Buitengebied De Groene Zoom 2012, 1e herziening (De Kraan 94)
Bestemmingsplan - gemeente Tilburg
Vastgesteld op 25-03-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlage(n).
1.2 plan:
Het bestemmingsplan Buitengebied De Groene Zoom 2012, 1e herziening (De Kraan 94) met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2015014-e001 van de gemeente Tilburg.
1.3 aan huis verbonden beroep
Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als 'aan-huis-verbonden', waarbij:
-
degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;
-
geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking;
-
voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
-
de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80m² in beslag neemt;
-
de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
-
geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
-
op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.
1.4 aanbouw
Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 achtergevelrooilijn
De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.
1.8 ambachtelijk bedrijf
Een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.
1.9 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.10 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.
1.11 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.
1.12 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.13 bestaand
Bij bouwwerken:
Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.
1.14 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.15 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.17 bouwen
Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.18 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.19 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouwof zolder.
1.20 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.21 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.22 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.23 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.24 bouwwerken van algemeen nut
Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.
1.25 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)
De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren - horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4m² daaronder begrepen - voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5m.
1.26 calamiteit
Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving e.d.
1.27 carport
Een aangebouwde of vrijstaand bijgebouw, bestaande uit een (semi) gesloten dakconstructie, ondersteund door palen of kolommen bedoeld voor het stallen van één of meerdere (motor)voertuig(en), met maximaal twee gesloten wanden; de wanden van de bebouwing waartegen wordt aangebouwd kunnen als ondersteuningsconstructie fungeren.
1.28 cultuurhistorische waarde
De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door een gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied of door de wijze waarop daarin de ontwikkelingen tot uitdrukking komen van de esthetische opvattingen in de loop van de tijd.
1.29 cultuurhistorisch waardevolle bebouwing
Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is bebouwing die vanwege de kwaliteit van de verschijningsvorm, de ouderdom, authenticiteit of het cultuurhistorisch belang een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van het straatbeeld en aan het van rijkswege/gemeentewege beschermde stadsgezicht '..' in zijn algemeenheid.
1.30 erf
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels per bouwperceel aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.31 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.32 grondgebonden woning
Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.
1.33 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een of meer pand, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer pand of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.34 huishouden
Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:
-
de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
-
tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;
-
de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
1.35 kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening
Dienstverlening, vallend onder ten hoogste categorie 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten en gericht op het aan personen of dieren verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze of lichaamsverzorgende sfeer en andere vormen van dienstverlening die min of meer een openbaar karakter hebben, zoals (niet limitatief) een huisartsen- of tandartsenpraktijk, een praktijk voor fysiotherapie, een dierenartsenpraktijk, een nagelstudio, een kapsalon en een kinderopvangcentrum, uitgezonderd:
-
seksuele en erotische dienstverlening;
-
zakelijke dienstverlening met een kantoorfunctie, zoals (niet limitatief) rechtskundige en administratieve dienstverlening, architecten- en technische adviesbureaus, makelaarsbureaus, reclamediensten en uitzendbureaus;
-
detailhandel, met uitzondering van een beperkte verkoop, ondergeschikt aan de dienstverlening;
-
horeca.
1.36 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.37 mantelzorg
Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.
1.38 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties t.b.v. gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing,
waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.39 onbebouwd erf
Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.
1.40 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20m boven peil.
1.41 onderkomen
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.
1.42 onzelfstandige wooneenheid/eenheden
Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.
1.43 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.44 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.
1.45 pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.46 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.47 perceel
Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.
1.48 plangrens
Een weergegeven lijn die de grens van het plan: aanduidt.
1.49 ruimtelijke ontwikkelingen
Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.
1.50 straatpeil
Zie: peil (straatpeil).
1.51 uitbouw
Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht
ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.52 verblijfsvoorzieningen
Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.
1.53 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.
1.54 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn t.b.v. een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten e.d.
1.55 wet geluidhinder
De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.
1.56 wet milieubeheer
De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.
1.57 wonen
Hieronder wordt verstaan:
-
het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
-
huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
-
beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als 'aan huis verbonden beroep', zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.
1.58 woning
Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbonden beroep.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - Buitengebied
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Hoofdtoegang woningen
5.2 Onbebouwd terrein bij gebouwen
5.3 Ruimte tussen bouwwerken
5.4 Monumenten
Op panden, en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde en/of gronden met de 'specifieke bouwaanduiding-gemeentelijk monument' is de Monumentenverordening gemeente Tilburg (vastgesteld d.d. 1 oktober 2010) van toepassing;
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
7.1 overige zone - beperkingen veehouderij
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' zijn de gronden mede bestemd voor een gebied waar beperkingen voor de veehouderij gelden ingevolge deze aanduiding zoals opgenomen in de provinciale Verordening ruimte.
7.2 veiligheidszone - aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen
In afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen' de volgende regels:
-
binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen' mogen geen (beperkt) kwetsbare en bijzonder kwetsbare objecten worden opgericht;
-
het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in sub a. waarbij (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan en waarbij middels een onderbouwing is aangetoond dat er sprake is van een afname of gelijkblijvend groepsrisico;
-
het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in sub a. waarbij een wijziging of oprichting leidt tot een toename van het groepsrisico binnen de 'veiligheidszone - aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen' indien:
-
er geen sprake is van bijzonder kwetsbare objecten;
-
er een berekening is uitgevoerd waaruit de toename blijkt van het groepsrisico;
-
de verantwoordingsplicht conform het Bevt is ingevuld.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
-
de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
-
gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
-
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
-
voldaan is aan de volgende voorwaarden:
-
de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
-
de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
8.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting e.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
-
de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
-
gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
-
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
8.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
-
vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken;
onder voorwaarde dat de maximale hoogte niet meer mag bedragen dan 10m.
8.4 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beeindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie.
Artikel 10 Algemene Procedureregels
Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Bevordering ruimtelijke kwaliteit buitengebied
Het bevoegd gezag kan, voor zover het ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied betreft, slechts gebruik maken van de in dit plan opgenomen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden, indien voldaan wordt aan het vereiste van bevordering van de ruimtelijke kwaliteit als bedoeld in de Verordening ruimte Noord-Brabant en de daarop gestoelde werkafspraken met de provincie.
11.2 Parkeerregeling
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
-
het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
-
het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
-
het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
-
indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
-
het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Dit plan wordt aangehaald als bestemmingsplan "Buitengebied De Groene Zoom 2012, 1e herziening (De Kraan 94)
Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de realisatie van3 woningen aan de Kraan 94 te Berkel-Enschot. Het betreft het perceel sectie A, nrs. 4879, 4880 en 4881. Op het perceel ligt een langgevelboerderij, die wordt gesplitst in 3 woningen.
Figuur 1: oorspronkelijk straatbeeld
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied is gelegen aan De Kraan 94 in het buitengebied van Berkel-Enschot. Het plangebied wordt omgeven door met name woningen. Tegen het plangebied is een nieuwe woonwijk met voornamelijk vrijstaande woningen in ontwikkeling, ' de nieuwe Warande' . Direct ten zuidoosten ligt de spoorlijn en de bestaande bebouwde kern van Berkel-Enschot.
Figuur 2: Ligging plangebied op luchtfoto
1.3 Voorgaande Plannen
Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied de Groene Zoom' dat op 8 mei 2013 is vastgesteld. het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemming ' wonen-buitengebied'. Binnen deze bestemming is slechts één woning per bestemmingsvlak toegestaan.
Daarnaast heeft de locatie de volgende aanduidingen:
-
bouwaanduiding specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument
-
functieaanduiding opslag
-
gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied.
Figuur 3: uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied de Groene Zoom 2012
1.4 Ruimtelijke En Functionele Structuur
De directe omgeving van het plangebied bestaat uit agrarisch gebied met woonbestemmingen en (voormalige) agrarische bedrijven. Op enige afstand van het plangebied is een groothandel in bloemen en planten gevestigd.
De Kraan vormt onderdeel van een fijnmazig en cultuurhistorisch waardevol netwerk van oude boerderijlinten, Hier vinden we onder meer 't Hoekske (onderdeel van de kransakker rond Berkel-Enschot), De Hemeltjens en daarnaast oude uitlopers van de dorpen Udenhout (Molenhoefstraat) en Enschot (De Kraan).
Vroeger waren hier veel agrarische bedrijven gevestigd.
Inmiddels is er sprake van een aantal nieuwe ontwikkelingen in de omgeving:
-
Ten oosten van de spoorlijn Tilburg - Den Bosch en komt een van de nieuwe dorpsuitbreidingen van Berkel-Enschot (Overhoek Koningsoord).
-
Westelijk en noordelijk van het plangebied is het plan De nieuwe Warande in ontwikkeling, dat uitgaat van het realiseren van een landelijke woonmilieus met circa 165 ruimte-voor-ruimte-woningen op royale bouwkavels.
-
Direct ten zuiden van het perceel de Kraan 84 komt een retentievijver voor de afvoer van overtollig regenwater uit de nieuwe wijk Overhoek Koningsoord aan de overzijde van het spoor.
De locatie bestaat uit een bouwblok voor wonen en de aangrenzende gronden zijn agrarisch. Het agrarische perceel is niet meer in gebruik ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering maar als tuin. Binnen het bouwvlak bevindt zich een vrijstaande woning met aan- en uitbouwen.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Rijk
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking
getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch
wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is
op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de
inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van
de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op
doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels
opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en
deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan
bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de
gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een
bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing
zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe
ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet
een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een
of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde
projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.
Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.
Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van
de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro
vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.
In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de
bij het Barro behorende kaarten.
De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen.
Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van
strijdigheid met nationale belangen.
2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.
Met dit bestemmingsplan wordt woningbouw mogelijk gemaakt. Het betreft de ontwikkeling van twee extra woningen. Uit de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State blijkt dat voor een dergelijke kleine ontwikkeling geen toetsing hoeft plaats te vinden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
2.2 Provincie
2.2.1 Structuurvisie
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijke onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt.
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij. Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
2.2.2 Verordening ruimte
Provinciale Staten hebben naast de Structuurvisie een Verordening ruimte vastgesteld. Deze wordt regelmatig gewijzigd en aangepast aan nieuw beleid. In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.
Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
-
ruimtelijke kwaliteit;
-
stedelijke ontwikkelingen;
-
natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
-
agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
-
overige ontwikkelingen in het buitengebied.
Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.
Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen.
Planontwikkeling in relatie met de verordening ruimte
In de verordening ligt het plangebied in de structuur 'gemengd landelijk gebied' met aanduiding 'zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, stedelijk concentratiegebied'.
Figuur 4: Planlocatie in de verordening ruimte - kaart structuren
Figuur 5: Planlocatie in de Verordening Ruimte - kaart Stedelijke ontwikkeling
Een bestemmingsplan dat is gelegen in gemengd landelijk gebied bepaalt dat allen bestaande burgerwoningen, bedrijfswoningen of solitaire recratiewoningen zijn toegestaan.
In afwijking hiervan is de vestiging of de splitsing in meerdere woonfuncties in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing mogelijk indien dit is gericht op het behoud of herstel van deze bebouwing.
De nu op te splitsen boerderij is in 2009 aangewezen als beschermd gemeentelijk monument. Het is een in oorsprong uit 1871 daterende langgevelboerderij die in de periode tussen 1916 en 1930 werd uitgebreid met een stalgedeelte, een stal aan de achterzijde en een keuken/bakhuisje. In 2013 is door bureau BAAC een bouwhistorisch onderzoek van de boerderij uitgevoerd: ISSN 1873-9350. (bijlage 1). De daarin geconstateerde monumentwaarden zijn leidend bij het bouwplan voor de opsplitising van de boerderij in wooneenheden.
Door de boerderij op te splitsen wordt een beschermd monument hersteld en duurzaam hergebruikt.
Op 15 april 2016 heeft de Omgevingscommissie in het kader van de herbestemming van het monument haar advies uitgebracht. De commissie geeft aan dat zij verheugd is dat voor dit monument een passende herbestemming is gevonden en zij stemt in met de opsplitising in drie woningen. De commissie ziet de historische waardestelling correct vertaald in de uitwerking, dit wil zeggen dat de meest waardevolle delen blijven hersteld en bewaard.
Op grond van het voorstaande is de conclusie dat met de spliltising van de woonboerderij het voortbestaan van het monument wordt gewaarborgd en dat het monument hiermee kan worden behouden. Het plan voldoet daarmee aan de voorwaarden voor splitising gesteld in de verordening ruimte.
Kwaliteitsverbetering landschap
Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie van het gebied of de omgeving.
Deze kwaliteitsverbetering dient financieel, juridisch en feiteljik gewaarborgd te zijn.
Door respectvol om te gaan met de aanwezige kwaliteiten van het gebied blijft de gebiedskwaliteit behouden. Een en ander houdt in dat de specifieke gebiedskenmerken die het karakter van het landschap bepalen behouden en versterkt dienen te worden. Zoals de gelaagdheid in het landschap, de diverse karakteristieke landschapstypen, cultuurhistorische elementen, verkaveling- en occupatiepatronen, groene en blauwe landschapselementen, de gradiënten (over-gangen), contrasten en afwisseling tussen open en gesloten landschappen. Het is wenselijk om de diversiteit en de contrasten in de landschapstypen in stand houden en als uitgangs-punt nemen voor nieuwe ontwikkelingen.
Het erfinrichtingsplan zet in op het versterken van de huidige landschappelijke kenmerken en zal als geheel een kwaliteitsimpuls zijn voor de plek en het omliggende landschap. Dit alles met doel het streekeigen karakter van het landschap te behouden en waar nodig te versterken.
Met de initiatiefnemer is een overeenkomst kwaleitsverbetering landschap gesloten. Het betreft hier een ontwikkeling, die overeenkomstig de werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant een zogenaamde cat. 2 ontwikkeling betreft. Hierbij dient een landschappelijke inpassing te worden gerealiseerd. In de overeenkomst is overeengekomen dat deze landschappelijk inpassing uiterlijk 1 jaar na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan dient te zijn gerealiseerd en dat deze vervolgens, zowel kwalitatief als kwantitatief, in stand dient te worden gehouden. Daarnaast is in de regels van het bestemmingsplan de kwalitatieve verplichting tot het uitvoeren en in stand houden van de landschappelijk inpassing opgenomen.
Voor de landschappelijke uitwerking van het plan wordt verwezen naar paragraaf 4.9.3van deze toelichting.
2.3 Gemeente
2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
-
de Brabantstrategie
-
de Regiostrategie
-
de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
-
Binnenstad van de 21e eeuw
-
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
-
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
-
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
-
Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
-
Stadsregionaal park Stadsbos013
-
Stadsregionaal park Noord
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
-
Bedrijvenpark Zuid
-
Zorgcluster Leijpark
-
Duurzaam energielandschap Noord
De twee ecologische verbindingszones:
-
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
-
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
-
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
-
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
-
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
-
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
-
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
-
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
-
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
-
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
-
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
-
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in
het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
Hoofdstuk 3 Thematische Beleidskaders
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
3.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
3.2.1 Stedenbouwkundige aspecten
Het pand de Kraan 94 Heeft in het bestemmingsplan "Buitengebied De Groene Zoom: de bestemming "Wonen-Buitengebied". Per bestemmingsvlak is maximaal 1 woning toegestaan. De gemeente is bereid in dit specifieke geval mee te werken aan splitsing van deze voormalige langgevelboerderij in 3 woningen:
-
Het plan gaat uit van behoud herstel van de langgevelboerderij, een gemeentelijk monument. Omgevingscommissie heeft ingestemd met het verbouwingsbouwplan. Uit het verbouwingsplan blijkt dat de splitsing geen afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarde van het gebouw.
-
Bij cultuur-historisch waardevolle langgevelboerderijen wordt meestal een splitsing in twee woningen toegestaan In dit geval gaat het rchter om een zeer groot gebouw (groter dan 3000 m3). Ook na splitsing is sprake van drie royale woningen (ieder groter dan 1000 m3).
-
De splitsing maakt behoud en herstel financieel haalbaar.
-
Voldaan wordt aan de Regeling kwaliteitsverbetering landschap.(landschappelijke inpassingsplan met aanplant van een groene zoom op
3.2.2 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.
Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.
Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.
3.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
3.3.1 Historische geografie
-
Het plangebied De groene Zoom ligt in het noordoosten van de gemeente Tilburg en bestaat van oudsher grotendeels uit akkergronden. In het westen liggen woeste, deels drassige heidegronden (De Rauwbraken en De Hemeltjens), in het uiterste oosten De Leemputten. Deze twee gebieden werden rond het midden van de negentiende eeuw deels aangeplant met naaldbomen.
-
Het centrale deel van het plangebied werd ingenomen door akkergronden en de gehuchten Heuveltje, Hoolstraat-Heikant, Berkhoek, De Kraan, Houtsestraat en Brem. In het oosten lag een klein gehucht rond de Kreitenmolen.
-
Het plangebied wordt doorsneden door een aantal noord-zuid lopende wegen waaronder die van Berkel-Enschot en Oisterwijk naar Udenhout. Andere belangrijke routes liepen vanuit Berkel-Enschot, langs Heuveltje naar het noordwesten richting Waalwijk. Over de exacte ouderdom van deze wegen is niets bekend, hoewel delen van de routes al in de Middeleeuwen werden vermeld. Het feit dat een aantal routes lijkt te zijn bepaald door reliëf en/of water, doet vermoeden dat deze van (zeer) hoge ouderdom zijn. Belangrijk waren ook de oversteekplaatsen over de waterlopen, onder andere ten westen van Heuveltje. Dit zijn vaak (zeer) oude schakels in doorgaande routes.
-
Ook de ouderdom van de nederzettingen in het plangebied is niet exact bekend. Diverse sporen tonen aan dat onder andere delen van de Berkelse akkers al sinds de ijzertijd zijn bewoond, en zeer waarschijnlijk ook al in de steentijd. Ook zijn er aanwijzingen dat er in de vroege Middeleeuwen (permanente) bewoning aanwezig was. De ontginningen rond Udenhout begonnen vanaf de dertiende eeuw, maar ook hier zijn sporen aangetroffen die duiden op eerdere bewoning. In de Middeleeuwen consolideerden de nederzettingen zich op de huidige locaties.
-
In de vijftiende eeuw zijn in de buurten de Dode Kraan en de Levende Kraan reeds bekend. In 1956 is de naam De Kraan gegeven aan de weg die vanaf de Enschotsebaan voert naar de Houtsestraat, nabij café De Hemeltjes. Waaraan deze naam zijn betekenis ontleent, is niet duidelijk. Een mogelijkheid is de aanwezigheid van een oude bron ter plaatse, terwijl de Dode Kraan zou duiden op een opgedroogde bron. Een andere mogelijkheid is de aanwezigheid van veel kraanvogels in deze omgeving.
-
De boerderij die nu opgesplitst wordt dateert in oorsprong uit 1871 en is een exponent van de spaarzaam langs de doorgaande wegen verspreide agrarische bebouwing.
-
Tot ver in de twintigste eeuw bleef de indeling van het plangebied nagenoeg ongewijzigd. De belangrijkste ‘moderne’ ingreep was de aanleg van de spoorlijn van Tilburg naar Nijmegen die in 1881 in gebruik werd genomen.
3.3.2 Archeologie
-
AMK: in of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen terreinen gelegen die zijn opgenomen in de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
-
IKAW: het plangebied is niet gekarteerd op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) van de RCE.
-
ArWaTi: het plangebied is gebied is gelegen in een zone met een hoge archeologische verwachting.
-
Het plangebied De Groene Zoom Het plangebied heeft op de IKAW, afhankelijk van de bodemkundige en geomorfologische gesteldheid, een lage tot hoge verwachting. De lage verwachting geldt voor het westen en oosten van het plangebied waar zich vroeger woeste en/of moerassige gronden bevonden. Een uitzondering vormt de locatie van de voormalige Ridderhof in De Hemeltjens, een geïsoleerde (vroeg-)middeleeuwse ontginning. Het centrale deel van het plangebied, waar zich ook de nederzettingen bevinden, heeft een hoge verwachting die naar het westen overgaat in een middelhoge.
-
Naast deze bron wordt voor Tilburg gebruik gemaakt van de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ARWATI) en het databestand van het Regionaal Archief Tilburg (RAT). Het centrale en oostelijke deel van het plangebied, waaronder het gebied rondom De Kraan 94 hebben op de Arwati een hoge verwachting. Het gebied ten zuiden van Udenhout (beekdal Roomleij), en het westelijke deel van het plangebied (De Hemeltjens) hebben een basisverwachting. Een klein gebied ten zuiden van Berkhoek, een uitloper van de Berkelse akkers, heeft op de Arwati een zeer hoge verwachting. Ten oosten van de Kreitenmolenstraat, In het uiterste oosten van het plangebied, is de bodem volgens de Arwati verstoord.
-
In 2008 is door Fontys Hogescholen/BILAN een cultuurhistorisch en archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied De Groene Zoom: H. van Dijk, Van De Hemeltjens tot Winkel. Tilburg – Groene Zoom. Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek, BILAN 2008. Hierin wordt de archeologische verwachting in het plangebied rondom De Kraan gewaardeerd als middelhoog tot hoog.
-
In deze archeologische verwachting is echter geen rekening gehouden met de bodemverstoringen op perceelsniveau, zeker niet als deze tot direct aan de door opeenvolging van verschillende bouwfases en het oprichten van bijgebouwen vaak wisselende contouren van agrarische bebouwing grenst.
-
De bouwgeschiedenis van de boerderij De Kraan 94 en de grotendeels al gesloopte bijgebouwen is door de daarmee gepaard gaande bodemverstoringen zodanig dat de archeologische verwachting voor dit perceel wordt bijgesteld tot laag en dat een dubbelbestemming waarde archeologie of geen archeologisch vervolgonderzoek op de huidige planlocatie niet noodzakelijk geacht wordt.
3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen
-
In of in de directe nabijheid van het plangebied het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 beschermde (rijks)monumenten.
-
De nu op te splitsen boerderij is in 2009 aangewezen als beschermd gemeentelijk monument. Het is een in oorsprong uit 1871 daterende langgevelboerderij die in de periode tussen 1916 en 1930 werd uitgebreid met een stalgedeelte, een stal aan de achterzijde en een keuken/bakhuisje. De bijgebouwen van de boerderij, in hoofdzaak daterend uit de periode tussen 1968 en 1996, zijn in 2006 gesloopt.
-
In 2013 is door het bureau BAAC een bouwhistorisch onderzoek van de boerderij uitgevoerd: ISSN 1873-9350. De daarin geconstateerde monumentwaarden zijn leidend bij het bouwplan voor de opsplitsing van de boerderij in wooneenheden.
-
De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). In de nabijheid van het plangebied komen diverse panden voor uit die periode: Heuvelstraat 2, 4, 8, ’t Hoekske 6-6a en De Kraan 45, 90, 92.Vrijwel steeds betreft dit agrarische bebouwing uit de tweede helft van de negentiende eeuw.
-
Historische structuren: het plangebied De Groene Zoom werd tot ver in de twintigste eeuw doorkruist door een aantal wegen en paden, dat mogelijk teruggaat op een zeer oud padenpatroon. Slechts een zeer klein deel van dit netwerk is verloren gegaan en het tracé van de meeste van deze oude wegen en paden is nog herkenbaar in het huidige wegenpatroon: Van Ginnekenweg – Haarensebaan - Kreitenmolenstraat – Heikantsebaan – Hoolstraat – Berkhoek – Brem – Zeshoevenstraat – Udenhoutseweg – Heuvelstraat – Waalwijkseweg – Waalwijksebaan - ’t Hoekske – De Hemeltjens – De Kraan – Riddershofpad – Rauwbrakenweg – Hazenest.
-
Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant (versie 2006) is De Kraan aangeduid als een historisch-geografische lijn van hoge waarde.
-
Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.
3.3.4 Conclusie
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat er onder voorbehoud van het verkrijgen van de voor opsplitsing noodzakelijke omgevingsvergunning geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er wordt een beschermd monument hersteld en duurzaam hergebruikt.
Voor wat betreft archeolgie is er op de planlocatie vanwege de geringe omvang van de nieuwe bodemverstoring en de lage archeologische verwachting ter plekke geen vervolgonderzoek noodzakelijk.
3.4 Volkshuisvesting
De voorgenomen splitsing van een langgevelboerderij in drie zelfstandige woningen aan De Kraan in Berkel-Enschot verlangt vanwege het beperkte aantal geen toetsing, respectievelijk onderbouwing ingevolge de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Desalniettemin past het plan in de gemeentelijke woningbouwopgave en voldoet tevens aan de beleidsdoelen Wonen in de WoonVisie, met name wat betreft het leveren van een bijdrage in de opgave grondgebonden wonen, in een Dorps woonmilieu, alsmede in de ontwikkeling van woningen in PO/particulier opdrachtgeverschap.
Voor het verder verloop van de planontwikkeling wordt aanbevolen de woning levensloopbestendig te ontwerpen en te laten voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen.
3.5 Groen
3.5.1 Bomenbeleid Tilburg
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:
-
Bomenverordening 2017
-
Beoordelingscriteria houtopstanden
-
Nota 'overige houtopstanden'
-
Boomwaarde zoneringskaart 2017
-
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen
Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.
Bomenverordening
De Bomenverordening Tilburg 2017 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.
Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)
Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)
Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.
Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)
In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.
Maatregelen in bestemmingsplan
De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart.
De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.
Ten behoeve van deze ontwikkeling is een kapvergunning verleend voor drie bomen aan de zuidzijde van het plangebied. Hiervoor is een herplantplicht opgenomen. In paragraaf 4.10.3 van deze toelichting is beschreven dat op deze locatie 4 nieuwe paardenkastanjes worden aangeplant.
3.5.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
-
Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
-
het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
-
het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
3.5.3 Nota biodiversiteit
Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.
De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de
mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.
Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.
In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.
Doelstellingen nota biodiversiteit
-
De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.
In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.
-
Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.
Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.
-
In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.
Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.
In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.
Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).
3.6 Verkeer En Parkeren
3.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
3.6.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:
-
Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;
-
In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;
-
Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;
-
Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;
-
Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.
3.6.3 Nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'
In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.
Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.
Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Milieueffectrapportage
Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een m.e.r. beoordeling opgesteld moet
worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:
-
er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
-
voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.
ad a.
In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke
activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt
zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig. Dit project kan aangeduid
worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r.
beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer
dan 2000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. Aan al deze criteria voldoet het
plangebied niet dus op grond hiervan is geen m.e.r. nodig. Verder blijkt uit de in het vervolg van dit hoofdstuk
genoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na
het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.
ad b.
Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft
derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied
bevindt zich op circa 3 km van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.
De mogelijke nadelige milieugevolgen ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling hebben
betrekking op de aspecten "geluid", “externe veiligheid”, “bodem” en “luchtkwaliteit”. Ter onderbouwing van de milieukundige haalbaarheid van het bestemmingsplan is naar al deze aspecten onderzoek verricht. Op grond van deze onderzoeken is aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling milieukundig uitvoerbaar is en dat effecten op het milieu aanvaardbaar zijn.
De conclusie van de m.e.r.-beoordeling is dat het plan geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de
kenmerken van het gebied zelf en voor het woon- en leefmilieu in de omgeving. Er worden geen negatieve effecten verwacht vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden. Geconcludeerd
wordt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht en dat het opstellen van een MER niet
noodzakelijk wordt geacht.
4.3 Milieuhinder Bedrijven
Bij het beoordelen van de (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
In de omgeving zijn voornamelijk agrarische bedrijven actief. Hiervoor is het aspect geur de bepalende factor (zie ook onder paragraaf 5.7.2). Verder bevind zich in de omgeving nog Schietgilde St. Hubertus.
Het gilde is binnen het Bestemmingsplan Oostkamer weg bestemd. De gronden van het gilde hebben de bestemming wonen gekregen om nieuwe woningen te kunnen realiseren. Hiermee vormt de schietvereniging geen belemmering meer voor het woon- en leefklimaat van het onderliggende plan.
4.4 Externe Veiligheid
4.4.1 Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.
De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
-
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
-
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;
-
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
4.4.2 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
In de bij dit plan gevoegde Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico (bijlage 2) zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van het spoortraject Breda - Tilburg - Vught en de Rijksweg A58. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.
4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid
In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:
-
Kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;
-
Geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;
-
Bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;
-
Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;
-
Beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.
Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. Daarnaast bevindt het plangebied zich binnen het transportasgebied (200 meter-zone rondom het spoor). Ook aan deze randvoorwaarden uit de beleidsvisie wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.
4.4.4 Conclusie en restrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoortraject Breda - Tilburg - Vught en de Rijksweg A58. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico).
De Brandweer Midden- en West-Brabant heeft aangegeven dat gebruik kan worden gemaakt van het standaardadvies (bijlage 3). De relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
-
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoortraject Breda - Tilburg - Vught en de Rijksweg A58;
-
Vanwege de omvang van de ontwikkeling zal het groepsrisico niet significant toenemen;
-
De bereikbaarheid van het plangebied is goed;
-
Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit;
-
Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings- en alarmeringssysteem). Dit biedt naast NL-Alert de mogelijkheid de aanwezigen tijdig te waarschuwen;
-
De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten;
-
Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Bij mechanische ventilatie heeft het de voorkeur dat deze in de meterkast kan worden uitgezet. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk.
-
Een warme BLEVE kan bestreden worden door de hittebron (brand) die de tank opwarmt te bestrijden en/of de tank af te laten koelen.
-
De brandweer voldoet aan de opkomsttijd conform het dekkings- en spreidingsplan.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
4.5 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
4.5.1 Wegverkeerlawaai
De nieuwe woningen worden gerealiseerd binnen wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de Wgh.
Dit betreft De Kraan (60 km/uur weg) en de Koningsoordlaan (50 km/uur weg). Ingevolge de Wgh geldt voor nieuwe woningen een voorkeurgrenswaarde van 48 dB. Voor de oprichting van de nieuwe woningen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Greten Raadgevende Ingenieurs (documentnummer Rakg278acA0.hg, revisie 1, d.d. 06-09-2018, bijlage 4) en heeft een toetsing aan de normen van de Wgh plaatsgevonden. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat:
-
sprake is van overschrijding van de voorkeurgrenswaarde van maximaal 5 dB t.g.v. De Kraan;
-
de maximale waarde waarvoor ontheffing kan worden verleend (53 dB voor een buitenstedelijke situatie) niet wordt overschreden;
-
de voorkeurgrenswaarde niet wordt overschreden t.g.v. de Koningsoordlaan;
-
maatregelen om de geluidbelasting t.g.v. wegverkeerslawaai terug te brengen tot onder de wettelijke voorkeursgrenswaarde niet doelmatig zijn.
Om de nieuwe woningen akoestisch mogelijk te maken is voor dit bestemmingsplan door het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde besluit genomen. In dit besluit, dat bij het bestemmingsplan is gevoegd, zijn voorwaarden opgenomen waaraan voldoen moet worden. (zie 4.5.5).
4.5.2 Railverkeerlawaai
De nieuwe woningen zijn gelegen binnen het aandachtsgebied zoals aangegeven in artikel 1.4a lid 1 van het Besluit geluidhinder. Voor de oprichting van de nieuwe woningen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Greten Raadgevende Ingenieurs (documentnummer Rakg278acA0.hg, revisie 1, d.d. 06-09-2018). In het onderzoek is rekening met de aanwezigheid van raildempers.
Voor nieuwe woningen geldt een voorkeurgrenswaarde van 55 dB. Artikel 4.10 van het besluit biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om hogere waarden vast te stellen tot maximaal 68 dB.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat:
-
sprake is van overschrijding van de voorkeurgrenswaarde van maximaal 6 dB;
-
de maximale waarde waarvoor ontheffing (68 dB) kan worden verleend niet wordt overschreden;
-
maatregelen om de geluidbelasting t.g.v. railverkeerlawaai terug te brengen tot onder de wettelijke voorkeursgrenswaarde niet doelmatig zijn. Hierbij is rekening gehouden met de aanwezigheid van raildempers.
Om de nieuwe woningen akoestisch mogelijk te maken is voor dit bestemmingsplan door het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde besluit genomen. In dit besluit, dat bij het bestemmingsplan is gevoegd, zijn voorwaarden opgenomen waaraan voldoen moet worden. (zie tevens 4.5.5).
4.5.3 Gemeentelijk geluidbeleid
Voor woningen die worden blootgesteld aan een geluidbelasting t.g.v. wegverkeer van meer dan 53 dB en/of meer dan 60 dB t.g.v. railverkeer worden op basis van het gemeentelijk geluidsbeleid compenserende akoestische voorwaarden gesteld teneinde een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te realiseren. Deze voorwaarden luiden als volgt:
-
elke woning beschikt over een geluidluwe gevel waaraan tenminste één verblijfsruimte (bij voorkeur de hoofdslaapkamer) is gelegen en een geluidluwe buitenruimte. Onder geluidluw wordt verstaan: de gecumuleerde geluidbelasting van maximaal 55 dB berekend conform Hoofdstuk 2 van Bijlage II van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder;
-
bij de aanvraag om vergunning ingevolge de Wabo onderdeel bouwen wordt aan de hand van een akoestisch rapport aangetoond dat aan afdeling 3.1 van het Bouwbesluit wordt voldaan en de woningen tevens beschikken over een geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte.
4.5.4 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
4.5.5 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
4.6 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in het splitsen van een bestaande langgevelboerderij in 3 woningen waardoor het plan kan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Daarnaast zijn er geen luchtgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteits-eisen), aanwezig. Vanuit de Wet milieubeheer, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen, bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
4.7 Geur
4.7.1 Industriële geurhinder
In en om het plangebied wordt geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.
4.7.2 Agrarische geurhinder
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
Het plangebied ligt op korte afstand van het project de Oostkamer. Om de nieuwe woningen mogelijk te maken is er een geuronderzoek (referentienummer GM-0158452, door Grondmij) uitgevoerd. De resultaten omvatten ook het onderliggend plangebied.
Uit de resultaten van het achtergrond belasting blijkt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
4.8 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Voor de locatie is er in opdracht van de gemeente Tilburg op 18 juni 2013 een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd door ingenieursbureau BK Bodem. De aanleiding voor dit onderzoek was de toekomstige verkoop van de locatie. Uit de resultaten is naar voren gekomen dat de locatie sterk verontreinigd is met diverse zware metalen (koper, lood, nikkel en zink). Een verontreiniging die te relateren is aan de oprit- en erfverharding. Ook zijn er op het maaiveld stukjes asbest aangetroffen.
Het totale volume van deze "sterke" verontreiniging wordt geschat op 180m3, hierbij is er sprake van een ernstig geval. Op basis van de Sanscrit-berekening is op de locatie mogelijk sprake van onaanvaardbare humane risico's als gevolg van een te hoog loodgehalte in de onverharde bovengrond.
Gezien de ernst van de verontreiniging is de locatie met spoed gesaneerd. Tijdens de sanering is het grootste gedeelte van de verontreiniging weggenomen en de grond terug aangevuld. De overig gebleven restverontreiniging geeft geen aanleiding tot het verwachten van gezondheidsrisico's.
De Asbestverdachte grond met asbestverdacht materiaal is separaat ontgraven en afgevoerd onder een ander afvalstroomnummer.
Zware metalen in het grondwater
In diverse delen van Noord-Brabant worden verhoogde gehalten aan zware metalen gemeten zonder dat daarvoor een duidelijke bron en oorzaak is aan te wijzen. De oorzaak ligt in dit soort gevallen meestal in een combinatie van factoren, waar bij de aanwezigheid van kalkarme zandgronden, verschillende vormen van antropogene belasting, zoals het jarenlang gebruik van meststoffen, bodemverbeterende middelen en bestrijdingsmiddelen en zure depositie een rol spelen. In sommige gevallen betreft het van nature aanwezige componenten. Het voorkomen van deze levert vaak een heel heterogeen beeld op. Hierdoor spreekt men van een lokaal verhoogde achtergrondconcentratie.
Dempingen
Voor zover bekend liggen er geen dempingen op de locatie.
Aanbeveling
Voor de nieuwbouw op locatie kan er gebruik worden gemaakt van de al bij de gemeente Tilburg beschikbare rapporten mits ze niet verjaard zijn. Voor "verdachte" situaties geldt een maximum van 2 jaar.
Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
4.9 Natuur En Ecologie
4.9.1 Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
-
Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn)
-
Overige inheemse broedvogels
-
Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn
-
Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant)
-
Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
4.9.2 Analyse plangebied
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft 3 km. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.
Natuurbescherming in Verordening ruimte
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Verordening Ruimte. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op 500 meter van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 5.1 lid 6 van de Verordening Ruimte, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.
Soortenbescherming
Voor de ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie bijlage 5). Op 15 maart 2016 heeft veldonderzoek plaatsgevonden. Hieruit is gebleken dat in het plangebied of binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden, de volgend actuele en potentiële natuurwaarden zijn aangetroffen waar rekening mee gehouden dient te worden:
-
De aanwezigheid van een nest van de kerkuil (jaarrond beschermd);
-
Kans op de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen en de huismus in de te verbouwen woning;
-
algemene broedvogels (niet jaarrond beschermd).
Hieruit zijn de volgende aanbevelingen gekomen:
Kerkuil
Aanbevolen wordt voor de kerkuil een plan van aanpak op te stellen voor het behoud van de functie als nestplaats. Dit plan dient te worden opgesteld door een ter zake deskundige. De betrokken uilenwerkroep heeft vermoedelijk voldoende kennis in huis om tot een goed plan te komen. De kerkuil is honkvast, zodat zowel voor tijdelijke als permanente verstoring een ontheffing nodig is. Sanering van het asbest dak is om redenen van volksgezondheid noodzakelijk. Behoud van de asbest dakbekleding is geen alternatief, omdat asbest daken in de nabije toekomst worden verboden. Indien een ontheffing noodzakelijk is, kan voldoende
worden aangetoond dat geen sprake is van een alternatief.
Vleermuizen
Aanbevolen wordt voorafgaand aan de werkzaamheden nader onderzoek uit te voeren naar vleermuizen conform het vleermuizenprotocol: zomerverblijf en paarverblijf. Het onderzoek naar zomerverblijven kan tussen 15 april en 15 oktober worden uitgevoerd, bestaande uit minimaal één ochtendbezoek. De aanwezigheid van paarverblijven is mogelijk tussen half augustus en 1 oktober. Veldbezoeken kunnen voor dit doel worden gecombineerd, waarbij minimaal twee momenten nodig zijn met een tussenpoos van minimaal 20
dagen.
Huismus
Aanbevolen wordt middels twee bezoken in de periode 1 april - 15 mei onderzoek uit te voeren naar de huismus.
Nader onderzoek
Naar aanleiding van deze aanbevelingen is in juni 2017 nader onderzoek uitgevoerd naar aanwezige vleermuizen en kerkuil in het gebied. Ten tijde van dit onderzoek is door het onderzoeksbureau vastgesteld dat er reeds werkzaamheden aan de boerderij in uitvoering waren. Hierdoor was nader onderzoek naar de kerkuil en huismus niet meer zinvol. De gevel en daken waren als gevolg van de werkzaamheden niet meer geschikt voor vleermuizen doordat gaten en kieren waren gedicht, als ook eerder aangetroffen tussenruimten op de zolder.
Omdat ten onrechte bij de bouwwerkzaamheden geen rekening is gehouden met de aanwezige natuurwaarden in het gebied heeft de gemeente overleg gehad met de initiatiefnemer. Hierbij is verzocht alsnog voorzieningen te treffen voor de kerkuil en voor vleermuizen. In overleg is besloten de volgende maatregelen alsnog uit te voeren, zoals benoemd in rapport 'Notitie duurzame voorzieningen vogels en vleermuizen d.d. 29 januari 2018' (zie bijlage 6):
-
De huidige kerkuilenkast op de zolder wordt omtimmerd met geluidwerend materiaal. Tevens wordt een extra (donkere en rustige) ruimte voorzien nabij de kast dat de kerkuil kan gebruiken als roestplek.
-
Op een zolder van een aanbouw aan de zuidoostzijde van de woonboerderij wordt een tweede kerkuilenkast in de nieuwbouw geïntegreerd op soortgelijke wijze als de bestaande uilenkast. De kerkuil wordt op deze wijze kans geboden te kiezen voor de meest optimale plek, wat de kans op succes / acceptatie aanmerkelijk zal vergroten.
-
Het leefgebied voor de kerkuil wordt verbeterd door de aanleg van een robuuste struweelhaag met bloem- en besrijke soorten aan de rand van het perceel / het plangebied totale lengte cica 90 strekkende meter. Tevens worden hoogstam fruibomen aangeplant. Deze elementen zorgen voor beschutting en hebben een grote aantrekkingskracht op prooidieren.
-
De reeds open gelaten stootvoegen worden (op advies van Buro Maerlant) iets breder gemaakt, zodat deze met zekerheid toegankelijk zijn voor vleermuizen. De spouw is ter plekke beoordeeld als geschikt voor vleermuizen: stenen zijn voldoende ruw, de luchtspouw is voldoende ruim (circa 3,5 cm), het isolatiemateriaal is voldoende ruw voor vleermuizen (grip). De expostie is op het zuiden gericht, zodat gevels in het seizoen kunnen opwarmen.
-
Voor de huismus worden vides aangebracht onder de eerste rij pannen van het atelier, dit aan de oostzijde (niet in de volle zon).
-
In een aanwezige vrij forse zomereik aan de rand van het perceel wordt een steenuilenkast opgehangen. De kans op de vestigiging van de steenuil is vrij groot, temeer door de verbetering van het habitat door de bovengenoemde groenvoorzieningen. De kerkuil en de steenuil.
De genoemde maatregelen worden in overeenstemming met een ter zake deskundige uitgevoerd. Het ontwerp van de inpandige voorzieningen wordt door de deskundige beoordeeld voorafgaand aan de uitvoer. bij voorkeur wordt de lokale uilenwerkgroep benaderd voor jaarlijkse controle van de uilenkasten.
Conclusie
In april 2018 is een controle uitgevoerd of genoemde maatregelen ook daadwerkelijk tot stand zijn gekomen.
Hieruit is gebleken dat de maatregelen goed zijn uitgevoerd. Ondanks dat het onderzoek niet op geheel juiste wijze tot stand is gekomen, is de conclusie dat nu op voldoende wijze bij deze ontwikkeling rekening is gehouden met de aanwezige natuurwaarden in het gebied.
4.9.3 Landschappelijk inpassingsplan
Voor de ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (bijlage 7 ).Onderstaand is een schets van de landschappelijk inpassing weergegeven. De geheel uitgewerkte plantekening is toegevoegd in bijlage 8.
Figuur 6: Schets landschappelijke inpassing
Westelijke grens
Om de openheid van het landschap te behouden is er aan de westgrens gekozen voor een transparante beplanting. Deze beplanting bestaat uit een reeks van vier witte paardenkastanjes (Aesculus Hippocastanum) op een onderlinge afstand van vijftien meter met als onderbeplanting een beukenhaag (Fagus sylvatica). De paardenkastanjes refereren naar de oorspronkelijke beplanting aan de westkant van de boerderij. Ook komen deze bomen terug in de directe omgeving van de boerderij.
Als onderbeplanting is gekozen voor een beukenhaag. Deze haag krijgt een hoogte van an-derhalve meter zodat het zicht met het omliggende landschap behouden blijft maar er toch privacy voor de bewoners ontstaat. De haag zal tot diep in de winter zijn bruine blad behou-den waardoor de privacy gewaarborgd blijft. De haag wordt in een dubbele rij verspringend aangeplant met een afstand van twintig centimeter tussen iedere plant. Per strekkende meter worden er negen beuken aangeplant.
Noordgrens (straatkant)
De lengterichting van de langgevelboerderij grenst aan De Kraan. Kenmerkende beplanting die vaak terugkomt bij een langgevelboerderij zijn leilindes (zie onderstaande afbeelding). Deze beplanting fungeerde vroeger vaak als zonnescherm maar vormen nu een karaktristiek kenmerk bij een langgevelboerderij.
Figuur 7: Leilindes voor een langgevelboerderij
Aan de straatkant wordt voorzien in een drietal leilindes bij de meest westelijke woning. Deze zullen worden aangeplant op een afstand van 5 meter uit elkaar.
Om het perceel te scheiden met de verharde weg wordt ook hier een beukenhaag aangeplant in een dubbele verspringende rij. Deze haag zal een hoogte van tachtig en een breedte van veertig centimeter krijgen. Om een uniform geheel te behouden wordt deze haag doorgetrokken over de gehele lengte van de boerderij. In de voortuin van de middelste woning staan twee wilgen. Deze wilgen zijn kenmerkende beplanting voor natte gebieden. Aangezien de locatie laag gelegen is dragen deze wilgen bij aan de kenmerkende eigenschappen van het landschap.
Oostgrens
De oostgrens van de locatie grens aan het perceel van de Kraan 94a. tussen de tweee percelen is in de huidige situatie een bomenrij aanwezig. Deze begint ter hoogte van de bebouwing aan de zuidkant. Vanaf de straat tot aan de bomenrij wordt een afscheiding aangebracht in de vorm van een ligusterhaag. Deze haag biedt een geschikt habitat voor verschillende vogels om in te nestelen. Daarnaast biedt de haag het gehele jaar beschutting door zijn wintergroene eigenschap.
Zuidgrens
De zuidgrens van de locatie grenst aan open agrarisch gebied (zie onderstaande afbeelding). Deze openheid is kenmerkend en zal behouden blijven. Hierbij wordt er aan de zuidgrens geen nieuwe beplanting toegepast. De huidige boomgroepen die er staan zullen behouden blijven zodat de zichtlijnen naar het landschap worden gehandhaafd.
De zuidgrens zal in de toekomst grenzen aan nieuwe (woningbouw)ontwikkelingen. Vanuit deze ontwikkelingen zal het gebied, grenzend aan de zuidwestelijke perceelsgrens, fungeen als waterberging voor de nieuwe wijk. Het gebied wordt in de toekomst ingericht als retentievijver met bijpassende beplanting.
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand Watersysteem
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Zandleij en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.
De bruto oppervlakte is ongeveer 3.000 m². Het plangebied ligt op ongeveer 11,60 m + NAP. Het gemiddeld hoogste grondwater is ongeveer 10,90 m + NAP. In de huidige situatie staat in het plangebied een langgevel boerderij met één woning op een plaatselijke hogere terreinhoogte. De ontwatering is voldoende.
Bij het plangebied ligt een drukriolering voor de aansluiting van het vuilwater van de woning. Deze drukriolering loost op het gemengd rioolstelsel bij het lozingspunt in Berkel-Enschot. Het vuil- en regenwater wordt hier gezamenlijk verzameld en afgevoerd door middel van een gemengd leidingstelsel richting de rioolwaterzuiveringsinstallatie Tilburg, welke in beheer is van waterschap De Dommel.
Nabij het plangebied zijn watergangen aanwezig, die zorgen voor de afwatering van het regenwater bij nat weer en draineren het landelijk gebied bij hoge grondwaterstanden.
Het plangebied bevindt zich op grote afstand van de beschermde gebieden waterhuishouding. In de nabije toekomst wordt een deel van de berging van bouwontwikkeling Koningsoord aangelegd ten zuiden van het plangebied.
Figuur 8: Beschermde gebieden waterhuishouding
5.2 Beleidskader
Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.
Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het vGRP 2016-2020 (vastgesteld november 2016). Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het vGRP is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.
5.3 Duurzaam Watersysteem
De ontwikkeling houdt de splitsing van de bestaande woning in drie woningen. Geen bouwwerkzaamheden en dan ook geen significante effecten voor de waterhuishouding. Voor het plangebied zijn in de SWR geen specifieke opgaven, behalve de algemene doelstellingen voor de gehele gemeente.
Bij het plan gelden de volgende algemene uitgangspunten:
-
Bij eventuele verbouwing rekening houden dat er geen uitlogbare bouwmaterialen toegepast worden;
-
Ten aanzien van de grondwaterstanden dient de water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen voldoende te zijn voor het gebruik van het bouwdeel;
-
In verband met duurzaam waterbeheer is draineren onder het gemiddeld hoogste grondwaterstand niet toegestaan;
-
Het vuilwater van de woningen wordt aangesloten op de drukriolering bij de Kraan. Dit houdt in dat het vuilwater inpandig gescheiden moet blijven van het hemelwater;
-
Bij eventuele toename van het verhard oppervlak moet het hemelwater op eigen terrein worden verwerkt.
5.4 Watertoets
Aangezien er nauwelijks sprake is van waterbelangen in het plangebied, hebben waterschap De Dommel en gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap kan naderhand een voorlopig wateradvies verstrekken ten behoeve van de terinzagelegging.
Hoofdstuk 6 Opzet Planregels
6.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op .
6.2 Bestemmingen En Aanduidingen
Voor dit bestemmingsplan is alleen de bestemming 'wonen-buitengebied' gebruikt, waarbij grotendeels dezelfde regels gelden als in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied De groene zoom 2012". Het enige verschil is de aanduiding op de verbeelding dat ter plaatse van het bouwvlak 3 woningen mogen worden opgericht.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst.
Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog En Vooroverleg
8.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 4 december 2015 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties.
Instantie | Datum verzending | Datum ontvangst reactie | Opmerkingen? |
Provincie Noord-Brabant Directie ROH | 27-09-2018 | 16-10-2018 | nee |
8.3 Omgevingsdialoog
Ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog is een informatiebijeenkomst gehouden aan de Kraan 94. Tijdens deze bijeenkomst is een toelichting gegeven op de aard en het doel van de ontwikkeling. Er waren circa 12 omwonenden uit De Kraan aanwezig.
Na ontvangst zijn de tekeningen overlegd waarmee duidelijk werd gemaakt dat het om de realisatie van 3 woningen i.p.v. 1 langgevelboerderij ging. Vooral de materiaalkeuze was een belangrijk onderwerp, In plaats van he asbest dak is een model dakpan laten zien, die goed werd ontvangen.
Aangegeven is dat de gemeente alleen medewerking verleend, wanneer de voor- en zijgevels, binnen de technische mogelijkheden, gelijk blijven. De dubbele staldeur naast de huidige woning zal de toegang tot de middelste woning worden en één van de "kleine" staldeuren zal de voordeur van de rechter woning worden.
Algehele reactie was dat het tijd werd dat "deze bouwval" goed werd aangepakt en dat
daarmee het risico op herhaling van ongewenst gebruik van de boerderij zou worden gestopt.
Dat dit betekent dat er i.p.v. 1 langgevelboerderij, 3 woningen worden gerealiseerd vonden de aanwezigen een prettige gedachte, aangezien dit de leefbaarheid in de buurt ten goede komt.
8.4 Zienswijzen
p.m.
Bijlage 1 Besluit Hogere Grenswaarde
Bijlage 1 Besluit hogere grenswaarde
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 3 Landschappelijk inpassingsplan
Bijlage 4 Tekening Landschappelijke Inpassing
Bijlage 4 Tekening landschappelijke inpassing
Bijlage 1 Bouwhistorisch Onderzoek
Bijlage 1 Bouwhistorisch onderzoek
Bijlage 2 Risico Inventarisatie En Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 2 Risico inventarisatie en verantwoording groepsrisico
Bijlage 3 Advies Brandweer Externe Veiligheid
Bijlage 3 Advies brandweer externe veiligheid
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Akoestisch onderzoek
Bijlage 5 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 5 Quickscan flora en fauna
Bijlage 6 Notitiie Duurzame Voorzieningen Vogels En Vleermuizen
Bijlage 6 Notitiie duurzame voorzieningen vogels en vleermuizen
Bijlage 7 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 7 Landschappelijk inpassingsplan
Bijlage 8 Tekening Landschappelijke Inpassing
Bijlage 8 Tekening landschappelijke inpassing