KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - Gestapeld
Artikel 4 Waarde - Cultuurhistorie (Dubbelbestemming)
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied En Project
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Gemeente
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Inleiding
4.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
4.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
4.4 Wonen
4.5 Groen En Speelruimte
4.6 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
5.2 Milieuhinder Bedrijven
5.3 Externe Veiligheid
5.4 Geluid
5.5 Lucht
5.6 Geur
5.7 Bodem
5.8 Natuur En Ecologie
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
6.1 Bestaand Watersysteem
6.2 Duurzaam Stedelijk Water
6.3 Watertoets
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Burgerparticipatie En Overleg
8.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.3 Burgerparticipatie
8.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Boomwaardekaart
Bijlage 3 Parkeernormering
Bijlage 4 Luchtvaartverkeerzone-funnel
Bijlage 5 Beschikking Hgw Wgh

Binnenstad 2010, 3e herziening (Spoorlaan 450)

Bestemmingsplan - gemeente Tilburg

Vastgesteld op 20-09-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlage(n).

1.2 plan:

Het bestemmingsplan Binnenstad 2010, 3e herziening (Spoorlaan 450) met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2014017-e001 van de gemeente Tilburg.

1.3 aan huis verbonden beroep

Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als ´aan-huis-verbonden´, waarbij:

  1. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;

  2. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform onderdeel 6.5 van de regels van dit plan;

  3. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;

  4. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80m² in beslag neemt;

  5. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;

  6. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;

  7. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.

1.4 aanbouw

Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 achtergevelrooilijn

De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.

1.8 afhankelijke woonruimte

Een aanbouw of bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.9 ambachtelijk bedrijf

Een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.

1.10 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage

Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.

1.12 bed & breakfast

Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken.

Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen.

1.13 bedrijfsgebouw

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.14 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.

1.15 bedrijven

Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom, ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven al dan niet met bijbehorende en ondergeschikte showroom) e.d., alsmede brandweerkazerne. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van autohandel in combinatie met een autoreparatiebedrijf.

Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.

De inrichtingen, bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder worden alleen tot ´bedrijven´ gerekend voorzover deze zijn gelegen op gezoneerde bedrijventerreinen c.q. bedrijvenlocaties of gedeelten daarvan, te weten:*

  1. AaBe

  2. AWRI-noord

  3. AWRI-oost

  4. Kraaiven

  5. Loven

  6. NS-hoofdwerkplaats

  7. PNEM Kalverstraat

  8. Vossenberg

Niet tot bedrijven worden gerekend: kantoren, horeca, prostitutie inrichting, (perifere) detailhandel, nutsvoorzieningen, tank- en servicestations, autowasplaatsen, dienstverlening, recreatie, sport, agrarisch bedrijf, maatschappelijke instellingen en bedrijfspompen, zijnde pompen die zijn bedoeld voor de eigen brandstoffenvoorziening met uitzondering van bedrijfspompen behorende bij tranportbedrijven.

(Bedrijf is de technische eenheid van onderneming, met dit laatste begrip is de economische eenheid bedoeld).

1.16 belemmeringenstrook

Strook grond waarin leidingen liggen welke privaatrechtelijk is vastgelegd en gereserveerd is voor werkzaamheden van de leidingexploitant.

1.17 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinning en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.

1.18 bestaand

Bij bouwwerken:

Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.

1.19 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.20 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.21 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.22 bouwblok

Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.

1.23 bouwen

Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.24 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.25 bouwlaag

Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.

1.26 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.27 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.28 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.29 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.30 bouwwerken van algemeen nut

Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.

1.31 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)

De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren -horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4m² daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5m.

1.32 calamiteit

Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving e.d.

1.33 dakhelling

Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.

1.34 dienstverlening

Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.

1.35 dove gevel

  1. Een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35dB, alsmede;

  2. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

1.36 erf

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels per bouwperceel aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.37 erker

Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.

1.38 functionele eenheid

Hieronder wordt verstaan:

  1. een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd;

  2. het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.

1.39 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.40 geluidgevoelige objecten

Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.41 geluidshinderlijke inrichtingen

Inrichtingen genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

1.42 gestapelde woning

Een woning, onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.

1.43 groenvoorzieningen

Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, etc, alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.

1.44 hogere grenswaarde

Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.45 hoofdgebouw of hoofdbebouwing

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.46 hoogteaccent

Een ondergeschikt deel van een hoofdgebouw dat hoger is dan de overige delen van het hoofdgebouw, dat tot doel heeft specifieke functies in het hoofdgebouw en/of de stedenbouwkundige context van het hoofdgebouw te benadrukken.

1.47 huishouden

Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:

  1. de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);

  2. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;

  3. de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.

1.48 kantoor

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.

1.49 kortstondig

Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.

1.50 langzaam verkeer

Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.

1.51 maatvoeringsvlak

Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.

1.52 mantelzorg

Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

1.53 monumentale boom

Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.

1.54 nokrichting

Hoogste gedeelte van een dak met hellende vlakken, t.w. waar beide vlakken elkander snijden.

1.55 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.56 onbebouwd erf

Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.

1.57 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20m boven peil.

1.58 ondergeschikte delen van een bouwwerk

Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, luchtbehandelings-/ventilatieinstallatie, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, gevelisolatie (al dan niet met bijbehorende ommanteling), draagconstructies en dergelijke. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.

1.59 onzelfstandige wooneenheid/eenheden

Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.

1.60 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.61 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.

1.62 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.63 peil (straatpeil)

Hieronder wordt verstaan:

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.64 perceel

Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.

1.65 plangrens

Een weergegeven lijn, die de grens van het plan aanduidt.

1.66 potentieel waardevolle boom

Ingevolge de gemeentelijke Boomwaardezoneringskaart / het gemeentelijke bomenbeid als zodanig aangeduide boom.

1.67 rijstrook

Gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.

1.68 ruimtelijke ontwikkelingen

Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.

1.69 speelvoorzieningen

Voorzieningen ten dienste van sport en spel.

1.70 straatpeil

Zie: peil (straatpeil).

1.71 studentenhuisvesting

Woningen bestemd voor personen die voltijd studeren aan universiteit, hogeschool of MBO opleiding.

1.72 uitbouw

Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.73 verblijfsvoorzieningen

Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.

1.74 verkeer- en vervoersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer

Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.

1.75 verkeer-, vervoer- en verblijfsvoorzieningen t.b.v. railverkeer

Hieronder wordt verstaan het (openbaar) railverkeers-, railvervoers- en verblijfsgebied ten behoeve van personen- en goederenvervoer via spoorwegen met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken, waaronder voorzieningen die liggen op het gebied van andere -op spoorwegen aansluitende- soorten van vervoer, logistieke, distributieve en communicatieve voorzieningen e.d. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Hiertoe worden gerekend:

  1. spoorwegemplacement waaronder spoorlijnen, rangeerterrein, perrons, overkappingen, opslag- en overslagruimten, wegen, (fiets-)paden, bermen, bermsloten, taluds e.d., kunstwerken zoals tunnels, bruggen, viaducten, traverses, spoorwegmeubilair e.d.;

  2. stationsgebouwen t.b.v. spoorwegen met bijkomende en ondersteunende voorzieningen zoals restauratieve voorzieningen, winkels, videotheek, kiosken, beautysalon, balies, kantoorruimten e.d.;

  3. parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende voorzieningen zoals in- en uitritten, hellingbanen, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, portiers- c.q. bewakingsloge, betaalautomaten, fietsverhuur- en reparatie-inrichting e.d.

1.76 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf

Hieronder wordt verstaan het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.

1.77 voorgevelrooilijn

De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.

1.78 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

1.79 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden

Het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.

1.80 weg

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.81 wonen

Hieronder wordt verstaan:

  1. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;

  2. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;

  3. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ´aan huis verbonden beroep´, zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.

1.82 woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbonden beroep.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen - Gestapeld

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. de brandveiligheid;

  5. de milieusituatie;

  6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  1. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;

  2. de vorm, afmetingen en plaatsing van de bebouwing boven een hoogte van 10m boven het straatpeil in een strook ter diepte van 3m achter de voorgevelrooilijn in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de functies dienstverlening, detailhandel, bedrijven, sport, cultuur en ontspanning, recreatie alsmede maatschappelijke functies, met dien verstande dat

  1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend betrekking heeft op de eerste bovengrondse en de eerste ondergrondse bouwlaag;

  2. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend mag worden toegepast voor zover het activiteiten betreft die zijn genoemd onder de categorieën A of B van de bij het plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Artikel 4 Waarde - Cultuurhistorie (Dubbelbestemming)

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, naast de andere aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de cultuurhistorische waarden.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de instandhouding en versterking van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden, nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik en kleurstelling voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede aan de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, nadat de Omgevingscommissie is gehoord. Tevens kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde nadere eisen stellen aan de situering van deze gebouwen en bouwwerken binnen het beschermd stadsgezicht, nadat de Omgevingscommissie is gehoord.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Ondergrondse bouwwerken

6.2 Hoofdtoegang woningen

6.3 Onbebouwd terrein bij gebouwen

6.4 Bouwen in nabijheid van monumentale en potentieel waardevolle bomen

6.5 Parkeerregeling

  1. Ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's dient in, op of onder het gebouw dan wel
    op het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort in voldoende mate parkeergelegenheid
    aanwezig te zijn. Hiervan is sprake wanneer voldaan wordt aan de parkeernormering zoals opgenomen in de desbetreffende bijlage bij de regels;

  2. de in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's en zijn afhankelijk van de situering van parkeerplaatsen. Aan deze eis wordt in ieder geval geacht te zijn voldaan indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimte voldoen aan de door het CROW hiervoor opgestelde richtlijnen, ASVV 2012 d.d. 13-12-2012;

  3. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a:

  1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op
    overwegende bezwaren stuit, of

  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 luchtvaartverkeerzone - funnel

Al dan niet in afwijking van het elders in de planregels bepaalde, geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone' ten behoeve van een obstakelvrij start-en landingsvlak met zijkanten ten behoeve van de vliegverkeersveiligheid een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien deze een bouwhoogte kennen, die de waarde (uitgedrukt in meters boven NAP), die is aangegeven op de bijgevoegde Bijlage 4 Luchtvaartverkeerzone-funnel, overschrijdt.

8.2 geluidzone - spoor

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - spoor' de volgende regels:

  1. voor het bouwen geldt dat geen nieuwe bouwwerken mogen worden gebouwd ten behoeve van geluidsgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in de 'Wet geluidhinder' en het 'Besluit geluidhinder', met uitzondering van: ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw, in generlei opzicht wordt vergroot of veranderd; onder verbouwen wordt hier verstaan het bouwkundig veranderen van (een deel) van het gebouw en/of (een van) de daartoe behorende gevels; onder nieuwbouw wordt hier verstaan het geheel of nagenoeg geheel vernieuwen van een gebouw, waarbij de situering, bouwhoogte en bouwmassa geheel of nagenoeg geheel overeenkomen met het gesloopte gebouw; de bouw van een bijgebouw bij een woning of de uitbreiding van een bestaande geluidsgevoelige functie conform de in de basisbestemming voorgeschreven bebouwingsregeling;

  2. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in dit lid, onder a., indien:

  1. is, of kan worden voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, of indien;

  2. ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is verleend;

  1. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding 'geluidszone - spoor' opgeheven wordt, indien de bron van de geluidszone is opgehouden te bestaan.

8.3 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' mogen geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen gebouwd c.q. in gebruik worden genomen tenzij invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

  4. voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;

  2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.

9.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting o.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

9.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;

  2. vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken.

onder voorwaarde dat de maximale hoogte niet meer mag bedragen dan 30m.

9.4 Binnenplans afwijken t.b.v. parkeer- en stallingsvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:

  1. de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30m² bedragen;

  2. de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5m bedragen.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Wijzigingsbevoegdheid reconstructie, herverkaveling of renovatie

  1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:

  1. de reconstructie of herverkaveling van een (deel van een) bouwblok met in het ongerede geraakte, al dan niet complexgewijze bebouwing waarvan de functie wordt beëindigd;

  2. de reconstructie van een (deel van een) bouwblok waarbij de functie geheel of grotendeels wordt gehandhaafd, maar (infra-) structuur, ontsluiting, verkaveling e.d. worden aangepast;

  3. de reconstructie, herverkaveling of renovatie van een gebouw of een bouwblok waarbij nieuwe rooilijnen kunnen worden weergegeven;

  4. de ontsluiting of herverkaveling van het gebied ten einde nieuwe bestemmingen ´V´ of ´V-VB´ projecteren;

  5. de herverkaveling van het gebied of om tot een optimale verkaveling te komen, door aangrenzende bestemmingen voor openbaar gebied (´V´, ´V-VB´ e.d.) geheel of deels om te zetten in een nieuw te realiseren bestemming binnen die herverkaveling, of deze bestemmingen geheel of deels elders in de nieuwe verkaveling onder te brengen.

  1. er mag geen sprake zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid;

  2. na wijziging zijn de regels van het bestemmingsplan hierop van toepassing.

10.2 Wijzigingsbevoegdheid broedplaatsfunctie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de vestiging van de functies bedrijf, kantoor, maatschappelijk, recreatie, sport of dienstverlening binnen het bestemmingsvlak ´Wonen - Gestapeld´, met dien verstande dat:

  1. uitsluitend sprake mag zijn van een activiteit die is vermeld in de categorieën A of B van de bijgevoegde Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten;

  2. de omvang van de functie ten hoogste 200m² bruto vloeroppervlak mag bedragen;

  3. geen sprake mag zijn van activiteiten die worden verricht in de nachtperiode (van 22:00 uur tot 07:00 uur);

  4. geen sprake mag zijn van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige andere functies dan wonen;

  5. in voldoende mate wordt voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;

  6. geen sprake mag zijn van buitenopslag;

  7. geen sprake mag zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid.

10.3 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:

  1. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ´Verkeer´ (V), dan wel ´Verkeer-Verblijf (V-VB)´ te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:

  1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25m¹;

  2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;

  1. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

Artikel 11 Algemene Procedureregels

Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Algemene regels inzake nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de aard en omvang van de horecafunctie ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;

  2. de afmetingen en situering van bebouwing op percelen die direct gelegen zijn naast percelen die in een beschermd dorpsgezicht, dan wel beschermd stadsgezicht vallen en percelen met de aanduiding gemeentelijk monument, dan wel rijksmonument, in verband met de ruimtelijke afstemming van deze bebouwing op het naastgelegen monument, met dien verstande dat advies wordt ingewonnen bij de Omgevingscommissie;

  3. de aard en omvang van kantines, restauratieve voorzieningen e.d. die ondersteunend zijn voor (openlucht-)sport en recreatie en maatschappelijke voorzieningen teneinde de ondergeschiktheid van die voorzieningen veilig te stellen en/of ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van een onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;

  4. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;

  5. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;

  6. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;

  7. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en open erven.

12.2 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;

  1. het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;

  2. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

  4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: ´Regels van het bestemmingsplan Binnenstad 2010, 3e herziening (Spoorlaan 450)

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan Binnenstad 2010 ingediend voor de realisatie van (maximaal) 84 appartementen met binnenterrein aan Spoorlaan 450/Utrechtsestraat 21 te Tilburg.

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied omvat de kadastrale percelen Tilburg, sectie N, nrs. 14189, 14493, 05255, 01294 en 05399. Het betreft een groot deel van een kleine spie die wordt begrensd door de Spoorlaan, de Noordstraat en de Utrechtsestraat.

1.3 Voorgaande Plannen

Dit bestemmingsplan vervangt ter plaatse van haar plangebied het bestemmingsplan Binnenstad 2010, vastgesteld op 20 december 2010.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied En Project

Ligging
Het plangebied is gelegen aan de noord-west kant van de binnenstad. Het project beslaat een groot gedeelte van een driehoekig bouwblok dat begrensd wordt door de Spoorlaan, de Utrechtsestraat en de Noordstraat.

Het project gaat uit van de sloop van het kantoorgebouw Spoorlaan 450 en bebouwt de open ruimte aan de Utrechtsestraat en de Noordstraat tussen bestaande panden, het hoekpand bij de vijfsprong, het woongebouw in de Noordstraat en het kantoorgebouw op de hoek Noordstraat – Spoorlaan.

Programma
De huidige bebouwing in het blok heeft een gemengde bestemming en bestaat uit kantoorgebouwen aan de Spoorlaan, een woongebouw bij de vijfsprong en een woongebouw in de Noordstraat. Daartussen is de open ruimte in gebruik als parkeerterrein.
Het huidige bestemmingsplan laat gemengde functies toe.
Het project voorziet uitsluitend in een woonprogramma voor 84 kleine wooneenheden. De parkeerbehoefte wordt geheel gerealiseerd op de begane grond van het eigen terrein. De kantoorfunctie op de hoek Spoorlaan – Noordstraat blijft bestaan.

Ambities vanuit beleid
Volgende beleidsdocumenten bepalen het ambitieniveau van deze locatie.
Het bouwblok Spoorlaan, Utrechtsestraat, Noordstraat valt binnen het bestemmingsplan Binnenstad 2010 (beschermd stadsgezicht).
Het bouwblok wordt genoemd in de visie van BRO op de binnenstad. Hierin worden locaties aangeduid die een etalagefunctie kunnen vervullen voor de binnenstad. De visie stelt dat bepaalde locaties kunnen bijdrage aan een betere zichtbaarheid van binnenstadskwaliteiten vanaf de cityring.
De Noordstraat is deel van het dwaalgebied en biedt met de aansluiting op de Spoorlaan een entree naar de binnenstad. De Noordstraat zelf is een historisch gegroeide straat die wordt opgespannen tussen twee vijfsprongen. Beleid in het dwaalgebied streeft ernaar de dynamiek te vergroten en op te rekken tot aan de vijfsprong bij de locatie.

Vanwege deze ambities geldt niveau 1 voor de beoordeling van het bouwplan in de Omgevingscommissie.

Integratie
Het bouwblok wordt gekenmerkt door de bijzondere eigenschap dat het drie verschillende oriëntaties heeft op de binnenstad. De Spoorlaan, de Utrechtsestraat en de Noordstraat verschillen duidelijk in sfeer en stedelijke betekenis en verlangen een gedifferentieerd ruimtelijk antwoord.
De integratie van het bouwplan gaat niet alleen over de samenhang met de bestaande gebouwen en de direct omliggende woonomgeving, maar ook over de ruimtelijke betekenis die aan deze stedelijke oriëntaties wordt gegeven.
Het project is een wooncomplex met kleine wooneenheden, bestaande uit drie gebouwen, met een centrale entree gelegen aan de hoek Spoorlaan – Utrechtsestraat. Vanuit entree en trappenhuis worden de wooneenheden vanuit de binnenzijde van het bouwblok via galerijen ontsloten. Daarmee ontstaat een ruimtelijk functionele structuur die zich naar buiten toe individualiseert naar de verschillende straten en naar binnen gericht is op de beleving van een collectieve binnenruimte.
Het project transformeert het gehavende bouwblok tot een gesloten bouwblok waarin de bestaande bebouwing wordt opgenomen. De buitenzijde stelt het thema stedelijke representatie. De binnenzijde stelt het thema collectieve woonkwaliteit.

Stedenbouwkundig plan
De volumes aan de Noordstraat en de Utrechtsestraat staan in de rooilijn. De bouwhoogte is beperkt tot 3 bouwlagen, zodat de inpassing de bestaande bebouwing in het bouwblok en de tegenoverliggende woningen niet overheerst. De bouwdiepte is beperkt tot de enkelzijdige bebouwing aan de straat. De galerij ontsluiting ligt aan de tuinzijde en kan zodoende deel uitmaken van de collectieve binnenruimte.

Het gebouw aan de Spoorlaan bestaat uit 7 bouwlagen met een middengalerij. De wooneenheden zijn zowel gericht naar de Spoorlaan als naar het binnengebied.
De positie van dit gebouw ligt ten noorden van alle bestaande en nieuwe woongebouwen in het bouwblok en de directe woonomgeving, waarmee nadelige schaduwwerking wordt vermeden.
De bouwvolumes aan de Spoorlaan en de Utrechtsestraat vormen een gesloten hoek met de entree en trappartij met lift. De gesloten hoek en de hoogte van het volume aan de Spoorlaan zorgen voor afscherming van het geluid afkomstig van het spoor en het verkeer op de Spoorlaan ten gunste van een geluidluw en rustig binnengebied.
Het volume in de Utrechtsestraat is losgemaakt van het hoekgebouw bij de vijfsprong. Aan die zijde van de Utrechtsestraat heeft het hoekgebouw een terras op de verdieping. Daartegenover ligt de voortuin van de monumentale villa (De 4 seizoenen) met monumentale bomen. De afstand tussen de gebouwen respecteert de privacy van het terras van het hoekgebouw, biedt een informele toegang tot de binnenruimte van het woonblok. De openheid voorkomt tevens het volledig insluiten van de kleine binnenruimte en ondersteunt het informele karakter van de Utrechtsestraat. De opening behoud zo ook enige luchtigheid voor de tegenoverliggende woningen in de Utrechtsestraat.
De galerijen lopen door in de opening en definiëren daarmee eveneens een voortuin. In het knooppunt is een (nood)trap voorzien, zodanig gelegen dat ook hiermee de privacy van het terras van het bestaande hoekgebouw wordt gerespecteerd.
Tegenover de bestaande woonbebouwing in de Utrechtsestraat wordt het bouwvolume beperkt tot 3 bouwlagen en dat voorkomt hinderlijke slagschaduw op de gevels van de bestaande woningen.
De posities van de volumes van het complex in het bouwblok nodigen uit tot een architecturale interpretatie waarbij de gradaties leesbaar zijn die gaan van ingetogen en ingebed zijn in het intiem stedelijk weefsel van de historische binnenstad naar een statig front aan de Spoorlaan. Het volume aan de Spoorlaan kan daarmee de historisch gegroeide gebouwkwaliteit op de Spoorlaan versterken, maar ook de entreebetekenis van het bouwblok voor cityring en binnenstad. Daarmee kan worden bijgedragen aan de gewenste etalagefunctie zoals geformuleerd in de binnenstad visie van BRO.

Inrichting begane grond
De begane grond van het complex wordt op verschillende manieren bestemd.
Onder het bouwblok aan de Spoorlaan en de Utrechtsestraat en gedeeltelijk ook in de binnentuin is parkeerruimte voorzien. De parking wordt ontsloten vanuit de Utrechtsestraat. De toegang ligt tegenover de opening tussen het kantoorgebouw en de woningen, zodat verkeerbewegingen en koplampen geen directe hinder geven voor de tegenoverliggende bestaande woningen.
De openheid tussen straat en parkeerruimte wordt in het plan getemperd en aangenaam gemaakt door hekwerk en groenvoorziening en wenst daarmee aan te sluiten bij de sfeer van de tuinbegrenzing van de monumentale villa.

De begane grond van het gebouw in de Noordstraat is ingevuld met wooneenheden met een voordeur aan de straat, zodat deze wooneenheden zowel behoren tot het woonmilieu van de Noordstraat als tot milieu van het wooncomplex. De achterzijde sluit aan op de binnenplaats.

De begane grond van het gebouw aan de Spoorlaan voorziet deels in parkeren, deels in bergingen en deels in een collectieve verblijfsruimte in het verlengde van de entree.
Deze verblijfsruimte richt zich op de Spoorlaan en wil daarmee de indruk van een dode plint aan de Spoorlaan voorkomen.

De binnenruimte met voortuin aan de Utrechtsestraat wordt in samenhang met de parkeerplaatsen en galerijen als groene ruimte ingericht.

Technische infrastructuur

De ondergrondse infrastructuur rondom het plangebied bestaat uit kabels en leidingen van de volgende beheerders:

  • Laagspanning Enexis

  • Hoogspanning Enexis

  • Lage druk gas Enexis

Aan de Utrechtsestraat 21 zit een inpandig trafostation van Enexis voor laag en hoogspanning. Aan de Noordstraat 32 ligt een huisaansluiting in het aangegeven gebied.

[image]

Afbeelding: kabels en leidingen

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

3.1.1 Rijk en provincie

Volgens de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant is het plan gelegen in stedelijk gebied. Er spelen geen provinciale of rijksbelangen, anders dan dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' van toepassing is. Derhalve wordt het ruimtelijk beleidskader op provinciaal en rijksniveau (provinciale Verordening Ruimte en de AMvB Ruimte) hier niet besproken. Voor de 'ladder voor duurzame verstedelijking' in relatie tot de woningbouw wordt verwezen naar onderdeel 4.4 van deze toelichting.

3.2 Gemeente

3.2.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

  • de Brabantstrategie

  • de Regiostrategie

  • de Stadsstrategie.

  1. Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

De vier stedelijke knooppunten:

  • Binnenstad van de 21e eeuw

  • Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing

  • Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven

  • Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant

De drie stadsregionale parken zijn:

  • Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven

  • Stadsregionaal park Stadsbos013

  • Stadsregionaal park Noord

  1. De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

De drie stedelijke knooppunten zijn:

  • Bedrijvenpark Zuid

  • Zorgcluster Leijpark

  • Duurzaam energielandschap Noord

De twee ecologische verbindingszones:

  • Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.

  • Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.

  1. De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

  • Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten

  • Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig

  • Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk

  • Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.

  • Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners

  • Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal

  • Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar

  • Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen

  • Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers

  • Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

3.2.2 Structuurvisie linten oude stad

De Structuurvisie linten is vastgesteld omdat de huidige bestemmingsplannen onvoldoende de gewenste kwaliteit in de linten bleken te sturen. Naast ruimtelijke aspecten (o.a. hoogte/ breedte nieuwbouw) is ook de eenzijdige gerichtheid van ontwikkelaars op appartementen een punt van zorg. Er wordt (te) kolossaal (in hoogte en breedte) gebouwd, winkels verdwijnen, er is steeds meer leegstand, historische panden worden gesloopt en er is een gebrek aan kwaliteit van de openbare ruimte. Kortom, de linten gaan in zijn algemeenheid in sfeer en functie achteruit en de roep om meer bijsturing wordt steeds luider. Algemene wens is te komen tot een introductie van een nieuwe manier van omgaan met de linten (dit gaat niet alleen om het bouwen, maar ook om de contacten met bewoners, ondernemers, de inrichting openbare ruimte etc.). Deze manier moet meer bijdragen en beter aansluiten op het karakter en de sfeer van de linten en die een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost. De linten zijn erg belangrijk voor de economie van Tilburg. Circa 10% van de werkgelegenheid en 21% van het aantal winkels (met 17% van de winkelvloeropper-vlakte) bevinden zich in de linten. De goede bereikbaarheid, de sterke menging van functies en de aanwezigheid van bekende winkels zijn sterke punten.

In de structuurvisie wordt een onderscheid gemaakt tussen bedrijvige en rustige linten:

  1. Bedrijvige linten: Bedrijvige linten kenmerken zich door relatief veel doorgaand verkeer met veel bedrijven en winkels (meer dan 20%). Samen met de ringbanen vormen de 'bedrijvige linten' het huidige ontsluitingssysteem voor auto's in de Oude Stad.

  2. Rustige linten: In deze linten ligt het accent op de functie wonen (min. 80 %). De bedrijvigheid is hier ondergeschikt.

Doelen

De doelen met betrekking tot rustige en bedrijvige linten in de Oude Stad zijn de volgende:

  1. bescherming van de historische structuur en het erfgoed, alsmede aandacht voor de historische uitstraling van de linten: naast behoud van de meest waardevolle beeldbepalende ensembles kan de historie in de linten als randvoorwaarde, inspiratiebron of referentie voor nieuwe ontwikkelingen benut worden;

  2. vergroten van de herkenbaarheid van de linten en hun identiteit (openbare ruimte en verkeer;

  3. introductie van een nieuwe manier van bouwen die meer bijdraagt aan het karakter en de sfeer van de linten en die een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost;

  4. behoud en stimulering van de dynamiek van de bedrijvige linten: onder dynamiek wordt verstaan de combinatie van doorgaand verkeer en de aanwezigheid van een aanzienlijke hoeveelheid winkels en bedrijven (meer dan 20%);

  5. behoud en bevordering van de diversiteit van het wonen aan de linten met respect voor de historische perceelsgewijze bouwwijze van woningen en door beperking van de mogelijkheden van appartementenbouw.

Visie en uitvoeringsprogramma

De visie op de linten volgt de drie thema's ruimtelijke ordening (met de subthema's detailhandel/bedrijvigheid, wonen, cultuurhistorie en stedenbouw), openbare ruimte en samenwerking met partijen op de linten.

Ruimtelijke ordening:

  1. Detailhandel/bedrijvigheid

  • versterken dynamiek en levendigheid in de linten

  • de linten economisch vitaal houden (o.a. ondernemersklimaat op peil houden)


- maatregelen detailhandel/bedrijvigheid

A. De dynamiek concentreren in bedrijvige linten

B. Stimuleren de broedplaatsfunctie in bedrijvig linten

C. Investeren in samenwerking tussen overheid en ondernemers

  1. Wonen

  • behouden en versterken van de diversiteit in bebouwing en bewoning

  • beperken van appartementenbouw

  • historisch karakter van de linten als woonkwaliteit behouden


- maatregelen wonen

A. Aanpassing van de functie wonen in bestemmingsplannen

B. Aanpassing van richtlijnen bouwbreedte en bouwhoogte (K1,'korrel overig')

C. Stimuleren van nieuwe woonvormen

  1. Cultuurhistorie

  • inzet erfgoed (objecten en structuur) als randvoorwaarde voor beheer en ontwikkeling

  • meer zorg voor historische bebouwing en de kenmerkende korrelgrootte

  • behoud van ensembles


- maatregelen cultuurhistorie

A. Planologisch vastleggen van cultuurhistorische ensembles

B. Formaliseren in de systematiek van de beheerbestemmingsplannen

C. Visie linten effectueren binnen specifieke planologische mogelijkheden

D. Stimuleren van hergebruik van waardevolle ensembles en monumenten

E. Investeren in uitstraling en communicatie van/over de linten

  1. Stedenbouw

  • zorgvuldiger omgaan met de linten door aandacht voor:

  1. de korrel, maat en schaal van de bebouwing

  2. aanwijzing van ensembles

  3. aandacht voor de overgang van de linten naar de buurt

  4. benadrukken van het verschil tussen monofunctionele woongebieden achter de linten en rustige en bedrijvige linten door een andere manier van bouwen (bijv. grotere diversiteit of meer stedelijke woningtypes aan de bedrijvige linten)

  5. aandacht voor diversiteit in de linten


- maatregelen stedenbouw

A. Beperking van de bouwbreedte en bouwhoogte

B. Niet alleen kijken naar de bebouwingswand, maar naar de volledige diepte van het perceel

C. Ondergronds parkeren is niet verplicht. Het is wel verplicht om parkeerplaatsen mee te verkopen.

D. Door het beschermen van ensembles verwanding (= te lange en brede gebouwen) tegengaan

  1. Openbare ruimte

  • behouden en versterken van de herkenbaarheid en continuïteit van de linten

  • investeren in de kwaliteit, uitstraling en aantrekkelijkheid van de openbare ruimte


- maatregelen openbare ruimte

A. Afstemmen van evt. hogere eisen in de bedrijvige linten met beheer en onderhoud bedrijvige linten

B. Groen waar het kan

C. Meer aandacht voor het verblijfskarakter

D. Efficiënter omgaan met parkeren

E. Toepassen van principeprofielen voor rustige en bedrijvige linten

F. Bij herinrichting linten aansluiten op het Meerjarenprogramma

  1. Samenwerking

  • het collectief belang van de linten benadrukken en uitdragen

  1. bedrijvigheid op bedrijvige linten vitaal houden

  2. gezamenlijke laagdrempelige projecten opzetten


- maatregelen samenwerking

Voortzetten lintenmanagement op de Korvelseweg en Besterdring

[image]

Structuurvisie Linten oude stad: bedrijvige en rustige linten

3.2.3 Structuurvisie water en riolering

Tilburg kent op het waterdossier de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

4.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand

4.2.1 Hoogbouw

Het gemeentelijke hoogbouwbeleid is opgenomen in de Handreiking Hoogbouw die op 29 oktober 2007 is vastgesteld door de gemeenteraad.

De gemeente Tilburg staat positief tegenover hoogbouw. Hoogbouw stimuleert de bedrijvigheid, draagt bij aan functiemenging, zorgt voor herkenbaarheid, de leesbaarheid van de stad, kan bijdragen aan de verbetering van de openbare ruimte en zorgt voor het zuinig omgaan met ruimte.

Onder hoogbouw worden gebouwen hoger dan 15 meter verstaan. Hoogbouw kan niet overal in de stad. De gemeente Tilburg geeft in de Handreiking Hoogbouw aan waar zij in de stad op de lange termijn hoogbouw wenselijk acht. Dit is aangegeven op een prioriteitenkaart. Met rood is het voorkeursgebied aangegeven, met geel het gebied waar hoogbouw overwogen kan worden en met grijs de gebieden waar hoogbouw ongewenst is.

Locaties waar de gemeente graag hoogbouw ziet zijn: de Spoorzone tot aan de Universiteit van Tilburg, de Kempenbaan en het Laar.

De plekken waar hoogbouw het overwegen waard is, zijn gebieden langs de hoofdinfrastructuur zoals de Ringbanen, gebieden langs stadsranden en groenranden zoals de Piushaven, het St. Elisabeth Ziekenhuis en het Wandelbos en de (winkel)centra Wagnerplein, Paletplein, Heyhoef en De Knoop.

Bij bedrijventerreinen in de stad Tilburg wordt bebouwing tot 30 meter onder randvoorwaarden toegelaten.

Het voorliggende project omvat hoogbouw (7 bouwlagen) aan de Spoorlaan. Op onderstaande afbeelding is te zien dat deze locatie valt binnen het voorkeursgebied voor hoogbouw.

[image]

Afbeelding: Hoogbouw prioriteitenkaart

4.2.2 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.

Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.

Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.

Het voorliggende project is in vooroverleg in de Omgevingscommissie besproken en heeft daar op 10 september 2014 een principe-akkoord onder voorwaarden verkregen.

4.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg

4.3.1 Archeologie

4.3.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg

Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.

  • In het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten. Iets ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich de uit het derde kwart van de negentiende eeuw daterende villa met tuinaanleg en diverse bijzondere bomen van de fabrikant L. Pollet (monumentnummer 35722), nu bekend als De Vier Jaargetijden. Iets ten oosten van het plangebied bevindt zich aan de Spoorlaan(nummers 432-438) een rij met rijksmonumentale bebouwing met onder meer een voormalige school (nu Natuurmuseum Brabant) en enkele fabrikantenvilla's uit het derde kwart van de negentiende eeuw.

  • De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). In het plangebied is met name het markante hoekpand Noordstraat/Utrechtsestraat (nrs. 32-34/27) van belang. Dit uit 1909 daterende pand dat gebouwd werd naar ontwerp van de Tilburgse architect Jos. Donders blijft binnen de huidige plannen gehandhaafd. Aan de Noordstraat en de Utrechtsestraat bevinden zich diverse in het MIP opgenomen gebouwen. In de regel betreft het hier woonhuizen/winkels uit de periode 1900-1940. Planrealisatie heeft geen invloed op dit gebouwenbestand.

  • Het plangebied maakt deel uit van het op 2 november 2012 als zodanig aangewezen rijksbeschermde stadsgezicht Stadskern Tilburg en vormt daarvan de noordwestelijke hoek. Het gebied is van belang vanwege de historische structuur waarbij het pre-stedelijke lintennetwerk in de loop van de twintigste eeuw werd opgenomen in de snel verstedelijkende omgeving. Verder is het gebied een staalkaart van de vele eclectische en nieuwe bouwstijlen die in de periode 1850-1940 in zwang waren. Met het oog hierop wordt de dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie opgenomen.

  • Historische structuren: de Noordstraat en de Utrechtsestraat zijn historische structuren die een rol speelden in het middeleeuwse patroon van linten, wegen en paden in Tilburg. Vooral de rol van de Noordstraat als verbinding tussen Nieuwlandstraat en Gasthuisstraat(ring) is daarbij van groot belang.

  • Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.

4.4 Wonen

  1. Zorgvuldig ruimtegebruik

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt

Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.

Deze stappen zijn:

[image]

Met dit bestemmingsplan wordt woningbouw mogelijk gemaakt. Hierna worden de bovenstaande stappen doorlopen voor dit bestemmingplan.

Trede 1: Is er een regionale behoefte?

De ladder voor duurzame verstedelijking beoogt dat in regionaal verband de gezamenlijke ontwikkelingsbehoefte wordt bepaald. Als meerdere locaties aangewezen worden om in die behoefte te voorzien, is het aan de regio om de behoefte te verdelen over die locaties. Als de regionale behoefte voldoende is om een beoogde locatie te ondersteunen en in regionaal verband tevens deze locatie wordt geselecteerd om in de behoefte te voorzien, dan kan dit afdoende motivering vormen in de toelichting bij het bestemmingsplan.

De regionale behoefte is afgestemd in het regionaal ruimtelijk overleg waaraan ook de provincie deelneemt. Hierbij is de afspraak gemaakt dat de gemeente Tilburg tot 2020 mag voorzien in een uitbreiding van 9100 woningen (kwantitatieve behoefte). De gemeente Tilburg maakt samen met zeven andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In deze regio maken de gemeenten jaarlijks in het "Regionaal Ruimtelijk Overleg" (RRO) samen met de provincie Noord-Brabant afspraken over de kwantitatieve woningbouwopgave, dit voor een voortschrijdende tienjaarsperiode. Basis hiervoor vormt de periodiek door de provincie uitgebrachte bevolkings- en woningbehoefteprognose, waarvan de recentste dateert uit 2014.

In de planperiode tot en met 2021 bedraagt de bouwopgave voor Tilburg ruim 9.800 woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke aanwas en de huishoudenverdunning van de gemeente, plus in de migratie afkomstig uit de regio (en daarbuiten). Van dit aantal worden 730 woningen ingezet om de programmadoelen in een drietal buurgemeenten tot 2020 te kunnen verwezenlijken. Zeker tot 2025 behelst de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld zo'n 1.000 woningen per jaar, dit gecorrigeerd voor circa 200 w/jr. sloop. De effectieve vraag –uitgeoefend door de woonconsument– ligt momenteel lager als gevolg van de crisis, in verband waarmee een gemeentelijke bouwprogramma van gemiddeld 850 woningen per jaar tot 2020 wordt aangehouden.

Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?

Het voorliggende project betreft inbreiding en is geprojecteerd binnen bestaand stedelijk gebied (stedelijk concentratiegebied). Trede 3 is daarom niet meer van toepassing.

Conclusie

Er is sprake van een regionale behoefte, welke wordt opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee is toepassing geven aan art. 3.1.6 Bro.

  1. Woonbeleid

Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de WoonVisie (2014). Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten en de woonopgaven voor de komende jaren benoemd.

Woonmilieutypologie en leefstijlen

De gemeente is verantwoordelijk voor het bieden van een gedifferentieerd woningaanbod voor haar inwoners.

Door gebruik te maken van een woonmilieutypologie vindt een betere aansluiting plaats bij de huidige en toekomstige woonbehoeften. De typologie bestaat uit vijf woonmilieus: Centrum-Stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-stedelijk, (Centrum-)Dorps en Landelijk. Daarnaast is het belangrijk om ruimte te geven aan de versterking en samenhang van bepaalde woonstijlen. Voor de verschillende stadsdelen wordt de ontwikkelingsrichting aangegeven om aan de gewenste woonmilieuvariatie te kunnen voldoen.

De Spoorzone en de Binnenstad hebben het karakter van een Centrum-Stedelijk woonmilieu.

Uit het periodieke Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek blijkt 22% van de verhuisgeneigden zich te richten op wonen in een dergelijk woonmilieu. Tot 2020 betekent dit een woningvraag van bijna 2.200 woningen naar het centrum stedelijk wonen. De overgrote meerderheid van de verhuisgeneigden wenst een 3 kamerwoning. Dit geldt zowel voor ouderen als voor jongeren.

Vooral huishoudens met een 'rode' en 'blauwe' leefstijl (zie hiervoor de Woonvisie) willen graag wonen in een Centrum stedelijk woonmilieu. Juist deze leefstijlen wenst Tilburg vasthouden en aantrekken, maar gelijktijdig wil de gemeente de unieke 'Tilburg brand' ook behouden. Het realiseren van een combinatie en verbinding tussen opleidingen, bijzondere en hoogwaardige winkels, cultuur en horeca komt hieraan tegemoet. Maar ook is het van belang om de bestaande woonstructuren in stand te houden, oude en karakteristieke panden te bewaren en aan te sluiten bij de maatvoering van de bestaande stad. Ontmoetingsplekken, voorzieningen en evenementen in Binnenstad en Spoorzone zijn voor alle Tilburgers interessant.

De planontwikkeling

Spoorlaan 450 ligt in het noordwestelijke deel van het centrum en sluit aan op de Noordstraat en de Utrechtsestraat. Dit zijn straten waar gewoond en gewerkt wordt. Er zijn winkels en horeca. Het gebied is kleinschalig en ontleent hieraan zijn charme.

De planontwikkeling heeft het karakter van een centrum- stedelijk woonmilieu: woningbouw in een hoge dichtheid met een menging van functies. De geplande bouwhoogte aan de Utrechtsestraat en Noordstraat sluit aan bij de bestaande structuur. Er is een goede bereikbaarheid met het openbaar vervoer. De woningen zullen vooral een functie vervullen voor alleenstaanden die zich aangetrokken voelen tot de voorzieningen in de omgeving en de levendigheid van de nabijgelegen 'dwaalstraten' en de bruisende Spoorzone.

  1. Woonkwaliteiten

Naast woonmilieudifferentiatie is er meer variatie in het aanbod van nieuwbouwwoningen nodig. Dit komt voort uit de maatschappelijke ontwikkelingen als individualisering, ontgroening & vergrijzing. Ook heeft dit te maken met de veranderende klantvraag, welke steeds kwalitatiever van aard is. De gemeente geeft daarom sturing op het aandeel appartementen in bouwplannen, het percentage goedkope (huur)woningen, de beschikbaarheid van bouwkavels voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap, het percentage levensloopbestendige nieuwbouw en toepassing van het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW). Voor dit bouwplan blijft een aantal woonkwaliteiten buiten beschouwing: stimulering eigenbouw, levensloopbestendigheid en het Politiekeurmerk Veilig Wonen.

  1. Toetsingskader nieuwbouwappartementen

Vanwege het te grote planaanbod voor de bouw van appartementen geeft de gemeente sturing aan de nieuwbouw van appartementen door bouwplannen te prioriteren. In 2006 is hiervoor door de raad een toetsingskader vastgesteld. Plannen worden getoetst aan het gewenste woonmilieu, ruimtelijk-stedenbouwkundige inpassing, consumentgerichtheid en de vraag of het plan onderdeel uitmaakt van een voor de gemeente prioritaire gebiedsontwikkeling.

De planontwikkeling

Het plangebied ligt niet in één van de prioritaire gebiedsontwikkelingen Spoorzone. Dit betekent dat de gemeente in principe terughoudend is om mee te werken aan nieuwbouwappartementen buiten deze gebieden. Medewerking wordt in dit geval wel verleend, omdat het bouwplan zorgt voor een afname van leegstand en verval. Het leegstaande showroom/kantoorpand wordt gesloopt om er 84 kleine appartementen/studio's te realiseren (variërend van circa 22 tot 30m²).

  1. Aandeel goedkope (huur)woningen

Om de omvang en spreiding, van de voorraad aan goedkope/betaalbare huurwoningen voldoende te houden, wordt voor de nieuwbouw een productie-aandeel van 15% aangehouden. Waar nuttig en mogelijk wordt dit aangevuld met 15% goedkope koop. Deze opgave dient, juist vanuit differentiatiebevordering, voornamelijk gerealiseerd te worden op de grotere inbreidings- en uitleglocaties.

De planontwikkeling

Het bouwplan omvat studio's met woonslaapkamer, keukenblok en een eigen douche/toilet. Op basis van het oppervlak en de voorzieningen valt de huurprijs naar verwachting onder de eerste aftoppingsgrens. Daarmee behoren de woningen tot de goedkope voorraad. Vanwege het geringe vloeroppervlak zullen de woningen vooral alleenstaanden bedienen die aan het begin van hun wooncarrière staan.

4.5 Groen En Speelruimte

4.5.1 Bomennota Tilburg boomT

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.

[image]

Boomwaardezoneringskaart

Maatregelen in bestemmingsplan

De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als Boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart (boomwaardekaart) bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "potentieel waardevolle boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 15 m vanuit het hart van de desbetreffende boom.

4.5.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

4.6 Verkeer En Parkeren

4.6.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)

Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:

Algemeen

  1. De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.

  2. Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.

Autoverkeer

  1. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.

  2. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Sinds 2010 wordt dynamisch verkeersmanagemental ingezet om de doorstroming te optimaliseren.

Parkeren

  1. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen en bijbehorend processchema gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2011, vastgesteld juni 2012.

Goederenvervoer

  1. Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.

Mobiliteitsmanagement

  1. Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.

[image]

Afbeelding: Categorisering wegen

4.6.2 Parkeren

Het bouwplan moet voldoen aan de gemeentelijke parkeernorm. In relatie tot de bestaande functie en bestemming bestaat een tamelijk omvangrijk tekort aan parkeerplaatsen. De door het bouwplan gegenereerde parkeereis moet in beginsel worden opgelost op eigen (binnen)terrein. Het bouwplan betreft 76 appartementen, waarvan de meeste een oppervlakte kennen van minder dan 35m² BVO. Gelet op de projectlocatie in zone A bedraagt de parkeernorm 0,3 per klein appartement, uitgaande van wooneenheden die niet specifiek op studenten zijn gericht. Voor studentenwoningen geldt een norm van 0,2 per appartement. Er worden 25 parkeerplaatsen gerealiseerd op eigen terrein. Parkeergarage De Knegtel op loopafstand.

4.6.3 Ontsluiting

Het terrein ligt omsloten door een drietal wegen. Aan de noordzijde ligt de Spoorlaan, onderdeel van de Cityring. Het is een gebiedsontsluitingsweg met een toegestane snelheid van 50km/h. Hier geldt eenrichtingsverkeer van west naar oost.

Aan de oostzijde ligt de Utrechtsestraat, een erftoegangsweg met een toegestane snelheid van 30km/h. Hier geldt eenrichtingsverkeer van noord naar zuid, uitgezonderd (brom)fietsverkeer.

Aan de westzijde ligt de Noordstraat, een erftoegangsweg met een toegestane snelheid van 30km/h. Hier geldt eenrichtingsverkeer van zuid naar noord. Voor fietsverkeer vormt de Noordstraat een sternetfietsroute binnenstad in twee richtingen.

De ontsluiting van de nieuwbouw voor autoverkeer kan plaatsvinden aan de beide erftoegangswegen. Een ontsluiting aan de zijde van de Spoorlaan is niet mogelijk.

Bij het vormgeven van de uitrit moet rekening gehouden worden met voldoende zicht op verkeer op de openbare weg.

4.6.4 Openbaar vervoer

Het gebied is gelegen aan het busstation en op korte afstand van het centraal station. Het is goed bereikbaar met openbaar vervoer.

4.6.5 Fietsstalling

Fietsstallen voor bewoners dient plaats te vinden volgens het bouwbesluit. Voor bezoekers kan geen fietsstalling worden gerealiseerd in de trottoirs langs de omliggende wegen. Er dient dus een stallingsmogelijkheid op eigen terrein komen.

4.6.6 Afvalinzameling

Er moet voldoende aandacht zijn voor de afvalinzameling. De inzamelingsplek moet voldoen aan de richtlijnen met betrekking tot loopafstand en moet bereikbaar zijn voor de vuilniswagen. Afhankelijk van de oplossingsrichting moet er een ruimte zijn voor het opstellen van containers of het inpassen van ondergrondse containers. Bij deze laatste categorie moet rekening gehouden worden met een vuilniswagen van 11 meter lang.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

5.2 Milieuhinder Bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven, die invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG-brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

Het plangebied had in het plan Binnenstad 2010 de bestemming 'Gemengd Binnenstad', waarbinnen woningen mogelijk zijn. Doordat er al woningen op deze plek waren toegestaan worden bedrijven in de omgeving niet beperkt in hun bedrijfsvoering. In het onderliggende bestemmingsplan is rekening gehouden met de bedrijven in de omgeving door gebruik te maken van de zogenaamde 'gemengde lijst' (bedrijvenlijst voor functiemenging). Een uitzondering hierop is de brandweerkazerne aan de zuidkant die vanwege de werkplaats een perceelsgerichte bestemming heeft gekregen van een categorie 3.2. bedrijf. Voor deze inrichting is een vergunning verleend waarbij al rekening is gehouden met omliggende woningen op kortere afstand. Binnen het plangebied is daarmee dus sprake van een goed woon- en leefklimaat.

5.3 Externe Veiligheid

5.3.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:

  1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);

  2. Circulaire "Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (cRnvgs), juli 2012; Op 1 april 2015 wordt de cRnvgs vervangen door de Wet Basisnet;

  3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), 1 januari 2011.

De Eerste en Tweede Kamer hebben ingestemd met het wetsvoorstel Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen, dat in 2015 van kracht wordt. In de wet worden de risicoplafonds vastgelegd veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen over weg-, spoor- en watertrajecten. De Wet Basisnet vervangt de cRnvgs. Gelijktijdig met de Wet Basisnet wordt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van kracht.

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen, zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

5.3.2 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het Rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt, is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke objecten en bestemmingen vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.

De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.

Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.

5.3.3 Groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:

  1. de kans op een ongeval;

  2. het effect van het ongeval;

  3. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;

  4. de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.

Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.

5.3.4 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud bepaald van de verantwoordingsplicht. Hieronder staat per risicobron beschreven of het plangebied ligt in het invloedsgebied, alsmede de relevantie daarvan voor de verantwoordingsplicht.

5.3.5 Inrichtingen

In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Buiten het plangebied zijn geen bedrijven of opslagvoorzieningen aanwezig met een risicocontour die van invloed is op het plangebied. Risicovolle inrichtingen zijn niet relevant voor de verantwoordingsplicht.

5.3.6 Buisleidingen

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen binnen of rondom het plangebied. Buisleidingen zijn daarmee niet relevant voor de verantwoordingsplicht.

5.3.7 Overig transport van gevaarlijke stoffen

Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Door de gemeente Tilburg worden over verschillende wegen gevaarlijke stoffen vervoerd.

Voor gemeentelijke wegen blijkt uit de Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen, die is opgesteld door Royal Haskoning in april 2008, dat op geen van deze wegen een 10-6 risicocontour aanwezig is c.q. een overschrijding van een risicocontour aan de orde is. Voor het groepsrisico van deze wegen geldt dat er conform deze rapportage, ter hoogte van dit bestemmingsplan geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.

Het plangebied ligt op een afstand van ongeveer 2510m van de A58. Hiermee ligt het initiatief in het invloedsgebied van de A58. Voor deze weg geldt dat er voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een toename van het groepsrisico en geen overschrijding van de oriëntatiewaarde. Conform het ontwerpbesluit externe veiligheid transportroutes wordt in de desbetreffende bijlage bij deze plantoelichting de verantwoordingsplicht ingevuld.

Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor

Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch. Hierover worden onder andere brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd.

Over deze spoorlijn worden gevaarlijke stoffen vervoerd. In de beleidsvisie externe veiligheid is een veiligheidszone rondom transportassen bepaald. Deze zone bedraagt 200m vanaf het spoor, hierbinnen zijn nieuwe bestemmingen ten behoeve van bijzonder kwetsbare personen uitgesloten (onder bijzonder kwetsbare personen wordt verstaan personen die vanwege hun fysieke danwel geestelijke gesteldheid niet in staat zijn zichzelf in veiligheid te brengen). Op de planverbeelding is de veiligheidszone opgenomen waarbinnen nieuwe functies voor bijzonder kwetsbare personen (zoals bijvoorbeeld ziekenhuizen, kinderdagverblijven etc) niet zijn toegestaan.

Het invloedsgebied van de spoorlijn is 3000 meter en valt dus over het plangebied. Voor deze spoorlijn blijkt uit de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 ligt op een afstand van maximaal 8 meter van het middelpunt van het doorgaand spoor. De afstand van het plangebied tot aan het spoor bedraagt ongeveer 105 m, hiermee ligt de ontwikkeling buiten de plaatsgebonden risicocontour, maar binnen het invloedsgebied van het spoor.

Aangezien het plangebied binnen 200 m ligt van het spoor heeft er een kwantitatieve berekening plaatsgevonden van het groepsrisico. In de bijlage tref u het rapport met de naam Groepsrisicoberekening Spoorzone Tilburg, Plangebied Spoorlaan 450 te Tilburg d.d. 4 december 2014, opgesteld door Agel aan. Uit de berekening blijkt dat er sprake is van een toename van het groepsrisico ten opzichte van de eerder berekende nul situatie in het rapport Risicobeschouwing vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, spoorzone Tilburg d.d. 30 november 2013. Er is sprake van een lichte toename van het groepsrisico. Het groepsrisico ligt voor zowel de nulsituatie als dit plan boven de oriëntatiewaarde. De spoorlijn is daarmee een relevante risicobron, de verantwoordingsplicht is ingevuld en deze treft u in de desbetreffende bijlage bij deze toelichting aan.

In de beleidsvisie externe veiligheid is vastgelegd dat, tot het moment dat het Basisnet in wetgeving is vastgelegd, uitgegaan wordt van de uitgangspunten zoals deze zijn verwoord in het beleidsdocument Koersen op veilig. Dit betekent dat er, tot het van kracht worden van het Basisnet, geen (beperkt) kwetsbare objecten mogen worden opgericht binnen 29 meter van het hart van de buitenste spoorlijn. Het bestemmingsplan maakt geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk binnen deze afstandsmaat.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal

Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (december 2009) blijkt dat er voor het Wilhelminakanaal geen risico- en veiligheidsafstanden gelden.

5.3.8 Restrisico en conclusies

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch en de A58. Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld. De brandweer Midden- en West Brabant heeft op 21 januari 2015 advies uitgebracht.

Uit de in de bijlage opgenomen verantwoording worden de volgende relevante conclusies getrokken:

  • Uit de risicoberekeningen die ten grondslag liggen aan het toekomstige Basisnet Spoor blijkt dat voor het relevante spoortraject de hoogte van het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt in de huidige en toekomstige situatie. Door de ontwikkeling neemt het groepsrisico toe.

  • De bereikbaarheid van de appartementen is goed.

  • Het groepsrisico ter hoogte van Spoorlaan 450 neemt toe van 4,573 naar 4,584 keer de oriëntatiewaarde. Dit is lager dan de afspraken met het Rijk van 5,5 keer de oriëntatiewaarde.

  • Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit.

  • Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings -en alarmeringssysteem), dit biedt de mogelijkheid de bewoners tijdig te waarschuwen.

  • De bewoners kunnen het plangebied goed ontvluchten. Binnen 15 minuten kunnen de bewoners op 200m uit het spoor zijn.

  • Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Bij de appartementen aan de Spoorlaan kan de mechanische ventilatie centraal worden uitgezet. Bij de overige appartementen is naast mechanische ook natuurlijke ventilatie aanwezig. Deze moet per appartement worden uitgezet. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk.

  • De brandweer voldoet aan de opkomstnorm.

5.3.9 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

5.4 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

5.4.1 Wegverkeerslawaai

Binnen het plangebied zijn geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zones van wegen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). Het betreft 84 appartementen.

Voor deze geluidgevoelige bestemmingen is een akoestisch onderzoek (Tritium Advies 1409/086/RV-01, versie 3) uitgevoerd en heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen uit de Wet geluidhinder. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat voor een aantal geluidgevoelige bestemmingen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Er zijn maatregelen onderzocht om de geluidbelasting te reduceren. De resultaten staan in het akoestisch onderzoek. Bij afweging van de te nemen maatregelen bleek dat de Spoorlaan is voorzien van een stiller wegdek. Overige maatregelen zijn niet mogelijk vanwege verkeerskundige of stedenbouwkundige bezwaren.

Voor de geluidgevoelige bestemmingen waar sprake is van overschrijding van de voorkeurgrenswaarde heeft het college van burgemeester en wethouders een hogere waarden besluit genomen. Dit besluit is bij dit bestemmingsplan gevoegd.

5.4.2 Railverkeerslawaai

Binnen het plangebied zijn geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. Het betreft 84 appartementen.

Voor deze geluidgevoelige bestemmingen is een akoestisch onderzoek (Tritium Advies 1409/086/RV-01, versie 3) uitgevoerd en heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat voor een aantal geluidgevoelige bestemmingen de voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt overschreden. Er zijn maatregelen onderzocht om de geluidbelasting te reduceren. De resultaten staan in het akoestisch onderzoek.

Voor de geluidgevoelige bestemmingen waar sprake is van overschrijding van de voorkeurgrenswaarde heeft het college van burgemeester en wethouders een hogere waarden besluit genomen. Dit besluit is bij dit bestemmingsplan gevoegd.

5.4.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

5.4.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

5.5 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van 84 appartementen. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Er zijn geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

5.6 Geur

5.6.1 Industriële geur

Er wordt voldaan aan de milieuzonering van omliggende bedrijven ten opzichte het plangebied. Er is dan ook geen sprake van geurhinder voor de binnen het plangebied verblijvende mensen.

5.6.2 Agrarische geur

Binnen twee kilometer van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven aanwezig. Er is dan ook geen sprake van geurhinder afkomstig van veehouderijen in de omgeving.

5.7 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

Bodem projectlocatie

Voor het realiseren van het appartementencomplex aan de Spoorlaan 450 zijn er bij de gemeente Tilburg onvoldoende gegevens beschikbaar over de bodemkwaliteit. Op naast gelegen terreinen zijn er enkele onderzoeken uitgevoerd.

Uit onderzoek komt naar voren dat omliggende percelen licht tot matig verontreinigd zijn met o.a. zware metalen.

In diverse delen van Noord-Brabant worden verhoogde gehalten aan zware metalen gemeten zonder dat daarvoor een duidelijke bron en oorzaak is aan te wijzen. De oorzaak ligt in dit soort gevallen meestal in een combinatie van factoren, waarbij de aanwezigheid van kalkarme zandgronden, verschillende vormen van antropogene belasting, zoals het jarenlang gebruik van meststoffen, bodemverbeterende middelen en bestrijdingsmiddelen en zure depositie een rol spelen. In sommige gevallen betreft het van nature aanwezige componenten. Het voorkomen van deze verontreinigingen levert vaak een heel heterogeen beeld op. Hierdoor spreekt men van een lokaal verhoogde achtergrondconcentratie.

Aangetroffen gehaltes op naastgelegen percelen geeft aanleiding om de nieuwbouw locatie als historisch verdacht te beschouwen.

Voormalige (bedrijfs)activiteiten

  • Benzinepompinstallatie, Bis4all: 162692

  • Onverdachte activiteit, Bis4all: 163760

  • Benzine-service-station, Bis4all: 304142

Op de locatie Spoorlaan 450 is een technisch tekenbureau gevestigd. Van de locatie is een milieubundel beschikbaar met nummer 434. (inrichtingnummer MpM: 2475)

Ondergrondse tanks

Op de onderzoeks locatie zijn geen ondergrondse tanks aanwezig (geweest).

Aanbeveling

Voor de bouw van het appartementen complex is het noodzakelijk beter inzicht te hebben van de bodemkwaliteit. Geadviseerd wordt om een verkenend bodemonderzoek te laten uitvoeren naar de bodemkwaliteit, waarbij er rekening wordt gehouden met de verdachtmakingen.

5.8 Natuur En Ecologie

Natuur

Inleiding

Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet).

Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.

Natura 2000

Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.

Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets.

In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.

Er zijn drie mogelijkheden:

  1. Er is zeker geen negatief effect. Er is dan geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig.

  2. Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. De verslechterings- en verstoringstoets moet worden doorlopen.

  3. Er is een kans op een significant negatief effect. Een passende beoordeling is vereist.

Analyse plangebied

Het plangebied ligt op ruime afstand van Natura 2000-gebieden. Dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Kampina & Oisterwijkse Vennen op een afstand van ca. 4,5km. Andere gebieden m.n. Regte Heide & Riels Laag en Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen liggen op nog grotere afstand.

Conclusie

De gewenste ontwikkelingen In het plangebied zullen geen negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden. De tussenliggende afstand is hiervoor te groot. En de storende factoren door de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard zijn dat geen negatieve effecten op dit Natura2000-gebied zijn te verwachten.

Ecologische Hoofdstructuur

In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot de EHS.

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.

Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.

Analyse plangebied

In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Ecologische Hoofdstructuur. De dichtstbijzijnde EHS is gelegen op ca. 2,7 km afstand van het plangebied. Dit betreft het ten westen gelegen bosgebied Oude Warande.

Conclusie

De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen (significante) negatieve effecten hebben op de Ecologische Hoofdstructuur in de omgeving. De EHS ligt op ruime afstand van het plangebied en de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van de dichtstbijzijnde EHS.

Kadernota Groene Mal

In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is het sturen van de verstedelijking. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkómen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in daartoe aangewezen zoekgebieden binnen de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering en bescherming van de Groene Mal.

Analyse plangebied

Het plangebied maakt geen deel uit van de Groene Mal.

Conclusie

Er zijn geen significante negatieve effecten op de Groene Mal aan de orde. Vanuit Groene Mal-beleid zijn geen aanvullende beschermingsmaatregelen aan de orde.

Flora- en faunawet

Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.

Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.

Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.

Analyse plangebied

Op basis van bronnenonderzoek (NDFF en lopend onderzoek naar vleermuissoorten, huismus en gierzwaluw in Oude Stadswijken (Buro Waardenburg 2013-2014) is gebleken dat in het plangebied geen verblijf- en /of broedplaatsen van beschermde soorten zijn waargenomen en evenmin verwacht worden. In de directe nabijheid zijn wel waarnemingen bekend van een enkele foeragerende gewone dwergvleermuis en een overvliegende gierzwaluw. In de omgeving van het plangebied zijn broedplaatsen van gierzwaluw bekend, maar deze worden door de planontwikkeling niet negatief beïnvloed. Er blijft ter plaatse van het plangebied voldoende geschikt foerageergebied beschikbaar, zowel voor vleermuizen als voor gierzwaluwen.

Conclusie

Op basis van bronnenonderzoek en deskundigenoordeel is geen ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet nodig voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Het is niet verplicht maar wel wenselijk om in de noord- en/of oostgevel van de nieuwbouw een aantal neststenen voor gierzwaluwen op te nemen.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

6.1 Bestaand Watersysteem

Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Beneden Dommel en Zandleij en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van het waterschap de Dommel.

Het gebied heeft een bruto oppervlakte van ongeveer 1.475m2. In de bestaande situatie is het terrein al geheel verhard (parkeren en bebouwing). Het terrein het plangebied ligt op ongeveer 14,60+. De nabijgelegen spoorlijn ligt op ongeveer 18,00+, ten noorden van het plangebied. De bodem van het bovenste deel van het plangebied (gelegen tegen de Spoorlaan aan) bestaat uit sterk lemig, matig fijn zand. De bodem van het overige deel (3/4 van de locatie) is opgebouwd uit zwak lemig, matig fijn zand.

De regionale grondwaterstroming is overwegend noordoostelijk, in het eerste watervoerende pakket ter plaatse van het plangebied. Uit beschikbare gegevens blijkt de gemiddelde hoogste grondwaterstand ongeveer 12,00+ te zijn. Met maatgevende grondwaterstanden ruim 2 meter onder het maaiveld, is de ontwatering in de bestaande situatie voldoende.

Er bevindt zich geen oppervlaktewater in of in de nabijheid van het plangebied. In de bestaande situatie ligt riolering van het gemengde stelsel in en rond het plangebied. In de Spoorlaan ligt een deel van het toekomstige regenwaterriolering. Daarmee wordt het hemelwater van afkoppelgebieden opgevangen en in noordelijke richting via twee routes naar het toekomstige waterpark Noordoost geleid. Deze leidingen zijn aangelegd bij de inrichting van de nieuwe weg en maken deel uit van de secundaire afwateringsstructuur (Blauwe Ader) van onder meer de Spoorzone. Een deel van het regenwater wordt verzameld in een doorlatende leiding geloosd. Het regenwater infiltreert in de bodem; het overtollige regenwater stort tijdelijk over op het bestaande gemengde stelsel. Als de blauwe aders voltooid zijn, dan wordt de koppeling met de gemengde riolering afgesloten.

Het vuilwater wordt verzameld tot en geloosd op de gemengde riolering. Het stroomt verder af naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie Tilburg dat in beheer is van waterschap De Dommel.

6.2 Duurzaam Stedelijk Water

Beleidskader

De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er, in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het stroomgebiedbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuurgebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), waterkwaliteit en ecologie (KRW).

Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.

Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld (in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015). Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit waterbeheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur waterschap De Dommel (inwerkingtreding 1 maart 2015), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR) met daarin opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken geweest. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater en het actuele rijks-, provinciale en regionale beleid.

De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:

  • streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;

  • optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;

  • vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.

Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.

Afwegingen

De keuze voor een terreinhoogte is afhankelijk van de maatgevende grondwaterstanden en van de afvoersituatie. Om de minimale ontwatering te garanderen, is een terreinhoogte van circa minimaal 12,90+ vereist. De huidige terreinhoogte voldoet ruim aan deze eis. Om te voldoen aan de afvoersituatie moet de terreinhoogte minimaal de bestaande hoogte zijn. Om overlast van hevige neerslag zoveel mogelijk te voorkomen, kunnen de bouwpeilen van de begane grond zoveel mogelijk boven de kruin van de weg worden gekozen.

Langs het plangebied ligt deels een blauwe ader in de Spoorlaan. In het kader van de herinrichting van de Spoorlaan worden andere regenwaterleidingen aangelegd. Het plangebied dient op dit regenwaterstelsel aan te sluiten. De bergingsopgave voor af te koppelen oppervlakten is 10mm (ofwel 14,8m3).

Zolang de blauwe aders niet voltooid zijn, werkt dit regenwaterstelsel als bergingsriool. Omwille van de veiligheid zijn nu nooduitlaten op de bestaande riolering voorzien. Na voltooiing van de Blauwe Ader worden alle overstorten op de gemengde riolering afgesloten.

Watersysteem

In het plangebied dienen de volgende randvoorwaarden in acht te worden genomen:

De terreinhoogte in het plangebied dient aan te sluiten op de bestaande terreinhoogte van het openbaar gebied;

  1. alle ondergrondse bouwdelen dienen waterdicht te zijn;

  2. het toepassen van uitlogende materialen is uitgesloten;

  3. het vuil- en regenwater wordt gescheiden verzameld en aan de perceelgrens aangeboden

  4. het vuilwater wordt aangesloten op de bestaande vuilwaterriolering in de Spoorlaan;

  5. het regenwater afkomstig van daken en parkeerplaatsen wordt gescheiden ingezameld en aangesloten op de Blauwe Aders;

  6. het afgekoppelde regenwater stort voor nu nog over op de bestaande riolering. Deze tijdelijke overstortvoorzieningen worden te zijner tijd vervangen door afvoer via de toekomstige regenwaterleiding (blauwe ader) richting het toekomstig waterpark.

6.3 Watertoets

Aangezien er nauwelijks sprake is van waterbelangen in het plangebied, hebben waterschap
De Dommel en gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Bij brief d.d. 10 maart 2015 heeft het waterschap ingestemd met dit plan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Het initiatief omvat een bouwplan in de zin van de regelgeving aangaande grondexploitatie.

Met initiatiefnemer is een overeenkomst inzake het verhaal van planschade gesloten, alsmede een overeenkomst inzake de grondexploitatie, waarbij een post inzake 'reserve bovenwijkse voorzieningen' is meegenomen. Er hebben geen specifieke aanpassingen aan openbaar gebied plaats.

Bij initiatiefnemer zijn leges in rekening gebracht conform de gemeentelijke Legesverordening met bijbehorende Tarieventabel, zulks ter dekking van de gemeentelijke plan- en apparaatskosten.

Aangezien het verhaal van kosten anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk is, is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.

Gelet op het bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 8 Burgerparticipatie En Overleg

8.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Binnenstad 2010, 3e herziening (Spoorlaan 450) op zaterdag 14 juni 2014 gepubliceerd in Stadsnieuws Tilburg (huis-aan-huisblad).

8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties, aangevuld met enkele organisaties, die de gemeente op vrijwillige basis de mogelijkheid wenste te geven op het concept te reageren. Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:

Instantie

Datum verzending

Datum ontvangst reactie

Opmerkingen?

Provincie Noord-Brabant
Directie ROH

9-2-2015

11-2-2015

nee

Waterschap De Dommel

9-2-2015

10-3-2015

nee

8.3 Burgerparticipatie

Op woensdag 8 oktober 2014 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie door initiatiefnemer een informatieavond gehouden in Boulevard Café, Noordstraat 51 te Tilburg. De 150 meest in de nabijheid van het bouwplan gesitueerde adressen zijn per brief d.d. 23 september 2014 uitgenodigd voor deze avond. Circa 20 personen hebben de avond bezocht, tijdens welke een toelichting is gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen en zijn de omwonenden gedurende twee weken in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren. Het plan is niet aangepast n.a.v. de burgerparticipatie.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan Binnenstad 2010, 3e herziening (Spoorlaan 450) heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van maandag 19 oktober tot en met maandag 30 november 2015. Tijdens deze periode zijn er 14 zienswijzen ingediend. Deze worden hieronder samengevat weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.

Zienswijze 1

Reclamanten dringen aan op een keuze voor een lichte steen en dito kozijnen. De Noordstraat en de Utrechtsestraat zijn namelijk al erg smal en met donker materiaal wordt dit erger. De onderste bouwlaag zouden zij graag ingevuld zien door (kleine) bedrijven (boetiekjes, horeca) en niet door (alleen) studentenwoningen. Verder sluiten reclamanten bij aangevulde zienswijze aan bij het gros van de overige zienswijzen.

Standpunt gemeente

In algemene zin zij opgemerkt dat het hier een initiatief betreft van een particuliere ontwikkelaar, en niet van de gemeente. Hetgeen wordt aangevraagd, heeft de gemeente dus niet rechtstreeks in de hand. De boetiekjes, horeca of ééngezinswoningen waar reclamanten om vragen, zijn in casu niet aangevraagd en in dat opzicht dus niet aan de orde. De gemeente heeft uiteraard wèl een rol bij het beoordelen van de aanvraag aan de hand van van toepassing zijnde beleidsmatige en wettelijke kaders. Het initiatief is dienaangaande programmatisch beoordeeld door de gemeente heeft het predikaat 'wenselijk initiatief' gekregen, wat heeft geresulteerd in een positief antwoord op het door initiatiefnemer ingediende principeverzoek. Zoals ook in de plantoelichting te lezen staat, bedraagt de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld zo’n 1.000 woningen per jaar tot zeker 2025. Er is, ook wat betreft het aantal wooneenheden, getoetst aan de zogenaamde ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro). E.e.a. past binnen de gemeentelijke woningbouwopgave en de daarover in regionaal verband gemaakte afspraken.

Daarnaast heeft de Binnenstad in termen van de gemeentelijke Woonvisie het karakter van een centrum-stedelijk woonmilieu, wat (mede) woningbouw in een hoge dichtheid en veelal gericht op éénpersoonshuishoudens omvat. Uit het periodieke Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek blijkt 22% van de verhuisgeneigden zich te richten op wonen in een dergelijk woonmilieu. Tot 2020 betekent dit een woningvraag van bijna 2.200 woningen naar het centrum-stedelijk wonen. Het initiatief past ook in het algemene ruimtelijke beleid van de gemeente, zoals verwoord in de Omgevingsvisie Tilburg 2040. Zie hiervoor bijvoorbeeld p.63 e.v. van dit document ('De Binnenstad van de 21e eeuw'): de Binnenstad biedt ruimte aan een zogenaamd 'hoogstedelijk woonmilieu', wat mede kleinere woningen voor éénpersoonshuishoudens omvat, passend bij het dynamische karakter van een modern stadscentrum. De doelgroep betreft overigens niet noodzakelijkerwijs studenten. De Spoorlaan en de projectlocatie vallen bovendien op grond van de Handreiking hoogbouw, het gemeentelijke beleid voor bouwen tot een bouwhoogte van meer dan 15 meter, in het zogenaamde voorkeursgebied voor hoogbouw. Het onderhavige initiatief past, met andere woorden, prima in het vigerende ruimtelijke beleid van de gemeente, en tevens in het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid. Dat ter plaatse mogelijk ook andere projecten haalbaar, passend en uitvoerbaar zouden kunnen zijn, doet daar niet aan af.

Wat betreft welstandelijke en stedenbouwkundige aspecten wijzen wij erop dat het project akkoord is bevonden (onder voorwaarden) door de gemeentelijke Omgevingscommissie, en dat wij geen dringende redenen zien om af te wijken van het akkoord van die in dergelijke zaken gespecialiseerde commissie. De commissie stelde de voorwaarde (en deze is overgenomen in de ontwerp-omgevingsvergunning) dat het metselwerk van het linker pand in de Noordstraat in een iets rodere tint en een iets lichtere voeg wordt uitgevoerd. De nu voorgestelde gevelsteen is te donker (en te egaal) voor deze straatwand. Hier is meer nuance vereist om beter aan te sluiten op historische karakteristieken. Ook lichtere kozijnen kunnen helpen verfijning aan te brengen in het gevelvlak (kleur nog nader te onderzoeken).

Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet bij de welstandstoetsing aan het advies van de Omgevingscommissie als regel groot gewicht worden toegekend. De Woningwet voorziet immers niet zonder reden in de instelling van een commissie van onafhankelijke deskundigen voor het uitbrengen van adviezen over ingediende bouwplannen. Deze advisering moet worden gezien als een waarborg voor een verantwoorde en geobjectiveerde beoordeling van de welstandsaspecten.

Hoewel het college niet aan het advies van de commissie gebonden is en (het college) voor de beslissing verantwoordelijk is, mag aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis worden toegekend. Het overnemen van het advies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij een tegenadvies wordt overgelegd van een ander deskundig te achten persoon of instantie of gemotiveerd wordt aangegeven dat niet voldaan wordt aan de welstandsnota. Reclamanten hebben geen tegenadvies van een deskundige overgelegd ter bestrijding van het welstandsadvies, noch hebben zij gemotiveerd aangegeven op welk punt (welke punten) de aanvraag in strijd is c.q. zou zijn met de welstandsnota. Tegenover het advies van de omgevingscommissie hebben reclamanten uitsluitend eigen opvattingen omtrent welstand geplaatst. Wij wijzen ten slotte nogmaals op de door de omgevingscommissie en de ontwerpvergunning gestelde voorwaarde (zie hiervoor). Deze komt aan de zienswijze tegemoet.

Aangaande het parkeren merken wij op dat de parkeereis conform het gemeentelijke parkeerbeleid en de geldende parkeernormen is berekend, zie ook de plantoelichting. Op eigen terrein worden 25 nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd.

Ten aanzien van de leefbaarheid stellen wij voorop dat reclamanten in de Binnenstad wonen. Dat zij geconfronteerd worden met zaken als studentenwoningen, appartementen voor éénpersoonshuishoudens, appartementen voor tweepersoonshuishoudens, bovengemiddeld intensieve verkeersbewegingen, horeca en voorzieningen als Sociaal Pension de Vest, dat overigens niet in dit bestemmingsplan geregeld wordt, is daardoor in hoge mate voorzienbaar en tevens conform het algemene ruimtelijke beleid van de gemeente, zoals weergegeven in o.a. de Omgevingsvisie Tilburg 2040. Dat beleidsdocument voorziet aangaande de Binnenstad immers in een hoogstedelijk woonmilieu, met een hoge dynamiek en een variëteit aan urbane functies. Feitelijk is dat ook nooit anders geweest, met dien verstande dat de Binnenstad en de Spoorlaan zich doorlopend ontwikkelen. Wij zien voorts geen aanleiding om op voorhand te veronderstellen dat de bewoners van het op te richten wooncomplex zullen zorgen voor een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat in de directe omgeving.

Met betrekking tot de situering van verblijfs- en verkeersruimtes binnen het wooncomplex zelve geldt dat dat soort zaken niet in een bestemmingsplan wordt geregeld. Dat bepaalt slechts welke functies aan welke gronden worden toebedeeld (bijvoorbeeld detailhandel, wonen, gestapeld wonen of groen). Hetzelfde geldt voor de vraag of de aldus toegelaten woningen koop- of huurwoningen worden; dit is ruimtelijk gezien niet relevant en wordt niet geregeld in een bestemmingsplan. Uiteraard wordt de aanvraag om omgevingsvergunning niettegenstaande het voorgaande wèl getoetst aan van toepassing zijnde regelgeving, zoals het Bouwbesluit.

Voor zover reclamanten planschade vrezen te lijden ten gevolge van dit ruimtelijke besluit, wijzen wij hen erop dat binnen vijf jaren na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan een verzoek om tegemoetkoming daarin kan worden gedaan bij de gemeente, die een planschadeverhaalsovereenkomst heeft gesloten met initiatiefnemer. Een dergelijk verzoek wordt door een onafhankelijke deskundige beoordeeld aan de hand van wet en jurisprudentie.

Voor zover initiatiefnemer ondanks het organiseren van een informatiebijeenkomst op 8 oktober 2014 in het Boulevard Café aan de Noordstraat niet goed genoeg met omwonenden zou hebben gecommuniceerd in de conceptfase, betreuren wij dat, maar komt dit niet voor rekening van de gemeente. De gemeente voert de planprocedure vanaf het wettelijke vooroverleg en het nadien ter inzage leggen van een ontwerpbestemmingsplan. Ingevolge de door de gemeenteraad vastgestelde Handreiking burgerparticipatie ligt de verantwoordelijkheid voor het informeren van omwonenden in de conceptfase bij de initiatiefnemer. De gemeente geeft slechts bepaalde kaders mee (organiseren informatiemoment, straal waarbinnen informatieplicht geldt, bieden mogelijkheid om te reageren). Vanaf de ontwerpfase is de communicatie de taak van de gemeente. Er zijn dienaangaande in overeenstemming met de desbetreffende wettelijke bepalingen en beleidsregels tijdig en in voldoende mate bewonersbrieven, publicaties in Staatscourant en Gemeenteblad, alsmede webpublicaties uitgegaan.

Zie voor zover aan de orde ook de beantwoording van de overige zienswijzen.

Raadscommissie Vestigingsklimaat d.d. 22 februari 2016

In de vergadering van de raadscommissie Vestigingsklimaat van maandag 22 februari 2016 bleek dat er in beginsel raad brede steun is voor het initiatief. Het gaat immers om betaalbaar wonen in het hoogstedelijke woonmilieu dat in het centrum wordt nagestreefd. Uit de commissie kwamen echter ook een aantal kanttekeningen c.q. wensen, mede ingegeven door de ingediende zienswijzen. De belangrijkste daarvan was het meer in overeenstemming brengen van het bouwplan aan de Noordstraatzijde met het feit dat de projectlocatie zich binnen het zogenaamde 'dwaalgebied' bevindt. De wethouder heeft toegezegd daarover in overleg te treden met de initiatiefnemer. Dit overleg heeft zowel ambtelijk als bestuurlijk plaatsgevonden in de periode maart-mei 2016. Het overleg is niet zonder resultaat gebleven en de uitkomsten luiden als volgt:

- Initiatiefnemer heeft zich bereid getoond zowel architectonisch-stedenbouwkundig als programmatisch het bouwplan aan te passen aan de Noordstraatzijde. Concreet houdt dit in dat een nieuwe bouwtekening is overgelegd en ter inzage is gelegd, waarop het oorspronkelijke programma aan de Noordstraatzijde van 3 bouwlagen met elk 6 appartementen is teruggebracht tot 3 bouwlagen met elk 4 (grotere) appartementen. Dit betekent een reductie van het programma met 33,3 % in de Noordstraat. Dit komt eveneens tegemoet aan een belangrijke wens van veel indieners van zienswijzen, die woonachtig zijn in de Noordstraat. Architectonisch-stedenbouwkundig betekent het vorenstaande dat de units op de eerste bouwlaag (de begane grond) zowel optisch als feitelijk en functioneel meer recht doen aan het zogenaamde 'dwaalgebied'. Het is daardoor feitelijk mogelijk de units op de begane grond aan te wenden voor andere functies dan wonen. Ook het gevelbeeld doet meer recht aan het gemengde karakter van dit deel van de binnenstad. Zo meent ook de Omgevingscommissie, waaraan de aanpassing van het bouwplan is voorgelegd: De commissie is van mening dat met het gewijzigde voorstel een rijker gevelbeeld aan de Noordstraat wordt gepresenteerd. Het is positief dat deze mogelijkheid is ontstaan. Daarnaast is er meer variatie in de woningtypen en de mogelijkheid om te komen tot functiemenging. Dat is passend in het dwaalgebied.

De commissie handhaaft haar eis ten aanzien van bemonstering van de stenen die worden gebruikt in de Noordstraat (als voorwaarde bij omgevingsvergunning). Het college neemt dit advies van de Omgevingscommissie over.

- In lijn met het bovenstaande bevat de Nota van zienswijzen en wijzigingen nu het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van dienstverlening, detailhandel, bedrijven, sport, cultuur en ontspanning, recreatie en maatschappelijke functies voor de eerste bovengrondse en eerste ondergrondse bouwlaag, zulks voor zover het activiteiten betreft die zijn genoemd onder de categorieën A of B van de bij het plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten.

In bovenstaande zin heeft de zienswijze (mede) geleid tot een aanpassing van het plan.

Conclusie
De zienswijze leidt, gehoord de raadscommissie Vestigingsklimaat van 22 februari 2016, (mede) tot aanpassing van het plan en is in die zin deels gegrond, deels ongegrond.

-----------

Zienswijze 2

Reclamanten vragen om minder wooneenheden, meer diversiteit in woningtype en aan de Noordstraatzijde van het plangebied specifiek om eengezinswoningen. Dit zou beter passen in het zogenaamde 'dwaalgebied', waar de Noordstraat deel van uitmaakt. Louter studentenwooneenheden realiseren zet bovendien de leefbaarheid onder druk. Daarnaast willen reclamanten dat de parkeerbehoefte van het project volledig wordt opgelost op eigen terrein. Zij verzoeken tevens het (vervallen) studentenhuis aan de Noordstraatkant van deze spie mee te nemen in de plannen.

Standpunt gemeente

Zie primair de beantwoording van de zienswijze met volgnummer 1. In aanvulling daarop merken wij op dat het studentenhuis, waar reclamanten op doelen, geen eigendom is van de gemeente. Evenmin behoort het toe aan de initiatiefnemer van dit project. Het is niet aan hen (gemeente en initiatiefnemer) om zonder enige titel een pand van een derde mee te nemen in ontwikkelplannen, waar die derde niet om heeft gevraagd. Tevens zij op deze plaats vermeld dat het door reclamanten bedoelde 'dwaalgebied' en kleine wooneenheden in een hoogstedelijk woonmilieu, gericht op éénpersoonshuishoudens - niet per se studenten - elkaar niet uitsluiten. Het dwaalgebied kent ook na realisatie van het onderhavige project een grote diversiteit aan functies. Voor zover de staat van onderhoud van de studenthuizen in de omgeving niet acceptabel is, heeft de gemeente mogelijkheden om de eigenaar daarvan aan te schrijven op basis van wetgeving als Bouwbesluit en Woningwet.

Conclusie
De zienswijze leidt, gehoord de raadscommissie Vestigingsklimaat van 22 februari 2016, (mede) tot aanpassing van het plan en is in die zin deels gegrond, deels ongegrond.

----------

Zienswijze 3

Reclamanten wijzen erop dat in de nabije omgeving reeds vele studentenwooneenheden zijn gerealiseerd. Zij vrezen voor een zekere 'monocultuur' in het dwaalgebied. Reclamanten vragen om minder wooneenheden, meer diversiteit in woningtype en aan de Noordstraatzijde van het plangebied specifiek om eengezinswoningen. Louter studentenwooneenheden realiseren zet bovendien de leefbaarheid in de buurt, in combinatie met reeds bestaande overlast van Sociaal Pension De Vest, verder onder druk.

Standpunt gemeente

Zie primair de beantwoording van de zienswijze met volgnummer 1. In aanvulling daarop merken wij op dat het door reclamanten bedoelde 'dwaalgebied' en kleine wooneenheden, gericht op éénpersoonshuishoudens - niet per se studenten - in een hoogstedelijk woonmilieu elkaar niet uitsluiten. Het dwaalgebied kent ook na realisatie van het onderhavige project een grote diversiteit aan functies.

Conclusie

De zienswijze leidt, gehoord de raadscommissie Vestigingsklimaat van 22 februari 2016, (mede) tot aanpassing van het plan en is in die zin deels gegrond, deels ongegrond.

----------

Zienswijzen 4, 6, 7, 8 en 10

Reclamanten vragen om minder wooneenheden en meer diversiteit in woningtype. Zij vrezen voor een zekere 'monocultuur' in het dwaalgebied (alleenstaande studenten). Louter studentenwooneenheden realiseren zet bovendien de leefbaarheid in de buurt, in combinatie met reeds bestaande overlast van o.a. Sociaal Pension De Vest, verder onder druk. De studio's aan de Noordstraatzijde zullen met hun Franse balkons uitnodigen tot intensief gebruik, en daardoor leiden tot een aantasting van de privacy van de bewoners van de tegenovergelegen woningen alsmede tot verslechtering van het uitzicht uit die woningen en tot geluidsoverlast, waarnaar nader onderzoek zou moeten worden gedaan, aldus reclamanten. Zij willen dat de keukens aan de Noordstraatzijde worden geprojecteerd en dat de Franse balkons worden vervangen door ramen. Daar waar op de bouwtekeningen deuren staan ingetekend, moeten deze ook gerealiseerd en als zodanig gebruikt worden. Ten aanzien van de 'gemeenschappelijke ruimte' aan de Spoorlaanzijde willen reclamanten de garantie dat daar geen horeca wordt gevestigd en dat daar geen feesten en partijen worden georganiseerd. Tijdens de inloopavond van oktober 2014 heeft initiatiefnemer toegezegd dat het project qua uitstraling zou passen in de omgeving. Dat blijkt nu erg tegen te vallen. E.e.a. wordt te hoog. Reclamanten (althans die onder de nrs. 4 en 10) eisen in dat verband een onderzoek naar de verwachte verminderde daglichttoetreding. Daarnaast willen reclamanten dat de parkeerbehoefte van het project volledig wordt opgelost op eigen terrein.

Standpunt gemeente

Zie primair de beantwoording van de zienswijze met volgnummer 1. Zie ook de beantwoording van de overige zienswijzen. In aanvulling daarop merken wij aangaande het uitzicht op dat ook het oude (op moment van schrijven vigerende) bestemmingsplan Binnenstad 2010 mogelijkheden bood voor méér bouwmassa in de Noordstraat en de Utrechtsestraat ten opzichte van de huidige, feitelijke situatie en dus voor een verminderd vrij uitzicht uit (al dan niet schuin-) tegenovergelegen woningen. De gehele spie, met uitzondering van het binnenterrein, is in het vigerende bestemmingsplan bouwvlak. Zulks met een maximale bouwhoogte van 12 meter. Het nu voorliggende plan gaat uit van een maximale bouwhoogte van 11 meter in de Noordstraat en de Utrechtsestraat. Daarnaast mag men in stedelijk gebied, en zeker in de Binnenstad, sowieso verwachten dat men op enig moment geconfronteerd wordt met tegenoverliggende bebouwing (zo niet reeds het geval in de bestaande situatie).

Het vorenstaande geldt ook ten aanzien van de daglichttoetreding: aan de zijden van de Noordstraat en de Utrechtsestraat laat het onderhavige bestemmingsplan geen hogere bouwhoogte toe dan het vigerende plan. Desalniettemin hebben wij een onderzoek gedaan naar de daglichttoetreding, door de maximale bouwmogelijkheden van het voorliggende plan door te rekenen voor daglichttoetreding op 12 momenten in het jaar (gelijkelijk verdeeld over zomer, herfst, lente en winter). De hoogbouw aan de Spoorlaan blijkt in het geheel geen gevolgen te hebben voor de daglichttoetreding in de woningen aan de Noordstraat. De nieuwbouw aan de Noordstraat heeft nauwelijks gevolgen voor de daglichttoetreding van de huidige woningen aan de Noordstraat (oneven genummerd); gedurende het begin van de ochtend is schaduw waar te nemen op de woningen. De rest van de dag (gedurende het hele jaar) ontvangen de woningen dagelijks minimaal 6 uur zonlicht. De door de gemeente naar aanleiding van de zienswijzen uitgevoerde bezonningsstudie is bij deze nota van zienswijzen gevoegd.

Conclusie

De zienswijze leidt, gehoord de raadscommissie Vestigingsklimaat van 22 februari 2016, (mede) tot aanpassing van het plan en is in die zin deels gegrond, deels ongegrond.

----------

Zienswijze 5

Reclamanten wijzen erop dat ter plaatse volgens het huidige bestemmingsplan niet hoger mag worden gebouwd dan 12 meter. Zij zien geen redenen om hier van af te wijken. Dat de projectlocatie zich binnen het voorkeursgebied voor hoogbouw bevindt, doet daar niet aan af. Reclamanten wijzen ook op het 'windklimaat'. Door alle hoogbouw in de omgeving is er vooral voor fietsers sprake van windhinder en gevaarlijke situaties, zo menen zij. Het bestemmingsplan gaat niet in op het aspect 'wind'. De toegelaten bouwhoogte zorgt ten slotte ook nog voor een niet-geleidelijke overgang naar naastgelegen bebouwing. Doordat er kleine appartementen worden gebouwd, verwachten reclamanten een groot verloop in de bewoners, en daardoor een geringe bijdrage van hen aan het 'wijkleven van het dwaalgebied'. Reclamanten dringen aan op een ander, duurzamer woonprogramma. Daarnaast willen reclamanten - vrij vertaald -dat de parkeerbehoefte van het project volledig wordt opgelost op eigen terrein, althans dat geen parkeerhinder voor de buurt wordt gegenereerd. Eigenlijk zou bij ieder nieuw plan in de Binnenstad een parkeereis moeten worden meegegeven die een deel van het reeds bestaande probleem oplost.

Standpunt gemeente

Zie primair de beantwoording van de zienswijze met volgnummer 1. Tevens de beantwoording van de zienswijzen 4, 6, 7, 8 en 10. In aanvulling daarop merken wij op dat de wind of het 'windklimaat' zich niet laten regelen in een bestemmingsplan. Wij hebben, mede gelet op referentiesituaties, geen enkele reden om aan te nemen dat het voorliggende bestemmingsplan zal leiden tot onaanvaardbare windhinder dan wel onder normale weersverwachtingen tot onaanvaardbare veiligheidssituaties zal leiden. Reclamanten onderbouwen hun vrees overigens ook niet met feiten en/of cijfers.

In aanvulling op hetgeen in de beantwoording van de zienswijze met volgnummer 1 reeds over parkeren is gesteld, benadrukken wij hier dat het bij dit project gaat om parkeren op eigen terrein en een vermindering van het parkeertekort volgens de actuele normen. Bestaande parkeerproblemen in de omgeving komen niet voor rekening van initiatiefnemer van dit project, die deze dan ook niet hoeft op te lossen. Het project draagt wel bij aan een vermindering van het tekort in de omgeving.

Conclusie

De zienswijze leidt, gehoord de raadscommissie Vestigingsklimaat van 22 februari 2016, (mede) tot aanpassing van het plan en is in die zin deels gegrond, deels ongegrond.

----------

Zienswijze 9

Reclamant wijst erop dat het onbebouwde deel van zijn naastgelegen perceel (Noordstraat 24, sectie N, nr. 14494) bij het plangebied is getrokken. Er is hierover geen, althans onvoldoende overleg geweest met initiatiefnemer. Reclamant verwacht ook een verlies aan privacy in het uitbouwgedeelte van zijn pand en hij vraagt zich af hoe initiatiefnemer gaat voorkomen dat schade ontstaat tijdens de bouw. Daarnaast meent reclamant dat met name aan de Noordstraatzijde van het project niet meer dan twee bouwlagen zouden moeten worden gerealiseerd. Dat past beter in de historie van de Noordstraat en komt de leefbaarheid, sociale cohesie en sociale controle ten goede.

Standpunt gemeente

Zie primair de beantwoording van de zienswijze met volgnummer 1. Tevens de beantwoording van de zienswijzen 2,3, 4, 6, 7, 8 en 10. In aanvulling daarop wijzen wij erop dat het vermijden van schade tijdens bouwwerkzaamheden een algemene verantwoordelijkheid is van initiatiefnemer(s). Indien schade ontstaat - er is naar onze mening geen reden om hier op voorhand vanuit te gaan - is initiatiefnemer daarvoor aansprakelijk. Wij adviseren initiatiefnemer met reclamanten in overleg te treden over de wijze van bouwen en het vermijden van schade. Reclamanten kunnen ook zelf als eerste contact opnemen. Verder is het zo dat ook het oude (op moment van schrijven vigerende) bestemmingsplan Binnenstad 2010 mogelijkheden bood voor bouwen in meer dan twee bouwlagen aan de zijde van de Noordstraat.

Het recht op privacy is niet absoluut. Men kan 'buren' krijgen. Dit kan overigens ook in het thans vigerende bestemmingsplan. Wel zal initiatiefnemer moeten voldoen aan regels van o.a. het Bouwbesluit en het Burgerlijk Wetboek (inzake burenrecht).

Ten aanzien van de kadastrale en de eigendomssituatie heeft reclamant een punt. Het stukje van zijn perceel wordt alsnog uit het plangebied geknipt. In de conceptfase begrepen wij van initiatiefnemer dat er gesprekken met reclamant liepen over de overname dan wel het beheer van dit stukje grond. Inmiddels heeft ook initiatiefnemer ons bevestigd dat dit niet meer aan de orde is.

Conclusie
De zienswijze leid tot aanpassing van het plan aangaande het aan reclamant toebehorende stukje grond. Dit wordt uit het plangebied geknipt. De zienswijze leidt voor het overige, gehoord de raadscommissie Vestigingsklimaat van 22 februari 2016, (mede) tot aanpassing van het plan en is in die zin deels gegrond, deels ongegrond.

----------

Zienswijze 11

Reclamant stelt dat er door de grote hoeveelheid woningen teveel deuren en raamkozijnen in de voorgevel komen. Daarnaast past de kleine beukmaat niet bij de in de omgeving reeds aanwezige bebouwing. Ten aanzien van de leefbaarheid verwacht reclamant een overvloed aan (snor)fietsen en brommers. Daarnaast heeft de doelgroep van de appartementen vaak weinig oog voor raamdecoratie en gordijnen. Gezien de mogelijkheden in blok 1 (Spoorlaan) dienen leefbaarheid, kwaliteit en beukmaten in blok 2 prioriteit te krijgen. Bouwblok 2 staat te los van de vroegere bebouwing (1 laag met kap). Tijdens de bewonersavond i.h.k.v. de burgerparticipatie is er een alternatief gepresenteerd met grotere woningen in blok 2. Daarvan is niks terug te vinden. Reclamant ziet de invulling van blok 2 als een gemiste kans en hij verwacht tevens een afwaardering van zijn onroerend goed in de Noordstraat (nr 32-34). Hij wil graag grotere woningen aan de Noordstraat en daarmee minder druk op de leefbaarheid. Ten aanzien van de planverbeelding vraagt reclamant om het bouwvlak aan de Utrechtsestraat niet geheel door te trekken naar zijn eigendom. De galerij aan de zijde Utrechtsestraat lijkt consequenties te hebben voor privay en veiligheid.

Standpunt gemeente

Zie primair de beantwoording van de zienswijze met volgnummer 1. Daarnaast ook de beantwoording van de zienswijze met volgnummer 9. In aanvulling daarop merken wij op dat het bestemmingsplan geen relatie heeft met raamdecoratie. Aangaande de welstandelijke aspecten die reclamant noemt het volgende. De omgevingscommissie heeft overwogen dat de welstandstoets zich in beginsel richt naar de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Voor de Noordstraat betekent dit een bouwhoogte van 11 meter, zonder dat daarbij regels gelden voor goothoogte, dakhelling en beukmaat. Bij de verdeling van het programma over de verschillende bouwdelen is als uitgangspunt aangehouden dat volume dat aan de Noordstraat en Utrechtsestraat uitgespaard wordt, aan de Spoorlaan in hoogte kan worden toegevoegd. De meest aanvankelijke bouwplannen gingen uit van 6 bouwlagen aan de Spoorlaan, 4 bouwlagen aan de Noordstraat en 4 bouwlagen aan de Utrechtsestraat. Dit is nu 7-3-3. Zo ontstaat een gevarieerd bebouwingsbeeld dat recht doet aan de verschillende bebouwingskarakteristieken van en de hiërarchie tussen de straten.

De woningen aan de Noordstraat zijn leesbaar als twee bouwvolumes. Er is daardoor aandacht besteed aan het behoud van variatie en afwisseling. Uitgangspunt bij het ontwerp zijn hoogte- en breedtematen van de aanwezige gebouwen in de betreffende straten. M.b.t. de architectonische uitwerking van de gevel aan de Noordstraat is ingezet op een klassieke opbouw (zonder historiserend te worden). De architectonische uitwerking van de gevel (positie ramen en deuren) komt voort uit de plattegronden en het beoogde programma. Het gevelbeeld roept de suggestie op van verticaal gerichte stadswoningen.

Conclusie

De zienswijze leidt, gehoord de raadscommissie Vestigingsklimaat van 22 februari 2016, (mede) tot aanpassing van het plan en is in die zin deels gegrond, deels ongegrond.

----------

Zienswijze 12

Reclamanten wijzen erop dat in de nabije omgeving reeds vele studentenwooneenheden zijn gerealiseerd. Zij vrezen voor een zekere 'monocultuur' in het dwaalgebied. Reclamanten vragen om minder wooneenheden en meer diversiteit in woningtype, vooral eengezinswoningen. Louter (al dan niet als zodanig benoemde) studentenwooneenheden realiseren zet bovendien de leefbaarheid in de buurt, in combinatie met reeds bestaande overlast van o.a. Sociaal Pension De Vest en de horeca, verder onder druk. Reclamanten vrezen daarnaast planschade en stellen de gemeente op voorhand aansprakelijk voor eventuele schade, veroorzaakt door dit plan. Bovendien zijn met de herinrichting van de Binnenstad de parkeervoorzieningen steeds verminderd en ook door dit plan verwachten reclamanten een toenemende parkeerdruk in de buurt. Reclamanten stellen dat hen is toegezegd dat de laad- en losplaats t.b.v. hun bedrijf (Utrechtsestraat 6-10) aan de westzijde van de Utrechtsestraat zou worden omgezet in een parkeerplaats aan de oostzijde.

Standpunt gemeente

Zie primair de beantwoording van de zienswijze met volgnummer 1. Tevens de beantwoording van de zienswijzen 4, 6, 7, 8 en 10 (gezamenlijk beantwoord) en 5. Ten aanzien van de parkeerplaats, waar specifiek om gevraagd wordt, het volgende. Telefonische navraag bij reclamanten wijst uit dat reclamanten stellen dat ten tijde van het gereedmaken van de Cityring aan hen is toegezegd dat nadat de rijrichting in de Utrechtsestraat zou veranderen - dit als gevolg van het gereedkomen van de Cityring - de laad- en losplaats t.b.v. hun bedrijf (Utrechtsestraat 6-10) aan de westzijde van de Utrechtsestraat zou worden omgezet in een parkeerplaats aan de oostzijde. De dame die deze toezegging destijds deed werkt niet meer bij de gemeente. De rijrichting is na het gereedkomen van de Cityring wel veranderd, de beloofde parkeerplaats is er echter nooit gekomen. Wel is er een legale laad- en losplaats gecreëerd op het trottoir tegenover Utrechtsestraat 6-10.

Het is voor ons op dit moment lastig te achterhalen of en in hoeverre de gememoreerde toezegging destijds door een medewerker van de gemeente is gedaan. Er is op dit moment echter geen reden om te twijfelen aan het verhaal van reclamanten. Voor het voorliggende bestemmingsplan maakt of zij gelijk hebben overigens ook niet veel uit; in juridisch-planologische zin heeft de zienswijze geen betekenis.

Teneinde misverstanden te voorkomen zeggen wij op deze plaats toe dat de situatie er voor reclamanten niet op achteruit zal gaan. Zij behouden hun nabije en legale laad- en losplaats, in de huidige dan wel in andere vorm. De kwestie inzake de parkeerplaats wordt uitgezocht.

Conclusie

De zienswijze leidt, gehoord de raadscommissie Vestigingsklimaat van 22 februari 2016, (mede) tot aanpassing van het plan en is in die zin deels gegrond, deels ongegrond.

----------

Zienswijzen 13 en 14

Reclamanten wijzen erop dat ter plaatse volgens het huidige bestemmingsplan niet hoger mag worden gebouwd dan 12 meter. Zij zien geen redenen om hier van af te wijken. Een eerder bouwplan om op deze locatie hoger dan 12 meter te bouwen, heeft het niet gehaald. Tevens verwachten reclamanten een verlies aan privacy door zo hoog te bouwen: de afstand tussen het op te richten gebouw aan de Spoorlaan en hun appartement/terras bedraagt slechts ongeveer 45 meter hemelsbreed. Daarnaast wijzen reclamanten evenals de indieners van vele van de bovenstaande zienswijzen op de hoeveelheid kleine appartementen/studentenwoningen die in de buurt verrijst en de druk die dit zet op de leefbaarheid van de buurt en op de parkeerbehoefte, en geven zij aan liever eengezinswoningen te zien. Ten slotte menen reclamanten dat door het project 'tunnels' ontstaan in de Noordstraat en in de Utrechtsestraat, die zullen zorgen voor geluidhinder. Zij hebben tevens separate zienswijzen aangaande het besluit inzake hogere grenswaarden ingediend.

Standpunt gemeente

Zie primair de beantwoording van de zienswijze met volgnummer 1. Tevens de beantwoording van de zienswijzen 4, 6, 7, 8 en 10 (gezamenlijk beantwoord) en 9. Ten aanzien van de door reclamanten naar voren gebrachte verwachte geluidhinder door het ontstaan van 'tunnels' het volgende. Om de mogelijke effecten t.g.v. het bouwinitiatief inzichtelijk te maken zijn aanvullende geluidberekeningen met behulp van “Standaard Rekenmethode II” zoals beschreven in het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 gedaan door extra rekenpunten in te voeren in het rekenmodel ter hoogte van de Fabrieksstraat 43 en de Noordstraat 79C. Uit de geluidberekeningen blijkt dat de geluidbelasting t.g.v. railverkeerslawaai onder de wettelijke voorkeurgrenswaarde van 55 dB blijft, zowel in de bestaande als in de nieuwe situatie (situatie inclusief planrealisatie). In de nieuwe situatie wijzigt de geluidbelasting t.g.v. wegverkeerslawaai ter plaatse van de extra rekenpunten niet ten opzichte van de bestaande situatie. Hierbij wordt opgemerkt dat voor beide situaties geldt dat de optredende geluidbelasting wordt bepaald door wegverkeerslawaai op de Noordstraat. Omdat de geluidbelasting in de nieuwe situatie niet toeneemt vindt er geen verslechtering plaats van het woon- en leefklimaat anders dan op grond van het huidig bestemmingsplan al is toegestaan. Dit betekent dat er dan ook geen sprake is van een onevenredig grote achteruitgang in woonkwaliteit.

Samengevat vormt het aspect 'geluid' geen belemmering voor dit project.

Conclusie

De zienswijze leidt, gehoord de raadscommissie Vestigingsklimaat van 22 februari 2016, (mede) tot aanpassing van het plan en is in die zin deels gegrond, deels ongegrond.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Boomwaardekaart

Bijlage 2 Boomwaardekaart

Bijlage 3 Parkeernormering

Bijlage 3 Parkeernormering

Bijlage 4 Luchtvaartverkeerzone-funnel

Bijlage 4 Luchtvaartverkeerzone-funnel

Bijlage 5 Beschikking Hgw Wgh

Bijlage 5 Beschikking hgw Wgh