Buitengebied De Groene Zoom 2012, 3e herziening (De Kraan woning naast nr. 92)
Bestemmingsplan - gemeente Tilburg
Vastgesteld op 19-03-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlage(n).
1.2 plan:
Het bestemmingsplan Buitengebied De Groene Zoom 2012, 3e herziening (De Kraan woning naast nr. 92) met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2018012-e001 van de gemeente Tilburg.
1.3 aan huis verbonden beroep
Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als 'aan-huis-verbonden', waarbij:
-
degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;
-
geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform artikel 13.2van de regels van dit plan;
-
voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
-
de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80m² in beslag neemt;
-
de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
-
geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
-
op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.
1.4 aanbouw
Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 achtergevelrooilijn
De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.
1.8 agrarisch gebied
Een gebied, waar ontwikkelingsmogelijkheden zijn voor agrarische bedrijven.
1.9 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.10 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.
1.11 bed & breakfast
Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken.
Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen.
1.12 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.
1.13 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.14 bestaand
Bij bouwwerken:
Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.
1.15 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.18 bouwen
Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.19 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.20 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouwof zolder.
1.21 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.22 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.23 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.24 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.25 bouwwerken van algemeen nut
Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.
1.26 calamiteit
Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving e.d.
1.27 carport
Een aangebouwde of vrijstaand bijgebouw, bestaande uit een (semi) gesloten dakconstructie, ondersteund door palen of kolommen bedoeld voor het stallen van één of meerdere (motor)voertuig(en), met maximaal twee gesloten wanden; de wanden van de bebouwing waartegen wordt aangebouwd kunnen als ondersteuningsconstructie fungeren.
1.28 dienstverlening
Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.
1.29 dove gevel
-
een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33dB onderscheidenlijk 35dB, alsmede
-
een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
1.30 erf
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels per bouwperceel aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.31 erker
Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.
1.32 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.33 geluidgevoelige objecten
Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.34 geluidsscherm
Geluidwerende voorziening van hard materiaal (beton, glas e.d.).
1.35 geluidswal
Geluidwerende voorziening van aarde.
1.36 gestapelde woning
Een woning, onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.
1.37 groenvoorzieningen
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair e.d., alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.38 grondgebonden woning
Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.
1.39 hobbymatig houden van dieren
Het in zeer beperkte mate houden van (landbouw)huisdieren, zoals kippen, paarden, konijnen, schapen etc., in de hobbymatige sfeer. Dit houdt in dat qua gebruiksdoel, uitstraling en omvang geen sprake mag zijn van een inrichting in de zin van artikel 1.1 van de Wet milieubeheer.
1.40 hogere grenswaarde
Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.41 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.42 huishouden
Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:
-
de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
-
tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;
-
de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
1.43 kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening
Dienstverlening, vallend onder ten hoogste categorie 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten en gericht op het aan personen of dieren verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze of lichaamsverzorgende sfeer en andere vormen van dienstverlening die min of meer een openbaar karakter hebben, zoals (niet limitatief) een huisartsen- of tandartsenpraktijk, een praktijk voor fysiotherapie, een dierenartsenpraktijk, een nagelstudio, een kapsalon en een kinderopvangcentrum, uitgezonderd:
-
seksuele en erotische dienstverlening;
-
zakelijke dienstverlening met een kantoorfunctie, zoals (niet limitatief) rechtskundige en administratieve dienstverlening, architecten- en technische adviesbureaus, makelaarsbureaus, reclamediensten en uitzendbureaus;
-
detailhandel, met uitzondering van een beperkte verkoop, ondergeschikt aan de dienstverlening;
-
horeca.
1.44 landschappelijke waarde van een gebied
De aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet levende natuur.
1.45 landschapselementen
Ecologisch en/of landschappelijk waardevolle elementen, zoals bosjes, bomen, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2ha.
1.46 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.47 mantelzorg
Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.
1.48 natuurwaarde van een gebied
De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in hun onderlinge samenhang.
1.49 onbebouwd erf
Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.
1.50 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20m boven peil.
1.51 ondergeschikte delen van een bouwwerk
Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, luchtbehandelings-/ventilatieinstallatie, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, gevelisolatie (al dan niet met bijbehorende ommanteling), draagconstructies e.d. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.
1.52 onzelfstandige wooneenheid/eenheden
Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.
1.53 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.54 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.
1.55 pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.56 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.57 perceel
Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.
1.58 plangrens
Een weergegeven lijn die de grens van het plan: aanduidt.
1.59 ruimtelijke ontwikkelingen
Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.
1.60 straatpeil
Zie: peil (straatpeil).
1.61 uitbouw
Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht
ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.62 verblijfsvoorzieningen
Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.
1.63 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.
1.64 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn t.b.v. een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten e.d.
1.65 weg
Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.66 wet geluidhinder
De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.
1.67 wet milieubeheer
De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.
1.68 wonen
Hieronder wordt verstaan:
-
het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
-
huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
-
beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als 'aan huis verbonden beroep', zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.
1.69 woning
Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbonden beroep.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
-
de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
-
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
de ruimtelijke of landschappelijk inpassing;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Wonen - Buitengebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), mede bestemd voor bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken en de inrichting en het gebruik van de gronden voor zover de gronden zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie' (dubbelbestemming), indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Hoofdtoegang woningen
8.2 Onbebouwd terrein bij gebouwen
8.3 Ruimte tussen bouwwerken
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
-
de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
-
gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
-
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
-
voldaan is aan de volgende voorwaarden:
-
de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
-
de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
10.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting e.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
-
de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
-
gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
-
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
10.3 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.
10.4 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte niet meer dan 3,5m mag bedragen en;
-
de oppervlakte niet meer dan 50m² mag bedragen.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:
-
de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ''Verkeer' (V), dan wel 'Verkeer - Verblijf' (V-VB) te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
-
de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25m;
-
de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;
-
bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
Artikel 12 Algemene Procedureregels
Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Bevordering ruimtelijke kwaliteit buitengebied
Het bevoegd gezag kan, voor zover het ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied betreft, slechts gebruik maken van de in dit plan opgenomen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden, indien voldaan wordt aan het vereiste van bevordering van de ruimtelijke kwaliteit als bedoeld in de Verordening ruimte Noord-Brabant en de daarop gestoelde werkafspraken met de provincie.
13.2 Parkeerregeling
Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels
14.1 overige zone - beperkingen veehouderij
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' zijn de gronden mede bestemd voor een gebied waar beperkingen voor de veehouderij gelden ingevolge deze aanduiding zoals opgenomen in de provinciale Verordening ruimte.
14.2 veiligheidszone - aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen
In afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen' de volgende regels:
-
binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen' mogen geen (beperkt) kwetsbare en bijzonder kwetsbare objecten worden opgericht;
-
het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in sub a. waarbij (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan en waarbij middels een onderbouwing is aangetoond dat er sprake is van een afname of gelijkblijvend groepsrisico;
-
het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in sub a. waarbij een wijziging of oprichting leidt tot een toename van het groepsrisico binnen de 'veiligheidszone - aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen' indien:
-
er geen sprake is van bijzonder kwetsbare objecten;
-
er een berekening is uitgevoerd waaruit de toename blijkt van het groepsrisico;
-
de verantwoordingsplicht conform het Bevt is ingevuld.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
-
het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
-
het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
-
het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
-
indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
-
het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Dit plan wordt aangehaald als bestemmingsplan "Buitengebied De Groene Zoom 2012, 3e herziening (De Kraan woning naast nr. 92)
Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de realisatie van 1 woning aan de Kraan (naast nr. 92) te Berkel-Enschot. Het betreft een gedeelte van het perceel sectie A, nr. 5408.
Afbeelding: omgeving plangebied
Het plan bestaat uit het bouwen van 1 vrijstaande woning met daarbij een stal voor het hobbymatig houden van maximaal 3 paarden. Op het naastgelegen agrarisch perceel komt een paardenweide. In eerdere plannen is tevens sprake geweest van een paardenbak. Deze wordt echter niet uitgevoerd (en is ook niet toegestaan in dit bestemmingsplan).
Het bouwen van de woning past niet in het vigerende bestemmingsplan, aangezien in dit bestemmingsplan de gronden bestemd zijn voor agrarische doeleinden.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer. In eerste instantie was het de bedoeling 3 woningen te realiseren binnen dit bestemmingsplan. Een aantal onderzoeken zijn hier dan ook op gebaseerd. Op dit moment wordt echter slechts 1 woning met stal ontwikkeld. Dit bestemmingsplan richt zich dan ook enkel op deze woning.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied omvat een perceel aan De Kraan in Berkel-Enschot (sectie A nummer 5408).Het plangebied ligt in het agrarisch gebied gelegen tussen Berkel-Enschot, Udenhout en de stadsrandzone Tilburg-Noord.
In de directe omgeving van het plangebied liggen de nieuwe woonwijken Koningsoord in het zuiden en De Nieuwe Warande in het noorden.
Afbeelding: ligging plangebied in Tilburg
1.3 Voorgaande Plannen
Het bestemmingsplan is een herziening van een gedeelte van de bestemmingsplannen 'Buitengebied De Groene Zoom 2013' en ' Koningsoord Berkel-Enschot 2017'.
In het bestemmingsplan 'Buitengebied De Groene Zoom 2013' heeft de locatie de bestemming 'Agrarisch' en in het bestemmingsplan 'Koningsoord Berkel-Enschot 2017' heeft de locatie de bestemming 'Groen' . In beide bestemmingen is de bouw van een woning niet mogelijk.
De locatie krijgt in dit bestemmingsplan gedeeltelijk de bestemming 'wonen-buitengebied' en het overige gedeelte de bestemming 'Agrarisch'.
1.4 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Het plangebied ligt in het agrarisch gebied gelegen tussen Berkel-Enschot, Udenhout en de stadsrandzone van Tilburg-Noord. Dit gebied wordt gekenmerkt door een landschap van kampontginningen met plaatselijk akkers met plaggendekken. Bewoning komt hier voor in bebouwingslinten langs de wegen, en in verschillende kleine gehuchten zoals Vijfhuizen, Moleneind en Rugdijk. De kleinschalige verkaveling was in het verleden voorzien van een groot aantal singels en houtwallen en bomenlanen. De gemeente heeft de ambitie om de komende jaren het landschap weer te versterken met deze landschapselementen. Met name langs erven en wegen worden hier aanleidingen voor gezocht.
Verder komt op korte afstand van het plangebied het plan Nieuwe Warande tot ontwikkeling. In dit plan worden verschillenden woningen gebouwd op basis van de Ruimte-voor-Ruimte regeling. Hier worden voornamelijk vrijstaande woningen op ruime kavels gerealiseerd. Daarnaast wordt het plan verder aangekleed met houtsingels, bosjes, groenstroken, watergangen en weides.
Direct ten westen van het plangebied zal een van deze groenstroken een plek krijgen. Ten noorden van het gebied worden al woningen gebouwd aan De Kaan.
1.5 Planbeschrijving En Motivering
Het plan is gelegen binnen het bestemmingsplan 'De Groene Zoom' en het perceel heeft momenteel een agrarische bestemming. In de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant is het niet toegestaan nieuwe woningen toe te voegen aan het buitengebied. Uitzondering op die regel is de Ruimte-voor-Ruimte-regeling. In bebouwingsconcentraties in gemengd landelijk gebied kan onder voorwaarden worden voorzien in de bouw van een of meer woningen. In de Omgevingsvisie Tilburg 2040 is De Kraan aangewezen als bebouwingslint waar Ruimte-voor-Ruimte-woningen toelaatbaar zijn. Per initiatief dient echter wel een nieuwe afweging te worden gemaakt en in een goede inpassing worden voorzien.
In dit geval is bij ligging en maatvoering van het nieuwe woonperceel rekening gehouden met de verkavelingsstructuur van het gebied. Er is voor gekozen om aan te sluiten bij bestaande verkavelingsrichtingen en watergangen, zodat het voorstel zich op natuurlijke wijze kan voegen op de plek. Verder is ervoor gekozen om de nieuwe woning een ruim perceel te geven en te oriënteren op de Kraan, zodat de woning zich voegt in het (in ontwikkeling zijnde) bebouwingslint aan De Kraan. Verder is uitgegaan van een landelijk bebouwingsbeeld (1 laag + kap) met bijpassende inhoudsmaat.
Figuur: Impressie woning
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Rijk
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking
getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch
wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is
op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de
inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van
de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op
doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels
opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en
deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan
bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de
gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een
bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing
zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe
ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet
een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een
of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde
projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.
Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.
Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van
de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro
vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.
In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de
bij het Barro behorende kaarten.
De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen.
Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van
strijdigheid met nationale belangen.
2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.
Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van 1 vrijstaande woning mogelijk gemaakt. Uit de jurisprudentie
en de literatuur (zie onder andere de Gemeentestem 2014/84) blijkt dat voor kleinschalige ontwikkelingen de
ladder voor duurzame verstelijking niet van toepassing is. In de uitspraken van 14 januari 2014 (ABRvS
201308263/2/R4) en 18 december 2013 (ABRvS 201302867/1/R4) overweegt de Voorzitter van de Afdeling
bestuursrecht dat het begrip 'woningebouwlocatie', zoals opgenomen in de omschrijving van het begrip
'stedelijke ontwikkeling' in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro, niet nader is gedefinieerd in
het Bro. Gelet op de kleinschalige woningbouw die deze plannen mogelijk maakte, is de afdeling van oordeel dat de plannen niet voorzien in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. De plannen kunnen dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling en artikel 3.16, tweede lid, van het Bro is niet van toepassing.
De regionale woningbehoefte is afgestemd in het regionaal ruimtelijk overleg waaraan ook de provincie
deelneemt. Hierbij is de afspraak gemaakt dat de gemeente Tilburg tot 2020 mag voorzien in een uitbreiding
van 9100 woningen (kwantitatieve behoefte).
Ruimte-voor-ruimtekavels betreffen een bijzondere ruimtevraag welke in directe relatie staan met de
reconstructie van het landelijke gebied. Met de uitgifte van deze kavels wordt namelijk de sanering van
intensieve agrarische bedrijven mogelijk gemaakt.
Het betreft hier een bijzondere vorm van ruimtebehoefte. Deze wordt bepaald door het aantal
ruimte-voor-ruimtekavels dat benodigd is om de sanering van agrarische bedrijven in het kader van de
reconstructie mogelijk te maken. Daarvoor zijn over heel de provincie Noord-Brabant ca. 3500 kavels nodig.
Hier worden op veel kleine en grotere locaties in vrijwel elke gemeente in de provincie ruimtelijke plannen
ontwikkeld en/of zijn al in uitvoering en al gerealiseerd. Vooraf is het aanbod van deze kavels niet verdeeld
naar afzonderlijke gemeenten. De behoefte aan deze kavels is niet per gemeente bepaald, maar betreft een
ruimtevraag op regionaal of zelfs provinciaal niveau.
Conclusie
Gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak is voor dit bestemmingsplan artikel 3.1.6. lid 2
Bro niet van toepassing.
Er is een regionale/provinciale behoefte aan ruimte voor ruimtekavels. Kenmerk van ruimte-voor-ruimte kavels
is dat deze in het landelijk gebied gerealiseerd mogen worden. De toevoeging van 1 woning past in de
woningbehoefte van 9.600 woningen tot 2020.
2.2 Provincie
2.2.1 Structuurvisie
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijke onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt.
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij. Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
2.2.2 Verordening Ruimte
Provinciale Staten hebben naast de Structuurvisie een Verordening ruimte vastgesteld. Deze wordt regelmatig gewijzigd en aangepast aan nieuw beleid. In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.
Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
-
ruimtelijke kwaliteit;
-
stedelijke ontwikkelingen;
-
natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
-
agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
-
overige ontwikkelingen in het buitengebied.
Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.
Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen.
Toets aan verordening ruimte
Het plangebied is gelegen in gemengd landelijk gebied. Op basis van artikel 7.8 van de Verordening ruimte is in gemengd landelijk gebied nieuwbouw van Ruimte voor Ruimte woningen mogelijk, mits gelegen in een bebouwingsconcentratie. Bebouwingsconcentratie kan zijn een kernrandzone, een bebouwingslint of bebouwingscluster. De Kraan wordt gezien als een bebouwingslint. Een bebouwingslint is een min of meer aaneengesloten lijnvormige reeks van bebouwing.
Op grond van het eerste lid van artikel 7.8 van de Verordening, is de bouw van een ruimte-voor-ruimte woning mogelijk, indien:
-
er sprake is van een aanzienlijke milieu- en ruimtelijke kwaliteitswinst;
-
de ruimte-voor-ruimtekavel op een planologisch aanvaardbare locatie in de bebouwingsconcentratie ligt;
-
een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woning is verzekerd;
-
er geen sprake is van (een aanzet voor) een stedeljike ontwikkeling.
Door een bouwtitel te kopen bij Ruimte voor Ruimte wordt verzekerd dat voor de bouw van deze woning ergens anders in de provincie de benodigde fosfaatrechten zijn ingeleverd. In de hele provincie worden veestallen in het buitengebied afgebroken, fosfaatrechten ingeleverd en mogen in plaats daarvan aan de rand van steden en dorpen bouwkavels en bouwtitels worden uitgegeven. De gemeente heeft op 19 februari 2019 de bedoelde bouwtitel aangekocht (certificaatnr. 828).
De locatie aan De Kraan is in het raadsbesluit ruimte-voor ruimtelocaties van 2 december 2013 benoemd als potentiële locatie voor de provinciale ruimte-voor-ruimteregeling. Dit kaartbeeld is een visuele vertaling van wat de gemeente Tilburg ziet als bebouwingslinten en kernrandzone.
Voor het plan is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Hiermee wordt verzekerd dat de woning goed landschappelijk wordt ingepast.
Om het bouwkavel wordt een meidoornhaag in een dubbele rij geplaatst. Aan de zuidzijde van het perceel wordt een houtsingel met een breedte van 6,5 meter aangeplant, met meidoorn, hondsroos en rode kornoelje. In de weide wordt een solitaire boom (winterlinde) geplaatst (zie bijlage 1: Landschappelijke inpassing d.d. 19-02-2019).
De woning is gelegen in het buitengebied en sluit middels het lint aan op de in aanbouw zijjnde woonwijk 'Koningsoord' in Berkel-Enschot. Daarnaast sluit de woning aan op het in ontwikkeling zijnde bebouwingslint van woningen aan de Kraan. Er is geen sprake van een aanzet tot een stedelijke ontwikkeling.
Gezien het bovenstaande voldoet de ontwikkeling aan de voorwaarden voor de bouw van een ruimte-voor-ruimtewoning zoals vermeld in de Verordening ruimte.
2.3 Gemeente
2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
-
de Brabantstrategie
-
de Regiostrategie
-
de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
-
Binnenstad van de 21e eeuw
-
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
-
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
-
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
-
Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
-
Stadsregionaal park Stadsbos013
-
Stadsregionaal park Noord
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
-
Bedrijvenpark Zuid
-
Zorgcluster Leijpark
-
Duurzaam energielandschap Noord
De twee ecologische verbindingszones:
-
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
-
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
-
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
-
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
-
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
-
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
-
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
-
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
-
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
-
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
-
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
-
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in
het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
Hoofdstuk 3 Thematische Beleidskaders
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
3.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
3.2.1 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.
Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.
Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.
3.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
3.3.1 Historische geografie
Het plangebied De groene Zoom ligt in het noordoosten van de gemeente Tilburg en bestaat van oudsher grotendeels uit akkergronden. In het westen liggen woeste, deels drassige heidegronden (De Rauwbraken en De Hemeltjens), in het uiterste oosten De Leemputten. Deze twee gebieden werden rond het midden van de negentiende eeuw deels aangeplant met naaldbomen.
Het centrale deel van het plangebied werd ingenomen door akkergronden en de gehuchten Heuveltje, Hoolstraat-Heikant, Berkhoek, De Kraan, Houtsestraat en Brem. In het oosten lag een klein gehucht rond de Kreitenmolen.
Het plangebied wordt doorsneden door een aantal noord-zuid lopende wegen waaronder die van Berkel-Enschot en Oisterwijk naar Udenhout. Andere belangrijke routes liepen vanuit Berkel-Enschot, langs Heuveltje naar het noordwesten richting Waalwijk. Over de exacte ouderdom van deze wegen is niets bekend, hoewel delen van de routes al in de Middeleeuwen werden vermeld. Het feit dat een aantal routes lijkt te zijn bepaald door reliëf en/of water, doet vermoeden dat deze van (zeer) hoge ouderdom zijn. Belangrijk waren ook de oversteekplaatsen over de waterlopen, onder andere ten westen van Heuveltje. Dit zijn vaak (zeer) oude schakels in doorgaande routes.
Ook de ouderdom van de nederzettingen in het plangebied is niet exact bekend. Diverse sporen tonen aan dat onder andere delen van de Berkelse akkers al sinds de ijzertijd zijn bewoond, en zeer waarschijnlijk ook al in de steentijd. Ook zijn er aanwijzingen dat er in de vroege Middeleeuwen (permanente) bewoning aanwezig was. De ontginningen rond Udenhout begonnen vanaf de dertiende eeuw, maar ook hier zijn sporen aangetroffen die duiden op eerdere bewoning. In de Middeleeuwen consolideerden de nederzettingen zich op de huidige locaties.
In de vijftiende eeuw zijn in de buurten de Dode Kraan en de Levende Kraan reeds bekend. In 1956 is de naam De Kraan gegeven aan de weg die vanaf de Enschotsebaan voert naar de Houtsestraat, nabij café De Hemeltjes. Waaraan deze naam zijn betekenis ontleent, is niet duidelijk. Een mogelijkheid is de aanwezigheid van een oude bron ter plaatse, terwijl de Dode Kraan zou duiden op een opgedroogde bron. Een andere mogelijkheid is de aanwezigheid van veel kraanvogels in deze omgeving.
Tot ver in de twintigste eeuw bleef de indeling van het plangebied nagenoeg ongewijzigd. De belangrijkste ‘moderne’ ingreep was de aanleg van de spoorlijn van Tilburg naar Nijmegen die in 1881 in gebruik werd genomen.
3.3.2 Archeologie
AMK: in of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen terreinen gelegen die zijn opgenomen in de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
IKAW: het plangebied is niet gekarteerd op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) van de RCE.
ArWaTi: het plangebied is gebied is gelegen in een zone met een hoge archeologische verwachting.
Het plangebied heeft op de IKAW, afhankelijk van de bodemkundige en geomorfologische gesteldheid, een lage tot hoge verwachting. De lage verwachting geldt voor het westen en oosten van het plangebied waar zich vroeger woeste en/of moerassige gronden bevonden. Een uitzondering vormt de locatie van de voormalige Ridderhof in De Hemeltjens, een geïsoleerde (vroeg-)middeleeuwse ontginning. Het centrale deel van het plangebied, waar zich ook de nederzettingen bevinden, heeft een hoge verwachting die naar het westen overgaat in een middelhoge.
Naast deze bron wordt voor Tilburg gebruik gemaakt van de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ARWATI) en het databestand van het Regionaal Archief Tilburg (RAT). Het centrale en oostelijke deel van het plangebied, waaronder het gebied rondom De Kraan 94 hebben op de Arwati een hoge verwachting. Het gebied ten zuiden van Udenhout (beekdal Roomleij), en het westelijke deel van het plangebied (De Hemeltjens) hebben een basisverwachting. Een klein gebied ten zuiden van Berkhoek, een uitloper van de Berkelse akkers, heeft op de Arwati een zeer hoge verwachting. Ten oosten van de Kreitenmolenstraat, In het uiterste oosten van het plangebied, is de bodem volgens de Arwati verstoord.
In 2008 is door Fontys Hogescholen/BILAN een cultuurhistorisch en archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied De Groene Zoom: H. van Dijk, Van De Hemeltjens tot Winkel. Tilburg – Groene Zoom. Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek, BILAN 2008. Hierin wordt de archeologische verwachting in het plangebied rondom De Kraan gewaardeerd als middelhoog tot hoog.
In 2012 is door RAAP een vooronderzoek voor een groter gebied uitgevoerd. Verhoeven, M.P.F., 2012. Plangebied Oostkamer/Loven II Noord: Gemeente Tilburg Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en verkennend booronderzoek. Weesp: RAAP Archeologisch Adviesbureau. RAAP-Rapport 2505.
In 2018 is door Arcadis een archeologisch bureauonderzoek voor het gebied De Kraan uitgevoerd: Arcadis Archeologisch Rapport 165, Bureauonderzoek Archeologie De Kraan-Gemeente Tilburg.
Op basis daarvan wordt de verwachting in het deel van het plangebied waar de woning gebouwd wordt, bijgesteld naar laag.
3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen
In of in de directe nabijheid van het plangebied het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 beschermde (rijks)monumenten.
Ten oosten van de plek van de nieuwbouwwoning bevindt zich de voormalige boerderij De Kraan 94. Deze is in 2009 aangewezen als beschermd gemeentelijk monument. Het is een in oorsprong uit 1871 daterende langgevelboerderij die in de periode tussen 1916 en 1930 werd uitgebreid met een stalgedeelte, een stal aan de achterzijde en een keuken/bakhuisje. De bijgebouwen van de boerderij, in hoofdzaak daterend uit de periode tussen 1968 en 1996, zijn in 2006 gesloopt. De boerderij is in 2017 opgesplitst in verschillende woningen.
De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). In de nabijheid van het plangebied komen diverse panden voor uit die periode: Heuvelstraat 2, 4, 8, ’t Hoekske 6-6a en De Kraan 45, 90, 92.Vrijwel steeds betreft dit agrarische bebouwing uit de tweede helft van de negentiende eeuw.
Historische structuren: het plangebied De Groene Zoom werd tot ver in de twintigste eeuw doorkruist door een aantal wegen en paden, dat mogelijk teruggaat op een zeer oud padenpatroon. Slechts een zeer klein deel van dit netwerk is verloren gegaan en het tracé van de meeste van deze oude wegen en paden is nog herkenbaar in het huidige wegenpatroon: Van Ginnekenweg – Haarensebaan - Kreitenmolenstraat – Heikantsebaan – Hoolstraat – Berkhoek – Brem – Zeshoevenstraat – Udenhoutseweg – Heuvelstraat – Waalwijkseweg – Waalwijksebaan - ’t Hoekske – De Hemeltjens – De Kraan – Riddershofpad – Rauwbrakenweg – Hazenest.
Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant (versie 2006) is De Kraan aangeduid als een historisch-geografische lijn van hoge waarde.
Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.
3.3.4 Conclusie
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat er geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historisch waardevolle gebouwen of structuren aangetast.
Archeologie: Een bureauonderzoek wordt geadviseerd en is inmiddels ook uitgevoerd (zie bijlage 3 burauonderzoek archeologie De Kraan - gemeente Tilbuirg d.d. 7 juni 2018). In het rapport wordt een vervolgonderzoek in de vorm van een karterend booronderzoek geadviseerd. Op deze manier kan beter inzicht verkregen worden in de archeologische waarde van het gebied en de begrenzing voor een eventuele begrenzing voor het terreindeel met een dubbelbestemming waarde archeologie.
Het advies uit het bureauonderzoek wordt hier overgenomen.
3.4 Volkshuisvesting
Het plan past in de gemeentelijke woningbouwopgave en voldoet tevens aan de beleidsdoelen-Wonen in de WoonVisie, met name wat betreft het leveren van een bijdrage in de opgave grondgebonden wonen, in een Dorps woonmilieu.
Voor het verder verloop van de planontwikkeling wordt aanbevolen de woning levensloopbestendig te ontwerpen en te laten voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen.
3.5 Groen En Speelruimte
3.5.1 Bomenbeleid Tilburg
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:
-
Bomenverordening 2017
-
Beoordelingscriteria houtopstanden
-
Nota 'overige houtopstanden'
-
Boomwaarde zoneringskaart 2017
-
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen
Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.
Bomenverordening
De Bomenverordening Tilburg 2017 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.
Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)
Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)
Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.
Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)
In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.
Maatregelen in bestemmingsplan
De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart.
De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.
In het onderhavige bestemmingsplan zijn geen bomen met een hoofdwaarde en monumentale bomen binnen een straal van 15 meter van het plangebied aanwezig. Er is dan ook geen boomwaardekaart opgenomen.
3.6 Verkeer En Parkeren
3.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
3.6.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:
-
Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;
-
In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;
-
Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;
-
Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;
-
Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.
3.6.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'
In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.
Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.
Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
4.2 Milieueffectrapportage
Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet
worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:
-
er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
-
voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.
ad a.
In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke
activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt
zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig. Dit project kan aangeduid
worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r.
beoordelingsplichtig indien het een gebied betreft met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer
dan 2000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. Aan al deze criteria voldoet het
plangebied niet dus op grond hiervan is geen m.e.r. nodig. Verder blijkt uit de in het vervolg van dit hoofdstuk
genoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na
het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.
ad b.
Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft
derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied
bevindt zich op circa 3 km van het plangebied. Vanwege de afstand leidt alleen
stikstofdepositie tot mogelijke negatieve effecten op het natuurgebied. Dit wordt in paragraaf 4.10
onderzocht en beoordeeld.
Er heeft een vormvrije mer beoordeling plaatsgevonden (zie bijlage 2). Uit dit rapport blijkt dat geen sprake is
van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving.
Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.
4.3 Milieuhinder Bedrijven
Bij het beoordelen van de (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
De omgeving van het plan betreft een landelijke omgeving. In de omgeving zijn nog enkele agrarische bedrijven actief. Alleen van de tegenover gelegen paardenhouderij ligt voor het aspect geur, de richtafstand over het plangebied. Conform de conclusie uit paragraaf 5.7.2 is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.4 Externe Veiligheid
4.4.1 Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.
Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden. De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
-
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
-
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;
-
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
4.4.2 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
In de bij dit plan gevoegde Rapport externe veiligheid (bjilage 4 rapport externe veiligheid Arcadis, juni 2018) zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg - Vught. De elementen van de verantwoordingsplicht zijn omschreven in de genoemde bijlage.
4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid
In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een transportasgebied. Binnen een transportasgebied gelden de volgende voorwaarden:
-
Kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;
-
Combinatie met gemengd of intensief gebied is mogelijk;
-
Niet geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;
-
Beheersbaarheid spoor en gemeentelijke wegen op orde.
Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.
4.4.4 Conclusie en restrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg - Vught. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage Rapport externe veiligheid). De brandweer Midden-en West-Brabant heeft laten weten dat gebruik kan worden gemaakt van het standaardadvies.
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
-
het plangebied is gelegen buiten de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar ten gevolge van het spoortraject Tilburg - Vught. Er wordt voldaan aan de grenswaarde;
-
het groepsrisico is zowel in de huidige als de toekomstige situatie lager dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde;
-
De zelfredzaamheid van de bewoners wordt verbeterd als mechanische ventilatie eenvoudig uit te schakelen is. Hiermee wordt een veilige schuillocatie gecreëerd waardoor langdurig verblijf inpandig bij een toxisch scenario mogelijk is;
-
Communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart en de risicocommunicatiecampagne Denk Vooruit;
-
De opkomsttijd van de brandweer voldoet aan de opkomsttijd;
-
De bereikbaarheid van het plangebied is goed, er zijn daarmee ook voldoende ontvluchtingsmoggelijkheden voorhanden.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
4.5 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden. Het plan voorziet in de oprichting van 1 grondgebonden woning.
4.5.1 Wegverkeerlawaai
De nieuwe woning wordt gerealiseerd binnen een weg zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de Wgh. Dit betreft De Kraan waar een maximaal snelheidsregiem geldt van 60 km/uur. Ingevolge de Wgh geldt voor een nieuwe woning een voorkeurgrenswaarde van 48 dB. Voor de oprichting van de woning is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Voor de uitgangspunten en rekenresultaten wordt verwezen naar het akoestisch rapport Arcadis d.d. 15 januari 2019 met referentie 083783332 0.1 (bijlage 5).
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeurgrenswaarde met 4 dB wordt overschreden. De maximaal toelaatbare grenswaarde voor een buitenstedelijke situatie van 53 dB wordt niet overschreden. Maatregelen aan de bron (bijvoorbeeld het beperken van de verkeersintensiteit, het verlagen van de rijsnelheid, toepassen van een stiller wegdektype) of in de overdracht (toepassen schermen) om de geluidbelasting te reduceren tot aan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB ontmoeten overwegende bezwaren van verkeerskundige en stedenbouwkundige aard. Daarnaast worden de kosten van deze maatregelen niet doelmatig geacht gelet op het gegeven dat het hier slechts één woning betreft. Voor dit bestemmingsplan heeft het college van burgemeester en wethouders eenhogere waardebesluit genomen. Dit besluit is bij het bestemmingsplan gevoegd.
4.5.2 Railverkeerlawaai
De nieuwe woning is gelegen binnen het aandachtsgebied zoals aangegeven in artikel 1.4a lid 1 van het Besluit geluidhinder. Voor een nieuwe woning geldt volgens artikel 4.9 van het Besluit geluidhinder een voorkeurgrenswaarde van 55 dB. Artikel 4.10 van het besluit biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om hogere waarden vast te stellen tot maximaal 68 dB. Voor de oprichting van de woning is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Voor de uitgangspunten en rekenresultaten wordt verwezen naar het akoestisch rapport Arcadis d.d. 15 januari 2019 met referentie 083783332 0.1 (bijlage 5).
Uit het akoestisch rapport blijkt dat de voorkeurgrenswaarde maximaal met 2 dB wordt overschreden. De maximaal toelaatbare grenswaarde van 68 dB wordt niet overschreden. In het rapport is echter geen rekening met de inmiddels aangebrachte raildempers in het kader van het Plan Koningsoord. Met de aanleg van de raildempers wordt een geluidreductie behaald van ca. 3 dB waardoor de geluidbelasting wordt gereduceerd tot maximaal 54 dB. Dit betekent dat de voorkeurgrenswaarde van 55 dB wordt gerespecteerd en voor railverkeer sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.
4.5.3 Cumulatie
Er is geen sprake van cumulatie.
4.5.4 Gemeentelijk geluidbeleid
Voor woningen die worden bloot gesteld aan een geluidbelasting van meer dan 53 dB t.g.v. wegverkeer (inclusief wettelijke aftrek) respectievelijk 60 dB t.g.v. railverkeer worden aanvullende voorwaarden gesteld zoals vastgelegd in het gemeentelijk geluidsbeleid. Achterliggende gedachte hiervan is dat ondanks een hoge geluidbelasting op een deel van de woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat mogelijk is en derhalve een goede ruimtelijke ordening. Uit het akoestisch rapport blijkt dat op basis van de berekende geluidbelastingen geen aanleiding is om aanvullende voorwaarden te stellen. Uit het schetsontwerp van de woning blijkt dat de woning over meerdere geluidluwe gevels en een geluidluwe buitenruimte beschikt.
4.5.5 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
4.5.6 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
4.6 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van één grondgebonden woning en kan worden aangemerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Tevens is er geen sprake luchtgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen, bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
4.7 Geur
4.7.1 Industriële geurhinder
In en om het plangebied is geen zware industrie mogelijk.
4.7.2 Agrarische geurhinder
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
De omgeving van het plan kan worden aangemerkt als buiten bebouwde kom zoals gedefinieerd in de Wet geurhinder en veehouderij. In de omgeving zijn een aantal woningen aanwezig dit afgewisseld worden met percelen agrarische grond. Tegenover het perceel op nummer 45 is nog een milieuvergunning aanwezig voor een 6 tal paarden en 4 pony's. Hiervoor geldt een vaste afstand tot 50 meter voor woningen buiten de bebouwde kom. Omdat het perceel is aangemerkt als een woonperceel is er geen agrarische bouwvlak aanwezig. Het is dan ook aannemelijk om voor de geurcontour uit te gaan van de rand van de stal. Voor de nieuwe woning in het onderliggend plan wordt voldaan aan de geurcontour van 50 meter. Daarmee is voor de woning sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.8 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Op de locatie en haar omgeving zijn door de jaren heen diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Deze zijn verwoord in een recent uitgevoerd/opgesteld bodemonderzoeksrapport en wel 'Verkennend bodemonderzoek De kraan, Berkel-Enschot, Heijmans Infra, rapportkenmerk G.006628.2.4135.02.2006, d.d. 16 juli 2018, versie 01, definitief.' Het onderzoek is beoordeeld. Het bodemonderzoek is o.a. uitgevoerd conform de NEN 5740. Ook heeft er een asbest-in-grond-onderzoek plaats gevonden volgens een andere/desbetreffend onderzoeksprotocol (NEN 5707). Het bodemonderzoek is aanvaard. Specifiek gaat het om in het rapport genoemde perceel A 3124 (deels): geen van de onderzochte grond(meng-)monsters bevat verhoogde gehalten. Er is geen asbest waargenomen/gemeten. Conform verwachting is of zijn één of meer zware metalen in het grondwater licht verhoogd. Deze worden als verhoogde achtergrondwaarden aangemerkt. Deze leveren geen gevaar op voor de volksgezondheid en het milieu. Er zijn geen gebruiksbeperkingen.
Conclusie
Voor de bodem ter plaatse van het plangebied is er op basis van de vastgestelde bodemkwaliteit geen risico voor de volksgezondheid en het milieu, die de ontwikkeling/gebruik belemmeren. Er zijn geen gebruiksbeperkingen.
Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
4.9 Natuur En Ecologie
4.9.1 Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
-
Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn)
-
Overige inheemse broedvogels
-
Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn
-
Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant)
-
Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
4.9.2 Analyse plangebied
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura
2000-gebied betreft 3 km. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande
ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden
uitgesloten.
Natuurbescherming in Verordening ruimte
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de
Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Verordening Ruimte. De dichtstbijzijnde gebieden
die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op 500 meter van het plangebied. Externe effecten op het
Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 5.1 lid 6 van de Verordening Ruimte, zijn gezien deze afstand
en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.
Soortenbescherming
Voor het plangebied is een quickscan soortenbescherming uitgevoerd (zie bijlage 7: quickscan soortbescherming Berkel-enschot - 3 woningen aan de Kraan d.d. 28 juni 2018). Het onderzoek is gebaseerd op 3 woningen, van deze woningen wordt nu 1 woning met stal ontwikkeld. De paardenbak, zoals genoemd in het onderzoek, wordt niet uitgevoerd. De bomen in en om het plangebied blijven behouden.
In het plangebied kunnen beschermde algemene broedvogels en gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis en laatvlieger voorkomen. Op deze soorten kunnen zich negatieve effecten voordoen door de aanlegwerkzaamheden en het gebruik. Verstoring, waarbij mogelijk een verbodsbepaling wordt overtreden, kan plaatsvinden op verblijfplaatsen van algemene broedvogels en op de vleermuizen tijden het gebruik van de bomen als route of foerageergebied. Met mitigerende maatregelen worden overtredingen van verbodsbepalingen volledig voorkomen. De mitigerende maatregelen (zoals genoemd in paragraaf 4.4.3 van het hiervoor genoemde onderzoek) moeten verplicht worden uitgevoerd en de zorgplicht dient in acht te worden genomen bij uitvoering van de werkzaamheden.
Kerkuil
In de directe omgeving van het plangebied is de kerkuil waargenomen. Uit onderzoek blijkt dat in de langgevelboerderij aan De Kraan 94 de aanwezigheid van een nest van de kerkuil is aangetroffen. Aanbevolen is voor de kerkuil een plan van aanpak op te stellen. Vanuit de nieuwbouwontwikkeling van de wijk 'Koningsoord' is er een monitoringsplicht ten aanzien van de kerkuil.
Conclusie
Indien voldaan wordt aan de mitigerende maatregelen ten aanzien van algemene broedvogels en vleermuizen is een ontheffing van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk. De aanwezigheid van de kerkuil dient te worden gemonitord.
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand Watersysteem
De belangrijkste kenmerken van het gebied zijn weergegeven in tabel 1. Het plangebied is in de bestaande situatie in agrarisch gebruik.
Tabel 1. Gebiedskenmerken
Kenmerk | In plangebied |
Stroomgebied | Zandleij |
Waterbeheerders | Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel Oppervlaktewater: waterschap De Dommel |
Bruto oppervlakte | ca. 5.025 m² |
Terreinhoogte | Variabel tussen NAP+11,5 m en NAP+12,0 m |
Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) | ca. 11,00 + |
Ontwateringdiepte | 0,5 à 1 m |
Bodem | Siltig zand met leemlenzen dikker dan 1 m |
Riolering | Drukriolering (uitsluitend afvalwater) |
Oppervlaktewater | Geen relevante waterlopen; wel droogvallende greppels |
Keur beschermde gebieden | Het gebied valt niet binnen de Keur beschermende gebieden van het waterschap. Wel geldt er een beregeningsbeleid voor beperkt invloedgebied Natura 2000. Zie afbeelding 1 |
In de bestaande situatie is geen sprake van afvoerende verharde oppervlakte.
Het regenwater dat op het plangebied valt, infiltreert op het land tot het grondwater, deels verdampt en deels wordt afgevoerd naar de nabij gelegen greppels.
Afbeelding 1; Locatie plangebied ten opzichte van de beschermingsgebieden keur
5.2 Beleidskader
Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.
Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het vGRP 2016-2020 (vastgesteld november 2016). Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het vGRP is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.
5.3 Nieuw Watersysteem
Het bouwplan Koningsoord is enigszins geweven met het plangebied Kraan naast huisnummer 92: de ontwikkeling aan De Kraan betekent het aanpassen van een deel van de in bestemmingsplan Koningsoord vastgestelde bestemming 'water', in de omgeving van percelen 5455 en 5456. Daardoor wordt de beschikbare waterberging te klein. Volgens de wettelijk verplichte 'Watertoets' dient dit gecompenseerd / gemitigeerd te worden. Uitgangspunt is een goede ruimtelijke ordening, waarbij geen waterhuishoudkundige knelpunten nu of later mogen ontstaan. Dat houdt in dat de waterberging voldoende moet zijn aan de hand van een kwalitatieve ruimtelijke oplossing. Daarbij is een minimale drooglegging van toepassing om in de omgeving van de Kraan (grond)wateroverlast te voorkomen.
De bestemmingsplanwijziging 'Kraan naast 92' maakt de bouw van 1 woning mogelijk in perceel 5456. Het bouwvlak heeft een totale oppervlakte van ca. 610 m2. Daarin wordt een woning en een bedrijfshal gebouwd. De maximale verhardingstoename is dan ook de oppervlakte van de bouwvlak. De rest van perceel 5456 blijft onverhard 'agrarisch'. Een deel van perceel 5455 en percelen 5457 en -8 blijven eveneens onverhard met bestemming 'groen'. Dit deel van het plangebied heeft een oppervlakte van ca. 2.700 m² en krijgt de dubbele functieaanduiding 'natuur en landschap' en 'waterberging'. Deze dubbele functie is een reservering van ruimte om de benodigde compensatie voor waterberging mogelijk te maken van het naastgelegen bouwplan Koningsoord.
De functie 'natuur en landschap' is deels te combineren met de functie 'waterberging'. De beoogde natuur profiteert in een zekere mate van deze combinatie. Dat betekent niet dat deze ruimte volledig met waterberging ingericht mag worden, ten koste van de beoogde natuur- en landschappelijke doeleinden. De grens tussen de waterberging in perceel 5455 en natuurinrichting in 5457- en 8 mag vervagen, onder voorwaarde dat de nieuwe inrichting te beheren is. Om de waterbalans in Koningsoord sluitend te krijgen, zorgt het plan Koningsoord voor voldoende ruimte voor zijn eigen waterberging in principe binnen zijn plangrenzen. Hiervoor geldt eveneens het bovengenoemde uitgangspunt ten aanzien van 'goede ruimtelijke ordening'.
Duurzaam watersysteem
Naast bovengenoemde randvoorwaarden om nadelige effecten te voorkomen door externe invloed op de omgeving van 'Kraan naast 92', moet de waterhuishouding binnen de eigen plangrenzen ook op orde zijn. Binnen het plangebied is de waterhuishoudkundige impact relatief laag. Uitgangspunt is de kwalitatieve technische uitwerking van de waterberging van Koningsoord, waarbij een minimale drooglegging van toepassing is om in de omgeving van de Kraan (grond)wateroverlast te voorkomen.
De eigenaar van de grond bepaalt de hoogten van de terreinpeilen en de vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:
-
voldoende ontwateringdiepte;
-
de water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende te zijn voor de nieuwe functie van de ruimte;
-
de vuil- en regenwaterafvoer moet mogelijk zijn via de aangeboden lozingspunten en dus op het juiste peil worden aangeboden;
-
aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de grens (T-hoogte);
-
geen afvloeiend regenwater afwentelen buiten de (toekomstige) percelen;
-
afdoende bescherming tegen overstroming bij extreme neerslag.
De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. In de bestaande situatie is de ontwateringdiepte voldoende voor de nieuwe functies. Hierom worden geen preventieve maatregelen vastgesteld om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen. Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd. Door de ligging binnen de invloedsfeer van Natura 2000 gebieden zijn nieuwe grondwateronttrekkingen hierin niet toegestaan en geldt er een beregeningsbeleid.
Aan de hand van bovengenoemde overwegingen adviseert de gemeente een minimale hoogte aan te houden van de onderkant van de vloerplaat in de woning van minimaal 11,80+ om grond- / vochtoverlast zoveel mogelijk te vermijden. De omliggende verharde delen dienen ook minimaal deze maaiveldhoogte aan te houden om zo min mogelijk last te hebben hoog grondwater / waterpeilen in de naastliggende waterberging.
Door de bodemsamenstelling kan het regenwater lokaal stagneren in zijn neerwaartse weg naar het grondwater. In dat geval blijft het regenwater 'hangen' in de bodem. Er kunnen zogenaamde schijngrondwaterspiegels ontstaan. Dat water kan zorgen voor overlast. Om dat te voorkomen is de mogelijk ondiepe drainage aan te leggen binnen het plangebied. Deze drainage mag geen water afvoeren onder de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG), namelijk 11,00+. De afvoer van het gedraineerde water wordt aangesloten op de regenwaterafvoer.
Afval- en regenwater
Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren).
Mogelijkheden hiervoor zijn:
-
Minder terrein verharden.
-
Hergebruik van regenwater voor bijvoorbeeld toiletspoeling of wassen van voertuigen;
-
Groene daken;
-
Water opvangen in poelen, regentonnen e.d;
-
Waterdoorlatende verharding;
Alle beetjes helpen; andere / innoverende ideeën zijn mogelijk.
Doordat in de toekomstige situatie verhard oppervlak wordt aangebracht, kan minder water infiltreren. Om te voorkomen dat water te snel wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater moet het water binnen het plangebied zoveel mogelijk worden geborgen en infiltreren. Hierbij wordt gestreefd naar een hydrologisch neutrale situatie waarbij word voorzien in een waterberging van 60 mm voor de af te wateren verharde oppervlakte conform de Keur van het waterschap De Dommel. Deze berging is verplicht als de afvoerende oppervlakte boven 2.000 m² toeneemt.
Bij hevige neerslag zijn hoge waterpeilen in de watergangen niet uit te sluiten. Bij extreme neerslag is inundatie van openbare wegen en particuliere percelen mogelijk. Door de klimaatontwikkeling gepaard zijn lange droogteperiodes afgewisseld met zware zomerregenbuien te verwachten. Het watersysteem moet veel water opvangen in korte tijd. De omgeving van de watergangen ZL8 en ZL9 kan het grondwater hoog pieken hebben in het natte herfst-winterseizoen. De kans dat in de natte grondwaterperioden zomerbuien vallen is klein geacht. De ontwerper van de nieuwe bebouwing moet echter rekening houden met dat het aanwezige watersysteem de neerslagbelasting af en toe niet aankan. Hiervoor moet de keuze voor de hoogteligging van kwetsbare functies zorgvuldig plaatsvinden om ongewenste intredend regenwater zoveel mogelijk te voorkomen, bijvoorbeeld de vloerpeilen van de woning moeten hoger zijn dan de omgeving. De gemeente adviseert een hoogteverschil tussen de openbare weg en de dorpelhoogte van minimaal 20 cm.
In de praktijk wordt de volgende opzet voor het plangebied:
-
Inpandig gescheiden vuil- en regenwater verzamelen;
-
De regenwaterafvoer van de woning aan De Kraan direct aansluiten op de bestaande watergang;
-
De regenwaterafvoer van de bedrijfshal en omliggende verharding opvangen in een waterberging naast nabij het gebouw, met een inhoud van 60 l/m² aangesloten oppervlakte, oftewel 60 mm;
-
Voorkomen moet worden dat het regenwater verontreinigd raakt;
-
Het toepassen van uitloggende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen, als het regenwater valt op de afvoerende oppervlakten van daken en verharding en verder afstroomt;
-
Een escape op de nabije watergang is mogelijk;
-
Het huishoudelijk afvalwater van de woning wordt afgevoerd via de drukriolering.
5.4 Watertoets
De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De nabijheid van de waterberging van Koningsoord en de mogelijke impact van deze waterberging op de omgeving en dus op deze ontwikkeling is reden voor zorgvuldigheid. Daarom is dit plan met het waterschap De Dommel intensief afgestemd in het kader van Koningsoord. Het waterschap heeft adviezen voor het plan verstrekt gedurende de planvorming, onder meer via de notitie ' Koningsoord status Masterplan waterhuishouding', d.d. 4 februari 2019, in relatie met de ontwikkeling Koningsoord. Deze adviezen zijn geïntegreerd is in de conceptwaterparagraaf. Vervolgens is deze conceptwaterparagraaf ter toetsing aangeboden aan De Dommel. Het waterschap stemt voorlopig in met de opzet van het plan, via brief met kenmerk XXX, d.d. XXX en blijft de aanpassing van de waterhuishoudkundige opzet aandachtig. Bij de terinzagelegging volgt het definitief wateradvies ten aanzien van de watertoets.
Hoofdstuk 6 Opzet Planregels
6.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op .
6.2 Bestemmingen En Aanduidingen
In het bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'wonen-buitengebied', 'agrarisch gebied' en 'groen' aanwezig. De nieuw te bouwen woning en stal dienen binnen de bestemming 'wonen-buitengebied' te worden gerealiseerd. In het agrarisch gebied kan een paardenweitje tbv hobbypaarden worden gerealiseerd. Een rijbak is niet toegestaan.
De bestemming 'groen' heeft de nadere aanduidingen 'waterberging' en 'natuur en landschap'. Binnen deze bestemming kunnen waterbergingsactiviteiten plaatsvinden en voorzieningen worden getroffen om de natuur- en landschapswaarden van het gebied te ontwikkelen.
Daarnaast is de dubbelbestemming 'archeologie' op het gehele plangebied van toepassing. Dit houdt in dat er niet gebouwd mag worden alvorens de grond archeologisch is vrijgegeven.
6.3 Bouw- En Gebruiksregels
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
De woning kan binnen het gehele bestemmingsvlak 'wonen-buitengebied' worden opgericht, maar dient minimaal 3 meter vanaf De Kraan en de zijdelingse perceelsgrenzen te worden gerealiseerd. De goothoogte is maximaal 4m en de bouwhoogte 10m. De inhoud van de woning max maximaal 1000m3 bedragen. Er mag een bijgebouw bij de woning worden opgericht van max. 150m2 met een goothoogte van max. 3m en een bouwhoogte van max. 6 m.
Gebruiksregels
Bij de bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld.
Op deze locatie is sprake van een gemeentelijke gronduitgifte. De grond is inmiddels geheel bouwrijp. Alle te maken kosten (inclusief de legeskosten voor de onderhavige bestemmingsplanwijziging) komen voor rekening van de gemeente. De gemeente ontvangt de grondopbrengst van de uit te geven gronden. Het resultaat muteert op de Algemene Reserve Grondexploitatie. Eventuele planschadeclaims komen ook voor rekening van de reserve grondexploitatie.
Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog En Vooroverleg
8.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 1 juni 2018 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties. Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:
Instantie | Datum verzending | Datum ontvangst reactie | Opmerkingen? |
Provincie Noord-Brabant Directie ROH | 16-01-19 | 06-02-19 | ja |
Hieronder worden de overlegreacties met opmerkingen (samengevat) weergegeven, waarbij tevens het standpunt van het college van Burgemeester en wethouders wordt vermeld.
Vooroverlegreactie Provincie Noord-Brabant
De provincie wijst in haar reactie op de verplichting dat de ruimte-voor-ruimtetitel deel uit moet maken van het vastgestelde bestemmingsplan. Daarnaast is zij van mening dat het bij de plantoelichting gevoegde beplantingsplan te summier is en dat de landschappelijke inpassing nog dient te worden geborgd in de regels. Als laatste wijst zij erop dat in de planregels geen regels zijn opgenomen voor de bouw van de stal.
Reactie gemeente
De ruimte voor ruimtetitel die benodigd is voor deze ontwikkeling, is aangevraagd bij Ruimte voor Ruimte. De overeenkomst is inmiddels getekend en het certificaat bouwtitel is ontvangen. Dit is verwerkt in de toelichting.
Het landschappelijk inpassingsplan is aangepast en verder uitgewerkt. Het nieuwe landschappelijke inpassingsplan is verwerkt in de toelichting en bijlagen. De voorwaarden voor de landschappelijke inpassing zijn in de regels geborgd.
De stal is een bijgebouw bij de woning. In de regels wordt een bijgebouw van maximaal 150m2 toegelaten binnen het bestemmingsvlak 'wonen-buitengebied' . Binnen deze afmeting kan de stal worden gerealiseerd. Naar aanleiding van mondeling overleg met een ambtenaar van de provincie is besloten de mogelijkheid van het hobbymatig houden van paarden op te nemen in de regels.
8.3 Omgevingsdialoog
In het kader van de omgevingsdialoog zijn in mei 2018 de bewoners van 11 nabij het plangebied liggende woningen per brief benaderd over het initiatief. Ten tijde van deze informatie was het plan nog om 3 woningen te realiseren. De reacties ten aanzien van de realisatie van deze woning met stal waren alle positief. Ten aanzien van de andere 2 kavels was behoefte aan nadere informatie. Mede als gevolg van de inspraakreacties is de voorgenomen bebouwing in het plangebied zo zuidelijk als passend aan De Kraan gesitueerd, waarbij op de hoek van De Kraan een landschappelijke uitstraling wordt behouden. Tevens is besloten ten aanzien van de beide andere kavels dat de planvorming hiervan nog nader wordt bezien (en daarmee geen onderdeel uitmaken van dit bestemmingsplan). (Zie bijlage 8 verslag omgevingsdialoog.)
8.4 Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan heeft van maandag 25 maart 2019 tot en met maandag 6 mei 2019 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Beschikking Hogere Grenswaarde
Bijlage 2 Beschikking hogere grenswaarde
Bijlage 3 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 3 Landschappelijke inpassing
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 1 Landschappelijke inpassing
Bijlage 2 Vormvrije Mer
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Archeologisch onderzoek
Bijlage 4 Rapport Externe Veiligheid
Bijlage 4 Rapport externe veiligheid
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Akoestisch onderzoek
Bijlage 6 Beschikking Hogere Grenswaarde
Bijlage 6 Beschikking hogere grenswaarde
Bijlage 7 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 7 Quickscan flora en fauna
Bijlage 8 Verslag Omgevingsdialoog
Bijlage 8 Verslag omgevingsdialoog
Bijlage 9 Parkeernormen Tilburg 2017
Bijlage 9 Parkeernormen Tilburg 2017