gaan worden.

4.5.1 Weg- en railverkeerslawaai

Een busstation is geen geluidgevoelige bestemming als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder. Dit betekent dat de Wet geluidhinder niet van toepassing is.

4.5.2 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen en Vergunningen Besluit (c.q. de desbetreffende bijlage bij de Wabo). Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

4.5.3 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

4.5.4 Goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening, maar ook vanwege het gegeven dat niet voldaan kan worden aan de richtafstand van 50 meter voor bedrijven en milieuzonering (zie 5.2 Milieuhinder bedrijven) is een akoestisch rapport (Gemeente Tilburg, team Stedelijke opbouw, BOKRADE d.d. 31 oktober 2013) opgesteld. In dit rapport is de geluidbelasting voor en na herinrichting van het busstation beschouwd over de planperiode van 10 jaar (geldigheidsduur bestemmingsplan).

De geluidbelasting vanwege wegverkeerlawaai, railverkeerlawaai en het busstation zelf (indus- trielawaai) is berekend op de omliggende gebouwen.

Hierbij is rekening gehouden met het feit dat:

  • bij de omliggende bebouwing op grond van het huidig bestemmingsplan tevens de functie wonen is toegestaan;
  • het appartementencomplex Tilburion gesloopt gaat worden en er geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen/functies op of nabij het busstation voor terugkomen;
  • de Spoorlaan in de planperiode éénrichtingsverkeer wordt;
  • voor de vernieuwing van het busstation de capaciteit wordt uitgebreid met ca. 40% ten opzichte van het huidige busaanbod.

De gecumuleerde geluidbelasting (weg-, railverkeer- en industrielawaai "opgeteld") is berekend conform Bijlage I van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en afgezet tegen de door Miede- ma gehanteerde milieukwaliteitsmaat. In de gehanteerde methodiek wordt rekening gehouden met de hinderbeleving van geluid, waarbij railverkeerslawaai als minder hinderlijk wordt ervaren als wegverkeerslawaai.

Uit het akoestisch rapport blijkt dat:

  • de gecumuleerde geluidbelasting hoofdzakelijk wordt bepaald door de bijdrage ten gevolge van wegverkeerslawaai;
  • de aanpassing van het busstation inclusief capaciteitsuitbreiding met 40%, niet leidt tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat afgezet tegen de huidige situatie gebaseerd op de Miedema-methode.

4.6 Lucht

De wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (hierna Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 van de Wm is tevens bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer:

  • wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden;
  • een besluit (per saldo) niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • aannemelijk wordt gemaakt dat een besluit 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de concentratie van een stof;
  • het project is opgenomen in het nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

In Titel 5.2 van de Wet milieubeheer en in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 zijn regels vastgelegd voor de wijze van uitvoering van luchtkwaliteitonderzoeken. Bepaald is onder andere waar en hoe de luchtkwaliteit vastgesteld dient te worden en de hierbij te gebruiken (standaard)rekenmethode.

Er is onderzoek uitgevoerd naar de concentraties luchtverontreinigde stoffen voor de beoorde- lingsjaren 2013 (huidige situatie), 2015 (i.v.m. aanscherping grenswaarden voor stikstofdioxide) en 2023 (doorkijk naar de toekomst conform geldigheidsduur bestemmingsplan van 10 jaar). De berekeningen van de concentraties luchtverontreinigde stoffen in de lucht zijn uitgevoerd aan de hand van het door Infomil beschikbaar gesteld SRM-I rekenmodel CAR II, versie 12.0 voor wegen in stedelijk gebied. Omdat het busstation wordt ontsloten via de Soorlaan, is deze weg maat- gevend. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn stikstofdioxide (NO2) voor wat betreft het jaargemiddelde en fijn stof (PM10) voor wat betreft het jaar- en etmaalgemiddelde het meest kritisch. Hierbij is de kans het grootst dat de grenswaarden worden overschreden.

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat voldaan kan worden aan de grenswaarden zoals opgeno- men in bijlage 2 van de Wet milieubeheer en dat er vanuit de Wet milieubeheer, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen, geen bezwaar bestaat tegen dit plan. Hierbij wordt nog opgemerkt dat de bussen die het busstation aandoen, moeten voldoen aan de zogenaamde EEV-norm dat de strengste uitlaatgasemissienorm stelt aan verbrandingsmotoren ten aanzien van fijn stof emissies en dat de etmaalintensiteit op de Spoorlaan afneemt van ca. 20.00 in 2013 naar ca. 13.500 motorvoertuigen in 2023.

4.7 Geur

4.7.1 Industriële geur

In en om het plangebied wordt geen (zware) industrie toegestaan. Hierdoor is er geen sprake van industriële geurhinder.

4.8 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

- Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

- Deelgebied busstation

Voor de ontwikkeling van de Spoorzone te Tilburg is er in opdracht van de Gemeente Tilburg, door Aveco de Bondt een raamsaneringsplan opgesteld. Uit dit plan komt naar voren dat er voor de gehele stationsomgeving verschillende gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn. De ontwikkelingslocatie is op te delen in verschillende deelgebieden. Het busstation valt binnen het gebied "OV-knoop".

De OV-knoop omvat het spoor, het stationsplein en de Spoorlaan. In het verleden zijn er op loca- tie diverse brandstofopslag locaties en tankstations aanwezig geweest. Ook op de aangrenzende percelen langs de spoorlaan zijn diverse ondergrondse tanks aanwezig geweest. Verder geldt er dat er ter hoogte van de Spoorlaan een voormalige "blauwsloot" is gelegen.

In het gebied zijn overwegend lichte tot matige verontreinigen in de bodem vastgesteld van zware metalen en/of PAK. Naast deze verontreinigen zijn lokaal, in het bijzonder bij voormalige ondergrondse tanks en tankstations minerale olie en aromatische koolwaterstof verontreinigen in zowel grond als grondwater aangetroffen. De omvang van deze verontreinigen is relatief beperkt.

In het verleden is er niet gekeken naar de aanwezigheid van asbest in de bodem. Tijdens een inventariserend onderzoek is er voor het gehele gebied een asbestkansenkaart opgesteld, hieruit komt naar voren dat delen van de locatie mogelijk asbest kunnen bevatten. Een onderzoek naar het voorkomen van asbest in de bodem is nog noodzakelijk.

In het raamsaneringsplan is aangegeven dat voor iedere ontwikkeling nog een detailsaneringsplan opgesteld moet worden. Dit plan moet ter goedkeuring bij het bevoegd gezag Wet bodembescher- ming ingediend worden.

4.9 Groenvoorzieningen En Bomen

Verwezen wordt naar hoofdstuk 6 Opzet plan - onderdeel Groen.

4.10 Natuur En Ecologie

4.10.1 Algemeen

Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet).

Hieronder volgt een korte toelichting van het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescher- ming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.

Natura 2000

Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbescher- mingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale ver- plichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergun- ningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.

Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets.

In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.

Er zijn drie mogelijkheden:

  • er is zeker geen negatief effect. Er is dan geen vergunning op grond van de Natuurbescher- mingswet 1998 nodig.
  • er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. De verslechterings- en verstoringstoets moet worden doorlopen.
  • er is een kans op een significant negatief effect. Een passende beoordeling is vereist. \

Analyse plangebied

Het plangebied ligt in stedelijk gebied en op circa 4,2 km van Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen.

Conclusie

De gewenste ontwikkelingen In het plangebied zullen geen significant negatief effect hebben op het Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen, omdat het plangebied op een ruime afstand van dit dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt en de ontwikkelingen geen functionele wijzigingen inhouden ten opzichte van de huidige situatie.

Ecologische Hoofdstructuur

In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot de EHS.

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescher- ming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.

Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maat- regelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.

Analyse plangebied

In het plangebied, dat is gelegen in centrum-stedelijk gebied, komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Ecologische Hoofdstructuur. De dichtstbijzijnde EHS is gelegen in Moerenburg, op circa 2,5 km van het plangebied.

Conclusie

De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen significante negatieve effecten hebben op de Ecologische Hoofdstructuur in de omgeving, omdat er geen sprake is van functiewijziging. De (tijdelijke) sloop- en bouwwerkzaamheden zullen ook geen significante negatieve effecten hebben op de EHS nabij het plangebied.

Kadernota Groene Mal

In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is het sturen van de verstedelijking. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkómen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in daartoe aangewezen zoekgebieden binnen de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering en bescherming van de Groene Mal.

Analyse plangebied

Het plangebied ligt in centrum-stedelijk gebied en maakt geen deel uit van de Groene Mal. De Ecologische Hoofdstructuur in Moerenburg daarentegen wel. Vanuit Groene Mal-beleid zijn geen aanvullende beschermingsmaatregelen - naast bovengenoemde EHS-bescherming - aan de orde.

Conclusie

Er zijn geen significante negatieve effecten op de Groene Mal aan de orde.

Flora- en faunawet

Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuur- waarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.

Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.

Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.

Analyse plangebied

Uit natuuronderzoek (in het kader van de Nulmeting 2013 vleermuizen en vogels Oude Stad Tilburg, juni 2013) is naar voren gekomen in het plangebied (waaronder de bestaande bebouwing) geen beschermde soorten zijn aangetroffen en evenmin verwacht worden. Wat vleermuizen (tabel 3-soorten) betreft zijn weliswaar enkele foeragerende exemplaren aangetroffen, maar het gedrag duidt niet op de aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen in de te slopen bebouwing. De geplande werkzaamheden hebben geen significant nadelige invloed op de gunstige staat van instandhouding van vleermuizen.

Conclusie

Op basis van veldonderzoek, literatuuronderzoek en deskundigenoordeel is geen ontheffings- aanvraag in het kader van de Flora- en faunawet nodig voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

5.1 Bestaand Watersysteem

5.1.1 Gebiedskenmerken

Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Beneden Dommel en Zandleij en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.

Het plan omvat een oppervlakte van ongeveer 0,96 ha. In de bestaande situatie is het terrein vrijwel geheel verhard, het betreft het busstation gelegen aan de Spoorlaan. Het busstation wordt vernieuwd. Om meer ruimte te creëren verdwijnt woongebouw Tilburion en wordt de Spoorlaan eenrichtingsverkeer (alleen verkeer van west naar oost), zodat de vrijgekomen rijbaan benut kan worden. Het bestemmingsplan maakt een bebouwing van 5% mogelijk.

Het plan is onderdeel van de Spoorzone. In het kader van het globaal bestemmingsplan Spoorzone is het nieuwe watersysteem vastgesteld. Langs de Spoorlaan ligt aan de zuidzijde een hemelwaterriool, Blauwe Ader genaamd, waarmee hemelwater wordt geborgen en in noordelijke richting via twee routes naar het toekomstig waterpark Noordoost wordt geleid.

Terreinhoogten

Het terrein in het plangebied ligt ongeveer op 14,40 m + NAP. De spoorweg ligt op ongeveer 18 m + NAP, ten noorden van het plangebied.

5.1.2 Bodem en grondwater

Bodemopbouw

In verband met het structuurplan Spoorzone, zijn verschillende bodemkundig / hydrologisch onderzoeken gedaan. Daaruit blijkt dat de bodemopbouw over het algemeen bestaat uit een deklaag van ongeveer 8 - 9 m onder het maaiveld. Het betreft slecht doorlatende lemig zand. Daaronder bevindt zich het eerste watervoerende pakket, met een dikte van ongeveer 45 m. Deze laag is goed doorlatend, en bestaat uit grindhoudend grove zanden. Daaronder ligt de eerste scheidende laag, bestaande uit fijn zand en klei. Uit de boringen blijkt dat de eerste meters van de toplaag bestaan uit matig fijn, matig siltig zand. Op 1 - 1,5 m diepte ligt een mogelijk aaneengesloten, 1,5 - 2 m dik, zwak tot sterk zandig leemlaag.

In de hele Spoorzone bevinden zich diverse (potentiële) bodem- en grondwaterverontreinigingen. Of dit ook het geval is ter plaatse van het NS Station is onbekend.

Grondwater

De regionale grondwaterstroming is overwegend noordoostelijk, in het eerste watervoerende pakket ter plaatse van het plangebied. Uit beschikbare gegevens, blijkt de gemiddelde hoogste grondwaterstand ongeveer op 12,00 m + NAP. Met maatgevende grondwaterstanden ruim 2,00 m onder het maaiveld, is de ontwatering in de bestaande situatie voldoende.

5.1.3 Oppervlaktewater en riolering

Er bevindt zich geen oppervlaktewater in of in de nabijheid van het plangebied. In de bestaande situatie ligt riolering van het gemengde stelsel in en rond het plangebied. In de Spoorlaan ligt een deel van het toekomstige gescheiden stelsel. Deze leidingen zijn aangelegd bij de inrichting van de nieuwe weg, en maken deel uit de secundaire afwateringsstructuur (Blauwe Ader) van de Spoorzone. Het vuilwater stroomt af naar de afvalwaterzuiveringinstallatie Tilburg, in beheer van waterschap De Dommel. Het regenwater wordt verzameld in een doorlatende leiding. Het regenwater infiltreert in de bodem; het overtollige regenwater stort tijdelijk over op het bestaande gemengde rioolstelsel. Onder het busstation ligt gemengde riolering met diverse aansluitingen.

5.2 Duurzaam Stedelijk Water

Beleidskader

De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er, in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het stroomgebiedbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuur gebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).

Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.

Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan2010 - 2015. Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de Keur waterschap De Dommel (datum intrede 22 december 2009), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.

De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:

  • streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
  • optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
  • vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.

Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.

Onderzoeken

In het plangebied zijn talloze bodemonderzoeken naar de grondwater- en de bodemkwaliteit. Door de vroegere bedrijvigheid zijn tientallen verdachte locaties, waar verontreiniging mogelijk, c.q. bekend, is. Ten aanzien van duurzaam stedelijk water, zijn de volgende rapporten van belang:

  • Afkoppeling Spoorlaanzone. Aansluiting Tilburg Noord-Oost, ARCADIS, 19 februari 1997
  • In-situ doorlatendheidsonderzoek a/d Spoorlaan, te Tilburg, FUGRO, 10 februari 2004
  • Geohydrologisch onderzoek voor het gebied Spoorzone, te Tilburg, GEOFOX, 1 september 2004
  • Basis Rioleringsplan gemeente Tilburg, ARCADIS 28 september 2005

De bovengenoemde onderzoeken en de ontwikkelingen in het plangebied zijn reeds voor het Structuurplan gehanteerd voor het verkennen van de kansen om duurzaam om te gaan met regenwater, zoals omschreven in het gemeentelijke waterplan (GWP) en zijn vertaling in het Waterstructuurplan (WSP), het gemeentelijk rioleringsplan (GRP-3) en de vierde nota waterhuishouding (NW4). Verder is de Structuurvisie Water en Riolering (SWR) gehanteerd bij de afwegingen; dit thematische structuurvisie bevat het gemeentelijk rioleringsplan voor het planperiode 2010 - 2015.

Afwegingen

Het overslagriool 'Wandelboslaan' is aangelegd met hoofdzakelijk twee doelen: de gevallen van wateroverlast in Tilburg West te voorkomen en het vuiluitworp terug te dringen. Het gebied langs de Spoorlaan is ook onder druk bij hevige neerslag: in de berekeningen van het Basisrioleringplan 2005 zou water op straat ontstaan, welke in de praktijk niet waargenomen is als wateroverlast. Het niet doorvoeren van fase drie van het overslagriool in de Wandelboslaan leidde tot een aanzienlijke kostenbesparing. Om geen afbreuk te doen aan de hydraulische capaciteit van de bestaande rioolstelsels, is het afkoppelen van verharde oppervlakten in de gehele Spoorzone, inclusief station, een noodzakelijk alternatief.

Per 1 januari 2010 is de Structuurvisie Water en Riolering in werking getreden. Daarin zijn het Waterplan, het Waterstructuurplan en het Gemeentelijk Rioleringsplan geactualiseerd en de nieuwe wet- en regelgeving geïmplementeerd. Het regenwater dient doelmatig verzameld en verwerkt te worden. Hiervoor heeft de gemeente gekozen voor het afkoppelen bij gebieden die van belang zijn om een bui met een herhalingstijd van 2 jaar te verwerken, en bij stadsvernieuwing en herstructureringen.

In het Structuurplan Spoorzone en het bestemmingsplan Spoorzone is de insteek geweest het regenwater van de daken af te koppelen en te infiltreren in de bodem. Het water uit bestrating wordt afgevoerd via / richting de bestaande gemengde rioolstelsel.

In de Structuurvisie Water en Riolering is breder gekeken naar de maakbaarheid en houd- baarheid van infiltratievoorzieningen, de impact op bodem en grondwater en de doelmatigheid van de keuzes. In overleg met de waterpartners is gekozen voor doelmatig afkoppelen. Het water wordt dan ook verzameld en getransporteerd door middel van regenwaterriolering (Blauwe Aders) naar de stadsranden, waar het verwerkt wordt in zogenaamde waterparken. In de Spoorzone zijn delen Blauwe Aders aangelegd in de Spoorlaan en in de Burgemeester Brokxlaan.

Voor het plangebied betekent dat het afval- en regenwater inpandig gescheiden verzameld worden. In openbaar gebied wordt het afvalwater verder afgevoerd via het bestaande rioolstelsel aan de Spoorlaan en het regenwater via de Blauwe Aders, eveneens gelegen parallel aan de Spoorlaan. De bergingsopgave voor af te koppelen oppervlakten is 10 mm.

De bergingsopgave zoals de Structuurvisie Water en Riolering beoogt is groter dan vastgesteld in het bestemmingsplan (bui 08 van de Leidraad Riolering verwerken), maar kan pas gerealiseerd worden bij de aanleg van de waterparken. De Blauwe Aders van de Spoorzone voeren af in noordelijke richting en lozen via twee routes op waterpark Noordoost, met overstortmogelijkheid op het Wilhelminakanaal.

Zolang de Blauwe Ader niet kan lozen, werkt deze leiding als bergingsriool. Omwille van de veiligheid, en omdat deze verbinding pas te maken is als de werkzaamheden de Ringbaan West bereiken, worden nooduitlaten op het bestaande riolering voorzien. Na voltooiing van de Blauwe Ader, worden alle overstorten op de riolering afgesloten.

Watersysteem

Op grond van de bovengenoemde studies, beleidsdocumenten en afwegingen, zijn vervolgens in overleg met de waterbeheerder de bouwstenen vastgelegd voor het nieuwe watersysteem.

In het plangebied en voor rekening van de ontwikkelende partij, dienen de volgende randvoorwaarden in acht genomen te worden bij het aanpassen van het station:

  • bij de inrichting van het plan dient men rekening te houden met de bestaande terreinhoogte van het openbaar gebied en de aangrenzende percelen;
  • de water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen is voldoende voor het gebruik van het bouwdeel;
  • het toepassen van uitlogende materialen is uitgesloten;
  • de waterhuishouding en riolering wordt aangepast op de herontwikkeling;
  • het vuil- en het regenwater van nieuwe bebouwing wordt gescheiden verzameld een aan de perceelgrens aangeboden;
  • het vuilwater afkomstig van nieuwe bouwwerken en verharde bestrating wordt verzameld en afgevoerd richting de zuiveringsinstallatie via de bestaande vuilwater riolering in de Spoorlaan;
  • voor eventuele nieuwe bebouwing geldt een bergingsopgave van 40 mm.
  • het regenwater afkomstig van eventuele nieuwe daken en fietspaden wordt gescheiden ingezameld en afgevoerd via de Blauwe Aders;
  • het afgekoppelde regenwater stort over op de bestaande riolering. Deze tijdelijke overstortvoorzieningen worden te zijner tijd vervangen door afvoer via de toekomstige secundaire afwateringsstructuur (blauwe aders) richting een ook toekomstig waterpark.

5.3 Watertoets

5.3.1 Advies

De plannen in De Spoorzone zijn eerder voorgelegd aan de waterbeheerder, het waterschap De Dommel, in het kader van het Structuurplan en het bestemmingsplan. De waterparagraaf opge- nomen in deze bestemmingsplanherziening is via e-mail voor advies aan de Dommel toegezonden op 4 juni 2013. Het waterschap heeft ingestemd met de waterparagraaf. Dit voorlopige wateradvies is schriftelijk verwoord in de e-mail van d.d. 10 juni 2013.

Hoofdstuk 6 Opzet Plan - Het Nieuwe Busplein

6.1 Algemeen

Het busstation van Tilburg ligt in het centrum van de stad. Het grenst aan de westzijde aan NS-station Tilburg. Aan de noordzijde grenst het aan de spoorlijn Tilburg - Breda. Ter plaatse ligt het busstation deels onder perron 1 van het NS-station. Aan de zuidzijde grenst het aan de Spoorlaan. Dit is een gebiedsontsluitingsweg die deel uitmaakt van de binnenring van Tilburg "de Cityring". In de definitieve situatie zal op de Spoorlaan, net als op de rest van de Cityring, eenrichtingsverkeer gaan gelden. Dit gaat lopen van west naar oost. Het eenrichtingsverkeer gaat gelden voor alle verkeer wat gebruik maakt van de hoofdrijbaan. Ten westen van het busstation, tussen het busstation en de Noordhoekring, gaat er voor bussen tweerichtingsverkeer gelden. Op de Spoorlaan geldt een maximumsnelheid van 50 km/h.

De Spoorlaan maakt deel uit van het sternetfietsroute netwerk van Tilburg in beide rijrichtingen. De Spoorlaan zal uitgevoerd worden met twee rijstroken in oostelijke richting, aan beide zijden een vrijliggend fietspad en aan de zuidzijde een servicestrook ten behoeve van kort parkeren, laden en lossen en dergelijke. Tussen het fietspad en de servicestrook komt een haag met bomen. Aan beide zijden van de weg komt een voldoende breed trottoir welke grote voetgangersstromen kan verwerken.

- de nieuwe OV-knoop

In de ontwikkeling van de Spoorzone heeft Tilburg het doel om het stationsgebied op te waarderen naar een knooppunt van hoogwaardig openbaar vervoer.

De ontwikkelingen in het gebied leggen een grote druk op de aanwezige infrastructuur. De nieuwe ontwikkelingen genereren bovendien een potentiële toename van het aantal reizigers.

Om de toekomstige hoeveelheid reizigers te kunnen verwerken, de bereikbaarheid van het NS-station te vergroten en om alle reizigers een goede toegang te bieden tot de perrons zal het stationsgebouw worden voorzien van een nieuwe, brede, onderdoorgang. Hier wordt de nieuwe toegang naar de perrons op aangesloten in de vorm van trappen, roltrappen en liften. Deze zullen alleen via de OVCP-poorten van de NS bereikbaar worden. De helft van de onderdoorgang zal een brede, openbare, interwijkverbinding onder het NS-station door gaan vormen.

Het busstation zal eveneens een vernieuwing ondergaan om het bestaande en toekomstige aantal reizigers op een goede en efficiënte wijze te kunnen verwerken.

- toekomstige capaciteit busstation

Voor het bepalen van de benodigde capaciteit van het toekomstige busstation heeft Goudappel Coffeng BV onderzocht wat er op het busstation nodig is om het toekomstige busverkeer adequaat af te kunnen wikkelen. ("Busstation Tilburg, toetsing stationsontwerp" 26 augustus 2008 en "Busstation Tilburg, globaal ontwerp" 20 januari 2009).

Op basis van deze studies is vastgesteld dat er 7 perrons moeten komen met de volgende afmetingen:

- perron 1: 37 meter: 3 standaard bussen, 2 gelede bussen;

- perron 2: 50 meter: 4 standaard bussen of 3 gelede bussen;

- perron 3: 43 meter: 3 standaard bussen of 2 gelede bussen of 2 standaard en 1 gelede bus;

- perron 4: 50 meter; 4 standaard bussen of 3 gelede bussen;

- perron 5: 50 meter: 4 standaard bussen of 3 gelede bussen;

- perron 6: 25 meter: 2 standaard bussen of 1 gelede bus;

- perron 7: 18 meter 1 standaard bus of 1 gelede bus.

Op het nieuwe busstation moet naast de perrons er bufferruimte aanwezig zijn voor 3 standaard bussen van 12 meter en 3 gelede bussen van 18 meter.

Om de maximale capaciteit te kunnen behalen zal het nieuwe busstation alleen toegankelijk zijn voor voertuigen van de openbaar vervoerder, zijnde lijnbussen en POD-auto's (personeelsauto's).

- vormgeving van het nieuwe busstation

Het busstation zal op de bestaande locatie, aan de zuidzijde van het spoor, gehandhaafd blijven. Om het busstation voldoende toekomstvast te maken dient het uitgebreid te worden.

De ontsluiting van het busstation voor de bussen gaat plaatsvinden via de Spoorlaan. Aan de westzijde van het busstation zal het busverkeer in twee richtingen kunnen rijden, zodat de bussen daar zowel naar het busstation toe kunnen rijden als er vandaan. Aan de oostzijde van het bus- station gaat ook voor de bussen eenrichtingsverkeer gelden, zodat bussen in die richting alleen van het busstation kunnen wegrijden. Om het op en afrijden van de Spoorlaan goed af te kunnen wikkelen zal de aansluiting met verkeerslichten worden geregeld.

De aansluiting komt aan de westzijde van het nieuwe busstation te liggen om ter plaatse van het NS-station het conflict tussen uitrijdende en manoeuvrerende bussen met de grote voetgangers- stromen te minimaliseren.

Om het wachten en overstappen van de passagiers zo aangenaam en veilig mogelijk te maken wordt het busstation in de vorm van een eilandperron vormgegeven. Bussen worden aan de buitenzijde van het eilandperron, in lange zaagtanden opgesteld. De voorste bus moet onafhan- kelijk van de achterste bus op het perron ervoor kunnen wegrijden.

Passagiers kunnen op het eiland wachten en hoeven geen rijbaan over te steken om op een andere bus over te stappen. Voor het overstappen van en naar de trein moet één rijbaan worden overgestoken. Deze oversteek zal worden voorzien van aanvullende maatregelen om het over- steken veilig te maken. Ook voetgangers die in westelijke richting het busstation willen verlaten moeten één rijbaan oversteken, deze oversteek wordt geregeld in de verkeerslichtenregeling welke voor de ontsluiting van het busverkeer geplaatst wordt.

De bufferplaatsen kunnen aan de buitenrand van het busstation worden aangelegd. Deze hoeven geen directe relatie met het eilandperron te hebben. Een van deze bufferplaatsen kan naast perron 7 worden gesitueerd, zodat deze in geval van extreme drukte van en naar de Efteling ingezet kan worden als extra halte. De bussen op de bufferplaatsen moeten onafhankelijk van elkaar aan - en weg kunnen rijden.

De uitbreiding van het busstation is aan de noord-, oost en zuidzijde technisch niet maakbaar. Aan de westzijde is het wel technisch maakbaar. Hiervoor moet de ondergrond van het be- staande gebouw Tilburion worden ingezet.

Voor het nieuwe busstation is een schetsontwerp gemaakt waarin alle uitgangspunten en rand- voorwaarden zijn verwerkt. Het busstation heeft door het eilandperron de vorm van een busplein gekregen. Op basis van dit schetsontwerp wordt het definitief ontwerp gemaakt.

6.2 Groen

In het plangebied staat een groot aantal (beeldbepalende) bomen. Verwezen wordt naar de boom- waardekaart. De inpasbaarheid van die bomen is aan de orde bij het concrete inrichtingplan dat wordt opgesteld op basis van het verkeersontwerp.

Hoofdstuk 7 Opzet Planregels

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ontwikkeling juridisch is vertaald. De plansystematiek is uit oogpunt van uniformiteit gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2008 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening).

7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels

Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Die betreffen de Begripsbepalingen en de Wijze van meten.

7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestem- mingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Daarnaast is sprake van een nadere eisenregeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden e.d.

Bestemmingen

- bestemming Verkeer.

Op het betreffende deelgebied van de Spoorzone is nagenoeg geheel de bestemming Verkeer gelegd. Echter vanwege het specifieke gebruik dat afwijkend is van de reguliere functies binnen de bestemming Verkeer is tevens de functie- aanduiding openbaar vervoerstation opgenomen. Als onderdelen van dat openbaar vervoerstation (ovs) mogen er een overblijfruimte voor buschauffeurs, een informatie/verkooppunt ten behoeve van het busvervoer en kantoorruimte e.d. worden gereali- seerd. Ook is de functieaanuiding horeca van categorie 2 opgenomen om de mogelijkheid te bieden in het busstation een horecavestiging te realiseren. Die horecavestiging is dan gericht op het verstrekken van maaltijden, zoals een cafetaria, snackbar, lunchroom, broodjeszaak e.d.

- bouwregeling
De bouwregels bevatten een regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken (bebouwingspercentage, bouwhoogte, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

De bouwhoogte voor gebouwen is vastgelegd op maximaal 5 meter. Het bebouwingspercentage is gesteld op maximaal 5. Dit betekent dat er qua oppervlakte circa 450 m2 gebouwd mag worden. Gebouwen mogen per functie afzonderlijk dan wel als één verzamelgebouw voor alle functies worden gerealiseerd.

Ondergronds bouwen is toegestaan binnen het bestemmingsvlak.

- bestemming Verkeer - Railverkeer.

Bij het herontwikkelingsplan voor het busstation is een klein deel van het stationscomplex betrok- ken. Het gaat dan om het deel van het voorplein wat is gelegen onder de luifel van het stationsge- bouw. Ook een deel van het westelijk van het stationsgebouw gelegen perron dat over het bus- station uitsteekt is onderdeel van het herontwikkelingsplan. Voor beide delen is de bestemming Verkeer - Railverkeer opgenomen met de functieaanduiding openbaar vervoerstation om het mede- gebruik van de gronden (begane grondlaag) voor het busstation veilig te stellen.

Ten aanzien van de bebouwingsregeling is zoveel mogelijk aangesloten bij de bebouwingsregeling zoals die is opgenomen in het bestemmingsplan Spoorzone - uitwerking deelgebied station.

Tevens is de bouwaanduiding 'onderdoorgang' opgenomen om de gronden die deel uitmaken van het voorplein aan de Spoorlaan onder de bestaande kap/luifel van het stationsgebouw en de gronden onder het perron vrij te houden van bebouwing.

Opgenomen is voorts de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding-cultuurhistorisch waarde- volle bebouwing' voor het behoud van de bestaande kap c.q. luifel met ondersteunende construc- tie, de bouwhoogte van de diverse bestaande gebouwen en bouwwerken anderszins, de bebou- wingsgrenzen en de transparantie van het totale stationsgebouw.

De bouwregels bevatten een regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken (bouwvlak, bebouwingspercentage, bouwhoogte etc.). Er wordt hierbij een onder- scheid gemaakt in bouwregels voor gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Ondergronds bouwen is toegestaan binnen het gehele bouwvlak.

- nadere eisen enomgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Het college heeft de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende procedures nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels te verlenen. Voor het verlenen van een afwijking geldt steeds een aantal voorwaarden. Deze worden in het betreffende lid opgesomd.

Een afwijkingsmogelijkheid is opgenomen voor de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van een aantal voorwaarden omgevingsvergunning verlenen om wijzigingen aan de bestaande bebouwing mogelijk te maken.

- specifieke gebruiksregels
Er worden regels omtrent het gebruik van bouwwerken en gronden gegeven, aangevuld met een afwijkingsmogelijkheid.

7.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels

In dit hoofdstuk zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen betrekking hebbende op de luchtvaartverkeerzone - beperking ten aanzien van de bouwhoogte - en de veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen - beperking ten aanzien het oprichten van (beperkt) kwetsbare objecten.

7.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangsrecht En Slotregel

Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangsrecht en slotregel´. In dit geval is dit beperkt tot de slotbepaling waarin de exacte naam van het bestemmingsplan wordt gegeven.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Financiële Uitvoerbaarheid

Medio jaren negentig is de Gemeente Tilburg gestart met de herontwikkeling van de Spoorzone. De afgelopen jaren heeft deze herontwikkeling meer vorm gekregen. De gemeente heeft een structuurplan laten ontwikkelen en in 2008 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan Spoor- zone vastgesteld. Op het deelgebied busstation, dat onderdeel uitmaakt van de Spoorzone, is een ontwikkeling gestart passend binnen de visie en het ambitieniveau van de Spoorzone. Echter het huidige bestemmingsplan biedt onvoldoende houvast voor de gewenste ontwikkeling (zijnde uit- breiding en vernieuwing van het bestaande busstation) zodoende is een herziening van het be- stemmingsplan noodzakelijk. Voor de gewenste ontwikkeling koopt de gemeente het apparte- mentencomplex Tilburion, welke vervolgens gesloopt wordt zodat het bestaande busstation her- ontwikkeld (uitbreiding en vernieuwing) kan worden. Deze ontwikkeling, welke deel uit maakt van de totale gebiedsexploitatie Spoorzone, is begroot en zal gefinancierd worden uit subsidies en gemeentelijke bijdragen. Ook de plan - en apparaatskosten zijn daarin opgenomen. Eventuele planschade zal ten laste worden gebracht van de gebiedsexploitatie Spoorzone.

Het kostenverhaal (alsmede de financiële uitvoerbaarheid) is anderszins verzekerd waardoor er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro is opgesteld.

Gelet op bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg

9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmings- plan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu- effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen voor het starten van een ruimte- lijk plan, toen nog het bestemmingsplan Spoorzone, 3e herziening (deelgebied Spoorlaan West - busstation) in het Stadsnieuws van 11 mei 2013 gepubliceerd.

9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Van de gebruikelijke overleginstanties zijn de provincie Noord Brabant en het Ontwikkelbedrijf NS stations ontwikkel geraadpleegd. Het ontwikkelbedrijf heeft een reactie ingezonden. Op de eerste plaats worden vraagtekens gezet bij de noodzaak van een horecavestiging op het busplatform, dit in relatie tot de functies in de nieuwe stationshal. Gevraagd wordt om een goede afstemming.

Verder wordt aandacht gevraagd voor de bevoorrading van de stationwinkels en ruimte voor vervan- gend busvervoer, taxi's en kiss & ride en overige spoorgerelateerde voorzieningen. Verzocht wordt om in de plannen hiermee rekening te houden en deze bereikbaarheid ook in de nieuwe situatie te garanderen.

Tot slot wil NS Stations op basis van een nieuw plan voor het busstation en overige stationsgebie- den in overleg treden met de gemeente over herziening van de stationsgebiedovereenkomst.

Ook is een reactie ingezonden door het Ministerie van Defensie over een in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsmogelijkheid ten aanzien van de bouwhoogte.

In de bijgevoegde 'Notitie reacties overleginstanties en burgerparticipatie' is uitgebreid ingegaan op bovenstaande reacties.

Verder is het waterschap De Dommel geraadpleegd. Het voorlopige wateradvies is schriftelijk verwoord in de e-mail van d.d. 10 juni 2013. Zie hoofdstuk 5 Wateraspecten. Ook is de Brandweer Midden - West Brabant om advies gevraagd.

9.3 Burgerparticipatie

Ter uitvoering van de Handreiking Burgerparticipatie heeft een schriftelijke informatieronde plaats- gevonden. Het voornemen tot herontwikkeling van het huidige busstation heeft van 22 november tot en met 13 december 2013 ter inzage gelegen. Dit heeft geleid tot één schriftelijke reactie. Door de Directeur van het Natuur-museum Brabant is in die reactie gevraagd om bij het heront- wikkelingsplan het gebouw van het Natuur-museum Brabant en met name het erf zodanig mee te nemen dat een eind komt aan de betrekkelijke onzicht-baarheid voor passanten en de in de loop der jaren teloor gegane architectonische relatie tussen dit pand en andere monumentale panden en de Spoorlaan.

De toezegging wordt gedaan dat in het eerste kwartaal van 2014 nader overleg zal plaatsvinden met het Natuurmuseum Brabant over de aangehaalde onderwerpen.

In de bijgevoegde 'Notitie reacties overleginstanties en burgerparticipatie' is uitgebreid ingegaan op bovenstaande reactie.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerp uitwerkingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 3 februari datum tot en met 17 maart 2014. Tijdens deze periode is er één zienswijze ingediend. Toegevoegd is het raadsvoorstel en - besluit met bijlage tot vaststelling van het bestemmingsplan. De bijlage betreft de notitie afdoening zienswijze, waarin de zienswijze zakelijk is weergegeven met daarbij het standpunt van de raad.

N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de ziens- wijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009).

Bijlage 1 Luchtvaartverkeerzone-funnels

Bijlage 1 Luchtvaartverkeerzone-funnels

Bijlage 2 Boomwaardekaart

Bijlage 2 Boomwaardekaart

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek

Bijlage 2 Rekenresultaten Huidige Situatie

Bijlage 2 Rekenresultaten huidige situatie

Bijlage 3 Rekenresultaten Toekomstige Situatie

Bijlage 3 Rekenresultaten toekomstige situatie

Bijlage 4 Figuur 1 - Modellering Industrielawaai Huidige Situatie

Bijlage 4 Figuur 1 - modellering industrielawaai huidige situatie

Bijlage 5 Figuur 2 - Modellering Industrielawaai Toekomstige Situatie

Bijlage 5 Figuur 2 - modellering industrielawaai toekomstige situatie

Bijlage 6 Figuur 3 - Modellering Railverkeerlawaai Huidige Situatie

Bijlage 6 Figuur 3 - modellering railverkeerlawaai huidige situatie

Bijlage 7 Figuur 4 - Modellering Railverkeerlawaai Toekomstige Situatie

Bijlage 7 Figuur 4 - modellering railverkeerlawaai toekomstige situatie

Bijlage 8 Figuur 5 - Modellering Wegverkeerlawaai Huidige Situatie

Bijlage 8 Figuur 5 - modellering wegverkeerlawaai huidige situatie

Bijlage 9 Figuur 6 - Modellering Wegverkeerlawaai Toekomstige Situatie

Bijlage 9 Figuur 6 - modellering wegverkeerlawaai toekomstige situatie

Bijlage 10 Advies Brandweer Midden En West Brabant

Bijlage 10 Advies brandweer Midden en West Brabant

Bijlage 11 Verantwoording Externe Veiligheid

Bijlage 11 Verantwoording externe veiligheid

Bijlage 12 Advies Waterschap De Dommel

Bijlage 12 Advies Waterschap De Dommel

Bijlage 13 Notitie Afdoening Reacties Overleginstanties En Burgerparticipatie

Bijlage 13 Notitie afdoening reacties overleginstanties en burgerparticipatie

Bijlage 14 Raadsvoorstel Vaststelling Bestemmingsplan

Bijlage 14 Raadsvoorstel vaststelling bestemmingsplan

Bijlage 15 Raadsbesluit Vaststelling Bestemmingsplan

Bijlage 15 Raadsbesluit vaststelling bestemmingsplan

Bijlage 16 Notitie Afdoening Zienswijze

Bijlage 16 Notitie afdoening zienswijze