Buitengebied De Zandleij 2012, 4e herziening (Schoorstraat 32B)
Bestemmingsplan - gemeente Tilburg
Vastgesteld op 28-11-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlage(n).
1.2 plan:
Het bestemmingsplan Buitengebied De Zandleij 2012, 4e herziening (Schoorstraat 32B) met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2016019-e001 van de gemeente Tilburg.
1.3 aan huis verbonden beroep
Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als 'aan-huis-verbonden', waarbij:
-
degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;
-
geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform artikel 6.6 van de regels van dit plan;
-
voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
-
de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80m² in beslag neemt;
-
de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
-
geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
-
op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.
1.4 aanbouw
Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 achtergevelrooilijn
De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.
1.8 afhankelijke woonruimte
Een aanbouw of bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.9 agrarisch bedrijf
Een bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren producten worden voortgebracht, waaronder mede wordt verstaan de met die activiteiten qua aard vergelijkbare activiteiten, zoals een productiegerichte paardenhouderij, inclusief pensionstal.
1.10 agrarisch bedrijf, glastuinbouwbedrijf
Een (niet-grondgebonden) agrarisch bedrijf, waarin de bedrijfsvoering geheel of in overwegende mate plaatsvindt in één of meerdere kassen.
1.11 agrarisch bedrijf, grondgebonden
Een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering, die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt. Grondgebonden agrarische bedrijven zijn in elk geval akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven, alsmede boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn
geplant. Melkveebedrijven zijn doorgaans ook grondgebonden.
1.12 agrarisch bedrijf, intensieve veehouderij
Een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering, die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals een rundveemesterij, een varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van een grondgebonden melkrundveehouderij.
1.13 agrarisch bedrijf, niet-grondgebonden
Een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering, die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt. Niet-grondgebonden agrarische bedrijven zijn in elk geval intensieve veehouderijen, glastuinbouwbedrijven, intensieve kwekerijen en overige gebouwgebonden teeltbedrijven en kwekerijen. Voorbeelden zijn champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, varkenshouderijen, sommige viskwekerijen en nertsenhouderijen. Melkveebedrijven zijn doorgaans wel grondgebonden.
1.14 agrarisch bedrijf, volwaardig
Een agrarisch bedrijf met de omvang van ten minste één volwaardige arbeidskracht met een daarbij passende arbeidsomvang en een daaruit te verwachten redelijk inkomen.
1.15 agrarisch gebied
Een gebied, waar ontwikkelingsmogelijkheden zijn voor agrarische bedrijven.
1.16 agrarisch loonbedrijf
Zie agrarisch-technisch hulpbedrijf.
1.17 agrarisch verwant bedrijf
Een bedrijf, dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven, waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, tuin-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking.
1.18 agrarisch-technisch hulpbedrijf
Een bedrijf, dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten, waarbij gemachiniseerd loonwerk ten behoeve van land-, tuin-, bos- of natuurbouw wordt verricht of waarbij gebruik wordt gemaakt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, tuin-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking.
1.19 attentiegebied EHS
Gebied gelegen rondom en binnen de ecologische hoofdstructuur, waar fysieke ingrepen een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding.
1.20 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.21 bebouwingscluster
Een vlakvormige verzameling van gebouwen buiten bestaand stedelijk gebied.
1.22 bebouwingsconcentratie
Een kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster.
1.23 bebouwingslint
Een lijnvormige verzameling van gebouwen langs een weg buiten bestaand stedelijk gebied, doorgaans dubbelzijdig aanwezig, met geringe afstanden tussen de bouwkavels, veelal met een historisch gegroeide menging van kleinschalige buitengebied- en niet-buitengebied-gerelateerde functies.
1.24 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.
1.25 bed & breakfast
Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken. Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen.
1.26 bedrijfsgebouw
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.27 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.
1.28 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)
De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.29 bedrijfswoning
Een woning behorend bij en onlosmakelijk verbonden met een op hetzelfde bouwperceel gelegen bedrijf, bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die verantwoordelijk is voor de bedrijfsmatige activiteiten in dat bedrijf, dan wel die activiteiten uitvoert.
1.30 belemmeringenstrook
Strook grond waarin leidingen liggen welke privaatrechtelijk is vastgelegd en gereserveerd is voor werkzaamheden van de leidingexploitant.
1.31 beperkt kwetsbaar object
Object zoals omschreven in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer'.
1.32 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.33 bestaand
Bij bouwwerken:
Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.
1.34 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.35 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.36 bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.37 bijzonder kwetsbaar object
Kwetsbare objecten waarbij de aanwezige personen zichzelf moeilijk kunnen redden tijdens een incident, zoals basisscholen, ziekenhuizen en verzorgingscentra zoals omschreven in de Beleidsvisie externe veiligheid Tilburg ('veilig en verantwoord ontwikkelen').
1.38 bouwblok
Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.
1.39 bouwen
Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.40 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.41 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.
1.42 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.43 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.44 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.45 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.46 bouwwerken van algemeen nut
Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.
1.47 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)
De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren - horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4m² daaronder begrepen - voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5m.
1.48 calamiteit
Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving e.d.
1.49 dakhelling
Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.
1.50 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkten. Tevens dient onder detailhandel te worden verstaan ondersteunende horeca als bijbehorende voorziening.
Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven e.d.
1.51 dienstverlening
Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.
1.52 ecologische hoofdstructuur (EHS)
Samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.
1.53 ecologische verbindingszone
Een ecologische verbindingszone is een verbinding tussen natuurgebieden (met nieuwe of herstelde natuur). Ecologische verbindingszones worden aangelegd met een minimale breedte van 25m (LET OP: in stedelijk gebied of zoekgebied 50m) om het migreren van dieren en planten tussen natuurgebieden mogelijk te maken (uitwisseling van genen).
1.54 erf
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels per bouwperceel aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.55 erker
Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.
1.56 functionele eenheid
Hieronder wordt verstaan:
-
een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd;
-
het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.
1.57 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.58 gebruiksgerichte paardenhouderij
Een paardenhouderij, niet zijnde een manege, waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter / amazone.
1.59 geluidgevoelige objecten
Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.60 geluidshinderlijke inrichtingen
Inrichtingen genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.
1.61 geluidsscherm
Geluidwerende voorziening van hard materiaal (beton, glas e.d.).
1.62 geluidswal
Geluidwerende voorziening van aarde.
1.63 geprojecteerd kwetsbaar object
Nog niet aanwezig kwetsbaar object dat op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is.
1.64 gestapelde woning
Een woning, onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.
1.65 geurgevoelig object
Een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
1.66 gezondheidszorg
Medische of paramedische voorzieningen, niet zijnde verblijfsvoorzieningen.
1.67 groenblauwe mantel
Als zodanig in de provinciale Verordening ruimte aangewezen gebieden, die grenzen aan de ecologische hoofdstructuur (EHS), een ecologische verbindingszone of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen en deze verbinden, zijnde gebieden met overwegend grondgebonden agrarisch gebruik en belangrijke nevenfuncties voor natuur en water.
1.68 groenvoorzieningen
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, e.d., alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.69 grondgebonden woning
Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.
1.70 hogere grenswaarde
Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.71 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.72 hoogteaccent
Een ondergeschikt deel van een hoofdgebouw dat hoger is dan de overige delen van het hoofdgebouw, dat tot doel heeft specifieke functies in het hoofdgebouw en/of de stedenbouwkundige context van het hoofdgebouw te benadrukken.
1.73 hoogspanningslijn
Een leiding of kabel met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer.
1.74 houtopstand
Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.
1.75 huishouden
Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:
-
de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
-
tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;
-
de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
1.76 kantoorachtige bedrijvigheid
Bedrijven met productieruimte en/of assemblageruimte, gecombineerd met kantoorruimte als onderdeel van het bedrijf waarin het ontwerpen en de voorbereiding van productie plaatsvindt, met een kantoorhoudenheid van maximaal 70%.
1.77 kantoorhoudendheid
Percentage van de bedrijfsvloeroppervlakte dat als kantoor wordt gebruikt.
1.78 kernrandzone
Een overgangsgebied naar het buitengebied, gelegen langs bestaand stedelijk gebied, met daarinin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar met een ondergeschikte en/of afnemende agrarische functie.
1.79 kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening
Dienstverlening, vallend onder ten hoogste categorie 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten en gericht op het aan personen of dieren verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze of lichaamsverzorgende sfeer en andere vormen van dienstverlening die min of meer een openbaar karakter hebben, zoals (niet limitatief) een huisartsen- of tandartsenpraktijk, een praktijk voor fysiotherapie, een dierenartsenpraktijk, een nagelstudio, een kapsalon en een kinderopvangcentrum, uitgezonderd:
-
seksuele en erotische dienstverlening;
-
zakelijke dienstverlening met een kantoorfunctie, zoals (niet limitatief) rechtskundige en administratieve dienstverlening, architecten- en technische adviesbureaus, makelaarsbureaus, reclamediensten en uitzendbureaus;
-
detailhandel, met uitzondering van een beperkte verkoop, ondergeschikt aan de dienstverlening;
-
horeca.
1.80 kortstondig
Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.
1.81 kwetsbaar object
Object zoals omschreven in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer'.
1.82 landgoed
Een functionele eenheid, bestaande uit bos en/of overige natuur, al dan niet in combinatie met agrarische bedrijfsgronden, waarop één of meer wooneenheden met een karakteristieke verschijningsvorm van allure zijn gesitueerd.
1.83 landschappelijke waarde van een gebied
De aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet levende natuur.
1.84 landschapselementen
Ecologisch en/of landschappelijk waardevolle elementen, zoals bosjes, bomen, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2ha.
1.85 langzaam verkeer
Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.
1.86 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.87 mantelzorg
Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.
1.88 mestbewerking
Het behandelen van dierlijke mest, zodat deze beter als mest kan worden gebruikt of voor andere functies geschikt wordt.
1.89 monumentale boom
Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.
1.90 natuurwaarde van een gebied
De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in hun onderlinge samenhang.
1.91 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties t.b.v. gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.92 onbebouwd erf
Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.
1.93 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20m boven peil.
1.94 ondergeschikte delen van een bouwwerk
Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, luchtbehandelings-/ventilatieinstallatie, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, gevelisolatie (al dan niet met bijbehorende ommanteling), draagconstructies e.d. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.
1.95 onderkomen
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.
1.96 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.97 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.
1.98 pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.99 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.100 perceel
Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.
1.101 plangrens
Een weergegeven lijn die de grens van het plan aanduidt.
1.102 potentieel waardevolle boom
Een ingevolge de gemeentelijke Boomwaardekaart of het gemeentelijke bomenbeleid als zodanig aangeduide
boom.
1.103 productiegebonden detailhandel
Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.104 risicovolle inrichting
-
een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
-
een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
-
bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.
1.105 ruimtelijke ontwikkelingen
Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.
1.106 statische goederen
Goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans.
1.107 straatpeil
Zie: peil (straatpeil).
1.108 uitbouw
Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.109 veehouderij
Een agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en/of pelsdieren.
1.110 veehouderij, grondgebonden
Een veehouderij waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie, e.e.a. zoals bedoeld en nader omschreven in de provinciale Verordening ruimte en de daarop gestoelde regels.
1.111 veehouderij, zorgvuldige
Een veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving, e.e.a. zoals bedoeld en nader omschreven in de provinciale Verordening ruimte en de daarop gestoelde regels.
1.112 veiligheidsafstand
Afstand die met het oog op de kwaliteit van het milieu voor zover het betreft externe veiligheid tenminste moet zijn gelegen tussen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, of een onderdeel van een zodanige inrichting, dan wel een zodanige inrichting waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk toelaat enerzijds en kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten anderzijds.
1.113 verbrede landbouw
Activiteiten bij een agrarisch bedrijf, die voortvloeien uit of nauw samenhangen met het verder in stand te laten agrarisch bedrijf en de bijbehorende agrarische bedrijfsvoering. Voorbeelden zijn agro-toerisme, waaronder agrarisch natuurbeheer, bewerking van ter plaatse geproduceerde producten en zorgboerderijen.
1.114 verkeer- en vervoersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer
Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.
1.115 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.
1.116 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn t.b.v. een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten e.d.
1.117 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden
Het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.
1.118 weg
Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.119 wet geluidhinder
De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.
1.120 wet milieubeheer
De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.
1.121 wonen
Hieronder wordt verstaan:
-
het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
-
huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
-
beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als 'aan huis verbonden beroep', zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.
1.122 woning
Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbonden beroep.
1.123 zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen
Gebied naast een waterloop, waar maatregelen op het gebied van morfologie en inrichting nodig zijn om de doelstellingen uit het Provinciaal Waterplan 2010-2015 op het gebied van de ecologische kwaliteit van oppervlaktewateren te behalen.
1.124 zoekgebied voor ecologische verbindingszone
Gebied waarbinnen een ecologische verbindingszone is of wordt gerealiseerd.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Waterstaat - Attentiegebied Ehs (Dubbelbestemming)
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Attentiegebied EHS' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), mede bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van hydrologische waarden.
4.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Ondergrondse bouwwerken
6.2 Hoofdtoegang woningen
6.3 Onbebouwd terrein bij gebouwen
6.4 Ruimte tussen bouwwerken
6.5 Bouwen in nabijheid van monumentale en potentieel waardevolle bomen
6.6 Parkeerregeling
-
Ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's dient in, op of onder het gebouw dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort in voldoende mate parkeergelegenheid aanwezig te zijn zoals opgenomen in de parkeerregeling in de bij deze planregels gevoegde bijlage inzake Parkeernormen;
-
de in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's en zijn afhankelijk van de situering van parkeerplaatsen. Aan deze eis wordt in ieder geval geacht te zijn voldaan indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimte voldoen aan de door het CROW hiervoor opgestelde richtlijnen, ASVV 2012 d.d. 13-12-2012;
-
het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a:
-
indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of;
-
voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
-
de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
-
gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
-
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
-
voldaan is aan de volgende voorwaarden:
-
de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
-
de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
8.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting e.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
-
de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
-
gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
-
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
8.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
-
vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken;
onder voorwaarde dat de maximale hoogte niet meer mag bedragen dan 10 m.
8.4 Binnenplans afwijken t.b.v. parkeer- en stallingsvoorzieningen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:
-
de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30m2 bedragen;
-
de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5m bedragen.
8.5 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.
8.6 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte niet meer dan 3,5m mag bedragen en;
-
de oppervlakte niet meer dan 50m² mag bedragen.
Artikel 9 Algemene Procedureregels
Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.2 Bevordering ruimtelijke kwaliteit buitengebied
Het bevoegd gezag kan, voor zover het ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied betreft, slechts gebruik maken van de in dit plan opgenomen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden, indien voldaan wordt aan het vereiste van bevordering van de ruimtelijke kwaliteit als bedoeld in de Verordening ruimte Noord-Brabant en de daarop gestoelde werkafsraken met de provincie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
-
het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
-
het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
-
het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
-
indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
-
het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Buitengebied De Zandleij 2012, 4e herziening (Schoorstraat 32B)
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan Buitengebied De Zandleij 2012 ingediend voor het realiseren van een beperkte bouwblokvergroting (van ca. 0,75 ha. naar 1,0 ha. plus 0,5 ha. differentiatievlak voor sleufsilo's) voor het agrarische bedrijf, dat gevestigd is aan Schoorstraat 32B te Udenhout. In concreto gaat het om het realiseren van twee nieuwe bedrijfsgebouwen (een werktuigenloods en een zorgstal) binnen het bouwvlak en een aantal sleufsilo's binnen het daarvoor aangewezen differentiatievlak. Zie voor een situatieschets de desbetreffende bijlage bij deze plantoelichting.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied omvat de kadastrale percelen Udenhout, sectie B, nrs. 2703 en 2705 (beide gedeeltelijk), plaatselijk bekend Schoorstraat 32B te Udenhout.
Afbeelding: ligging plangebied in Tilburg (rode stip ten noorden van de kern Udenhout)
1.3 Voorgaande Plannen
Dit plan vervang ter plaatse van haar plangebied het bestemmingsplan Buitengebied De Zandleij 2012, vastgesteld door de gemeenteraad op 18 maart 2013 en onherroepelijk geworden op 19 juni 2014.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Langs de Loonse Molenstraat en de Schoorstraat, verbindingswegen tussen de dorpen Udenhout,
Berkel-Enschot en Loon op Zand, heeft zich op enkele plaatsen, waar aangrenzende bosgebieden zijn ontgonnen, lintbebouwing ontwikkeld. Het buurtschap "Schoorstraat" is pas in de 19e eeuw tot ontwikkeling gekomen, onder invloed van landgoed De Strijdhoef. Er is nog steeds redelijk veel agrarische activiteit langs het klassieke lint van de Schoorstraat te vinden.
2.2 Technische Infrastructuur
Binnen het plangebied bevinden zich geen belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie (bijvoorbeeld in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones).
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
3.2 Provincie
3.2.1 Structuurvisie
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:
-
De kwaliteit van het landschap;
-
De ontwikkeling van het buitengebied;
-
De regionale verstedelijking.
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Deel C
Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.
Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
3.2.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2014
Provinciale Staten van Noord Brabant hebben in hun vergadering van 10 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. Deze verordening is op 15 juli 2015 in werking getreden.
In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.
Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
-
ruimtelijke kwaliteit;
-
stedelijke ontwikkelingen;
-
natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
-
agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
-
overige ontwikkelingen in het buitengebied.
Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.
Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen. Ook kunnen gemeenten om wijziging van de begrenzing van gebieden verzoeken, zonder dat de verordening daarvoor regels stelt: de jaarlijkse actualisering.
Voorliggend project
Het onderhavige project betreft een beperkte bouwblokvergroting (van ca. 0,75ha. naar 1,0ha. plus 0,5ha. differentiatievlak voor sleufsilo's) van een bestaand grondgebonden agrarisch bedrijf (melkrundveehouderij met weidegang). Ingevolge de Verordening ruimte van de provincie ligt het perceel in de groenblauwe mantel. De aanduiding 'beperkingen veehouderij' is niet van toepassing. Artikel 6.3 Verordening ruimte, dat ziet op veehouderijen binnen de groenblauwe mantel en dat bovendien rechtstreekse werking heeft ingevolge artikel 34, is van toepassing. In concreto betekent dit vooral dat een score van minimaal 7 zal moeten worden behaald in het kader van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV). Dit is een provinciaal beleidsdocument, dat gezien kan worden als uitwerking van o.a. het genoemde artikel 6.3 van de Verordening ruimte. Bij een score van 7 of hoger investeert een bedrijf voldoende in zorgvuldigheid en verdient het ontwikkelruimte, zo is de gedachte. Deze score van minimaal 7 is nodig om provinciale medewerking aan het initiatief te verkrijgen. Ten behoeve van het project is een BZV-score van minimaal 7 behaald. Het desbetreffende document is als bijlage bij de plantoelichting gevoegd. Ter plaatse van de sleufsilo's wordt gewerkt met een differentiatievlak (uitsluitend sleufsilo's toegestaan), zodat de 'harde' bouwblokvergroting slechts 0,25ha. bedraagt (van 0,75ha. naar 1,0ha.). Op grond van de werkafspraken die met de provincie zijn gemaakt, kan wat betreft kwaliteitsverbetering landschap worden volstaan met landschappelijke inpassing. Hiertoe is een beplantingsplan opgesteld, dat via de planregels aan het plan is verbonden en verzekerd.
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
4.2 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
Historische geografie
-
Udenhout ontstaat vermoedelijk vanaf de dertiende eeuw als resultaat van geleidelijk uitgebreide ontginningen voor de landbouw en turfwinning.
-
Ongeveer vanaf de veertiende eeuw wordt begonnen met de ontginning van het gebied dat we nu kennen als De Brand. Kenmerkend hiervoor is de strokenverkaveling die diende als basis voor de verdeling van het land onder de boeren.
-
De Brand is gelegen in een laagte tussen dekzandruggen in. Met name de Cromvoirtse dekzandrug ten noorden van het gebied, waar ook de Loonse en Drunense Duinen liggen, blokkeerde de afwatering. Deze blokkade zal in de Dryastijd (ongeveer 10.000 v.Chr.) hebben plaatsgevonden. Hier werd dan ook Brabants leem afgezet in een laag die tussen de 0,5 en 2,5 m dik is en die vlak onder de oppervlakte ligt. Deze laag is kalkrijk en houdt bovendien het oppervlaktewater vast. Daarnaast wordt het gebied door kwel gekenmerkt.
-
De akkergronden bevinden zich rondom de belangrijkste nederzettingen in en rond het gebied, waaronder Udenhout en de boerderijlinten langs de Oude Bossche Baan, Schoorstraat, Loonse Molenbaan en Houtsestraat, Waalwijkseweg en Quirijnstokstraat. Veelal liggen deze nederzettingen aan de rand van de akkergronden.
-
Het water in het gebied vervult veelal de rol van perceelscheiding. Ter ontwatering werden bestaande natuurlijke waterlopen vergraven en andere gegraven. De Leij is mogelijk een vergraven waterloop terwijl de Zandleij vermoedelijk geheel gegraven is, evenals de Zandkantse Leij, die deel uitmaakt van de perceelscheidingen. De Zandkantse Leij is vermoedelijk in de 14e eeuw gegraven, en de Zandleij tussen de 14e en de 18e eeuw. In de 20e eeuw is de Zandleij gekanaliseerd en heeft een andere bedding gekregen.
-
De Schoorstraat was een van de belangrijkste ontginningsassen. Langs deze straat ontstaat spaarzame bebouwing, veelal agrarisch gerelateerd, die ook in de afgelopen eeuw nauwelijks verdicht is.
Archeologie
-
AMK: in of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen terreinen gelegen die zijn opgenomen in de Archeologische Monumenten kaart van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
-
IKAW: het plangebied is niet gekarteerd op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden.
-
ArWaTi: het plangebied is gebied is gelegen in een zone met een hoge archeologische verwachting.
-
In 2010 is door Fontys Hogescholen/BILAN een archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd voor het plangebied Zandleij: H. van Dijk, Van De Kommer tot Hoormanke Tiendl. Tilburg (NB) – Tilburg, Zandleij. Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek, BILAN 2010. In het rapport wordt aan de percelen aan weerszijden van het noordelijke deel van de Schoorstraat een hoge archeologische verwachting toegekend.
-
Ten noorden van het plangebied, in de Loonse en Drunense Duinen, ligt een relatief groot terrein waar enkele grote concentraties voorwerpen uit het paleolithicum en mesolithicum zijn gevonden (AMK-terrein 4292).
-
De met de bouw van de gebouwen gepaard gaande bodemverstoringen zijn zo gering in omvang dat ze in oppervlakte te verwaarlozen zijn. De silo's worden gebouwd op betonnen bodemplaten die boven een mogelijk archeologisch vondstpakket worden aangebracht en dit dus niet zullen verstoren. Archeologisch vervolgonderzoek is op de planlocatie dan ook niet noodzakelijk.
Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen.
-
In en in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten.
-
Ruim ten zuiden van het plangebied bevindt zich de van rijkswege beschermde buitenplaats De Strijdhoef (Schoorstraat 4) die al in de veertiende eeuw wordt vermeld maar in de huidige gedaante pas vanaf het midden van de achttiende eeuw werd aangelegd en bestaat uit een kasteel/landhuis met bijgebouwen en een areaal aan bosontginningspercelen.
-
De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). In het plangebied komen geen panden voor uit die periode.
-
Aan de Schoorstraat, met name het zuidoostelijke deel daarvan, bevinden zich diverse gebouwen uit de periode 1850-1940 die over een hoge cultuurhistorische waarde beschikken.
-
De Schoorstraat is een historisch geografische lijn van hoge waarde.
-
Ten oosten van het plangebied bevindt zich het natuurgebied De Brand. Dit gebied is ontstaan door turfontginningen in de hoge middeleeuwen en beschikt over een kenmerkende door watergangen gescheiden parcellering.
-
Ten noorden van het plangebied bevindt zich het natuurgebied de Loonse en Drunense Duinen; een in de late middeleeuwen door ontginningen ontstaan gebied met zandverstuivingen.
-
Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode ná de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
5.2 Milieuhinder Bedrijven
Bij het beoordelen van de (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven, die invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Het betreft het uitbreiden van een bestaand agrarisch bouwblok. Het bestaande bouwblok ligt al op korte afstand van woningen. De overweging voor een goede ruimtelijke ordening heeft dus al in een eerder stadium plaatsgevonden. Daarom is bij deze beoordeling alleen gekeken naar de uitbreiding.
Het betreft een melkrundveebedrijf waarvoor geur meestal de bepalende factor is. Dit is nader omschreven in paragraaf 5.7. Voor de overige activiteiten die het bestemmingsplan mogelijk maakt geldt een richtafstand van 50 meter. Voor de uitbreiding wordt deze afstand tot de bestaande woningen in de omgeving gehaald. Er is dus sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
5.3 Externe Veiligheid
Beleidsvisie externe veiligheid
In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied aan de Schoorstraat 32b ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:
-
Kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;
-
Geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;
-
Bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;
-
Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;
-
Beheersbaarheid van effecten van mogelijke calamiteiten op orde.
Aan deze randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.
Verantwoordingsplicht en restrisico
In de bij deze toelichting gevoegde Risico-inventarisatie en verantwoording Schoorstraat 32b zijn de risicobronnen die relevant zijn geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van het spoortraject Tilburg - Vught. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.
Advies Brandweer
De Brandweer Midden- en West-Brabant heeft middels een mail d.d. 27 september 2016 aangegeven dat gebruik gemaakt mag worden van het standaardadvies 2016. De relevante inbreng van dit advies is verwerkt in de verantwoording groepsrisico. De adviesbrief is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
5.4 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
5.5 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
5.5.1 Wegverkeerlawaai
Binnen het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen die binnen de zones van wegen liggen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). De normen uit de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.
5.5.2 Railverkeerlawaai
Binnen het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda /Tilburg-Eindhoven /Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder/Besluit geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.
5.5.3 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
5.5.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
5.6 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
Het plan voorziet in de vergroting van het bouwblok tot 1,5ha. Er komen een nieuwe stal, een werktuigenloods en sleufsilo's. Voor het plan is de zogenaamde Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV) uitgevoerd (bijlage bij deze plantoelichting). Uit dit document blijkt dat de fijn stof-emissie op de omgeving maximaal 0,16ug/m3 bedraagt en vanwege de uitbreiding niet toeneemt, mede door een gedeeltelijke aanpassing van het stalsysteem. Dit betekent dat er geen significante toename van zowel fijn stof als NO2 emissies te verwachtten zijn.
De planontwikkeling zal "niet in betekende mate" bijdragen aan de luchtkwaliteit.
5.7 Geur
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
Het betreft in casu de uitbreiding van een agrarisch bouwvlak van een bestaand rundveebedrijf. Omdat het plan op ruime afstand ligt van de bebouwde kom is alleen getoetst op de nabijgelegen woningen buiten de bebouwde kom. De inrichting kan het huidige bouwvlak niet (meer) optimaal benutten omdat er in de bestaande situatie al woningen binnen 50 meter van het bouwvlak liggen. Er wordt wel voldaan aan de minimum afstand uit de Wet geurhinder en veehouderij. Daarom is een uitbreiding van het bouwvlak aangevraagd. De uitbreiding van het bouwvlak ligt op meer dan 50 meter afstand van omliggende (bedrijfs)woningen. Hiermee is er bij deze woningen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Omdat er voor koeien geen emissiefactor is opgesteld, geld voor het project een bijdrage van 0 aan de achtergrondbelasting.
In en om het plangebied is geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.
5.8 Bodem
Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. Op de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld.
Het bestemmingsplangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszones landbouw en natuur.
Binnen het plangebied zijn bij de gemeente Tilburg geen actuele onderzoeken beschikbaar.
In diverse delen van Noord-Brabant worden verhoogde gehalten aan zware metalen gemeten zonder dat daarvoor een duidelijke bron en oorzaak is aan te wijzen. De oorzaak ligt in dit soort gevallen meestal in een combinatie van factoren, waarbij de aanwezigheid van kalkarme zandgronden, verschillende vormen van antropogene belasting, zoals het jarenlang gebruik van meststoffen, bodemverbeterende middelen, bestrijdingsmiddelen en zure depositie een rol spelen. In sommige gevallen betreft het van nature aanwezige componenten. De verspreiding van deze verontreinigingen levert vaak een heel heterogeen beeld op. Hierdoor spreekt men van een lokaal verhoogde achtergrondconcentratie.
Dempingen
Uit historisch onderzoek is gebleken dat er op locatie geen dempingen hebben gelegen.
Tanks
Uit historisch onderzoek is gebleken dat er op de locatie een bovengrondse tank aanwezig is.
Conclusie
Omdat van de locatie zelf geen recente bodemonderzoeken bekend zijn, dient voor het verkrijgen van een bouwvergunning een bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
5.9 Natuur En Ecologie
Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet Natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
-
Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep" van de Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder voorwaarden jaarrond beschermd zijn)
-
Overige inheemse broedvogels
-
Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn
-
Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant)
-
Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Verordening ruimte 2014. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzij-benadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mits-benadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
Analyse plangebied
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt op circa 500 meter van Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen. De Loonse en Drunense Duinen is een groot stuifzandgebied. In dit gebied zijn dikke pakketten dekzand afgezet. Deze dekzanden zijn in de loop der tijd begroeid geraakt met bos, maar door houtkap en overbeweiding kon het zand weer gaan stuiven en ontstonden de huidige Loonse en Drunense duinen. Het stuifzandgebied wordt omringd door uitgestrekte naald- en eikenbossen die aan de zuidkant aansluiten op de Brand, een beekdal met alluviale bossen, moeras en vennen. De Loonse en Drunense Duinen hebben een doelstelling voor 7 habitattypen en 2 habitatsoorten (Bron: Ministerie van Economische Zaken).
De ontwikkeling voorziet niet in een uitbreiding van het aantal dieren op de veehouderij. Een toename van stikstofdepositie is daarmee niet aan de orde. Hydrologische effecten zijn uit te sluiten doordat de ontwikkeling hydrologisch neutraal plaatsvindt, dat wil zeggen infiltratie van hemelwater vindt in het plangebied zelf plaats. Andere externe verstorende effecten zijn over de genoemde afstand redelijkerwijs uit te sluiten. Vanuit de Natuurbeschermingswet zijn negatieve effecten redelijkerwijs uit te sluiten.
Natuurbescherming in Verordening Ruimte 2014
Het plangebied zelf ligt buiten het Natuurnetwerk B rabant. Op circa 150 meter ten zuiden van het plangebied ligt een zone die opgenomen is in het Natuurnetwerk. Het gaat om een zone langs de Zandkantse Leij. Deze zone is nog niet ingericht als natuur. Externe effecten op bestaande natuurwaarden in deze zone zijn daardoor niet aan de orde. De geplande ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de abiotische waarden van de zone en verhindert daarmee niet de ontwikkeling van toekomstige natuur.
Het plangebied maakt deel uit van de Groenblauwe mantel. Het beleid binnen de Groenblauwe Mantel is gericht op behoud en ontwikkeling van ecologische en landschappelijke waarden. Om hieraan invulling te geven zal een landschappelijke inpassing deel uitmaken van de geplande ontwikkeling. Mits er sprake is van een goede landschappelijke inpassing kunnen de bestaande natuur- en landschapswaarden die beschermd zijn via de Groenblauwe Mantel in het plangebied behouden blijven.
Soortenbescherming
Door een deskundige ecoloog van de Gemeente Tilburg is het plangebied op basis van bronnenonderzoek (Nationale Databank Flora en Fauna en foto's) op (potentieel) aanwezige beschermde soorten geanalyseerd. Dit onderzoek is uitgevoerd op 1 oktober 2016. In tabel 1 zijn in het plangebied waargenomen beschermde soorten opgenomen.
Tabel 1 Waarnemingen van beschermde soorten in en grenzend aan plangebied
Soortgroep | Soort | Beschermingsstatus | Bron |
Amfibieën | Diverse soorten | Vrijgesteld | NDFF |
Zoogdier - grondgebonden | Diverse soorten | Vrijgesteld | NDFF |
Vogels - algemeen | Diverse soorten | Alleen in broedseizoen | NDFF |
Vogels - categorie 1 - 4 | Ooievaar | Nest jaarrond beschermd | NDFF |
Vogels - categorie 1 - 4 | Wespendief | Nest jaarrond beschermd | NDFF |
Vogels - categorie 1 - 4 | Sperwer | Nest jaarrond beschermd | NDFF |
Vogels - categorie 1 - 4 | Buizerd | Nest jaarrond beschermd | NDFF |
Vogels - categorie 1 - 4 | Steenuil | Nest jaarrond beschermd | NDFF |
Vogels - categorie 1 - 4 | Huismus | Nest jaarrond beschermd | NDFF |
Vogels - categorie 5 | Boerenzwaluw | Nest jaarrond beschermd | NDFF |
Vogels - categorie 5 | Boomklever | Nest jaarrond beschermd | NDFF |
Vogels - categorie 5 | Groene specht | Nest jaarrond beschermd | NDFF |
Vogels - categorie 5 | Grote bonte specht | Nest jaarrond beschermd | NDFF |
Vogels - categorie 5 | Huiszwaluw | Nest jaarrond beschermd | NDFF |
Vogels - categorie 5 | Torenvalk | Nest jaarrond beschermd | NDFF |
Naast de feitelijke aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied (zie tabel 1) is het plangebied voor diverse soorten ook potentieel geschikt als voortplantingsplaats, vaste rust- en verblijfplaats en/of functioneel leefgebied in de vorm van foerageergebied en vliegroute. De vnl. te verwachten soorten zijn opgenomen in tabel 2.
Tabel 2 Te verwachten soorten in plangebied
Soortgroep | Soort | Beschermingsstatus |
Zoogdieren - grondgebonden | Diverse soorten | Vrijgesteld |
Amfibieën | Diverse soorten | Vrijgesteld |
Zoogdieren - grondgebonden | Steenmarter | Nationaal beschermd |
Zoogdieren - vleermuizen | Diverse soorten | Habitatrichtlijn Bijlage IV |
Van de vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen zijn geen nesten in de te verwijderen groenvoorzieningen aanwezig. De bebouwing is niet gericht onderzocht op de aanwezigheid van gebouw bewonende soorten, omdat de bebouwing behouden blijft.
In het plangebied is een 50 meter lange haag aanwezig, die moet verdwijnen voor de geplande ontwikkeling. Deze haag vormt een belangrijk onderdeel van het leefgebied van de jaarrond beschermde vogelsoorten huismus en steenuil. In het kader van voorliggend plan wordt een landschappelijke inpassing uitgewerkt. Indien deze landschappelijke inpassing leidt tot vervangend foerageergebied, kan worden gesteld dat er geen netto aantasting van leefgebied plaatsvindt.
Mits er in de landschappelijke inpassing voldoende rekening gehouden (dit is het geval) wordt met vervangend leefgebied voor de soorten huismus en steenuil kan het plan in overeenstemming met de Flora- en faunawet worden uitgevoerd.
De genoemde haag vormt tevens broedgelegenheid voor vogelsoorten waarvan de nesten uitsluitend gedurende de broed- en nestperiode beschermd zijn. Negatieve effecten op broedende vogels dienen te worden voorkomen door begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen te verwijderen buiten het broedseizoen. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. De Wet Natuurbescherming kent echter geen standaardperiode voor het broedseizoen, het gaat erom of er een broedgeval is. De genoemde periode kan daarom slechts als vuistregel worden gehanteerd.
Voor overige soortgroepen geldt dat het plangebied uitsluitend geschikt is als vaste rust- en verblijfplaats van soorten van algemeen vrijgestelde soorten. Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.
Conclusie
Vanuit de wettelijke gebiedsbescherming van Natura 2000-gebieden zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Ook vanuit de natuurbeschermingsregels uit de Verordening Ruimte (Natuurnetwerk Brabant en Groenblauwe Mantel) zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden.
Het bestemmingsplan kan in overeenstemming met de wettelijke soortenbescherming worden vastgesteld, mits:
-
er in de landschappelijke inpassing voldoende rekening gehouden wordt met vervangend leefgebied voor de soorten huismus en steenuil;
-
begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen worden verwijderd buiten het broedseizoen.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
Bestaand watersysteem
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Zandleij en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel. De bruto oppervlakte van het plangebied is ongeveer 1,5ha. Dit gebied heeft in de bestaande situatie een agrarisch gebruik (woonhuis, schuren/stallen erf en weiland).
Het gebied is gelegen aan de Schoorstraat 32b ten noorden van Udenhout. Het wegpeil ligt op ongeveer NAP +9,30m.
Oppervlaktewater
In het zuidwesten van het plangebied ligt een B- watergang, langs de Schoorstraat. Ook liggen er droogvallende greppels in het plangebied. Het gebied valt binnen de Keur beschermende gebieden van het waterschap (attentiegebied en beekdalen). In deze gebieden geldt een antiverdrogingsbeleid, waardoor ontwikkelingen mogen plaatsvinden onder hydrologisch neutrale omstandigheden.
Hemelwater
Het hemelwater wordt afgevoerd naar de nabij gelegen greppels of infiltreert op het land om te infiltreren naar het grondwater. Het afvoerend oppervlak van de bestaande situatie is weergegeven in tabel 1.
Oppervlakken bestaand | Afvoerende oppervlakte (m²) |
Bebouwd | 2.500 |
Opslag | 2.120 |
Terrein verharding | 1.800 |
Onverhard | 1.380 |
Totaal (m²) | 7.800 |
Tabel 1: oppervlakken huidige situatie (bron: luchtfoto 2016)
Afvalwater
Het huishoudelijk afvalwater van de woning wordt afgevoerd via de drukriolering.
Beleidskader
Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Waardevol Water' 2016 - 2021 vastgesteld. Tevens is het Provinciale Milieu en Waterplan 2016 - 2021 door de provincie Noord Brabant vastgesteld. Beide plannen lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water. Het Waterbeheerplan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap : samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meer waarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de Keur waterschap De Dommel (datum inwerkingtreding 1 maart 2015), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg staat in het vGRP (verbreed gemeentelijk rioleringsplan) 2016-2020, vastgesteld in november 2016. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is in september 2015 vastgesteld. Daarin zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd. In het vGRP is verder invulling gegeven aan het lange termijn beleid, dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijk Rioleringsplannen.
Duurzaam watersysteem
De eigenaar van de grond bepaalt de hoogten van het terrein / vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze terreinhoogten moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:
-
Voldoende ontwateringdiepte;
-
De water- en vochtigheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende te zijn voor de nieuwe functie van de ruimte;
-
De vuil- en regenwaterafvoer moet mogelijk zijn via de aangeboden lozingspunten;
-
Aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de grens (T-hoogte);
-
Geen afvloeiend regenwater afwentelen buiten de (toekomstige) percelen;
-
Afdoende bescherming tegen overstroming bij extreme neerslag.
De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. In de bestaande situatie is de ontwateringdiepte voldoende voor de nieuwe functies. Hierom worden geen preventieve maatregelen vastgesteld om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen. Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden, wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.
Grondwater
Door de bodemsamenstelling kan het regenwater lokaal stagneren in zijn neerwaartse weg naar het grondwater. In dat geval blijft het regenwater 'hangen' in de bodem. Er kunnen zogenaamde schijngrondwaterspiegels ontstaan. Dat water kan zorgen voor overlast. Om dat te voorkomen is het mogelijk ondiepe drainage aan te leggen binnen het plangebied. Het aanleggen van drainage is op grond van de Keur in attentiegebied en het gebied beekdal zonder watervergunning verboden. Er is een vergunningsmogelijkheid voor drainage tot een diepte van 60cm-mv (en ter plaatste van het huidige bouwblok 70cm-mv). De drainage heeft als voorwaarde dat deze peilgestuurd moet zijn. Het toepassen van drainage mag geen negatief effect op de grondwaterstanden van de natte natuurparels (beleid attentiegebied).
Hemelwater
Doordat in de toekomstige situatie het verhard oppervlak toeneemt, kan minder water infiltreren. Om te voorkomen dat water te snel wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater moet het water binnen het plangebied worden geborgen en infiltreren. De afvoerende oppervlakten in de nieuwe situatie zijn bepaald op basis van de verbeelding. Daarnaast is aangenomen dat het percentage onverhard in de bestaande en nieuwe situatie gelijk blijft. In tabel 2 zijn deze oppervlakken weergegeven.
De toename van het verhard oppervlak bedraagt ca. 5.926m². Dit is een significante toename (dat wil zeggen: meer dan 2.000m²). Om te voorkomen dat het watersysteem wordt overbelast, moet het afstromende rekenwater binnen het plangebied worden geborgen en infiltreren naar de bodem.
Daarom wordt er een bergingseis vastgesteld voor deze ontwikkeling. Deze opgave is bepaald conform het verbreed rioleringsplan. Voor de nieuwe afvoerende oppervlakten is een berging van 60mm gehanteerd. De bergingsopgave van het plangebied is op basis van de beschikbare gegevens 356m³. In tabel 2 wordt deze bergingsopgave weergegeven. Hierbij is ervan uitgegaan dat de bestaande situatie voldoet en de nieuwe situatie grotendeels wordt verhard (bebouwing , terrein verharding silo's/voerplaten.
Bij de uitwerking van het plan dient de bergingsopgave bijgesteld te worden als wijzigingen in het ontwerp van het plan leiden tot afwijkende afvoerende oppervlakken.
Oppervlakten | Afvoerende oppervlakte (m²) | Toename verhard oppervlak (m2) | Berging [m3] (bergingseis 60 mm) |
|
5.926 | 356 | ||
Onverhard (18%) | 2.654 | ||
Totaal (m²) | 15.000 |
Tabel 2. Afvoerende oppervlakten in de plansituatie
De te realiseren berging voor het afstromende water moet voldoen aan een aantal eisen:
-
De berging ligt boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG);
-
De afvoer uit de voorziening vindt plaats via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
-
De hoogte van de afvoerconstructie ligt boven GHG.
-
Daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om beschadiging van het oppervlaktewaterlichaam te voorkomen.
Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden. Mogelijkheden hiervoor zijn:
-
Minder terrein verharden.
-
Hergebruik van regenwater voor bijvoorbeeld toiletspoeling of wassen van voertuigen;
-
Groene daken;
-
Water opvangen in poelen, regentonnen e.d;
-
Waterdoorlatende verharding;
-
Alle beetjes helpen; andere / innoverende ideeën zijn mogelijk.
Voorkomen moet worden dat het hemelwater verontreinigd raakt.
Het toepassen van uitloggende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen, als het regenwater valt op de afvoerende oppervlakten van daken en verharding en verder afstroomt.
Watertoets
De impact van dit project/plangebied op het watersysteem is niet significant. De aanpak volgt het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het verbreed gemeentelijke rioleringsplan. Het plan is in het kader van het vooroverleg in een zo vroeg mogelijk stadium voorgelegd aan de waterbeheerder, zijnde het waterschap De Dommel. De conceptwaterparagraaf is voorgelegd aan de waterbeheerder via e-mail van 25 oktober 2016. De waterbeheerder heeft zijn reactie verwoord in een e-mail van 24 november 2016. De gemeente heeft rekening gehouden met dit voorlopig wateradvies. De reactie van het waterschap is verwerkt in de definitieve waterparagraaf.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6 van het Bro verplicht de bestemmingsplanwetgever een vast te stellen bestemmingsplan te doen vergezellen door een toelichting, waarin (o.a.) zijn neergelegd de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is derhalve van toepassing. Er is met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst gesloten ter zake van 'reserve bovenwijkse voorzieningen'.
Eventueel uit te keren tegemoetkomingen in planschade zullen ten laste komen van de initiatiefnemer, die met de gemeente eveneens een overeenkomst inzake het verhaal van planschade heeft gesloten.
De enige gemeentelijke kosten die gemaakt worden zijn de plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan. Bij initiatiefnemer zijn dienaangaande bij aanslag leges in rekening gebracht en deze zijn tevens betaald.
Gelet op het vorenstaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 8 Burgerparticipatie En Overleg
8.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 24 juni 2016 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is op 23 februari 2017 voor vooroverleg verzonden naar provincie en waterschap. Zie voor de watertoets c.q. de reactie van het waterschap Hoofdstuk 6 van deze plantoelichting.
De provincie heeft bij brief d.d. 21 maart 2017 gereageerd op het concept van het bestemmingsplan.
In de brief maakt de provincie de volgende opmerkingen:
-
Omdat een berekening van fijnstof niet is toegevoegd, is niet voldaan aan de eis dat wordt voldaan aan 31,2 ug/m3 (art. 6.3 lid 1 sub e Verordening).
-
In artikel 6.3 lid 2 sub a onder II van de Verordening is bepaald dat geborgd dient te worden dat de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving waaronder milieu- en volksgezondheidsaspecten inpasbaar is in de omgeving (zie artikel 7.3 lid 2 sub a onder II van de Verordening). De provincie verwijst naar het zogenaamde VGO-onderzoek , waarvan de resultaten in juli 2016 zijn gepubliceerd, en de zogenaamde 'endotoxine advieswaarde', die in ontwikkeling is. Op verzoek van gemeenten is door de Omgevingsdiensten, de GGD, enkele gemeenten en de provincie een Endotoxine toetsingskader (1.0) opgesteld. Bij toetsing daaraan lijken melkrundveehouderijen verwaarloosbare risico's met zich te brengen. Er is echter te weinig informatie voorhanden om een cumulatieve toetsing te kunnen uitvoeren. De provincie adviseert de gemeente een dergelijke toetsing uit te voeren.
-
In artikel 3.4.1 onder f van het bestemmingsplan is een gebruiksregel opgenomen, waarin is aangegeven dat niet meer dan één bouwlaag voor het houden van dieren in gebouwen gebruikt mag worden, tenzij het gaat om een volière- of scharrelstallen voor legkippen. De Verordening ruimte is met de veegronde van 2016 op dit punt gewijzigd. Artikel 6.3 lid 2 sub b van de Verordening bepaalt thans namelijk dat binnen gebouwen dieren alleen op de grond gehouden mogen worden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn.
-
Daarnaast ontbreekt een regeling in artikel 3.4.1 van het bestemmingsplan waarin is bepaald dat bij wijziging van het gebruik van bestaande gebouwen, gericht op het in gebruik nemen van deze gebouwen voor de uitoefening van de veehouderij, wordt voldaan aan de bepalingen inzake artikel 6.3 lid 2 onder a van de Verordening, zodat er sprake is van een 'zorgvuldige veehouderij'.
-
Verzocht wordt in de plantoelichting expliciet te vermelden waarvoor de nieuwe bedrijfsgebouwen zijn bestemd en een plaatje van het bouwblok op te nemen.
Standpunt gemeente
-
Er is een fijnstofberekening uitgevoerd t.b.v. de BZV-scorebepaling. Deze is ook getoetst i.h.k.v. de BZV-scorebepaling. Aan de norm van 31,2 wordt door dit melkveebedrijf ruimschoots voldaan (hoogste waarde op nummer 32a is namelijk 22,04). De bronwaarde hierbij is 0,16 zoals bij de BZV is aangehouden. Omdat het gaat om een situatie waarin het bouwblok wordt vergroot, maar niet de vergunde vee-aantallen gaan wijzigen, zal er ook op geen enkel vlak een toename plaatsvinden. De fijnstofberekening is thans als separate bijlage toegevoegd aan de plantoelichting.
-
Voor wat betreft het VGO onderzoek, endotoxine en omgevingsbewust handelen cf. het Handelingsperspectief het volgende: in het Handelingsperspectief wordt geadviseerd om ook bij RO- procedures omgevingsbewust te handelen. Zie paragraaf 3.3, blz. 1van de Notitie (het beoordelingsschema nr. 6). Het onderhavige initiatief betreft een bestaande (melk)rundveehouderij waarbij niet meer dieren worden aangevraagd. Dit bedrijf en dit initiatief leiden niet tot een hogere fijnstofemissie die tot gevolg kan hebben dat nieuwe overschrijdingen ontstaan of bestaande overschrijdingen worden vergroot: met name de pluimveehouderij en varkenshouderij worden in verband gebracht met gezondheidsrisico’s voor omwonenden, zoals de provincie zelf ook stelt. De toets wordt dan ook niet gedaan bij (melk)rundveehouderijen. Het VGO-onderzoek laat zien dat de veedichtheid (cumulatie) een rol speelt bij gezondheidseffecten, ongeacht de diersoort. Het kan daarom zo zijn dat in door cumulatie een te hoge blootstelling endotoxine mogelijk is (overschrijding van de advieswaarde van de Gezondheidsraad). De emissies van fijnstof uit de (melk)rundveehouderijen echter, zijn verhoudingsgewijs zo laag dat de bijdrage aan de cumulatie beperkt zal zijn (en in dit geval is er bovendien geen bijdrage). Ondanks dat er bij dit initiatief geen uitbreiding van de fijnstofemissie is en ondanks dat er sprake is van een (melk)rundveehouderij vraagt de provincie een cumulatieve toets uit te voeren. Stapeling zou kunnen leiden tot overschrijding van de advieswaarde. Echter dit initiatief levert daar geen enkele bijdrage aan. Voor dit moment achten wij het daarom niet zinvol dat er een cumulatieve toets wordt uitgevoerd of een omgevingstoets (omgevingsbewuste afweging, zie ook pagina 15 van de notitie Handelingsperspectieven). Wel hebben wij bij de beoordeling van de BZV score de opmerking gemaakt dat bij een mogelijke Wabo aanvraag/melding voor uitbreiding van het aantal dieren toch weer de Verordening ruimte en de BZV en mogelijk dus ook de gezondheidstoets/omgevingsbewuste benadering om de hoek komen kijken. Los van het vorenstaande is het zo dat het uitvoeren van een cumulatieberekening endotoxine momenteel nog niet mogelijk is. Binnenkort komen er endotoxine risicokaarten beschikbaar voor onze regio, zodat we een indicatie hebben van waar er sprake is van veedichte gebieden en waar er sprake is van cumulatie.cumulatie.
-
De planregel is aangepast aan de reactie.
-
De planregel is aangepast aan de reactie.
-
een situatieschets is thans als separate bijlage toegevoegd aan de plantoelichting.
8.3 Burgerparticipatie
Initiatiefnemer heeft in het kader van de verplichte omgevingsdialoog/burgerparticipatie op 12 september 2016 een informatieavond georganiseerd op zijn bedrijfslocatie aan de Schoorstraat 32B. Hiervoor zijn de omwonenden binnen een straal van ca. 500 meter uitgenodigd. Ongeveer 8 omwonenden hebben de bijeenkomst bezocht. Het was een als prettige gekenschetste gebeurtenis. Er hebben naar aanleiding van de burgerparticipatie geen aanpassingen aan het plan plaats gehad. Daarom is ook niet gevraagd door omwonenden. Het verslag van de informatiebijeenkomst is aan de gemeente toegezonden, evenals het verspreidingsgebied van de uitnodiging en een lijst van aanwezigen tijdens de informatiebijeenkomst.
8.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 5 juni tot en met 17 juli 2017. Tijdens deze periode is er 1 zienswijze ingediend. Deze wordt hieronder zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van de zienswijze.
N.B: zienswijzen van natuurlijke personen worden geanonimiseerd weergegeven.
Zienswijze 1 (provincie)
In artikel 3.4.1 sub f van het bestemmingsplan is een gebruiksregel opgenomen, waarin is bepaald dat ter plaatse binnen gebouwen slechts één bouwlaag gebruikt mag worden. Wij wijzen erop dat in artikel 6.3 lid 2 sub b van de Verordening is bepaald dat binnen gebouwen dieren al dan niet in hokken - alleen op de grond gehouden mogen worden, onverlet voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière - en scharrelstallen voor legkippen. Gelet hierop is het artikelonderdeel onder 3.4.1 sub f van het bestemmingsplan nog niet in overeenstemming met de Verordening.
In de bebouwingsregels is een regeling opgenomen voor de bouw van kassen (art.3.2.2 sub b ). Wij wijzen erop dat de bouw van kassen in de groenblauwe mantel in strijd is met artikel 6.2 lid 1 sub b van de Verordening. Uitsluitend bestaande kassen kunnen positief worden bestemd. Het artikelonderdeel dient te worden geschrapt.
Standpunt gemeente
De regelonderdelen 3.4.1 sub f en 3.2.2 sub b van de planregels worden in bovenstaande zin aangepast.
Conclusie
De zienswijze is gegrond.
-----------
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Boomwaardekaart
Bijlage 3 Parkeernormen
Bijlage 4 Beplantingsplan
Bijlage 1 Risico-inventarisatie En Verantwoording
Bijlage 1 Risico-inventarisatie en verantwoording
Bijlage 2 Standaard Adviesbrief Brandweer 2016
Bijlage 2 Standaard adviesbrief brandweer 2016