KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd - Lint
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Algemene Procedureregels
Artikel 13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
1.4 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Rijk
2.2 Provincie
2.3 Gemeente
Hoofdstuk 3 Thematische Beleidskaders
3.1 Inleiding
3.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
3.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
3.4 Volkshuisvesting
3.5 Groen En Speelruimte
3.6 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Milieueffectrapportage
4.3 Milieuhinder Bedrijven
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Vuurwerk
4.6 Geluid
4.7 Lucht
4.8 Geur
4.9 Bodem
4.10 Natuur En Ecologie
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand Watersysteem
5.2 Beleidskader
5.3 Duurzaam Watersysteem
5.4 Watertoets
Hoofdstuk 6 Opzet Planregels
6.1 Inleiding
6.2 Standaard Plansystematiek
6.3 Bestemmingen En Aanduidingen
6.4 Bouw- En Gebruiksregels
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog En Vooroverleg
8.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.3 Omgevingsdialoog
8.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Nota Parkeernormen Tilburg 2017
Bijlage 2 Inventarisatie Risicobronnen En Beperkte Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 3 Standaard Adviesbrief Brandweer 2020
Bijlage 4 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r-beoordeling
Bijlage 5 Besluit Vormvrije M.e.r.- Beoordeling Koestraat 152 - Seringenhof
Bijlage 6 Update Stedelijke Ontwikkelingsstrategie
Bijlage 7 Bomenposter - Werken Rond Bomen
Bijlage 8 Omgevingsdialoog Geanonimiseerd
Bijlage 9 Nota Van Zienswijzen

Theresia-Loven-Besterd 2016, 9e herziening (Seringenhof naast 29a)

Bestemmingsplan - gemeente Tilburg

Vastgesteld op 14-11-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Bijlage Bij Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlage(n).

1.2 plan:

Het bestemmingsplan Theresia-Loven-Besterd 2016, 9e herziening (Seringenhof naast 29a) met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2020032-e001 van de gemeente Tilburg.

1.3 aan huis verbonden beroep

Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als 'aan-huis-verbonden', waarbij:

  1. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;

  2. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen;

  3. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;

  4. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80m² in beslag neemt;

  5. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;

  6. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;

  7. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.

1.4 aanbouw

Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 achtergevelrooilijn

De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.

1.8 additionele horeca

Horeca waarbij de horeca-activiteit ondersteunend is aan de hoofdactiviteit en daaraan ondergeschikt is en waarbij tevens:

  1. de oppervlakte van de horeca-activiteit maximaal 33% van het totale winkelvloeroppervlak van het betreffende pand in beslag mag nemen. Ook een eventueel terras (op eigen terrein) maakt hier deel van uit;

  2. de horeca-activiteit niet zelfstandig mag worden uitgeoefend. Toegang tot de horeca-activiteiten kan niet los van de hoofdfunctie plaatsvinden;

  3. de openingstijden van de horeca-activiteit gelijk zijn aan de openingstijden van de hoofdactiviteit;

  4. er geen alcoholhoudende dranken mogen worden verstrekt.

additionele horeca niet is toegestaan bij afhaalgelegenheden van direct voor consumptie geschikte etenswaren en/of maaltijden (zoals een afhaalrestaurant of broodjeszaak) zonder zitgelegenheid.

1.9 afhankelijke woonruimte

Een aanbouw of bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.10 ambachtelijk bedrijf

Een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.

1.11 autostalling

Eén of meerdere, al dan niet aaneengebouwde, bouwwerken in maximaal één bouwlaag; qua afmetingen, bereikbaarheid / ontsluiting en gebruiksmogelijkheden e.d. uitsluitend geschikt en bedoeld voor de stalling van een (motor)voertuig.

1.12 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.13 bebouwingspercentage

Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.

1.14 bed & breakfast

Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken.

Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan arbeidsmigranten, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen.

1.15 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.

1.16 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)

De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.17 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.

1.18 beschermwaardige boom

Boom, die ingevolge het Tilburgse bomenbeleid is aangewezen als monumentale boom, boom met een ecowaarde of boom met een hoofdwaarde en die is weergegeven op de bij dit plan gevoegde Boomwaardekaart (bijlage 1).

1.19 bestaand

Bij bouwwerken:

Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.

1.20 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.21 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.22 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.23 bouwblok

Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.

1.24 bouwen

Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.25 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.26 bouwlaag

Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouwof zolder.

1.27 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.28 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.29 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.30 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.31 bouwwerken van algemeen nut

Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.

1.32 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)

De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren - horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4m² daaronder begrepen - voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5m.

1.33 calamiteit

Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving e.d.

1.34 carport

Een aangebouwde of vrijstaand bijgebouw, bestaande uit een (semi) gesloten dakconstructie, ondersteund door palen of kolommen bedoeld voor het stallen van één of meerdere (motor)voertuig(en), met maximaal twee gesloten wanden; de wanden van de bebouwing waartegen wordt aangebouwd kunnen als ondersteuningsconstructie fungeren.

1.35 dakhelling

Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.

1.36 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder supermarkten voor zover deze supermarkten niet groter zijn dan 250m² wvo (winkelvloeroppervlakte). Tevens dient onder detailhandel te worden verstaan additionele horeca als bijbehorende voorziening, evenals afhaalgelegenheden van direct voor consumptie geschikte etenswaren en/of maaltijden (zoals een afhaalrestaurant of broodjeszaak zonder zitgelegenheid.

1.37 dienstverlening

Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.

1.38 erf

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels per bouwperceel aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.39 erker

Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.

1.40 functionele eenheid

Hieronder wordt verstaan:

  1. een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd;

  2. het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.

1.41 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.42 gebruiksoppervlakte (gbo)

De vloeroppervlakte van ruimte(n) tussen de opgaande scheidingsconstructies bepaald overeenkomstig NEN 2580 waarbij garage's, bergingen, inpandige loggia's/balkons en andere niet voor bewoning geschikte ruimten niet meegerekend worden.

1.43 gestapelde woning

Een woning, onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.

1.44 grondgebonden woning

Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.

1.45 groothandel

Het bedrijfsmatig te koop of ter gebruik aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop / gebruik, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.46 hoofdgebouw of hoofdbebouwing

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.47 hoogteaccent

Een ondergeschikt deel van een hoofdgebouw dat hoger is dan de overige delen van het hoofdgebouw, dat tot doel heeft specifieke functies in het hoofdgebouw en/of de stedenbouwkundige context van het hoofdgebouw te benadrukken.

1.48 houtopstand

Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.

1.49 huishouden

Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld: De huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur).

1.50 kantoor

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.

1.51 langzaam verkeer

Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.

1.52 logies

Het gedurende een relatief kort tijdsbestek verstrekken van verblijf aan personen, die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.53 logiesgebouw

Een verblijfsgebouw waarbij het bieden van tijdelijk onderdak aan mensen centraal staat, niet zijnde een maatschappelijke voorziening.

1.54 maatvoeringsvlak

Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.

1.55 mantelzorg

Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

1.56 monumentale boom

Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan

1.57 netto vloeroppervlak (n.v.o.)

De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.

1.58 nokrichting

Hoogste gedeelte van een dak met hellende vlakken, t.w. waar beide vlakken elkander snijden.

1.59 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties t.b.v. gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing,

waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.60 onbebouwd erf

Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.

1.61 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20m boven peil.

1.62 ondergeschikte delen van een bouwwerk

Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, luchtbehandelings-/ventilatieinstallatie, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, gevelisolatie (al dan niet met bijbehorende ommanteling), draagconstructies e.d. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.

1.63 onderkomen

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.

1.64 onzelfstandige wooneenheid/eenheden

Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.

1.65 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.66 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.

1.67 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.68 peil (straatpeil)

Hieronder wordt verstaan:

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.69 perceel

Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.

1.70 plangrens

Een weergegeven lijn die de grens van het plan: aanduidt.

1.71 risicovolle inrichting

  1. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van zeer kwetsbare, kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

  2. een inrichting waarvoor krachtens het Activiteitenbesluit regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;

  3. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.

1.72 ruimtelijke ontwikkelingen

Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.

1.73 speelvoorzieningen

Voorzieningen ten dienste van sport en spel.

1.74 straatpeil

Zie: peil (straatpeil).

1.75 studentenhuisvesting

Woningen bestemd voor personen die voltijd studeren aan universiteit, hogeschool of MBO opleiding.

1.76 uitbouw

Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht

ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.77 verblijfsvoorzieningen

Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.

1.78 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf

Hieronder wordt verstaan het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken

1.79 voorgevelrooilijn

De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.

1.80 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn t.b.v. een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten e.d.

1.81 weg

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.82 wet geluidhinder

De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.

1.83 wet milieubeheer

De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.

1.84 wonen

Hieronder wordt verstaan:

  1. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. waarbij de nadruk ligt op (nagenoeg) zelfstandige bewoning. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;

  2. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);

  3. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als 'aan huis verbonden beroep', zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.

1.85 woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een 'aan huis verbonden beroep'.

1.86 zorgwoningen

Woningen bedoeld voor mensen met een verstandelijke beperking, die langdurig extramurale zorgverlening nodig hebben. Vanuit de woningen is zorg op afroep of 24-uurszorg beschikbaar vanuit een verpleeg- of verzorgingstehuis of woon-zorgcentrum.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd - Lint

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:

  1. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. de brandveiligheid;

  5. de milieusituatie;

  6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

  1. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;

  2. de vorm, afmetingen en plaatsing van de bebouwing boven een hoogte van 10m boven het straatpeil in een strook ter diepte van 3m achter de voorgevelrooilijn in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld;

  3. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6m boven het straatpeil indien de maximale hoogte niet meer bedraagt dan 10m, zulks in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. de brandveiligheid;

  5. de milieusituatie;

  6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  7. parkeergelegenheid op eigen terrein;

  1. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;

  2. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6m boven het straatpeil in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), mede bestemd voor bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken en de inrichting en het gebruik van de gronden voor zover de gronden zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie (dubbelbestemming), indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Ondergrondse bouwwerken

7.2 Hoofdtoegang woningen

7.3 Onbebouwd terrein bij gebouwen

7.4 Ruimte tussen bouwwerken

7.5 Bouwen in nabijheid van beschermwaardige bomen

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 luchtvaartverkeerzone

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  4. voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;

  2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.

10.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting e.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

10.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;

  2. vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken;

onder voorwaarde dat de maximale hoogte niet meer mag bedragen dan 10m.

10.4 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1 Wijzigingsbevoegdheid reconstructie, herverkaveling of renovatie

  1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:

  1. de reconstructie of herverkaveling van een (deel van een) bouwblok met in het ongerede geraakte, al dan niet complexgewijze bebouwing waarvan de functie wordt beëindigd;

  2. de reconstructie van een (deel van een) bouwblok waarbij de functie geheel of grotendeels wordt gehandhaafd, maar (infra-) structuur, ontsluiting, verkaveling e.d. worden aangepast;

  3. de reconstructie, herverkaveling of renovatie van een gebouw of een bouwblok waarbij nieuwe rooilijnen kunnen worden weergegeven;

  4. de ontsluiting of herverkaveling van het gebied ten einde nieuwe bestemmingen 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijf' projecteren;

  5. de herverkaveling van het gebied of om tot een optimale verkaveling te komen, door aangrenzende bestemmingen voor openbaar gebied ('Verkeer', 'Verkeer - Verblijf' e.d.) geheel of deels om te zetten in een nieuw te realiseren bestemming binnen die herverkaveling, of deze bestemmingen geheel of deels elders in de nieuwe verkaveling onder te brengen;

  1. er mag geen sprake zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid;

  2. na wijziging zijn de regels van het bestemmingsplan hierop van toepassing.

11.2 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:

  1. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ''Verkeer' (V), dan wel 'Verkeer - Verblijf' (V-VB) te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:

  1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25m;

  2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;

  1. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

Artikel 12 Algemene Procedureregels

Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Algemene regels inzake nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;

  2. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;

  3. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;

  4. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en open erven.

13.2 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

13.3 Parkeerregeling

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;

  2. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  3. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;

  4. het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;

  5. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

  3. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

  4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Dit plan wordt aangehaald als bestemmingsplan "Theresia-Loven-Besterd 2016, 9e herziening (Seringenhof naast 29a)

Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied

1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de realisatie van één grondgebonden woning op het perceel aan de Seringenhof, naast huisnummer 29a. Het betreft het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Tilburg, sectie N, nummer 11559.

Het perceel aan de Koestraat 152 is heel diep en strekt zich uit van de Koestraat tot aan de Seringenhof. De bedrijfsbebouwing op het perceel wordt niet meer gebruikt en het perceel aan de Seringenhof wordt nu afgesloten door een tuinmuur. Dit is een dissonant in het straatbeeld en het is wenselijk om het straatbeeld af te maken en de wand te sluiten met een woning in dezelfde vorm en hoogte als de bestaande bebouwing in de straat. De mogelijkheid voor grondgebonden woningen met tuin dicht bij het centrum is een woningtype voor een doelgroep waar veel behoefte aan is in de stad.

[image]

straatbeeldfoto (bron: Google)

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied betreft de achterzijde van het perceel Koestraat 152 aan de Seringenhof en gelegen naast Seringenhof 29a. Dit perceel staat kadastraal bekend als gemeente Tilburg, sectie N, nummer 11559.

[image]

Ligging plangebied in Tilburg

1.3 Voorgaande Plannen

Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het op 17 oktober 2016 vastgestelde bestemmingsplan "Theresia-Loven-Besterd 2016". Daarnaast zijn de volgende paraplu bestemmingsplan op het perceel van toepassing:

  • Tilburg, Parkeerregeling 2017 (onherroepelijk 07-08-2018);

  • Tilburg, Appartementen 2019 (onherroepelijk 17-12-2019);

  • Tilburg, Parapluplan detailhandel (conceptplan).

In dit bestemmingsplan "Theresia-Loven-Besterd 2016" is het plangebied voorzien van de bestemming 'Gemengd - Lint', waarbij grotendeels ook de functieaanduiding 'erf' op het perceel Koestraat 152 van toepassing is. Omdat een bouwvlak ontbreekt aan de achterzijde van het perceel aan de Seringenhof, is het niet mogelijk om hoofdgebouwen op te richten. Daarom is deze herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.4 Ruimtelijke En Functionele Structuur

De Koestraat is onderdeel van de oude lintstructuur van de stad. Vroeger lagen aan deze structuur de bedrijven en fabrieken. Het waren gemengde gebieden met een mix van bedrijven groot en klein en detailhandel. In de loop van de tijd is de functie van gebied met voorzieningen en economische dynamiek aan een aantal linten verdwenen. Ook in de Koestraat is de dynamiek afgenomen en is het karakter van de straat veranderd. De straat kenmerkt zich nu door veel woningbouw met nog een enkel bedrijfje of winkel.

Het perceel aan de Koestraat is daarom (vanuit het verleden) heel diep en de bedrijfsbebouwing op het perceel wordt door de economische teruggang van het lint niet meer gebruikt. De verwachting is dat de economische dynamiek ook niet meer terug komt op dit lint.

We moeten zuinig omgaan met ruimte in de stad en leegstand en verloedering voorkomen. Deze situatie kan verbeterd worden.

Het perceel biedt de mogelijkheid voor de bouw van een grondgebonden woning met tuin, omdat het perceel grenst aan de Seringenhof. De woning kan worden gebouwd achter op het perceel. De woning moet georiënteerd en ontsloten worden op de Seringenhof. Op het binnenterrein is de mogelijkheid aanwezig om parkeerplaatsen te realiseren via de onderdoorgang van het pand Koestraat 152. Er blijft door de splitsing van het perceel een goede woonkavel over met voldoende maat. De mogelijkheid voor een grondgebonden woning met tuin dichtbij het centrum is een woningtype voor een doelgroep waar veel behoefte aan is in de stad.

De achterkant van de locatie aan de Koestraat grenst nu aan de Seringenhof en wordt afgesloten door een tuinmuur. Dit is nu een dissonant in het straatbeeld, de straatwand heeft nu een 'gat'. Het is wenselijk om het straatbeeld af te maken en het 'gat' op te vullen met woonbebouwing, in dezelfde stijl als de straat.

De straatwand moet afgemaakt worden op een wijze die past bij de strak vormgegeven bebouwing aan de Seringenhof. De karakteristiek van de straat is bebouwing in 2 lagen in een witte baksteen met een horizontale geleding. De nieuwbouw zal zich moeten voegen naar de architectuur van de straat. De vormgeving van de bebouwing in de Seringenhof is zeer eenduidig en uitgesproken. Het is wenselijk dat de toekomstige bebouwing zich hier aan aanpast zodat er een samenhangend straatbeeld ontstaat. Dit betekent dat de bebouwing maximaal uit 2 lagen bestaat. Vanwege ramen in de zijgevel op de perceelsgrens van Seringenhof 29a is het niet mogelijk om op de perceelsgrens te bouwen. Vanuit het burgelijk wetboek dient minimaal een afstand te worden aangehouden van 2m ten opzichte van de perceelsgrens. Dit betekent dat het bouwen van één grondgebonden woning mogelijk is.

[image]

Beeld van vormgeving en architectuur Seringenhof (bron googlemaps)

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader

2.1 Rijk

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking

getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch

wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is

op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de

inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van

de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op

doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels

opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en

deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan

bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde

projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.

Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.

Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van

de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro

vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.

In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de

bij het Barro behorende kaarten.

De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen.

Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van

strijdigheid met nationale belangen.

2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.

Uit de jurisprudentie blijkt dat voor kleinschalige ontwikkelingen de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. In de overzichtsuitspraak ladder voor duurzame verstedelijking van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724 ) is aangegeven dat een bestemmingsplan dat voorziet in niet meer dan 11 woningen in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt.

Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van één grondgebonden woning mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en dat daardoor de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is op de voorgenomen ontwikkeling.

2.2 Provincie

2.2.1 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?

  5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.

Elk van de vijf hoofopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie zijn uitgewerkt in specifieke aandachtspunten. Voor de beoogde ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten een rol spelen.

  • De provincie gaat uit van meervoudig en zorgvuldig ruimtegebruik. Door een integrale benadering wordt de claim op de schaarse ruimte zo beperkt mogelijk gehouden.

  • De provincie streeft naar een stedelijk netwerk dat de gezondheid en het leefklimaat van de Brabanders versterkt. Dat betekent dat de provincie aandacht heeft voor de milieukwaliteit en een aantrekkelijke en bereikbare groene omgeving en voorzieningenstructuur. Nabijheid en menging van wonen, werken, voorzieningen, parken en natuur draagt niet alleen bij aan gezondheid, maar nodigt ook uit tot sociale contacten en draagt daardoor bij aan de sociale cohesie binnen steden en dorpen.

  • De provincie zet in op het vergroten van nabijheid als strategie om groei van de (auto)mobiliteit te beperken. Nabijheid en functiemenging van wonen, werken en voorzieningen dragen bij aan de ontwikkeling van nieuwe (en vernieuwing van) economische activiteiten.

2.2.2 Structuurvisie ruimtelijke ordening

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een

actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijke

onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar

2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet

rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke

ordening biedt.

2.2.3 Interim omgevingsverordening

Provinciale Staten hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening vastgesteld. Deze verordening is op 5 november 2019 in werking getreden.

In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.

In de Interim omgevingsverordening staan omgevingswaarden, algemene regels die de gemeente rechtstreeks binden (rechtstreeks werkende regels) en regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen (instructieregels). In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Interim omgevingsverordening de gemeenten wèl rechtstreeks.

Project in relatie tot Interim omgevingsverordening

Het plangebied maakt in de Interim omgevingsverordening onderdeel uit van het werkingsgebied "Stedelijk gebied" en de onderverdeling 'stedelijk concentratiegebied'. De ontwikkeling kan gezien worden als een duurzame stedelijke ontwikkeling. Binnen de bestemming 'Gemengd - Lint' maakt 'wonen' reeds deel uit van de bestemming, waardoor geen sprake is van een nieuw ruimtebeslag. Met het toekomstige bouwplan wordt een open ruimte in de straatwand aan de Seringenhof ingevuld. Geconcludeerd wordt, dat voldaan is aan het beginsel van zuinig ruimtegebruik.

2.3 Gemeente

2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

  • People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

  • Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

  • Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

  • de Brabantstrategie

  • de Regiostrategie

  • de Stadsstrategie.

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

De vier stedelijke knooppunten:

  • Binnenstad van de 21e eeuw

  • Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing

  • Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven

  • Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant

De drie stadsregionale parken zijn:

  • Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven

  • Stadsregionaal park Stadsbos013

  • Stadsregionaal park Noord

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

De drie stedelijke knooppunten zijn:

  • Bedrijvenpark Zuid

  • Zorgcluster Leijpark

  • Duurzaam energielandschap Noord

De twee ecologische verbindingszones:

  • Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.

  • Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

  • Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten

  • Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig

  • Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk

  • Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.

  • Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners

  • Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal

  • Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar

  • Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen

  • Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers

  • Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in

het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

Project in relatie tot Omgevingsvisie Tilburg 2040

Het plangebied ligt niet binnen een gebied met een bovenlokale of regionale betekenis. De Brabant- en regiostrategie zijn niet van toepassing. Het plangebied maakt onderdeel uit van het stedelijk gebied. De beoogde woning draagt bij aan de differentiatie in woonmilieus zoals volgt uit de stadsstrategie.

Hoofdstuk 3 Thematische Beleidskaders

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand

3.2.1 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.

3.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg

3.3.1 Historische geografie

  • In het gebied Theresia-Loven-Besterd lijkt met name Loven - Enthoven zich al in een zeer vroeg stadium te hebben ontwikkeld, terwijl ook de waterlopen bij de Veldhoven en Loven in aanmerking komen als oorsprongsgebied voor Tilburg.

  • Op de kaart van Diederik Zijnen uit circa 1760 komen in het plangebied de volgende nederzettingen en gehuchten voor: in het westen de Noordhoek, de Logt en de Veldhoven. Langs de noordgrens de Veldhovensche Hoek (op de samenkomst van de huidige Veldhovenring en Groeseindstraat) en de Veldhovensche Molen (nu Rosmolenplein), in het uiterste zuidoosten lag het gehucht Enthoven. Daartussen een aantal akker- en weidegronden waaronder een deel van De Schijf en De Besterd of Bystere.

  • Tot 1900 is het plangebied nagenoeg onbebouwd akkerland.

  • Het plangebied behoort bij de wijk Loven en wordt in de eerste decennia van de twintigste eeuw ingevuld met woningbouw met veel binnenwijkse bedrijven, onder meer langs de Koestraat en de Enschotsesraat. De wijk heeft een vrij hoge bebouwingsdichtheid met relatief weinig groen.

  • In de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw zijn vervolgens de buurten rondom het Molenbochtplein, het Rozenplein en het Theresiaplein tot stand gekomen. Deze drie buurten vormen duidelijk herkenbare stedenbouwkundige en architectonische eenheden.

  • De Seringenhof kreeg zijn naam in 1987 nadat een fabriekscomplex tussen de Koesraat en Enschotsestraat grotendeels gesloopt was.

  • Het plangebied wordt aan de zuidzijde ruwweg begrensd door het na 1987 aangelegde park De Horion.

3.3.2 Archeologie

  • AMK: in of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen terreinen gelegen die zijn opgenomen in de Archeologische Monumenten kaart van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

  • IKAW: het plangebied is niet gekarteerd op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden.

  • ArWaTi: het plangebied Theresia-Loven-Besterd is gelegen in een zone met een hoge archeologische verwachting die niet op perceelniveau is uitgewerkt.

  • In de omgeving van het plangebied is geen archeologisch onderzoek uitgevoerd, noch vondsten bekend in de archeologische database ArcheoLink.

  • Het plangebied ligt op de paleogeografische basiskaart Tilburg op de centrale oost-west georiënteerde dekzandrug onder het centrum van Tilburg.

  • De archeologische verwachting van het plangebied is laag vanwege eerdere bodemverstoringen door de gesloopte fabrieksarchitectuur.

  • Met de bouw van 1 woning zal er slechts van een geringe bodemverstoring sprake zijn. Er is dan ook geen archeologisch vervolgonderzoek nodig.

3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

  • In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen op grond van de Erfgoedwet 2016 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten.

  • De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). In de directe nabijheid van het plangebied komen aan de Koestraat en de Enschotsestraat enkele panden voor uit die periode die over enige cultuurhistorische waarde beschikken.

  • Historische structuren. De ruim ten zuiden van et plangebied gelegen spoorlijn Tilburg- 's-Hertogenbosch/Eindhoven is een historisch geografische lijn van hoge waarde. Het spoor werd in 1865 aangelegd en in 1961 uitgevoerd als hoogspoor.

  • Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.

3.3.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast.

Voor archeologie wordt vanwege de lage archeologische verwachting in het plangebed in combinatie met de geringe omvang van nieuwe bodemverstoring geen vervolgonderzoek noodzakelijk geacht.

3.4 Volkshuisvesting

De splitsing van een kavel waardoor een nieuw bouwblok ontstaat voor de realisatie van een woning aan de Seringenhof naast 29a verlangt vanwege het beperkte aantal geen toetsing of onderbouwing volgens de Ladder voor Duurzame stedelijke ontwikkeling. Alhoewel toetsing niet nodig is past het plan in de gemeentelijke woningbouwopgave en voldoet het aan de beleidsdoelen in de Woonagenda, met name wat betreft het leveren van een bijdrage in de opgave voor grondgebonden wonen. Voor het verder verloop van de planontwikkeling wordt aanbevolen de woning te laten voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen.

3.5 Groen En Speelruimte

3.5.1 Bomenbeleid Tilburg

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:

  • Bomenverordening 2017

  • Beoordelingscriteria houtopstanden

  • Nota 'overige houtopstanden'

  • Boomwaarde zoneringskaart 2017

  • Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen

Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.

Bomenverordening 2021

In maart 2021 is de Bomenverordening 2021 vastgesteld welke per september 2021 in werking is getreden.

Deze verordening heeft geen betekenis voor projecten die ruim voor de vaststelling van de nieuwe verordening

in voorbereiding waren, waaronder onderhavig project. Voor de beoordeling van de effecten op de bomen in

dit plan kan aangesloten worden bij de Bomenverordening Tilburg 2017. Deze verordening biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met

bijbehorende regels

Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)

Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.

Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)

Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.

Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)

In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.

Maatregelen in bestemmingsplan

De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart.

De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.Hiervan kan worden afgeweken indien uit een Bomeneffectanalyse volgt

dat er geen schade aan de bomen ontstaat.

Volgens de bomendeskundige van de gemeente levert het bouwen van de woning geen probleem op voor de bestaande bomen en is het opstellen van een BEA niet nodig indien de randvoorwaarden zoals omschreven in de bomenposter ‘werken rond bomen’ tijdens de bouw gehanteerd worden. De bomenposter is bekend bij initiatiefnemer en is als bijlage 7 'Bomenposter - werken rondom bomen' in de toelichting opgenomen. De bestaande boom op het perceel van initiatiefnemers en gesitueerd tegen de erfscheiding aan de Seringenhof dient te worden gekapt. Deze boom veroorzaakt op dit moment reeds schade aan de bestaande gevel van het bijgebouw waarbij de muur weggedrukt wordt en gescheurd is.

3.5.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

3.5.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de

mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

Doelstellingen nota biodiversiteit

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  1. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  1. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.

Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).

3.6 Verkeer En Parkeren

3.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

3.6.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

  • Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;

  • In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;

  • Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;

  • Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;

  • Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.

3.6.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' (Bijlage 1) zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd. Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is er voor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.

Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.

3.6.4 Verkeer en parkeren in het plangebied

Ligging plangebied en omliggende wegenstructuur

Het plangebied ligt in de wijk Oud-Noord, binnen het Ringbanen stelsel en aan de Seringenhof. Het betreft een erftoegangsweg met een maximaal toegestane snelheid van 30 km/uur. De Seringenhof is een doodlopende straat voor gemotoriseerd verkeer. De Seringenhof ligt binnen een parkeerverbodszone.

Openbaar vervoer en afvalinzameling

De Seringenhof maakt geen onderdeel uit van een busroute. Binnen loopafstand liggen wel bushaltes aan de Besterdring en de Enschotsestraat. Voor de afvalinzameling gelden de richtlijnen zoals deze door het BAT zijn opgesteld. Tevens moet het gebied bereikbaar zijn voor noodhulpdiensten volgens de bijbehorende bereikbaarheidseisen.

Parkeren

Het aantal parkeerplaatsen dat benodigd is voor de nieuwe ontwikkeling moet voldoen aan de vastgestelde normen van de gemeente Tilburg zoals vastgelegd in de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' (bijlage 1).

De Seringenhof is volgens de nota gelegen binnen zone B (de Koestraat is gelegen binnen zone A). Voor grondgebonden woningen binnen zone B waarbij uitgegaan wordt van het realiseren van een grondgebonden woning langs de Seringenhof met een oppervlakte > 130 m² bvo bedraagt de parkeernorm 1 voor bewoners en 0,3 parkeerplaats voor bezoekers, totaal 1,3 parkeerplaats.

Afronding van de norm naar beneden houdt in dat 1 parkeerplaats benodigd is voor het realiseren van de woning aan de Seringenhof.

[image]

De parkeerplaats wordt aangelegd op het binnenterrein van het perceel Koestraat 152 waarvan het perceel aan de Seringenhof deel uitmaakt. Op het binnenterrein worden minimaal 4 parkeerplaatsen aangelegd ten behoeve van het pand Koestraat 152 en voor de (te realiseren) woning aan de Seringenhof. De bereikbaarheid van het binnenterrein is gewaarborgd via de onderdoorgang die gelegen is aan de Koestraat 152. In de regels van het bestemmingsplan wordt de aanleg van de parkeerplaats en het behoud na realisering van de woning aan de Seringenhof vastgelegd.

[image]

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan

4.2 Milieueffectrapportage

4.2.1 Algemeen

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een m.e.r. beoordeling opgesteld moet

worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

  1. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;

  2. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

ad. a.

In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke

activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt

zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig.

Bij de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer, worden de

concrete omstandigheden afgewogen, waarbij onder meer aspecten als de aard en omvang van de voorziene

wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen (zie o.a. uitspraak RvS ECLI:NL:RVS:2019:1879). Gelet

hierop wordt de bouw van één woning niet aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Weliswaar

verandert het gebruik van het perceel door de toevoeging van één woning, maar het ruimtebeslag van de

voorziene bebouwing is te beperkt om aangemerkt te worden als een stedelijk ontwikkelingsproject als

bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

Daarnaast leidt de beoogde functie niet tot een nieuwe functie op grond van het geldende bestemmingsplan.

ad b.

Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft

derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied

betreft het gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen op ca.3,5km van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

4.2.2 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r beoordeling

Voor dit plan is een aanmeldnotitie opgesteld op basis waarvan is beoordeeld of het noodzakelijk is een m.e.r. op te stellen (bijlage 4). De aanmeldnotitie is getoetst aan de hand van de drie hoofdcriteria (de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van het project) van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn. Naar aanleiding van deze toetsing is geconcludeerd dat het project niet leidt tot milieueffecten van een dusdanige omvang dat sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu'. De effecten blijven beperkt tot het project en zijn directe omgeving.

Op 12 januari 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg besloten dat voor het initiatief met betrekking tot het bouwen van één grondgebonden woning gelegen aan de Seringenhof geen milieueffectrapportage (m.e.r.) behoeft te worden opgesteld (bijlage 5).

Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.

4.3 Milieuhinder Bedrijven

Bij het beoordelen van de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG-brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

Alle bedrijven, waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht in de milieucategorie waartoe het bedrijf behoort en is gebruikt om de bestaande, binnen het plangebied gelegen, bedrijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren.

Ten aanzien van het plangebied.

Op basis van de hierboven genoemde inventarisatie bestaat er vanuit bedrijven en milieuzonering geen bezwaar tegen de in dit plan voorgestelde ontwikkeling.

Geitenmoratorium

In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2). Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.

De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) moet ook aan de zgn. omgekeerde werking worden getoetst. Hiervoor heeft het college op d.d. 14 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld.

Dit houdt in dat:

  1. wooninitiatieven binnen stedelijk gebied (zgn. inbreidingslocaties) zonder meer worden toegestaan;

  2. kleine woningbouwinitiatieven buiten de bebouwde kom worden toegestaan met een maximum van 5 Ruimte voor Ruimte-woningen in ruil voor het inleveren van vergunde fosfaatrechten binnen de gemeentelijke grenzen;

  3. met initiatiefnemers worden afspraken gemaakt om potentiële bewoners van nieuwe woningen binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij te informeren over de gezondheidsrisico's;

  4. nieuwe initiatieven met de planologische bestemmingen kinderdagverblijf, verzorgingshuis, verpleeghuis en zorgwoning niet worden toegestaan binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij;

  5. de overige initiatieven waarvoor een ruimtelijke afweging nodig is en niet passen in bovenstaande criteria worden voorgelegd aan de GGD voor screening van de gezondheidsrisico's.

Wanneer nieuwe onderzoeken tot andere inzichten over gezondheidsrisico's in relatie tot geitenhouderijen leiden zal een nieuw beleidsvoorstel worden gedaan.

Ten aanzien van het plangebied.

Er bevinden zich binnen 2 kilometer van het plangebied geen geitenhouderijen. Het geitenmoratorium is daarmee niet van toepassing.

4.4 Externe Veiligheid

4.4.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

  1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);

  2. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;

  3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

4.4.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

In de bij dit plan gevoegde 'Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico' (bijlage 2) zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van het spoor Breda-Tilburg-Vught en de Rijksweg A58. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.

4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:

  • Kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;

  • Geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;

  • Bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;

  • Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;

  • Beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.

Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

4.4.4 Conclusie en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoor Breda-Tilburg-Vught en de Rijksweg A58. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage 'Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico'). Voor de verantwoording is het standaardadvies van de Brandweer Midden- en West-Brabant gebruikt ( bijlage 3). De brandweer Midden -en West Brabant heeft d.d. 29 oktober 2020 advies uitgebracht, de relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

  • De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar van risicobronnen in de omgeving van het plangebied vormt geen belemmering voor het initiatief;

  • Aangezien het plan op > 200 meter van de relevante transportroutes gevaarlijke stoffen ligt, is nadere beschouwing van het groepsrisico niet nodig;

  • De bereikbaarheid van het plangebied is goed;

  • Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit;

  • Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings- en alarmeringssysteem), dit biedt de mogelijkheid de bewoners tijdig te waarschuwen;

  • De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten;

  • Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Bij mechanische ventilatie heeft het de voorkeur dat deze in de meterkast kan worden uitgezet. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk;

  • De brandweer voldoet aan de opkomsttijd conform het dekkings- en spreidingsplan.

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

4.5 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

4.6 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

4.6.1 Wegverkeerlawaai

De nieuwe woning is gelegen binnen de zone van wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). Dit betreft de Besterdring. Omdat de nieuwe woning geheel wordt afgeschermd door de aanwezigheid van bestaande bebouwing tussen de Besterdring en de nieuwe woning is het aannemelijk dat de voorkeurgrenswaarde van 48 dB voor een nieuwe situatie niet wordt overschreden. De nieuwe woning wordt blootgesteld aan de geluid afkomstig van de aanwezige 30 km/uur wegen zoals de Elsenhof, de Enschotsestraat en de Koestraat. Gelet op de ligging van de nieuwe woning ten opzichte van deze 30 km/uur wegen is het aannemelijk dat de woning beschikt over minimaal één geluidluwe (achter)gevel en een geluidluwe buitenruimte in de vorm van een tuin waarmee gesteld kan worden dat voor de nieuwe woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en derhalve een goede ruimtelijke ordening.

4.6.2 Railverkeerlawaai

De nieuwe woning liggen binnen het "aandachtsgebied" van het spoortraject Tilburg - 's-Hertogenbosch. Gelet op de afstand tot het spoor (ca. 357 meter) en de aanwezige bebouwing tussen het spoor en de nieuwe woning, is het aannemelijk dat de voorkeurgrenswaarde van 55 dB voor een nieuwe situatie niet wordt overschreden.

4.6.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

4.6.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

4.7 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van één grondgebonden woning. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Daarnaast worden er geen luchtgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' gerealiseerd.

Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

4.8 Geur

4.8.1 Industriële geurhinder

Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.

Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.

Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.

De planlocatie bevindt zich niet in de nabijheid van bedrijven met een relevante geuremissie. Het aspect geur is daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8.2 Agrarische geurhinder

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

De planlocatie bevindt zich niet in de nabijheid van agrarische bedrijven met een relevante geuremissie. Het aspect geur is daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

De huidige bestemming van het perceel zal iets gevoeliger worden. De huidige bedrijfsruimte zal worden gesloopt en worden vervangen door een woning met achtertuin.

4.9.1 Bodembeleid gemeente Tilburg

Naast het bovengenoemde, landelijk erkende onderzoeksprotocol zijn voor de beoogde functiewijziging nog de volgende gemeentelijke beleidskaders van belang.

Nota "In goede aarde"

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

4.9.2 Bodemkwaliteit plangebied

Er is geen bodemonderzoek bij het bestemmingsplan ingediend. Tevens zijn er voor het bestemmingsplangebied geen bodemonderzoeken in het bodeminformatiesysteem bekend. Van de locatie Koestraat 152, waar het bestemmingsplangebied nu nog onderdeel van uitmaakt, is bekend dat ter plaatse een ondergrondse tank in gebruik is geweest. Deze tank was meer westelijk, richting de Koestraat gesitueerd. Deze tank is in 1998 KIWA-gecertificeerd gesaneerd. In 2000 is een bodemonderzoek ter plaatse van de Seringenhof uitgevoerd. Hierbij zijn maximaal licht verhoogde gehalten in grond en een matig verhoogd loodgehalte in het grondwater aangetoond. Voor het overige zijn geen actuele bodemonderzoeken bekend.

4.9.3 Conclusie

Voor het afwijken van het huidige bestemmingsplan is geen bodemonderzoek noodzakelijk. Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning in het kader van de beoogde nieuwbouw zal (vermoedelijk) echter wel een bodemonderzoek worden geëist. De definitieve noodzaak van een actueel bodemonderzoek kan pas worden vastgesteld bij het beoordelen van de bouwplannen. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met een eventuele toekomstige tuin, indien dit een onderdeel is van het nieuwe gebruik.

4.10 Natuur En Ecologie

4.10.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

  • Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn)

  • Overige inheemse broedvogels

  • Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn

  • Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant)

  • Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

4.10.2 Analyse plangebied

Het plangebied bestaat uit het perceel aan de Koestraat 152 te Tilburg. Het plan is om het perceel te splitsen in twee kadastrale percelen. Aan de zijde van de Seringenhof, naast nummer 29a, wordt daarna een nieuwe woning gebouwd. In de huidige situatie betreft het te bebouwen oppervlak een tuin en deels bebouwd terrein. Voorafgaand aan de voorgenomen ontwikkeling is een bestemmingsplanwijziging nodig om perceel 11559 te splitsen. Onderliggend advies gaat in op de bestemmingsplanwijziging.

[image]

Plangebied: binnen het gele vlak zal de nieuwe woning worden gerealiseerd.

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Kampina & Oisterwijkse Vennen op 3.5 kilometer afstand tot het plangebied. Gezien deze afstand tot Natura 2000-gebiden zijn effecten als gevolg van fysieke aantasting, aantasting door verstoring van licht, geluid, trilling en menselijke activiteit op voorhand uit te sluiten. Negatieve effecten als gevolg van de uitstoot van stikstof zijn eveneens niet te verwachten.

Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op 850 meter van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.

Soortenbescherming

  • Vleermuizen

Het plangebied ligt binnen het gebied waar het "Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg" van toepassing is en gebruik gemaakt kan worden van de gebiedsontheffing voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen. Om te bepalen of het gebruik van de gebiedsgerichte ontheffing nodig is, is een quickscan flora en fauna nodig voor de ontwikkeling. Uit de quickscan moet blijken of de gebiedsgerichte ontheffing nodig is voor de ontwikkeling. Daarnaast kan middels de quickscan bepaald worden of aanvullende maatregelen ten behoeve van vleermuizen, huismus en gierzwaluw nodig zijn.

Omdat voor de ontwikkeling gebruik gemaakt kan worden van de ontheffing voor vleermuizen, huismus en gierzwaluw, is de bestemmingsplanwijziging haalbaar in het kader van deze soorten. Het plan is immers uitvoerbaar zowel indien deze soorten aanwezig zijn als indien deze soorten niet aanwezig zijn.

  • Broedvogels

Zoals reeds vermeld, kan ook voor gebouwbewonende huismus en gierzwaluw onder de gebiedsgerichte ontheffing gewerkt worden. Deze soorten vormen dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan of de bestemmingsplanwijziging. Andere gebouwbewonende vogels worden op basis van de kenmerken van de locatie niet verwacht. De bestemmingsplanwijziging kan dan ook doorgang vinden met het oog op deze soorten.

In en rond het plangebied zijn beplantingen aanwezig waar vogels in kunnen nestelen. Het gaat daarbij om vogelsoorten waarvan de nesten uitsluitend gedurende de broed- en nestperiode beschermd zijn. Deze beplantingen zullen moeten worden verwijderd voor de geplande ontwikkeling. Negatieve effecten op broedende vogels dienen te worden voorkomen door begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen te verwijderen buiten het broedseizoen. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. De Wet Natuurbescherming kent echter geen standaardperiode voor het broedseizoen, het gaat erom of er een broedgeval is. De genoemde periode kan daarom slechts als vuistregel worden gehanteerd.

  • Andere soorten

De aanwezigheid van andere strenger beschermde plant- en diersoorten is op basis van habitatvoorkeur en algemene verspreidingsgegevens (NDFF) met voldoende zekerheid uit te sluiten. Hooguit zijn in het gebied soorten te verwachten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen, zoals huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, mol, gewone pad, bruine kikker etc. Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.

Conclusie

  1. Negatieve effecten op het NNN zijn op voorhand uit te sluiten;

  2. Negatieve effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen zijn niet uit te sluiten. Voor vleermuizen gelden de volgende aanbevelingen:

  1. Laat een quickscan flora en fauna uitvoeren waaruit kan blijken dat verblijfplaatsen van vleermuizen mogelijk aanwezig zijn of uit te sluiten zijn. In het eerste geval dient:

  1. Men gebruik te maken van de gebiedsgerichte ontheffing voor vleermuizen, ofwel een nader onderzoek uit te voeren. Hieruit kan blijken dat alsnog een ontheffing nodig is;

  2. Toestemming van de gemeente te vragen indien gebruik gemaakt wordt van de gebiedsgerichte ontheffing. Aan het gebruik hiervan zijn voorwaarden gekoppeld;

  1. Negatieve effecten op jaarrond beschermde nesten van huismus en gierzwaluw zijn op voorhand niet uit te sluiten. Voor deze twee vogelsoorten geldt het volgende;

  1. Laat een quickscan flora en fauna uitvoeren waaruit kan blijken dat nestplaatsen van deze soorten mogelijk aanwezig zijn of uit te sluiten zijn. In het eerste geval dient;

  1. Men ofwel gebruik te maken van de gebiedsgerichte ontheffing, ofwel een nader onderzoek uit te voeren. Hieruit kan blijken dat alsnog een ontheffing nodig is;

  2. Toestemming van de gemeente te vragen indien gebruik gemaakt wordt van de gebiedsgerichte ontheffing. Aan het gebruik hiervan zijn voorwaarden gekoppeld;

  1. Negatieve effecten op in gebruik zijnde nesten van broedvogels zijn niet uit te sluiten. Aanbevolen wordt om buiten het broedseizoen te werken en een broedvogelcontrole voorafgaand aan de werkzaamheden uit te voeren. Uit deze controle kan blijken dat maatregelen ten behoeve van in gebruik zijnde nesten nodig zijn.

  2. Negatieve effecten op beschermde planten zijn uit te sluiten;

  3. Negatieve effecten op andere beschermde diersoorten zijn uit te sluiten;

  4. De mogelijke aanwezigheid van vleermuizen, huismus en gierzwaluw vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project. Derhalve is een bestemmingsplanwijziging mogelijk in het kader van de Wet natuurbescherming.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Bestaand Watersysteem

De belangrijkste kenmerken van het gebied zijn weergegeven in tabel 1.

Kenmerk

In plangebied

Stroomgebied

Waterbeheerders

Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg

Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel

Oppervlaktewater: waterschap De Dommel

Terreinhoogte

Tussen NAP+13,6 m en NAP+13,8 m

Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG)

Ca. NAP+11,9

Ontwateringdiepte

1,7 à 1,9 m

Bodem

sterkzandige leemlenzen dikker dan 1 meter

Riolering

Gemengde riolering

Afkoppelgebied

Niet van toepassing

Oppervlaktewater

In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen watergangen, zie afbeelding 1

Keur beschermde gebieden

Niet van toepassing, zie afbeelding 2

Tabel 1; Gebiedskenmerken

[image]

Afbeelding 1; Locatie plangebied ten opzichte van oppervlaktewater. Met een rode cirkel is het plangebied aangegeven

[image]

Afbeelding 2; Locatie plangebied (rode cirkel) ten opzichte van de beschermingsgebieden keur

In de bestaande situatie is het plangebied in gebruik als achtererf van een winkelpand aan de Koestraat 152. Het plangebied is voor ongeveer de helft bebouwd, de andere helft betreft onverhard terrein. Zowel in de Koestraat als het Seringenhof is gemengde riolering aanwezig. Regenwater wat valt op verharde oppervlakken wordt ingezameld en voert af op de riolering. Regenwater wat valt op de onverharde oppervlakken infiltreert in de bodem.

5.2 Beleidskader

Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.

Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Programma Water en Riolering (PWR) 2020-2023. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het PWR is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.

Toekomstige situatie

De ontwikkeling betreft het opsplitsen van het perceel waardoor aan de zijde van de Seringenhof een nieuwe woning wordt toegevoegd. Voor de nieuwe situatie wordt uitgegaan van de volgende gegevens:

Oppervlakken *

Oppervlak

(m²)

Verharding

(%)

Afvoerend

(m²)

Bouwvlak

120

100

120

Erf

307

60

184

Totaal (m²)

427

304

Tabel 2; Afvoerende oppervlakken in de plansituatie

* Bron: tekening verbeelding

5.3 Duurzaam Watersysteem

De eigenaar van de grond bepaalt de hoogten van het terrein / vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze terreinhoogten moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:

  • Voldoende ontwateringdiepte;

  • De water- en vochtigheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende voor de nieuwe functie van de ruimte;

  • De vuil- en regenwaterafvoer moet mogelijk zijn via de aangeboden/overeen te komen lozingspunten;

  • Aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de grens (T-hoogte);

  • Geen afvloeiend regenwater afwentelen buiten de (toekomstige) percelen;

  • Afdoende bescherming tegen overstroming bij extreme neerslag.

De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. In de bestaande situatie is de ontwateringdiepte voldoende voor de nieuwe functies. Hierom worden geen preventieve maatregelen vastgesteld om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen. Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.

In het kader van hydrologisch neutraal ontwikkelen is draineren van het plangebied uitgesloten.

Regenwater

Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren).

Mogelijkheden hiervoor zijn:

  • Minder terrein verharden;

  • Hergebruik van regenwater voor bijvoorbeeld toiletspoeling of wassen van voertuigen;

  • Groene daken;

  • Water opvangen in poelen, regentonnen e.d.;

  • Waterdoorlatende verharding;

Alle beetjes helpen, andere/innoverende ideeën zijn mogelijk.

In het PWR is beleid vastgesteld waarmee van iedere ontwikkeling verlangd wordt dat ze hier invulling aan geeft door in een vastgestelde bergingsopgave voor het plangebied te voorzien. De bergingsopgave bedraagt 60 mm, oftewel 60 l/m² verharding van de nieuwe situatie. Hiermee draagt het plangebied bij aan het hydrologisch neutraal (her)ontwikkelen van Tilburg.

Op basis van de aangenomen maximaal afvoerende oppervlakte van de toekomstige situatie (tabel 2) is daarmee voor de ontwikkeling een bergingsopgave vastgesteld van 304 m² x 0,06 m = 18 m³.

Als invulling wordt de toepassing van bovengrondse waterbergende voorzieningen als wadi, greppel en groene-/waterbergende daken als kansrijk gezien. De voorziening(en) worden voorzien van een overloop op de gemengde riolering in de Seringenhof in overleg met Gemeente Tilburg.

Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.

Huishoudelijk afvalwater

Het huishoudelijk afvalwater van de nieuwe woning voert af op de gemengde riolering in de Seringenhof.

5.4 Watertoets

De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het PWR 2020-2023. Conform deze aanpak kan het watertoets-proces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Opzet Planregels

6.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

6.2 Standaard Plansystematiek

6.2.1 Bouwvlak en erf

De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit plan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.

Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.

In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.

Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).

6.2.2 Bouwdiepte

De bouwdiepte is gerelateerd aan de dieptemaat van het betreffende bouwblok c.q. de bouwstrook. De Tilburgse standaardbouwdiepte bedraagt voor woningen 12 meter. In specifieke - bijvoorbeeld historisch zo gegroeide situaties - kan hiervan worden afgeweken.

6.2.3 Bouwhoogte

De volgende gebiedstypen worden onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een verschillende maximale bouwhoogte:

  1. structuurvisie Linten oude stad, onderverdeeld in:

  1. bedrijvige linten;

  2. rustige linten;

  1. hoofdstructuur nieuwe gebieden;

  2. overige gebieden.

Ingevolge de 'Structuurvisie Linten in de oude stad' is, zowel binnen bedrijvige linten als rustige linten, de maximaal toelaatbare hoogte 11m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van maximaal 15m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10m is toegestaan. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Met name vanwege het niet stedelijke karakter gelden voor de dorpen afwijkende maten die opgenomen zijn binnen de afzonderlijke bestemmingen: Wonen - 1, Wonen - 2 en Wonen - 3. Ook in het buitengebied en op bedrijventerreinen geldt een afwijkende regeling.

[image]

Structuurbeeld Plansystematiek

Ten aanzien van het plangebied.

Vanuit stedenbouwkundig oogpunt dient de nieuwbouw zich te voegen naar de architectuur van de straat. Dit betekent dat de bebouwing maximaal uit 2 lagen bestaat. De maximale bouwhoogte van de woning op het buurperceel Seringenhof 29a bedraagt +/- 6.50m. Op de verbeelding is daarom een maximale bouwhoogte van 6,50m aangegeven.

6.2.4 Goothoogte

De toegelaten hoogte is in het algemeen gerelateerd aan de afstand tot de meest nabije gevels. In de meeste gevallen komt dit neer op een goothoogte die gelijk is aan de bouwhoogte. In de regels wordt de goothoogte dan ook meestal gelijk gesteld aan de bouwhoogte, tenzij op de verbeelding met een maatvoeringsaanduiding een andere goothoogte wordt weergegeven. Bij afwijkende woningtypes en in bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd.

6.2.5 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:

  1. oppervlakte:

  1. 20m2 indien erf kleiner is dan 50m2;

  2. 40% van erf met maximum van 60m2 bij erf tussen de 50m2 en 500m2;

  3. 80m2 bij erf tussen de 500m2 en 1000m2;

  4. 100m2 bij erf vanaf 1000m2;

  1. bouwhoogte:

  1. maximaal 3m bij plat dak;

  2. bij schuin dak goothoogte maximaal 3m;

  3. bouwhoogte maximaal 4,5m.

N.B: op grond van de (landelijke) wettelijke regels voor vergunningvrij bouwen, kan er vaak meer gerealiseerd worden dan de bovenstaande standaardregeling doet vermoeden. Deze regeling maakt deel uit van de plansystematiek, omdat het Tilburgse 'erf' en het in het Besluit omgevingsrecht gedefinieerde 'achtererfgebied' niet noodzakelijkerwijs samenvallen.

6.3 Bestemmingen En Aanduidingen

De bestemming Gemengd - Lint is 1 op 1 overgenomen vanuit het geldende bestemmingsplan Theresia-Loven-Besterd 2016. Hierbij zijn de regels uit de van belang zijnde paraplubestemmingsplannen die onherroepelijk zijn, verwerkt in de regels van de bestemming Gemengd - Lint. De bestemming Gemengd - Lint is in het plangebied opgenomen vanwege de verplichting om op het binnenterrein voldoende (4) parkeerplaatsen aan te leggen en in stand te houden evenals de onderdoorgang aan de Koestraat onder het pand Koestraat 152. Voor toelichting op de bestemming Gemengd - Lint wordt derhalve verwezen naar het geldende bestemmingsplan Theresia-Loven-Besterd 2016.

In het bestemmingsplan Theresia-Loven-Besterd 2016, 9e herziening (Seringenhof naast 29a) is de volgende bestemming opgenomen:

  • Wonen.

Binnen deze bestemmingen zijn de volgende aanduidingen gebruikt:

  • erf

  • maximum bouwhoogte

  • maximum aantal wooneenheden

6.4 Bouw- En Gebruiksregels

Bouwregels

De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

Gebruiksregels

Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog En Vooroverleg

8.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 11 december 2020 gepubliceerd in het Gemeenteblad.

8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Omdat er geen rijks- of provinciale belangen betrokken zijn bij dit bestemmingsplan is het plan niet ingestuurd voor vooroverleg.

8.3 Omgevingsdialoog

Op 17 december 2020 is ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog de omgeving door de initiatiefnemer schriftelijke geïnformeerd over zijn voornemen om op de achterzijde van zijn perceel Koestraat 152 en gelegen langs de Seringenhof één woning te bouwen. Als bijlagen zijn de situering van het plangebied, een reactieformulier en de concept verbeelding aan de bewonersbrief toegevoegd. Omdat het slechts een kleine ontwikkeling betreft (1 woning) en vanwege de coronamaatregelen heeft de initiatiefnemer in zijn bewonersbrief aangegeven dat het zijn voorkeur heeft om niet persoonlijk in contact te treden. In de bewonersbrief zijn de omwonenden (Koestraat 144 en 144a en Seringenhof 1 t/m 19 en 22 t/m 38) gevraagd om binnen twee weken telefonisch, per post of via e-mail te reageren.

Op de bewonersbrief zijn 7 inhoudelijke reacties ontvangen. Daarnaast zijn nog 11 reactieformulieren ontvangen op één inhoudelijke reactie met alleen het woord 'Tegen' of met een korte toelichting op de reactie. Kort samengevat hebben de reacties betrekking op:

  • In het Seringenhof is al een (schrijnend) tekort aan parkeergelegenheid. Door "ontsluiting" van de huidige, blinde muur zullen er twee tot vier parkeerplaatsen verdwijnen;

  • Het is onduidelijk wat er komt. Komt er één woning of komen er meerdere woonunits/appartementen;

  • Een nieuwe woning met een (maximale) bouwhoogte van 6,5 meter tast de privacy van de omwonenden aan;

  • De bewoonster van het aangrenzende perceel Seringenhof 29a geeft aan dat ramen van haar garage en woonkamer (de betreffende de ramen van de woonkamer zijn thans niet in gebruik) komen te vervallen en dat zij dan in de garage geen daglicht meer heeft;

  • Het Seringenhof is een smalle, doodlopende straat. Bouwwerkzaamheden zullen daarom veel overlast geven;

  • De bouwwerkzaamheden zullen schade veroorzaken.

Bij e-mail van 7 januari 2021 is door de initiatiefnemer inhoudelijk gereageerd op de ingekomen reacties.

Omdat het perceel Koestraat 152 (inclusief het verzoek om herziening van het bestemmingsplan) tussentijds van eigenaar is gewisseld, hebben de nieuwe eigenaren/initiatiefnemers de dialoog met omwonenden overgenomen. Naar aanleiding van de bezwaren hebben zij het plan aangepast en de bewoners in hun e-mail van 27 september 2021 laten weten dat het parkeren op het binnenterrein van Koestraat 152 zal plaats vinden en er geen in-/uitrit zal komen op de Seringenhof.

Uit bezwaren van de buren Seringenhof 29a is gebleken dat in de zijgevel van hun woning raampartijen op de perceelsgrens aanwezig zijn. Dit heeft er toe geleid dat de aanvraag is aangepast waarbij het bouwvlak -mede gelet op eht Burgelijk Wetboek- 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrens wordt gesitueerd.

De omwonenden hebben een verslag van de omgevingsdialoog ontvangen.

Als bijlage 8 is het verslag van de omgevingsdialoog bij de toelichting opgenomen met daarbij toegevoegd de inhoudelijke reacties en reactieformulieren en de beantwoorden van de reacties door/namens de initiatiefnemer. Vanwege de privacywetgeving zijn namen in het verslag geanonimiseerd weergegeven.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplaan heeft van maandag 16 mei 2022 tot en met maandag 27 juni 2022 ter inzage gelegen. Er is één zienswijze ingekomen. De zienswijze zag op de feitelijke uitvoering van de te bouwen woningen. Dit is nu nog niet bekend. Het bestemmingsplan regelt uitsluitend het ruimtelijke raamwerk. Besloten is de zienswijze ontvankelijk, maar ongegrond te verklaren. De nota zienswijzen is als bijlage 9 bij het bestemmingsplan gevoegd.

Bijlage 1 Nota Parkeernormen Tilburg 2017

Bijlage 1 Nota parkeernormen Tilburg 2017

Bijlage 2 Inventarisatie Risicobronnen En Beperkte Verantwoording Groepsrisico

Bijlage 2 Inventarisatie risicobronnen en beperkte verantwoording groepsrisico

Bijlage 3 Standaard Adviesbrief Brandweer 2020

Bijlage 3 Standaard adviesbrief brandweer 2020

Bijlage 4 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r-beoordeling

Bijlage 4 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r-beoordeling

Bijlage 5 Besluit Vormvrije M.e.r.- Beoordeling Koestraat 152 - Seringenhof

Bijlage 5 Besluit Vormvrije M.E.R.- beoordeling Koestraat 152 - Seringenhof

Bijlage 6 Update Stedelijke Ontwikkelingsstrategie

Bijlage 6 Update stedelijke ontwikkelingsstrategie

Bijlage 7 Bomenposter - Werken Rond Bomen

Bijlage 7 Bomenposter - Werken rond bomen

Bijlage 8 Omgevingsdialoog Geanonimiseerd

Bijlage 8 Omgevingsdialoog geanonimiseerd

Bijlage 9 Nota Van Zienswijzen

Bijlage 9 Nota van zienswijzen