KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer - Verblijf
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Algemene Procedureregels
Artikel 13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
1.4 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Rijk
2.2 Provincie
2.3 Gemeente
Hoofdstuk 3 Thematische Beleidskaders
3.1 Inleiding
3.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
3.3 Historische Geografie, Archeologie En Cultuurhistorie
3.4 Volkshuisvesting
3.5 Groen En Speelruimte
3.6 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Milieueffectrapportage
4.3 Milieuhinder Bedrijven
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Vuurwerk
4.6 Geluid
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Geur
4.9 Bodem
4.10 Natuur En Ecologie
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand Watersysteem
5.2 Beleidskader
5.3 Situatie Plangebied
5.4 Waterbergingsopgave
5.5 Conclusie
Hoofdstuk 6 Opzet Planregels
6.1 Inleiding
6.2 Standaard Plansystematiek
6.3 Bestemmingen En Aanduidingen
6.4 Bouw- En Gebruiksregels
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog En Vooroverleg
8.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
8.2 Omgevingsdialoog
Bijlage 1 Verslagen Omgevingscommissie
Bijlage 2 Notitie Windklimaat Lijnsheike 8a Te Tilburg
Bijlage 3 Bezonningsstudie Lijnsheike 8 + Aanvulling Lijnsheike 7
Bijlage 4 Archeologie Rapportage Tilburg Lijnsheike 8-8a
Bijlage 5 Boomwaardekaart
Bijlage 6 Rapport Parkeren
Bijlage 7 Aanmeldnotitie M.e.r. Lijnsheike Tilburg
Bijlage 8 Stikstofdepositieberekening Lijnsheike
Bijlage 9 Quickscan Externe Veiligheid
Bijlage 10 Standaardadvies Brandweer 2020
Bijlage 11 Rapportage Akoestisch Onderzoek
Bijlage 12 Bodemonderzoeken (Verkennend En Aanvullend)
Bijlage 13 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 14 Vervolgonderzoek Flora En Fauna
Bijlage 15 Bewonersbrieven En Gespreksverslagen
Bijlage 16 Nota Van Zienswijzen En Ambtshalve Aanpassingen
Bijlage 17 Staat Van Wijzigingen

Heikant 2007, 8e herziening (Lijnsheike 8)

Bestemmingsplan - gemeente Tilburg

Vastgesteld op 13-03-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Bijlage Bij Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen.

1.2 plan:

Het bestemmingsplan Heikant 2007, 8e herziening (Lijnsheike 8) met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2020004-e001 van de gemeente Tilburg.

1.3 aan huis verbonden beroep

Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als 'aan-huis-verbonden', waarbij:

  1. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;

  2. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform artikel 8.5 van de regels van dit plan;

  3. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;

  4. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80m² in beslag neemt;

  5. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;

  6. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;

  7. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.

1.4 aanbouw

Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 achtergevelrooilijn

De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.

1.8 afhankelijke woonruimte

Een aanbouw of bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.9 Arbeidsmigrant

Een (EU)burger die zich op basis van economische motieven tijdelijk in Tilburg vestigt om werk (voor laagopgeleiden) te verrichten.

1.10 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage

Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.

1.12 bed & breakfast

Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken. Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan arbeidsmigranten, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen.

1.13 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.

1.14 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.

1.15 bestaand

Bij bouwwerken:

Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.

1.16 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.19 bouwen

Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.20 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.21 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.25 bouwwerk van algemeen nut

Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.

1.26 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)

De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren - horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4m² daaronder begrepen voor zover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5m.

1.27 calamiteit

Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving e.d.

1.28 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkten. Tevens dient onder detailhandel te worden verstaan additionele horeca als bijbehorende voorziening.

Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven e.d.

1.29 dienstverlening

Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.

1.30 erf

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels per bouwperceel aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.31 erker

Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.

1.32 erotisch gerichte horeca

Een bedrijf dat tot doel heeft het geven van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en tevens het bedrijfsmatig ten behoeve van verbruik ter plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.

1.33 escortbedrijf

Het op bedrijfsmatige wijze bemiddelen in de totstandkoming van contacten tussen een prostituee en degene die van zijn/haar diensten gebruik wil maken.

1.34 evenement

Een activiteit in de openlucht dan wel in al dan niet (deels) tijdelijke onderkomens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, sportieve, toeristisch-recreatieve, commerciële, sociale, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden, alsmede kermissen, braderieën, snuffelmarkten, rommelmarkten, straatfeesten en festivals of daarmee te vergelijken activiteiten.

1.35 functionele eenheid

Hieronder wordt verstaan:

  1. een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd;

  2. het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.

1.36 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.37 gebruiksoppervlakte (gbo)

De vloeroppervlakte van ruimte(n) tussen de opgaande scheidingsconstructies bepaald overeenkomstig NEN

2580 waarbij garages, bergingen, inpandige loggia's/balkons en andere niet voor bewoning geschikte ruimten

niet meegerekend worden

1.38 gestapelde woning

Een woning, onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.

1.39 groenvoorzieningen

Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair e.d., alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.

1.40 grondgebonden woning

Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.

1.41 hoofdgebouw of hoofdbebouwing

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.42 hoogteaccent

Een ondergeschikt deel van een hoofdgebouw dat hoger is dan de overige delen van het hoofdgebouw, dat tot doel heeft specifieke functies in het hoofdgebouw en/of de stedenbouwkundige context van het hoofdgebouw te benadrukken.

1.43 horecacategorie 1 (Daghoreca)

Horeca inrichting, met openingstijden gerelateerd aan de winkeltijden (daghoreca), niet zijnde een horeca inrichting als bedoeld in categorie II, waar: hoofdzakelijk kleine etenswaren en/of dranken worden verstrekt. Voorbeelden zijn: thee & koffie-concepten, brood & lunchconcepten, ijs & yoghurt concepten. Daarnaast zijn ook concepten zoals omschreven bij categorie III mogelijk indien de openingstijden kunnen worden beperkt.

1.44 horecacategorie 2 (Droge horeca)

Horeca inrichting waar:

hoofdzakelijk kleine etenswaren en/of alcoholvrije dranken worden verstrekt.

Voorbeelden zijn aan te merken: fastfoodconcepten, healthy fastfoodconcepten, snackbars, shoarmazaken. Indien alcohol wordt verstrekt valt het bedrijf in categorie III.

1.45 horecacategorie 3 (Eetgelegenheden)

Horeca inrichting, niet zijnde een horeca inrichting als bedoeld in categorie II, waar:

hoofdzakelijk maaltijden worden verstrekt.

Voorbeelden zijn: restaurants, pizzeria's, all-you-can-eat-concepten, café-restaurant.

1.46 horecacategorie 4 (Café - Barconcepten)

Horeca inrichting waar: hoofdzakelijk dranken worden verstrekt, en waar eventueel in combinatie daarmee kleine etenswaren worden verstrekt.

Voorbeelden zijn: cafés, bars, pubs, bier-, wijn- en cocktailconcepten.

1.47 horecacategorie 5 (Uitgaan & Zalen)

Horeca inrichting waar: hoofdzakelijk dranken worden verstrekt en entertainment wordt aangeboden, zoals (live) optredens en mechanische muziek. Voorbeelden zijn: clubs, discotheken, feestcafés, uitgaansconcepten, zalen- en partycentra, danscafés, karaokebars. Combinatie met (onderdelen) van categorieën III en IV vallen ook binnen deze categorie.

1.48 horecacategorie 6 (Verblijfshoreca)

Horeca inrichting waar: hoofdzakelijk gelegenheid tot tijdelijk slaapverblijf wordt gegeven, en waar eventueel in combinatie daarmee maaltijden, dranken en/of kleine etenswaren worden verstrekt.

Voorbeelden zijn: hotels, motels en pensions.

1.49 huishouden

Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld: De huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur).

1.50 langzaam verkeer

Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.

1.51 kantoor

Een samenstel van activiteiten, waarbij het accent ligt op het verrichten van administratieve handelingen t.b.v. zorgverlening, welke in een specifiek daarvoor ingericht (administratie)kantoor worden uitgevoerd.

1.52 kortstondig

Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.

1.53 maatvoeringsvlak

Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.

1.54 mantelzorg

Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

1.55 Middeldure huurwoning

Een huurwoning voor middeldure huur zoals bedoeld in de Verordening Middenhuur Tilburg 2019 zoals vastgesteld d.d. 3 juni 2019.

1.56 netto vloeroppervlak (n.v.o.)

De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.

1.57 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties t.b.v. gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.58 onbebouwd erf

Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.

1.59 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20m boven peil.

1.60 ondergeschikte delen van een bouwwerk

Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, luchtbehandelings-/ventilatieinstallatie, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, gevelisolatie (al dan niet met bijbehorende ommanteling), draagconstructies e.d. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.

1.61 onderkomen

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.

1.62 onzelfstandige wooneenheid/eenheden

Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.

1.63 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.64 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.

1.65 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.66 paramedische voorziening

Medische of paramedische voorzieningen, zoals kliniek, praktijk, gezondheidscentrum, centrum voor dagbehandeling, consultatiebureau e.d.

1.67 peil (straatpeil)

Hieronder wordt verstaan:

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.68 perceel

Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.

1.69 plangrens

Een weergegeven lijn die de grens van het plan: aanduidt.

1.70 praktijkruimte

Een ruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verlenen van medische of paramedische of daarmee gelijk te stellen diensten.

1.71 prostitutie-inrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, al dan niet tegen betaling seksuele handelingen worden verricht. Onder een prostitutie-inrichting worden in elk geval verstaan: een parenclub en een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.72 ruimtelijke ontwikkelingen

Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.

1.73 sociale huurwoning

Huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, zoals omschreven staat in artikel 1.1.1 lid 1 onder d van het Besluit ruimtelijke ordening.

1.74 straatpeil

Zie: peil (straatpeil).

1.75 uitbouw

Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.76 verblijfsvoorzieningen

Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.

1.77 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf

Hieronder wordt verstaan het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.

1.78 verkoopvloeroppervlak

De oppervlakte van de geheel of grotendeels voor publiek toegankelijke ruimte die is bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop van goederen, waaronder begrepen showroom, uitstallingsruime, kassa's e.d. met uitzondering van magazijn, opslagruimte, kantoor e.d.

1.79 voorgevelrooilijn

De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.

1.80 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn t.b.v. een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten e.d.

1.81 weg

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.82 wet geluidhinder

De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.

1.83 wet milieubeheer

De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.

1.84 wonen

Hieronder wordt verstaan:

  1. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;

  2. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan arbeidsmigranten, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;

  3. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als 'aan huis verbonden beroep', zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.

1.85 woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbonden beroep.

1.86 zorgwoning

Een woning die gekoppeld is aan een zorgfunctie ten behoeve van de bewoner(s) met een geïndiceerde zorgbehoefte

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer - Verblijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de ruimtelijke of landschappelijk inpassing;

  3. de verkeersveiligheid;

  4. de sociale veiligheid;

  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  1. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. de brandveiligheid;

  5. de milieusituatie;

  6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  7. parkeergelegenheid op eigen terrein;

  1. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;

  2. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), mede bestemd voor bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken en de inrichting en het gebruik van de gronden voor zover de gronden zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming 'Waarde -

Archeologie' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, naast de andere aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de cultuurhistorische waarden.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de instandhouding en versterking van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden, nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik en kleurstelling voor

gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede aan de situering van gebouwen en bouwwerken,

geen gebouwen zijnde, nadat de Omgevingscommissie is gehoord. Tevens kunnen Burgemeester en

wethouders ten behoeve van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde

nadere eisen stellen aan de situering van deze gebouwen en bouwwerken, nadat de Omgevingscommissie is

gehoord.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Ondergrondse bouwwerken

8.2 Hoofdtoegang woningen

8.3 Onbebouwd terrein bij gebouwen

8.4 Ruimte tussen bouwwerken

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  4. voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;

  2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.

10.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting e.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

10.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen.

10.4 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.

10.5 Binnenplans afwijken t.b.v. evenementen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen / bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoonstelling, beurs, markt, e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.

10.6 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen en;

  2. de oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:

  1. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming 'Verkeer-Verblijf' (V-VB) te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:

  1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m;

  2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingen niet onevenredig mogen worden aangetast;

  1. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot

11.2 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding

wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beëindigd en wordt omgezet in een

binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie.

11.3 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:

  1. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ''Verkeer' (V), dan wel 'Verkeer - Verblijf' (V-VB) te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:

  1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m;

  2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingen niet onevenredig mogen worden aangetast;

  1. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

Artikel 12 Algemene Procedureregels

Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Algemene regels inzake nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de afmetingen en situering van bebouwing op percelen die direct gelegen zijn naast percelen die in een beschermd dorpsgezicht, dan wel beschermd stadsgezicht vallen en percelen met de aanduiding gemeentelijk monument, dan wel rijksmonument, in verband met de ruimtelijke afstemming van deze bebouwing op het naastgelegen monument, met dien verstande dat advies wordt ingewonnen bij de omgevingscommissie, betreft uitsluitend woongebied met ondergeschikte kantoorruimte;

  2. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;

  3. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;

  4. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;

  5. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en open erven.

13.2 Parkeerregeling

13.3 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;

  2. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  3. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;

  4. het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;

  5. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

  3. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

  4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Dit plan wordt aangehaald als bestemmingsplan Heikant 2007, 8e herziening (Lijnsheike 8)

Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied

1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de realisatie van grondgebonden en gestapelde (zorg)woningen op de hoek van Lijnsheike en Benatzkystraat in de wijk Heikant te Tilburg. De locatie staat kadastraal bekend als sectie T, nummer 828 in de gemeente Tilburg. In de huidige situatie is op dit perceel een bedrijfsverzamelgebouw aanwezig, deze bebouwing zal ten behoeve van de beoogde (zorg)woningen worden gesloopt. Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

De bedrijfsruimtes in de voormalige woonwinkel zijn niet meer functioneel en de bebouwing is verouderd waardoor de bebouwing geen perspectief meer heeft. Deze bebouwing zal worden gesloopt ten behoeve van de realisatie van grondgebonden en gestapelde woningen. De gegroeide behoefte naar betaalbare woningen is de aanleiding geweest voor het onderhavige initiatief, het planvoornemen voorziet in deze behoefte.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied omvat het volledige perceel sectie T, nummer 828 en wordt globaal begrensd door een kringloopwinkel aan Lijnsheike 6 in het noorden, de straat Lijnsheike in het westen, woningen aan Lijnsheike 12 t/m 24 in het zuiden en een stofferingszaak en twee autobedrijven aan de Offenbachstraat in het oosten. Ca. 100 meter ten zuiden van de planlocatie ligt winkelcentrum Wagnerplein, een centrum waarin meer dan 40 winkels zijn ondergebracht met 600 parkeerplaatsen waar auto's gratis kunnen worden geparkeerd.

[image]

Figuur 1: Ligging plangebied in Tilburg

1.3 Voorgaande Plannen

Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van “Heikant 2007”, d.d. 6 maart 2009. Het voorliggende bestemmingsplan is noodzakelijk omdat de grondgebonden en gestapelde (zorg)woningen zoals beoogd strijdig zijn met het vigerende plan.

1.4 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op een herontwikkeling van de voormalige woonwinkel aan Lijnsheike 8-8a in de buurtschap De Schans, onderdeel uitmakend van de Noord-Tilburgse wijk Heikant. De locatie wordt herontwikkeld naar vijf grondgebonden woningen, 45 reguliere appartementen en 9 zorgwoningen. De woonvorm met zorgverlening heeft het doel om de zorgbehoevenden zo goed en zo zelfstandig mogelijk in de samenleving te laten functioneren.

[image]

Figuur 2: Situatieschets planlocatie in de beoogde situatie

In Figuur 2 is de planlocatie weergegeven in de beoogde situatie. Onderstaand worden onderdelen en de functies in het plangebied omschreven.

Woningen

Pakhuis

De Benatzkystraat wordt doorgetrokken en aangesloten aan de Lijnsheike, waarbij gestapelde woningen in een pakhuistypologie (markant met een bouwstijl die te vergelijken is met die van een oud opslagdepot) aan de verlenging van de Benatzkystraat worden geplaatst. Dit pakhuis heeft vijf bouwlagen met een groot zadeldak, waarbij de vijfde bouwlaag grotendeels in de nok van het gebouw is gelegen. De nokhoogte van het beoogde pakhuis wordt uitgevoerd op ca. 19 meter. Op de begane grond van het pakhuis worden aan de straatkant 9 sociale huurwoningen gerealiseerd. Daarnaast worden op de begane grond vijf appartementen met buitenruimte, de entree en de bergingen gerealiseerd. In de bovenliggende bouwlagen worden appartementen gerealiseerd die zullen worden aangeboden in het middeldure huursegment.

Hoekpand

De begane grond van het pakhuis loopt in westelijke richting door, waardoor een verbinding ontstaat met het hoekpand (de hoek van de doorgetrokken Benatzkystraat en Lijnsheike). In dit pand worden 9 zorgwoningen (t.b.v. beschermd wonen) en een ruimte met ondergeschikte kantoorvoorziening gerealiseerd. Een kantoorvoorziening kan nodig zijn voor ondersteunende administratieve werkzaamheden ten behoeve van de zorgverlening en als praktijkruimte voor geestelijke gezondheidszorg. Om flexibiliteit te behouden voor mogelijk benodigde andere zorgverlening is het ook mogelijk om deze ruimte te gebruiken als paramedische praktijkruimte (zoals een fysiotherapeut, logopedist of psycholoog). In tegenstelling tot de appartementen in het pakhuis betreffen de zorgwoningen in dit blok geen losse wooneenheden maar worden diverse slaapkamers gekoppeld aan gedeelde woonfaciliteiten. Het pand bestaat uit drie bouwlagen met daarboven twee zadeldaken. De nok van het dak komt evenwijdig aan de Lijnsheike te liggen.

Grondgebonden woningen

Aan de Lijnsheike worden vijf grondgebonden rijwoningen gerealiseerd. Deze grondgebonden woningen bestaan uit twee bouwlagen met een zolder en worden voorzien van een zadeldak. De rijwoningen worden direct aan de stoep van Lijnsheike geplaatst, de tuinen zullen grenzen aan de binnentuin.

Binnentuin

In het hart van het plangebied wordt een collectieve binnentuin aangelegd. Deze binnentuin wordt beplant met gras, diverse struiken en bomen en zal het groene knooppunt vormen voor alle bewoners van het plangebied. Een deel van de binnentuin zal mogelijk dienen als wadi zodat hier hemelwater kan infiltreren in de bodem. De toegang tot de bergingen, de twee entrees, de tuinen van de grondgebonden woningen en de gezamenlijke fietsenstalling komen in de binnentuin bijeen, welke is ontsloten aan de Lijnsheike.

Openbaar gebied

De Benatzkystraat vormt in de huidige situatie een verbinding tussen de Eilenbergstraat, Von Suppéstraat en Offenbachstraat en achter het parkeerterrein van de voormalige woonwinkel loopt de Benatzkystraat dood. In de beoogde situatie wordt deze straat doorgetrokken naar Lijnsheike, waardoor de bereikbaarheid in de wijk wordt geoptimaliseerd. Zoals is weergegeven in Figuur 2, zullen aan het 'nieuwe stuk' van de Benatzkystraat parkeerplaatsen worden gerealiseerd zowel in de vorm van langsparkeren als dwarsparkeren. Niet alleen het wegdek van de Benatzkystraat wordt doorgetrokken, ook zal aan beide zijden van de straat een trottoir worden gerealiseerd (aan de noordzijde parallel aan het pakhuis en hoekpand, aan de zuidzijde grenzend aan de dwarsparkeervakken). Verspreid over het oppervlak van deze trottoirs zullen diverse bomen worden aangeplant. Door middel van de onderstaande afbeeldingen wordt de beoogde situatie op de planlocatie gevisualiseerd.

[image]

Figuur 3: Visualisatie planlocatie

[image]

Figuur 4: Visualisatie planlocatie

[image]

Figuur5:Visualisatieplanlocatie

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader

2.1 Rijk

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet. In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren. Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen. In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten.

Met uitzondering van de radarverstoringsgebieden waar de planlocatie in is gelegen (die uitsluitend een maximale bouwhoogte voorschrijven van 90 en 113 meter) is de voorliggende planlocatie in geen van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met nationale belangen.

2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijkeontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijkeontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd.

Uitwerking

De gemeente Tilburg maakt samen met acht andere gemeenten deel uit van de regio Hart van Brabant. In regionaal verband worden met de provincie Noord-Brabant afspraken gemaakt over de kwantitatieve woningbouwopgave voor een periode van 10 jaar. Dit op basis van de door de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose. In de periode 2017-2027 is de bouwopgave voor Tilburg ongeveer 9.600 woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke groei, de huishoudenverdunning en in de groei door migratie. Tot ongeveer 2030 is de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld 1.100 woningen per jaar. In dat tempo worden ook de onttrekkingen in de stad jaarlijks gecompenseerd.

De woningbouwopgave voor Tilburg kan en wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Vanwege de gewenste kwalitatieve samenstelling daarvan, zoals de behoefte aan verschillende woonmilieus, komt het zeer beperkt voor dat daarbij ook locaties buiten het bestaand stedelijk gebied verkend worden.

Het plan voor de bouw van 5 grondgebonden woningen, 45 reguliere appartementen en 9 zorgwoningen in de Heikant aan de Lijnsheike past binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context en is opgenomen in de planlijst (ingevolge artikel 3.1.6. Bro). Van deze appartementen zullen 18 appartementen (inclusief zorgwoningen) in het sociale segment gerealiseerd worden. Hiervan zal 50% een aanduiding zorg krijgen (de zorgwoningen in het hoekpand). De samenhang van dit plan met de kwalitatieve woningbouwopgave wordt verderop in deze toelichting nader beschreven.

2.2 Provincie

2.2.1 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken?

  5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening wordt waarschijnlijk rond de zomer van 2019 vastgesteld. Deze interim omgevingsverordening zal relatief beleidsarm zijn. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de nieuwe omgevingsvisie worden zoveel mogelijk meegenomen.

Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie zijn uitgewerkt in specifieke aandachtspunten.

  • De provincie gaat uit van meervoudig en zorgvuldig ruimtegebruik. Door een integrale benadering wordt de claim op de schaarse ruimte zo beperkt mogelijk gehouden. Op de locatie van een verouderd pand worden diverse grondgebonden en gestapelde woningen gerealiseerd. Op deze manier wordt een beperkte claim op de ruimte gedaan.

  • De provincie streeft naar een stedelijk netwerk dat de gezondheid en het leefklimaat van de Brabanders versterkt. Dat betekent dat de provincie aandacht heeft voor de milieukwaliteit en een aantrekkelijke en bereikbare groene omgeving en voorzieningenstructuur. Nabijheid en menging van wonen, werken, voorzieningen, parken en natuur draagt niet alleen bij aan gezondheid, maar nodigt ook uit tot sociale contacten en draagt daardoor bij aan de sociale cohesie binnen steden en dorpen. In de omgeving van de planlocatie is sprake van een grote diversiteit aan functies zoals woningen, voorzieningen en groen.

  • De provincie zet in op het vergroten van nabijheid als strategie om groei van de (auto)mobiliteit te beperken. Nabijheid en functiemenging van wonen, werken en voorzieningen dragen bij aan de ontwikkeling van nieuwe (en vernieuwing van) economische activiteiten. De toevoeging van extra woningen in een omgeving met een grote diversiteit aan functies zoals in de Heikant draagt bij aan de strategie met betrekking tot de vergroting van nabijheid. Het Ypelearpark en winkelcentrum Wagnerplein zijn op loopafstand gelegen.

2.2.2 Structuurvisie ruimtelijke ordening

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijke onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant. In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt.

2.2.3 Interim omgevingsverordening

De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie. Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. Uitgaande van de huidige planning van de Omgevingswet wordt de definitieve omgevingsverordening in november 2020 vastgesteld.

De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten). Blijkens de kaarten behorend bij de interim omgevingsverordening is het plangebied gelegen in het stedelijk concentratiegebied. Stedelijke ontwikkelingen worden zoveel mogelijk in het stedelijk gebied beoogd, waardoor kan worden geconcludeerd dat de beoogde woningbouwontwikkeling in lijn is met het provinciale beleid uit de interim omgevingsverordening.

2.3 Gemeente

2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

  • People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

  • Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

  • Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

  • de Brabantstrategie

  • de Regiostrategie

  • de Stadsstrategie.

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

  • Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

  • Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

  • Concurrerend: Een duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

De vier stedelijke knooppunten:

  • Binnenstad van de 21e eeuw

  • Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing

  • Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven

  • Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant

De drie stadsregionale parken zijn:

  • Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven

  • Stadsregionaal park Stadsbos013

  • Stadsregionaal park Noord

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

De drie stedelijke knooppunten zijn:

  • Bedrijvenpark Zuid

  • Zorgcluster Leijpark

  • Duurzaam energielandschap Noord

De twee ecologische verbindingszones:

  • Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.

  • Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

  • Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten

  • Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig

  • Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk

  • Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.

  • Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners

  • Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal

  • Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar

  • Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen

  • Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers

  • Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in

het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toe- komstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

Uit de Omgevingsvisie Tilburg 2040 blijkt dat er een behoefte is naar woningen in het algemeen, dat er sprake is van een trend dat woningen moeten passen bij verschillende leefstijlen van bewoners en dat er een vraag is naar woningen die geschikt zijn voor mensen met een zorgvraag. Het planvoornemen is bij uitstek een antwoord op de drie bovengenoemde constateringen. Hieruit wordt geconcludeerd dat het planvoornemen in lijn is met het Tilburgse omgevingsbeleid wat betreft woningen.

Hoofdstuk 3 Thematische Beleidskaders

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen milieu en water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand

3.2.1 Hoogbouw

In de Omgevingsvisie Tilburg 2040 (vastgesteld op 21 september 2015 door de gemeenteraad) is de actualisering van de Handreiking Hoogbouw als thematische uitwerkingsopdracht aangekondigd. De nieuwe Handreiking is door de raad vastgesteld op 11 september 2017 en vervangt de Handreiking uit 2007.

Hoogbouw (gebouwen hoger dan 15 meter) is meer dan een hoog gebouw. Hoogbouw dient te worden gerealiseerd op locaties waar het meerwaarde oplevert voor de stad, in programmatische én in ruimtelijke zin. Hoogbouw kan positief bijdragen aan de 'leesbaarheid van de stad' door de oriëntatie en herkenbaarheid te vergroten en bij te dragen aan de identiteit van de stad. Met hoogbouw kunnen we verdichting mogelijk maken en daardoor de levendigheid in de stad en draagvlak voor stedelijke voorzieningen verbeteren. Maatschappelijke en economische ontwikkelingen bepalen mede op welke locaties hoogbouw gewenst is.

De Handreiking Hoogbouw is een praktisch en bruikbaar middel voor initiatiefnemers van hoogbouw. De Handreiking beschrijft de methodiek die gevolgd zal worden bij hoogbouwinitiatieven die niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan.

Op 3 en 17 juli 2019 heeft vooroverleg plaatsgevonden met de Omgevingscommissie van de gemeente Tilburg. Als gevolg van deze bijeenkomsten zijn de schetsen afgestemd op de aanmerkingen van de Omgevingscommissie. De commissie kan zich in hoofdlijn vinden in de voorgestelde stedenbouwkundige opzet. De gespreksverslagen van dit vooroverleg zijn bijgevoegd in bijlage 1 van de voorliggende toelichting. Navolgend worden het gebieds- en projectprofiel van de hoogbouw nader uitgewerkt op basis van de in de Handreiking Hoogbouw voorgeschreven beleidsuitgangspunten. In het gebiedsprofiel wordt het plangebied in zijn stedelijke context beschreven. In het projectprofiel wordt nader ingegaan op het project zelf.

Gebiedsprofiel

  1. Ruimtelijke oriëntatie

Er zijn drie manieren van situering van hoogbouw te onderscheiden: langs stadsranden en groenranden, in centrumgebieden als vorm van verdichting en langs de hoofdwegen en op belangrijke kruispunten en knooppunten. Deze drie manieren dragen ieder bij aan de leesbaarheid van de stad. Het pakhuis en het hoekpand worden als bescheiden hoogbouwblokjes aan de bestaande structuur toegevoegd waar zij een accent vormen in het centrumgebied van Tilburg Noord. De blokjes passen in de organische structuur van de lintbebouwing aan de Schans en hebben doelbewust kappen gekregen.

  1. Silhouet/skyline

We spreken van een silhouet of skyline van een stad wanneer Tilburg van grote afstand genaderd wordt. Op dit moment zijn van grote afstand de gebouwen hoger dan 35 meter te zien. Ondanks dat onderhavig plan deze bouwhoogte niet toestaat, dient het pakhuis wel als ankerpunt voor de omgeving. Het pakhuis krijgt een nokhoogte van 19 meter, waardoor dit onderdeel niet nader onderbouwd hoeft te worden.

  1. Inpassing in omgeving

Hoogbouw dient te worden ingepast in de omgeving. De aansluiting op de omliggende bebouwing dient overtuigend te zijn, zeker in cultuurhistorisch waardevolle gebieden, zoals een Rijksbeschermd Stadsgezicht. De planlocatie ligt binnen het beschermde stadsgezicht Oude Heikant. De bestaande rooilijn van de Lijnsheike wordt doorgetrokken in het nieuwe ontwerp. De hoogbouw op het binnenterrein past binnen de bebouwingsstructuur van de textielfabrieken die vroeger binnen Tilburg het straatbeeld bepaalden. In de vooroverlegfase zijn diverse wijzigingen doorgevoerd aan het ontwerp op verzoek van de omgevingscommissie van de gemeente Tilburg. Na het doorvoeren van deze wijzigingen is de commissie van mening dat de gekozen typologie overtuigend kan worden ingepast in de straatwand en het beschermde stadsgezicht. Het is van belang dat het hoekpand in de uitwerking twee echte kappen houdt en niet een plat dak met dakschilden wordt. Ook het dakvlak van het pakhuis dient in de uitwerking geloofwaardig te blijven en voldoende rust uit te stralen. De genoemde aandachtspunten worden meegenomen in de verdere uitwerking van het definitieve ontwerp.

  1. Draagvlak en functiemenging

In de beoogde situatie wordt geen functiemenging toegepast binnen het plangebied. De bebouwing zal louter een woonfunctie hebben. Omdat aan Lijnsheike voornamelijk woningen gelegen zijn past de woningbouwlocatie in zijn omgeving en is er geen overgangszone ten behoeve van een aangenaam woonklimaat nodig.

Projectprofiel

  1. Windhinder

Het plangebied ligt in verstedelijkt gebied en wordt omgeven door bebouwing met verschillende bouwhoogtes. De meest omvangrijke bebouwing in het plangebied betreft het pakhuis. Dit gebouw wordt gerealiseerd met een goothoogte van 13 meter en een nokhoogte van 19 meter. Om inzichtelijk te krijgen welke invloed de beoogde bebouwing kan krijgen op het plaatselijke windklimaat, heeft een bureau gespecialiseerd in wind en luchtstroming (Actiflow BV) een kwalitatieve beschouwing van het windklimaat opgesteld, deze is als bijlage 2 aan deze toelichting toegevoegd. In de beschouwing wordt geconcludeerd dat het inpassen van de nieuwbouw aan de Lijnsheike 8a niet zal leiden tot een onacceptabele situatie in relatie tot wind op voetgangersniveau. Verwacht wordt dat het windklimaat op de Lijnsheike niet significant zal wijzigen. In de Benatzkystraat wordt een toename van wind verwacht, maar door de aanwezige setback in de nieuwbouw zal dit niet leiden tot hinder of gevaar. Daarbij wordt een verbetering van het windklimaat verwacht in de private buitenruimten ten noorden en oosten van de nieuwbouw.

  1. Schaduwwerking

Bezonningsdiagrammen maken inzichtelijk of de schaduwwerking afkomstig van nieuwbouw op omliggende functies aanvaardbaar is. In Nederland worden geen wettelijke eisen gesteld met betrekking tot bezonning c.q. beschaduwing van gebouwen. Momenteel zijn er twee bezonningsregels die worden toegepast in Nederland. De TNO-norm en de Haagse bezonningsnorm. Voor onderhavig project is de Haagse Bezonningsnorm aangehouden. Dat wil zeggen dat tenminste twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode 19 februari tot 21 oktober, uitgaande van een zonhoogte van meer dan 10 graden, geldend voor de gevel. Om de schaduwwerking als gevolg van de onderhavige ontwikkeling te kunnen beoordelen is een bezonningsstudie uitgevoerd door een gespecialiseerd bureau, de rapportage behorend bij deze studie is als bijlage 3 aan deze toelichting toegevoegd.

In de studie is geconcludeerd dat alle percelen en zonnepanelen gemiddeld genomen voldoende bezonning zullen behouden na realisatie van het onderhavige planvoornemen. De norm wordt op alle onderzochte percelen of zonnepanelen ruimschoots behaald. De afname van bezonning is daarnaast relatief klein te noemen. Bovendien is de afname van bezonning met name in de wintermaanden, de maanden waar doorgaans weinig gebruik wordt gemaakt van de bezonning op het eigen perceel. De afname van bezonning op de zonnepanelen treedt op in de uren waarin de zon minder sterk is, namelijk in de ochtend. Er kan daarom worden gesteld dat de beoogde nieuwbouw geen onredelijke afbreuk doet aan het woongenot van de bewoners van de onderzochte onderdelen. Voor perceel Leharstraat 101 neemt de bezonning zelfs toe.

De gevelopeningen van Lijnsheike 1-3, 7, 9, 11 en 17 ondervinden een grote afname van bezonning. Met een tekort van 36 minuten voldoet de gevelopening van Lijnsheike 7 niet meer aan de norm voor een voldoende bezonning. Daarentegen behalen de overige gevelopeningen met een achteruitgang alsnog ruimschoots een voldoende bezonning met een marge van minimaal 36 minuten. Hoewel de norm voor één gevelopening niet wordt behaald en de afname van het aantal zonuren groot is voor een aantal percelen, zijn de gevolgen niet dermate groot dat de beoogde bebouwing het woongenot van de bewoners ingrijpend vermindert. De norm wordt immers behaald op 7 van de 8 gevelopeningen. Om de resultaten van dit onderzoek en mogelijke compensatiemaatregelen met de omwonenden te bespreken is de initiatiefnemer hiermee in gesprek gegaan; het gespreksverslag hiervan is in de bijlage van de voorliggende toelichting toegevoegd (Bijlage 15 Bewonersbrieven en gespreksverslagen).

Zowel op basis van het onderzoek naar bezonning van percelen, zonnepanelen als gevelopeningen wordt geconcludeerd dat er geen dermate grote achteruitgang van bezonning is dat er onredelijke afbreuk van het woongenot plaatsvindt. Om die reden is op basis van de uitgevoerde studie het te verantwoorden om de verandering van planologische situatie, en daarmee beoogde bebouwing, goed te keuren.

Aanvullende bezonningsstudie ten aanzien van Lijnsheike 7.

Voor het bestemmingsplan Heikant 2007, 8e herziening (Lijnsheike 8) heeft ontwikkelaar PPO Projectontwikkeling een bezonningsstudie laten opstellen door bureau BRO. De studie is opgesteld met gebruikmaking van de Haagse norm die wordt voorgeschreven binnen het hoogbouwbeleid van de gemeente Tilburg. Uit de bezonningsstudie komt als conclusie naar voren dat de gevelopeningen van Lijnsheike 1-3, 7, 9 , 11 en 17 een grote afname ondervinden van bezonning maar, met uitzondering van Lijnsheike 7, wel blijven voldoen aan de Haagse norm van 2uur bezonning op de gevel. Met een tekort van 36 minuten voldoet de gevelopening (voorzijde) van Lijnsheike 7 niet meer aan de Haagse norm voor een voldoende bezonning.

Vanwege het tekort van 36 minuten bezonning op de gevelopening (voorzijde) van Lijnsheike 7 op de peildata 19 februari en 34 minuten op 21 oktober heeft PPO Projectontwikkeling een aanvullend onderzoek/memo bijlage 3 laten verrichten waarbij uitgebreider wordt ingegaan op de gehanteerde methodiek en de specifieke bezonningssituatie van Lijnsheike 7. Geconcludeerd wordt in de memo dat het correct is dat de gevelopening aan de oostzijde (voorzijde) van Lijnsheike 7 (volgens de Haagse norm gemeten om 10:17 uur op 70 cm hoogte in het midden van de gevel) minder dan 2 uur bezonning ontvangt, namelijk 1:24 uur. In werkelijkheid ontvangt de gevelopening (vanwege de grootte van het raam) al om 10:05 uur direct zonlicht. Ondanks dat hierbij nog steeds niet voldaan wordt aan de Haagse norm van 2 uur bezonning aan de oostzijde (voorzijde) valt de werkelijke bezonningssituatie met 12 minuten minder negatief uit dan weergegeven in de bezonningsstudie, namelijk 1:36 uur bezonning hetgeen een tekort is van 24 minuten.

Uit de memo (en bestudering van de Haagse norm) komt ook naar voren dat het volgens de Haagse norm ook toegestaan is om bezonning op de voor- en achtergevel bij elkaar op te tellen. Een onvoldoende normering van de oostgevel (voorzijde) hoeft daarom niet direct een beoogde ontwikkeling uit te sluiten. Meerdere aspecten bepalen of een onvoldoende directe zonlichttoetreding leidt tot een slecht woonklimaat. Zo kan een gunstige val van indirect licht, zonlichttoetreding van overige gevelopeningen in dezelfde ruimte, vorm en/of functie van de ruimte achter de gevelopening bepalend zijn of de zonlichttoetreding voldoende is voor een goed leefklimaat. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat er sprake is van een open ruimte op de begane grond.

Uit de laatst vergunde bouwtekening van 2001 en volgens de ontwikkelaar die eerder bij de eigenaar/bewoners op bezoek is geweest, blijkt dat de begane grond van de woning Lijnsheike 7 één open ruimte is. De westelijke gevel (achtergevel) van de woning beschikt over gevelopeningen over de volle breedte van de uitbouw van de woning waarbij sprake is van een ruime zonlichttoetreding. Daarnaast zijn er lichtkoepels in het dak van de uitbouw aanwezig. Hierdoor is de verblijfsruimte op de begane grond niet alleen afhankelijk van de gevelopening in de oostgevel (voorgevel).

Conclusie

Wanneer de bezonningsuren van de gevelopening aan de westzijde (achterzijde) en aan de oostzijde (voorkant) van de woning Lijnsheike 7 bij elkaar opgeteld worden, bedraagt de totale bezonningsduur 04:30 uur (01:24 + 03:06 uur). De norm van 2 uur bezonning wordt derhalve ruimschoots behaald. De bezonning aan de westzijde (achterzijde) wordt niet beperkt door hoge gebouwen. Rekening is gehouden met de maximale planologische uitgangspunten uit het vigerende bestemmingsplan van 4,5m bouwhoogte die gelden op het achterliggende perceel. Daarbij is ook gekeken naar de effecten van een fictieve bouwhoogte op de achterperceelsgrens van 7m.

  1. Uitzicht

In de bestaande situatie hebben de woningen in de omgeving van de planlocatie geen open uitzicht. Deze wordt dus ook niet verstoord. Het zicht tegen de verouderde bedrijfsbebouwing en over de parkeerplaats wordt weliswaar weggenomen, maar dit betreft geen kwalitatief verlies. Door een hoogwaardig ontwerp toe te passen wordt het straatbeeld aanzienlijk verbeterd ten opzichte van de voorgaande situatie.

  1. Privacy

De privacymaat van 25 meter wordt vanuit het beoogde pakhuis minimaal behaald op alle bestaande omliggende woningen. Het hoekpand bij kruising Benatzkystraat en Lijnsheike dat onderdeel uitmaakt van de onderhavige ontwikkeling wordt op kortere afstand van het pakhuis gerealiseerd dan de genoemde privacymaat van 25 meter. De ramen aan de pakhuis-zijde van dit hoekpand horen bij de eetkamer en woonkamer als onderdeel van het begeleid wonen. De functies van deze ruimtes zijn in mindere mate privacygevoelig zoals een slaapkamer dat bij uitstek wel is. Uit het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de privacy in voldoende mate wordt beschermd.

  1. Schaalsprong

Tilburg Noord bestaat overwegend uit buurten met laagbouwwoningen met aan de randen flats. De hogere bebouwing markeert dus de randen van de wijk. Bij dit plan is er juist naar gezocht om aan een centrale lintstructuur herkenningspunten toe te voegen in de vorm van bescheiden hoogteaccenten. Deze bebouwing is weliswaar forser dan de omliggende bebouwing, maar van hoogbouw is geen sprake. De nieuwe bebouwing voegt zich in de bestaande structuur.

  1. Plint/openbare ruimte/openbaar groen

De plint van het pakhuis zal worden voorzien van voldoende raampartijen waardoor de openheid van het gebouw in relatie tot zijn omgeving zal worden gewaarborgd. Zoals te zien in Figuur 6 is van een gesloten plint bij het beoogde pakhuis geen sprake.

[image]

Figuur 6: Schets van het beoogde pakhuis

  1. Verkeer en parkeren

In paragraaf 3.6 wordt het aspect verkeer en parkeren nader uitgewerkt.

  1. Ruimtelijke kwaliteit

Een verouderde bedrijfslocatie in een stedelijke omgeving (met bijbehorende milieuhygiënische mogelijkheden) wordt vervangen door nieuwbouw voor grondgebonden woningen, gestapelde appartementen en zorgwoningen. Omdat de voorheen toegestane bedrijfsactiviteiten en de daarbij gepaard gaande verkeersbewegingen plaats maken voor woningbouw, wordt een bijdrage geleverd aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

3.2.2 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit. Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.

In de Welstandsnota 2017 Tilburg wordt beschreven dat de Omgevingscommissie de taak heeft om ervoor te zorgen dat, naast de architectonische samenhang met de omgeving, in ieder geval op objectniveau de beeldkwaliteit wordt bewaakt. Welstandstoezicht is, in die gevallen, te zien als 'vangnet' voor een visuele basiskwaliteit. Op 3 en 17 juli 2019 heeft vooroverleg plaatsgevonden met de Omgevingscommissie van de gemeente Tilburg. Als gevolg van deze bijeenkomsten zijn de schetsen afgestemd op de aanmerkingen van de Omgevingscommissie. De commissie kan zich in hoofdlijn vinden in de voorgestelde stedenbouwkundige opzet. De gespreksverslagen van dit vooroverleg zijn bijgevoegd in bijlage 1 van de voorliggende toelichting.

3.3 Historische Geografie, Archeologie En Cultuurhistorie

Indien er sprake is van cultuurhistorische waarden of indien onderzoek noodzakelijk is, wordt het Team ABC ingeschakeld. I.s.m. Team ABC moet worden nagegaan of in het plangebied cultuurhistorische waarden in het geding zijn: beschermde monumenten en bomen, toekomstige monumenten, bijzondere gebieden, waardevol bodemarchief. De ontwikkelingsgeschiedenis van de locatie wordt in beeld gebracht. Dit kan leiden tot aanvullende voorwaarden of richtlijnen voor de verdere ontwikkeling. Om vast te stellen welke cultuurhistorische waarden aan de orde zijn, zijn diverse onderzoeksvormen mogelijk (Cultuurhistorische verkenning, archeologisch vooronderzoek). Te onderzoeken:

  1. Historische geografie: landschap ontstaan/ontwikkeling, lijnen en vlakken. Bronnen: historisch en geografisch kaartmateriaal, Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant (CHW), literatuur en eventueel aanvullend onderzoek.

  2. Archeologie: vaststelling (verwachtings-)waarde van het bodemarchief. Bronnen: IKAW (Indicatieve Kaart Archeologische Waarden), ArWaTi (Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg), ARCHIS, AMK, literatuur, etc.

  3. Cultuurhistorische objecten en gebieden: beschermde monumenten/gebieden; cultuurhistorisch waardevol gebied; historische assen; ook de nabije omgeving zal daarbij worden betrokken (bijv. liggen er monumenten naast de locatie). Bronnen: monumentenlijst, inventarisatielijsten, MIP, CHW, historisch kaartmateriaal, Streekplan, etc.

3.3.1 Historische geografie

Het plangebied ligt in Tilburg Noord, in de wijk Heikant. Dit gebied behoort volgens de kaart van D. Zynen (1760) tot de Westherkant van de Heikant. Op een kadasterkaart uit 1832 is te zien dat het gebied tussen de Stockhasseltstraet, de Kromstraet, het Moleneind, het Lijnsheike en de Lijnsestraat (kaart van 1960) aangeduid wordt als de Lind Akkers. De Heikant-West werd doorsneden door het voormalige Lyn´s of Linds Heike die door het oostelijk deel van het plangebied heen liep. Dit Linds Heike of latere Lijnsheike ontleende zijn naam aan het reeds in de veertiende eeuw genoemde Goet ter Lijnde (Ten westen van het nu verdwenen Lijnsheike, ongeveer tussen de Heikantlaan en het Wilhelminakanaal, lag het Goet ter Lijnde, tot in de veertiende eeuw bezit van de familie Van Heist), dat tevens zijn naam gaf aan het omliggende akkergebied. Vanaf de negentiende eeuw wordt het Lijnsheike als straat getypeerd door lintbebouwing, doorsneden met oudere hoeves. Met name door de aanwezigheid van de stoomtram Tilburg-Waalwijk vormde het Lijnsheike als straatweg tussen Loon-op-Zand en Tilburg dé verbinding tussen het enigszins afgezonderde Heikant en Rugdijk in Tilburg Noord en het Goirke.

[image]

Figuur 7: Foto Lijnsheike, omstreeks 1915 (beeldonline)

De wijk Heikant is als onderdeel van de nieuwe uitbreidingswijk Tilburg-Noord in de jaren na 1963 aangelegd. Heikant is gebouwd rondom de buurtschappen De Schans, Vlashof en De Lijnse Hoek (ook wel Lijnsheike). Er bestond een driehoekig plein waar omheen zich in de loop van de 19e eeuw bebouwing begon te ontwikkelen. Dit leidde tot de oprichting van een parochie, de bouw van de Mariakerk en een bijbehorende pastorie en kloostercomplex eind 19e eeuw; deze gebouwen zijn geklasseerd als Rijksmonument.

3.3.2 Archeologie

Het plangebied is niet gekarteerd op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB). Het plangebied ligt op de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ArWaTi) in een gebied met hoge verwachting. Echter ligt het plangebied zelf niet in of grenst niet aan een AMK-Terrein (Archeologische Monumentenkaart). Ook zijn er in, grenzend aan of in de ruime omgeving zijn geen relevante archeologische waarnemingen bekend in zowel de ARCHIS-database van de RACM als in de ArWaTi. Maar gelet op het feit dat niet met zekerheid is te stellen dat het plangebied reeds verstoord is, bestaat de kans dat archeologische resten in het plangebied aanwezig zijn. Op basis van historische kaarten kan geen uitsluitsel worden gegeven over de aanwezigheid van historische bebouwing van het Lijnsheike op de planlocatie.

Voor de onderhavige ontwikkeling worden bodemingrepen gepland die dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld, waardoor de archeologische (verwachtings)waarde van de te verstoren bodem in voldoende mate dient te worden vastgesteld. Er is een archeologisch onderzoek uitgevoerd in overeenstemming met de eisen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 4.1 en het Plan van Aanpak (Rap, 2020). Dit rapport is bijgevoegd in bijlage 4.

Advies archeologisch onderzoek

Volgens het rapport van het bureau- en booronderzoek geldt in het plangebied een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit het Laat-Paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd. Op basis van de bouwtekeningen en bouwgeschiedenis is ter plaatse van de staande bebouwing waarschijnlijk sprake van een grote mate van verstoring van het archeologische niveau. Het advies luidt als volgt:

  • Ter hoogte van de bestaande bebouwing en de funderingswerkzaamheden voor toekomstige nieuwbouw hoeft geen nader archeologisch onderzoek plaats te vinden. Mochten hier tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, dan wijzen wij de initiatiefnemer en de uitvoerder van de werkzaamheden op de wettelijke plicht dergelijke zaken direct te melden bij de bevoegde overheid (Erfgoedwet 2016, artikel 5.10).

  • Ter plaatse van de zone met de hoge verwachting adviseren wij om de civieltechnische ingrepen zodanig in te richten dat een bufferzone van 20 cm behouden blijft tussen de onderzijde van de ingrepen en de bovenzijde van het archeologisch relevant niveau (12,5 m +NAP). Mocht dit niet mogelijk zijn, dan adviseren wij voorafgaand aan de voorgenomen grondroerende ingrepen een aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren naar de aard en aanwezigheid van eventuele archeologische resten (inventariserend veldonderzoek, karterende/waarderende fase). Dit onderzoek kan het beste plaatsvinden in de vorm van een Inventariserend Veldonderzoek (IVO-P) door middel van proefsleuven, omdat het veldonderzoek aantoonde dat mogelijk grondsporen in de ondergrond begraven liggen. Voor een dergelijk onderzoek is eerst een Programma van Eisen (PvE) nodig, waarin de randvoorwaarden en methodiek van het onderzoek staan beschreven. Dit document dient te worden beoordeeld en goedgekeurd door de bevoegde overheid (in deze, de gemeente Tilburg). Als blijkt uit het proefsleuvenonderzoek dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn, dan dienen deze voor de start van bouwwerkzaamheden te worden gedocumenteerd middels een archeologische opgraving.

3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

Het gebied is met name van belang als intacte representant van een in oorsprong laatmiddeleeuwse nederzetting die vanaf het derde kwart van de negentiende eeuw zijn huidige bebouwingsbeeld heeft gekregen. De voornaamste kenmerken zijn gelegen in de markante religieuze architectuur die zich aan het plein De Schans bevindt en de lintbebouwde structuur met in oorsprong voornamelijk agrarische bebouwing van de uitvalswegen. De nederzetting werd in het midden van de jaren zestig van de twintigste eeuw nagenoeg volledig ingekapseld door de nieuwbouwwijk Heikant. Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant is het plangebied onderdeel van het gebied 'Herdgang De Schans' gewaardeerd als een gebied met hoge stedenbouwkundige waarde. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen van rijks- of gemeentewege beschermde monumenten/objecten gelegen. Pal ten noorden van het plangebied bevinden zich de beeldbepalende panden Leharstraat 91 en 93. Deze panden zijn eveneens opgenomen in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Op enige afstand ten noordoosten van het plangebied bevinden zich aan de Leharstraat nog enkele beeldbepalende panden (nr. 103, 105, 109 en 113). Deze panden zijn eveneens opgenomen in het MIP. In of in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen als waardevol aangemerkte structuren of objecten uit de periode tussen 1940 en 1965.

Beschermd stadsgezicht Oude Heikant

Het plangebied is gelegen in de zuidwestelijke hoek van het op 25 augustus 1982 als gemeentelijk beschermd stadsgezicht aangewezen gebied Oude Heikant. Ter bescherming van onder andere het beschermd stadsgezicht, wordt door de gemeente Tilburg de 'Monumentenverordening gemeente Tilburg' gehanteerd. Artikel 22 van deze verordening luidt: 'Het is verboden zonder of in afwijking van een door het college verleende vergunning beeldbepalende panden die gelegen zijn in een beschermd stads- of dorpsgezicht te slopen.' Zoals beschreven is de projectlocatie gelegen in een beschermd stadsgezicht. Artikel 1 onder k van diezelfde verordening bepaalt het begrip 'beeldbepalend pand' als volgt: 'object aangewezen door de gemeenteraad als onderdeel van een beschermd stadsgezicht op basis van de Monumentenverordening Tilburg of object dat in een bestemmingsplan is aangeduid als beeldbepalend, beeldondersteunend of cultuurhistorisch waardevol.'

In vigerend bestemmingsplan “Heikant 2007” is geen aanduiding opgenomen voor beeldbepalende panden, waardoor voor de sloop van alle bebouwing binnen het beschermd stadsgezicht een omgevingsvergunning (activiteit monument) nodig is. Deze vergunning zal voor aanvang van de sloopwerkzaamheden bij de gemeente worden aangevraagd.

3.3.4 Conclusie

De archeologische verwachting voor het plangebied is hoog. Deze verwachting is gebaseerd op het aantreffen van een archeologisch intacte bodemopbouw, bestaand uit een restant van het oud bouwlanddek op de intacte flank van een dekzandrug, gebaseerd op de aanwezigheid van goede bodemontwikkeling. Het oude bouwlanddek is het restant van een akker van het buurtschap Lijnsheike uit de Late Middeleeuwen of de Vroege Nieuwe tijd. Er geldt in het plangebied een hoge archeologische verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit het Laat-Paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd. Dergelijke resten zullen zich direct onder een pakket ophoogzand (vanaf 35-60 cm -Mv; 12,37-12,64 m +NAP) of de funderingen van het bestaande pand bevinden (vanaf 90 cm -Mv; 12,2-12,3 m +NAP). De funderingen van de bestaande bebouwing bevinden zich waarschijnlijk direct op het dekzandpakket, waardoor ook ter plaatse van deze funderingen nog sprake kan zijn van een intact archeologisch relevant niveau.

Door de voorgenomen ingrepen, woning- en wegenbouw en de aanleg van groenvoorzieningen, bestaat de kans dat eventuele archeologische waarden in het plangebied verstoord kunnen worden. Daarom wordt geadviseerd om voorafgaand aan de voorgenomen grondroerende ingrepen een aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren naar de aard en aanwezigheid van eventuele archeologische resten. Om ook de aanwezigheid van archeologische resten ter plaatse van de bestaande bebouwing vast te stellen, wordt geadviseerd om het aanvullende archeologische onderzoek pas uit te voeren na afloop van de bovengrondse sloop. Deze sloop welke vallen onder civieltechnische ingrepen dienen zodanig ingericht te worden dat een bufferzone van 20 cm behouden blijft tussen de onderzijde van de ingrepen en de bovenzijde van het archeologisch relevant niveau. Om ook de aanwezigheid van archeologische resten ter plaatse van de bestaande bebouwing vast te stellen, wordt geadviseerd om het aanvullende archeologische onderzoek pas uit te voeren na afloop van de bovengrondse sloop. De verwijdering van de bestaande funderingen kan dan wellicht plaats vinden in de vorm van een IVO-P, variant archeologische begeleiding.

Inzake archeologie is niet uitgesloten dat restanten van de lintbebouwing langs het Lijnsheike in de bodem bewaard zijn gebleven. Indien hier bodemingrepen gepland worden die dieper reiken dan -30 cm beneden maaiveld, wordt voorafgaandelijk archeologisch vooronderzoek noodzakelijk geacht. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is een omgevingsvergunning (activiteit monument) noodzakelijk, deze zal tijdig worden aangevraagd.

3.4 Volkshuisvesting

Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de Woonvisie Tilburg 2015. Hierin staan de thema's en trends in het wonen, zijn actuele knelpunten geduid en zijn de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de Woonvisie wordt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg belangrijk vanwege de natuurlijke groei, gezinsverdunning en migratie.

Centraal in de Woonvisie staat de gemeentelijke opgave om te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus. De woonmilieus vormen de basis voor een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, waarin zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend bij de huishoudenssamenstelling, het inkomen en de mate van zelfredzaamheid van de inwoners. Maar ook passend bij de verschillende leefstijlen.

De volgende woonmilieus worden onderscheiden: Centrum-Stedelijk, Stedelijk buiten het centrum, Groenstedelijk, Dorps en Landelijk. Hierbij is sprake van een afnemende woningdichtheid, nabijheid en toegang tot voorzieningen en (OV-)bereikbaarheid. Binnen deze woonmilieus vinden verschillende leefstijlen een plek. Ten aanzien van de kwalitatieve opgave waar Tilburg als stad voor staat zijn er een aantal kwaliteiten waar vanuit de Woonvisie en de opgave in de stad waarde aan wordt gehecht:

Bijzondere doelgroepen

Er wordt voorzien in de behoefte naar woningen waar (onplanbare) zorg geleverd kan worden. Van de 18 sociale huurwoningen zal 50% als zorgwoning worden aangebonden (via een zorgpartij waar de gemeente een contract mee heeft). Zodra het zorgcontract beëindigd wordt, is verhuizen geen noodzaak. De ex-bewoners van de zorgwoningen mogen dan in de woning blijven wonen. Bij een (mogelijke) mutatie van een reguliere sociale huurwoning wordt deze eerst aangeboden aan de betreffende zorgpartij. Indien deze geen gebruik wil maken van het aanbod (of reeds 50% van de woningen bewoond wordt door een cliënt met zorgcontract) mag deze opnieuw regulier (sociaal) verhuurd worden.

Appartementen

De toevoeging van nieuwe appartementen is op deze locatie gewenst omdat deze omgeving zich uitstekend leent voor het huisvesten van zorgcliënten. Daarnaast dragen de appartementen in het sociale segment en in het middeldure huursegment bij aan de opgave voor het huisvesten van starters en senioren. De locatie is voor senioren gunstig gelet op de nabijheid van voorzieningen. De Verordening ‘Middenhuur Tilburg 2019’ stelt dat bij woningbouwontwikkelingen van meer dan 50 woningen minimaal 10% als middeldure woning moet worden ontwikkeld. In de planregels is vastgelegd dat minimaal 6 van de appartementen beschikbaar komen in de categorie middenhuur.

Levensloopbestendig / nultreden bouwen

Als gevolg van de extramuralisatie van de zorg blijven ouderen en andere hulpbehoevenden langer zelfstandig thuis wonen. Door nieuwbouw zo veel mogelijk levensloopbestendig te realiseren kunnen zo veel mogelijk mensen zo lang mogelijk thuis (blijven) wonen. Een deel van de nieuwbouw wordt door deze nultreden te realiseren in het bijzonder geschikt voor deze doelgroepen. De te realiseren appartementen worden levensloopbestendig gerealiseerd, hierdoor wordt een bijdrage geleverd voor de woningvraag voor mensen uit de beschreven doelgroep.

Conclusie

De onderhavige ontwikkeling betreft het bouwen in een woonwijk laagbouw woonmilieu. Met name de appartementen zijn woningen in een gewenst huursegment te weten sociaal (18) en middeldure huur. Door daarnaast een deel van de woningen (9) te realiseren voor beschermd wonen wordt ook voor één van de groepen die moeite hebben met het vinden van goede en betaalbare huisvesting gedeeltelijk in de vraag voorzien. De grondgebonden koopwoningen voorzien eveneens in een behoefte.

Politiekeurmerk Veilig Wonen

Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast en dat certificering plaatsvindt, zowel op woningniveau als op het niveau van de woonomgeving.

3.5 Groen En Speelruimte

3.5.1 Bomenbeleid Tilburg

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:

  • Bomenverordening 2017

  • Beoordelingscriteria houtopstanden

  • Nota 'overige houtopstanden'

  • Boomwaarde zoneringskaart 2017

  • Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen

Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.

Bomenverordening

De Bomenverordening Tilburg 2017 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.

Boomwaarde zoneringskaart 2021 (BWZ-kaart)

Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een klimaat-, eco-, hoofd-, neven- of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.

Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)

Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.

Maatregelen in bestemmingsplan

De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart. Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen, de Boomwaardekaart van de planlocatie is bijgevoegd als bijlage 5. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom. In het plangebied staan 7 kapvergunning plichtige bomen welke gecompenseerd moeten worden.

Met het verlengen van de Benatzkystraat worden diverse bomen binnen het (toekomstige) openbare gebied aangeplant. Ook bij de inrichting van de binnentuin wordt rekening gehouden met de aanplant van nieuwe bomen. Beschermwaardige bomen met klimaatwaarde komen alleen voor binnen de Ringbanen. De planlocatie aan de Lijnsheike 8 is gelegen buiten de Ringbanen. Dit houdt in dat er geen sprake is van beschermwaardige bomen met een klimaatwaarde.

3.5.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

3.5.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen. De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden. In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

Doelstellingen nota biodiversiteit

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.
    In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  2. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.
    Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  3. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.
    Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.

Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer). De planlocatie komt niet voor in de ecologische structuur, ecologische zone, in de stapstenen of in de ecologische corridors, waardoor geen ecologische verbindingen hoeven te worden gerealiseerd. Door te kiezen voor autochtoon en biodivers plantmateriaal op het binnenterrein en in het verlengde van de Benatzkystraat wordt tegemoet gekomen aan de beleidsvoornemens zoals beschreven in de Nota Biodiversiteit.

3.5.4 Nota Ruimte voor Buitenspelen

Naar aanleiding van de ambities uit de Kadernota Jeugd en de behoefte aan algemene voorwaarden ten aanzien van richtlijnen voor de aanleg van speelplekken is de nota Ruimte voor Buitenspelen (2003) opgesteld. Doel van de nota is dat de jeugd als volwaardige medegebruikers van de openbare ruimte wordt geaccepteerd. Spelen is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een kind. De nota geeft o.a. een analyse van de formele speelruimte in Tilburg weer. Algemene voorwaarden ten aanzien van speelruimte (veiligheid, bereikbaarheid, spreiding, ruimtegebruik, inrichting) en programmering van de spelenplannen en inrichtingseisen van speelruimte komen aan de orde. Een minimumnorm voor formele speelruimte wordt gesteld om voldoende speelruimte te kunnen garanderen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen transformatiegebieden (> 50 woningen), nieuwbouw en bestaande bouw.

Transformatiegebieden

Er worden twee stappen doorlopen:

  1. per hectare uitgegeven gebied wordt 300 m2 van de ruimte gereserveerd voor formele speelruimte;

  2. de huidige grondoppervlakte aan formele speelruimte per kind bedraagt voor Tilburg 7,2 m2. Naar aanleiding van het aantal kinderen woonachtig in het transformatiegebied wordt bepaald hoeveel formele speelruimte er in een wijk/buurt gerealiseerd dient te zijn.

Nieuwbouw

Bij nieuwbouwgebieden wordt uitgegaan van stap 1. De inrichting van de formele speelplekken wordt gedaan aan de hand van de actieradius voor speelplekken. In de toekomst zal dit worden gedaan naar aanleiding van gegevens vanuit het woningbouwprogramma waarmee een schatting gemaakt zal kunnen worden van het aantal kinderen dat in de nieuwbouwwijk komt te wonen (dit wordt in het kader van de uitvoering van de nota Ruimte voor Buitenspelen uitgewerkt).

Bestaande stad

Voor de bestaande stad wordt uitgegaan van een standstill-situatie. Dit betekent dat het bestaande oppervlak voor buitenspelen niet (verder) mag afnemen. Bij nieuwe stedenbouwkundige plannen dient reeds bij de nota van uitgangspunten (programma van eisen) de speelruimtenormering -zoals hierboven beschreven- te worden meegenomen. Dit geldt zowel voor gemeentelijke als particuliere plannen. Op deze manier worden formele speelplekken al vroegtijdig in het ontwerpproces meegenomen.

3.6 Verkeer En Parkeren

3.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties. De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

3.6.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto's, elektrische auto's en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

  • Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;

  • In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;

  • Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;

  • Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;

  • Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.

3.6.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd. Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voorkomen, op te nemen.

Met de komst van de beoogde woningen zal de parkeersituatie bij Lijnsheike 8 wijzigen. Het parkeeronderzoek wijst uit dat er op eigen terrein en op een aanvaardbare loopafstand voldoende parkeergelegenheid is. De parkeergelegenheid kan niet volledig op eigen terrein worden gerealiseerd. Dit is echter wel een uitgangspunt in de nota ‘Parkeernormen Tilburg 2017’. Gemotiveerd afwijken hiervan is mogelijk, als er geen parkeeroverlast voor de omgeving ontstaat. Het uitgevoerde parkeeronderzoek (2020) en de aanvulling met erratum daarop (2022-2023) tonen aan dat er voldoende parkeergelegenheid is.

Inhoudelijk gaat het om het volgende:

Er is een tekort van 41 parkeerplaatsen:

Volgens de nota ‘Parkeernormen Tilburg 2017’ omvat de parkeerbehoefte van de nieuwbouw 60 parkeerplaatsen. Binnen het schetsbouwplan wordt op eigen terrein voorzien in 29 parkeerplaatsen. Door de gewijzigde ligging van het parkeerterrein aan Lijnsheike vervallen daar 3 plekken. Ook moeten de 7 plekken die op het parkeerterrein bezet waren, op het voor het onderzoek maatgevend telmoment, opgeteld worden bij het aantal benodigde parkeerplaatsen. Het totaal aantal parkeerplaatsen dat niet op het eigen perceel kan worden gerealiseerd, komt hiermee uit op (60-29)+3+7 = 41 parkeerplaatsen.

Opvang tekort – restcapaciteit:

Om te voldoen aan de nota ‘Parkeernormen Tilburg 2017’ moet zeker zijn dat er voldoende parkeerplek in de omgeving is, om parkeeroverlast te voorkomen. Dat is voldoende aannemelijk als in de directe omgeving van het plangebied structureel voldoende ‘restcapaciteit’ aanwezig is. Daarvan is sprake als de parkeerdruk, binnen een straal van 250 meter van de ontwikkeling, met toevoeging van de parkeerbehoefte van de ontwikkeling, onder 85% blijft. Dat wil zeggen dat maximaal 85% van de beschikbare parkeerplaatsen op de maatgevende onderzoeksmomenten bezet mag zijn. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met een acceptabele loopafstand voor diegenen die parkeren. Buiten de binnenstad geldt daarvoor een afstand van 100 – 200 meter.

Het parkeeronderzoek (Rapport Parkeeradvies Lijnsheike 8(a) Tilburg, 2020) is naar aanleiding van zienswijzen in 2022 aangevuld met het rapport ‘Aanvullende parkeermeting Lijnsheike 8(a) Tilburg’ (zie bijlagen). Ten tijde van het parkeeronderzoek in 2020 waren coronamaatregelen van kracht. Tijdens de aanvullende parkeermeting in het voorjaar van 2022 was er geen sprake meer van deze beperkingen, waardoor rekening gehouden is met meer verkeer en ook met de drukte op de vrijdagmarkt op het nabijgelegen Wagnerplein.

Uit het onderzoek blijkt dat de parkeercapaciteit binnen 100 meter van het plangebied onvoldoende is om de benodigde 41 parkeerplaatsen op te vangen. Binnen een afstand van 100 – 200 meter zijn ruim voldoende vrije parkeerplaatsen aanwezig om de 41 parkeerplaatsen op te vangen:

  • Op de afstand tot 100 meter bedroeg de parkeerdruk op zaterdag 12 april tussen 10 en 12 uur 85%. Er was 1 parkeerplaats vrij voordat de bezettingsgraad van 85% bereikt zou worden.
    Op de afstand tot 200 meter waren nog 60 plaatsen beschikbaar voordat de bezettingsgraad van 85% bereikt zou worden.

  • Op de afstand tussen 100 en 200 meter was de parkeerdruk het hoogst op vrijdagmiddag tussen 12 en 14 uur. De parkeerdruk was daar 68%. Er waren tussen 100-200 meter afstand nog 45 plaatsen vrij voordat de bezettingsgraad van 85% bereikt zou worden.

Er is aangetoond dat in voldoende mate in de parkeerbehoefte van de ontwikkeling wordt voorzien.

3.6.4 Verkeersaspecten in het plan

Ontsluiting plangebied

Het plangebied wordt ontsloten aan Lijnsheike. Op het terrein ten zuiden van het Pakhuis maakt het bestemmingsplan parkeren en doorgaand langzaam verkeer (fiets- en voetgangersverkeer tussen Benatzkystraat en Lijnsheike) mogelijk. Om onderstaande redenen staan de planregels autoverkeer tussen Benatzkystraat en Lijnsheike niet toe:

In het gebied De Heikant is er anno 2022 sprake van verkeersproblematiek, die onder andere te maken heeft met de verkeersaantrekkende werking van de winkels aan het Wagnerplein en de aanwezigheid van verkeer met een bestemming elders in de wijk. Om de huidige problemen met de verkeersafwikkeling aan te pakken wordt in 2023 een verkeerspilot uitgevoerd in de Heikant. De pilot heeft als doel te leiden tot maatregelen die de verkeersafwikkeling rond het Wagnerplein verbeteren en daarmee ook omliggende wegen ontlasten.

De toegenomen aandacht voor de afwikkeling van het verkeer liep de laatste jaren gelijk op met de voorbereiding van het bestemmingsplan aan Lijnsheike, die begin 2020 al startte. Het plan Lijnsheike is daarbij ingestoken vanuit een lange termijn stedenbouwkundige visie: de woningen en appartementen worden gebouwd om mensen in de komende decennia te laten wonen. Om die reden was er in het ontwerpbestemmingsplan gekozen voor een situering van het pakhuis aan een 30km weg: de Benatzkystraat, die daarmee doorgetrokken zou worden naar Lijnsheike. De achterliggende stedenbouwkundige gedachte was dat in de ruimere toekomst mogelijk ook herstructurering plaatsvindt in het achterliggend gebied, waar momenteel ook oudere bedrijfspanden aanwezig zijn. Een ontsluiting via de haaks op Lijnsheike gelegen Benatzkystraat ligt vanuit die optiek voor de hand.

Deze lange termijn stedenbouwkundige visie botst met de huidige verkeersproblemen in de wijk en de zorgen van omwonenden. Om die reden staan de planregels voor de bestemming Verkeer en verblijf (gelegen ten zuiden van het Pakhuis) alléén parkeren en langzaam verkeer (zoals fietsers/voetgangers) toe. Het voormalige parkeerterrein van de woonwinkel blijft hiermee ook in de nieuwe situatie als parkeerterrein bestemd. Bij de realisatie van het project (en eventueel ook later in de toekomst) kunnen daardoor verkeersremmende of -werende maatregelen genomen worden.

Fietsroutesen fietsenstalling

Lijnsheike en de Benatzkystraat zijn straten met een snelheidsregime van 30 km/uur. Hierdoor zijn deze straten geschikt voor fietsverkeer en is een scheiding van auto- en fietsverkeer niet nodig. In het erf zal een gezamenlijke fietsenstalling worden gerealiseerd zodat bewoners hun fietsen veilig en droog kunnen stallen.

Openbaar vervoer

Op loopafstand van de planlocatie (260 meter) bevindt zich Busstation Noord. Omdat dit busstation een halte vormt van een groot aantal buslijnen, maakt de nabijheid van dit busstation dat de planlocatie zeer goed te bereiken is met het openbaar vervoer. Diverse bussen rijden tevens via deze halte naar Tilburg Centraal Station.

Afvalinzameling

De bewoners van de grondgebonden woningen zullen hun eigen afval aan de straat aanbieden. In het hoekpand en het pakhuis zal het afval gezamenlijk worden ingezameld, waarna het zal worden aangeboden aan de vuilnisophaaldiensten.

Noodhulpdiensten

Omdat het plangebied een goede ontsluiting heeft, is het goed bereikbaar voor noodhulpdiensten.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Inleiding

Een bestuursorgaan dient bij voorbereiding van een besluit, zoals bij een herziening van een bestemmingsplan, de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen, zo wordt beschreven in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht. Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dienen deze relevante feiten te worden neergelegd in een toelichting op een bestemmingsplan. Ten behoeve van de onderhavige woningbouwontwikkeling zijn de relevante milieuhygiënische aspecten uitgewerkt. Deze aspecten zijn achtereenvolgens:

  • Milieueffectrapportage

  • Milieuhinder bedrijven

  • Externe veiligheid

  • Vuurwerk

  • Geluid

  • Luchtkwaliteit

  • Geur

  • Bodem

  • Natuur en ecologie

4.2 Milieueffectrapportage

4.2.1 Algemeen

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

  1. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;

  2. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet mer-plichtig. In juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De vraag of door voorgenomen activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen veroorzaakt kunnen worden staat dan ook centraal bij het beoordelen of een m.e.r. moet worden uitgevoerd.

Natura 2000

Binnen het plangebied zijn geen Natura 2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft daardoor geen direct effect op deze gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied bevindt zich op meer dan 2 kilometer ten noorden van het plangebied. Uit de stikstofdepositieberekening behorend bij het onderhavige planvoornemen blijkt dat er geen stikstofdepositie plaatsvindt op Natura 2000-gebieden als gevolg van de beoogde woningbouwontwikkeling.

4.2.2 Aanleiding vormvrije m.e.r beoordeling

De milieueffectrapportage is een procedure met als hoofddoel om het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.

Milieueffectrapportage (m.e.r.) is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet Milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r. Van belang zijn de volgende artikelen:

  1. In artikel 7.2 Wm wordt het doorlopen van de m.e.r.-procedure gekoppeld aan bepaalde in het Besluit m.e.r. opgenomen plannen en besluiten die verbonden zijn aan de eveneens in het Besluit m.e.r. weergegeven activiteiten. Het besluit m.e.r bevat hiertoe bijlagen, waarbij vooral de onderdelen C en D van belang zijn. Onderdeel C bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r. verplicht is. Activiteiten, plannen en besluiten waarvoor een m.e.r.-beoordeling benodigd is staan in onderdeel D. Voor beide onderdelen worden per activiteit de drempelwaarden beschreven.

  2. In artikel 7.2a Wm wordt het doorlopen van de m.e.r.-procedure gekoppeld aan een activiteit waarvoor op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming een passende beoordeling moet worden gemaakt. Een passende beoordeling hoeft niet opgesteld te worden wanneer op voorhand significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten.

De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer zijn voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing. Het maakt daarvoor niet uit of het een activiteit onder of boven de D-drempel betreft.

Dit project kan aangeduid worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r. beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer dan 2000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. Het beoogde bestemmingsplan behelst het realiseren van 59 woningen. Daarmee blijft dit plan ruim onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel D 11.2. Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden verricht. Hiertoe dient een aanmeldnotitie te worden opgesteld op basis waarvan beoordeeld wordt of het noodzakelijk is een milieueffectrapportage op te stellen. Deze (vormvrije) aanmeldnotitie is opgenomen in bijlage 7 van deze toelichting. Navolgend worden de conclusies samengevat.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt getoetst of een activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling kan leiden tot twee conclusies:

  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;

  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.

De criteria waaraan moet worden getoetst zijn opgenomen in artikel 2 lid 5 Besluit m.e.r. jo. artikel 7.16 lid 2

Wet milieubeheer. De criteria betreffen:

  1. Een beschrijving van de fysieke kenmerken van de gehele activiteit en voor zover van belang, van sloopwerken;

  2. Een beschrijving van de locatie van de activiteit, met bijzondere aandacht voor de kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de activiteit van invloed kan zijn;

  3. Een beschrijving van de waarschijnlijk belangrijke gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben;

  4. Een beschrijving, voor zover er informatie beschikbaar is, van de mogelijke waarschijnlijk belangrijke gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben ten gevolge van (indien van toepassing) de verwachte residuen en emissies en de productie van afvalstoffen en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name bodem, land, water en biodiversiteit.

Toetsing:

  1. Fysieke kenmerken van het plan: Het plan heeft betrekking op het realiseren van 5 grondgebonden rijwoningen en 54 appartementen waarbij sprake is van 36 appartementen behorende tot het middeldure huursegment en 18 appartementen tot het sociale huursegment behoren. De bestaande bebouwing op het perceel zal worden gesloopt.

  2. Plaats van het plan: Het plan wordt uitgevoerd op een locatie die nu een winkelfunctie heeft aan Lijnsheike 8-8a in Tilburg. De planlocatie is niet in de nabijheid van gevoelig gebied, NNB-gebied of anderszins beschermd natuurlijk gebied gelegen.

  3. Kenmerken van de potentiële effecten: Het plan betreft het realiseren van in totaal 59 woningen. De conclusies uit de diverse onderzoeken die hebben plaatsgevonden worden vervolgens weergegeven.

Bodem:

Verwezen wordt naar paragraaf 4.9 van de voorliggende toelichting. Uit de resultaten van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek is gebleken dat aanvullend bodemonderzoek noodzakelijk was. Als gevolg van het aanvullend bodemonderzoek is geconcludeerd dat de algehele bodemkwaliteit en de bodemkwaliteit ter plaatse van potentieel verdachte locaties voldoende is vastgelegd. De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van de geplande herontwikkeling. Bij de herontwikkeling dient wel rekening gehouden te worden met de mogelijk nog aanwezige HBO-tank op de locatie.

Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en dan de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen.

Archeologie en cultuurhistorie:

Verwezen wordt naar paragraaf 3.3.2 en 3.3.3 van de voorliggende toelichting. Om mogelijk aanwezige archeologische waarden in beeld te krijgen is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek adviseert om de civieltechnische ingrepen zodanig in te richten dat een bufferzone van 20 cm behouden blijft tussen de onderzijde van de ingrepen en de bovenzijde van het archeologisch relevant niveau (12,5 m +NAP). Mocht dit niet mogelijk zijn, dan wordt geadviseerd voorafgaand aan de voorgenomen grondroerende ingrepen een aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren naar de aard en aanwezigheid van eventuele archeologische resten (inventariserend veldonderzoek, karterende/waarderende fase). Dit onderzoek dient in eerste instantie plaats te vinden in de vorm van een Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-P), omdat het veldonderzoek aantoonde dat mogelijk grondsporen in de ondergrond begraven liggen. Als blijkt uit het proefsleuvenonderzoek dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn, dienen deze voor de start van bouwwerkzaamheden te worden gedocumenteerd middels een definitieve opgraving. Over de archeologische begeleiding van de voorgenomen sloop van de bestaande bebouwing worden voorafgaandelijk afspraken gemaakt met de gemeente Tilburg.

Water:

Het plangebied is in de oude situatie nagenoeg compleet verhard. In de nieuwe situatie wordt 2.649 m² aan bebouwing gerealiseerd, bestaande uit 1.722 m² aan dakoppervlak en 927 m² aan overige terreinverharding. In totaal wordt dus 2.649 m² aan verharding vervangen, wat neerkomt op een regenwateropgave van 158,9 m³ (2.649 x 60 mm = 158,9 m³). Het oppervlak van het binnenterrein bedraagt circa 420 m². Dit ruimtebeslag kan een wadi bevatten die circa 170 m³ hemelwater kan bergen, bij een diepte van 50 cm en een talud van 1:2.

Natuur en ecologie:

Verwezen wordt naar paragraaf 4.10 van de voorliggende toelichting. Uit de conclusies blijkt dat de omschreven werkwijzen met betrekking tot zowel de zorgplicht als ten aanzien van vogels in acht dient te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen. Er vinden geen overtredingen plaats op grond van de Wet natuurbescherming, ontheffingen zijn derhalve niet nodig. Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft.

Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura-2000 gebied. Het meest nabijgelegen gebied betreft het gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen. Dit ligt op ca. 3,4 kilometer afstand van de planlocatie. Veel Natura 2000-gebieden zijn (ook) gevoelig voor stikstofdepositie. Een verdere toename van de stikstofdepositie kan leiden tot 'significante effecten' op de beschermde natuurgebieden, wat alleen is toegestaan met een Wet natuurbeschermingsvergunning (Wnb-vergunning). Door middel van Aerius Calculator is een berekening gemaakt van mogelijke stikstofdepositie als gevolg van de onderhavige ontwikkeling, het rapport behorend bij deze berekening is bijgevoegd in bijlage 8 van deze toelichting. Uit deze berekening volgt dat de onderhavige ontwikkeling geen significant negatief effect heeft op Natura 2000-gebieden.

Geluid:

Verwezen wordt naar paragraaf 4.6 van de voorliggende toelichting. De afstand tussen de beoogde woningen en het bestaande bedrijf voldoet niet aan de VNG-richtafstand van 10 meter, waardoor een akoestisch onderzoek is uitgevoerd. Er wordt geconcludeerd dat, mits de beschreven aanbevelingen worden toegepast, op de planlocatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wat betreft akoestiek en dat de bedrijfsvoering van nabij gelegen bedrijvigheid niet wordt beperkt.

Luchtkwaliteit:

Verwezen wordt naar paragraaf 4.7 van de voorliggende toelichting. Uit de conclusies blijkt dat het plan wordt gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Het onderhavige initiatief heeft geen onaanvaardbare gevolgen voor de luchtkwaliteit.

Geur:

Verwezen wordt naar paragraaf 4.8 van de voorliggende toelichting. In en om het plangebied worden geen agrarische of industriële bedrijven toegestaan. Er is dus geen sprake van geurhinder.

Externe veiligheid:

Verwezen wordt naar paragraaf 4.4 van de voorliggende toelichting. Uit de conclusies blijkt dat het plangebied gelegen is in het invloedsgebied van de spoorlijntrajecten Breda aansl. – Tilburg en Tilburg aansl. - Vught. Vanwege de verre afstand van het plangebied (> 2,6 kilometer) tot de spoorlijnen is een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld aan de hand van het standaardadvies van de Brandweer Midden- en West-Brabant. De brandweer stemt in met het gebruik van het standaardadvies. Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

Conclusies en advies

Het doel van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is om het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven, door in een vroeg stadium te onderzoeken en te beoordelen of de voorgenomen activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen hebben. In het kader van deze notitie is in voldoende mate inzicht gekregen in de milieugevolgen van de woningbouwontwikkeling aan de Lijnsheike en Benatzkystraat te Tilburg. Gelet op de kenmerken van het plan, de locatie van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten moet worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot milieueffecten van een dusdanige omvang dat sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu'. De effecten blijven beperkt tot het plangebied en de directe omgeving ervan. Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.-(beoordelings)procedure of m.e.r.-procedure. Er wordt voorgesteld om geen milieueffectrapport voor dit plan op te stellen.

4.3 Milieuhinder Bedrijven

Het begrip milieuzonering wordt gehanteerd om te toetsen of bedrijven wat betreft milieuhygiënische aspecten voldoende afstand hebben tot gevoelige locaties en andersom. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven op een locatie op voldoende afstand van woningen komen en dat nieuwe woningen en andere gevoelige functies op een aanvaardbare afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het ruimtelijk scheiden van bedrijven en woningen dient twee doelen, ten eerste het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen, ten tweede bedrijven voldoende zekerheid bieden zodat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen. Milieuzonering is een belangrijk middel om te voorkomen dat bestaande bedrijven niet onevenredig in hun belangen worden geschaad.

Als hulpmiddel wordt de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG, editie 2009 gebruikt. In deze handreiking worden bedrijfssectoren opgenomen in een tabel en worden de bijbehorende milieucategorieën weergegeven. De VNG-publicatie geeft niet aan wat wel en niet is toegestaan, de afstanden behorende bij de milieucategorieën zijn indicatief. Een gemeente is vrij om zelf te bepalen wat in welke mate wenselijk is. In de handreiking van het VNG wordt onderscheid gemaakt tussen twee omgevingstypen, 'rustige woonwijk en rustig buitengebied' en 'gemend gebied'. Dit onderscheid wordt gemaakt omdat in gebieden met functiemenging meer sprake is van milieubelastende en milieugevoelige functies en omstandigheden die op kortere afstand van elkaar zijn gesitueerd. In gebieden waar sprake is van functiemenging worden kortere richtafstanden gehanteerd dan in gebieden waar sprake is van functiescheiding. Gemengd gebied is volgens de VNG-brochure een gebied met matige tot sterke functiemenging.

Doorwerking

Het toevoegen van nieuwe gevoelige objecten (woningen) op de planlocatie is een ontwikkeling waarvoor de milieuzonering dient te worden beschouwd. Als er een grotere afstand tussen de beoogde woningen en de omliggende bedrijven wordt aangehouden dan de richtafstand uit de VNG-publicatie kan naar verwachting milieuhinder worden voorkomen en worden bedrijven niet gehinderd in hun bedrijfsvoering. Gezien de grote functiemenging in de omgeving van de planlocatie dient omgevingstype 'gemengd gebied' te worden toegepast. Hierdoor mag, zonder dat het woon- en leefklimaat verslechtert, één afstandsstap terug worden gezet in de toepassing van de richtafstand die hoort bij de milieucategorie.

De planlocatie ligt tegen een bestaand bedrijf aan waar maximaal milieucategorie 2 wordt toegestaan. Het bedrijf waar de planlocatie aan grenst betreft een handel en reparatiebedrijf in auto's; hiervoor geldt binnen omgevingstype 'gemengd gebied' een grootste richtafstand van 10 meter voor het aspect geluid. De bedrijfsbestemming en de woonbestemming grenzen direct aan elkaar. Er worden bergingen tussen de bestaande bedrijfsactiviteiten en de woningen geplaatst waardoor afstand wordt gecreëerd, maar woningen aan de oostgevel liggen alsnog op een kleinere afstand van het naastgelegen bedrijf dan de richtafstand van 10 meter. Om de akoestische situatie in beeld te krijgen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, de resultaten van dit onderzoek zijn nader beschreven in paragraaf 4.6.

4.4 Externe Veiligheid

4.4.1 Inleiding

Het aspect externe veiligheid brengt de risico's in kaart die ontstaan door risicobronnen in de omgeving. In verschillende wetten en regelingen zijn normen en richtlijnen opgenomen om de externe veiligheid te waarborgen. Het algemene Rijksbeleid voor externe veiligheid is erop gericht om risico's voor de omgeving te beperken en beheersen vanwege:

  • Het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen door bedrijven (inrichtingen);

  • Het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen);

  • Het gebruik van luchthavens.

Dat gebeurt onder andere om te voorkomen dat te dicht bij kwetsbare bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, om de zelfredzaamheid te bevorderen en om de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen moet getoetst worden aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (die als wettelijke grenswaarde fungeert) mogen geen kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als richtwaarde. Van deze waarde mag gemotiveerd worden afgeweken.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.

4.4.2 Verantwoordingsplicht

Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. De eindafweging kan pas worden gemaakt wanneer advies bij de veiligheidsregio is ingewonnen.

4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied gelegen is aangewezen als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:

  • Kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;

  • Geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;

  • Bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;

  • Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;

  • Beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.

Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. Het planvoornemen is niet in strijd met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

4.4.4 Verantwoording en conclusie

Om het aspect externe veiligheid ten behoeve van de beoogde woningbouwontwikkeling te beschouwen is een quickscan externe veiligheid uitgevoerd. Het rapport behorend bij deze quickscan is in bijlage 9 van de voorliggende toelichting gevoegd. Hierin is de volgende verantwoording opgenomen.

Toxisch scenario
Bij (zeer) toxische vloeistoffen is het scenario dat ten gevolge van een calamiteit bij een inrichting of bij transport van toxische stoffen er een lekkage ontstaat en een vloeistofplas vormt. Vervolgens verdampen deze toxische vloeistoffen waardoor een gaswolk ontstaat (met dezelfde gevolgen als een gaswolk van toxisch gas). Bij een ongeval met een toxisch gas ontstaat direct een toxische gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment.

Bronbestrijding is bij een toxische vloeistof mogelijk door de vloeistof af te dekken. Hierdoor wordt de verdamping verminderd. Voor toxische gassen kan alleen aan bronbestrijding worden gedaan indien het om een lekkage gaat. De brandweer kan dan proberen om het gat te dichten. Effectbestrijding is tevens mogelijk door de concentratie te verdunnen, bijvoorbeeld met behulp van een waterscherm. Dit is alleen mogelijk als de brandweer tijdig aanwezig is. Bij het ineens vrijkomen van de gehele inhoud van de tank, zal deze effectbestrijding lastig te realiseren zijn. De mogelijkheden voor slachtofferreductie worden bepaald op basis van de mogelijkheden om de vergiftiging te behandelen. Slachtofferreductie is ook mogelijk door snelle ontruiming/evacuatie. Het niet of korter blootstellen aan een toxische stof zal het aantal slachtoffers verminderen.

Maatregelen ter beperking van het groepsrisico

Gezien de afstand van het plangebied tot de risicobronnen (> 2,6 kilometer) neemt het groepsrisico van deze bronnen niet toe in de toekomstige situatie.

Vluchtmogelijkheden

Het plangebied wordt via de bestaande wegenstructuur goed ontsloten, waardoor het gebied goed te ontvluchten is.

Zelfredzaamheid
Binnen het plangebied wordt een specifieke vorm van wonen mogelijk gemaakt, in het planvoornemen zijn namelijk 18 zorgwoningen beoogd voor beschermd of begeleid wonen. Dit zijn woningen waarin mensen met psychiatrische of psychische klachten worden geplaatst die (tijdelijk) niet in staat zijn om zelfstandig te wonen. De bewoners worden door professionals begeleid in het dagelijks leven. Er wordt verondersteld dat deze bewoners minimaal 16 jaar zijn en zelfstandig, al dan niet onder begeleiding van de aanwezige professionals, kunnen vluchten.

Ventilatie
Bij blootstelling aan een toxisch gas is 'schuilen' vaak de beste wijze van zelfredzaamheid. Omdat blootstelling aan een toxisch gas het bepalende scenario is, biedt 'schuilen' de beste wijze om de zelfredzaamheid te vergroten. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters. De woningen worden voorzien van ventilatie en elke woning krijgt een eigen schakelaar zodat deze bij een toxische wolk kan worden uitgeschakeld. Er wordt een handleiding gemaakt per woning hoe deze ventilatie uitgeschakeld moet worden.

WAS-palen
Van belang is dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en Alarmering Systeem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. De ontwikkelingslocatie ligt binnen het dekkingsgebied van een WAS-installatie. Daarnaast is gerichte alarmering via de telefonische dienst NL-Alert mogelijk.

Risicocommunicatie

Door actief te communiceren over risico's zal de zelfredzaamheid namelijk worden vergroot. De brandweer Midden- en West-Brabant adviseert daarom ook om een communicatieplan op te stellen met deskundigen op dit gebied. In dit plan kan dan worden vastgelegd met wie, op welke wijze en met welke frequentie over de risico's wordt gecommuniceerd. Op dit moment vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit. Daarnaast vindt op verzoek gebiedsgerichte risicocommunicatie plaats. De aanwezige personen worden niet gezien als verminderd zelfredzaam.

Opkomsttijd brandweer

De opkomsttijd van de brandweer voldoet aan de zorgnorm (12 minuten voor nieuwe woonfuncties). De opkomsttijd voor het plangebied bedraagt circa 10 minuten. Hiermee wordt voldaan aan de zorgnorm.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen de maximale effectenafstand in navolging van de stof D4 van twee transportroutes, de spoorlijntrajecten Breda aansl. – Tilburg en Tilburg aansl. - Vught. Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld. Voor de verantwoording is het standaard advies van de Brandweer Midden- en West-Brabant gebruikt. De brandweer is akkoord gegaan met het gebruik van het standaardadvies, dat als bijlage 10 aan deze toelichting is toegevoegd.

4.5 Vuurwerk

Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten.

Binnen de planlocatie van het voorliggende bestemmingsplan worden geen verkooppunten, opslagen van consumentenvuurwerk of opslagen van professioneel vuurwerk mogelijk gemaakt. Hierdoor vormt vuurwerk geen belemmering voor het onderhavige initiatief.

4.6 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) vormt het juridisch kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteiten. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet getoetst worden of het voorgenomen realiseren van de geluidsgevoelige bestemming 'Wonen' voldoet aan de eisen van de Wet geluidhinder. Ter plaatse van de planlocatie zullen mensen wonen en verblijven waardoor het een geluidsgevoelige functie betreft. Deze wordt beschermd tegen geluidshinder uit de omgeving.

4.6.1 Wegverkeerlawaai

Het plangebied ligt in een omgeving met overwegend wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur. Voor deze wegen is de Wet geluidhinder niet van toepassing. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening dient wel rekening te worden gehouden of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten gevolge van deze wegen.

[image]

Figuur 8: Geluidbelastingkaart gemeente Tilburg voor wegverkeer, planlocatie rood omkaderd

Uit de geluidbelastingkaart blijkt dat Lijnsheike maatgevend is voor de hoogte van de optredende geluidbelasting. Er vanuit gaande dat de hoeveelheid wegverkeer op Lijnsheike in de toekomstige situatie hetzelfde is als in de situatie waarop deze geluidbelastingkaart is gebaseerd (wanneer op de planlocatie een woonwinkel aanwezig was geweest), kan worden aangenomen dat op een deel van de woningen sprake is van een geluidbelasting van 55 – 60 dB Lden.

In de methode Miedema worden verschillende lawaaisoorten teruggerekend naar de lawaaisoort wegverkeerslawaai. De hinderscore is vervolgens vertaald naar een kwaliteitsniveau. Hieronder is de tabel weergegeven.

[image]

De Lden is de gemiddelde geluidbelasting over een hele dag. Blijkens de Miedema tabel is sprake van een redelijke milieukwaliteit als de gecumuleerde geluidbelasting Lden tussen de 50 en 55 dB bedraagt, zoals waar sprake van is op een deel van de geprojecteerde woningen. De woningen en appartementen zijn zodanig ontworpen dat het geluid afkomstig van het wegverkeer aan de 'binnenkant' wordt afgeschermd waardoor het geluidsniveau hier beduidend lager is. De gezamenlijke buitenruimte van de appartementen en de tuinen behorend bij de grondgebonden woningen zijn allen aan de binnenzijde gesitueerd; dit vormt de geluidluwe zijde en geluidluwe buitenruimte van de woningen in het plangebied.

4.6.2 Railverkeerslawaai

De planlocatie is buiten de maximale zonebreedte van 1200 meter van de spoorweg Tilburg-Breda gelegen. Dit betekent dat een nadere toetsing aan de normen van de Wet geluidhinder niet noodzakelijk is.

4.6.3 Industrielawaai

De planlocatie is niet in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein gelegen. Zoals reeds beschreven in paragraaf 4.3 ligt de planlocatie tegen het bestaande autobedrijf aan de Offenbachstraat 161-163 met milieucategorie 2. Voor dit bedrijf geldt binnen omgevingstype 'gemengd gebied' een grootste richtafstand van 10 meter voor het aspect geluid. Uit de richtafstanden volgt dat het autobedrijf binnen de richtafstand van de nieuw te bouwen woningen valt waardoor nader onderzoek noodzakelijk is. Naar aanleiding hiervan is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsituatie voor het onderhavige woningbouwplan. In het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' moet worden vastgesteld of ter plaatse van de (nieuwe) geluidgevoelige bestemmingen geen ontoelaatbare geluidhinder ontstaat door de activiteiten van omliggende bedrijven. Het rapport behorend bij dit akoestisch onderzoek is bijgevoegd als bijlage 11.

Op basis van de opgegeven bedrijfsinformatie met betrekking tot de representatieve bedrijfssituatie en bureau-ervaringscijfers is een rekenmodel opgesteld waaruit de geluidbelasting van het bedrijf op de woningen is bepaald. Uit de rekenresultaten volgt dat de geluidbelasting op de nieuw te bouwen woningen niet voldoet aan de richtwaardes uit stap 2 van de VNG-publicatie en aan de normstelling uit het Activiteitenbesluit. In het akoestisch onderzoek worden een aantal mogelijkheden beschreven die genoeg geluidsreductie behalen om de berekende overschrijdingen op te lossen. Zo kunnen gebouwgebonden geluidschermen en dubbelramen worden gerealiseerd. Indien de beschreven maatregelen worden gerealiseerd, wordt voldaan aan de normstelling en vormt het aspect industrielawaai geen belemmering voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling.

4.6.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidcontouren (de zogenaamde Ke-contouren). Deze contouren liggen niet over het plangebied.

4.6.5 Conclusie

In de voorliggende paragraaf heeft de beoordeling plaatsgevonden van mogelijke geluidshinder, onderverdeeld in de onderwerpen wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. Met betrekking tot het aspect wegverkeerslawaai wordt geconcludeerd dat de gemeenschappelijke groene binnenruimte voor elke woning zal dienen als geluidsluwe buitenruimte. Voor de beoordeling van mogelijk industrielawaai heeft een akoestisch onderzoek plaatsgevonden waarbij de geluidsuitstraling van het oostelijk gelegen autobedrijf is beoordeeld op de beoogde woningen. In dit rapport wordt geconcludeerd dat niet wordt voldaan aan de richtwaardes uit stap 2 van de VNG-publicatie en aan de normstelling uit het Activiteitenbesluit. Oplossingsmogelijkheden worden beschreven die de geluidswaarden met zekerheid reduceren tot een acceptabel niveau. Initiatiefnemer is voornemens om de beschreven ingrepen mee te nemen in het bouwplan. Het toepassen van deze ingrepen kan als voorwaarde worden gesteld door de gemeente voor het verkrijgen van de omgevingsvergunning voor bouwen.

4.7 Luchtkwaliteit

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van 5 grondgebonden woningen, 9 zorgwoningen en 45 appartementen. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Als gevolg van de onderhavige ontwikkeling zal naar verwachting het aantal verkeersbewegingen rondom de planlocatie stijgen. Om vast te stellen wat de bijdrage is van de verhoogde verkeersintensiteit aan de luchtkwaliteit ter plaatse is gebruikt gemaakt van de NIBM-tool, ontwikkeld door het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum Infomil. Door middel van de NIBM-tool kan eenvoudig en snel worden bepaald of een plan niet-in-betekenende-mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.

Uitgaande van een worst-case scenario is aangenomen dat een woning gemiddeld 8,2 voertuigbewegingen genereert per werkdagetmaal, ongeacht zorg-, gestapelde of grondgebonden woning. Bovendien wordt dit aantal voertuigbewegingen berekend als zijnde een toename ten opzichte van een nulsituatie, terwijl in werkelijkheid de locatie in zijn vorige functie ook verkeer genereerde waardoor deze berekening een overschatting van de werkelijke situatie betreft. Met bovenstaande invoergegevens concludeert de NIBM-tool dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Hierdoor is geen nader onderzoek nodig. Een afdruk van de NIBM-tool met de uitkomst van de berekening wordt weergegeven in Tabel 1.

[image]

Tabel 1: Worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit

Verder onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig. Uit de NIBM tool blijkt dat het project NIBM bijdraagt en dus geen belemmering vormt voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.8 Geur

4.8.1 Industriële geurhinder

In en om het plangebied wordt geen zware industrie toegestaan. Hier is dus geen sprake van industriële geurhinder.

4.8.2 Agrarische geurhinder

In en om het plangebied worden geen agrarische bedrijven toegestaan. Hier is dus geen sprake van agrarische geurhinder.

4.9 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, teneinde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

De onderhavige ontwikkeling betreft het herbestemmen van een locatie waarvan de bodemkwaliteit onbekend is ten behoeve van het realiseren van woningen. Er moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit passend is voor de beoogde functie. Om de bodemkwaliteit op de planlocatie in beeld te brengen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Naar aanleiding van dit verkennend bodemonderzoek, heeft in juni 2020 een aanvullend bodemonderzoek plaatsgevonden. De rapporten behorend bij deze bodemonderzoeken (verkennend en aanvullend) zijn bijgevoegd in bijlage 12. In het aanvullende onderzoek is het volgende geconcludeerd:

Als gevolg van de resultaten uit het vooronderzoek is de planlocatie opgedeeld in vier deellocaties: de huidige bebouwing, de voormalige tanks Lijnsheike 4-6, blauwsloot en de voormalige HBO-tank. Navolgend worden de bevindingen voor deze deellocaties beschreven.

Deellocatie A: huidige bebouwing

In de bebouwing bleek, onder de aanwezige betonvloer, plaatselijk nog een betonvloer aanwezig te zijn. Boring 11 en 15 zijn om deze reden gestaakt. Zintuiglijk is plaatselijk een spoortje baksteen in de ondergrond waargenomen. De bovengrond blijkt licht verontreinigd te zijn met kobalt. De ondergrond is niet verontreinigd met de onderzochte stoffen. Het licht verhoogde gehalte aan kobalt wordt hoogstwaarschijnlijk verklaard door het gebruik van de boormachine tijdens het doorboren van de betonverharding. Het aangetoonde gehalte is dermate laag dat dit geen belemmering vormt voor de geplande herontwikkeling. Nader onderzoek naar het licht verhoogde kobaltgehalte wordt niet noodzakelijk geacht.

Deellocatie B: voormalige tanks Lijnsheike 4-6

Het grondwater is licht verontreinigd met barium, naftaleen en minerale olie. De lichte verontreiniging met minerale olie is bij het onderzoek in 2008 ook al aangetoond. Dit gehalte en dat van de overige licht verhoogde parameters is dermate laag dat dit geen belemmering vormt voor de geplande herontwikkeling en nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.

Deellocatie C: blauwsloot

Zintuiglijk zijn geen waarnemingen gedaan die dulden op een gedempte blauwsloot op de locatie. Op basis van deze resultaten, samen met de resultaten van voorgaande onderzoeken, mag worden aangenomen dat er op de onderzoekslocatie geen gedempte blauwsloot aanwezig is.

Deellocatie E: voormalige HBO-tank

Met de metaaldetector is het terrein onderzocht op de aanwezigheid van een ondergrondse tank. Hieruit blijkt dat deze mogelijk in het gangetje ten noorden van de bebouwing gelegen is. Ter plaatse van de mogelijke ligging van de ondergrondse tank bleek bij boorpunt 16 t/m 19 onder het straatzand sprake te zijn van een doek met daaronder vermoedelijk beton op een diepte van circa 17 cm. Mogelijk is deze “betonplaat” aangebracht om te voorkomen dat een ondergrondse tank zich naar de oppervlakte beweegt. Circa 9 meter oostelijk was geen sprake meer van beton, maar was een volledige, ondoordringbare baksteenlaag aanwezig. Derhalve is geen bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse en kan niet worden uitgesloten dat er een tank ligt. Niet uit te sluiten is dat het voormalige gebruik van de tank heeft geleid tot een bodemverontreiniging anders dan de verontreinigingen die in 1996 zijn aangetoond.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat de algehele bodemkwaliteit en de bodemkwaliteit ter plaatse van potentieel verdachte locaties voldoende is vastgelegd. De onderzoeksresultaten leveren ons inziens geen beperkingen op ten aanzien van de voorgenomen herontwikkeling. Bij de herontwikkeling dient wel rekening gehouden te worden met de mogelijk nog aanwezige HBO-tank op de locatie. Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en dan de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen.

4.10 Natuur En Ecologie

4.10.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet Natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

Het hoofdstuk Soortenheeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

  • Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn);

  • Overige inheemse broedvogels;

  • Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn;

  • Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant);

  • Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het 'Natuurbeleidsplan' (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk vannatuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

4.10.2 Analyse plangebied

Om te bepalen of de wijzigingen binnen het plangebied mogelijk leiden tot overtreding van de natuurwetgeving is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het rapport behorend bij deze quickscan is bijgevoegd in bijlage 13. Als gevolg van de resultaten uit deze quickscan is vervolgonderzoek uitgevoerd, de rapportage hiervan is opgenomen in bijlage 14van deze toelichting. Daarnaast zijn indirecte gevolgen van het planvoornemen op Natura 2000-gebieden onderzocht door middel van een berekening van mogelijke stikstofdepositie, deze berekening is opgenomen in bijlage 8 van deze toelichting. Onderstaand worden de conclusies uit deze rapportages weergegeven.

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft 'Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen' op circa 3,3 kilometer afstand. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op circa 720 meter ten zuiden van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.

Soortenbescherming

Op 3 februari 2020 is een quick scan uitgevoerd. Uit de quick scan blijkt dat het gebied voor huismus geschikt is als leefgebied. Binnen het plangebied zijn gebouwen aanwezig met potentieel geschikte verblijfplaatsen voor de huismus. Bij de sloop van deze gebouwen kan niet op voorhand uitgesloten worden dat er verblijfplaatsen van deze soorten verloren gaan. Het plangebied is geschikt voor steenmarter. In het dak zijn openingen waargenomen die toegang geven tot ruimtes waar de steenmarter een verblijfplaats kan vestigen. Daarnaast is er voldoende leefgebied in de directe omgeving aanwezig. Door de aanwezigheid van een zadeldak met dakpannen en open stootvoegen kunnen verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen op voorhand niet uitgesloten worden.

Naar aanleiding van de uitgevoerde quick scan heeft er in 2020-2021 nader onderzoek plaatsgevonden. Het nader onderzoek is daarbij niet geheel volgens protocol uitgevoerd, waardoor met onvoldoende zekerheid de betreffende soorten kunnen worden uitgesloten. Door onvolledigheid van het uitgevoerde onderzoek en om de gunstige staat van instandhouding van beschermde gebouwbewonende soorten te kunnen blijven garanderen worden een aantal voorwaarden opgenomen. Voor de voorwaarden wordt verwezen naar de conclusie.

In het plangebied zijn beplantingen aanwezig waar vogels in kunnen nestelen. Het gaat daarbij om vogelsoorten waarvan de nesten uitsluitend gedurende de broed- en nestperiode beschermd zijn. Vaste, jaarrond beschermde nesten zoals roofvogel- en roekennesten zijn niet aanwezig. Deze beplantingen zullen moeten worden verwijderd voor de geplande ontwikkeling. Negatieve effecten op broedende vogels dienen te worden voorkomen door begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen te verwijderen buiten het broedseizoen. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. De Wet Natuurbescherming kent echter geen standaardperiode voor het broedseizoen, het gaat erom of er een broedgeval is. De genoemde periode kan daarom slechts als vuistregel worden gehanteerd.

De aanwezigheid van andere strenger beschermde plant- en diersoorten is op basis van habitatvoorkeur en algemene verspreidingsgegevens (NDFF) met voldoende zekerheid uit te sluiten. Hooguit zijn in het gebied soorten te verwachten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen, zoals huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, mol, gewone pad, bruine kikker etc. Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.

Conclusie

Ten aanzien van beschermde gebieden zijn er geen belemmeringen om het plan uit te voeren. Door onvolledigheid van het aanvullende onderzoek, maar om de gunstige staat van instandhouding van de beschermde gebouwbewonende soorten te garanderen worden een aantal voorwaarden opgenomen. Deze voorwaarden zorgen ervoor dat wordt voldaan aan de zorgplicht voortkomend uit de Wet natuurbescherming en dat de gunstige staan van instandhouding van de huismus en vleermuizen behouden kan blijven.

De volgende voorwaarden worden opgenomen:

  • Voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden dient te worden gecontroleerd op aanwezigheid van huismussen. Bij aanwezigheid van nesten van huismussen dienen de werkzaamheden te worden uitgesteld tot na het broedseizoen.

  • In de toekomstige situatie dienen minimaal 2 nestplaatsen voor huismus gerealiseerd te worden. Dit kan door de onderste dakpannen beschikbaar te stellen door geen vogelschoot te plaatsen of de vogelschroot naar boven te verplaatsen. Een andere optie is het inbouwen van neststenen op minimaal 3 meter hoogte. Deze dienen geclusterd bij elkaar te worden aangebracht (noordelijk of oostelijk georiënteerd).

  • Voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden dienen de gebouwen ongeschikt gemaakt te worden voor vleermuizen. Dit kan door exclusion flaps op open stootvoegen en andere openingen te plaatsen of door grote gaten (minimaal 60 cm) op de hoeken in de muren aan te brengen waardoor er tocht ontstaat en het microklimaat verandert.

  • In de toekomstige situatie dienen minimaal 4 inbouwkasten geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen te worden ingebouwd. Deze kasten dienen verspreid te worden aangebracht op minimaal 3 meter hoogte.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

Per 1 november 2003 is het verplicht voor alle voor de waterhuishouding relevante nieuwe plannen een watertoets uit te voeren. De watertoets omvat het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen. Deze toets heeft zowel betrekking op grondwater als op oppervlaktewater. Er dient in beeld te worden gebracht wat de mogelijke gevolgen zijn van een ontwikkeling. Concreet betekent de invoering van de watertoets dat een plan of ruimtelijke onderbouwing een waterparagraaf dient te hebben. Hierin worden keuzes die betrekking hebben op waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd.

5.1 Bestaand Watersysteem

De planlocatie is gelegen in het stroomgebied van waterschap De Dommel. Dit waterschap is dus beheerder van zowel de kwaliteit als de kwantiteit van het grond- en oppervlaktewater in de omgeving. De planlocatie is in de huidige situatie volledig verhard, de bestaande verharding heeft daarmee een oppervlakte van 3.849 m².

5.2 Beleidskader

Voorliggende waterparagraaf is opgesteld om de nieuwbouw hydrologisch neutraal te kunnen realiseren. In het uitgevoerde bronnenonderzoek is gekeken naar het vigerend waterbeleid voor onderhavig plangebied. Hierbij zijn de belangen van waterschap De Dommel, provincie Noord-Brabant en de gemeente Tilburg meegenomen. De bevindingen van dit literatuuronderzoek zijn weergegeven in de navolgende paragrafen.

5.2.1 Waterschap

Waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen. De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend.

5.2.2 Provincie Noord-Brabant

Het provinciaal beleid is onder andere verwoord in het 'Provinciaal Milieu- en Waterplan (PMWP) 2016-2021' (d.d. 18 december 2015), waarvan de regels thans zijn opgenomen in de Interim omgevingsvergunning Noord-Brabant. Het dient als structuurvisie voor onder andere het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het PMWP geeft de uitgangspunten aan voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten. Ook toetst de provincie aan de hand van dit plan of de plannen van de waterschappen in lijn zijn met het provinciale beleid. Het benutten van mogelijkheden voor infiltratie van hemelwater en het scheiden van schone en vuile waterstromen zijn algemene uitgangspunten die worden benoemd. Het plangebied is niet gelegen nabij Natura 2000-gebieden en Natte natuurparels. Bovendien is het plangebied niet gesitueerd binnen grondwaterbeschermingszones, beschermingszone innamepunten drinkwater en boringsvrije zones.

5.2.3 Gemeente Tilburg

Sinds 1 januari 2008 heeft de gemeente een aantal extra zorgplichten naast de zorgplicht voor de inzameling en het transport van het stedelijk afvalwater, namelijk een hemel- en grondwaterzorgplicht. Deze zorgplicht is verankerd in de Waterwet en verplicht gemeenten te benoemen hoe om wordt gegaan met afval-, hemel- en grondwater binnen het gemeentelijk grondgebied. Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in de volgende beleidsdocumenten:

Programma Water en Riolering 2020-2023 'Op weg naar een waterrobuust en klimaatbestendig Tilburg'

Het programma Water en Riolering (hierna te noemen: PWR) laat zien dat de gemeente Tilburg terug- en vooruitkijkt en verder bouwt aan een robuust en flexibel systeem. Het PWR, in de vorige planperiode bekend als het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is een goed planinstrument om mee te kunnen bewegen met de trends en ontwikkelingen. Zo speelt het planinstrument meer in op ontwikkelingen als extreme neerslag door klimaatverandering, een veranderde verhouding tussen overheid en bewoners en verandering in wetgeving.

Doelen

Vanuit de wettelijke watertaken is de gemeente Tilburg verantwoordelijk voor de kwaliteit van de openbare ruimte en het woon- en leefmilieu. De voorzieningen voor stedelijk afvalwater, regen- en grondwater dragen bij aan de bescherming van de volksgezondheid, droge voeten en schoon water en een schone (water)bodem. Voor de komende planperiode vertaalt de gemeente Tilburg de lange termijn visie en bijbehorende lange termijn doelstellingen door naar de volgende doelstellingen:

  • stedelijk afvalwater:

  1. doelmatige inzameling en transport van stedelijk afvalwater;

  2. voorkomen van ongewenste emissies/gezondheidsrisico's en beperken overlast voor de omgeving;

  3. bijdragen aan een duurzame verwerking van afvalwater;

  • hemelwater:

  1. doelmatige inzameling en verwerking van hemelwater;

  2. beperken van het risico op wateroverlast;

  3. beperken van de milieubelasting op bodem en oppervlaktewater;

  4. bijdragen aan klimaatadaptatie;

  • grondwater:

  1. voorkomen van structurele grondwateroverlast en -onderlast, afgestemd op de functie van het gebied of object;

  2. bijdragen aan gebiedsgericht grondwaterbeheer;

  3. bijdragen aan klimaatadaptatie;

  • drinkwater:

  1. bijdragen aan de bescherming van drinkwatervoorzieningen;

  • oppervlaktewater:

  1. borgen berging- en ontwateringsfunctie van het stedelijk oppervlaktewater;

  2. bijdragen aan het verhogen van de waterbeleving van stadswateren;

  3. bijdragen aan klimaatadaptatie.

Duurzaam omgaan met afval- en hemelwater

In het verleden heeft de gemeente Tilburg en het waterschap strategieën opgesteld om meer duurzaam om te gaan met afval- en hemelwater. Twee belangrijke begrippen zijn hydrologisch neutrale ontwikkeling en hydrologisch positieve ontwikkeling. Met hydrologisch neutrale ontwikkeling wordt bedoeld dat de ontwikkeling geen negatief effect heeft op de omgeving. Hydrologisch positieve ontwikkeling houdt in dat de ontwikkeling geen negatief effect heeft op de omgeving en een ontwikkeling bovendien eventueel bestaande negatieve effecten verminderd. Dit kan worden gedaan door het vasthouden van hemelwater op groene daken, bovengrondse voorzieningen aan te leggen of bergings- / infiltratievoorzieningen aan te leggen in de bodem. De strategieën zijn inmiddels gemeengoed geworden en worden beschouwd als gidsprincipes voor de komende jaren:

  • het stedelijk afval- en hemelwater wordt gescheiden ingezameld en ontvlechten zo de (schone en vuile) waterstromen;

  • er wordt gestreefd om hemelwater zoveel als mogelijk bovengronds en zichtbaar te verwerken;

  • lozing van hemelwater afkomstig van inrichtingen op vuilwaterriolering wordt geweerd;

  • het betrekken van kenmerken en knelpunten van zowel het regionale (stroomgebiedsbenadering) als het stedelijk watersysteem in de omgang met hemelwater;

  • water- en waterbergingsopgaven niet afwentelen naar andere gebieden, tenzij dit doelmatig is;

  • kiezen voor robuuste oplossingen;

  • doelmatig en maatschappelijk kostenbewust omgaan met de aanleg en het toekomstig beheer en onderhoud van watersystemen

  • het voorkomen van versnippering en onbeheersbare rioolvoorzieningen;

  • het hanteren van de voorkeursvolgorde vasthouden-bergen-afvoeren voor de omgang van hemelwater:

  1. vasthouden: doorlatende goten, groene daken, infiltratie in terreinverlagingen in groen, etc.

  2. bergen: overtollig hemelwater eerst bergen in het stedelijk watersysteem;

  3. afvoeren: het overtollige hemelwater pas naar het regionale watersysteem afvoeren bij volledige benutting van de berging;

  • het streven naar grootschalige goed beheersbare infiltratievoorzieningen. Kleinschalige infiltratievoorzieningen worden na het einde van de levensduur niet hersteld;

  • voor grondwaterbeschermingsgebieden dient het provinciaal beleid conform de gebiedsdossiers worden gevolgd;

  • het streven naar integraal beheer van stedelijke waterobjecten.

Regenwateropgave

Om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te kunnen inrichten introduceert de gemeente Tilburg een regenwateropgave voor vervanging van verhard oppervlak en hanteert zij nieuwe ondergrenzen bij toename van het verhard oppervlak. De regenwateropgave verplicht tot het aanbrengen van regenwaterberging en is in lijn met de wateropgave die de waterbeheerder oplegt. Op dit moment is dat 60 mm per m². De opgave is voor de gebieden Blaak en Reeshof kleiner omdat deze gebieden, vanwege de ruim opgezette waterstructuur, al klimaatbestendig zijn ingericht. De opgave van 10 mm per m² heeft als doel om het water van de kleine buien af te vangen en toe te voegen aan de grondwatervoorraad. Met het grondwatermeetnet houdt de gemeente Tilburg een vinger aan de pols en treft zij indien nodig verbetermaatregelen om de grondwaterstand te reguleren. De gemeente Tilburg hanteert de onderstaande regels omtrent de regenwateropgave bij ontwikkelingen kleiner dan 50 m², tussen 50 m² en 150 m² en groter dan 150 m².

  • < 50 m²: geen regenwateropgave;

  • 50 m² - 150 m²: indien de ontwikkeling niet vergunningsplichtig is, geldt er geen regenwateropgave. Indien de ontwikkeling wel vergunningsplichtig is, geldt dat de regenwateropgave conform onderstaande tabel 1 dient te worden ingevuld;

  • 150 m²: regenwateropgave volgens tabel 1.

[image]

Tabel 2: regenwateropgave bij vervanging / toename van verhard oppervlak in de gemeente Tilburg

De opgave van 60 mm per m² heeft als doel het verwerken van extreme neerslaghoeveelheden om de kans op wateroverlast nu en in de toekomst te beperken.

5.3 Situatie Plangebied

Het plangebied is gelegen op de hoek Lijnsheike – Benatzkystraat te Tilburg. De locatie betreft het kadastrale perceel gemeente Tilburg, sectie T, nummer 828. Het plangebied heft een oppervlakte van 3.849 m².

5.3.1 Grondwater

In de directe nabijheid van de locatie zijn geen grondwatermeetgegevens voorhanden. Derhalve is geen informatie beschikbaar over de grondwaterstand of de gemiddeld hoogste grondwaterstand. Het plangebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied.

5.3.2 Oppervlaktewateren

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen oppervlaktewaterlichamen aanwezig.

5.3.3 Bodem

Het plangebied heeft een globale hoogteligging van circa 12.97 m+ NAP. Dit is af te leiden uit het Actueel Hoogtebestand Nederland (zie Figuur 9).

[image]

Figuur 9:Actueel Hoogtebestand Nederland viewer (locatie beoogde planvoornemen aangeduid met blauwe pijl)

Voorts volgt uit het uitgevoerde bodemonderzoek dat de bodemopbouw op de locatie tot circa 1,5 m-mv is opgebouwd uit matig fijn zand. De bodem van circa 1,5 tot 3,3 m-mv bestaat vervolgens uit leem (matig tot sterk zandig), met daaronder wederom zand.

Fijn zand kent een doorlatendheidswaarde (k-waarde) tussen de 0,5 en 15 meter per dag zoals vermeld in het Grondwaterzakboekje (Bot, 2011). Leem heeft een k-waarde van 0,05 per dag. Er is in principe infiltratie mogelijk indien de bodemopbouw een k-waarde groter dan 0,8 meter per dag heeft.
[image]

Figuur 10: uitsnede Dinoloket (locatie booronderzoek aangeduid met groene, locatie plangebied aangeduid met blauwe pijl)

De provinciale kwel- en infiltratiekaart in Figuur 11 weergeeft voor het plangebied de aanduiding infiltratie. In dergelijke gebieden wordt infiltratie in principe als reëel gezien. Hierbij dient echter opgemerkt te worden dat er geen gegevens beschikbaar zijn over de ligging van het grondwater en het gemiddeld hoogste grondwaterstand.

[image]

Figuur 11: uitsnede kwel en infiltratiekaart (plangebied aangeduid met blauwe pijl)

5.4 Waterbergingsopgave

Het planvoornemen behelst de realisatie van een woningbouwontwikkeling met 5 grondgebonden woningen, 36 appartementen en 18 zorgwoningen. In de navolgende tabel worden oppervlakken weergegeven die gelden in het plangebied in de huidige en in de nieuwe situatie.

[image]

Tabel 3: Gegevens oppervlakten totale plangebied

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de totale verharding afneemt met circa 1.200 m² (3.849 m² - 2.649 m²). Omdat er sprake is van een afname van het verhard oppervlak geldt vanuit het waterschap geen compensatieverplichting. Vanuit de gemeente Tilburg geldt wel een compensatieverplichting, aangezien er sprake is van vervanging van het verhard oppervlak (2.649 m²).

De gemeente Tilburg hanteert voor afvoer van hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak de volgende voorkeursvolgorde: vasthouden – bergen – afvoer:

  • vasthouden: doorlatende goten, groene daken, infiltratie in terreinverlagingen in groen, etc.;

  • bergen: overtollig hemelwater eerst bergen in het stedelijk watersysteem;

  • afvoeren: het overtollige hemelwater pas naar het regionale watersysteem afvoeren bij volledige benutting van de berging.

5.4.1 Afvoer hemelwater

De gemeente Tilburg streeft bij nieuwe ontwikkelingen het principe hydrologisch positief ontwikkelen na. Bij vervanging van het verhard oppervlak groter dan 150 m² geldt een eis om 60 mm hemelwater per m² te verwerken op eigen terrein (2.649 x 60 mm = 158,9 m³).

De minimale bergingseis conform de aannames omtrent de toename van het verhard oppervlak bedraagt 158,9 m³. De voorkeursvolgorde dient te worden doorlopen en er dient beargumenteerd te worden voor welke optie wordt gekozen.

Er liggen voldoende kansen binnen het plangebied om te voldoen aan de compensatie-eis. Uit het gemeentelijk beleid blijkt dat er wordt gestreefd om hemelwater zoveel mogelijk bovengronds en zichtbaar te verwerken. Bovengronds en zichtbaar het water te verwerken kan bijvoorbeeld door middel van verlagingen in het groen c.q. het aanleggen van wadi's.

Er zijn ook andere oplossingen om te voldoen aan de compensatie-eis. Zo kan gedacht worden aan het aanleggen van infiltratiekratten, een IT-riool, zaksloten, etc. Om de compensatie-eis te verkleinen zou met betrekking tot de voetpaden binnen het plangebied gebruik kunnen worden gemaakt van halfverharding. Voorts kan gebruik worden gemaakt van groene daken of van regentonnen om enerzijds de compensatie-eis te verkleinen en anderzijds om het waterbewustzijn van de toekomstige bewoners en medewerkers te vergroten.

De meest voor de hand liggende oplossingsrichting betreft het aanleggen van één of enkele wadi's in het beoogde binnenterrein. Hiermee wordt enerzijds een eenvoudige oplossing gerealiseerd, anderzijds sluit dit aan bij het gemeentelijk beleid om hemelwater bovengronds te verwerken. De oppervlakte van de drie grootste groene vlakken in het binnenterrein bedraagt circa 420 m². Dit ruimtebeslag kan een wadi bevatten die circa 170 m³ hemelwater kan bergen, bij een diepte van 50 cm en een talud van 1:2.

In de wadi dient een bovengrondse noodoverloop te worden geïnstalleerd die op het regenwaterriool is aangesloten om zo langdurige excessieve regenbuien af te kunnen voeren en wateroverlast tot een minimum te beperken. Er dient te worden voorkomen dat vuil en bladeren in de wadi terecht komen en de infiltratiecapaciteit hiermee negatief beïnvloeden. Het is dan ook af te raden boven of in de directe omgeving van de infiltratievoorziening bomen of grote struiken te planten. Daar wortels juist deze “natte plekken opzoeken” en de voorziening daardoor kan dichtgroeien en verstoppen, zodat de voorziening onvoldoende of niet meer functioneert.

[image]

Figuur 12: locatie waterberging (groene vlakken - rood omlijnd)

Om meer omgevingskwaliteit aan het binnenterrein te kunnen meegeven kan ook worden overwogen om een ondergrondse voorziening (bijvoorbeeld infiltratiekratten of een grindkoffer) aan te leggen onder de groene vakken. Indien wordt gekozen voor het aanleggen van een voorziening met bijvoorbeeld lavakorrels welke maximaal 40% van het volume aan water kunnen bergen is kan met een diepte van 1 meter 168 m³ water worden geborgen binnen de oppervlakte van 420 m². Voor beide voorzieningen geldt dat deze (ruim) boven de GHG gerealiseerd (moeten c.q. kunnen) worden.

Uiteraard kan er ook voor een combinatie van oplossingsrichtingen worden gekozen. De exacte locatie, dimensionering en uitwerking van het infiltratie- en/of bergingssysteem zal in samenspraak met de gemeente nader worden bepaald. Voor alle oplossingsrichtingen geldt sowieso dat het regenwater en afvalwater gescheiden zal worden ingezameld.

5.4.2 Aandachtspunten

Extreme neerslag

Bij nieuwbouw is het van belang rekening te houden met de vloerpeilen zodanig dat er geen inpandige waterschade of waterschade bij omliggende bebouwing plaatsvindt bij de 70 mm/h bui uit het DPRA (Deltaplan Ruimtelijke adaptatie 2018).

Materiaalgebruik

De afkoppeling van het hemelwater van het afvalwater maakt dat er in de bebouwing geen materialen gebruikt mogen worden die de grondwaterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden, zoals uitlogende materialen, bijvoorbeeld zink en lood. In het afwateringssysteem van de daken moeten voorzieningen worden aangebracht om vaste bestanddelen als bladeren, zand, ander sediment en dergelijke achter te houden zodat het systeem niet verstopt raakt of dicht gaat slibben na verloop van tijd. Deze voorzieningen moeten goed bereikbaar blijven, om ze regelmatig te kunnen onderhouden en reinigen.

Het is niet toegestaan chemische bestrijdingsmiddelen toe te passen of agressieve reinigingsmiddelen te gebruiken op de af te koppelen verharde oppervlakken. Het is in beperkte mate toegestaan tijdens gladheid door bevriezing of sneeuwval zout als gladheidbestrijdingsmiddel op de bestrating en parkeerplaatsen e.d. toe te passen. Een alternatief kan bijvoorbeeld zand zijn. Regelmatig onderhoud van de aanvoerzijde van de voorzieningen zal noodzakelijk zijn om te garanderen dat het systeem blijft functioneren. Ook dienen standleidingen op de juiste manier te worden toegepast zodat voldoende beluchting en ontluchting van de binnenriolering is gewaarborgd en mogelijk stankoverlast wordt voorkomen.

5.5 Conclusie

Een belangrijk uitgangspunt is dat de zorgplicht begint bij de burger. Bij het verzamelen van regenwater geldt dat schone en vuile waterstromen van elkaar worden gescheiden. De voorkeursvolgorde van hydrologisch neutraal ontwikkelen en hydrologisch positief ontwikkelingen wordt aangehouden door de gemeente Tilburg via de trits: vasthouden – bergen – afvoeren. Uit het vorenstaande blijkt dat voor onderhavig plangebied conform de aannames omtrent de vervanging van het verhard oppervlak sprake is van een minimale bergingseis van 158,9 m³. Aan deze opgave kan conform de voorkeursvolgorde van hydrologisch neutraal (en positief) ontwikkelen op verschillende manieren invulling worden gegeven. Uit de provinciale kwel- en infiltratiekaart kan worden gesteld dat in principe infiltratie geschikt is, wat kansen biedt voor de invulling van deze opgave. Wel dient te worden opgemerkt dat er geen gegevens beschikbaar zijn over de ligging van het grondwater en het gemiddeld hoogste grondwaterstand.

Er liggen voldoende kansen binnen het plangebied om te voldoen aan de compensatie-eis. Uit het gemeentelijk beleid blijkt dat er wordt gestreefd om hemelwater zoveel mogelijk bovengronds en zichtbaar te verwerken. Bovengronds en zichtbaar hemelwater verwerken kan bijvoorbeeld door middel van verlagingen in het groen c.q. het aanleggen van wadi's.

Er zijn ook andere oplossingen om te voldoen aan de compensatie-eis. Zo kan gedacht worden aan het aanleggen van infiltratiekratten, een IT-riool, zaksloten, etc. Om de compensatie-eis te verkleinen zou met betrekking tot de voetpaden binnen het plangebied gebruik kunnen worden gemaakt van halfverharding. Voorts kan gebruik worden gemaakt van groene daken of van regentonnen om enerzijds de compensatie-eis te verkleinen en anderzijds om het waterbewustzijn van de toekomstige bewoners en medewerkers te vergroten. Het afvalwater wordt gescheiden van het hemelwater aangeboden aan de perceelgrens.

Hoofdstuk 6 Opzet Planregels

6.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

6.2 Standaard Plansystematiek

6.2.1 Bouwvlak en erf

De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit plan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf. Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.

In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten. Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningsvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).

6.2.2 Bouwdiepte

De bouwdiepte is gerelateerd aan de dieptemaat van het betreffende bouwblok c.q. de bouwstrook. De Tilburgse standaardbouwdiepte bedraagt voor woningen 12 meter. In specifieke - bijvoorbeeld historisch zo gegroeide situaties - kan hiervan worden afgeweken.

6.2.3 Bouwhoogte

De volgende gebiedstypen worden onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een verschillende maximale bouwhoogte:

  1. structuurvisie Linten oude stad, onderverdeeld in:

  2. bedrijvige linten;

  3. rustige linten;

  4. hoofdstructuur nieuwe gebieden;

  5. overige gebieden.

Ingevolge de 'Structuurvisie Linten in de oude stad' is, zowel binnen bedrijvige linten als rustige linten, de maximaal toelaatbare hoogte 11 m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van maximaal 15 m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10 m is toegestaan. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Met name vanwege het niet stedelijke karakter gelden voor de dorpen afwijkende maten die opgenomen zijn binnen de afzonderlijke bestemmingen: Wonen - 1, Wonen - 2 en Wonen - 3. Ook in het buitengebied en op bedrijventerreinen geldt een afwijkende regeling.

[image]

Figuur 13: Structuurbeeld Plansystematiek

6.2.4 Goothoogte

De toegelaten hoogte is in het algemeen gerelateerd aan de afstand tot de meest nabije gevels. In de meeste gevallen komt dit neer op een goothoogte die gelijk is aan de bouwhoogte. In de regels wordt de goothoogte dan ook meestal gelijk gesteld aan de bouwhoogte, tenzij op de verbeelding met een maatvoeringsaanduiding een andere goothoogte wordt weergegeven. Bij afwijkende woningtypes en in bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. In het buitengebied gelden ten aanzien van goothoogten andere regels, die een lagere maximale goothoogte met zich brengen.

6.2.5 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:

  1. oppervlakte:

  1. 20 m2 indien erf kleiner is dan 50 m2;

  2. 40% van erf met maximum van 60 m2 bij erf tussen de 50 m2 en 500 m2;

  3. 80 m2 bij erf tussen de 500 m2 en 1000 m2;

  4. 100 m2 bij erf vanaf 1000 m2;

  1. bouwhoogte:

  1. maximaal 3 m bij plat dak;

  2. bij schuin dak goothoogte maximaal 3 m;

  3. bouwhoogte maximaal 4,5 m.

N.B: op grond van de (landelijke) wettelijke regels voor vergunningsvrij bouwen, kan er vaak meer gerealiseerd worden dan de bovenstaande standaardregeling doet vermoeden. Deze regeling maakt deel uit van de plansystematiek, omdat het Tilburgse 'erf' en het in het Besluit omgevingsrecht gedefinieerde 'achtererfgebied' niet noodzakelijkerwijs samenvallen. In het buitengebied geldt voor bijgebouwen bij woningen dat de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij een woning mag niet meer bedragen dan:

  1. 75 m² op bouwpercelen, kleiner dan 1000 m²;

  2. 150 m² op bouwpercelen, groter dan of gelijk aan 1000 m², doch kleiner dan 5000 m²;

  3. 200 m² op bouwpercelen, groter dan of gelijk aan 5000 m²;

terwijl de goothoogte maximaal 3m en bouwhoogte maximaal 6 m mag bedragen.

6.3 Bestemmingen En Aanduidingen

In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen aanwezig:

  • Verkeer – Verblijf

  • Wonen

  • Waarde – Archeologie

  • Waarde – Cultuurhistorie

Binnen deze bestemmingen zijn de volgende aanduidingen gebruikt:

  • dienstverlening

  • erf

  • zorgwoning

  • aaneengebouwd

  • gestapeld

  • maximum aantal wooneenheden

  • maximum bouwhoogte

  • maximum goothoogte

6.4 Bouw- En Gebruiksregels

Bouwregels

De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

Gebruiksregels

Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

Wijzigingsbevoegdheid

Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog En Vooroverleg

8.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieueffectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan “Heikant 2007, 8e herziening (Lijnsheike 8)” op 28 februari 2020, gepubliceerd in het Gemeenteblad.

8.2 Omgevingsdialoog

De initiatiefnemer is voornemens geweest om ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog een informatieavond te houden voor omwonenden voor het geven van een toelichting op de aard en het doel van het voorliggende bestemmingsplan. Vanwege geldende maatregelen met betrekking tot het terugdringen van fysiek contact in verband besmettingsrisico's (COVID-19) is gekozen om omwonenden per brief te informeren over het planvoornemen. Hen is de gelegenheid geboden om per mail vragen in te sturen over het voornemen. Daarnaast bestond de mogelijkheid om nadere vragen telefonisch te stellen. De ingestuurde vragen zijn samengevat en gezamenlijk schriftelijk beantwoord. De initiatiefnemer heeft medio 2020 een keukentafelgesprek gevoerd met bewoners van Leharstraat 101 en 107 en op 19 juni 2021 met bewoners van Lijnsheike 4, 6 en 7. De gegevens met betrekking tot de omgevingsdialoog zijn in bijlage 15 gevoegd.

Bijlage 1 Verslagen Omgevingscommissie

Bijlage 1 Verslagen Omgevingscommissie

Bijlage 2 Notitie Windklimaat Lijnsheike 8a Te Tilburg

Bijlage 2 Notitie windklimaat Lijnsheike 8a te Tilburg

Bijlage 3 Bezonningsstudie Lijnsheike 8 + Aanvulling Lijnsheike 7

Bijlage 3 Bezonningsstudie Lijnsheike 8 + aanvulling Lijnsheike 7

Bijlage 4 Archeologie Rapportage Tilburg Lijnsheike 8-8a

Bijlage 4 Archeologie Rapportage Tilburg Lijnsheike 8-8a

Bijlage 5 Boomwaardekaart

Bijlage 5 Boomwaardekaart

Bijlage 6 Rapport Parkeren

Bijlage 6 Rapport parkeren

Bijlage 7 Aanmeldnotitie M.e.r. Lijnsheike Tilburg

Bijlage 7 Aanmeldnotitie m.e.r. Lijnsheike Tilburg

Bijlage 8 Stikstofdepositieberekening Lijnsheike

Bijlage 8 Stikstofdepositieberekening Lijnsheike

Bijlage 9 Quickscan Externe Veiligheid

Bijlage 9 Quickscan externe veiligheid

Bijlage 10 Standaardadvies Brandweer 2020

Bijlage 10 Standaardadvies Brandweer 2020

Bijlage 11 Rapportage Akoestisch Onderzoek

Bijlage 11 Rapportage akoestisch onderzoek

Bijlage 12 Bodemonderzoeken (Verkennend En Aanvullend)

Bijlage 12 Bodemonderzoeken (verkennend en aanvullend)

Bijlage 13 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 13 Quickscan flora en fauna

Bijlage 14 Vervolgonderzoek Flora En Fauna

Bijlage 14 Vervolgonderzoek flora en fauna

Bijlage 15 Bewonersbrieven En Gespreksverslagen

Bijlage 15 Bewonersbrieven en gespreksverslagen

Bijlage 16 Nota Van Zienswijzen En Ambtshalve Aanpassingen

Bijlage 16 Nota van zienswijzen en ambtshalve aanpassingen

Bijlage 17 Staat Van Wijzigingen

Bijlage 17 Staat van wijzigingen