KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Herziening Diverse Bestemmingsplannen
Artikel 3 Omschakeling Naar Veehouderij Wordt Uitgesloten
Artikel 4 Aanvullende Bepalingen Bestaand Stedelijk Gebied En Gebied Beperking Veehouderij
Artikel 5 Aanvullende Bepalingen Groenblauwe Mantel En Gemengd Landelijk Gebied
Artikel 6 Aanvullende Bepalingen Mestbewerking
Artikel 7 Aanvullende Bepaling Staldering
Artikel 8 Aanvullende Bepaling Binnenplans Afwijken Van De Gebruiksregels Tbv Een Nevenactiviteit
Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
1.2 Het Plangebied
1.3 Plannen Die Aangevuld Worden
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Rijk
2.2 Provincie
2.3 Gemeente
Hoofdstuk 3 Milieuaspecten
3.1 Inleiding
Hoofdstuk 4 Opzet Planregels
4.1 Begrippen
4.2 Bestemmingen
4.3 Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Omgevingsdialoog En Vooroverleg
6.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
6.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
6.3 Omgevingsdialoog
6.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Bestaand Stedelijk Gebied En Gebied Beperkingen Veehouderij
Bijlage 2 Gemengd Landelijk Gebied En Groenblauwe Mantel
Bijlage 3 Stalderingsgebied Tilburg En Omgeving
Bijlage 4 Staat Bedrijfsactiviteiten Cat 1 En 2
Bijlage 1 Stalderingsgebied Tilburg En Omgeving
Bijlage 2 Notitie Behandeling Zienswijzen-rvb

Tilburg, parapluplan agrarische bedrijven

Bestemmingsplan - gemeente Tilburg

Vastgesteld op 03-06-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbijhorende regels en daarbij behorende bijlage(n).

1.2 plan:

Het bestemmingsplan Tilburg, parapluplan agrarische bedrijven met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2018015-e001 van de gemeente Tilburg.

1.3 plangrens

Een weergegeven lijn die de grens van het plan: aanduidt.

1.4 Beperking Veehouderij

Gebied waar de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijen zijn beperkt.

1.5 bestaand stedelijk gebied

Gebied dat het bestaande ruimtebeslag van een kern bevat ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies.

1.6 bouwlaag

Doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd

1.7 bouwperceel

Een aaneengesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken, geen gebouwen zijnde en vergunningsvrije bouwwerken zijn toegestaan.

1.8 Dierenverblijf

Een gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daartoe behorende voorzieningen.

1.9 gemengd landelijk gebied

Multifunctionele gebruiksruimte, gelegen buiten bestaand stedelijk gebied, buiten het Natuur Netwerk Brabant en buiten de groenblauwe mantel

1.10 groenblauwe mantel

Gebieden met een belangrijke nevenfunctie voor natuur en water die overwegend grenzen aan het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones of die deze verbinden.

1.11 grondgebonden veehouderij

Een veehouderij waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie.

1.12 hokdierhouderij

Veehouderij met uitzondering van nertsenhouderij, melkrundveehouderij en schapenhouderij.

1.13 mestbewerking

De toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygienisatie of indamping van mest.

1.14 Omschakeling

geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene agrarische bedrijfsvorm naar de andere agrarische bedrijfsvorm

1.15 stalderingsgebied

Gebied waarbinnen het oprichten van een dierenverblijf voor een hokdierhouderij is gekoppeld aan de sanering van een bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij met als doel de regionale concentratie van vee te reguleren en verdere leegstand te voorkomen.

1.16 veehouderij

Agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.

1.17 vestiging

Mogelijk maken van een ruimtelijke ontwikkeling, die op grond van het geldende planologische regime niet is toegelaten, op het bouwvlak van een bestaand bouwperceel.

1.18 zorgvuldige veehouderij

Veehouderij die door door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 2 Herziening Diverse Bestemmingsplannen

Van toepassing zijn de in onderstaande tabel genoemde bestemmingsplannen, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op bijbehorende datum vaststelling, met dien verstande dat het bij het betreffende bestemmingsplan genoemde artikel wordt aangevuld met de artikelen 3 tot en met 7 van dit plan.

Naam plan

datum vs

art.nr.

Buitengebied Zuidwest

26-2-2010

4

Buitengebied West

12-10-2009

4

Buitengebied West, 4e herziening

8-1-2013

2

Buitengebied landgoederenzone Bredaseweg

31-5-2010

3

Buitengebied Zuidwest, 2e herziening

3-7-2017

3

Buitengebied De Uiterste Stuiver 2010, 2e herziening

10-9-2012

4

Buitengebied De Uiterste Stuiver 2010

11-4-2011

4

Buitengebied De Uiterste Stuiver 2010, 1e wijziging

28-6-2016

2

Buitengebied De Uiterste Stuiver 2010, 1e herziening

31-10-2011

3

Lobelia-Spinder-Rugdijk

24-6-2013

4

Buitengebied De Zandleij 2012, 4e herziening

2-10-2017

3

Buitengebied De Zandleij 2012, 5e herziening

13-11-2017

3

Buitengebied 94

15-7-1999

11

Buitengebied

31-8-1978

12

Buitengebied De Voorste Stroom

14-12-2009

4

Buitengebied De Voorste Stroom, 2e herziening

22-9-2014

3

Buitengebied De Voorste Stroom, 4e herziening

6-3-2017

3

Buitengebied De Zandleij 2012

18-3-2013

4

Bedrijventerrein Katsbogten 2008

20-4-2009

4

Artikel 3 Omschakeling Naar Veehouderij Wordt Uitgesloten

Voor zover de bestemming Agrarisch-agrarisch bedrijf/ Agrarische bedrijfsdoeleinden -A- niet is gericht op de uitoefening van een veehouderijgeldt, onverlet het bepaalde in de bestemmingsplannen genoemd in artikel 2, dat omschakelingnaar een veehouderij is uitgesloten.

Artikel 4 Aanvullende Bepalingen Bestaand Stedelijk Gebied En Gebied Beperking Veehouderij

1. Voor zover de bestemming Agrarisch-agrarisch bedrijf/ Agrarische bedrijfsdoeleinden-A- gelegen in gebieden Bestaand stedelijk gebied en Gebied Beperking Veehouderij,(zoals aangegeven in bijlage 1 bij deze regels) gericht is de uitoefening van een veehouderijgelden de volgende aanvullende bepalingen:

  1. Er is geen toename toegestaan van de oppervlakte van bestaande gebouwen, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning(en) en de oppervlakte van bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  2. Het gestelde onder a. geldt niet in Gebied Beperking Veehouderijvoor zover er sprake is van een grondgebonden veehouderij, niet zijnde een geitenhouderij, die voldoet aan de voorwaarden van artikel 5 lid 1 sub a.

2. Onder oppervlakte van bestaande gebouwen en bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde wordt verstaan de oppervlakte die:

  1. Op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering was; of

  2. Mag worden gebouwd krachtens een vóór 21 september 2013 verleende vergunning;

  3. Zijn gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledig en ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan.

Artikel 5 Aanvullende Bepalingen Groenblauwe Mantel En Gemengd Landelijk Gebied

1. Voor zover de bestemming Agrarisch-agrarisch bedrijf / Agrarische bedrijfsdoeleinden-A- gelegen in gebieden Gemengd landelijk gebied en Groenblauwe mantel (zoals aangegeven in bijlage 2 bij deze regels) gericht is de uitoefening van een veehouderijgelden de volgende aanvullende bepalingen:

  1. een toename van de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij door het oprichten van gebouwen of door het in gebruik nemen van een aanwezig gebouw als dierenverblijf is alleen toegestaan indien:

  • maatregelen worden getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;

  • de maatregelen als bedoeld onder sub a, eerste bolletje, in ieder geval voldoen aan de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij en Nadere regels zoals deze gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag;

  • het bouwperceel tenhoogste 1,5 hectare bedraagt;

  • de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving en gelet op de aspecten bodemkwaliteit, waterhuishouding, monumentale en cultuurhistorische waarden, ecologische waarden, aardkundige waarden, landschappelijke waarden, milieuaspecten, volksgezondheid en vervoersafwikkeling inpasbaar is in de omgeving;

  • aangetoond is dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderijdie tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;

  • aangetoond is dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3;

  • de landschappelijke inpassing tenminste 10% van de omvang van het bouwperceel omvat;

  • een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief.

  1. binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- alleen op de grond gehouden mogen worden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden.

2. Onder bestaande oppervlakte van een dierenverblijf wordt verstaan de oppervlakte dierenverblijfdie:

  1. op 17 maart 2017 legaal aanwezig of in uitvoering was; of

  2. mag worden gebouwd krachtens een vóór 17 maart 2017 verleende vergunning.

3. In afwijking van lid 1 is een toename van de bestaande oppervlakte dierenverblijfvoor een veehouderijdoor het oprichten van gebouwen of door het in gebruik nemen van een aanwezig gebouw als dierenverblijfniet toegestaan wanneer het gaat om een agrarisch bedrijf dat gericht is op het fokken, mesten en houden van geiten.

4. In afwijking van lid 2 wordt onder de bestaande oppervlakte van een dierenverblijfvoor geiten verstaan de oppervlakte dierenverblijfdie:

  1. op 07 juli 2017 legaal aanwezig of in uitvoering was; of

  2. mag worden gebouwd krachtens een vóór 07 juli 2017 verleende vergunning.

5. In afwijking van lid 3 kunnen burgemeester en wethouders overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid, sub c, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning verlenen, indien:

  1. het een omschakeling betreft vanwege de verplaatsing van een bestaande geitenhouderij vanuit het belang van de bescherming van de gezondheid onder gelijkblijvende omvang van deze geitenhouderij; of

  2. de toename van de oppervlakte dierenverblijfvoor de geitenhouderij is ingegeven vanuit een dierenwelzijnsconcept zonder toename van het aantal geiten dat het bedrijf op grond van de omgevingsvergunning milieu, ex artikel 2.1, eerste lid onder e Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of de omgevingsvergunning beperkte milieutoets, ex artikel 2, eerste lid, onder i Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of melding, ex artikel 1.10 Activiteitenbesluit milieubeheer, op 07 juli 2017 mag houden.

Artikel 6 Aanvullende Bepalingen Mestbewerking

Voor zover de bestemming Agrarisch-agrarisch bedrijf/ Agrarische bedrijfsdoeleinden-A- gericht is op de uitoefening van een veehouderijgelden de volgende aanvullende bepalingen:

Mestbewerking van niet ter plaatse vervaardigde mest is uitgesloten.

Artikel 7 Aanvullende Bepaling Staldering

Voor zover de bestemming Agrarisch-agrarisch bedrijf / Agrarische bedrijfsdoeleinden-A- gericht is op de uitoefening van een veehouderijgelden de volgende aanvullende bepalingen:

1. Een toename van de oppervlakte dierenverblijfbinnen een bouwperceelvoor een hokdierhouderij, door het oprichten van een gebouw of het in gebruik nemen van een gebouw voor het houden van hokdieren, is alleen toegestaan als bewijs is overlegd dat:

  1. binnen het stalderingsgebied Tilburg en omgeving (zoals aangegeven in bijlage 3 bij deze regels) bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming waarbij het gebruik als dierenverblijfjuridisch en feitelijk is beëindigd;

  2. de oppervlakte van de sanering onder a. tenminste 110% bedraagt van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen;

  3. de sanering onder a. plaatsvindt in directe samenhang met het oprichten of in gebruik nemen van een gebouw als dierenverblijfen dat voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling.

  4. het bewijs dat aan de voorwaarden van lid 1 is voldaan wordt uitgegeven door of namens Gedeputeerde Staten.

2. Onder een bestaand dierenverblijf als bedoeld in lid 1 sub a wordt verstaan een feitelijk aanwezig, legaal opgericht dierenverblijfdat op grond van een omgevingsvergunning milieu, ex artikel 2.1, eerste lid onder e Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of de omgevingsvergunning beperkte milieutoets, ex artikel 2, eerste lid, onder i Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of melding, ex artikel 1.10 Activiteitenbesluit milieubeheer, op 17 maart 2017 en de daaraan voorafgaande drie jaar onafgebroken bedrijfsmatig is gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren.

Artikel 8 Aanvullende Bepaling Binnenplans Afwijken Van De Gebruiksregels Tbv Een Nevenactiviteit

Voor de bestemming Agrarisch-agrarisch bedrijf/ Agrarische bedrijfsdoeleinden-A- gelden de volgende aanvullende bepalingen:

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in de plannen zoals genoemd in artikel 2 ten behoeve van het toestaan van onderstaande nevenactiviteiten, voor zover deze niet reeds genoemd worden in het betreffende plan, met dien verstande dat:

  1. het uitsluitend nevenactiviteiten betreft behorend tot milieucategorie 1 of 2 (zoals aangegeven in bijlage 4 van deze regels), alsmede naar aard en omvang vergelijkbare activiteiten; de nevenactiviteiten plaatsvinden naast en ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsvoering;

  2. indien de nevenactiviteit (deels) een inpandige activiteit betreft dan dient deze nevenactiviteit plaats te vinden in de bestaande bebouwing;

  3. de gezamenlijke vloeroppervlakte van nevenactiviteiten mag niet meer bedragen dan 40% van de bestaande oppervlakte van bedrijfsgebouwen en niet meer dan 500 m2;

  4. detailhandel, en horeca ten behoeve van de nevenactiviteit zijn niet toegestaan;

  5. de nevenfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;

  6. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;

  7. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  8. er op eigen terrein dient te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  9. de cultuurhistorische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;

  10. de overtollige bebouwing wordt gesloopt;

  11. het leidt niet tot een onevenredige aantasting van de waarden die het plan beoogt te beschermen.

Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;

  2. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  3. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;

  4. het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;

  5. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

  3. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

  4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Dit plan wordt aangehaald als bestemmingsplan "Tilburg, parapluplan agrarische bedrijven".

Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied

1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling

Instructieregels vanuit de provincie

Artikel 4.1 Wro geeft de provincies de bevoegdheid om via de provinciale verordening (instructie)regels te stellen voor gemeentelijke bestemmingsplannen indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. Daarbij dient sprake te zijn van een bovengemeentelijk c.q. provinciaal belang.

Op basis van deze instructieregels van de provinciale Verordening ruimte dienen gemeenten hun bestemmingsplannen binnen een bepaalde termijn in overeenstemming te brengen met de regels van de Verordening.

Om te voorkomen dat, zolang de gemeenten hun bestemmingsplannen nog niet hebben aangepast, er toch nog allerlei ontwikkelingen worden toegestaan die het nieuwe provinciale beleid doorkruisen, zijn er ook rechtstreeks werkende regels in de verordening opgenomen.

Zolang de bestemmingsplannen nog niet zijn aangepast dienen aanvragen voor omgevingsvergunning niet alleen getoetst te worden aan gemeentelijke bestemmingsplannen maar tevens aan deze rechtstreeks werkende regels van de provinciale verordening. Bij strijdigheid tussen de regels van het bestemmingsplan en de verordening prevaleren altijd de regels van de verordening.

Hoewel er geen boete staat op overschrijding van de termijn waarop gemeenten hun bestemmingsplannen op basis van de provinciale verordening in overeenstemming met de regels van de Verordening moeten brengen dient dit wel te gebeuren. Daarnaast wordt toetsing van aanvragen omgevingsvergunning eenvoudiger wanneer deze in een bestemmingsplan zijn opgenomen. Ten eerste omdat in het bestemmingsplan het ingewikkelde toetsingskader van de verordening op een eenvoudigere wijze is vertaald naar de Tilburgse situatie. Daarnaast omdat aanvragen omgevingsvergunning aan het gemeentelijk bestemmingsplan kunnen worden getoetst. Toetsing aan de provinciale verordening is niet gebruikelijk.

Provinciaal belang bij het stellen van die regels.

De provincie heeft van oudsher een belangrijke taak rondom de inrichting van het landelijk gebied. De veehouderij in Brabant is een belangrijke sector met grote invloed op die inrichting van het landelijk gebied en de doelen die de provincie in het beleid met betrekking tot het landelijk gebied nastreeft.

Omdat jarenlange inspanningen van provincie en gemeenten niet tot het gewenste resultaat hebben geleid heeft de provincie in 2013/2014 nadrukkelijker de regie genomen in nieuw beleid rondom de Transitie naar zorgvuldige veehouderij.

Wijze van uitvoering geven aan provinciaal belang.

Voor de uitvoering van dit beleid zet de provincie verschillende instrumenten in. Zo zijn er bestuurlijke afspraken gemaakt met de veehouderijsector en met (groepen) van gemeenten. Ook worden stimulerende instrumenten ingezet zoals subsidies, fondsen etc. Daarnaast heeft de provincie via de provinciale Verordening ruimte instructieregels aan gemeenten opgelegd over dat en hoe zij binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplannen op een aantal punten moeten aanpassen.

Deze instructieregels hebben betrekking op:

  1. Veehouderijen

  2. Geitenhouderijen

  3. Mestbewerking

  4. Sanerings- en verplaatsingslocaties van veehouderijen

  5. Stalderingsgebieden

Aanpassing bestemmingsplannen via een zgn. paraplubestemmingsplan.

Zoals gesteld dienen de gemeenten hun bestemmingsplannen in overeenstemming te brengen van de regels van de provinciale verordening. Concreet betekent dit dat de bestemmingsplannen buitengebied op een aantal punten aangevuld moeten worden. Dit kan door al deze bestemmingsplannen volledig te herzien maar dit kan ook via een zgn. paraplubestemmingsplan. Via zo'n parapluplan wordt het geldend bestemmingsplan in stand gelaten en er worden alleen maar regels toegevoegd die betrekking hebben op die punten waarvan de provincie aanpassing voorschrijft. Er is gekozen voor de laatste optie omdat dit eenvoudiger en sneller is dan het opstellen van een integraal nieuw bestemmingsplan. Een nieuw integraal omgevingsplan voor het buitengebied zal worden opgesteld in het kader van de nieuwe Omgevingswet.

In paragraaf 2.2.2 Verordening ruimte wordt ingegaan op de wijze waarop de provinciale Verordening ruimte haar beleidspunten met betrekking tot veehouderijen, geitenhouderijen, mestbewerking, sanerings- en verplaatsingslocaties en stalderinggebieden via de instructieregels in de gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld wil zien en hoe dit vertaald is in dit paraplubestemmingsplan.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied omvat alle percelen met de bestemming Agrarisch-Agrarisch Bedrijf binnen de gemeente Tilburg waarnaar wordt verwezen in artikel 2 van de regels.

1.3 Plannen Die Aangevuld Worden

Dit zijn alle bestemmingsplannen met de bestemming Agrarisch-Agrarisch Bedrijf / Agrarische bedrijfsdoeleinden-A- waarnaar wordt verwezen wordt in artikel 2 van de regels.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijk beleidskader.

2.1 Rijk

Er spelen met betrekking tot dit plan geen rijksbelangen. Derhalve wordt het ruimtelijk beleidskader op rijksniveau niet besproken.

2.2 Provincie

2.2.1 Structuurvisie

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijke onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt.

2.2.2 Verordening Ruimte

Provinciale Staten hebben naast de Structuurvisie een Verordening ruimte vastgesteld. Deze wordt regelmatig gewijzigd en aangepast aan nieuw beleid. In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.

Zoals in hoofdstuk 1 is aangegeven wordt onderstaand ingegaan op de wijze waarop de provinciale Verordening ruimte haar beleidspunten met betrekking tot:

  1. veehouderijen,

  2. geitenhouderijen,

  3. mestbewerking,

  4. stalderingsgebieden

  5. sanerings- en verplaatsingslocaties

via de instructieregels in de gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld wil zien en hoe dit vertaald is in dit paraplubestemmingsplan.

1. Veehouderijen

Provinciaal beleid inzake veehouderijen:

Een van de beleidspunten van de provincie is dat een veehouderij alleen nog maar mag uitbreiden indien er sprake is van een zorgvuldige veehouderij. Om te komen tot een zorgvuldige veehouderij wordt allereerst de huidige omvang van alle veehouderijen vastgelegd, zowel qua omvang van het bouwperceel als omvang van de oppervlakte van gebouwen. Hierbij wordt geen verschil meer gemaakt tussen intensieve en niet intensieve veehouderij. Voor alle veehouderijbedrijven geldt in beginsel eenzelfde regime. Vervolgens is geregeld onder welke voorwaarden ontwikkeling naar een (zorgvuldige) veehouderij mogelijk is. De ondernemer dient dus maatregelen te treffen voor zijn veehouderij die deze ontwikkeling ondersteunen. Gedeputeerde Staten hebben zgn. Nadere regels gesteld over de inzet van maatregelen die bijdragen aan de ontwikkeling naar zorgvuldige veehouderij. Deze nadere regels staan inmiddels bekend als de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV). De BZV stuurt, stimuleert en objectiveert de ontwikkeling naar zorgvuldige veehouderij. Het idee daarbij is dat een ondernemer punten verdient door maatregelen te treffen die de inpasbaarheid van het bedrijf in de omgeving verbeteren. De ondernemer heeft daarbij keuzevrijheid in welke maatregelen het beste passen bij zijn bedrijfsvoering of de wensen van de omgeving. Door de eisen periodiek aan te passen aan de meest moderne inzichten en mogelijkheden, wordt de transitie ondersteund en versterkt.

Voor gebieden rondom woonkernen en natuurgebieden is het voor veehouderijen verder relevant of de aanvullende provinciale regels mbt 'Beperkingen veehouderij' van toepassing zijn. Als een niet-grondgebonden veehouderij binnen deze aanduiding ligt gelden namelijk aparte regels. Hoofdregel binnen deze aanduiding is dat die veehouderijen geen ontwikkelingsruimte hebben: het zogenaamde 'slot op de muur'.

Daarnaast gelden ook nog de zgn. stalderingsregels voor hokdierhouderijen. Een toename van de oppervlakte van een dierenverblijf is alleen mogelijk wanneer elders in het gebied 110% stalruimte wordt gesloopt. In het hoofdstuk Staldering wordt hier verder op ingegaan.

Provinciale regels inzake veehouderijen:

Allereerst is in de verordening bepaald onder welke voorwaarden uitbreiding, omschakeling of vestiging van een veehouderij mogelijk is. Dit kan als geborgd is dat ter plaatse een zorgvuldige veehouderij is toegestaan, het bouwperceel ten hoogste 1,5 ha bedraagt (hoofdregel), er sprake is van goede leefomgeving, er voldaan wordt aan de normen van cumulatieve geurhinder en fijnstofconcentratie, er een landschappelijke inpassing plaats vindt en er een zorgvuldige dialoog is gevoerd.

Vervolgens is geregeld onder welke voorwaarden een bestaande veehouderij binnen het bestaande bestemmingsvlak/bouwvlak de oppervlakte van dierenverblijven mag vergroten en/of onder welke voorwaarden gebouwen die eerder niet als dierenverblijf in gebruik waren als dierenverblijf mag gebruiken. Kernbegrip in de regeling is het begrip dierenverblijf. Dat is een het gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daarbij behorende voorzieningen, zoals brijkeuken, ventilatiekanaal, luchtwassers en dergelijke.

Ook hier geldt weer als voorwaarden dat geborgd moet zijn dat invulling gegeven moet worden aan een zorgvuldige veehouderij, de maximale omvang van het bouwperceel, een goede leefomgeving etc.

Verder zijn er regels opgenomen gericht op het tegengaan van etage stallen en meer laags bouwen. Deze bepaling vindt haar grondslag in het megastallen debat uit 2010. Er is een gebruiksbepaling opgenomen dat dieren alleen op de grond gehouden mogen worden. Hierbij is wel een uitzondering opgenomen voor volière- en scharrelstallen voor legkippen voor het gebruik van ten hoogste twee bouwlagen.

Zoals gesteld is de hoofdregel dat het bouwperceel van een veehouderij ten hoogste 1,5 ha groot is. Op deze regel zijn er 4 uitzonderingen:

  1. De eerste uitzondering betreft bedrijven met een veebezetting van ten hoogste 2 grootvee-eenheden (GVE) per hectare en die blijvend beschikken over voldoende grond.

  2. Een tweede uitzondering betreft een uitbreiding boven de 1,5 hectare wanneer dit bijdraagt aan het oplossen van een zogenaamd knelpunt.

  3. De derde uitzondering betreft een situatie waarin een bedrijf vanwege een innovatief bedrijfsconcept meer ruimte nodig heeft.

  4. Een vierde uitzondering betreft zogenaamde voorloper bedrijven.

Tot slot is er nog een speciale uitzondering opgenomen voor een verruiming van het bouwperceel tot een maximale omvang van 2 hectare voor bedrijven die afhankelijk zijn van de opslag van ruwvoer. Harde voorwaarde hierbij is dat het bestemmingsplan er voor zorgt dat deze verruiming alleen benut wordt voor het oprichten van voorzieningen ten behoeve van ruwvoeropslag.

A. Regeling bestemmingsplannen Buitengebied Tilburg wat betreft uitbreiding, omschakeling of vestiging van een veehouderij.

De provinciale verordening bepaalt dat onder bepaalde voorwaarden uitbreiding, omschakeling of vestiging van een veehouderij mogelijk is. Namelijk wanneer er sprake is van een zorgvuldige veehouderij, de maximale omvang van het bouwperceel, een goede leefomgeving etc. etc. Daarnaast is uitbreiding, omschakeling en vestiging uitgesloten in gebied dat is aangewezen als Bestaand stedelijk gebied. Plus in zgn. Gebied beperking veehouderij (gebieden rond woonkernen en natuurgebieden) is uitbreiding, vestiging of omschakeling naar een niet-grondgebonden veehouderij niet mogelijk is

In de Tilburgse bestemmingsplannen buitengebied zijn deze voorwaarden niet opgenomen bij de bestemming Agrarisch bedrijf. Binnen deze bestemming zijn primair mogelijk: agrarische bedrijven zijnde een niet veehouderij (bijv. akkerbouwbedrijf) en een grondgebonden veehouderijen. Wanneer het perceel tevens de aanduiding 'intensieve veehouderij' heeft is een intensieve veehouderij toegestaan. Indien voor een bepaalde nieuwe ontwikkeling een nieuw (postzegel)bestemmingsplan opgesteld moet worden omdat de betreffende ontwikkeling niet mogelijk is op basis van het geldende bestemmingsplan, worden deze voorwaarden vanzelf opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Onderstaand is onderzocht waar aanvulling van de bestaande bestemmingsplannen buitengebied noodzakelijk is met betrekking tot de provinciale voorwaarden inzake een zorgvuldige veehouderij, de maximale omvang van het bouwperceel, een goede leefomgeving etc. etc. zodat aanvragen via het aangevulde geldende bestemmingsplan afgehandeld kunnen worden zonder dat er een nieuw bestemmingsplan opgesteld moet worden.

Uitbreiding: Het gaat hier nadrukkelijk om het vergroten van een bestaand bestemmingsvlak/bouwvlak en niet om vergroting van de dierenverblijven binnen het bestaande bestemmingsvlak/bouwvlak! Over dit laatste onder B meer. Volgens de Tilburgse bestemmingsplannen buitengebied is uitbreiding van een bestaand bestemmingsvlak/ bouwvlak vaak mogelijk via een in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Deze wijzigingsbevoegdheid zal dus via dit paraplubestemmingsplan aangevulde moeten worden met de nieuwe voorwaarden van een zorgvuldige veehouderij, de maximale omvang van het bouwperceel, een goede leefomgeving etc. etc. Daarnaast wordt de wijzigingsbevoegdheid, conform de provinciale verordening, uitgesloten voor veehouderijen in Bestaand stedelijk gebied en voor niet grondgebonden veehouderijen in Gebied Beperking Veehouderij. Dit gebeurt via de aanvullende regels voor toename van de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij.

Soms kan een vergroting van een bestaand bestemmingsvlak/bouwvlak niet via een wijzigingsplan en dan is een bestemmingsplanherziening nodig waar dan vanzelf de nieuwe voorwaarden mbt een zorgvuldige veehouderij etc. etc. worden opgenomen. Een bestemmingsplanherziening is zeker nodig waar het gaat om de 4 in de provinciale verordening genoemde uitzonderingen voor uitbreidingen boven de 1,5 ha.

Vestiging: Voor de vestiging van een veehouderij (op een bestaand bestemmingsvlak/ bouwvlak, niet zijnde een agrarisch bedrijf) is volgens de Tilburgse bestemmingsplannen buitengebied steeds een nieuw (postzegel)bestemmingsplan nodig waarbij de voorwaarden mbt de zorgvuldige veehouderij etc. etc. vanzelf worden opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan.

Omschakeling: Omschakeling van een niet veehouderij (bijv. akkerbouwbedrijf) naar een nieuwe grondgebonden veehouderij is volgens de Tilburgse bestemmingsplannen zonder meer mogelijk. Voor omschakeling naar een intensieve veehouderij is, volgens de Tilburgse bestemmingsplannen, wel een bestemmingsplanherziening nodig. Voor de omschakeling naar een grondgebonden veehouderij gelden er momenteel dus geen aanvullende voorwaarden inzake zorgvuldige veehouderij etc. Dit betekent dat deze voorwaarden alsnog via de regels van dit paraplubestemmingsplan opgenomen zouden moeten worden.

Echter, het is niet wenselijk om elke niet veehouderij (bijv. akkerbouwbedrijf) op elke locatie nu nog zonder meer de mogelijkheid te geven om om te schakelen naar een grondgebonden veehouderij (melkveebedrijf). is. Beter is het om dit te doen via een nieuw (postzegel)bestemmingsplan waardoor er sturing kan worden gegeven op bijvoorbeeld de locatie waar dit kan. Zeker nu bedrijven steeds groter worden. Daarnaast komt het in de praktijk maar heel weinig voor dat een niet veehouderij omschakelt naar een veehouderij. Er is juiste een afwaartse beweging aan de gang waarbij steeds meer agrarische bedrijven, en dan met name veehouderijen, hun bedrijfsvoering staken. Reden om via dit bestemmingsplan omschakeling van een niet veehouderij naar een veehouderij uit te sluiten en dit alleen mogelijk te maken via een nieuw (postzegel)bestemmingsplan.

Wanneer zich een nieuwe veehouderij vestigt op een locatie die nog niet de bestemming Agrarisch bedrijf heeft is sowieso een bestemmingsplanherziening nodig waar dan ook vanzelf de nieuwe voorwaarden mbt een zorgvuldige veehouderij etc. etc. worden opgenomen.

Concreet betekent het bovenstaande dat de Tilburgse bestemmingsplannen buitengebied via dit paraplubestemmingsplan op 2 punten aangevuld moeten worden:

  1. Aan de wijzigingsbevoegdheid die de mogelijkheid biedt het bestemmingsvlak/ bouwvlak van Agrarisch bedrijf te vergroten dienen de voorwaarden mbt zorgvuldige veehouderij etc. toegevoegd te worden. Echter, omdat in dit bestemmingsplan ook bepaalt wordt onder welke voorwaarden een bestaande veehouderij zijn bouwoppervlakte mag uitbreiden, namelijk wanneer sprake is van een zorgvuldige veehouderij, een maximale omvang van het bouwperceel, een goede landschappelijke inpassing etc. wordt dit op deze wijze geregeld. De uitbreidingsmogelijkheid geldt overigens alleen voor zover de veehouderij is gelegen in de Groenblauwe mantel en Gemengd landelijk gebied. Derhalve niet in Bestaand stedelijk gebied. En voor zover de veehouderij ligt in Gebied Beperking veehouderij wordt uitgesloten te worden dat een niet grondgebonden veehouderij gebruik het bouwoppervlak kan uitbreiden. Daarnaast wordt uitgesloten dat geitenhouderijen gebruik kunnen maken van de uitbreidingsmogelijkheid. Zie hoofdstuk 2.

  2. Aan de bestemming Agrarisch-agrarisch bedrijf wordt de regel toegevoegd die omschakeling van een niet-veehouderij naar een veehouderij uitsluit.

B. Regeling bestemmingsplannen Buitengebied Tilburg wat betreft uitbreiding van bouwoppervlakte van bestaande veehouderijen. (binnen het bestemmingsvlak/bouwvlak Agrarisch Bedrijf).

De provinciale verordening bepaalt onder welke voorwaarden een bestaande veehouderij zijn bouwoppervlakte mag uitbreiden. Namelijk wanneer er sprake is van een zorgvuldige veehouderij, een maximale omvang van het bouwperceel, een goede leefomgeving etc. etc.

In de Tilburgse bestemmingsplannen buitengebied zijn deze voorwaarden niet opgenomen bij de bestemming Agrarisch bedrijf. Dit betekent dat de Tilburgse bestemmingsplannen buitengebied via dit paraplu-bestemmingsplan op dit punt aangevuld moeten worden. Hierin is tevens verwerkt het provinciaal beleid mbt de verschillende gebieden: Groenblauwe Mantel, Gemengd landelijk gebied, Bestaand stedelijk gebied en Gebied beperking veehouderij. Geitenhouderijen mogen hun bouwoppervlakte helemaal niet uitbreiden. Zie hoofdstuk 2.

In de Groenblauwe mantel ligt het primaat bij de natuur, in het Gemengd landelijk gebied ligt het primaat op de landbouw en het Gebied beperking veehouderij zijn de gebieden rond de woonkernen en natuurgebieden.

2 Geitenhouderijen/geitenmoratorium

Provinciale regels inzake geitenhouderijen (geitenmoratorium).

Mede op verzoek van gemeenten en vanwege de noodzaak voor een uniforme aanpak van geitenhouderijen binnen de provincie zijn in de verordening afwijkende regels opgenomen voor de ontwikkeling van geitenhouderijen. Het betreft tijdelijke regels die erop gericht zijn om, vanuit het voorzorgsprincipe ten aanzien van de volksgezondheid, de uitbreiding van geitenhouderijen tegen te gaan.

Zo is er in de provinciale Verordening een verbod op vestiging, omschakeling of toename van de oppervlakte dierenverblijf voor geitenhouderijen opgenomen.

Op deze hoofdregel zijn twee uitzonderingen gemaakt:

  1. de verplaatsing van een geitenhouderij in het belang van de gezondheid;

  2. de ontwikkeling van geitenhouderijen waarbij geen toename plaatsvindt van het aantal dieren maar waarbij er alleen vanwege dierenwelzijnseisen uitbreiding van dierenverblijf wordt nagestreefd.

In beide gevallen kan een omgevingsvergunning ex artikel 2.1, eerste lid, onder c, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht worden verleend, mits Gedeputeerde Staten een verklaring van geen bedenkingen hebben verleend.

In de Tilburgse bestemmingsplannen buitengebied zijn deze regels niet opgenomen. Dit betekent dat de plannen via dit paraplu-bestemmingsplan op dit punt aangevuld moeten worden. Wanneer de tijdelijke regels weer worden ingetrokken zal dit verwerkt worden in het nieuwe Omgevingsplan. Indien er eerder een concreet verzoek wordt ingediend kan hiervoor een nieuw (postzegel)bestemmingsplan worden opgesteld.

Ondanks het verbod op vestiging, omschakeling of toename van de oppervlakte dierenverblijf voor geitenhouderijen blijven geitenhouderijen een rol spelen bij de besluitvorming over bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor afwijkend gebruik waar het gaat om woningbouw of andere gevoelige bestemmingen binnen een afstand van 2 km tot een geitenhouderij. De gemeente zal in die gevallen moeten motiveren waarom er wel of niet sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor de nieuwe woningen of andere gevoelige bestemmingen die binnen 2 km van een geitenhouderij worden gebouwd.

3 Mestbewerking

Provinciaal beleid inzake mestbewerking:

Onder mestbewerking wordt verstaan: de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygiënisatie of indamping van mest.

Dit betekent dat ook vormen van (co)vergisting van mest onder de definitie van mestbewerking vallen. Mestopslag (en het roeren of verwijderen van vreemde objecten) valt niet onder mestbewerking.

Vanuit landelijke regelgeving bestaat de verplichting om te voorzien in voldoende capaciteit om het mestoverschot te verwerken. Hiervoor is in Brabant een uitbreiding van de mestbewerkingscapaciteit nodig.

Uitgangspunten zijn:

  1. Mestbewerking van ter plaatse geproduceerde mest mag plaatsvinden op het bouwperceel van de eigen veehouderij. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om scheiding van de dikke en dunne fractie en hygiënisatie. Dit is expliciet in de regels van de provinciale Verordening ruimte opgenomen.

  2. Mestbewerking van niet ter plaatse geproduceerde mest dient in principe plaats te vinden op een bedrijventerrein.

Hierop gelden 3 uitzonderingen:

  • Op het perceel van een veehouderij mag onder voorwaarden niet ter plaatse geproduceerde mest worden bewerkt als het gaat om mestvergisting van samenwerkende melkrundveehouders;

  • Op het perceel van een veehouderij in Gemengd landelijk gebied mag onder voorwaarden niet ter plaatse geproduceerde mest worden bewerkt als het gaat om een nevenfunctie;

  • Op een perceel van een bestaand agrarisch technisch hulpbedrijf of agrarisch verwant bedrijf in gemengd landelijk gebied mag onder voorwaarden (nieuw)vestiging van bewerking van niet ter plaatse geproduceerde mest.

Regeling bestemmingsplannen Buitengebied Tilburg wat betreft mestbewerking.

In de Tilburgse bestemmingsplannen buitengebied is bij agrarische bedrijven (incl. veehouderijen) niets geregeld omtrent mest(bewerking).

Opslag van ter plaatse geproduceerde mest is inherent aan de bedrijfsvoering. Zo ook mestbewerking van de ter plaatse geproduceerde mest.

Onduidelijk is of mestbewerking van niet ter plaatse geproduceerde mest is toegestaan.

Bij agrarisch technische hulpbedrijven wordt mestopslag en mesthandel toegestaan maar wordt mestbewerking uitgesloten. Bij agrarisch verwante bedrijven is geen mestopslag of- handel toegestaan en wordt mestbewerking eveneens uitgesloten.

Volgens de Tilburgse bestemmingsplannen wordt onder mestbewerking verstaan : het behandelen van mest zodat deze beter als mest kan worden gebruikt of voor andere functies geschikt wordt.

De conclusie is dat de Tilburgse bestemmingsplannen buitengebied mestbewerking uitsluiten bij niet agrarische bedrijven maar dat onduidelijk is of veehouderijen niet ter plaatse geproduceerde mest mogen bewerken.

Via dit paraplu-bestemmingsplan wordt duidelijk gemaakt dat ook bij veehouderijen mestbewerking van niet ter plaatse geproduceerde mest wordt uitgesloten. Wanneer er toch een verzoek hiervoor wordt ingediend zal aan de hand van het concrete verzoek worden beoordeeld of hier niet toch medewerking aan wordt verleend via een (postzegel)bestemmingsplanherziening. Bij een eventueel verlenen van medewerking zal ook de op 17 april 2018 door Gedeputeerde Staten vastgestelde Beleidsregel Volksgezondheid en mestbewerkingsinstallaties worden betrokken.

Wat betreft de 3 bovengenoemde uitzonderingen, op het principe dat mestbewerking van niet ter plaatse geproduceerde mest in principe plaats dient te vinden op een bedrijventerrein, wordt opgemerkt dat het niet mogelijk is deze uitzonderingen te regelen via dit paraplubestemmingsplan:

  1. Dit omdat niet duidelijk is of en welke samenwerkende rundveehouders samen willen werken is het niet mogelijk op dit nu al via aanvullende regels in dit paraplubestemmingsplan te regelen.

  2. Hetzelfde geldt voor een veehouderij in Gemengd landelijk gebied die onder voorwaarden niet ter plaatse vervaardigde mest mag bewerken als het gaat om een nevenfunctie.

  3. Zo ook voor mestbewerking van niet ter plaatse vervaardigde mest door een bestaand agrarisch technisch hulpbedrijf of agrarisch verwant bedrijf in gemengd landelijk gebied. Hiervoor is volgens de Tilburgse bestemmingsplannen ook nu al een bestemmings-planherziening noodzakelijk.

Indien dergelijke verzoeken worden gedaan wordt per geval beoordeeld of voldaan wordt aan de provinciale voorwaarden en kan (eventueel) medewerking worden verleend via een (postzegel)bestemmingsplan.

4 Staldering

Provinciaal beleid inzake stalderingsgebieden

Om sturing te geven aan het voorkomen van een verdere regionale concentratie van vee en het tegengaan van (verdere) leegstand heeft de provincie zgn. "stalderingsgebieden" aangewezen. Zie bijlage 1 Kaart Stalderingsgebieden.Tilburg valt binnen zo'n stalderingsgebied. Binnen deze gebieden gelden extra randvoorwaarden aan de ontwikkeling/ uitbreiding van veehouderijen: een toename van de oppervlakte dierenverblijf binnen een bouwperceel is alleen mogelijk als er elders dierenverblijven verdwijnen; het zogenaamde stalderen. Hierbij is de eis dat er elders 110% van de te ontwikkelen oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren verdwijnt. De regeling geldt in alle gevallen waarbij de oppervlakte dierenverblijf van de hokdierhouderij toeneemt, dus ook als een bestaande stal wordt vergroot qua oppervlakte of met een aanbouw.

Vanuit het streven naar een eenvoudige en eenduidige regeling wordt er binnen een gebouw geen onderscheid gemaakt tussen delen waar wel en waar geen dieren worden gehouden. Daarom gaat de stalderingsregel uit van de oppervlakte van het gehele dierenverblijf, inclusief de daartoe behorende voorzieningen, zoals brijkeuken, ventilatiekanaal, luchtwassers en dergelijke.

De stalderingseis wordt in de regels alleen gesteld aan hokdierhouderijen. Dat is een veehouderij met uitzondering van nertsenhouderij, melkrundveehouderij en schapenhouderij.

Melkveehouderijen zijn vooralsnog uitgezonderd omdat er momenteel landelijk een aantal maatregelen in voorbereiding dan wel uitvoering is (wet melkvee, fosfaatrechten) die de intensiteit en omvang van deze sector sturen. Hetzelfde geldt voor nertsen.

Bij herbestemming geldt dat feitelijk en juridisch geborgd moet zijn dat er geen dieren meer gehouden kunnen worden in het gebouw. Dit betekent derhalve dat er geen veehouderij bestemming meer op de gebouwen mag liggen. Dit vergt dat de bestemmingsplanprocedure doorlopen moet zijn waarin dit geborgd is. Dit kan derhalve ook een procedure zijn buiten de gemeente Tilburg. Het is niet voldoende dat een procedure tot herziening is gestart of dat is toegezegd dat de procedure doorlopen wordt.

De uitvoering van staldering wordt ondersteund met een door Gedeputeerde Staten ingesteld stalderingsloket. Dit zorgt ervoor dat uitbreidende veehouders tegen kostprijs stalderingsmeters kunnen verkrijgen via het loket. Daarnaast is hier ook een registratiesysteem aan verbonden. Een dierenverblijf kan uiteraard slechts eenmalig worden ingezet.

Voor de staldering kunnen alleen bestaande dierenverblijven worden ingezet. Als ook al reeds langer leegstaande stallen ingezet kunnen worden, blijft immers groei van de veestapel binnen een gebied mogelijk. Wat onder dierenverblijf valt is geregeld.

Een dierenverblijf is gedefinieerd als: een gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daarbij behorende voorzieningen. Het moet daarbij gaan om dierenverblijven die uitgaande van de peildatum van 17 maart 2017 in de drie daaraan voorafgaande jaren legaal en onafgebroken bedrijfsmatig zijn gebruikt voor het houden van dieren. Dit betekent niet dat er gedurende deze drie jaar onafgebroken dieren zijn gehouden. Binnen normale bedrijfscycli komt het voor dat er perioden zijn dat er geen dieren op een bedrijf aanwezig zijn of dat er vanwege renovatie tijdelijk een periode geen dieren aanwezig waren. De datum van 17 maart 2017 is gekozen omdat op dat moment de ontwerp Wijziging Verordening ruimte waarin staldering is opgenomen bekend is gemaakt.

In de provinciale verordening zijn regels opgenomen voor het oprichten van een gebouw als dierenverblijf of het in gebruik nemen van een gebouw als dierenverblijf binnen het bouwperceel van een bestaande of nieuwe veehouderij. In Tilburg is een nieuwe grondgebonden veehouderij mogelijk zonder bestemmingsplanherziening door omschakeling van een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouder (bijv. akkerbouwer) naar een veehouderij. Voor uitbreiding van dierenverblijven van een bestaande veehouderij en voor een nieuwe grondgebonden veehouderij gelden naast de stalderingsregels via dit paraplubestemmingsplan tevens de regels mbt zorgvuldige veehouderij etc.

Regeling bestemmingsplan Buitengebied wat betreft staldering.

In de Tilburgse bestemmingsplannen buitengebied zijn de stalderingsregels niet opgenomen bij de bestemming Agrarisch bedrijf.

Dit betekent dat via dit paraplubestemmingsplan bij de bestemming Agrarisch bedrijf alsnog regels met betrekking tot de staldering toegevoegd moeten worden.

5 Sanerings- en verplaatsingslocaties

Provinciaal beleid inzake sanerings- en verplaatsingslocaties:

In het verleden heeft de provincie diverse soorten subsidies verleend voor het staken van (intensieve)veehouderijen en glastuinbouwbedrijven. Bij het verlenen van subsidie is in deze regelingen de voorwaarde opgenomen dat op de locatie een passende bestemming wordt gelegd die voorkomt dat de gesaneerde functie terugkomt.

Kern van het probleem is dat er bij deze regelingen een overeenkomst wordt afgesloten tussen de provincie en de subsidieontvanger maar dat de gemeente daarin geen partij is. Dit terwijl juist de gemeente een belangrijke rol speelt in verband met het opstellen van een aanpassing van bestemmingsplan ten behoeve van de passende herbestemming. Daarom is voor de bedrijven/ percelen waarbij een van bovenstaande subsidies is verleend een specifieke aanduiding opgenomen op een kaart behorende bij de provinciale Verordening ruimte met daaraan gekoppeld rechtstreeks werkende regels dat zolang er geen passende herbestemming is gelegd op de locatie er geen bebouwing mag worden opgericht.

Deze rechtstreeks werkende regel voorkomt dat opnieuw bebouwing wordt opgericht voor het type bedrijf dat eerder met subsidie is gesaneerd of verplaatst omdat er nog geen passende herbestemming in werking is getreden.

Tilburg heeft volgens de verordening 21 sanerings- en verplaatsingslocaties.

Van deze 21 locaties hebben 12 locatie inmiddels een passende herbestemming gekregen. Hierdoor zijn de rechtstreeks werkende regels mbt sanerings- en verplaatsingslocatie hier niet meer van toepassing.

Van deze 12 locaties hebben er inmiddels 4 een (burger)woningbestemming. Molenhoefstraat 14 Udenhout, Heikantsebaan 15 Berkel-Enschot, Schoorstr 49 Udenhout en Schoorstraat 57 Udenhout.

Verder hebben 6 locaties een bedrijfs- c.q. bedrijventerreinbestemming. Dit zijn Bundersestraat 45 (voormalig nr 5) Tilburg, Voldijk 5 Tilburg, Heibloemseweg 11 tot en met 29 (voormalig nr. 15) Tilburg, Enschotsebaan 29 Berkel-Enschot, Dongenseweg 225 Tilburg en Athenastraat 2 Tilburg.

Eén locatie (Hazennest Oost 6) heeft een bestemming Agrarisch gekregen.

Eén locatie (Schoorstraat 22 Udenhout heeft de bestemming Agrarisch bedrijf met de functieaanduiding uitsluitend paardenhouderij gekregen. Hier is op basis van het geldende bestemmingsplan geen bebouwing voor een veehouderij of glastuinbouwbedrijf mogelijk. Omdat paarden niet binnen het begrip veehouderij vallen heeft dit perceel dus al een passende bestemming.

Vijf locaties krijgen via dit paraplubestemmingsplan een passende herbestemming.

Deze 5 locaties hebben allemaal de bestemming Agrarisch bedrijf maar er is geen veehouderij op de locatie aanwezig. Paarden vallen niet onder een veehouderij. Dit betekent dat op deze locaties in principe nieuwe bebouwing tbv een grondgebonden veehouderij mogelijk is. Echter geen intensieve veehouderij en ook geen glastuinbouwbedrijf.

Omdat dit bestemmingsplan de omschakeling naar een nieuwe veehouderij uitsluit betekent dit dat op de 5 locaties waar nu geen veehouderij is gevestigd er ook geen veehouderij kan komen. Hierdoor krijgen de locaties dus via dit paraplubestemmingsplan een passende herbestemming.

Het gaat hier om 5 locaties: Schoorweg 8 Tilburg (geen vee),Houtsestraat 9 Udenhout (milieuvergunning voor 22 paarden), Hultenseweg 84 Tilburg (milieuvergunning voor 90 paarden), Schoorstraat 34 Udenhout (hoveniersbedrijf) en Houtsestraat 1 Udenhout ( akkerbouw/boomteelt/ boomrooier).

Resteren nog 4 locaties die een passende herbestemming, niet zijnde een veehouderij of glastuinbouwbedrijf, zouden moeten krijgen. Het gaat hierbij bij alle 4 om locaties met de bestemming Agrarisch Bedrijf waar nu wel een veehouderij is gevestigd.

Het betreft twee locaties in Berkel-Enschot: Spoordijk 9 en Enschotsebaan 30. Beide bedrijjven hebben meegedaan aan de "Regeling RBV partieel beëindigd".

Voor delocatie Spoordijk 9 is tevens een sloopvergoeding verstrekt. Een aantal gebouwen ten behoeve van de intensieve veehouderij is gesloopt. Er resteert een kleine veehouderij van met name zoogkoeien en jongvee.

Voor de Enschotsebaan 30 is geen sloopvergoeding verstrekt. Ook hier is een intensieve veehouderij (varkens) gesaneerd en resteert het een kleine veehouderij, niet zijnde een intensieve veehouderij.

In het kader van de "Regeling RBV partieel beëindigd" is afgesproken dat alleen de intensieve veehouderijtak beeindigd diende te worden. Omdat beide locaties in het vigerende bestemmingsplan niet de aanduidng intensieve veehouderij (iv) hebben is op basis van het bestemmingsplan een intensieve veehouderij uitgesloten. Gezien de afspraken gemaakt in het kader van de "Regeling RBV partieel beëindigd" is een passende herbestemming niet aan de orde.

Verder betreft het twee locaties in Udenhout: Groenstraat 115 en Groenstraat 131. Feitelijk betreft dit één bedrijf. Dit bedrijf heeft meegedaan aan de "Regeling Beëindiging veehouderij (BIV)".

Op deze twee locaties zijn twee intensieve veehouderijen beeindigd. De ondernemer heeft een vergoeding ontvangen die afgeleid is van de BIV-regeling. Er is echter met hem een overeenkomst gesloten buiten de BIV-regeling om. Onderdeel van de overeenkomst is dat voortzetting van een grondgebonden veehouderij onder voorwaarden mogelijk is maar dat er niet opnieuw een intensieve veehouderij gestart mag worden. Reden waarom deze twee locaties aangeduid worden als sanerings- en verplaatsingslocaties. Omdat ook deze twee locaties in het vigerende bestemmingsplan niet de aanduidng intensieve veehouderij (iv) hebben gekregen is een intensieve veehouderij uitgesloten. Gezien de afspraken gemaakt in het kader van de "Regeling Beëindiging veehouderij (BIV)" is een passende herbestemming niet aan de orde.

2.3 Gemeente

2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in

het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

Hoofdstuk 3 Milieuaspecten

3.1 Inleiding

Omdat het enkel gaat om het toevoegen van instructieregels die vanuit de provincie zijn opgelegd in de diverse bestemmingsplannen die alleen maar positieve effecten hebben op het milieu wordt verder geen invulling gegeven aan dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 4 Opzet Planregels

4.1 Begrippen

In het bestemmingsplan worden 17 nieuwe begripsbepalingen opgenomen.

Deze begripsbepalingen komen volledig overeen met de begripsbepalingen zoals weergegeven in de Verordening ruimte.

4.2 Bestemmingen

Dit bestemmingsplan kent 6 bestemmingsartikelen.

De eerste is welke bestemmingsartikelen in welke plannen aangevuld worden met dit plan.

De volgende 5 artikelen betreffen:

  1. Verbod op omschakeling naar een veehouderij. Dit is alleen mogelijk via een bestemmingsplanherziening.

  2. Aanvullende bepalingen voor veehouderijen in Bestaand stedelijk gebied en Gebied beperking veehouderij;

  3. Aanvullende bepalingen voor veehouderijen in Gemengd landelijk gebied en in Gebied Groenblauwe mantel;

  4. Aanvullende bepalingen inzake Mestbewerking;

  5. Aanvullende bepalingen inake Staldering. nog goed nummeren

4.3 Overgangs- En Slotregels

Het derde en laatste hoofdstuk heet 'Overgangs- en slotregels'. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan weergegeven.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit plan bevat enkel het toevoegen van instructieregels die vanuit de provincie zijn opgelegd in de diverse bestemmingsplannen en derhalve geen geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden niet van toepassing. Er hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld.

De gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan worden betaald uit algemene middelen.

Omdat dit plan enkel een verplichte doorvertaling is van hetgeen de Verordening ruimte regelt zijn eventuele tegemoetkomingen in planschade voor rekening van de provincie.

Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 6 Omgevingsdialoog En Vooroverleg

6.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan gepubliceerd op 1 juni 2018 in het Gemeenteblad.

6.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties. Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:

Instantie

Datum verzending

Datum ontvangst reactie

Opmerkingen?

Provincie Noord-Brabant Directie ROH

17-6-2018

9-8-2018

Geen opmerkingen

Waterschap De Dommel

16-7-2018

geen reactie

Waterschap Brabantse Delta

16-7-2018

14-8-2018

Positief advies

Hieronder worden de overlegreacties met opmerkingen (samengevat) weergegeven, waarbij tevens het standpunt van het college van Burgemeester en wethouders wordt vermeld.

INVULLEN (terminologie in de sfeer van ´opmerking wordt overgenomen´, ´opmerking wordt niet overgenomen´, ´plan wordt aangepast´ en ´plan wordt op dit punt niet aangepast´).

6.3 Omgevingsdialoog

  1. Op 4 oktober 2018 is ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog een brief gestuurd naar alle 185 agrariers binnen de gemeente Tilburg. In deze brief is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Voor degene die dit wensten is uitleg gegeven over hetgeen de regels concreet voor hun bedrijf betekenen. Dit was niet mogelijk in de brief omdat dit afhankelijk is van het type bedrijf, de locatie en de plannen van het bedrijf. In het kader van de omgevingsdialoog zijn 4 reacties binnen gekomen. Bij twee reacties wordt verwezen naar de dwingendheid van de regels waarop geen afwijkingen mogelijk zijn. Eén reactie gaf aan dat een bijlage bij het plan verouderd is. De meest recente bijlage is alsnog toegevoegd aan het plan. De 4e reactie verzocht om aanvulling van de regels met een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid of wijzigingsbevoegdheid voor een nevenactiviteit in de vorm van een kleinschalig niet-agrarisch bedrijf in de milieucat. 1 of 2. De Verordening ruimte staat een aantal nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven toe. De gevraagde nevenactiviteit, is in tegenstelling tot veel andere nevenactiviteiten, nog niet geregeld in de bestemmingsplannen buitengebied. Conform de bestaande andere nevenactiviteiten wordt de gevraagde nevenactiviteit onder bepaalde voorwaarden mogelijk gemaakt via een binnenplanse afwijking. Hierdoor kan er snel en relatief goedkoop gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden een kleinschalig niet agrarisch bedrijf in milieucategorie 1 of 2 als nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf te starten. Deze binnenplanse afwijkingsbevoegdheid is toegevoegd aan het plan.

6.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 14 januari tot en met 25 februari 2019. Tijdens deze periode zijn er 2 zienswijzen ingediend. Deze worden in de bijlage bij de Toelichting zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.

N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009).

Onderstaand volgt een samenvatting van de ingediende zienswijzen.

Er zijn twee zienswijzen ingediend: een door de ZLTO Hart van Brabant en een door een adviseur, namens een agrarisch bedrijf in Udenhout. De ingediende zienswijzen geven geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.

De ZLTO geeft aan zich bewust te zijn van de verplichting voor de gemeente om de regels door te vertalen in het bestemmingsplan maar ze willen toch een aantal opmerkingen plaatsen. Samengevat vinden ze de provinciale regels voor de veehouderijen te ver gaan, zo ook de regels inzake mestbewerking en de stalderingsregels. Verder vragen ze in het bestemmingsplan te regelen dat de bouwstop voor geitenhouderijen niet meer van toepassing is zodra de provincie de bouwstop opheft.

In reactie op deze zienswijze wordt allereerst verwezen naar de verplichting die geldt vanuit de provinciale verordening om deze regels op te nemen in de bestemmingsplannen buitengebied.

Wat de bouwstop voor geitenhouderijen betreft is het niet mogelijk nu al te regelen dat dit verbod niet meer van toepassing is zodra de provincie de bouwstop opheft omdat niet duidelijk is of en wanneer de provincie de bouwstop opheft dan wel of de provincie de bouwstop gedeeltelijk opheft en/of bepaalde voorwaarden aan deze (gedeeltelijke) opheffing verbindt. Gezien voorgaande is deze zienswijze ongegrond.

De adviseur van het agrarisch bedrijf vraagt om verwijdering van de aanduiding intensieve veehouderij en hij vraagt om het bouwblok te vergroten tot het hele bestemmingsperceel. Ook deze zienswijze is ongegrond. Dit bestemmingsplan voegt alleen regels toe aan de bestaande bestemming agrarisch bedrijf. Regels die dus voor alle agrarische bedrijven gelden. Het plan regelt of wijzigt geen bestemmingen van individuele bedrijven. Verder is het verzoek ook onvoldoende concreet omdat niet duidelijk is hoe en welke invulling concreet wordt gegeven aan dit vergrote bouwvlak. Hierdoor kan de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het verzoek vanuit het principe van een zuinig ruimtegebruik niet worden beoordeeld.

Bijlage 1 Bestaand Stedelijk Gebied En Gebied Beperkingen Veehouderij

Bijlage 1 Bestaand stedelijk gebied en gebied beperkingen veehouderij

Bijlage 2 Gemengd Landelijk Gebied En Groenblauwe Mantel

Bijlage 2 Gemengd landelijk gebied en Groenblauwe mantel

Bijlage 3 Stalderingsgebied Tilburg En Omgeving

Bijlage 3 Stalderingsgebied Tilburg en omgeving

Bijlage 4 Staat Bedrijfsactiviteiten Cat 1 En 2

Bijlage 4 Staat bedrijfsactiviteiten cat 1 en 2

Bijlage 1 Stalderingsgebied Tilburg En Omgeving

Bijlage 1 Stalderingsgebied Tilburg en omgeving

Bijlage 2 Notitie Behandeling Zienswijzen-rvb

Bijlage 2 Notitie behandeling zienswijzen-rvb