KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer - Verblijf
Artikel 4 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Algemene Procedureregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied En Project
2.1 Beschrijving Plangebied
2.2 Beschrijving Project
2.3 Stedenbouwkundige Afweging
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijk
3.3 Provincie
3.4 Gemeente
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Indeling
4.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
4.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
4.4 Volkshuisvesting
4.5 Groen En Speelruimte
4.6 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
5.2 Milieuhinder Bedrijven
5.3 Externe Veiligheid
5.4 Vuurwerk
5.5 Geluid
5.6 Lucht
5.7 Geur
5.8 Bodem
5.9 Natuur En Ecologie
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
6.1 Beleid
6.2 Huidige Situatie
6.3 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 7 Opzet Planregels
7.1 Inleiding
7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
7.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels
7.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangs-en Slotregels
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg
9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
9.2 Omgevingsdialoog
9.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Besluit Hogere Waarden
Bijlage 3 Boomwaardekaart
Bijlage 4 Parkeernormen
Bijlage 1 Externe Veiligheid Weg
Bijlage 2 Externe Veiligheid Buisleiding
Bijlage 3 Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 4 Verkennend Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 7 Verslag Omgevingsdialoog
Bijlage 8 Nota Van Zienswijzen

Blaak Oost 2007, 2e herziening (Vaartlaan 2 en 7)

Bestemmingsplan - gemeente Tilburg

Vastgesteld op 14-07-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen.

1.2 plan

Het bestemmingsplan ‘Blaak Oost 2007, 2e herziening (Vaartlaan 2 en 7)’ met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2017031-e001 van de gemeente Tilburg.

1.3 aanbouw

Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan huis verbonden beroep

Beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw die kunnen worden beschouwd als

´aan-huis-verbonden´, waarbij:

  1. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;

  2. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform artikel8.4 van de regels van dit plan;

  3. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;

  4. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80 m² in beslag neemt;

  5. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;

  6. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen en detailhandel voortvloeiende uit de behandeling zoals haar-, huidverzorgingsproducten e.d.;

  7. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.

1.7 achtergevelrooilijn

De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.

1.8 ambachtelijk bedrijf

Een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.

1.9 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 bebouwingspercentage

Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.

1.11 bed & breakfast

Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken.

Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen.

1.12 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.

1.13 beperkt kwetsbaar object

Object zoals omschreven in het ´Besluit externe veiligheid inrichtingen´.

1.14 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.

1.15 bestaand

Bij bouwwerken: Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.

1.16 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.19 bouwblok

Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.

1.20 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.21 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.22 bouwlaag

Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.

1.23 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.27 bouwwerken van algemeen nut

Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.

1.28 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)

De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren - horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides daaronder begrepen- voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.

1.29 calamiteit

Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, aardbeving en dergelijke.

1.30 dakhelling

Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.

1.31 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt mede begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt. Tevens dient onder detailhandel te worden verstaan additionele horeca.

1.32 dienstverlening

Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.

1.33 dove gevel

Een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33dB onderscheidenlijk 35dB, alsmede;

een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

1.34 erf

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels per bouwperceel aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten.

1.35 erker

Transparante, ondiepte uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.

1.36 evenement

Een activiteit in de openlucht dan wel in al dan niet (deels) tijdelijke onderkomens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, sportieve, toeristisch-recreatieve, commerciële, sociale, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden, alsmede kermissen, braderieën, snuffelmarkten, rommelmarkten, straatfeesten en festivals of daarmee te vergelijken activiteiten.

1.37 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.38 geluidluwe buitenruimte

Ruimte waar de gecumuleerde geluidbelasting maximaal 55dB bedraagt. De ruimte ligt buiten de thermische schil en er heersen buitenluchtcondities. De geluidbelasting wordt bepaald volgens het Reken- en meetvoorschrift geluid. In deze berekening wordt de geluidbelasting van 30km/h wegen (verkeersintensiteit ≥ 500 mvt/dag meegenomen). De geluidbelasting wordt berekend op 1,5m hoogte t.o.v. het vloerpeil van de betreffende bouwlaag of van de buitenruimte.

1.39 geluidluwe gevel

Gevel die niet (of in beperkte mate) door externe bronnen met geluid wordt belast. De geluidbelasting op een geluidluwe gevel wordt bepaald op 1/2 van de verdiepingshoogte. De gecumuleerde geluidbelasting dient maximaal 55dB te bedragen exclusief de aftrek ex artikel

110.g Wet geluidhinder.

De geluidbelasting wordt bepaald volgens het Reken- en meetvoorschrift geluid. In deze berekening wordt de geluidbelasting van 30km/h wegen (verkeersintensiteit ≥ 500 mvt/dag meegenomen). De geluidbelasting wordt berekend op 1,5m hoogte t.o.v. het vloerpeil van de betreffende bouwlaag of van de buitenruimte.

1.40 geluidsgevoelig objecten

Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.41 gestapelde woning

Een woning, onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.

1.42 groenvoorzieningen

Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair e.d., alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.

1.43 grondgebonden woning

Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.

1.44 hogere grenswaarde

Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet Geluidhinder en/of Besluit geluidhinder.

1.45 hoofdgebouw of hoofdbebouwing

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.46 houtopstand

Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.

1.47 huishouden

Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:

  1. de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);

  2. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;

  3. de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.

1.48 kantoor

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccomodatie.

1.49 kortstondig

Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.

1.50 langzaam verkeer

Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.

1.51 logies

Het gedurende een relatief kort tijdsbestek verstrekken van verblijf aan personen, die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.52 maatschappelijke voorzieningen

Hieronder wordt verstaan:

  1. medische of paramedische voorzieningen, zoals ziekenhuis, kliniek, gezondheidscentrum, centrum voor dagbehandeling, consultatiebureau e.d.;

  2. welzijnsvoorzieningen, zoals verzorgingstehuis, verpleeghuis, inrichtingen voor mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking , tehuis voor daklozen e.d.;

  3. educatieve en sociaal-culturele voorzieningen, zoals basis-, voortgezet en wetenschappelijk onderwijs, beroepsonderwijs, kunstonderwijs, volksuniversiteit, cursuscentrum, onderwijsinstituten t.b.v. specifiek onderwijs, bibliotheken e.d.;voorzieningen t.b.v. kinderopvang zoals kindercrèche, peuterspeelzaal, speelterrein, kinderdagverblijf en (naschoolse) kinderopvangcentrum, al dan niet commercieel;

  4. openbare en bijzondere instellingen waaronder overheidsinstellingen zoals stadskantoren, politiekantoor e.d.;

  5. maatschappelijke voorzieningen zoals buurt- en clubhuis, wijkcentrum (o.a. Multi Functionele Accommodatie), sociëteit e.d.

1.53 maatvoeringsvlak

Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.

1.54 monumentale boom

Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.

1.55 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties

t.b.v. gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.56 onbebouwd erf

Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.

1.57 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20m boven peil.

1.58 ondergeschikte delen van een bouwwerk

Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, balkons, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, luchtbehandelings-/ventilatieinstallatie, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, gevelisolatie (al dan niet met bijbehorende ommanteling), draagconstructies e.d. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.

1.59 onderkomen

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken, voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.

1.60 onzelfstandige wooneenheid/eenheden

Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.

1.61 openlucht- en sportieve recreatie

Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. dag-, verblijfs- en sportieve recreatie welke geheel of grotendeels in de openlucht plaatsvindt, zoals een trim- / fitnessparcours, een jongerenhangplek e.d.

1.62 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.63 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.

1.64 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.65 peil (straatpeil)

Hieronder wordt verstaan:

voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.66 perceel

Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.

1.67 plangrens

Een weergegeven lijn, die de grens van het plan aanduidt.

1.68 potentieel waardevolle boom

Een ingevolge de gemeentelijke Boomwaardekaart of het gemeentelijke bomenbeleid als zodanig aangeduide boom.

1.69 rijstrook

Gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.

1.70 risicovolle inrichting

  1. Een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

  2. een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet Milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;

  3. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.

1.71 ruimtelijke ontwikkelingen

Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.

1.72 speelvoorzieningen

Voorzieningen ten dienste van sport en spel.

1.73 sport

Het geheel van voorzieningen t.b.v. sportbeoefening, zoals: ijsbaan/hal, (openlucht)zwembad, sportvelden, atletiekbaan, basketbalveld, handbalveld, jeu de boulesbaan, tennisbaan /- complex, sporthal, alsmede bijbehorende bebouwing zoals kleedruimten, clubhuis/verenigingsgebouw, opslagruimten, technische ruimten e.d.

1.74 straatpeil

Zie peil (straatpeil).

1.75 uitbouw

Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.76 verkeer- en vervoervoorzieningen t.b.v. wegverkeer

Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.

1.77 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf

Hieronder wordt verstaan: het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.

1.78 voorgevelrooilijn

De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.

1.79 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn t.b.v. een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten e.d.

1.80 weg

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.81 Wet geluidhinder

De wet van 16 februari 1979, staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.

1.82 Wet milieubeheer

De wet zoals geplaatst in het staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.

1.83 wonen

Hieronder wordt verstaan:

  1. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;

  2. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;

  3. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als 'aan huis verbonden beroep', zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.

1.84 woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbonden beroep.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer - Verblijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. een goede landschappelijke inpassing;

  3. de verkeersveiligheid;

  4. de sociale veiligheid;

  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  1. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:

  1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. de brandveiligheid;

  5. de milieusituatie;

  6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  7. parkeergelegenheid op eigen terrein;

  1. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Ondergronds bouwen

6.2 Hoofdtoegang woningen

6.3 Onbebouwd terrein bij gebouwen

6.4 Ruimte tussen bouwwerken

6.5 Bouwen in nabijheid van monumentale en potentieel waardevolle bomen

6.6 Parkeerregeling

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  4. voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;

  2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.

8.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functieaanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting e.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

8.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;

  2. vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken.

8.4 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.

8.5 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte niet meer dan 3,5m mag bedragen en;

  2. de oppervlakte niet meer dan 50m² mag bedragen.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

9.1 Wijzigingsbevoegdheid reconstructie, herverkaveling of renovatie

  1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:

  1. de reconstructie of herverkaveling van een (deel van een) bouwblok met in het ongerede geraakte, al dan niet complexgewijze bebouwing waarvan de functie wordt beëindigd;de reconstructie van een (deel van een) bouwblok waarbij de functie geheel of grotendeels wordt gehandhaafd, maar (infra-) structuur, ontsluiting, verkaveling e.d. worden aangepast;

  2. de reconstructie, herverkaveling of renovatie van een gebouw of een bouwblok waarbij nieuwe rooilijnen kunnen worden weergegeven;

  3. de ontsluiting of herverkaveling van het gebied ten einde nieuwe bestemmingen 'Verkeer' of 'Verkeer-Verblijf' projecteren;

  4. de herverkaveling van het gebied of om tot een optimale verkaveling te komen, door aangrenzende bestemmingen voor openbaar gebied ('Verkeer', 'Verkeer-Verblijf' e.d.) geheel of deels om te zetten in een nieuw te realiseren bestemming binnen die herverkaveling, of deze bestemmingen geheel of deels elders in de nieuwe verkaveling onder te brengen;

  1. er mag geen sprake zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid;

  2. na wijziging zijn de regels van het bestemmingsplan hierop van toepassing.

9.2 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50m2 kunnen worden gebouwd, zulks tot een maximale oppervlakte van 100m2.

Artikel 10 Algemene Procedureregels

Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Algemene regels inzake nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;

  2. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;

  3. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;

  4. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en open erven.

11.2 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %;

  2. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

  3. indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

  4. het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Blaak Oost 2007, 2e herziening (Vaartlaan 2 en 7)

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de realisatie van zes villa’s aan de Vaartlaan in Tilburg. Deze villa’s zijn voorzien op de kavels Vaartlaan 2 en 7. Specifiek gaat het om de perceel die kadastraal bekend staan als gemeente Tilburg, sectie AA, nummers 2004 en 1252. Deze kavels beschikken over een diepe tuin die evenwijdig zijn gelegen aan de Vaartlaan in de richting van de rijksweg A58. Op ieder kavel zijn drie villa’s voorzien. De bestaande woningen Vaartlaan 2 en 7 blijven behouden.

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

[image]

Luchtfoto met de begrenzing van het plangebied (plangebied geel omlijnd) (Bron: http://pdokviewer.pdok.nl/)

1.2 Het Plangebied

Het plangebied bestaat grofweg uit het zuidelijke deel van de tuinen van de kavels Vaartlaan 2 en 7, inclusief het deel van de Vaartlaan die deze percelen van elkaar scheidt. Het plangebied is gelegen aan de rand van de wijk Blaak, dat is gelegen in het zuidwesten van Tilburg. De binnenstad van Tilburg is gelegen op hemelsbreed circa 3 kilometer van het plangebied. Op ongeveer 100 meter ten zuiden van het plangebied is de rijksweg A58 gelegen. Direct ten zuiden van deze rijksweg ligt industrieterrein Katsbogten. Op ongeveer 2 kilometer ten zuiden van het plangebied is het Natura2000 gebied ‘Regte Heide en Riels Laag’ gelegen.

1.3 Voorgaande Plannen

Dit bestemmingsplan is en partiële herziening van het bestemmingsplan ‘Blaak Oost 2007’, dat op 13 maart 2009 onherroepelijk is geworden. In dit bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming 'wonen'. Een herziening van dit bestemmingsplan is nodig, omdat ter plaatse van de nieuwe woningen geen bouwvlak is gelegen en de regels van het vigerende bestemmingsplan het realiseren van nieuwe bebouwing op die plaats niet mogelijk make

[image]

Uitsnede bestemmingsplan ‘Blaak Oost 2007’. Het plangebied is globaal met rood omlijnd.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied En Project

2.1 Beschrijving Plangebied

De percelen Vaartlaan 2 en 7 liggen in de Wijk de Blaak in het zuidwesten van Tilburg. Deze wijk wordt begrensd door de Baroniebaan aan de noordkant en de Blaakweg aan de oostkant en aan de zuidzijde door de A58. Aan de westzijde kan het buitengebied als grens van de Blaak bestempeld worden. De Blaak telt ongeveer 6.000 inwoners.

De Blaak is één van de naoorlogse uitbreidingswijken van Tilburg. De wijk vindt zijn oorsprong in het 'Uitbreidingsplan in Hoofdzaak' uit 1947. In 1953 stelde het gemeentebestuur het hierop gebaseerde 'Plan in Hoofdzaken' vast. Hierin zijn gebieden bepaald die voor stadsuitbreiding in aanmerking kwamen in de periode 1969-1980, onder meer een woonwijk in het gebied de Blaak.

De Blaak werd uitdrukkelijk gezien als een uitbreidingswijk voor de duurdere particuliere bouw. In de Blaak zijn dan ook vooral woningen in de hogere prijsklasse gerealiseerd. Er is wel enige variatie van woningtypologieën.

In de wijk zijn vooral rijwoningen, twee-onder-één-kap woningen, vrijstaande woningen als bungalows te vinden. Deze verschillende woningtypen zijn door elkaar heen verspreid over de wijk gerealiseerd. In de omgeving van onderhavig plangebied zijn voornamelijk vrijstaande woningen van één bouwlaag met kap.

Bij de planontwikkeling van de Blaak zijn oorspronkelijke landschappelijke elementen van het gebied in beperkte mate meegenomen. Alleen een spoordijkje (voormalige treinverbinding Tilburg-Turnhout) is als een recht fietspad in het plan gehandhaafd, bekend als het 'Bels Lijntje'. Ondanks het feit dat het aanwezige landschap beperkt werd meegenomen in de planvorming is er wel een verkaveling ontstaan die zeer landschappelijk oogt. De slingerende wegen en paden en de toepassing van hofverkavelingen zorgen voor een informeel gegroeid geheel. Deze stedenbouwkundige vorm is typerend voor de bouwperiode van de wijk eind jaren 70. Het landschappelijk karakter van de Blaak wordt ook veroorzaakt door de vijvers in het gebied . Deze waterpartijen kunnen wel gezien worden als een verwijzing naar het oorspronkelijk moerassige karakter van het gebied waar lange tijd grote vennen te vinden waren.

Het groende aanzien van de Blaak wordt in de eerste plaats bepaald door de privé-tuinen. Openbare beplanting komt verder met name voor langs de vijvers en de hoofdwegen en langs de oude lijnen Bels Lijntje (Dongepad) en het Reuselpad. Het fietspad Dongepad vormt een doorgaand element in de Blaak. De dichtbeplante bomenrij langs dit fietspad is de enige lange lijn van groen binnen de wijk en vormt zo een ruggengraat voor de hele wijk. Van mindere beeldbepalende betekenis is de aanplant in de straten en erven. Aan de westkant grenst een natuur-/bosgebied aan de wijk. Ook wordt de wijk geheel omsloten door een forse groene zone. Aan drie zijden biedt deze groene zone een afscherming tussen de woonwijk en de wegen A58, Baroniebaan en Ringbaan-West - Blaakweg. Onderhaving plangebied grenst aan de zuidkant direct aan deze groene zone.

Wat betreft de verkeersstructuur in de Blaak, is er een duidelijke hiërarchie van wegen te herkennen. De rondlopende ontsluitingslus, Stroomlaan - Beeklaan - Weteringlaan, kan als 'hoofdstructuur' van de wijk aangemerkt worden. Aan deze lus zijn enkele kortere lussen, zoals Swalm, Dintel en Aa of Weerijs verbonden. Tenslotte liggen aan deze laatste lussen weer de, vaak doodlopende, woonstraten en woonerven. In het noorden van de Blaak is het stratenpatroon regulier, meer lineair aangelegd. Vrijwel de gehele Blaak is ingericht als 30 km-zone met veel woonerven. De Vaartlaan heeft ten zuiden van onderhaving plangebied een maximumsnelheid van 50 km/uur en vormt een ontsluitingsweg van dit deel van de Blaak. Ten zuiden van de wijk is de A58 gelegen, er is hier echter geen directe toegang toe. Via de Vaartlaan, bedrijventerrein het Laar (ten oosten van het plangebied), en Ringbaan-Zuid en Blaakweg is het wel mogelijk om de A58 te bereiken.

2.2 Beschrijving Project

Dit bestemmingsplan voorziet in de nieuwbouw van zes villa’s. Het gaat om woningen die levensloopbestendig zijn. In het ontwerp van de woningen is ermee rekening gehouden dat wonen traditioneel op de begane grond plaatsvindt en het slapen op de verdieping, maar ook andersom. Er is dan ook flexibiliteit in het woonconcept en de ruimten zijn uitwisselbaar door de hele woning heen. Daarmee wordt aansluiting gezocht bij een brede doelgroep, voor zowel oudere als jonge mensen.

De villa’s staan in een lijn van drie woningen opgesteld aan beide zijden van de Vaartlaan. De afzonderlijke woonpercelen hebben een oppervlakte van ongeveer 400-520 m².

[image]

Situatietekening van de nieuw te realiseren woningen (Bron: Architectenbureau Van Reeve)

De woningen hebben een moderne stijl met voornamelijk horizontale en verticale lijnen. De woningen bestaan uit een platte eerste bouwlaag. Op een deel van de eerste bouwlaag komteen eveneens platte tweede bouwlaag. Op enkele punten vormt de tweede bouwlaag een overhangend element.

De bouwhoogte van de eerste bouwlaag (‘laagbouw’) zal maximaal 4 meter bedragen. Ook de maximale bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal één bouwlaag bedragen. Dit geldt dus ook voor eventuele garages. De maximale bouwhoogte van de verdiepingen bedraagt niet meer dan 8 meter. De inhoud van de woningen bedraagt bovengronds circa 700-750 m³.

Hierna volgen enkele sfeerimpressies voor wat betreft de bouwstijl, kleur- en materiaalgebruik ( Bron; Architectenbureau Van Reeven).

[image].

2.3 Stedenbouwkundige Afweging

De locatie ligt aan de buitenrand van de Blaak, een wijk die in de jaren '70/'80 tot ontwikkeling is gekomen. In de oorspronkelijke planontwikkeling voor de Blaak werd het aanwezige landschap niet als uitgangspunt genomen. Toch is een verkaveling tot stand gebracht die zeer landschappelijk oogt. De wijk is introvert van karakter en de randen van de wijk zijn vrijwel overal zacht en groen. De Vaartlaan is de enige ontsluitingsweg voor autoverkeer aan de zuidzijde van de wijk. Dit maakt de locatie en de ontwikkeling ervan specifiek en uniek. Wij vinden het daarom vanuit ruimtelijk oogpunt niet nodig om de karakteristieken van bestaande woningen in de omgeving over te nemen. Desalniettemin vinden wij een maximale bouwhoogte van 8 meter passend in de omgeving. De nieuwe woningen hebben een adres aan de Vaartlaan en zijn aan weerszijden van de weg gepositioneerd. Daardoor vormen zij als het ware een poort of entree naar de wijk. Dit vereist enige bouwmassa aan de straatzijde en daarom is de keuze gemaakt voor maximaal twee bouwlagen. De kavels hebben een diepte van circa 25 tot 35 meter wat voldoende en normaal is voor het beoogde gebruik. In stedenbouwkundig opzicht is er sprake van een aanvaardbare verhouding tussen bouwvolume, kavelgrootte en overgang naar het openbare gebied. Om een goede overgang naar de groenzone aan de zuidzijde van het plan te kunnen realiseren, is de bouwhoogte beperkt tot twee bouwlagen, aflopend naar één bouwlaag aan de zuidzijden. Ook is ingezet op zoveel mogelijk behoud van bestaande bomen in het openbare gebied. Het ontwerp wordt daarmee voldoende licht en luchtig en er is een zachte overgang naar de zuidelijke groenzone.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

3.2 Rijk

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

Dit bestemmingsplan voorziet niet in een project waarbij een nationaal belang is gemoeid. Derhalve wordt het project niet nader getoetst aan de SVIR. De nationale belangen zoals aangegeven in de SVIR zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de ministeriële Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). In navolgende subparagraaf wordt hier verder op ingegaan.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.

Uit het Barro vloeien geen bepalingen voort die rechtstreeks van toepassing zijn op dit project. Wel blijkt uit in de Rarro dat het plangebied is gelegen binnen het radarverstoringsgebied van zowel radarstation Woensdrecht (radarstation binnen militair (luchtvaart)terrein) alsradarstation Herwijnen (radarstation buiten militair (luchtvaart)terrein). Aangezien het plangebied op meer dan 15 kilometer van de betreffende radarstations is gelegen, geldt ter plaatse van het plangebied alleen een maximumhoogte voor windturbines. Aangezien dit plan geen windturbines mogelijk maakt, voldoet het plan aan het Barro en de Rarro.

Verder is het plangebied gelegen in de omgeving van militair luchtvaartterrein Vliegbasis Gilze- Rijen. Uit de Rarro blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen de geluidcontouren van de vliegbasis. Eveneens is het plangebied niet gelegen binnen het obstakelbeheergebied van de vliegbasis. Het bestemmingsplan wordt dan ook niet belemmerd door het Barro dan wel de Rarro.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt

Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal zes woningen. Uit jurisprudentie blijkt dat kleinschalige woningbouwplannen niet als een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ worden aangemerkt en dat daarmee een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven. Zo heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) bepaald dat de realisatie van elf woningen (ECLI:NL:RVS:2015:2921) geen nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft. Ook heeft de ABRS aangegeven dat de realisatie van soortgelijke woningaantallen (zeven woningen (ECLI:NL:RVS:2014:2077) en acht woningen (ECLI:NL:RVS:2014:4720)) niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling kwalificeren. De ABRS overwoog daarbij het volgende:

“Gelet op de kleinschalige woningbouw die het plan mogelijk maakt, is de Afdeling van oordeel dat de raad er terecht van is uitgegaan dat het plan niet voorziet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is”.

Op basis van het feit dat de ABRS reeds eerder heeft geoordeeld dat de realisatie van elf woningen op zichzelf geen nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft en ook de ontwikkeling van zeven of acht woningen niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling kwalificeren, kan gesteld worden dat ook de ontwikkeling van zes woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling is.

Ondanks het feit dat de ladder voor duurzame verstedelijking op grond van bovengenoemde jurisprudentie niet van toepassing is, is volledigheidshalve wel de actuele behoefte bekeken.

Wonen en duurzame verstedelijking

De gemeente Tilburg maakt samen met acht andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van- Brabant. In deze regio maken de gemeenten periodiek in het "Regionaal Ruimtelijk Overleg" / RRO samen met de provincie Noord-Brabant afspraken over de kwantitatieve woningbouwopgave, dit voor een voortschrijdende tienjaarsperiode. Basis hiervoor vormt de periodiek door de provincie uitgebrachte bevolkings- en woningbehoefteprognose, waarvan de recentste dateert uit mei 2017.

In de periode 2016-2026 bedraagt de bouwopgave voor Tilburg ruim 9.700 woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke aanwas en de huishoudenverdunning van de gemeente, plus in de migratie afkomstig uit de regio (en daarbuiten). Wanneer en waar nodig worden er regionaal ook kwalitatieve afspraken gemaakt, getuige de afspraak waarbij Tilburg van de eigen opgave 730 woningen beschikbaar stelt aan een drietal buurgemeenten ter verwezenlijking van hun programmadoelen tot 2019.

Zeker tot omstreeks 2030 behelst de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld zo’n 1.000 woningen per jaar, dit gecorrigeerd voor circa 200 won./jr. sloop. De effectieve vraag – uitgeoefend door de woonconsument– ondervindt nog wat na-ijleffecten van de crisis, in verband waarmee een gemeentelijke bouwprogramma van gemiddeld 850 woningen per jaar tot 2020 wordt aangehouden.

Het plan tot de bouw van zes woningen past ruimschoots binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context (ingevolge artikel 3.1.6. Bro).

Conclusie

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat onderhavig plan past binnen de kaders van het Regionaal Ruimtelijk Overleg Midden-Brabant. Daarmee is de (regionale) behoefte aangetoond en is toepassing gegeven aan art. 3.1.6 Bro.

3.3 Provincie

3.3.1 Structuurvisie

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant.

Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu-en natuurbeleid.

De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:

  • De kwaliteit van het landschap;

  • De ontwikkeling van het buitengebied;

  • De regionale verstedelijking.

Inhoud van de Structuurvisie

Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B

In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.

Deel C

Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).

Uitwerking van de Structuurvisie

De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.

Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.

Onderhavig plangebied bevindt zich in binnen het ‘Stedelijke concentratiegebied’. Het stedelijk concentratiegebied heeft een bovenlokale opvangtaak voor verstedelijking. Tilburg ligt binnen een hoogstedelijke zone. De vijf grote steden van BrabantStad (Eindhoven, Helmond, Den Bosch, Tilburg en Breda) ontwikkelen zich tot (hoog)stedelijke centra voor wonen, werken en voorzieningen. Dit komt in het bijzonder tot uitdrukking in de intensivering van verstedelijking in de zones langs infrastructuurassen en in de stationsgebieden. De gemeenten pakken de ontwikkeling van deze hoogstedelijke zones op als integrale opgaven waarbij de provincie extra aandacht vraagt voor:

  • de vormgeving van de entree van de stad;

  • het versterken van de identiteit van de stad ten opzichte van de andere Brabantse steden;

  • de positionering van de stedelijke functies ten opzichte van de infrastructuur.

Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van zes woningen aan de rand van de woonwijk Blaak. Voor wat betreft het aspect wonen geeft de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening aan dat het stedelijk concentratiegebied per saldo het migratieoverschot van de hele provincie dient op te vangen. De gemeenten maken in regionaal verband en met de provincie afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma in de regionale ruimtelijke overleggen (RRO's). Zorgvuldig ruimtegebruik en toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro) zijn voorwaarden bij het maken van regionale afspraken.

Gelet op het voorgaande past de voorgenomen ontwikkeling binnen het beleid uit de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant, mits voldaan wordt aan de afspraken uit het RRO en de ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 3.2.3 is reeds ingegaan op de regionale afspraken voor wonen in relatie tot de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant

In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.

Relatie met de structuurvisie

De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

Inhoud

Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;

  • stedelijke ontwikkelingen;

  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;

  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;

  • overige ontwikkelingen in het buitengebied.

Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.

Onderhavig plangebied is volgens de Verordening ruimte gelegen binnen de structuur ‘Bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied’. In de verordening is bepaald dat een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling, enkele uitzonderingen daar gelaten, uitsluitend gelegen mag zijn in bestaand stedelijk gebied. In dit geval is de ontwikkeling gelegen binnen bestaand stedelijk gebied.

Voor wat betreft de bouw van woningen is in de verordening opgenomen dat in de toelichting van een bestemmingsplan dat de toevoeging van woningen toestaat, moet worden gemotiveerd op welke wijze de afspraken uit het regionale ruimtelijke overleg wordt voldaan. De beoogde nieuwbouw dient zich te verhouden tot de afspraken uit de RRO’s en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw. In paragraaf 3.2.3 is reeds aangegeven dat de beoogde woningbouw past binnen de afspraken uit de RRO’s.

Ten slotte geldt te allen tijde de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit. In dat kader dient verantwoord te worden dat er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik en dat er sprake is van een goede landschappelijke inpasbaarheid. In dit geval worden de zes woningen gerealiseerd op twee percelen die in het vigerende bestemming al een woonbestemming hebben. Hierdoor is dan ook sprake van verdichting en zorgvuldig ruimtegebruik. In navolgende paragrafen en hoofdstukken is aangetoond dat het plan ook past binnen het gemeentelijke beleid en dat het plan in voldoende mate rekening houdt met relevante omgevings- en milieuaspecten.

3.4 Gemeente

3.4.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon-en leefomgeving.

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

  • de Brabantstrategie

  • de Regiostrategie

  • de Stadsstrategie.

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

De vier stedelijke knooppunten:

  • Binnenstad van de 21e eeuw

  • Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing

  • Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven

  • Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant

De drie stadsregionale parken zijn:

  • Stadsregionaal park Moerenburg -Koningshoeven

  • Stadsregionaal park Stadsbos013

  • Stadsregionaal park Noord

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

De drie stedelijke knooppunten zijn:

  • Bedrijvenpark Zuid

  • Zorgcluster Leijpark

  • Duurzaam energielandschap Noord

De twee ecologische verbindingszones:

  • Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.

  • Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied. Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

  • Ruimte voor zelf-en samenredzaamheid in wijken en buurten

  • Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig

  • Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk

  • Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.

  • Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners

  • Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal

  • Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar

  • Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen

  • Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers

  • Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen een gebied met een bovenlokale of regionale betekenis en waarvoor zodoende de Brabantstrategie of Regiostrategie geldt. Het plangebied is gelegen binnen het bebouwd stedelijk gebied en ter plaatse is de Stadsstrategie van toepassing. De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt betreft een initiatief dat niet vanuit de gemeente is geïnitieerd, maar vanuit de markt / samenleving. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten, dat een van de hoofdpunten van de stadsstrategie is.

Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders

4.1 Indeling

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

4.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand

4.2.1 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd.

Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.

4.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg

Aanleiding:

Aan de Vaartlaan wordt een woningbouwinitiatief ontwikkeld.

Inventarisatie.

Historische geografie

  • Het plangebied ligt ten zuidwesten van het relatief hooggelegen centrale plateau van Tilburg. De kaart van Diederik Zijnen uit ca. 1760 laat zien dat het uiterste noordelijke deel destijds bestond uit akker- en weilanden die behoorden bij de ontginningen van De Berkdijk. Hier liep ook een aantal wegen en paden. De belangrijkste route in het noorden van het plangebied was de Gilzerbaan. Het centrale en zuidelijke deel bestond uit moerassige heide met daarin enkele grote vennen zoals de Blaak, het Kolkven en het Rietven. Vanwege de drassige omstandigheden was het gebied moeilijk toegankelijk en slechts via enkele paden over de natuurlijke hoogten te doorkruisen. Ten zuiden van het plangebied ligt het beekdal van de Katsbogte. Ruim ten westen van het gebied ligt het brede beekdal van de rivier De Donge.

  • Het feit dat de gronden in het plangebied van slechte (heide) tot zeer slechte (moeras) kwaliteit waren, heeft de ontginning ervan lang tegengehouden. De ontginning verliep gefaseerd, te beginnen vanuit het noordoosten waar op de hogere gronden enkele oude nederzettingen lagen, zoals De Berkdijk. Op de grens tussen beide gebieden werden al minstens vanaf de achttiende eeuw percelen bos aangeplant. Pas rond de 1900 werd, mede door de introductie van kunstmest, de verdere ontginning ter hand genomen. De vennen in en om het plangebied werden in snel tempo gedempt. Een groot deel ervan werd ontgonnen als weidegrond, een klein deel werd omgewerkt tot akker waarbij de eerdergenoemde bospercelen grotendeels verdwenen. Ten noorden van het plangebied, tussen Gilzerbaan en Bredaseweg, werden later weer bomen geplant. Hier zijn nog sporen van de vroegere reliëfrijke heidegronden bewaard gebleven. Ook bleef de strook evenwijdig aan de waterloop de Blaak met bos beplant.

  • De Gilzerbaan is de weg van Tilburg naar Gilze. Op de kaart van D. Zijnen uit 1760 Weg van Gilse na Tilborg genaamd, terwijl het meest oostelijke deel, dat in de Berkdijksestraat uitkwam, Nieuwe Ervestraat werd genoemd. In 1961 is de Gilzerbaan noordwaarts doorgetrokken vanaf de Oude Berkdijksestraat (thans Friezenlaan) tot de Bredaseweg en werd de huidige naam vastgesteld.

  • Rond 1870 is direct ten westen van het plangebied het zogenaamde Bels Lijntje aangelegd, een goederenspoorlijn van Tilburg naar Turnhout. Langs de zuidwest-grens van de Blaak is in 1958 een spoordijk aangelegd ten behoeve van de omlegging van deze spoorlijn (Schaapsgoorpad-Roseppad). In 1948 is de Baroniebaan geopend, die ten noorden van het plangebied ligt.

  • Ten zuiden van het plangebied bevindt zich de rijksweg A58. Het deel tussen Tilburg en Breda werd in 1971 opengesteld.

  • Met de aanleg van de wijk de Blaak in de jaren tachtig van de twintigste eeuw is het agrarische landschap vrijwel geheel verdwenen. Alleen in het uiterste noorden bleef een smalle strook met bos aangeplante heide gespaard. Langs de westelijke rand van het plangebied bleef een deel van de weilanden intact, terwijl ook de strook bos langs de Blaak bewaard bleef. Het voormalige tracé van het Bels Lijntje (nu het Dongepad) werd als groenstrook met fietspad gehandhaafd.

Archeologie

  • AMK: in of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen terreinen gelegen die zijn opgenomen in de AMK

  • IKAW: het plangebied is gelegen binnen een zone met een middelhoge trefkans.

  • ArWaTi: op de Archeologische Waarschuwingskaart van Tilburg heeft de buurt Blaak-Oost vanwege de aanwezige bebouwing een onbekende archeologische verwachting. Om deze verwachting nader te kunnen specificeren is nader onderzoek uitgevoerd in 2006.

  • In 2006 is door Fontys Hogescholen BILAN een archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek van het plangebied uitgevoerd: H. van Dijk & E. de Boer. Van ‘t Kolkven tot de Schaapsdyk Tilburg – De Blaak. Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek, BILAN 2006.

  • Daarin wordt, vanwege de lage ligging van dit deel van de Blaak geen tot een lage archeologische verwachting aan het plangebied toegekend.

  • Verder inventariserend archeologisch onderzoek is in dit gebied niet noodzakelijk en ook wordt niet aanbevolen om voor het plangebied de dubbelbestemming waarde archeologie op te nemen.

Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen.

  • In of in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten.

  • Ruim ten noordwesten van het plangebied bevindt zich het in 1907 naar ontwerp van de Tilburgse architect Jan van der Valk gebouwde buitenverblijf van de fabrikant A. Pollet. Het pand is in 2001 aangewezen als rijksmonument.

  • De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). In of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen panden voor uit die periode.

  • Historische structuren. Met name de voormalige tracés van het Bels lijntje uit 1870 en 1958 zijn in de nabijheid van het plangebied nog van belang.

  • Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast.

Voor wat betreft de archeologie is er op de planlocatie vanwege de lage archeologische verwachting en de geringe omvang van nieuwe bodemverstoringen geen aanvullend inventariserend archeologisch onderzoek noodzakelijk.

4.4 Volkshuisvesting

4.4.1 Zorgvuldig ruimtegebruik

Conform Artikel 3.1 en 4.3 van de provinciale Verordening ruimte dient een verantwoording opgenomen te worden hoe de planontwikkeling zorgt voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit, in het bijzonder beantwoordt aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. In paragraaf 3.2.3 is hier al op in gegaan in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.4.2 Woonvisie en Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek(KWBO) & SmartAgent

Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de vierjaarlijkse WoonVisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de Woonvisie is aangegeven dat –ondanks accentverschuiving naar de bestaande woningvoorraad– de nieuwbouwopgave voor Tilburg nog steeds een belangrijk thema is, gegeven de natuurlijke aanwas, gezinsverdunning en immigratie.

Centraal in de Woonvisie Tilburg 2015 –met de horizon op 2020– staat de gemeentelijke opgave te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus als basis voor een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, zodat zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend in relatie tot maatschappelijke ontwikkelingen en trends (w.o. demografie, individualisering, zelfredzaamheid & betaalbaarheid, identiteit/ beleving); dit geldt zowel de woning als de woonomgeving/woonmilieu.

De woningbouwopgave die Tilburg in voornoemde context heeft, kan en wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Echter de omvang van de bouwopgave, maar meer nog de kwalitatieve samenstelling daarvan (o.m. woonmilieudifferentiatie), maakt het nodig om ons –in beperkte mate– ook te oriënteren op locaties buiten het bestaand stedelijk gebied.

Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften c.q. klantvraag wordt gebruik gemaakt van een woonmilieutypologie. Hierbij wordt, naar analogie van de rijksoverheid, onderscheid gemaakt in vijf woonmilieus: Centrum-Stedelijk (& -Plus), Stedelijk- buiten-centrum, Groen-Stedelijk, (Centrum-)Dorps en Landelijk, waarbij –in deze volgorde– sprake is van een afnemende woningdichtheid en nabijheid c.q. toegang tot voorzieningen, respectievelijk (OV-)bereikbaarheid. Deze indeling wordt waar nodig binnengemeentelijk verbijzonderd en/of verbonden met leefstijlkenmerken van bewoners.

Onderhavig plan is gelegen in de wijk de Blaak. Deze wijk wordt gekenmerkt door een groenstedelijk woonmilieu met een deel stedelijke grondgebonden woningen, en heeft een relatief sterke positie op de woningmarkt. In de Woonvisie wordt is aangegeven dat er vooral vraag is naar woningen in óf echt centrum-stedelijke woonmilieus, óf meer groene woonmilieus: groen-stedelijk, landelijk en in mindere mate dorps wonen. Daarnaast wordt aangegeven dat in woonbuurten met of een hoogstedelijke allure, of een groen karakter op dit moment weinig aanbod is.

Het periodieke Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek/KWBO (elke vier jaar, meest recent 2012) toont de behoefte aan het groenstedelijk woonmilieu onmiskenbaar aan. Zo blijkt van de verhuisgeneigde burgers 43 % zich te richten op wonen in dit woonmilieu. Tot 2020 betekent dat een woningvraag van ruim 4.200 woningen in dit woonmilieutype.

In het plangebied worden zes villa’s gerealiseerd binnen groenstedelijk woonmilieu. Gelet op

het voorgaande past een dergelijke ontwikkeling binnen de Woonvisie.

4.4.3 Woonkwaliteiten

Naast woonmilieudifferentiatie is meer variatie in het aanbod van nieuwbouwwoningen geboden. Enerzijds komt dit voort uit de maatschappelijke ontwikkelingen als individualisering, ontgroening & vergrijzing, anderzijds heeft dit te maken met de verander(en)de klantvraag, die ook steeds kwalitatiever van aard is. Aspecten waarop met name lokaal sturing plaatsvindt, zijn het aandeel appartementen in bouwplannen, het aandeel goedkope huurwoningen, de beschikbaarheid van kavels voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap / eigenbouw, de levensloopbestendigheid van de nieuwbouw en het voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW).

  1. Leefstijl / "woonwereld":

Het KWBO biedt inzicht in de zgn. "harde" kenmerken (i.c. huishoudens- en woningkenmerken, verhuisplannen enz.). Complementair levert het leefstijlonderzoek van SmartAgent (2013) informatie over de drijfveren van mensen in het gedrag dat zij vertonen en de keuzes die zij maken, oftewel inzicht in de normen/waarden- en belevingsaspecten (de "zachte" kant) van burgers op de woningmarkt.

Samen bieden beide onderzoeken aanknopingspunten voor doelgroep-segmentatie/- specialisatie, uitmondend in zgn. "woonwerelden". Hiermee kunnen omgevings-

/locatiekenmerken en consumentenvraag optimaal op elkaar worden afgestemd in het te ontwikkelen woonproduct(gamma)1.

Onderhavige ontwikkeling biedt ruimte voor (hoog)stedelijk wonen, primair voor mensen behorend tot de rode leefstijl, en meer specifiek voor het woonmilieu Groen stedelijk / Stedelijk grondgebonden. Door ruimte te bieden aan ruime grondenbonden woningen (villa’s) wordt vooral de blauwe leefstijl (woonwereld Ruim & hoogwaardig) bediend.

  1. Toetsingskader nieuwbouwappartementen:

Niet van toepassing, aangezien er geen nieuwbouwappartementen worden gerealiseerd.

  1. Aandeel goedkope huurwoningen:

Niet van toepassing, aangezien er geen huurwoningen worden gerealiseerd.

  1. Aandeel eigenbouw:

Niet van toepassing, aangezien de woningen zullen worden gerealiseerd door een marktpartij.

  1. Levensloopbestendige nieuwbouw (/ wonen met zorg):

De huisvesting van zorgbehoevenden (m.n. ouderen en gehandicapten), gemengd met de overige bevolking, is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Ter bevordering van hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie streeft de gemeente Tilburg er naar dat nieuwbouwwoningen "levensloopbestendig" worden ontwikkeld, dan wel daartoe eenvoudig aanpasbaar zijn. Dat wil zeggen dat de "primaire ruimten", i.c. woonkamer, keuken, hoofdslaapkamer en badkamer/toilet, gelijkvloers (te maken) zijn op entreeniveau van de woning.

Daarenboven bestaat het streven dat er voldoende welzijns- en zorgdiensten in de nabijheid zijn, dan wel gerealiseerd worden. Hiertoe is het concept van de Servicewijken/woonservicezones ontwikkeld, waarbij woon-, welzijn- en zorgdiensten op gebiedsniveau optimaal op elkaar zijn/worden afgestemd. Met name bij nieuwe uitleglocaties dient invulling aan dit concept te worden geven.

In dit bouwplan wordt aan de doelstelling van levensloopbestendige nieuwbouw voldaan, resp. invulling gegeven. Zie voor concrete ontwerphandreikingen de Werkwijzer Levensloopbestendigheid & toegankelijkheid 2.1.

  1. Politiekeurmerk Veilig Wonen:

Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen bestaat eigenlijk uit twee keurmerken, namelijk een voor nieuwbouw en een voor bestaande bouw.

Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast (i.c. certificering plaatsvindt), zowel op woningniveau, als ook op het niveau van de woonomgeving.

Het woningbouwplan tot inbreiding in het kernwinkelgebied zal aan het Politiekeurmerk voldoen.

Toetsing plan

Het plan voorziet in de ontwikkeling van zes vrijstaande grondgebonden woningen (villa’s). Bij de planuitwerking dient rekening te worden gehouden met veiligheid middels het Politiekeurmerk Veilig Wonen en levensloopbestendig bouwen waarmee het plan passend is binnen de kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwopgave van de gemeente Tilburg.

1 Begin 2014 is het eerste Regio-WBO Hart-van-Brabant uitgevoerd. Dit betreft onderzoekstechnisch gesproken een synthese van het Tilburgse KWBO en het SmartAgent leefstijlonderzoek. Met betrekking tot Tilburg zijn de data van de reeds plaatsgevonden lokale onderzoeken, resp. uit 2012 (KWBO) en 2013 (SmartAgent), nader bewerkt en getoetst om tot vergelijkbaarheid en (actuele) integratie in de Regio- WBO-rapportage 2014 te komen.

4.5 Groen En Speelruimte

4.5.1 Bomennota Tilburg boomT

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er te veel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d

[image]

Boomwaardezoneringskaart

Onderhavig plangebied is gelegen binnen een zone die op basis van bovenstaande boomwaardezoneringskaart is aangemerkt als ‘boomwaardezonering – basiswaarde’. Voor zones met een basiswaarde geldt er een herplantplicht indien bomen moeten wijken. Wanneer dat niet mogelijk is op dezelfde locatie, dan zal bekeken worden of er een financiële compensatie dient te worden opgelegd.

Maatregelen in bestemmingsplan

De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings-of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als Boomwaardekaart.

Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart (boomwaardekaart) bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "potentieel waardevolle boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8m en 15m vanuit het hart van de desbetreffende boom.

Nabij het plangebied staan enkele potentieel waardevolle bomen die met hun cirkel gedeeltelijk binnen het plangebied zijn gelegen. In overleg met de gemeente is het stedenbouwkundig ontwerp aangepast waardoor enkele meters afstand tot de perceelsgrens in acht wordt genomen. Daarmee ligt de bebouwing buiten de kruin van de bomenrij. Tevens is het woningontwerp gedraaid zodat de garages aan de zuidkant zitten en niet het (hogere) hoofdgebouw. Deze maatregelen bieden voldoende bescherming en groeivrijheid aan de bomen.

4.5.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon-en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief-en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

Conform de Nota Groen liggen de accenten binnen de wijken Zorgvlied en Blaak op onder andere het aanhelen van stadslanen, de groene route om Zuid en het versterken van de natuurcorridors Baroniebaan, Blaakweg en Dongepad. De groene zone ten zuiden van het plangebied maakt onderdeel uit van die groene route en wordt niet aangetast door dit plan. Voor wat betreft de hoeveelheid groen en toegankelijkheid ervan is er geen opgave in de Blaak. In het Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit zijn geen specifieke projecten opgenomen ter versterking of behoud van groen binnen of in de nabijheid van het plan. Dit plan doet dan ook geen afbreuk aan de ambities van de Nota Groen.

4.5.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide-en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

Doelstellingen nota biodiversiteit

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  1. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  1. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

Onderhavig plangebied is gelegen binnen het landschapstype ‘Bestaand stedelijk gebied’. Binnen dit landschapstype worden belangrijke ‘groene’ elementen met name gevormd door parken, begraafplaatsen, plantsoenen, houtsingels, bomenrijen en kleine loof- en naaldbosjes. De actuele natuurwaarden beperken zich voornamelijk tot de ‘groene’ elementen, die van belang zijn voor plantensoorten, dagvlinders, vogels, vleermuizen en insecten. Ook gebouwen kunnen van belang zijn voor bijvoorbeeld vleermuizen en vogels. De Nota Biodiversiteit bevat geen concrete doelstellingen voor onderhavig plangebied of planvoornemen. Ook zijn het plangebied en de wijk de Blaak niet aangewezen als kerngebied waar de biodiversiteit moet worden versterkt.

4.6 Verkeer En Parkeren

4.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zetten we in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

Onze gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In onze nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben onze inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met onze aanpak willen we meer dan alleen verkeersstromen in goede banen leiden. We willen de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

4.6.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

  • Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;

  • In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;

  • Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;

  • Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;

  • Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.

4.6.3 Parkeernormen Tilburg 2017

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd. Zie hiervoor bijlage 1 Parkeernormen bij de regels van dit bestemmingsplan. Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent parkeernormen voor een range aan functies. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies op te nemen die in de gemeente Tilburg voorkomen.

Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.

Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.

Toets aan parkeernormen

In de nota Parkeernormen Tilburg 2017 zijn per omgevingsgebied parkeernormen aangegeven voor verschillende typen woningen en andere functies. Onderhavig plan moet aan deze parkeernormen voldoen. Om dit te verankeren is in de algemene bouwregels van dit bestemmingsplan een parkeerregeling opgenomen.

Het plangebied is gelegen binnen zone C. Het plan maakt zes grondgebonden woningen mogelijk met een bvo van 130 m² of groter. Conform de nota Parkeernormen Tilburg 2017 geldt voor dergelijke woningen binnen de betreffende zone een parkeernorm van 1,7 parkeerplaatsen per woning, met een aandeel van 0,3 parkeerplaatsen voor bezoek. De percelen zijn ruim genoeg om op eigen terrein in de parkeerbehoefte te voorzien. Er kan dus worden voldaan aan de minimale parkeereis en daarmee voldoet het plan aan het principe van een goede ruimtelijke ordening. Voor de bezoekers wordt langs de rijbaan een parkeervak aangelegd van 12 meter lang. Dit parkeervak biedt ruimte aan twee personenauto's. De norm is 0,3 parkeerplaats per woning voor bezoekers, zodat de behoefte voor bezoekers uitkomt op twee parkeerplaatsen.

De zes woningen zullen samen ongeveer 50 extra autobewegingen per etmaal genereren. Er rijden ca. 3.300 motorvoertuigen per etmaal over de Vaartlaan. De toename is nog geen 2% en is daarom verwaarloosbaar. De scherpe bocht in de straat is in het verleden aanleiding geweest om de grens van de bebouwde kom te verplaatsen, zodanig dat de bocht geheel in het 30 km/u gebied ligt. Hiermee zijn de doorstroming en de verkeersveiligheid gewaarborgd.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

5.2 Milieuhinder Bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven, die invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG- brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

Naast het omgevingstype ‘rustige woonwijk’ onderscheidt de VNG ook het omgevingstype ‘Gemengd gebied’. Daarbij kan gedacht worden aan stadscentra, dorpskernen en winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen, en (delen van) woongebieden met kleinschalige cq. ambachtelijke bedrijvigheid. Waar bij het omgevingstype ‘rustige woonwijk sprake is van een duidelijke functiescheiding, is bij het omgevingstype ‘Gemengd gebied’ sprake van functiemenging. Dat wil zeggen dat direct naast woningen ook andere functies voorkomen, zoals winkels, horeca en (kleine) bedrijven.

In dit geval is er sprake van een functiescheiding tussen de ‘rustige woonwijk’ de Blaak en de bedrijventerreinen Het Laar en Katsbogten.

Bedrijventerrein Het Laar

Ten oosten van het plangebied is bedrijventerrein Het Laar gelegen. Op dit bedrijventerrein zijn aangrenzend aan de Blaakweg een hotel en kantoren gevestigd. Daarachter zijn bedrijven toegestaan en gevestigd in de milieucategorieën tot en met 2 of 3a, en op sommige plaatsen 4a. Dergelijke bedrijven hebben volgens de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering een richtafstand van respectievelijk 30, 50 en 200 meter. Voor een hotel geldt een richtafstand van 10 meter ten aanzien van geur, geluid en gevaar en 0 meter ten aanzien van stof. Voor kantoren geldt een richtafstand van 10 meter ten aanzien van geluid en 0 meter ten aanzien van de overige aspecten. Het bedrijventerrein het Laar ligt op ongeveer 490 meter van het plangebied, waardoor aan al deze richtafstanden wordt voldaan.

Bedrijventerrein Katsbogten

Aan de zuidkant van de rijksweg A58 ligt bedrijventerrein Katsbogten. Ter plaatse van de noordelijke percelen van dit bedrijventerrein is bedrijvigheid toegestaan tot en met milieucategorie 4.2. Dergelijke bedrijven hebben volgens de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering een richtafstand van 300 meter. De richtafstand van 300 meter geldt voor het aspect geur of geluid. Op het aspect geluid wordt ingegaan in paragraaf 5.5.4 (industrielawaai). Hieruit blijkt dat door de nieuwbouw de beschikbare geluidruimte voor eventuele (her)ontwikkeling van de bedrijven aan de noordzijde van het bedrijventerrein Katsbogten afneemt met 0,2 dB(A) tot 0,5 dB(A). Deze afname kan akoestisch als niet-significant worden beoordeeld. Wat betreft het aspect geur is de type activiteit van belang (de geubelastende activiteit). Hiervoor is in de meeste gevallen geen rekenmodel waardoor de planologische maximale invulling van het aspect geur niet berekend kan worden. De richtafstand is hiervoor het uitgangspunt. Onderhavige ontwikkeling kan niet aan deze maximale richtafstand (300 meter) voldoen. Daarom worden de aanwezige bedrijven op het Bedrijventerrein Katsbogten op een afstand van minder dan 300 meter tot het plangebied hieronder beschouwd. Hieruit blijkt dat het aspect geur niet aan de orde is, in die zin dat voor de aanwezige bedrijven hiervoor een richtafstand geldt van maximaal 30 meter. Indien door herontwikkeling van de bedrijfspercelen op een afstand van minder dan 30 meter van het plangebied geurbelastende activiteiten worden uitgeoefend, zal via de milieuwetgeving (in een milieuvergunning dan wel op basis van het Activiteitenbesluit) rekening moeten worden gehouden met de dichtstbijzijnde woning. In dit geval zijn dat woningen die dit plan mogelijk maakt. Zodoende zal er altijd sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.

Drie bedrijven op het bedrijventerrein zijn gelegen binnen een straal van 300 meter van de nieuw te bouwen woningen. Deze zijn in onderstaande tabel opgenomen, met daarbij aangegeven de richtafstand zoals deze geldt voor het type bedrijf dat ter plaatse is toegestaan. De grootste en daarmee maatgevende richtafstand is per bedrijf dikgedrukt weergegeven.

Adres (bedrijf)

Type activiteiten

Richtafstanden in meter

Geur

Stof

Geluid

Gevaar

Emma Goldmanweg 1 (Schenker Logistics Nederland B.V.)

Vervoer over land: Goederenwegvervoerbedrijven (zonder

schoonmaken tanks): b.o. > 1.000 m² (SBI2008-code 494)

0

0

100

30

Dienstverlening t.b.v. het vervoer: Distributiecentra, pak- en

koelhuizen (SBI2008-code 52102, 52109A)

30

10

50

50

Dienstverlening t.b.v. het vervoer: Stalling van vrachtwagens (met koelinstallaties) (SBI2008-code 5221)

10

0

100

30

Ellen Pankhurststraat 21 (The Sting BV)

Groothandel en handelsbemiddeling: Grth in overige consumentenartikelen (SBI2008-code 464, 46733)

10

10

30

10

Dienstverlening t.b.v. het vervoer: Distributiecentra, pak- en koelhuizen (SBI2008-code 52102, 52109A)

30

10

50

50

Dienstverlening t.b.v. het vervoer: Overige dienstverlening

t.b.v. vervoer (kantoren) (SBI2008-code 5222)

0

0

10

0

Ellen Pankhurststraat

13 (Autotaalglas Tilburg)

Handel/reparatie van auto’s, motorfietsen: Handel in auto's en

motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven (SBI2008-code 451, 452, 454)

10

0

30

10

Handel/reparatie van auto’s, motorfietsen: Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires (SBI2008-code 453)

0

0

30

10

Onderhavig plangebied is gelegen op ongeveer 190 meter of verder van de bovengenoemde bedrijven. Zoals uit bovenstaande tabel blijkt, worden de richtafstanden vanaf de afzonderlijke bedrijven tot aan het plangebied niet overschreden. Daaruit kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, gelet de feitelijk aanwezige bedrijven op bedrijventerrein Katsbogten.

Omgekeerd moet echter ook worden beoordeeld of onderhavig plan een belemmering vormt voor de gebruiksmogelijkheden van de betreffende gronden en gebouwen. Daarbij is het van belang dat de woningen in de zuiden van de wijk de Blaak en grenzen aan de A58, in de huidige situatie al gelegen zijn op een afstand korter dan 300 meter van de betreffende bedrijfslocaties. In de huidige situatie wordt dus al niet voldaan aan de richtafstand van 300 meter. In zoverre leveren de bestaande woningen al een beperking op voor het vestigen van bedrijven in milieucategorie 4.2. Door de voorgenomen ontwikkeling komen de woningen echter op een kortere afstand van de bedrijven dan in de bestaande situatie waardoor bedrijfsactiviteiten in categorie 4.2 met geurbelastende activiteiten verder beperkt zouden kunnen worden door deze ontwikkeling. Niet aannemelijk is echter dat binnen 10 jaar de bedrijfspercelen herontwikkeld worden en een categorie 4.2 bedrijf gevestigd wordt. De aanwezige bedrijven zoals hierboven besproken worden door deze ontwikkeling niet beperkt in de uitoefening van hun bedrijfsactiviteiten. Gelet op het vorenstaande is vormt dit plan geen belemmering voor de bedrijven op het Bedrijventerrein Katsbogten.

5.3 Externe Veiligheid

5.3.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. De geldende regels zijn te vinden in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

5.3.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

In de bij dit plan gevoegde bijlagen Bijlage 1 Externe Veiligheid weg en Bijlage 2 Externe Veiligheid buisleiding zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van een hogedruk aardgasleiding en de rijksweg A58. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in Bijlage 3 Verantwoording Groepsrisico. In bijlage 1 en 2 is tevens een groepsrisicoberekening uitgevoerd door Windmill Milieu en Management, rapportnummer WND439-0001-CAR-V2 (buisleiding) en WND439-0001-RBM-V2 (weg), beiden van 11 december 2017.

5.3.3 Beleidsvisie externe veiligheid

Het plangebied is gelegen binnen 200 meter van de A58 en behoort derhalve tot het deelgebied Transportasgebied. Hiervoor gelden de volgende restricties:

  • Kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;

  • Combinatie met gemengd of intensief gebied is mogelijk;

  • Niet geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;

  • Beheersbaarheid spoor en gemeentelijke wegen op orde.

Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

5.3.4 Conclusie en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een hogedruk aardgasleiding en de rijksweg A58. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie bijlage 3). Hierbij is gebruik gemaakt van het advies van de Brandweer Midden- en West- Brabant, d.d. 20 december 2017. De relevante onderdelen uit dit advies zijn verwerkt in de verantwoording

Uit het bovenstaande kunnen de volgende relevante conclusies worden getrokken:

  • Er bevinden zich geen contouren van het PR 10-6 of plasbrandaandachtsgebied binnen het plangebied;

  • Het groepsrisico wijzigt met dit bestemmingsplan niet;

  • De aanwezige personen worden beschouwd als overwegend zelfredzaam;

  • De bereikbaarheid van het plangebied is goed;

  • Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie- campagne Denk Vooruit;

  • Het plangebied is gelegen aan de buitenrand van het stedelijk gebied en heeft een matige bereik van een waarschuwing- en alarmeringsinstallatie (WAS). Aanvullend aan deze waarschuwingsinstallatie wordt gebruik gemaakt van internet of cellphone alarmering (NL Alert). Dit biedt de mogelijkheid de aanwezigen tijdig te waarschuwen;

  • De aanwezigen kunnen het plangebied via de bestaande infrastructuur goed ontvluchten;

  • Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Hiervoor moet een eventuele mechanische ventilatie kunnen worden uitgezet;

  • De brandweer voldoet in het gehele gebied aan de opkomsttijd conform het dekkings- en spreidingsplan.

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

5.4 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

5.5 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

Het plangebied is gelegen in een geluidzone van de rijksweg A58. Daarom is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd door Van Kooten akoestisch advies. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4 Verkennend onderzoek wegverkeerslawaai. Daarnaast ligt het plangebied in de nabijheid van bedrijventerrein Katsbogten. Om de invloed van dit bedrijventerrein voor wat betreft het aspect geluid op de nieuw te bouwen woningen inzichtelijk te maken, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar industrielawaai van het bedrijventerrein Katsbogten. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 5 Akoestisch onderzoek industrielawaai.

5.5.1 Wegverkeerlawaai

Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de rijksweg A58. Daarnaast ligt het plangebied aan de Vaartlaan, dat een maximumsnelheidsregime heeft van 30 km/uur. De geluidsbelasting van deze weg wordt niet getoetst aan de Wet geluidhinder, maar wel beoordeeld in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen wettelijk geluidszones is akoestisch onderzoek noodzakelijk. Daarbij wordt per bron de geluidsbelasting in Lden op de gevel bepaald en getoetst aan de grenswaarden. Uitgangspunt is dat de geluidsbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. Voor nieuwe woningen blootgesteld aan wegverkeerslawaai bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48dB.Indien de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde, dan dient inzichtelijk te worden gemaakt welke maatregelen kunnen worden genomen om de geluidsbelasting te reduceren. Mochten dergelijke maatregelen niet mogelijk zijn of onvoldoende doeltreffend zijn, kan het bevoegd gezag een hogere grenswaarde vaststellen. Voor wegverkeerslawaai vanwege buitenstedelijke wegen geldt een maximale ontheffingswaarde van 53 dB.

Bij de afweging van de noodzaak van hogere waarden dient in beginsel te worden voldaan aan de voorwaarden van de gemeente Tilburg. Hierin is met name de aanwezigheid van minimaal één geluidsluwe gevel en buitenruimte per woning een aandachtspunt. Een geluidluwe gevel of buitenruimte heeft een gecumuleerde geluidsbelasting LCUM die niet uitkomt boven 55 dB. Aan de geluidsluwe gevel dient tenminste één verblijfsruimte te liggen, bij voorkeur de hoofdslaapkamer.

Uit de rekenresultaten voor wegverkeerslawaai blijkt dat de geluidsbelasting vanwege de rijksweg A58 de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. Op begane grondniveau is de hoogst voorkomende geluidsbelasting 53 dB. Deze waarde is gelijk aan de maximale ontheffingswaarde in deze situatie. Op de 1e verdieping komen geluidsbelastingen tot maximaal 59 dB voor. Dit betekent dat de maximale ontheffingswaarde wordt overschreden. Voor een aantal van de woningen betreft deze overschrijding niet alleen de naar de weg gekeerde zuidgevel, maar ook de oost- en westgevels. Er is een nadere afweging nodig hoe om te gaan met deze overschrijdingen (zie verderop: principemaatregelen).

Naast de wegverkeerslawaai als gevolg van de A58 zijn ook de geluidsbelasting vanwege de Vaartlaan en de gecumuleerde geluidsbelasting (A58 + Vaartlaan) in beeld gebracht. De Vaartlaan geeft aanleiding tot een geluidsbelasting van 55 dB. Dit is een waarde die normaal gesproken als aanvaardbaar wordt beoordeeld binnen stedelijk gebied. Zo geldt voor 50 km/uur wegen in stedelijk gebied een maximale ontheffingswaarde van 63 dB (deze is hier niet rechtstreeks van toepassing, maar aangegeven ter vergelijking).

De hoogst gecumuleerde geluidsbelasting LCUM zonder toepassing van de aftrek van artikel 110g van de Wet geluidhinder blijkt 63 dB te bedragen. Dit is een verhoogde waarde, maar wordt normaal gesproken als acceptabel beoordeeld. Daarnaast heeft elke woning op de begane grond een geluidsluwe gevel waarop de gecumuleerde geluidsbelasting niet meer dan 55 dB bedraagt. De tuinen zijn ook voor een (groot) deel aan dezelfde gevels gesitueerd. Daarmee wordt voldaan aan een belangrijke voorwaarde van het geluidbeleid van de gemeente Tilburg.

Principemaatregelen

Voor de 1e verdieping zijn overschrijdingen van de maximale ontheffingswaarde berekend. Geveldelen met een geluidsbelasting hoger dan 53 dB vanwege rijksweg A58 kunnen ‘doof’ (zonder te openen ramen en deuren en toegerust met voldoende geluidwering) worden uitgevoerd. Voor een aantal woningen betreft dit de zuidwest- en oostgevel.

Het is te overwegen om met maatregelen op delen van de gevels de geluidsbelasting te reduceren tot maximaal 53 dB, zodat minder dove gevels nodig zijn. Dit zijn maatregelen die niet alleen de beperkingen deels kunnen opheffen, maar ook een verbetering van het woon- en leefklimaat kunnen betekenen. Hiertoe is een tweetal principemaatregelen beschouwd: een verspringing in de gevel, met bijvoorbeeld een diepte van 1 á 2 meter en een (balkon/terras) scherm dat bijvoorbeeld kan worden toegepast aan de tuinzijden van de woningen. Gerekend is met een scherm van ongeveer 1,5 meter lang en 3 meter hoog, maar alternatieve maatvoeringen zijn denkbaar.

Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidsbelasting met dergelijke maatregelen deels kan worden teruggebracht naar waarden van 53 dB of minder. Op die manier kunnen te openen ramen worden aangebracht aan de oost en westzijde. Het zal mede afhangen van de voorgenomen plattegronden van de woningen in hoeverre deze (of eventueel andersoortige) maatregelen meerwaarde hebben. In de regels is gewaarborgd dat wanneer de geluidbelasting hoger is dan 53 dB de betreffende gevel als ‘doof’ uitgevoerd dient te worden.

5.5.2 Railverkeerlawaai

Voor spoorweglawaai is het plan niet gelegen binnen een geluidzone van een spoorlijn. Een akoestisch onderzoek naar railverkeerlawaai is dan ook niet aan de orde.

5.5.3 Hogere grenswaarden

Het aanleggen van een (hogere) geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige aard. Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is tevens niet doeltreffend in onderhavige situatie. Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

Ten behoeve van het akoestisch onderzoek is tevens rekening gehouden met het document “Hogere waarde beleid Gemeente Tilburg” versie april 2015 van de gemeente Tilburg. Alle woningen bezitten een geluidluwe gevel en buitenruimte. Derhalve voldoen alle woningen aan de eisen uit het gemeentelijk geluidbeleid.

Aangezien in onderhavige situatie sprake is van een procedure hogere waarde, is voor de woningen een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is er dus te allen tijde sprake van een goed akoestisch woon- en leefklimaat.

5.5.4 Industrielawaai

Het plangebied van onderhavig plan is niet gelegen binnen een zone van een geluidzoneringsplichtig bedrijf of industrieterrein zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Het plangebied is wel gelegen binnen de richtafstanden die volgen uit de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (zie hiervoor ook paragraaf 5.2). In dat kader is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd door Van Kooten akoestisch advies. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 5. In deze rapportage zijn de gevolgen van de nieuw te projecteren woningen voor de geluidruimte van de op Katsbogten gevestigde bedrijven nader beschouwd.

Daarnaast is de invloed van het bedrijventerrein op het woon- en leefklimaat inzichtelijk gemaakt door middel van een berekening van de gecumuleerde geluidsbelasting.

Uit de rapportage blijkt dat door de nieuwbouw aan de Vaartlaan de beschikbare geluidruimte voor eventuele (her)ontwikkeling van de bedrijven aan de noordzijde van het bedrijventerrein Katsbogten afneemt met 0,2 dB(A) tot 0,5 dB(A). Deze afname kan akoestisch als niet-significant worden beoordeeld. Berekend is de geluidruimte die zonder ontwikkeling van de nieuwbouw nog beschikbaar is. Deze geluidruimte is ruim bemeten voor veruit de meeste typen bedrijven van milieucategorie 1 t/m 4.2, die het betreffende bestemmingsplan toelaat. Alleen voor middelzware tot zware bedrijven die volcontinu in bedrijf zijn, zou de geluidruimte passend en in het slechtste geval krap bemeten kunnen zijn. Te denken valt bijvoorbeeld aan energiecentrales, kleinere procesinstallaties of grote hout- of metaalbewerkingsbedrijven, waarvan tenminste een deel van de activiteiten in de buitenlucht plaatsvindt. Zelfs bij dit type bedrijven kan het terrein en de bedrijfsvoering naar verwachting zodanig worden ingericht, dat kan worden voldaan aan de normen.

Geconcludeerd kan dus worden dat de nieuwbouw van woningen aan de Vaartlaan geen hinder ondervinden van de aanwezige bedrijven op Katsbogten en zodoende een goed woon- en leefklimaat is gegarandeerd. In het worstcase scenario met maximale ontwikkeling van de industrie op Katsbogten hebben vijf van de zes woningen een geluidsluwe gevel. In de praktijk hebben alle zes woningen een geluidsluwe gevel omdat het buitengewoon onwaarschijnlijk is dat dit scenario zich daadwerkelijk zal voordoen. Het bouwplan kan daarnaast nog worden geoptimaliseerd ten aanzien van de geluidssituatie, zodat er meer geluidsluwe gevels ontstaan. Het is derhalve mogelijk een acceptabel woon- en leefklimaat te creëren ter plaatse van de nieuwbouwwoningen overeenkomstig het geluidbeleid van de gemeente Tilburg.

Daarnaast wordt geconcludeerd dat de nieuwbouw niet leidt tot een reële afname van de beschikbare geluidruimte van het bedrijventerrein Katsbogten.

5.5.5 Luchtvaartlawaai

Het plangebied is gelegen in de nabijheid van militair luchtvaartterrein Vliegbasis Gilze-Rijen. In bijlage 3.6 bij de ministeriële Regeling algemene regels ruimtelijke ordening zijn de dB(A)- geluidszone en Ke-geluidszone van de vliegbasis aangegeven. Hieruit blijkt dat deze zones niet over het plangebied zijn geloven. Derhalve is het aspect industrielawaai niet aan de orde voor onderhavig bestemmingsplan.

[image]

Uitsnede van bijlage 3.6 bij Regeling algemene regels ruimtelijke ordening, met het obstakelbeheergebied en de geluidzones van militair luchtvaartterrein Vliegbasis Gilze-Rijen.

5.6 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:

  • een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit

  • ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen verbeteren of ten minste gelijk blijven

  • een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van desbetreffende stoffen in de buitenlucht

  • een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma (zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit)

5.6.1 Besluit en Regeling niet in betekenende mate

De uitwerking van het begrip ‘niet in betekende mate’ staat in het ‘Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’ en de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als ‘niet in betekenende mate’ worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is volgens deze regeling geen onderzoek nodig voor ‘woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat’.

Dit bestemmingsplan maakt maximaal zes woningen mogelijk. Dit aantal ligt ver beneden de drempelwaarde waaronder een project een niet in betekenende mate bijdrage levert aan de luchtkwaliteit.

5.6.2 Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gericht op mensen die verhoogd gevoelig zijn voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). In het besluit is geregeld dat wanneer een gevoelige bestemming binnen een onderzoekszone van een rijks- of provinciale weg wordt gevestigd of uitgebreid, een luchtkwaliteitsonderzoek nodig is. Gevoelige bestemmingen zijn functies waarbinnen kinderen, ouderen en zieken verblijven, zoals scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Een woning of ziekenhuis is geen gevoelige bestemming conform het besluit. De onderzoekszone van een rijksweg betreft 300 meter aan beide zijden van de weg, gemeten vanaf de rand van de weg. Voor een provinciale weg geldt hetzelfde, maar dan een zone van 50 meter.

Dit bestemmingsplan maakt geen gevoelige bestemming mogelijk in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

5.6.3 NSL Monitoringstool

Aan de hand van de online NSL-Monitoringstool zijn de concentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC (lood) beoordeeld voor nabijgelegen meetpunten bij het plangebied. Tevens zijn de PM10- overschrijdingsdagen beoordeeld. Daarbij is uitgegaan van Monitoringsronde 2017 en zijn de waarden beoordeeld voor de jaren 2016, 2020 en 2030. Uit de beoordeling blijkt dat voor lood de waarden voor alle meetpunten in 2016 matig zijn. Voor NO2 geldt dat ter plaatse van kruising afslag 11 van de A58 (Tilburg – Centrum West / Goirle) met de Blaakweg een enigszins verhoogde waarde (maximaal 35,6 μg/m³) geldt in 2016. Voor de andere stoffen zijn de waarden dat jaar voor alle meetpunten beoordeeld als goed. Voor de jaren 2020 en 2030 blijkt dat voor alle meetpunten en alle stoffen de waarden goed zijn. Daarmee is aangetoond dat de luchtkwaliteit ter plaatse van onderhavig plangebied voldoende tot goed is.

5.6.4 Conclusie

Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

5.7 Geur

Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van agrarische bedrijvigheid. In paragraaf 5.2 is nabijgelegen overige bedrijvigheid (bedrijventerreinen het Laar en Katsbogten) beoordeeld aan de hand van de richtafstanden conform de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering uit 2009. Daaronder begrepen zijn ook de richtafstanden ten aanzien van geur. Kortheidshalve wordt verwezen naar paragraaf 5.2. Hieruit blijkt dat het aspect geur geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.

5.8 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

5.8.1 Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

Onderdeel van het bodembeleid is dat voor de hele stad de bodemkwaliteit in beeld is gebracht. Deze bodemkwaliteit is vergeleken met de basiskwaliteit om vast te stellen waar nog onderzoek en sanering zou moeten plaatsvinden. Bij het wegwerken van de werkvoorraad stimuleert de gemeente dat anderen dan zijzelf de gevallen van bodemverontreiniging saneren, zoals bedrijven op bedrijventerreinen, projectontwikkelaars en in voorkomende gevallen door publiekprivate samenwerking.

5.8.2 Analyse plangebied

Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld.

[image]

Uitsnede toepassingskaart (bodemfunctieklassenkaart) van de Bodemkwaliteitskaart Tilburg.

Het bestemmingsplangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone ‘wonen’. De functie geeft een maat aan. Afgegraven grond met klasse wonen kan alleen toegepast worden binnen andere percelen met de klasse wonen. Het geeft tevens een indicatie van de globale kwaliteit. Grond met klasse wonen wordt over het algemeen beschouwd als licht verontreinigde grond, terwijl er bijvoorbeeld bij de klasse 'industrie' matige verhoogde en hogere concentraties kunnen worden gemeten.

Uit historisch onderzoek is gebleken dat er op locatie geen dempingen hebben gelegen en dat er geen boven en ondergrondse tanks aanwezig zijn geweest.

Gelet op het voorgaande wordt verondersteld dat de globale kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor de functie wonen. De gronden hebben al decennialang de woonbestemming en zijn al die tijd in gebruik geweest als tuin. Gelet op dit gebruik wordt geen verontreiniging van de bodem verwacht. Daarnaast zijn bij gemeente Tilburg ook geen actuele onderzoeken beschikbaar die kunnen duiden op eventuele verontreiniging van de bodem. In het kader van de bestemmingsplanprocedure is uitvoeren van bodemonderzoek in dit geval niet noodzakelijk. Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor bouwen dient wel actueel bodemonderzoek beschikbaar te zijn.

5.9 Natuur En Ecologie

Flora en Fauna

De Wet natuurbescherming biedt bescherming aan Natura 2000-gebieden, soorten en houtopstanden, hout en houtproducten. Aanwezigheid van beschermde gebieden of beschermde soorten en/of hun beschermde leefomgeving kan van invloed zijn op de uitwerking van bestemmingen. Onderhavig plangebied ligt niet binnen Natura 2000-gebieden. Dit bestemmingsplan maakt ontwikkelingen mogelijk die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor de gunstige staat van instandhouding van beschermde planten- of diersoorten.

Ten behoeve van onderhavig planvoornemen is door Tritium Advies in oktober 2017 een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Deze maakt als Bijlage 6 Quickscan Flora en Fauna onderdeel uit van de toelichting. Hierbij is gekeken of er in de omgeving van het plangebied beschermde natuurgebieden aanwezig zijn waarop het planvoornemen wellicht invloed kan hebben. Daarnaast is gekeken of er zich in het plangebied soorten bevinden die door het plan worden beïnvloed. De belangrijkste bevindingen worden hieronder besproken.

Gebiedsbescherming

Het onderzoeksgebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied en ligt op ruime afstand (min. 2 km) van gebieden die wel als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Het plangebied maakt eveneens geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot beschermde gebieden zijn geen negatieve effecten op de nabijgelegen EHS en Natura2000-gebieden te verwachten. Er is dan ook geen ‘Nee, tenzij’-toets en/of compensatie nodig.

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming kent drie beschermingsregimes voor dier- en plantensoorten:

  • Paragraaf 3.1: alle vogels in de zin van de Vogelrichtlijn;

  • Paragraaf 3.2: alle dieren en planten, genoemd in de bijlagen van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;

  • Paragraaf 3.3: overige soorten, genoemd in de bijlage van de Wnb, die niet onder de reikwijdte van paragraaf 3.2 vallen.

In de door Tritium uitgevoerde quickscan flora en fauna is in het kader van de Wnb nagegaan of dat door de beoogde ingreep vaste rust- en verblijfplaatsen opzettelijk worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt) of dat dieren opzettelijk worden verontrust, verjaagd of gedood. Verder is er gekeken of er invloeden zijn die leiden tot een verminderde geschiktheid als foerageergebied waarbij het een zodanig belang betreft dat bij het wegvallen van deze functie ook vaste rust- en verblijfplaatsen niet langer kunnen functioneren.

Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde soorten flora aangetroffen. Voor wat betreft grondgebonden zoogdieren, amfibieën reptielen en vissen geldt dat er binnen het plangebied geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen zijn vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie.

Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot grondgebonden zoogdieren.

Ten aanzien van vleermuizen is geconstateerd dat er geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen aanwezig zijn binnen het plangebied. Mogelijk wordt er door vleermuizen gefoerageerd binnen en in de directe omgeving van het plangebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden. Omdat de bouw- en eventuele kapwerkzaamheden overdag uitgevoerd worden, is een verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten. Een negatief effect op vaste vliegroutes is eveneens niet te verwachten. Gezien het vorenstaande zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot vleermuizen.

Verder zijn er geen jaarrond beschermde vogelnesten aangetroffen. Algemeen voorkomende soorten vogels zonder jaarrond beschermd nest kunnen bovendien blijven broeden in de directe omgeving van het plangebied. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn, kunnen verstorende werkzaamheden zoals bouwwerkzaamheden of een verwijdering van beplanting mogelijk echter niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht op vogels. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels.

Ten slotte geldt voor ongewervelden en overige soorten dat er geen vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn aangetroffen. Er zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot deze soortgroep.

Algemene zorgplicht

Op alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten, ongeacht of deze beschermd of vrijgesteld zijn of als een ontheffing is verkregen, is de zorgplicht van toepassing. De zorgplicht verplicht iedereen om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Handelingen met nadelige gevolgen moeten zoveel mogelijk achterwege gelaten worden of er moeten maatregelen worden getroffen om nadelige gevolgen te voorkomen of beperken.

Conclusie

De omschreven werkwijzen (protocollen) met betrekking tot zowel de zorgplicht als ten aanzien van vogels dienen in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen. Nader onderzoek naar soorten en een ontheffing in het kader van de Wnb (soorten) zijn dan ook niet noodzakelijk. Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft. Dit bestemmingsplan heeft dan ook significant negatieve effecten ten aanzien van natuur en ecologie.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Beleid

Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021

De zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving staat centraal in dit Provinciaal Milieu- en Waterplan. Het Provinciaal Milieuplan 2012-2015 en het Provinciaal Waterplan 2010-2015 gaven hieraan de afgelopen jaren invulling. Het Provinciaal Milieu- en Waterplan (PMWP) 2016-2021 integreert de milieu- en de wateropgave, geheel in de geest van de Omgevingswet. Het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten.

Noord-Brabant is duurzaam beschermd tegen overstromingen vanuit het hoofdwatersysteem. In 2050 heeft de provincie alle maatregelen uitgevoerd die nodig zijn om te voldoen aan de wettelijke beschermingsnormen. Er is lokaal maatwerk geleverd en zoveel mogelijk rekening gehouden met economie, natuur, recreatie, cultuurhistorie, landschap, agrarisch gebruik en leefbaarheid in dorpskernen. De kwaliteit van het rivierengebied is veel hoger dan voorheen en heeft een belangrijke economische waarde. Het rivierbed van de rivieren wordt zo min mogelijk bebouwd.

Het regionale watersysteem is robuust ingericht, zodat wateroverlast voorkomen kan worden, ook bij een veranderend klimaat. Hierbij wordt de trits vasthouden, bergen, afvoeren gehanteerd. Als in het systeem waterkeringen noodzakelijk zijn, dan voldoen ze aan de gestelde normen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt ervoor gezorgd dat die niet ten koste gaan van de hoeveelheid water die het watersysteem kan bergen (waterbergend vermogen).

Waterbeheerplan 2016-2021

Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' is een strategisch document. Hierin is aangegeven wat de doelen zijn voor de periode 2016-2021 en hoe die te bereiken. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedsbeheerplan Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal Milieu- en Waterplan. Binnen het waterbeheerplan zijn vijf thema’s aan de orde, te weten ‘droge voeten’, ‘voldoende water’, ‘natuurlijk water’, ‘schoon water’ en ‘mooi water’. Op basis van deze thema’s worden in het waterbeheerplan enkele doelen uitgewerkt. Deze doelen zijn onderverdeeld en toegespitst naar de gebruiker:

  • water in de bebouwde omgeving;

  • water en bedrijven;

  • water en landbouw;

  • water en natuur.

In onderhavig plan is met name het thema ‘droge voeten’ aan de orde, in die zin dat extra bebouwing of verharding niet mag leiden tot wateroverlast binnen het plangebied en de omgeving. Daarbij is voornamelijk het aspect ‘water in de bebouwde omgeving’ van belang. De goede kwaliteit van de leefomgeving in steden en dorpen staat onder druk door een veranderend klimaat: dit leidt tot meer en hevigere regen, langdurigere droogte en meer warme dagen. Door de klimaat- en wateropgaven op te pakken, kan de stedelijke kwaliteit verbeteren en worden toekomstige maatschappelijke kosten gemeden. Deze zogenaamde klimaatbestendige en waterrobuuste omgeving houdt in:

  • waar na hevige regen, ondanks water op straat, winkels en woningen droog blijven, mensen en diensten de hoofdwegen kunnen blijven gebruiken en de gezondheid niet bedreigd wordt;

  • waar aantasting van funderingen, ongelijkmatige zetting en schade aan groen – als gevolg van een te lage of te hoge grondwaterstand – worden voorkomen;

  • waarin inwoners en ontwikkelende partijen de momenten van ruimtelijke (her)inrichting en beheer benutten om de stad aantrekkelijker te maken en tegelijkertijd stedelijke water- en klimaatopgaven voor de lange termijn te realiseren;

  • waarin inwoners oog hebben voor de samenhang tussen de belevingswaarde en de gebruikswaarde van water (waterbewustzijn). Ook hebben ze kijk op de samenhang tussen hemelwater, oppervlaktewater, grondwater en afvalwater;

  • waar groen en blauw worden ingezet voor verhoging van de kwaliteit van de leefomgeving en tegelijkertijd voor het bergen van hemelwater, het vasthouden van water in droge perioden en het temperen van hitte (hittestress).

Gezamenlijke Keur 2015

Op 1 maart 2015 is de gezamenlijk Keur van de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel in werking getreden. Deze keur is opgesteld in het kader van een landelijke uniformering. Daarbij is volgens een landelijk model van de Unie van Waterschappen een gedereguleerde en geüniformeerde keur met bijbehorende algemene regels en beleidsregels gerealiseerd.

In artikel 3.6 van de Keur 2015 is bepaald dat het verboden is zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. In artikel 15 van de Algemene regels Keur 2015 is een vrijstelling opgenomen voor dit verbod. Deze vrijstelling kan worden verleend indien:

  1. Het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;

  2. De toename van verhard oppervlak maximaal 2.000 m² is, of;

  3. De toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak.

  4. De toename van verhard oppervlak tussen 2.000 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan. Deze maatregelen moeten voldoen aan een in bepaalde eisen en een minimale compensatie zoals genoemd in artikel 15 van de Algemene regels Keur 2015.

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2019

Het Tilburgs stedelijke watersysteem is omschreven in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2019 dat is vastgesteld op 2 november 2015. In dat Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan is aangegeven dat water kan worden ingezet als kwaliteit in de omgeving, voor hergebruik en nuttige toepassing. Water kan bijdragen aan de doelen uit andere beleidsvelden, zoals klimaatadaptatie, duurzaamheid, verbeteren van de kwaliteit van de biodiversiteit en groen/ecologie. Als het gaat om de inzet van (relatief schoon) regenwater, kan dit alleen voordat het water in een buis verdwijnt. Dit heeft te maken met de risico’s voor de volksgezondheid. Na zuivering in een waterpark zijn allerlei toepassingen mogelijk. Initiatieven op dit vlak zijn een aanvulling op de wettelijke zorgplichten ten aanzien van verwerking van afvalwater, regenwater en grondwater. Deze producten worden gefaciliteerd, mits deze duurzaam zijn, niet strijdig met het water- en rioleringsbeleid en geen risico’s voor de volksgezondheid met zich meebrengen.

De focus van de maatregelen ligt de komende jaren op de volgende punten:

  • in stand houden van de riolering door middel van doelmatig beheer;

  • het verkrijgen van beter inzicht in het functioneren van het gemeentelijk watersysteem, om de meest maatschappelijk verantwoorde keuzes te maken samen met de waterpartners;

  • het aanpakken van wateroverlast door:

  1. verder te gaan met doelgericht afkoppelen, aanleg van Blauwe Aders en waterparken;

  2. specifieke maatregelen uit te voeren op wateroverlastlocaties;

  3. mee te werken aan het klimaatbestendig inrichten van de openbare ruimte, onder andere door integratie van blauw en groen.

Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen- afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren) in zijn weg tussen de afvoerende oppervlakken en de infra voor inzamelen (bergen) zoals de riolering, de blauwe aders, wadi's

e.d. Mogelijkheden hiervoor zijn:

  • minder afvoerende oppervlakken inrichten (ontharden);

  • hergebruik van regenwater voor bijvoorbeeld toiletspoeling of wassen van voertuigen;

  • groene daken;

  • water opvangen in poelen, regentonnen e.d.;

  • waterdoorlatende verharding;

6.2 Huidige Situatie

In de huidige situatie is het deel van het plangebied waar de nieuwe woningen zijn voorzien, in gebruik als tuin bij de woningen Vaartlaan 2 en 7. De tuinen zijn vrijwel helemaal onverhard. Na kadastrale splitsing zijn de tuinen losgekoppeld van de oorspronkelijke percelen. Zodoende is aan de westzijde van de Vaartlaan een nieuw perceel van 1.300 m² ontstaan, het nieuwe perceel aan de oostzijde van de Vaartlaan heeft een oppervlakte van 1.488 m². In totaal gaat het dus om 2.788 m² aan onverhard terrein. Aangezien de Vaartlaan in zijn huidige vorm behouden blijft, wordt deze voor het gemak buiten beschouwing gelaten.

  • Hemelwater:

De beide percelen zijn ruim van opzet en mogen op basis van de geldende bestemmingsplanregels slechts beperkt bebouwd worden. Er is dan ook voldoende ruimte voor infiltratie.

  • Oppervlaktewater:

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Op ongeveer 150 meter ten noorden van het plangebied zijn rondom de kruising Vaartlaan/Beeklaan enkele waterpartijen. Deze waterpartijen staan onderling met elkaar in verbinding en maken onderdeel uit van de waterstructuur van de wijk de Blaak.

  • Grondwater:

Uit gegevens van het Bodemkundig Informatie Systeem (BIS) Nederland (www.bodemdata.nl) van Wageningen UR blijkt dat het plangebied is gelegen binnen grondwatertrap VI. Binnen die grondwatertrap geldt een gemiddeld hoogste grondwaterstand van 40-80 cm en een gemiddeld laagste grondwaterstand van > 120 cm. Vervolgens blijkt uit de ondergrondgegevens, zoals deze beschikbaar zijn via DINOloket (van TNO, Geologische Dienst Nederland), dat de bodem de eerste meters onder het maaiveld bestaat uit zand uit een matig tot fijne categorie. De doorlatendheid van dit type ondergrond kwalificeert als matig tot goed. Op basis van deze gegevens kan worden gesteld dat infiltratie in de bodem mogelijk is.

  • Riolering:

Er is een gescheiden rioleringsstelsel aanwezig in de omgeving. De eerder benoemde oppervlaktewaterpartijen zijn natte bergingsvijvers, die tevens dienst doen als regenwaterbergingsvoorziening.

  • Bluswater:

Voor bluswater wordt primair gebruik gemaakt van het drinkwaterleidingnet. Secundair kan gebruik worden gemaakt van het water uit de nabijgelegen waterpartijen. Daarnaast beschikt de brandweer ook over eigen middelen voor bluswater.

  • Beschermings- en bergingsgebieden:

De locatie bevindt zich niet binnen of nabij een waterhuishoudkundig beschermd gebied (natte natuur of behoud en herstel watersysteem), een grondwaterbeschermingsgebied, intrekgebied, waterwingebied, boringsvrije zone of overige beschermingszone. Ook is het plangebied niet gelegen binnen een gebied dat (mede) is aangewezen voor waterberging. Wel is op ongeveer 250 meter ten westen van het plangebied, vanaf het Dongepad, een boringsvrije zone gelegen. Verderop, op ongeveer 550 meter ten westen van het plangebied, is een grondwaterbeschermingsgebied gelegen.

6.3 Toekomstige Situatie

Dit bestemmingsplan voorziet in zes nieuw te bouwen villa’s op een locatie die in de huidige situatie onbebouwd is. De oppervlakte van het bouwvlak van de zes nieuwe villa’s bedraagt circa 935 m². Daarnaast zal een deel van de percelen worden verhard ten behoeve van de oprit, toegang tot de woning en eventuele bijgebouwen en eventuele andere erfverharding. Niet duidelijk is welke delen uiteindelijk verhard zullen worden. Daarom wordt er in deze berekening rekening mee gehouden dat 50 % van de nieuwe woonpercelen zal worden verhard, en dat 50 % onverhard zal blijven in de vorm van tuin of gazon. In dat geval zal ((2.788 – 935) x 50 % =) 927 m² van de nieuwe percelen onbebouwd blijven, en een even groot deel verhard worden. De totale verharding in dit plan komt dan ook uit op (927 + 935 =) 1.862 m².

  • Hemelwater:

Op basis van het bovenstaande blijkt dat dit plan ten opzichte van de voorgaande situatie leidt tot een toename van het verhard oppervlak met ongeveer 1.862 m². Omdat daarmee onder de grens van 2.000 m² wordt gebleven, geldt vanuit de Algemene Regel van de Keur geen verplichting tot de aanleg van een compensatie en is er geen vergunning in het kader van de Keur vereist. Het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak zal afzonderlijk van het afvalwater worden opgevangen en worden aangeboden aan het bestaande gescheiden rioolstelsel. Het water dat afkomstig is van verhard oppervlak wordt in de Blaak zo veel mogelijk afgevoerd via de daarvoor aangelegde natte bergingsvijvers.

  • Oppervlaktewater:

Als gevolg van onderhavig plan vindt geen toe- of afname van oppervlaktewater plaats. Hemelwater wordt zo veel mogelijk afgekoppeld op de daarvoor bedoelde waterpartijen in de omgeving.

  • Grondwater:

Geconstateerd is dat de bodem ter plaatse van het plangebied geschikt is voor hemelwaterinfiltratie. Gelet op de grondwaterstand levert dit geen problemen op. Er zullen geen dusdanige grondwerkzaamheden plaatsvinden die invloed hebben op het grondwater en grondwaterstromen.

  • Riolering:

In een deel van de Vaartlaan, tot aan de bestaande woningen, is een gescheiden rioolstelsel aanwezig. Het riool voor vuilwater en regenwater worden beide separaat aangesloten op het gescheiden rioolstelsel. Dit gescheiden rioolstelsel ligt al gedeeltelijk in de Vaartlaan en de woningen worden daarop aangesloten. In/bij het plangebied ligt geen vuilwaterriool. Deze ligt maar tot bij Vaartlaan 2 en 7. Om allen nieuw te bouwen woningen aan te sluiten op het rioolstelsel wordt het bestaande riool in de Vaartlaan deels verlaagd en deels nieuw aangelegd. Dit werk gebeurt in opdracht van de gemeente en op kosten van de ontwikkelaar.

  • Bluswater:

Ten aanzien van het aspect bluswater verandert er niets ten opzichte van de huidige situatie. Naast het gebruik van het drinkwaterleidingnet en de nabijgelegen waterpartijen beschikt de brandweer ook over eigen middelen voor bluswater.

  • Ontwatering:

Wateroverlast, in de vorm van hemelwater en grondwater, in de woningen van het project moet voorkomen worden. In basis worden de woningen zo gebouwd dat het peilniveau van de begane grondvloer circa 20cm hoger ligt dat de kruin van de Vaartlaan. De definitieve aanleghoogte van de woningen wordt ook afgestemd op het grondwaterpeil. Omdat er zich veel sloten, wadi’s en singels in de directe omgeving van het nieuwbouwproject bevinden, is het aannemelijk dat er voldoende opvang- en afvoercapaciteit van hevige buien aanwezig is.

  • Materialisering:

Er worden geen uitlogende materialen gebruikt als het gaat om de materialisering van de woningen.

  • Beschermings- en bergingsgebieden:

Aangezien het plangebied niet is gelegen binnen een gebied dat is aangewezen als beschermings- of waterbergingsgebied, hoeft hier geen nadere aandacht aan te worden besteed.

Hoofdstuk 7 Opzet Planregels

7.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels

Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten.

7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Soms is daarnaast sprake van een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

Wonen

Deze gronden die bestemd zijn als ‘Wonen’ zijn primair bedoeld voor grondgebonden woningen

met het bijbehorende erf. Daarnaast zijn er ondergeschikte voorzieningen mogelijk, zoals groen- en speelvoorzieningen of objecten voor beeldende kunst.

Verkeer - Verblijf

Deze bestemming is toegekend aan de Vaartlaan, die dwars door het plangebied loopt. De voor Verkeer-Verblijf aangewezen gronden zijn primair bedoeld verkeersvoorzieningen ten behoeve van wegverkeer en verblijf en eventuele groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, en bouwwerken van algemeen nut. Tevens zijn de gronden bestemd voor in de regels bepaalde bijbehorende voorzieningen.

Naast bovengenoemde bestemmingen komen op de verbeelding de volgende aanduidingen voor:

  • Functieaanduiding:

  1. Erf: Ter plaatse van deze aanduiding zijn de gronden bedoeld voor een erf bij een woning. In de begripsbepalingen van de regels is aangegeven wat exact met een erf wordt bedoeld.

  • Bouwaanduiding:

  1. Onderdoorgang: Ter plaatse van de bouwaanduiding 'onderdoorgang' mag eerste bouwlaag (begane grond) niet worden bebouwd.

  • Maatvoeringsaanduiding:

  1. maximum bouwhoogte (m): Met deze aanduiding is op de verbeelding aangegeven wat de maximale bouwhoogte binnen dit maatvoeringsvlak mag zijn. In de regels is hieraan een bepaling gekoppeld.

Binnen bestemmingsregels komen de volgende typen regels terug, waarbij geldt dat niet ieder type regel per definitie opgenomen dient te worden per bestemming.

Bouwregels

De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan-en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

Omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels

Vaak geeft het plan het college de bevoegdheid om afwijking van de bouwregels toe te staan.

Gebruiksregels

Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

Soms is een bestemmingsartikel is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken of werkzaamheden.

Wijzigingsbevoegdheid

Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.

7.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels

Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:

Anti-dubbeltelregel

Artikel 5 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.

Algemene bouwregels

Artikel 6 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.

Algemene gebruiksregels

In artikel 7 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Algemene afwijkingsregels

Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 8.

Algemene wijzigingsregels

Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 9.

Overige regels

Burgemeester en wethouders zijn middels artikel 11 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen.

Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.

7.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangs-en Slotregels

Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs-en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Er is een dienstverleningsovereenkomst gesloten voor de interne en externe kosten van het (laten) maken van een kostenraming van de benodigde aanpassingen in het openbaar gebied. Voor die kosten en de bijdrage aan de Reserve Bovenwijkse Voorzieningen wordt vervolgens een exploitatieovereenkomst gesloten met de ontwikkelaar. In de dienstverleningsovereenkomst is vastgelegd dat de gemeente onderzoekt welke kosten de noodzakelijke aanleg/aanpassing van de riolering ten behoeve van het initiatief met zich meebrengt, waarbij ook inzicht komt in de economische uitvoerbaarheid van het initiatief, waarvoor partijen een ontwikkel- en exploitatieovereenkomst met elkaar willen aangaan. Getracht wordt om die overeenkomst uiterlijk op 28 februari 2018 te sluiten. Zonder deze overeenkomst is de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet geborgd en wordt het bestemmingsplan dan ook niet vastgesteld. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg

9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan “Blaak Oost 2007, 2e herziening (Vaartlaan 2 en 7)“ op 29 september 2017 gepubliceerd in het Gemeenteblad.

9.2 Omgevingsdialoog

Voor onderhavige ontwikkeling heeft een omgevingsdialoog plaatsgevonden door de initiatiefnemer. Op 5 december 2017 is in het kader van de omgevingsdialoog conform de ‘Richtlijn omgevingsdialoog bij ruimtelijke plannen’ een informatiebrief verzonden aan omwonenden. Ook heeft de initiatienemer gesproken met de buren van het plangebied, met name over de hoogtes en de privacy. Kortheidshalve wordt verwezen naar het verslag omgevingsdialoog dat als Bijlage 7 Verslag omgevingsdialoog onderdeel uitmaakt van deze toelichting.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van maandag 19 februari 2018 tot en met dinsdag 3 april 2018. Tijdens deze periode zijn drie zienswijzen ingediend, waarvan er één is ingetrokken. Voor een samenvatting van de zienswijzen, het standpunt van het gemeentebestuur en de conclusie aangaande de beoordeling wordt kortheidshalve verwezen naar Bijlage 8 Nota van zienswijzen.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Besluit Hogere Waarden

Bijlage 2 Besluit hogere waarden

Bijlage 3 Boomwaardekaart

Bijlage 3 Boomwaardekaart

Bijlage 4 Parkeernormen

Bijlage 4 Parkeernormen

Bijlage 1 Externe Veiligheid Weg

Bijlage 1 Externe Veiligheid weg

Bijlage 2 Externe Veiligheid Buisleiding

Bijlage 2 Externe Veiligheid buisleiding

Bijlage 3 Verantwoording Groepsrisico

Bijlage 3 Verantwoording Groepsrisico

Bijlage 4 Verkennend Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 4 Verkennend onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai

Bijlage 5 Akoestisch onderzoek industrielawaai

Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 6 Quickscan Flora en Fauna

Bijlage 7 Verslag Omgevingsdialoog

Bijlage 7 Verslag omgevingsdialoog

Bijlage 8 Nota Van Zienswijzen

Bijlage 8 Nota van zienswijzen