Buitengebied 94, 2e herziening (Molenhoefstraat 23 Berkel-Enschot)
Bestemmingsplan - gemeente Tilburg
Vastgesteld op 03-01-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlage(n).
1.2 plan:
Het bestemmingsplan Buitengebied 94, 2e herziening (Molenhoefstraat 23 Berkel-Enschot) met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2016023-e001 van de gemeente Tilburg.
1.3 aan huis verbonden beroep
Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als 'aan-huis-verbonden', waarbij:
-
degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;
-
geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform artikel 7.6 van de regels van dit plan;
-
voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
-
de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80m² in beslag neemt;
-
de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
-
geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
-
op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.
1.4 aanbouw
Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 achtergevelrooilijn
De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.
1.8 afhankelijke woonruimte
Een aanbouw of bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.9 ambachtelijk bedrijf
Een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.
1.10 autostalling
Eén of meerdere, al dan niet aaneengebouwde, bouwwerken in maximaal één bouwlaag; qua afmetingen, bereikbaarheid / ontsluiting en gebruiksmogelijkheden e.d. uitsluitend geschikt en bedoeld voor de stalling van een (motor)voertuig.
1.11 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.12 bebouwingscluster
Een vlakvormige verzameling van gebouwen buiten bestaand stedelijk gebied.
1.13 bebouwingsconcentratie
Een kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster.
1.14 bebouwingslint
Een lijnvormige verzameling van gebouwen langs een weg buiten bestaand stedelijk gebied, doorgaans dubbelzijdig aanwezig, met geringe afstanden tussen de bouwkavels, veelal met een historisch gegroeide menging van kleinschalige buitengebied- en niet-buitengebied-gerelateerde functies.
1.15 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.
1.16 bed & breakfast
Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken.
Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen.
1.17 bedrijfsgebouw
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.18 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.
1.19 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)
De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.20 belemmeringenstrook
Strook grond waarin leidingen liggen welke privaatrechtelijk is vastgelegd en gereserveerd is voor werkzaamheden van de leidingexploitant.
1.21 beperkt kwetsbaar object
Object zoals omschreven in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer'.
1.22 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.23 bestaand
Bij bouwwerken:
Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.
1.24 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.25 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.26 bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.27 bijzonder kwetsbaar object
Kwetsbare objecten waarbij de aanwezige personen zichzelf moeilijk kunnen redden tijdens een incident, zoals basisscholen, ziekenhuizen en verzorgingscentra zoals omschreven in de Beleidsvisie externe veiligheid Tilburg ('veilig en verantwoord ontwikkelen').
1.28 bouwblok
Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.
1.29 bouwen
Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.30 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.31 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.
1.32 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.33 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.34 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.35 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.36 bouwwerken van algemeen nut
Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.
1.37 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)
De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren - horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4m² daaronder begrepen - voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5m.
1.38 calamiteit
Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving e.d.
1.39 carport
Een aangebouwde of vrijstaand bijgebouw, bestaande uit een (semi) gesloten dakconstructie, ondersteund door palen of kolommen bedoeld voor het stallen van één of meerdere (motor)voertuig(en), met maximaal twee gesloten wanden; de wanden van de bebouwing waartegen wordt aangebouwd kunnen als ondersteuningsconstructie fungeren.
1.40 dakhelling
Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.
1.41 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkten. Tevens dient onder detailhandel te worden verstaan ondersteunende horeca als bijbehorende voorziening.
Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven e.d.
1.42 dienstverlening
Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.
1.43 dove gevel
-
een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33dB onderscheidenlijk 35dB, alsmede
-
een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
1.44 ecologische hoofdstructuur (EHS)
Samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.
1.45 ecologische verbindingszone
Een ecologische verbindingszone is een verbinding tussen natuurgebieden (met nieuwe of herstelde natuur). Ecologische verbindingszones worden aangelegd met een minimale breedte van 25m (LET OP: in stedelijk gebied of zoekgebied 50m) om het migreren van dieren en planten tussen natuurgebieden mogelijk te maken (uitwisseling van genen).
1.46 erf
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels per bouwperceel aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.47 erker
Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.
1.48 functionele eenheid
Hieronder wordt verstaan:
-
een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd;
-
het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.
1.49 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.50 geluidgevoelige objecten
Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.51 geluidshinderlijke inrichtingen
Inrichtingen genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.
1.52 geprojecteerd kwetsbaar object
Nog niet aanwezig kwetsbaar object dat op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is.
1.53 geurgevoelig object
Een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
1.54 groenblauwe mantel
Als zodanig in de provinciale Verordening ruimte aangewezen gebieden, die grenzen aan de ecologische hoofdstructuur (EHS), een ecologische verbindingszone of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen en deze verbinden, zijnde gebieden met overwegend grondgebonden agrarisch gebruik en belangrijke nevenfuncties voor natuur en water.
1.55 groenvoorzieningen
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair, e.d., alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.56 grondgebonden woning
Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.
1.57 groothandel
Het bedrijfsmatig te koop of ter gebruik aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop / gebruik, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.58 hogere grenswaarde
Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.59 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.60 houtopstand
Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.
1.61 huishouden
Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:
-
de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
-
tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;
-
de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
1.62 kantoor
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.
1.63 kas
Een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden. Schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen (>1,5m) worden beschouwd als een kas.
1.64 kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening
Dienstverlening, vallend onder ten hoogste categorie 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten en gericht op het aan personen of dieren verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze of lichaamsverzorgende sfeer en andere vormen van dienstverlening die min of meer een openbaar karakter hebben, zoals (niet limitatief) een huisartsen- of tandartsenpraktijk, een praktijk voor fysiotherapie, een dierenartsenpraktijk, een nagelstudio, een kapsalon en een kinderopvangcentrum, uitgezonderd:
-
seksuele en erotische dienstverlening;
-
zakelijke dienstverlening met een kantoorfunctie, zoals (niet limitatief) rechtskundige en administratieve dienstverlening, architecten- en technische adviesbureaus, makelaarsbureaus, reclamediensten en uitzendbureaus;
-
detailhandel, met uitzondering van een beperkte verkoop, ondergeschikt aan de dienstverlening;
-
horeca.
1.65 kortstondig
Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.
1.66 kwetsbaar object
Object zoals omschreven in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer'.
1.67 landschappelijke waarde van een gebied
De aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet levende natuur.
1.68 landschapselementen
Ecologisch en/of landschappelijk waardevolle elementen, zoals bosjes, bomen, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2ha.
1.69 langzaam verkeer
Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.
1.70 logies
Het gedurende een relatief kort tijdsbestek verstrekken van verblijf aan personen, die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.71 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.72 manege
Een bedrijf, dat uitsluitend of in hoofdzaak gericht is op het geven van instructie aan derden in diverse disciplines van paardrijden.
1.73 mantelzorg
Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.
1.74 mestbewerking
Het behandelen van dierlijke mest, zodat deze beter als mest kan worden gebruikt of voor andere functies geschikt wordt.
1.75 monumentale boom
Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.
1.76 natuurwaarde van een gebied
De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in hun onderlinge samenhang.
1.77 netto vloeroppervlak (n.v.o.)
De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.
1.78 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties t.b.v. gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.79 onbebouwd erf
Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.
1.80 ondergeschikte delen van een bouwwerk
Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, luchtbehandelings-/ventilatieinstallatie, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, gevelisolatie (al dan niet met bijbehorende ommanteling), draagconstructies e.d. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.
1.81 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20m boven peil.
1.82 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.83 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.
1.84 paardenhouderij
Een productiegerichte, gebruiksgerichte of deels productie-, deels gebruiksgerichte paardenhouderij, niet zijnde een manege.
1.85 pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.86 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.87 perceel
Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.
1.88 plangrens
Een weergegeven lijn die de grens van het plan aanduidt.
1.89 potentieel waardevolle boom
Een ingevolge de gemeentelijke Boomwaardekaart of het gemeentelijke bomenbeleid als zodanig aangeduide
boom.
1.90 productiegebonden detailhandel
Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.91 productiegerichte paardenhouderij
Een paardenhouderij, waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht, die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden.
1.92 recreatief medegebruik en evenementen
Hieronder wordt verstaan:
-
incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenementen zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning;
-
incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadsparken t.b.v. zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d.
1.93 ruimtelijke ontwikkelingen
Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.
1.94 statische goederen
Goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans.
1.95 straatpeil
Zie: peil (straatpeil).
1.96 uitbouw
Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.97 verblijfsvoorzieningen
Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.
1.98 verbrede landbouw
Activiteiten bij een agrarisch bedrijf, die voortvloeien uit of nauw samenhangen met het verder in stand te laten agrarisch bedrijf en de bijbehorende agrarische bedrijfsvoering. Voorbeelden zijn agro-toerisme, waaronder agrarisch natuurbeheer, bewerking van ter plaatse geproduceerde producten en zorgboerderijen.
1.99 verkoopvloeroppervlak
De oppervlakte van de geheel of grotendeels voor publiek toegankelijke ruimte die is bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop van goederen, waaronder begrepen showroom, uitstallingsruime, kassa's e.d. met uitzondering van magazijn, opslagruimte, kantoor e.d.
1.100 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.
1.101 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn t.b.v. een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten e.d.
1.102 wet geluidhinder
De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.
1.103 wet milieubeheer
De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.
1.104 wonen
Hieronder wordt verstaan:
-
het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
-
huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
-
beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als 'aan huis verbonden beroep', zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.
1.105 woning
Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbonden beroep.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Wonen - Buitengebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), mede bestemd voor bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken en de inrichting en het gebruik van de gronden voor zover de gronden zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie' (dubbelbestemming), indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Ondergrondse bouwwerken
7.2 Hoofdtoegang woningen
7.3 Onbebouwd terrein bij gebouwen
7.4 Ruimte tussen bouwwerken
7.5 Bouwen in nabijheid van monumentale en potentieel waardevolle bomen
7.6 Parkeerregeling
-
Ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's dient in, op of onder het gebouw dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort in voldoende mate parkeergelegenheid aanwezig te zijn zoals opgenomen in de parkeerregeling in Bijlage 3 Parkeernormen;
-
de in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's en zijn afhankelijk van de situering van parkeerplaatsen. Aan deze eis wordt in ieder geval geacht te zijn voldaan indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimte voldoen aan de door het CROW hiervoor opgestelde richtlijnen, ASVV 2012 d.d. 13-12-2012;
-
het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a:
-
indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of;
-
voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 veiligheidszone - leiding (PR 10-6)
In afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - leiding (PR 10-6)' de volgende regels:
-
binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - leiding (PR 10-6)' zijn geen nieuwe kwetsbare objecten en bijzonder kwetsbare objecten toegestaan;
-
binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone- leiding (PR 10-6)', maar buiten de belemmeringenstrook is uitsluitend een beperkt kwetsbaar object toegestaan mits dit is onderbouwd;
-
daarnaast gelden ook de voorwaarden uit de regeling 'veiligheidszone - aandachtsgebied leiding'.
9.2 veiligheidszone - aandachtsgebied leiding
In afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - aandachtsgebied leiding' de volgende regels:
-
binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - aandachtsgebied leiding' mogen geen (beperkt) kwetsbare en bijzonder kwetsbare objecten worden opgericht;
-
het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in sub a. waarbij (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan en waarbij middels een onderbouwing is aangetoond dat er sprake is van een afname of gelijkblijvend van het groepsrisico;
-
het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in sub a. waarbij een wijziging of oprichting leidt tot een toename van het groepsrisico binnen de 'veiligheidszone - aandachtsgebied leiding' indien:
-
er geen sprake is van bijzonder kwetsbare objecten;
-
er een berekening is uitgevoerd waaruit de toename blijkt van het groepsrisico;
-
de verantwoordingsplicht conform artikel 12 van het Bevb is ingevuld;
-
er geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
-
de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
-
gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
-
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
-
voldaan is aan de volgende voorwaarden:
-
de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
-
de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
10.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting e.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
-
de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
-
gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
-
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
10.3 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Algemene regels inzake nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
-
de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
-
de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
-
de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en open erven.
12.2 Bevordering ruimtelijke kwaliteit buitengebied
Het bevoegd gezag kan, voor zover het ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied betreft, slechts gebruik maken van de in dit plan opgenomen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden, indien voldaan wordt aan het vereiste van bevordering van de ruimtelijke kwaliteit als bedoeld in de Verordening ruimte Noord-Brabant.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
-
het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
-
het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
-
het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
-
indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
-
het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Buitengebied 94, 2e herziening (Molenhoefstraat 23 Berkel-Enschot)
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de realisatie van drie ruimte-voor-ruimte woningen en het wijzigen van de agrarische bedrijfswoning Molenhoefstraat 23 te Berkel Enschot in een 'burgerwoning'. Op het perceel Molenhoefstraat 23 was tot voort kort een pluimveebedrijf gevestigd. Na een grote brand in de stallen wil de eigenaar het bedrijf beëindigen. Met deze herziening van het bestemmingsplan zal het bestaande agrarisch bedrijf (leghennenbedrijf) aan de Molenhoefstraat 23 in Berkel Enschot worden beëindigd en gesaneerd. Twee van de ruimte-voor-ruimte woningen worden gesitueerd aan 't Hoefke en de derde woning wordt gebouwd aan de Molenhoefstraat op een perceel gelegen ten noorden van de bestaande woning aan de Molenhoefstraat 23. Het betreft de percelen sectie B, nrs 4052, 4053,4055, 210 en 205.
Het bouwen van de ruimte-voor-ruimte woningen past niet binnen het geldende bestemmingsplan aangezien in het geldende bestemmingsplan de gronden bestemd zijn voor agrarische bedrijfsdoeleinden.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied wordt globaal begrensd door de Molenhoefstraat en 't Hoekske in Berkel-Enchot en is gelegen ten noorden en ten oosten van het perceel Molenhoefstraat 23 te Berkel-Enschot. De percelen zijn gelegen in het buitengebied.
situatietekening
1.3 Voorgaande Plannen
Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van de bestemmingsplannen Buitengebied 94 (vastgesteld d.d. 29-04-1996) en Buitengebied de Groene Zoom 2012 (vastgesteld d.d. 4 februari 2013). In beide bestemmingsplannen heeft het plangebied een agrarische bestemming.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Gebiedsbeschrijving
Het plangebied ligt in het agrarisch gebied gelegen tussen Berkel-Enschot, Udenhout en de stadsrandzone van Tilburg-Noord. Bebouwing in de omgeving van het plangebied is slechts sporadisch aanwezig en beperkt zich tot een aantal vrijstaande woningen en agrarische bedrijven aan 't Hoekske en de Molenhoefstraat.
Zuidwestelijk van het plangebied bevindt zich een horecagelegenheid (Molenhoefstraat 44).
2.2 Planbeschrijving En Motivering
Het plan is gedeeltelijk gelegen binnen het bestemmingsplan 'De Groene Zoom' en gedeeltelijk binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied 94'. Binnen beide bestemmingsplannen heeft het gebied een agrarische bestemming. In de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant is het niet toegestaan nieuwe woningen toe te voegen aan het buitengebied. Uitzondering op die regel is de Ruimte-voor-Ruimte-regeling. In bebouwingsconcentraties in gemengd landelijk gebied kan onder voorwaarden worden voorzien in de bouw van een of meer woningen. In de Omgevingsvisie Tilburg 2040 zijn de Molenhoefstraat en ’t Hoekske aangewezen als bebouwingslinten waar Ruimte-voor-Ruimte-woningen toelaatbaar zijn. Aan de planherziening kan worden meegewerkt aangezien:
-
het agrarische bedrijf wordt gestaakt;
-
de bedrijfswoning (Molenhoefstraat 23) wordt burgerwoning;
-
twee nieuwe Ruimte-voor-Ruimte-woningen worden gebouwd aan t Hoekske en één nieuwe Ruimte-voor-Ruimte-woning wordt gesitueerd ten noorden van de woning Molenhoefstraat 23;
-
de meeste agrarische bedrijfsbebouwing is na de brand van het pluimveebedrijf gesloopt. Eén schuur blijft staan als bijgebouw bij de woning Molenhoefstraat 23 .Eén loods blijft gehandhaafd als bijgebouw bij één van de nieuw te bouwen woningen aan 't Hoekske .
Het initiatief gaat uit van kavels van minstens 1000m2 perceelsoppervlakte per woning. Nieuwe beplanting op de perceelsranden draagt bij aan een goede landschappelijke inpassing. Hiervoor is door de initiatiefnemer een landschappelijk inpassingsplan aangeleverd dat als Bijlage 5 Landschappelijke inpassing aan het bestemmingsplan is toegevoegd.
De voorgestelde ontwikkeling lijkt daarmee goed inpasbaar in het landelijke karakter en vormt geen aanzet tot verstedelijking van het gebied.
Uitgangspunt is een landelijk bebouwingsbeeld (1 laag + kap). Standaard zijn woningen met een inhoud van 1000m3 toegestaan. Vervolgens is in de regels een afwijkingsmogelijkheid ingebouwd om mee te werken aan woningen met een inhoud tot maximaal 1500m³.
2.3 Technische Infrastructuur
Aan de zuidzijde van het plangebied ligt een buisleidingenstrook met een tweetal olietransportleidingen (36'' en 24'') van de N.V. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij van Europoort naar Venlo. Deze leidingen liggen niet binnen het plangebied maar zijn wel ruimtelijke relevant. Dit houdt in dat de in acht te nemen veiligheidszone voor de leidingen gedeeltelijk gelegen is over het plangebied. Hiervoor is op de verbeelding de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - leiding' en 'veiligheidszone - aandachtsgebied' opgenomen.
Vanwege de ligging van de percelen in het buitengebied is aansluiting op de riolering via drukriolering noodzakelijk. De aansluiting van de nieuw te bouwen woning aan de Molenhoefstraat kan worden aangesloten op de bestaande drukriolering in het openbaar gebied. Voor wat betreft de aansluiting van de woningen aan 't Hoekske op de bestaande riolering zal vanwege het ontbreken van riolering in 't Hoekske een afzonderlijke drukriolering moeten worden aangelegd. De aanleg van de drukriolering wordt in de exploitatie overeenkomst geregeld.
Vooraf zal met de initiatiefnemer een dientsverleningsovereenkomst worden afgesloten waarbij de kosten van de aanleg van de drukriolering in beeld worden gebracht.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
3.2 Rijk
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.
Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van 3 vrijstaande woningen mogelijk gemaakt. Uit de jurisprudentie en de literatuur (zie onder andere de Gemeentestem 2014/84) blijkt dat voor kleinschalige ontwikkelingen de ladder voor duurzame verstelijking niet van toepassing is. In de uitspraken van 14 januari 2014 (ABRvS 201308263/2/R4) en 18 december 2013 (ABRvS 201302867/1/R4) overweegt de Voorzitter van de Afdeling bestuursrecht dat het begrip 'woningebouwlocatie', zoals opgenomen in de omschrijving van het begrip 'stedelijke ontwikkeling' in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro, niet nader is gedefinieerd in het Bro.
Gelet op de kleinschalige woningbouw die deze plannen mogelijk maakte, is de afdeling van oordeel dat de plannen niet voorzien in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. De plannen kunnen dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling en artikel 3.16, tweede lid, van het Bro is niet van toepassing.
De regionale woningbehoefte is afgestemd in het regionaal ruimtelijk overleg waaraan ook de provincie deelneemt. Hierbij is de afspraak gemaakt dat de gemeente Tilburg tot 2020 mag voorzien in een uitbreiding van 9100 woningen (kwantitatieve behoefte).
Ruimte-voor-ruimtekavels betreffen een bijzondere ruimtevraag welke in directe relatie staan met de reconstructie van het landelijke gebied. Met de uitgifte van deze kavels wordt namelijk de sanering van intensieve agrarische bedrijven mogelijk gemaakt.
Het betreft hier een bijzondere vorm van ruimtebehoefte. Deze wordt bepaald door het aantal ruimte-voor-ruimtekavels dat benodigd is om de sanering van agrarische bedrijven in het kader van de reconstructie mogelijk te maken. Daarvoor zijn over heel de provincie Noord-Brabant ca. 3500 kavels nodig. Hier worden op veel kleine en grotere locaties in vrijwel elke gemeente in de provincie ruimtelijke plannen ontwikkeld en/of zijn al in uitvoering en al gerealiseerd. Vooraf is het aanbod van deze kavels niet verdeeld naar afzonderlijke gemeenten. De behoefte aan deze kavels is niet per gemeente bepaald, maar betreft een ruimtevraag op regionaal of zelfs provinciaal niveau.
Conclusie
Gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak is voor dit bestemmingsplan artikel 3.1.6. lid 2 Bro niet van toepassing.
Er is een regionale/provinciale behoefte aan ruimte voor ruimtekavels. Kenmerk van ruimte-voor-ruimte kavels is dat deze in het landelijk gebied gerealiseerd mogen worden. De toevoeging van 3 woningen past in de woningbehoefte van 9.600 woningen tot 2020.
3.3 Provincie
3.3.1 Structuurvisie
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:
-
De kwaliteit van het landschap;
-
De ontwikkeling van het buitengebied;
-
De regionale verstedelijking.
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Deel C
Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.
Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2014
Provinciale Staten van Noord Brabant hebben in hun vergadering van 10 juli 2015 een nieuwe integrale Verordening ruimte vastgesteld, zijnde Verordening Ruimte 2014 (per 15-7-2015). Vervolgens hebben Provinciale Staten deze gewijzigd bij besluit van 18 november 2016: Wijziging Verordening Ruimte 2014, veegronde 2016.Dit besluit is in werking getreden op 8 december 2016.
In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.
Regeling Verordening ruimte 2014, veegronde 2016
In deze verordening is een regeling opgenomen waarbij intensieve veehouderijen in ruil voor het staken van hun bedrijf, onder bepaalde voorwaarden,Ruimte-voor-Ruimtekavels kunnen ontwikkelen.
Onderstaand is het betreffende artikel uit de verordening opgenomen dat hier van toepassing is.
2.18 Artikel 7.8 Ruimte-voor-ruimte
|
Ten aanzien van het plangebied geldt het volgende:
Het plangebied is volgens de Verordening ruimte gelegen in 'gemengd landelijk gebied'. Op basis van artikel 7.8 van de Verordening ruimte is in gemengd landelijk gebied nieuwbouw van RvR-woningen mogelijk mits gelegen in een bebouwingsconcentratie. Bebouwingsconcentratie kan zijn een kernrandzone, een bebouwingslint of bebouwingscluster. De Molenhoefstraat en ' t Hoekske kunnen worden gezien als een bebouwingslint. Een bebouwingslint is een min of meer aaneengesloten lijnvormige reeks van bebouwing.
Voorwaarden:
De Verordening ruimte stelt dat een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling
buiten bestaand stedelijk gebied in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording dient te bevatten waaruit blijkt dat:.
-
er sprake is van een aanzienlijke milieu- en ruimtelijke kwaliteitswinst;
-
de ruimte-voor-ruimtekavel op een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie ligt;
-
een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woning is verzekerd;
-
er geen sprake is van (een aanzet voor) een stedelijke ontwikkeling.
ad a.
-
Om in aanmerking te kunnen komen voor de regeling ruimte-voor-ruimte moet de aanvraag betrekking hebben op intensieve veehouderijen die op en na 10 september 1999 daadwerkelijk bedrijfsmatig in gebruik waren. Hiervan is sprake indien op 10 september 1999 tot het moment van beëindiging van de intensieve veehouderij het bedrijf onafgebroken in werking was en onder de voorwaarden dat:
-
voor de intensieve veehouderij in het onderhavige plan een mestnummer is afgegeven;
Er is een mestnummer(115006141) aanwezig
-
voor de intensieve veehouderij bij de Dienst Regelingen rechten zijn geregistreerd overeenkomend met tenminste 700kg fosfaat;
Voor dit bedrijf zijn op dit moment 9398 kg aan fosfaatrechten geregistreerd. Op peildatum 10 september 1999 was bij Bureua Heffingen 9103kg aan geregistreerde fosfaatrechten aanwezig.
-
voor de activiteiten van de intensieve veehouderij een toereikende milieuvergunning aanwezig is
Blijkend uit de milieuvergunning d.d. 19 juli 2013 is een milieuvergunning aanwezig voor het houden van 24.014 legkippen en (groot-)ouderdieren van legrassen en 5 paarden.
-
Het bedrijf was vanaf 10 september 1999 tot het moment van beëindiging daadwerkelijk bedrijfsmatig in gebruik.
Uit de milieuvergunning van 19 juli 2013 blijkt dat het bedrijf op 10 september 1999 daadwerkelijk bedrijfsmatig in bedrijf was. Volgens de voorwaarden van de Ruimte-voor-ruimte-regeling van de Verordening ruimte moet het bedrijf voorafgaand aan de beëindiging gedurene een periode van drie jaar onafgebroken in bedrijf zijn geweest. Gezien het feit dat het hier gaat om een bedrijf dat is afgebrand en de keuze voor herbouw dan wel stoppen en iets anders starten (in dit geval Ruimte-voor-ruimtewoningen) wat langer heeft geduurd (ook vanwege uitkering verzekeringspenningen) is het aannemelijk deze termijn in dit specifieke geval wat minder strikt te hanteren. Dit mede vanwege het feit dat staking van een intensieve veehouderij past binnen de zogenaamde afwaartse beweging die de gemeente en provincie voorstaan.
Subconclusie:
Het bedrijf is sinds de oprichting tot heden in bedrijf als zijnde een intensief veehouderijbedrijf en komt derhalve volgens bovengenoemde voorwaarden in aanmerking voor ruimte-voor-ruimteregeling.
-
Om in aanmerking te komen voor de regeling ruimte voor ruimte moet op het moment van indiening van de aanvraag sprake zijn van beëindiging van de intensieve veehouderij. Van beëindiging van de intensieve veehouderij is sprake indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
-
de productie van dierlijke meststoffen is feitelijk beëindigd.
Via de anterieure overeenkomst is zekergesteld dat binnen 1 maand na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan de productie van dierlijke meststoffen feitelijk wordt beëindigd.
-
de milieuvergunning die betrekking heeft op de activiteiten van de intensieve veehouderij is ingetrokken al dan niet door wijziging of aanpassing van de milieuvergunning.
Via de anterieure overeenkomst is zekergesteld dat de milieuvergunning wordt ingetrokken na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.
-
Op het moment van indiening van de aanvraag moet op de locatie voldoende milieuwinst (minimaal 3.500kg fosfaatrechten per woning) zijn behaald.
Via de anterieure overeenkomst is zekergesteld dat binnen 1 maand na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan de rechten voor de intensieve veehouderij worden doorgehaald. Om te voldoen aan de verplichting tot inlevering van 10.500kg fosfaatrechten worden door de initiatiefnemer ontbrekende rechten aangekocht.
-
op het moment van indiening van de aanvraag moeten de agrarische bedrijfsgebouwen (minimaal 1.000m² per woning) van de beëindigende intensieve veehouderij gesloopt zijn;
Omdat de bestaande bedrijfsgebouwen door brand zijn verwoest, is de bedrijfsbebouwing reeds gesloopt. De oppervlakte van de bedrijfspanden bedroeg 3007m2. De sloopmelding is afgegeven op 28 oktober 2014 onder nummer Z-HZ_SLM-2014-02795 en is als bijlage aan de anterieure overeenkomst toegevoegd.
Subconclusie:
Er is voldoende zeker gesteld dat voldaan wordt aan de voorwaarden die gelden voor beeindiging van de intensieve veehouderij.
Conclusie:
De ondernemer kan aan alle hierboven genoemde voorwaarden voldoen. Er is sprake van een aanzienlijke milieu- en ruimtelijke kwaliteitsverbetering.
ad b.
In hoofdstuk2 is aangegeven dat er sprake is van een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie.
ad c.
Er is sprake van een goede landschappelijke inpassing. Het perceel wordt omgeven door bomen en bossages. Deze zullen behouden blijven en worden gedeeltelijk uitgebreid en er wordt op de verbeelding een strook opgenomen waarbinnen geen bebouwing mag plaatsvinden, ter bescherming van de bomen en bossages. Landschappelijke inpassing is aldus verzekerd. Zie Bijlage 5 Landschappelijke inpassing.
ad d.
Door de ontwikkeling van deze ruimte-voor-ruimte kavels is er geen sprake van een aanzet van een stedelijke ontwikkeling. Het betreft hier 3 kavels. Het gebied ligt in het buitengebied waar in beginsel nieuwe (Stedelijke) bebouwing is uitgesloten.
Uitsnede Verordening ruimte
Op de slooplocatie moet vervolgens een passende herbestemming worden gelegd, passend bij de omgeving. Het herbestemmen van de bedrijfswoning naar burgerwoning wordt passend geacht. Het te handhaven bijgebouw van 200m2 bij de woning past ook binnen de Beleidsregel waarin een maximale maat van 200m2 is genoemd voor te handhaven (bij)gebouwen. De overige gronden van het agrarische bouwperceel zullen, voor zover niet noodzakelijk voor de RvR-woningen, bestemd worden als agrarisch gebied.
Hierbij wordt nog het volgende opgemerkt: de Beleidsregel geeft aan dat in beginsel maximaal 200m2 aan bijgebouwen mag blijven staan bij de voormalige bedrijfswoning. Dit omdat een (mede)de doelstelling van de regeling is ontstening van het buitengebied. Initiatiefnemer verzoekt om de naast de loods bij de bedrijfswoning van 200m2 ook nog een loods van 450m2 te mogen handhaven als bijgebouw bij een van de nieuwe ruimte-voor-ruimtewoningen aan 't Hoekske. Handhaving van dit bijgebouw is in principe in strijd met de Beleidsregel. Echter de loods wordt niet gehandhaafd als bijgebouw bij de voormalige bedrijfswoning maar als bijgebouw bij een nieuwe ruimte-voor-ruimtewoning. Vanuit de provinciale verordening worden geen regels gesteld met betrekking tot de omvang van bijgebouwen bij een woning. Op basis van de Tilburgse plansystematiek geldt hiervoor in principe een maximum van 200m2 wanneer er sprake is van een perceel gelijk aan of groter dan 5000m2. Echter omdat het om een bestaand gebouw gaat en bij omzetting van agrarische bedrijfsgebouwen naar een burgerwoning in de omgeving ook handhaving bijgebouwen tot ongeveer 500m2 acceptabel zijn bevonden is het streven om het bijgebouw tot 450m2 te handhaven ten behoeve van een nieuwe ruimte-voor-ruimte woning.
3.4 Gemeente
3.4.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
-
de Brabantstrategie
-
de Regiostrategie
-
de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
-
Binnenstad van de 21e eeuw
-
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
-
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
-
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
-
Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
-
Stadsregionaal park Stadsbos013
-
Stadsregionaal park Noord
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
-
Bedrijvenpark Zuid
-
Zorgcluster Leijpark
-
Duurzaam energielandschap Noord
De twee ecologische verbindingszones:
-
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
-
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
-
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
-
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
-
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
-
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
-
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
-
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
-
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
-
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
-
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
-
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in
het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
Specifiek voor dit plan is in de Omgevingsvisie 2040 het volgende opgenomen:
Bijlage 4 behorende bij de Omgevingsvisie 2040:
Binnen de Gemeente Tilburg komen diverse locaties in het buitengebied in de groenblauwe mantel en in het agrarisch gebied in aanmerking voor de provinciale Ruimte-voor-Ruimte regeling. De provincie heeft deze regeling en de voorwaarden in de Verordening Ruimte vastgelegd. In het kaartbeeld behorende bij bijlage 4 zijn de potentiele locaties voor Ruimte voor Ruimte in Tilburg weergegeven. In de Verordening ruimte is o.a. aangegeven wat wordt verstaan onder 'bebouwingslint': lijnvormige verzameling van gebouwen langs een weg buiten bestaand stedelijk gebied.
De beleidsomschrijving en de voorwaarden van de provincie in de Verordening ruimte zijn duidelijk, maar juist de visuele vertaling van geschikte locaties vraagt om uitwerking.
In bijlage 4 van de Omgevingsvisie 2040 is een visuele vertaling opgenomen wat volgens de gemeente Tilburg wordt gezien als bebouwingslinten. Zie bijgaand kaartbeeld. De aangegeven zoeklocaties voor Ruimte-voor- Ruimtewoningen op de kaart voldoen aan de voorwaarden uit de provinciale verordening Ruimte.
Pas na de integrale ruimtelijke toets blijkt of ruimte voor ruimte op de locatie mogelijk is. Dan worden bijvoorbeeld ook milieu-aspecten (zoals geluidshinder, externe veiligheid, stank etc) bekeken, vindt toetsing aan de EHS plaats en aan eventuele plannen voor de locatie. Naast de toets en goedkeuring van de gemeente is ook toetsing en goedkeuring van de provincie vereist. De provincie toetst per aangevraagde locatie.
Zoekgebied Ruimte-voor-Ruimte kavels Omgevingsvisie 2040
Voor het bouwen van drie ruimte-voor-ruimte woningen heeft een integrale toets plaats gevonden waaruit gebleken is dat het plan voldoet. de diverse onderzoeken zijn als bijlagen bij dit bestemmingsplan opgenomen. Ook voldoet het initiatief aan de Omgevingsvisie 2040. De woningen zijn geprojecteerd langs de bebouwingslinten zoals de gemeente Tilburg in haar Omgevingsvisie 2040 heeft opgenomen.
Uit de milieuvergunning van 19 juli 2013 blijkt dat het bedrijf op 10 september 1999 daadwerkelijk bedrijfsmatig in bedrijf was. Volgens de voorwaarden van de Ruimte-voor-ruimte-regeling van de Verordening ruimte moet het bedrijf voorafgaand aan de beëindiging gedurende een periode van drie jaar onafgebroken in bedrijf geweest. Gezien het feit dat het hier gaat om een bedrijf dat is afgebrand en de keuze voor herbouw dan wel stoppen en iets anders starten (in dit geval Ruimte-voor-ruimtewoningen) wat langer heeft geduurd (ook vanwege uitkering verzekeringspenningen) is het aannemelijk deze termijn in dit specifieke geval wat minder strikt te hanteren. Dit mede vanwege het feit dat staking van een intensieve veehouderij past binnen de zogenaamde afwaartse beweging die de gemeente en provincie voorstaan.
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
4.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
4.2.1 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.
Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.
Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.
4.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
4.3.1 Archeologie
4.3.2 Cultuurhistorie
-
In en in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten.
-
Ruim ten noordwesten van het plangebied bevindt zich het rijksmonument Waalwijkseweg 6 (boerderij). Ten oosten van het plangebied bevindt zich het gemeentelijke monument Heuvelstraat 10 (boerderij met bijgebouw).
-
De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). In de nabijheid van het plangebied komen diverse panden voor uit die periode. Molenhoefstraat 16-18 (boerderij met bijgebouw).
-
Aan de Molenhoefstraat bevinden zich diverse gebouwen uit de periode 1850-1940 die over enige cultuurhistorische waarde beschikken.
-
Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.
-
Historische structuren. De Molenhoefstraat is een historisch geografische lijn van hoge waarde.
-
Ruim ten oosten van het plangebied bevindt zich het natuurgebied De Brand. Dit gebied is ontstaan door turfontginningen in de hoge middeleeuwen en beschikt over een kenmerkende door watergangen gescheiden parcellering.
-
Ruim ten noorden van het plangebied bevindt zich het natuurgebied de Loonse en Drunense Duinen; een in de late middeleeuwen door ontginningen ontstaan gebied met zandverstuivingen.
4.3.3 Advies
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast.
Vanwege de lage archeologische verwachting en de in het onderzoek (2016/2017) geconstateerde bodem- verstoring is geen vervolgonderzoek noodzakelijk en kan het plangebied worden vrijgegeven voor wat betreft archeologie.
4.4 Volkshuisvesting
4.4.1 Algemeen: regionale afspraken
De gemeente Tilburg maakt samen met zeven andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In deze regio maken de gemeenten jaarlijks in het "Regionaal Ruimtelijk Overleg" / RRO samen met de provincie Noord-Brabant afspraken over de kwantitatieve woningbouwopgave, dit voor een voortschrijdende tienjaarsperiode. Basis hiervoor vormt de periodiek door de provincie uitgebrachte bevolkings- en woningbehoefteprognose, meest recent die uit 2014.
In de planperiode tot 2024 bedraagt de bouwopgave voor Tilburg ruim 9.600 woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke aanwas en de huishoudenverdunning van de gemeente, plus in de migratie afkomstig uit de regio (en daarbuiten). Van dit aantal worden 730 woningen ingezet om de programmadoelen in een drietal buurgemeenten tot 2020 te kunnen verwezenlijken.
Zeker tot 2025 behelst de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld zo’n 1.000 woningen per jaar, dit gecorrigeerd voor ca. 200w/jr. sloop. De effectieve vraag –uitgeoefend door de woonconsument– ligt momenteel lager als gevolg van de crisis, in verband waarmee een gemeentelijke bouwprogramma van gemiddeld 850 woningen per jaar tot 2020 wordt aangehouden.
4.4.2 Woonvisie
Behalve de aantallen (de kwantitatieve opgave) is in toenemende mate de kwalitatieve samenstelling van het bouwprogramma van belang in het woonbeleid. Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de vierjaarlijkse WoonVisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de Woonvisie Tilburg 2015 wordt, in navolging van de vorige, versterkt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg nog steeds een belangrijk beleidsthema, gegeven de natuurlijke aanwas, gezinsverdunning en immigratie.
Centraal in de Woonvisie Tilburg 2015 staat de gemeentelijke opgave te voorzien in een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, zodat zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend in relatie tot maatschappelijke ontwikkelingen en trends (w.o. demografie, individualisering/ keuzevrijheid, zelfredzaamheid & zorg, identiteit/beleving en duurzaamheid); dit geldt zowel de woning als de woonomgeving(/ woonmilieu).
Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften/klantvraag wordt gebruik gemaakt van een woonmilieutypologie. Hierbij wordt primair –naar analogie van de rijksoverheid– onderscheid gemaakt naar vijf woonmilieus, namelijk: Centrum-stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-Stedelijk, (Centrum-)Dorps en Landelijk, daarbij is –ook in díe volgorde– sprake van een afnemende woningdichtheid en nabijheid c.q. toegang tot voorzieningen, resp. (OV)bereikbaarheid. Deze indeling wordt waar nodig binnengemeentelijk verbijzonderd en/of verbonden met leefstijlkenmerken c.q. "woonwerelden" van bewoners.
Ten aanzien van het plangebied geldt het volgende:
Het plan past in de gemeentelijke woningbouwopgave en voldoet tevens aan de beleidsdoelen-Wonen in de WoonVisie, met name wat betreft het leveren van een bijdrage in de opgave grondgebonden wonen, in een Dorps woonmilieu, alsmede in de ontwikkeling van woningen in PO/particulier opdrachtgeverschap.
Voor het verder verloop van de planontwikkeling wordt aanbevolen de woning levensloopbestendig te ontwerpen en te laten voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen.
4.4.3 Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek (KWBO) & SmartAgent
De gemeente Tilburg voert elke vier jaar een woningbehoefteonderzoek uit. Het meest recente onderzoek is uitgevoerd in 2012. Veel woonwensen blijken in de tijd gezien behoorlijk bestendig en weinig te veranderen. De Tilburgers tonen doorgaans nog meer tevredenheid met hun woning en woonomgeving (/woningmarktgebied) dan in eerdere edities van het onderzoek.
Onder invloed van de crisis is de verhuisgeneigdheid van huishoudens enigszins gedaald, desondanks blijkt ruim meer dan een derde van de huishoudens zich op een andere woning te oriënteren; een deel van de doorstromers en starters wacht af of stelt actie uit. Hoewel behoorlijk bestendig zijn de woonwensen van verhuisgeneigde huishoudens de laatste tijd wel wat bescheidener geworden, en dragen daarmee ook de tekenen van de crisis. Zo richten doorstromers zich minder op de koopsector en is er in het algemeen meer belangstelling voor de huursector.
Daar waar het KWBO inzicht biedt in de zgn. "harde" kenmerken (i.c. huishoudens- en woningkenmerken, verhuisplannen enz.), levert het leefstijlonderzoek van SmartAgent (2013) informatie over de drijfveren van mensen in het gedrag dat zij vertonen en de keuzes die zij maken, oftewel inzicht in de normen/waarden- en belevingsaspecten (de "zachte" kant) van burgers op de woningmarkt. Beide onderzoeken vullen elkaar aan, vormen als het ware twee kanten van dezelfde medaille.
In samenhang bieden beide onderzoekrapportages aanknopingspunten voor doelgroep-segmentatie/ -specialisatie, dit gerelateerd aan de zgn. "woonwerelden"; "woonwerelden" zijn product-markt(vraag)- combinaties, waarin locatie (woonmilieu), consument (leefstijl) en product (woningtype) samen komen. Zo kunnen omgevings-/locatiekenmerken en consumentenvraag optimaal op elkaar worden afgestemd in het te ontwikkelen woonproduct(gamma). Inmiddels is er tevens het Regio-WBO Hart-van-Brabant, uitgevoerd in 2014. Daarin zijn de onderzoekdata uit beide Tilburgse onderzoeken in samenhang geïntegreerd.
4.4.4 Woonkwaliteiten
Naast woonmilieudifferentiatie is meer variatie in het aanbod van nieuwbouwwoningen geboden. Enerzijds voortkomend uit de maatschappelijke ontwikkelingen als individualisering, ontgroening & vergrijzing, anderzijds vanuit de verander(en)de klantvraag die steeds kwalitatiever van aard is, ook qua identiteit/beleving (leefstijl). Aspecten waarop gebiedsgericht sturing plaatsvindt zijn leefstijl/"woonwereld", het aandeel appartementen in bouwplannen, het aandeel goedkope (huur)woningen, de beschikbaarheid van bouwkavels voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap / eigenbouw, de hoeveelheid levensloopbestendige nieuwbouw (/ wonen-met-zorg) en het voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen/PkVW.
Leefstijl/"woonwereld"
Het KWBO biedt inzicht in de zgn. "harde" kenmerken (i.c. huishoudens- en woningkenmerken, verhuisplannen enz.). Complementair levert het leefstijlonderzoek van SmartAgent (2013) informatie over de drijfveren van mensen in het gedrag dat zij vertonen en de keuzes die zij maken, oftewel inzicht in de normen/waarden- en belevingsaspecten (de "zachte" kant) van burgers op de woningmarkt.
Samen bieden beide onderzoeken aanknopingspunten voor doelgroep-segmentatie/-specialisatie, uitmondend in zgn. "woonwerelden". Hiermee kunnen omgevings-/locatiekenmerken en consumentenvraag optimaal op elkaar worden afgestemd in het te ontwikkelen woonproduct(gamma).
Consumentgericht bouwen – eigenbouw / (C)PO
Getuige de Woonvisie staat de woonconsument centraal in het woonbeleid. Consumentgericht bouwen, in z'n ultieme vorm het ruimte geven aan eigenbouw / (C)PO, dient in dat verband zo veel mogelijk gefaciliteerd te worden, met name in de grondgebonden woningproductie.
Het onderhavige plan biedt hiervoor optimale uitgangspunten.
Levensloopbestendig bouwen (/ wonen met zorg)
De huisvesting van zorgbehoevenden (m.n. ouderen en gehandicapten), gemengd met de overige bevolking, is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Ter bevordering van hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie streeft de gemeente Tilburg er naar dat nieuwbouwwoningen "levensloopbestendig" worden ontwikkeld, dan wel daartoe eenvoudig aanpasbaar zijn. Dat wil zeggen dat de "primaire ruimten", i.c. woonkamer, keuken, hoofdslaapkamer en badkamer/toilet, gelijkvloers (te maken) zijn op entreeniveau van de woning.
Daarenboven bestaat het streven dat er voldoende welzijns- en zorgdiensten in de nabijheid zijn, dan wel gerealiseerd worden. Hiertoe is het concept van de Servicewijken/woonservicezones ontwikkeld, waarbij woon-, welzijn- en zorgdiensten op gebiedsniveau optimaal op elkaar worden afgestemd. Bij nieuwe uitleglocaties dient invulling aan dit concept te worden geven.
Het onderhavige plan biedt goede mogelijkheden voor levensloopbestendige nieuwbouw. Zie voor concrete ontwerphandreikingen de Werkwijzer Levensloopbestendigheid & toegankelijkheid 2.1.
Politiekeurmerk Veilig Wonen
Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen bestaat eigenlijk uit twee keurmerken, namelijk een voor nieuwbouw en een voor bestaande bouw.
Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast (i.c. certificering plaatsvindt), zowel op woningniveau, als ook op het niveau van de woonomgeving.
Een folder is te vinden op www.tilburg.nl.
Toetsing plan
Het plan voorziet in de ontwikkeling van drie ruimte -voor-ruimte woningen in het buitengebied. Bij de planuitwerking dient rekening te worden gehouden met veiligheid middels het Politiekeurmerk Veilig Wonen en levensloopbestendig bouwen waarmee het plan passend is binnen de kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwopgave van de gemeente Tilburg.
4.5 Groen En Speelruimte
4.5.1 Bomennota Tilburg boomT
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Boomwaardezoneringskaart
Maatregelen in bestemmingsplan
De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als Boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart (Boomwaardekaart) bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "potentieel waardevolle boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8m en 15m vanuit het hart van de desbetreffende boom.
4.6 Verkeer En Parkeren
4.6.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:
Algemeen
-
De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen;
-
alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.
Autoverkeer
-
Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde;
-
voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Sinds 2010 wordt dynamisch verkeersmanagemental ingezet om de doorstroming te optimaliseren.
Parkeren
-
Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen en bijbehorend processchema gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2011, vastgesteld juni 2012.
Goederenvervoer
-
Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.
Mobiliteitsmanagement
-
Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.
Categorisering wegen
Uitwerking in bestemmingsplan
Het plangebied is gesitueerd tussen Tilburg Noord en Udenhout ten westen van de spoorlijn Tilburg - Den Bosch en ligt buiten de buiten kom aan de Molenhoefstraat en aan 't Hoefke. Zowel de Molenhoefstraat als 't Hoefke zijn erftoegangswegen die een verbinding vormen tussen Tilburg noord en Udenhout. De percelen worden ontsloten via privé inritten.
Bouwplannen moeten voldoen aan de, op dat moment vastgestelde, parkeernormen. Het parkeren van de te zijner tijd te bouwen woningen vindt geheel plaats op eigen terrein.
4.6.2 Tilburgs Openbaar Vervoerplan, provinciale OV-visie, Programma Hoogfrequents Spoorvervoer (PHS)
De provincie Noord Brabant is opdrachtgever van het openbaar vervoer per bus in Tilburg. De lijnvoering en de inrichting van de belangrijkste haltes zijn gebaseerd op het Tilburgs Openbaar vervoer Plan (TOP) uit 2000. De aansturing door de provincie gebeurt op basis van de provinciale OV-Visie: OV-visie Brabant, Vraaggericht, verbindend, verantwoord (oktober 2012), die ook als basis dient voor de aanbesteding van het openbaar vervoer vanaf eind 2014 tot en met 2023, waarin de afspraken met de vervoerder over de uitvoering van het openbaar vervoer zijn vastgelegd. De dienstregeling van het openbaar vervoer wordt vormgegeven in Ontwikkelteams, waarin ook de gemeente participeert.
Voor het treinverkeer is de Rijksoverheid opdrachtgever. Vanuit het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer
(PHS), het aantal treinen van en naar de Tilburgse stations worden uitgebreid.
Aan de Molenhoefstraat en 't Hoefke zijn geen haltes van het openbaar vervoer aanwezig.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
5.2 Milieuhinder Bedrijven
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
In de omgeving liggen naast een horecabedrijf voornamelijk agrarische bedrijven. Voor de agrarische bedrijven is het aspect geur meestal de bepalende factor. Daarom is er een geuronderzoek uitgevoerd (zie hiervoor paragraaf 5.7.2). Voor de overige aspecten en het horecabedrijf geldt dat de richtafstanden uit de VNG-brochure worden gehaald.
Hiermee is voor het plan sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
5.3 Externe Veiligheid
5.3.1 Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.
De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
-
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
-
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;
-
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
5.3.2 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
In Bijlage 1 Inventarisatie van risicobronnen verantwoording groepsrisico zijn de risicobronnen die relevant zijn (binnen het invloedsgebied liggen) geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van het spoortraject Tilburg - Vught en twee leidingen van de N.V. Rotterdam-Rijn Pijpleiding. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in voornoemde bijlage.
5.3.3 Beleidsvisie externe veiligheid
In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het plangebied aangemerkt als luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:
-
Kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;
-
Geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;
-
Bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;
-
Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;
-
Beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.
Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.
5.3.4 Conclusies en restrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoortraject Tilburg - Vught en twee leidingen van de N.V. Rotterdam-Rijn Pijpleiding. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie Bijlage 1 Inventarisatie van risicobronnen verantwoording groepsrisico). De brandweer Midden- en West-Brabant heeft ingestemd met het gebruik van het standaardadvies voor de verantwoording groepsrisico. Zie Bijlage 2 Advies Brandweer Midden en West Brabant
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
-
er bevinden zich geen PR10-6-contouren van risicobronnen binnen het plangebied;
-
het groepsrisico van de relevante risicobronnen zal geen toename kennen ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling;
-
de bereikbaarheid van het plangebied is goed;
-
goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit;
-
het plangebied ligt aan de rand van het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings- en alarmeringssysteem), dit biedt de mogelijkheid de bewoners tijdig te waarschuwen;
-
de aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten;
-
bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Bij mechanische ventilatie heeft het de voorkeur dat deze in de meterkast kan worden uitgezet. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk;
-
de brandweer voldoet aan de opkomsttijd conform het dekkings- en spreidingsplan.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
5.4 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
5.5 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
5.5.1 Wegverkeerlawaai
Binnen het plangebied zijn geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zones van wegen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). Het betreft 3 ruimte-voor-ruimte woningen en een bedrijfswoning die wordt her bestemd als burgerwoning.
Voor deze geluidgevoelige bestemmingen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen uit de Wet geluidhinder. Zie Bijlage 3 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat er voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder indien de ruimte voor ruimte woning aan de Molenhoefstraat op een afstand van tenminste 18m uit de perceelgrens wordt gerealiseerd. Uit de planverbeelding blijkt dat dit het geval is.
Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
5.5.2 Railverkeerlawaai
Binnen het plangebied zijn geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. Het betreft 3 ruimte-voor-ruimte woningen en een bedrijfswoning die wordt her bestemd als burgerwoning.
Door de gemeente Tilburg is met het railverkeerslawaaimodel een berekening uitgevoerd naar de optredende geluidbelastingen.
Uit de berekening blijkt dat de geluidbelasting lager is dan de voorkeurs grenswaarde van 55dB. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening .
In onderstaande figuur zijn de rekenresultaten weergegeven.
Woning langs de Molenhoefstraat geluidbelasting RVL max 50dB
Woningen langs "t Hoekske geluidbelasting RVL max 53dB
5.5.3 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht.
Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
5.5.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones).
Deze zones liggen niet over het plangebied.
5.6 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van 3 ruimte-voor-ruimte woningen en het herbestemmen van een bedrijfswoning naar een burgerwoning.
Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "in betekenende mate"-project zoals bedoeld in het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'.
Verder onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
5.7 Geur
5.7.1 Industriële geur
In en om het plangebied is geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.
5.7.2 Agrarische geur
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de 'Wet geurhinder en veehouderij' (5 oktober 2006) en de bijbehorende 'Regeling geurhinder en veehouderij' van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de 'Regeling geurhinder en veehouderij'. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
Omdat het plangebied omringt is door diverse veehouderijen is er nader onderzoek gedaan naar de geurhinder. Uit de conclusie van het rapport blijkt dat omliggende veehouderijen niet worden beperkt door de komst van de nieuwe woningen. Daarnaast blijkt dat er voor de nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaan woon- en leefklimaat. Zie Bijlage 4 Onderzoek geur veehouderijen.
5.8 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Bodem
Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld.
Bodemkwaliteitskaart
Het bestemmingsplangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone landbouw en natuur.
Binnen het bestemmingsplan zijn bij de gemeente Tilburg geen actueel onderzoeken beschikbaar.
Dempingen.
Uit historisch onderzoek is gebleken dat er op locatie geen dempingen hebben gelegen.
Ondergrondse tank.
Uit historisch onderzoek is gebleken dat er op de locatie 2 bovengrondse tanks aanwezig zijn.
Olietransportleiding.
Ten zuiden van de locatie is een olietransporleiding geregistreerd.
Conclusie.
Omdat van de locatie zelf geen recente bodemonderzoeken bekend zijn, dient voor het verkrijgen van een bouwvergunning een bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
5.9 Natuur En Ecologie
Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet Natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
-
Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats1
-
Overige inheemse broedvogels
-
Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn
-
Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling2
-
Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
1Deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep" (Dienst Regelingen, 2009). Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn.
2De algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Verordening ruimte 2014. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
Analyse plangebied
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen op 1,6 km afstand. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.
Natuurbescherming in Verordening Ruimte 2014
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Verordening Ruimte. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op ca. 630m ten zuidwesten van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 5.1 lid 6 van de Verordening Ruimte, zijn gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling redelijkerwijs uit te sluiten.
Soortenbescherming
In de omgeving van het plangebied komen streng beschermde soorten voor. Het gaat daarbij om gebouw bewonende vleermuis- en vogelsoorten, zoals gewone dwergvleermuis, kerkuil, steenuil en huismus. Het bestemmingsplan voorziet niet in de sloop van bebouwing waarin beschermde gebouw bewonende soorten kunnen voorkomen. Het plangebied zal wel deel uitmaken van het foerageergebied van vleermuizen en uilen. De gewenste woningbouw voorziet in een zeer beperkte afname van foerageeergebied van de genoemde soorten en zal geen wezenlijk effect hebben op de instandhouding van deze soorten. Door de voorgestelde landschappelijke inpassing zal het plangebied juist kwalitatief verbeteren als foerageergebied.
In het gebied begroeiingen aanwezig waar vogels in kunnen nestelen, in de vorm van bomen en hagen. Het gaat daarbij om vogelsoorten waarvan de nesten uitsluitend gedurende de broed- en nestperiode beschermd zijn. Vaste, jaarrond beschermde nesten zoals roofvogel- en roekennesten zijn niet aanwezig. Doordat de bomen en hagen behouden blijven is aantasting van vogelnesten op voorhand redelijkerwijs uit te sluiten.
Voor overige soortgroepen geldt dat het plangebied uitsluitend geschikt is als vaste rust- en verblijfplaats van algemeen vrijgestelde soorten. Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.
Conclusie
Vanuit de wettelijke gebiedsbescherming zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Ook vanuit de natuurbeschermingsregels uit de Verordening Ruimte (Natuurnetwerk Brabant en Groenblauwe Mantel) zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden.
Het bestemmingsplan kan zonder specifieke voorzorgsmaatregelen in overeenstemming met de wettelijke soortenbescherming worden uitgevoerd.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
Situatie
Het plangebied is gelegen in het buitengebied tussen Udenhout en Berkel-Enschot. In het plangebied worden drie ruimte-voor-ruimte woningen aan de Molenhoefstraat 23 /'t Hoekske. De bestaande agrarische bedrijfswoning wordt omgezet naar een 'burgerwoning' en de agrarische bedrijfsactiviteiten (Legkippen) worden gestaakt.
Bestaand watersysteem
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Zandleij en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.
De bruto oppervlakte is ongeveer 1,4ha. Dit gebied heeft in de bestaande situatie een agrarisch gebruik. De bestaande schuren voor de legkippen worden verwijderd. Ter compensatie kunnen op deze locatie een aantal woningen op deze locatie worden gebouwd.
Het gebied ligt ten noorden van Berkel-Enschot en ten zuidwesten van Udenhout. Het plangebied grenst in het Oosten aan 't hoekske en in het westen aan de Molenhoefsestraat. Het maaiveld varieert en is gelegen tussen 10,9m +NAP aan 't Hoekske (wegpeil 11,30m +NAP) en 11,9m +NAP aan de Molenhoefsestraat (wegpeil 11,40m +NAP). Het peil van de bestaande woning aan de Molenhoefsestraat 23 ligt op ca. 11,9m +NAP.
Grondwater
De GHG in het plangebied ligt op ca. 10,50m +NAP tot 11,00m +NAP. Om te voorkomen dat ter plaatse van de wegen het grondwater te hoog komt te staan ligt er aan beide zijde van de weg een greppel.
Ter plaatste van de bestaande woning bedraagt de ontwatering ca 0,9m. Het huis staat wat hoger.
Oppervlaktewater
Langs de omliggende wegen ligt een greppel voor de ontwatering van de weg. In het plangebied zelf zijn geen greppels of sloten aanwezig. Nabij het plangebied, in het zuidwesten, ligt een leggerwatergang ZL 8.
Het hemelwater afkomstig van verhard oppervlak wordt afgevoerd naar de bodem of rechtstreeks geloosd op de greppel langs de weg.
Afvalwater
Het afvalwater wordt in het plangebied ingezameld via een drukrioleringssysteem. Via de drukriolering wordt het afvalwater afgevoerd via het vrijvervalstelsel van de Udenhout naar de rioolwaterzuivering.
Tabel 1. Gebiedskenmerken
Kenmerk | In plangebied |
Stroomgebied | Zandleij |
Waterbeheerders | Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel Oppervlaktewater: waterschap De Dommel |
Bruto oppervlakte | 1,4ha |
Terreinhoogte | 10,85 +NAP tot 11,30m +NAP |
Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) | 10,7m +NAP tot 11,0m +NAP |
Ontwateringdiepte | 0,25-0,5m |
Bodem | Zwakzandige leemlenzen dikker dan 1m |
Riolering | Drukriolering |
Afkoppelgebied | n.v.t |
Oppervlaktewater | geen |
Keur beschermde gebieden | Zie afbeelding 1. |
Figuur 1: keur beschermde gebieden
Het gebied ligt in een door de keur beschermd gebied. Deze gebieden betreft beperkt invloedsgebied Natura 2000. Aan de westzijde van de Molenhoefstraat (het plangebied ligt aan de oostzijde van de weg) ligt een invloedsgebied van Natura 2000.
De referentiesituatie wat de afvoerende oppervlakten betreft is de bestaande situatie. In tabel 2 zijn de bestaande afvoeroppervlakten weergegeven.
Tabel 2. Afvoerende oppervlakten in de bestaande referentiesituatie
Oppervlakten * | oppervlakte (m²) |
Dak | 850 |
schuren | 3.000 |
Verharding particulier | 1.050 |
Onverhard (akker/tuin) | 9.200 |
Open water(berging) | 0 |
Totaal (m²) | 14.100 |
* Bron: gbk-T en luchtfoto en principeverzoek herontwikkeling Molenhoefstraat 23 Berkel-Enschot door Everhage b.v. april 2011.
Beleidskader
Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Waardevol Water' 2016 - 2021 vastgesteld. Tevens is het Provinciale Milieu en Waterplan 2016 - 2021 door de provincie Noord Brabant vastgesteld. Beide plannen lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water. Het Waterbeheerplan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meer waarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de Keur waterschap De Dommel (datum intrede 1 maart 2015), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg in het vGRP 2016-2020, vastgesteld november 2016. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De Omgevingsvisie 2040 is in september 2015 vastgesteld. Daarin zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd. Daarin wordt de vastgestelde visie verder afgewikkeld. In het vGRP is verder invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijk Rioleringsplannen.
Duurzaam watersysteem
Grondwater/T-hoogte
De eigenaar van de grond bepaalt de hoogten van het terrein / vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze terreinhoogten moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:
-
Voldoende ontwateringdiepte;
-
De water- en vochtigheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende voor de nieuwe functie van de ruimte;
-
De vuil- en regenwaterafvoer moet mogelijk zijn via de aangeboden lozingspunten;
-
Aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de grens (T-hoogte);
-
Geen afvloeiend regenwater afwentelen buiten de (toekomstige) percelen;
-
Afdoende bescherming tegen overstroming bij extreme neerslag.
De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Deze blijft gelijk aan de bestaande weg hoogte.
In de bestaande situatie is de ontwateringdiepte onvoldoende voor de nieuwe functies. Om vocht- en / of grondwateroverlast te voorkomen moet in het plangebied preventieve maatregelen genomen worden. Vanuit het oogpunt van hydrologisch neutraal ontwikkelen is drainage van grondwater onder het gemiddelde hoogste grondwater niet toegestaan. De woningen dienen voldoende ontwatering te hebben. Om dit te realiseren moet het peil ter hoogte van de bouwvlakken worden verhoogd. Hierbij moet worden uitgegaan van een optredende gemiddeld hoogste grondwaterstand van 11,00m +NAP. Geadviseerd wordt om een bouwpeil te hanteren van tenminste 11,90m +NAP of om met het ontwerp van het gebouw hier rekening mee te houden.
Oppervlaktewater en Hemelwater
Het plangebied is bij de referentiesituatie deels verhard. Het regenwater afkomstig van de verharde oppervlakken vloeien af naar onverhard terrein om daar te infiltreren of lozen rechtstreeks op de greppels langs de weg. De afvoerende oppervlakten in de nieuwe situatie zijn bepaald op basis van de verbeelding.
In tabel 3 zijn deze oppervlakten weergegeven. De afvoerende oppervlakte neemt af ten opzichte van de bestaande / referentie situatie met 2.400m².
Tabel 3. Afvoerende oppervlakten in de plansituatie
Oppervlakten | oppervlakte (m²) |
Dak | 875 |
Verharding particulier | 1.625 |
Onverhard | 11.600 |
Open water(berging) | 0 |
Totaal (m²) | 14.100 |
Het toepassen van uitloggende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen, als het regenwater valt op de afvoerende oppervlakten van daken en verharding en verder afstroomt.
Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren). Mogelijkheden hiervoor zijn:
-
Water opvangen in de tuin, poelen, regentonnen e.d.;
-
Minder terrein verharden.
-
Hergebruik van regenwater voor bijvoorbeeld toiletspoeling of wassen van voertuigen;
-
Groene daken;
-
Waterdoorlatende verharding;
-
Alle beetjes helpen; andere / innoverende ideeën zijn mogelijk.
Voorkomen moet worden dat het hemelwater verontreinigd raakt.
Het toepassen van uitloggende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen, als het regenwater valt op de afvoerende oppervlakten van daken en verharding en verder afstroomt.
De impact van deze ontwikkelingen op het watersysteem is beperkt: de afvoerende oppervlakte neemt af. Daarom zijn er geen bijzondere compensatiemaatregelen / (bergings)eisen noodzakelijk voor deze ontwikkeling.
Watertoets
De impact van dit plangebied op het watersysteem is beperkt. De aanpak volgt het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het verbreed gemeentelijke rioleringsplan 2016-2019. Het bij het proces van de watertoets bijhorende wateroverleg wordt daarom maximaal verkort gevolgd. De opzet van het watersysteem is omschreven in deze waterparagraaf en direct verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies verstrekt. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de terinzagelegging.
Vooradvies Waterschap de Dommel
Het plan en bijhorende waterparagraaf is voorgelegd aan de waterbeheerder, waterschap De Dommel. De Dommel is akkoord met deze waterparagraaf, via de mail d.d. 18 november 2016.
Hoofdstuk 7 Opzet Planregels
7.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.
7.2.1 Bouwvlak en erf
De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit plan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.
Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.
In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.
Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
7.2.2 Bouwhoogte
De bouwhoogte is in de regels aangegeven.
7.2.3 Goothoogte
De goothoogte is in de regels aangegeven.
7.2.4 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
In het buitengebied geldt voor bijgebouwen bij woningen dat de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij een woning mag niet meer bedragen dan:
-
75m² op bouwpercelen, kleiner dan 1000m²;
-
150m² op bouwpercelen, groter dan of gelijk aan 1000m², doch kleiner dan 5000m²;
-
200m² op bouwpercelen, groter dan of gelijk aan 5000m²;
terwijl de goothoogte maximaal 3m en bouwhoogte maximaal 6m mag bedragen.
Verder wordt middels een bouwaanduiding de bestaande bijgebouwen die na sloop van het bedrijf gehandhaafd blijven op de verbeelding aangegeven.
7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:
-
Wonen - Buitengebied
-
Agrarisch
Daarnaast is sprake van een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Het plan geeft het college de bevoegdheid om afwijking van de bouwregels toe te staan.
Afwijking is mogelijk voor een grotere inhoud van de woning met een maximum tot 1500m³.
Gebruiksregels
Bij de bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Een bestemmingsartikel is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde (denk bijvoorbeeld aan graafwerkzaamheden).
Wijzigingsbevoegdheid
Bestemmingsartikel is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid.
7.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels
Hoofdstuk 3 bevat de'Algemene regels' ten aanzien van de volgende aspecten:
Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Algemene bouwregels
Artikel 7 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.
Algemene gebruiksregels
In artikel 8 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Algemene aanduidingsregels
In artikel 9 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld.
Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 10
Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 11.
Overige regels
Burgemeester en wethouders zijn middels artikel 13 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.
7.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangs- En Slotregels
Het vierde en laatste hoofdstuk heet 'Overgangs en Slotregels'. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Economische En Financiële Uitvoerbaarheid
Ingeval een toekomstige ontwikkeling een particuliere grondexploitatie betreft en er voor het realiseren van het plan voorzieningen van openbaar nut nodig zijn, schrijft de wet kostenverhaal voor. In deze gevallen, waar de gemeente zelf geen grond exploiteert en de voorzieningen en overige kosten dus niet zelf in de grondprijs kan verdisconteren, wordt doorgaans met initiatiefnemers een exploitatieovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst worden alle gemeentelijke kosten bij de initiatiefnemers in rekening gebracht, zoals de gemeentelijke plan- en apparaatskosten, de kosten 'Reserve Bovenwijkse Voorzieningen' en kosten van voorzieningen van openbaar nut, waaronder herstel van aangebrachte schade. Eveneens wordt een planschadeovereenkomst afgesloten. Door het afsluiten van een exploitatieovereenkomst en planschadeovereenkomst zijn deze plannen kosten neutraal voor de gemeente en derhalve economisch uitvoerbaar.
Met de initiatiefnemer is op 6 maart 2017 een overeenkomst tegemoetkoming in schade en mei 2017 een exploitatieovereenkomst gesloten. In de overeenkomst tegemoetkoming in schade is bepaald dat schade als gevolg van onderhavig bestemmingsplan, welke op de voet van afdeling 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door ontwikkelaar. In de exploitatieovereenkomst zijn de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan opgenomen, de bijdrage voor het fonds bovenwijkse voorzieningen en beeldende kunst alsmede de kosten voor de benodigde aanpassingen in het openbaar gebied. Ten behoeve van deze ontwikkeling dient de riolering te worden aangepast en inritten te worden aangelegd.
Aangezien het verhaal van kosten anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk is, is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.
De eis van economische en financiële uitvoerbaarheid houdt in dat het realistisch moet zijn om te verwachten dat tijdens de “levensduur” (10 jaar) van het bestemmingsplan de ontwikkelingen die door het plan worden mogelijk gemaakt, ook daadwerkelijk (kunnen) worden gerealiseerd. Hierbij gaat het dus in feite over het “realiteitsgehalte” van het bestemmingsplan.
Met de aanvraag voor Ruimte-voor-ruimte kavels en het beëindigen van het bestaande agrarische bedrijf zal met grote mate van zekerheid binnen de planperiode van dit bestemmingsplan de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt ook daadwerkelijk kunnen worden gerealiseerd.
De gewenste ontwikkeling vindt plaats op de grond die in eigendom is van de initiatiefnemer. De beoogde ontwikkeling betreft de bouw van 3 woningen. Gezien de initiatiefnemer de grond reeds in eigen bezit heeft en het programma zich beperkt tot de bouw van 3 woningen wordt het plan financieel-economisch uitvoerbaar geacht.
Gezien het bovenstaande wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht en is het kostenverhaal verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is zodoende niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg
9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied 94, 2e herziening (Molenhoefstraat 23 BKE) op 7 april 2017 gepubliceerd in Gemeenteblad.
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties.
Instantie | Datum verzending | Datum ontvangst reactie | Opmerkingen? |
Provincie Noord-Brabant Directie ROH | 25-01-2017 | 17-03-2017 | ja |
Hieronder wordt de overlegreactie met opmerkingen weergegeven, waarbij tevens het standpunt van het college van Burgemeester en wethouders wordt vermeld.
PROVINCIE NOORD-BRABANT:
Inhoudelijke standpunt
Ruimte-voor-ruimte
Artikel 7.8 van de Verordening bepaalt dat een bestemmingsplan gelegen binnen gemengd landelijk gebied kan voorzien in één of meerdere ruimte-voor- ruimte kavels onder de in dat artikel vermelde voorwaarden.
Onder andere dient er sprake te zijn van een aanzienlijke milieu- en ruimtelijke kwaliteitswinst.
Wij constateren dat nog niet of onvoldoende aan de in artikel 7.8 lid 2 van de Verordening opgenomen voorwaarden is voldaan. Onder andere is de milieuvergunning nog niet ingetrokken.
REACTIE GEMEENTE
Het intrekken van de milieuvergunning en het inleveren van fosfaatrechten door de initiatiefnemer moet nog geschieden door de initiatiefnemer. In de regels van het bestemmingsplan is hiervoor een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat het gebruik van de woningen pas is toegestaan nadat toepassing is gegeven aan de Ruimte-voor-ruimte regeling zoals is opgenomen in de Verordening ruimte van de Provincie Noord-Brabant. Via de anterieure overeenkomst is zekergesteld dat binnen 1 maand na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan de productie van dierlijke meststoffen feitelijk wordt beëindigd en de fosfaatrechten worden doorgehaald. Ook is via de anterieure overeenkomst zekergesteld dat de milieuvergunning wordt ingetrokken na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.
9.3 Burgerparticipatie
Op 22 november 2016 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een informatieavond gehouden in Brasserie Robben aan Molenhoefstraat 44 te Berkel-Enschot. Tijdens deze informatieavond is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. Het verslag van de informatieavond is als Bijlage 6 Verslag burgerparticipatie toegevoegd aan de toelichting.
Het plan is naar aanleiding van de burgerparticipatie niet aangepast.
9.4 Zienswijzen
P.M.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van invullen datum tot en met invullen datum. Tijdens deze periode zijn er invullen aantal zienswijzen ingediend. Deze worden hieronder zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.
N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009).
INVULLEN (per genummerde zienswijze een inhoudelijk oordeel, met conclusie dat zienswijze geheel of
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 1 Landschappelijke inpassing
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Parkeernormen
Bijlage 4 Boomwaardekaart
Bijlage 1 Inventarisatie Van Risicobronnen Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 1 Inventarisatie van risicobronnen verantwoording groepsrisico
Bijlage 2 Advies Brandweer Midden En West Brabant
Bijlage 2 Advies Brandweer Midden en West Brabant
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Onderzoek Geur Veehouderijen
Bijlage 4 Onderzoek geur veehouderijen
Bijlage 5 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 5 Landschappelijke inpassing
Bijlage 6 Verslag Burgerparticipatie
Bijlage 6 Verslag burgerparticipatie