KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Wonen - Buitengebied
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
1.4 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Rijk
2.2 Provincie
2.3 Gemeente
Hoofdstuk 3 Thematische Beleidskaders
3.1 Inleiding
3.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
3.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
3.4 Volkshuisvesting
3.5 Groen En Speelruimte
3.6 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Milieueffectrapportage
4.3 Milieuhinder Bedrijven
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Vuurwerk
4.6 Geluid
4.7 Lucht
4.8 Geur
4.9 Bodem
4.10 Natuur En Ecologie
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand Watersysteem
5.2 Beleidskader
5.3 Duurzaam Watersysteem
5.4 Watertoets
Hoofdstuk 6 Opzet Planregels
6.1 Inleiding
6.2 Bestemmingen En Aanduidingen
6.3 Bouw- En Gebruiksregels
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog En Vooroverleg
8.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.3 Omgevingsdialoog
8.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 2 Externe Veiligheid Advies Brandweer
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Nota Parkeernormen
Bijlage 5 Landschappelijk Inpassingsplan

Buitengebied De Groene Zoom 2012, 6e herziening (De Kraan 90)

Bestemmingsplan - gemeente Tilburg

Vastgesteld op 01-11-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Bijlage Bij Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlage(n).

1.2 plan:

Het bestemmingsplan Buitengebied De Groene Zoom 2012, 6e herziening (De Kraan 90a) met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2020038-a001 van de gemeente Tilburg.

1.3 aan huis verbonden beroep

Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als 'aan-huis-verbonden', waarbij:

  1. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;

  2. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform artikel 13.2van de regels van dit plan;

  3. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;

  4. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80m² in beslag neemt;

  5. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;

  6. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;

  7. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.

1.4 aanbouw

Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 achtergevelrooilijn

De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.

1.8 agrarisch gebied

Een gebied, waar ontwikkelingsmogelijkheden zijn voor agrarische bedrijven.

1.9 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 bebouwingspercentage

Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.

1.11 bed & breakfast

Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken.

Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen.

1.12 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.

1.13 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.

1.14 bestaand

Bij bouwwerken:

Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.

1.15 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.18 bouwen

Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.19 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.20 bouwlaag

Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouwof zolder.

1.21 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.25 bouwwerken van algemeen nut

Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.

1.26 calamiteit

Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving e.d.

1.27 carport

Een aangebouwde of vrijstaand bijgebouw, bestaande uit een (semi) gesloten dakconstructie, ondersteund door palen of kolommen bedoeld voor het stallen van één of meerdere (motor)voertuig(en), met maximaal twee gesloten wanden; de wanden van de bebouwing waartegen wordt aangebouwd kunnen als ondersteuningsconstructie fungeren.

1.28 dienstverlening

Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.

1.29 dove gevel

  1. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33dB onderscheidenlijk 35dB, alsmede

  2. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

1.30 erf

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels per bouwperceel aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.31 erker

Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.

1.32 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33 geluidgevoelige objecten

Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.34 geluidsscherm

Geluidwerende voorziening van hard materiaal (beton, glas e.d.).

1.35 geluidswal

Geluidwerende voorziening van aarde.

1.36 gestapelde woning

Een woning, onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.

1.37 groenvoorzieningen

Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair e.d., alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.

1.38 grondgebonden woning

Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.

1.39 hogere grenswaarde

Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.40 hoofdgebouw of hoofdbebouwing

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.41 huishouden

Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld: de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur).

1.42 Kap

Een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30 graden en minder dan 65 graden.

1.43 kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening

Dienstverlening, vallend onder ten hoogste categorie 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten en gericht op het aan personen of dieren verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze of lichaamsverzorgende sfeer en andere vormen van dienstverlening die min of meer een openbaar karakter hebben, zoals (niet limitatief) een huisartsen- of tandartsenpraktijk, een praktijk voor fysiotherapie, een dierenartsenpraktijk, een nagelstudio, een kapsalon en een kinderopvangcentrum, uitgezonderd:

  1. seksuele en erotische dienstverlening;

  2. zakelijke dienstverlening met een kantoorfunctie, zoals (niet limitatief) rechtskundige en administratieve dienstverlening, architecten- en technische adviesbureaus, makelaarsbureaus, reclamediensten en uitzendbureaus;

  3. detailhandel, met uitzondering van een beperkte verkoop, ondergeschikt aan de dienstverlening;

  4. horeca.

1.44 landschappelijke waarde van een gebied

De aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet levende natuur.

1.45 landschapselementen

Ecologisch en/of landschappelijk waardevolle elementen, zoals bosjes, bomen, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2ha.

1.46 maatvoeringsvlak

Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.

1.47 mantelzorg

Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

1.48 natuurwaarde van een gebied

De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in hun onderlinge samenhang.

1.49 onbebouwd erf

Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.

1.50 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20m boven peil.

1.51 ondergeschikte delen van een bouwwerk

Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, luchtbehandelings-/ventilatieinstallatie, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, gevelisolatie (al dan niet met bijbehorende ommanteling), draagconstructies e.d. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.

1.52 onzelfstandige wooneenheid/eenheden

Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.

1.53 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.54 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.

1.55 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.56 peil (straatpeil)

Hieronder wordt verstaan:

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.57 perceel

Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.

1.58 plangrens

Een weergegeven lijn die de grens van het plan: aanduidt.

1.59 ruimtelijke ontwikkelingen

Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.

1.60 straatpeil

Zie: peil (straatpeil).

1.61 uitbouw

Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht

ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.62 verblijfsvoorzieningen

Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.

1.63 voorgevelrooilijn

De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.

1.64 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn t.b.v. een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten e.d.

1.65 weg

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.66 wet geluidhinder

De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.

1.67 wet milieubeheer

De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.

1.68 wonen

Hieronder wordt verstaan:

  1. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;

  2. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);

  3. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als 'aan huis verbonden beroep', zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.

1.69 woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbonden beroep.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Wonen - Buitengebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Ondergrondse bouwwerken

6.2 Hoofdtoegang woningen

6.3 Onbebouwd terrein bij gebouwen

6.4 Ruimte tussen bouwwerken

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 veiligheidszone - aandachtsgebied trillingshinder

In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - aandachtsgebied trillingshinder' de volgende regels:

  1. Het bouwen van bouwwerken voor de functies gezondheidszorg, wonen, onderwijs, kantoor, bijeenkomsten en kritische werkruimten (bepaalde ruimten in laboratoria, operatiekamers of studiezalen) is uitsluitend toegestaan indien door middel van een dynamische berekening van de trillingssterkte is aangetoond dat de streefwaarden voor nieuwe situaties, zoals bedoeld in Richtlijn deel B van Stichting Bouwresearch, niet worden overschreden.

  2. In afwijking van de regel onder a is het bouwen van bouwwerken voor de functies gezondheidszorg, wonen, onderwijs, kantoor, bijeenkomsten en kritische werkruimten (bepaalde ruimten in laboratoria, operatiekamers of studiezalen) ook toegestaan indien:

  1. alle doelmatige en kosteneffectieve maatregelen om de trillingssterkte te verminderen worden getroffen, en

  2. door middel van een dynamische berekening van de trillingshinder aangetoond is dat de streefwaarden in bestaande situaties, zoals bedoeld in Richtlijn deel B van Stichting Bouwresearch, niet worden overschreden.

  1. Afwijken van de streefwaarden trillingshinder
    Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de streefwaarden genoemd onder a. en b. indien de te treffen trillingsreducerende maatregelen om te voldoen aan de streefwaarden onevenredig zijn in relatie tot de beperking van de trillingshinder als gevolg van deze maatregelen.
    Bij het bepalen van de onevenredigheid dient onder andere te worden ingegaan op:

  • De mate waarin de trillingssterkte voorkomt (hoe vaak worden de streefwaarden zoals genoemd behorende bij “nieuwe situaties” overschreden);

  • De aanwezigheid van andere trillingsbronnen (achtergrondtrillingen);

  • Toepassing van trillingsreducerende maatregelen en de effecten ervan na toepassing op de trillingssterkte Vmax en Vper;

  • De doeltreffendheid en de doelmatigheid van de maatregelen.

8.2 veiligheidszone - aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen

In afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen' de volgende regels:

  1. binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen' mogen geen (beperkt) kwetsbare en zeer kwetsbare objecten worden opgericht;

  2. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in sub a. waarbij (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan en waarbij middels een onderbouwing is aangetoond dat er sprake is van een afname of gelijkblijvend groepsrisico;

  3. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in sub a. waarbij een wijziging of oprichting leidt tot een toename van het groepsrisico binnen de 'veiligheidszone - aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen' indien:

  1. er geen sprake is van zeer kwetsbare objecten;

  2. er een berekening is uitgevoerd waaruit de toename blijkt van het groepsrisico;

  3. de verantwoordingsplicht conform het Bevt is ingevuld.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  4. voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;

  2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.

9.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting e.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

9.3 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beeindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie.

Artikel 11 Algemene Procedureregels

Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Bevordering ruimtelijke kwaliteit buitengebied

Het bevoegd gezag kan, voor zover het ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied betreft, slechts gebruik maken van de in dit plan opgenomen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden, indien voldaan wordt aan het vereiste van bevordering van de ruimtelijke kwaliteit als bedoeld in de Verordening ruimte Noord-Brabant en de daarop gestoelde werkafspraken met de provincie.

12.2 Parkeerregeling

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;

  2. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  3. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;

  4. het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;

  5. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

  3. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

  4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Dit plan wordt aangehaald als bestemmingsplan "Buitengebied De Groene Zoom 2012, 6e herziening (De Kraan 90)

Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied

1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de realisatie van 1 woning aan de Kraan 90a (naast nr. 90) te Berkel-Enschot. Het betreft de percelen BKL04 sectie A, nrs 5827, 5855 en 5829.

[image]

Ten behoeve van de bouw van de woning is het bestaande perceel aan de Kraan 90 gesplitst. Op het perceel is een bijgebouw aanwezig dat voorheen behoorde bij de woning aan de Kraan 90. Gezien de smalle breedte van het perceel aan de voorzijde is een extra strook grond van het buurperceel aangekocht om de nieuwe woning voldoende ruimte te geven.

Het bouwen van een woning op dit perceel is in strijd met het bestemmingsplan aangezien er per bestemmngsvlak slechts 1 woning is toegestaan.

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied omvat een perceel aan De Kraan in Berkel-Enschot (sectie A nrs. 5827, 5855 en 5829). Het plangebied ligt in het buitengebied gelegen tussen Berkel-Enschot, Udenhout en de stadsrandzone Tilburg-Noord.

In de direct omgeving van het plangebied liggen de nieuwe woonwijken Koningsoord in het zuiden en De Nieuwe Warande in het noorden.

[image]

Ligging plangebied in Tilburg

1.3 Voorgaande Plannen

Het bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied De Groene Zoom 2013. In dit bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming 'wonen-buitengebied'. De bouw van een woning is binnen dit bestemmingsplan niet mogelijk, omdat per bestemmingsvlak slechts één woning is toegestaan.

1.4 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Het plangebied ligt in het agrarisch gebied gelegen tussen Berkel-Enschot, Udenhout en de stadsrandzone van

Tilburg-Noord. Dit gebied wordt gekenmerkt door een landschap van kampontginningen met plaatselijk akkers

met plaggendekken. Bewoning komt hier voor in bebouwingslinten langs de wegen, en in verschillende kleine

gehuchten zoals Vijfhuizen, Moleneind en Rugdijk. De kleinschalige verkaveling was in het verleden voorzien

van een groot aantal singels en houtwallen en bomenlanen. De gemeente heeft de ambitie om de komende

jaren het landschap weer te versterken met deze landschapselementen. Met name langs erven en wegen

worden hier aanleidingen voor gezocht.

Verder komt op korte afstand van het plangebied het plan Nieuwe Warande tot ontwikkeling. In dit plan

worden verschillenden woningen gebouwd op basis van de Ruimte-voor-Ruimte regeling. Hier worden

voornamelijk vrijstaande woningen op ruime kavels gerealiseerd. Daarnaast wordt het plan verder aangekleed

met houtsingels, bosjes, groenstroken, watergangen en weides.

Direct ten westen van het plangebied zal een van deze groenstroken een plek krijgen. Ten noorden van het

gebied worden al woningen gebouwd aan De Kraan.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader

2.1 Rijk

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking

getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch

wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is

op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de

inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van

de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op

doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels

opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en

deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan

bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de

gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een

bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing

zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe

ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet

een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een

of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde

projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.

Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.

Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van

de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro

vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.

In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de

bij het Barro behorende kaarten.

De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen.

Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van

strijdigheid met nationale belangen.

2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.

Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van 1 woning mogelijk gemaakt. Uit de jurisprudentie blijkt dat voor kleinschalige ontwikkelingen de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. In de overzichtsuitspraak ladder voor duurzame verstedelijking van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724 ) is aangegeen dat een bestemmingsplan dat voorziet in niet meer dan 11 woningen in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt.

2.2 Provincie

2.2.1 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?

  5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blij

Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.

2.2.2 Structuurvisie ruimtelijke ordening

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een

actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijke

onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar

2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet

rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke

ordening biedt.

2.2.3 Interim omgevingsverordening

De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.

Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. Uitgaande van de huidige planning van de Omgevingswet wordt de definitieve omgevingsverordening in november 2020 vastgesteld.

De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).

Voor de onderhavige ontwikkeling geldt dat is gelegen in de Gemengd Landelijk Gebied. Daarbij is het perceel gelegen in een gebied waarbij verstedelijking afweegbaar is.

Ten aanzien van woningen geldt in het gemengd landelijk gebied alleen bestaande woningen zijn toegestaan.

Voor ruimte-voor-ruimte is echter een uitzondering opgenomen, mits aan de daarvoor geldende regels wordt voldaan. Ingevolge artikel 3.80 van de interim omgevingsverordening kan een bestemmingsplan van toepassing op landelijk gebied voorzien in één of meerdere ruimte-voor-ruimtekavels, indien:

  1. er sprake is van een aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit;

  2. de ruimte-voor-ruimtekavel op een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie ligt;

  3. een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woning is verzekerd;

  4. er geen sprake is van (een aanzet tot) een stedelijke ontwikkeling behoudens in geval de locatie ligt binnen Verstedelijking afweegbaar.

Op basis van de regeling terzake kunnen ruimte-voor-ruimte kavels worden ontwikkeld door of vanwege de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte-voor-ruimte. Bij de gewenste ontwikkeling zal dit het geval zijn. Hiervoor zullen voor zover nodig rechten worden aangekocht. Door een bouwtitel te kopen wordt verzekerd dat voor de bouw van deze woning ergens anders in de provincie de benodigde fosfaatrechten zijn ingeleverd. In de hele provincie worden veestallen in het buitengebied afgebroken, fosfaatrechten ingeleverd en mogen in plaats daarvan aan de rand van steden en dorpen bouwkavels en bouwtitels worden uitgegeven. De initiatiefnemer heeft op 28 mei 2021 een koopovereenkomst getekend om de bedoelde bouwtitel aan te kopen.

De ruimte-voor-ruimtekavel ligt op een planologisch aanvaardbare locatie. De locatie aan de Kraan is in het raadsbesluit ruimte-voor-ruimtelocaties van 2 december 2013 benoemd als potentiële locatie voor de provinciale ruimte-voor-ruimteregeling. Ten noorden van De Kraan worden reeds woningen gebouwd in het gebied 'de nieuwe Warande'. De woning sluit hierbij aan op het in ontwikkeling zijnde bebouwingslint van woningen aan De Kraan.

De planlocatie is gelegen in het buurtschap ‘Doode Kraan’(zie historische kaart uit 1925 hieronder). Dit buurtschap is medio 19e eeuw gevormd en is gelegen aan een oude doorvoerroute in het gebied. Het buurtschap bestaat uit een reeks kavels met lintbebouwing aan weerszijden van de weg. Het voorstel gaat uit van een nieuwe woning aan het lint centraal in het buurtschap. Bij de situering van de woning, en de dimensionering van het nieuwe kavel, is rekening gehouden met de bebouwingsstructuur van het buurtschap. Zo is gezocht naar voldoende kavelbreedte en wordt de nieuwe woning grofweg in lijn met de bestaande woningen geplaatst. [image]

Ten behoeve van een zorgvuldige landschappelijke inpassing is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (zie bijlage 5). Bij het opstellen van het landschappelijk inpassingsplan is er rekening mee gehouden het kavel nog niet is verkocht en er geen ontwerp van een woning ligt. Het landschapsplan is dan ook nog niet tot in detail uitgewerkt. De landschappelijke inpassing bestaat in ieder geval uit het aanleggen van een kleine fruitboomgaard aan de achterzijde van het perceel, ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden'.

De verplichte landschappelijke inpassing wordt verzekerd door in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting te stellen. Ingevolge de regels kan een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning slechts worden verleend, wanneer sprake is van een goedgekeurd landschappelijk inpassingsplan. Daarnaast mag de woning pas in gebruik worden genomen, wanneer de landschappelijke inpassing is aangelegd en duurzaam in stand wordt gehouden. Een gedeelte van het perceel heeft de functieaanduiding 'landschapswaarden'. Op dit gedeelte van het perceel mag niet worden gebouwd.

Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de ruimtelijk relevante regels van de provincie Noord-Brabant.

2.3 Gemeente

2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

  • de Brabantstrategie

  • de Regiostrategie

  • de Stadsstrategie.

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

De vier stedelijke knooppunten:

  • Binnenstad van de 21e eeuw

  • Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing

  • Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven

  • Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant

De drie stadsregionale parken zijn:

  • Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven

  • Stadsregionaal park Stadsbos013

  • Stadsregionaal park Noord

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

De drie stedelijke knooppunten zijn:

  • Bedrijvenpark Zuid

  • Zorgcluster Leijpark

  • Duurzaam energielandschap Noord

De twee ecologische verbindingszones:

  • Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.

  • Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

  • Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten

  • Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig

  • Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk

  • Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.

  • Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners

  • Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal

  • Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar

  • Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen

  • Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers

  • Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in

het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

Hoofdstuk 3 Thematische Beleidskaders

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand

3.2.1 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.

3.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg

3.3.1 Historische geografie

Het plangebied De groene Zoom ligt in het noordoosten van de gemeente Tilburg en bestaat van oudsher

grotendeels uit akkergronden. In het westen liggen woeste, deels drassige heidegronden (De Rauwbraken en

De Hemeltjens), in het uiterste oosten De Leemputten. Deze twee gebieden werden rond het midden van de

negentiende eeuw deels aangeplant met naaldbomen.

Het centrale deel van het plangebied werd ingenomen door akkergronden en de gehuchten Heuveltje,

Hoolstraat-Heikant, Berkhoek, De Kraan, Houtsestraat en Brem. In het oosten lag een klein gehucht rond de

Kreitenmolen.

Het plangebied wordt doorsneden door een aantal noord-zuid lopende wegen waaronder die van

Berkel-Enschot en Oisterwijk naar Udenhout. Andere belangrijke routes liepen vanuit Berkel-Enschot, langs

Heuveltje naar het noordwesten richting Waalwijk. Over de exacte ouderdom van deze wegen is niets bekend,

hoewel delen van de routes al in de Middeleeuwen werden vermeld. Het feit dat een aantal routes lijkt te zijn

bepaald door reliëf en/of water, doet vermoeden dat deze van (zeer) hoge ouderdom zijn. Belangrijk waren

ook de oversteekplaatsen over de waterlopen, onder andere ten westen van Heuveltje. Dit zijn vaak (zeer)

oude schakels in doorgaande routes.

Ook de ouderdom van de nederzettingen in het plangebied is niet exact bekend. Diverse sporen tonen aan dat

onder andere delen van de Berkelse akkers al sinds de ijzertijd zijn bewoond, en zeer waarschijnlijk ook al in de

steentijd. Ook zijn er aanwijzingen dat er in de vroege Middeleeuwen (permanente) bewoning aanwezig was.

De ontginningen rond Udenhout begonnen vanaf de dertiende eeuw, maar ook hier zijn sporen aangetroffen

die duiden op eerdere bewoning. In de Middeleeuwen consolideerden de nederzettingen zich op de huidige

locaties.

In de vijftiende eeuw zijn in de buurten de Dode Kraan en de Levende Kraan reeds bekend. In 1956 is de naam

De Kraan gegeven aan de weg die vanaf de Enschotsebaan voert naar de Houtsestraat, nabij café De Hemeltjes.

Waaraan deze naam zijn betekenis ontleent, is niet duidelijk. Een mogelijkheid is de aanwezigheid van een

oude bron ter plaatse, terwijl de Dode Kraan zou duiden op een opgedroogde bron. Een andere mogelijkheid is

de aanwezigheid van veel kraanvogels in deze omgeving.

Tot ver in de twintigste eeuw bleef de indeling van het plangebied nagenoeg ongewijzigd. De belangrijkste

‘moderne’ ingreep was de aanleg van de spoorlijn van Tilburg naar Nijmegen die in 1881 in gebruik werd

genomen.

3.3.2 Archeologie

AMK: in of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen terreinen gelegen die zijn opgenomen in de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

IKAW: het plangebied is niet gekarteerd op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) van de RCE.

ArWaTi: het plangebied is gebied is gelegen in een zone met een hoge archeologische verwachting.

Het plangebied heeft op de IKAW, afhankelijk van de bodemkundige en geomorfologische gesteldheid, een lage tot hoge verwachting. De lage verwachting geldt voor het westen en oosten van het plangebied waar zich vroeger woeste en/of moerassige gronden bevonden. Een uitzondering vormt de locatie van de voormalige Ridderhof in De Hemeltjens, een geïsoleerde (vroeg-)middeleeuwse ontginning. Het centrale deel van het plangebied, waar zich ook de nederzettingen bevinden, heeft een hoge verwachting die naar het westen overgaat in een middelhoge.

Ten noorden van het plangebied, waaronder het gebied rondom De Kraan 94 is op de Arwati een hoge verwachting.

In 2008 is door Fontys Hogescholen/BILAN een cultuurhistorisch en archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied De Groene Zoom: H. van Dijk, Van De Hemeltjens tot Winkel. Tilburg – Groene Zoom. Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek, BILAN 2008. Hierin wordt de archeologische verwachting in het plangebied rondom De Kraan gewaardeerd als middelhoog tot hoog.

In 2012 is door RAAP een vooronderzoek voor een groter gebied uitgevoerd. Verhoeven, M.P.F., 2012. Plangebied Oostkamer/Loven II Noord: Gemeente Tilburg Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en verkennend booronderzoek. Weesp: RAAP Archeologisch Adviesbureau. RAAP-Rapport 2505.

In 2016 is het eerste deel van het plangebied De Nieuwe Warande dat aan de noordkant van het plangebied De Kraan 94 grenst, met proefsleuven onderzocht. In het onderzoeksgebied zijn geen sporen van bewoning aangetroffen. De verklaring was de lage, natte ligging van het gebied. Deze conclusie sluit aan op de uitkomst van een bureauonderzoek voor De Kraan 94 waarin het noordelijke deel van het gebied een lage archeologische verwachting krijgt (Bureauonderzoek a(r)cheologie De Kraan - Gemeente Tilburg (Arcadis Archeologisch Rapport 165).

In 2020 is door SWECO een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van verkennende boringen (IV-O) uitgevoerd. (Bijlage 1: SWECO archeologische rapporten 2371). Daaruit is gebleken dat er in het plangebied gen sprake meer is van een intact plaggendek en dat de bovengrond verstoord is tot de C-horizont. Er wordt geadviseerd het plangebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling.

3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

In of in de directe nabijheid van het plangebied het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 beschermde (rijks)monumenten.

Ten noorden van de plek van de nieuwbouwwoning bevindt zich de voormalige boerderij De Kraan 94. Deze is in 2009 aangewezen als beschermd gemeentelijk monument. Het is een in oorsprong uit 1871 daterende langgevelboerderij die in de periode tussen 1916 en 1930 werd uitgebreid met een stalgedeelte, een stal aan de achterzijde en een keuken/bakhuisje. De bijgebouwen van de boerderij, in hoofdzaak daterend uit de periode tussen 1968 en 1996, zijn in 2006 gesloopt. De boerderij is in 2017 opgesplitst in verschillende woningen.

De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). In de nabijheid van het plangebied komen diverse panden voor uit die periode: Heuvelstraat 2, 4, 8, ’t Hoekske 6-6a en De Kraan 45, 90, 92.Vrijwel steeds betreft dit agrarische bebouwing uit de tweede helft van de negentiende eeuw.

Historische structuren: het plangebied De Groene Zoom werd tot ver in de twintigste eeuw doorkruist door een aantal wegen en paden, dat mogelijk teruggaat op een zeer oud padenpatroon. Slechts een zeer klein deel van dit netwerk is verloren gegaan en het tracé van de meeste van deze oude wegen en paden is nog herkenbaar in het huidige wegenpatroon: Van Ginnekenweg – Haarensebaan - Kreitenmolenstraat – Heikantsebaan – Hoolstraat – Berkhoek – Brem – Zeshoevenstraat – Udenhoutseweg – Heuvelstraat – Waalwijkseweg – Waalwijksebaan - ’t Hoekske – De Hemeltjens – De Kraan – Riddershofpad – Rauwbrakenweg – Hazenest.

Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant (versie 2006) is De Kraan aangeduid als een historisch-geografische lijn van hoge waarde.

Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.

3.3.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat er geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden

geen historisch waardevolle gebouwen of structuren aangetast. Omdat de bodem in het plangebied als verstoord is aangemerkt, is hier geen archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk.

3.4 Volkshuisvesting

Het plan past in de gemeentelijke woningbouwopgave en voldoet tevens aan de beleidsdoelen-Wonen in de woonvisie, met name wat betreft het leveren van een bijdrage in de opgave grondgebonden wonen, in een Dorps woonmilieu.

3.5 Groen En Speelruimte

3.5.1 Bomenbeleid Tilburg

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:

  • Bomenverordening 2017

  • Beoordelingscriteria houtopstanden

  • Nota 'overige houtopstanden'

  • Boomwaarde zoneringskaart 2017

  • Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen

Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.

Bomenverordening

De Bomenverordening Tilburg 2017 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.

Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)

Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.

Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)

Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.

Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)

In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.

Maatregelen in bestemmingsplan

De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart.

De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.

In dit bestemmingsplan zijn geen bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen binnen een straal van 15 meter van het plangebied aanwezig. Er is dan ook geen boomwaardekaart opgenomen.

3.5.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

3.5.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de

mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

Doelstellingen nota biodiversiteit

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  1. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  1. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.

Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).

3.6 Verkeer En Parkeren

3.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

3.6.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

  • Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;

  • In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;

  • Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;

  • Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;

  • Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.

3.6.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.

Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.

Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.

Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Inleiding

4.2 Milieueffectrapportage

4.2.1 Algemeen

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een m.e.r. beoordeling opgesteld moet

worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;

b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

ad. a.

In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke

activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt

zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig.

Bij de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer, worden de

concrete omstandigheden afgewogen, waarbij onder meer aspecten als de aard en omvang van de voorziene

wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen (zie o.a. uitspraak RvS ECLI:NL:RVS:2019:1879). Gelet

hierop wordt de bouw van 1 woning niet aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Weliswaar

verandert het gebruik van het perceel door de toevoeging van 1 woning, maar het ruimtebeslag van de

voorziene bebouwing is te beperkt om aangemerkt te worden als een stedelijk ontwikkelingsproject als

bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

ad b.

Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft

derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied

bevindt zich op circa 3 km van het plangebied. Vanwege de afstand leidt alleen stikstofdepositie tot mogelijke negatieve effecten op het natuurgebied. Dit wordt in paragraaf 4.10 onderzocht en beoordeeld.

Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.

4.3 Milieuhinder Bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven die invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG-brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

In de omgeving zijn een aantal bedrijfsmatige activiteiten aanwezig met respectievelijk de bestemmingen centrum en sport. Voor de activiteiten geldt dat er voldaan wordt aan de richtafstanden en dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Geitenmoratorium

Voorliggende plan is niet gelegen binnen 2 kilometer van een geitenhouderij. Beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen (d.d. 14 mei 2019) is niet van toepassing.

4.4 Externe Veiligheid

4.4.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

  1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);

  2. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;

  3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

4.4.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg – Vught. Het groepsrisico van deze spoorlijn is berekend in het kader van het bestemmingsplan Koningsoord Berkel-Enschot 2017. Hieruit blijkt dat het groepsrisico van deze spoorlijn lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. Met de beoogde ontwikkeling van één woning zal het groepsrisico ook in de toekomstige situatie lager zijn dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. Een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico is van toepassing.

Voor de verantwoording groepsrisico wordt kortheidshalve verwezen naar het voornoemde bestemmingsplan Koningsoord Berkel-Enschot 2017. Maatregelen die bij de uitwerking betrokken kunnen worden zijn het kunnen uitschakelen van mechanische ventilatie en het kunnen vluchten naar de risicoluwe zijde (afzijdig van het spoor).

4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een transportasgebied. Aan de voorwaarden uit het hierbij behorende planologische kader wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

4.4.4 Conclusie en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg - Vught. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld. De brandweer Midden- en West-Brabant heeft aangegeven dat het standaardadvies van de brandweer van toepassing is (bijlage 2), de relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

  • Het plangebied is gelegen buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 per jaar ten gevolge van het spoortraject Tilburg – Vught. Er wordt voldaan aan de grenswaarde;

  • Het groepsrisico van de spoorlijn is zowel in de huidige als toekomstige situatie lager dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde;

  • Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Bij mechanische ventilatie heeft het de voorkeur dat deze in de meterkast kan worden uitgezet. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk;

  • Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit;

  • Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings- en alarmeringssysteem), dit biedt de mogelijkheid de bewoners tijdig te waarschuwen;

  • De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten;

  • De brandweer voldoet aan de opkomsttijd conform het dekkings- en spreidingsplan voor nieuwbouwwoningen (8,5 minuten).

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

4.5 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

4.6 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

4.6.1 Wegverkeerlawaai

De nieuwe woning wordt gerealiseerd binnen wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de Wgh ("zones langs wegen") respectievelijk hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer. Het betreft de wegen De Kraan en de Koningsoordlaan.

Ingevolge de Wgh geldt voor nieuwe woningen een voorkeurgrenswaarde van 48 dB. Voor de oprichting van de nieuwe woningen is een akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai uitgevoerd (“Akoestisch onderzoek ten behoeve van een planologische procedure nabij De Kraan 90 te Berkel-Enschot”, Vliex Akoestiek en Lawaaibeheersing, d.d. 24 juli 2019, projectnummer 2020035.G1) (bijlage 3) en heeft een toetsing aan de normen uit de Wgh plaatsgevonden.

In dit onderzoek is de geluidbelasting bepaald op het bouwblok, omdat het definitieve ontwerp van de woning nog net gereed is. Feitelijk zijn daarmee akoestisch gezien de maximale planologische mogelijkheden onderzocht.

Vanwege de zoneplichtige weg ‘Koningsoordlaan’ wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden.

Vanwege de zoneplichtige weg ‘De Kraan’ wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wel overschreden met minimaal 2 en maximaal 5 dB.

De hoogte van de overschrijding is afhankelijk van de uiteindelijke positie van de woning binnen het bouwblok. De mogelijke overschrijding met 5 dB leidt tot een maximale geluidbelasting als gevolg van wegverkeer van 53 dB. Daarmee wordt de maximaal te ontheffen waarde niet overschreden. Omdat er geen doelmatig te treffen bron- en/of overdrachtsmaatregelen te treffen zijn, dient er een hogere waarde procedure doorlopen te worden. Daarbij is het in de gemeente Tilburg vigerende Hogere Waardenbeleid van toepassing. De te verlenen Hogere Waarde bedraagt ten hoogste 53 dB voor wegverkeer vanwege De Kraan.

4.6.2 Railverkeerlawaai

Binnen het plangebied zijn geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. Het betreft één woning. Voor deze geluidgevoelige bestemming is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (“Akoestisch onderzoek ten behoeve van een planologische procedure nabij De Kraan 90 te Berkel-Enschot”, Vliex Akoestiek en Lawaaibeheersing, d.d. 24 juli 2019, projectnummer 2020035.G1) (bijlage 3) en heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat voor de woning de voorkeursgrenswaarde van 55 dB voor railverkeer wordt overschreden. De overschrijding van de voorkeursgrenswaarde bedraagt minimaal 7 dB en maximaal 8 dB. De hoogte van de overschrijding is afhankelijk van de uiteindelijke positie van de woning binnen het bouwblok. De mogelijke overschrijding met 8 dB leidt tot een maximale geluidbelasting als gevolg van railverkeer van 63 dB.

Bij de berekening van de geluidbelasting als gevolg van railverkeer is rekening gehouden met de afschermende werking van de bestaande bebouwing op het terrein en de realisatie van een geluidscherm aan de achterzijde van de tuin, welke aansluit op de bestaande bebouwing en een hoogte kent van 2,50m. Daarnaast is rekening gehouden met de realisatie van raildempers op het akoestisch relevant deel van het spoor. Deze raildempers zullen worden gerealiseerd als maatregel behorend bij de woningbouw in het bestemmingsplan Koningsoord.

Het hierboven benoemde geluidscherm zal middels een voorwaardelijke verplichting opgenomen worden in dit bestemmingsplan. Dit scherm is noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de randvoorwaarden uit het gemeentelijk Hogere Waardenbeleid.

Om volledig aan het gemeentelijk geluidbeleid te kunnen voldoen, dient de te realiseren woning te beschikken over een geluidluwe gevel (een gevel met een cumulatieve geluidbelasting van maximaal 55 dB). Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat er slechts enkele geveldelen kunnen voldoen aan dit criterium. Om toch te kunnen voldoen aan het Hogere Waardenbeleid van de gemeente Tilburg zijn aanvullende ‘gebouw geïntegreerde’ maatregelen noodzakelijk. Omdat het ontwerp van de woning op dit moment nog niet gereed is, zullen deze maatregelen bij de aanvraag Wabo onderdeel bouwen onderbouwd, beoordeeld en getoetst moeten worden aan het Hogere Waardenbeleid van de gemeente Tilburg. Middels een voorwaardelijke verplichting wordt vastgelegd dat het definitieve ontwerp van de woning dient te voldoen aan de randvoorwaarden uit het Hogere Waardenbeleid van de gemeente Tilburg.

4.6.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

4.6.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

4.6.5 Trillingen

Het plangebied ligt binnen het “aandachtsgebied” van 100 meter gezien vanaf het spoor. Dit betekent dat trillinghinder niet uit te sluiten is. Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen is in de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze voorwaardelijke verplichting houdt in dat bij de aanvraag Wabo onderdeel bouwen een trillingonderzoek moet worden uitgevoerd. Uit de resultaten van dit onderzoek moet blijken dat het nieuwe bouwwerk voor de functie wonen voldoet aan de streefwaarden voor een nieuwe situatie zoals bedoeld in tabel 2 van de Richtlijn deel B van Stichting Bouwresearch. Indien niet voldaan kan worden aan de streefwaarden voor een nieuwe situatie en er sprake is van bijzondere omstandigheden biedt de voorwaardelijke verplichting de mogelijkheid om incidenteel gemotiveerd af te wijken op basis van een bestuurlijke afweging. Ernstige hinder dient hierbij te allen tijde te worden voorkomen.

4.7 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van een woning. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Er zijn geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

4.8 Geur

4.8.1 Industriële geurhinder

In en om het plangebied is geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.

4.8.2 Agrarische geurhinder

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

Aan de Kraan 45 worden paarden gehouden. Hiervoor gelden vaste afstanden van 50 meter buiten de bebouwde kom en 100 meter binnen de bebouwde kom. Met ca. 150 meter tot het plangebied wordt aan deze richtafstand ruimschoots voldaan. Verder zijn er geen veehouderijen gelegen in de omgeving of binnen de richtafstand conform bedrijven en milieuzonering.

4.9 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de onderzoeksprotocol NEN 5740, die niet ouder is dan 5 jaar.

Bodemgegevens locatie:

Er is geen bodemonderzoek bij het bestemmingsplan ingediend. Ook in onze archieven zijn geen actuele bodemonderzoeken bekend van deze locatie. Voor een klein deel van het plangebied is in maart 1999 door adviesbureau Inpijn-Blokpoel een bodemonderzoek uitgevoerd. Hierbij zijn maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond. In 2002 is ten oosten van de locatie een bodemonderzoek uitgevoerd. Hierbij zijn maximaal licht verhoogde gehalten aangetroffen.

Conclusie:

Voor het planologisch mogelijk maken van een woning op het perceel is geen bodemonderzoek noodzakelijk. Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning in het kader van de beoogde nieuwbouw kan echter wel een bodemonderzoek worden geëist. Dit is onder andere afhankelijk van de oppervlakte verblijfsruimte. Een bodemonderzoek heeft een maximale geldigheidsduur van 5 jaar.

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

4.10 Natuur En Ecologie

4.10.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

  • Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn)

  • Overige inheemse broedvogels

  • Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn

  • Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant)

  • Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering".

De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

4.10.2 Analyse plangebied

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen op circa 2,6 km afstand van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op circa 0,6 km ten westen van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.

Soortenbescherming

Het plangebied ligt in de kernrandzone van Berkel-Enschot, waar recentelijk een aantal (compensatie)maatregelen zijn genomen ter behoud van beschermde soorten: kleine marterachtigen, kerkuil en steenuil. Het weiland achter de woning sluit hier op aan en is eveneens geschikt als leefgebied van de genoemde soorten. In het bestemmingsplan wordt dit weiland op een passende wijze beschermd tegen (voor de genoemde soorten) ongewenste ingrepen. Daarmee kan aantasting van deze soorten van kleinschalig agrarisch gebied worden voorkomen.

De in het plangebied aanwezige bebouwing is niet onderzocht op aanwezigheid van beschermde gebouw bewonende soorten zoals vleermuizen, gierzwaluw, huismus etc. Het is op dit moment nog niet bekend of binnen de gewenste ontwikkeling op de locatie sloop noodzakelijk is. Als dit het geval is, zal voorafgaand aan de sloop onderzocht moeten worden of er beschermde soorten aanwezig zijn, en indien nodig passende maatregelen getroffen worden.

Aan de straatzijde zijn beplantingen aanwezig waar vogels in kunnen nestelen. Het gaat daarbij om vogelsoorten waarvan de nesten uitsluitend gedurende de broed- en nestperiode beschermd zijn. Vaste, jaarrond beschermde nesten zoals roofvogel- en roekennesten zijn niet aanwezig. Deze beplantingen zullen mogelijk worden verwijderd voor de geplande ontwikkeling. Negatieve effecten op broedende vogels dienen te worden voorkomen door begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen te verwijderen buiten het broedseizoen. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. De Wet Natuurbescherming kent echter geen standaardperiode voor het broedseizoen, het gaat erom of er een broedgeval is. De genoemde periode kan daarom slechts als vuistregel worden gehanteerd.

De aanwezigheid van andere strenger beschermde plant- en diersoorten (op de locatie waar de ruimtelijke ingreep gepland is) is op basis van habitatvoorkeur en algemene verspreidingsgegevens (NDFF) met voldoende zekerheid uit te sluiten. Hooguit zijn in het gebied soorten te verwachten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen, zoals huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, mol, gewone pad, bruine kikker etc. Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.

Conclusie

Vanuit de wettelijke gebiedsbescherming van Natura 2000-gebieden zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Ook vanuit de natuurbeschermingsregels uit de Interim Omgevingsverordening (Natuurnetwerk Brabant en Groenblauwe Mantel) zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden.

Het bestemmingsplan kan in overeenstemming met de wettelijke soortenbescherming worden uitgevoerd, mits begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen worden verwijderd buiten het broedseizoen.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Bestaand Watersysteem

De belangrijkste kenmerken van het plangebied zijn weergegeven in tabel 1. In de huidige situatie is op het perceel een woning met bijgebouwen en erfverharding aanwezig.

Kenmerk

In plangebied

Stroomgebied

Zandleij

Waterbeheerders

Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg

Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel

Oppervlaktewater: waterschap De Dommel

Bruto oppervlakte

1.715 m²

Terreinhoogte

Variërend tussen NAP+11,7 m en NAP+12,8 m

Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG)

Ca. NAP+10,7 m

Ontwateringdiepte

Tussen 1,0 m en 2,1 m

Bodem

Zwakzandige leemlenzen dikker dan 1 meter

Riolering

Drukriool (alleen vuilwater)

Afkoppelgebied

Niet van toepassing

Oppervlaktewater

Aan de oostzijde van het perceel is een C watergang gelegen. ten oosten van de spoorlijn ligt een A watergang (ZL9), zie afbeelding 1

Keur beschermde gebieden

Beperkt invloedsgebied Natura 2000, zie afbeelding 1

Tabel 1; Gebiedskenmerken

[image]

Afbeelding 1; Locatie plangebied (rode vorm) ten opzichte van de beschermingsgebieden keur

In de huidige situatie is het perceel deels bebouwd en verhard. Regenwater wat valt op verharde oppervlakken wordt in het perceel verwerkt. Regenwater wat valt op onverharde oppervlakken infiltreert naar het grondwater. In de weg De Kraan is drukriolering aanwezig. Afvalwater wordt getransporteerd naar de zuiveringsinstallatie van waterschap De Dommel.

5.2 Beleidskader

Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.

Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Programma Water en Riolering (PWR) 2020-2023. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het PWR is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.

Toekomstige situatie

De bestemmingsplanwijziging voorziet in een woonbestemming voor het plangebied voor een woning. In tabel 2 zijn de nieuwe verharde oppervlakken aangenomen.

Oppervlakken *1

Niet-afvoerende oppervlakte (m²)

Afvoerende oppervlakte (m²)

Totaal (m²)

Bouwvlak

0

250

250

Erf

705

300 (30%)

1.005

Onverhard (agrarisch)

460

0

460

Totaal (m²)

1.165

550

1.715

Tabel 2; Afvoerende oppervlakken nieuwe situatie

*1 Bron: verbeelding

5.3 Duurzaam Watersysteem

De eigenaar van de grond bepaalt de terrein- en vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:

  • voldoende ontwateringdiepte;

  • de water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende te zijn voor de nieuwe functie van de ruimte;

  • aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de grens (T-hoogte);

  • geen afvloeiend regenwater afwentelen buiten de (toekomstige) percelen;

  • afdoende bescherming tegen overstroming bij extreme neerslag.

De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. In de bestaande situatie is de ontwateringdiepte voldoende voor de nieuwe functies. Hierom worden geen preventieve maatregelen vastgesteld om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen. Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.

Regenwater

Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren).

Mogelijkheden hiervoor zijn:

  • Minder terrein verharden;

  • Hergebruik van regenwater voor bijvoorbeeld toiletspoeling of wassen van voertuigen;

  • Groene daken;

  • Water opvangen in poelen, regentonnen e.d.;

  • Waterdoorlatende verharding.

Alle beetjes helpen, andere/innoverende ideeën zijn mogelijk.

In het PWR is beleid vastgesteld waarmee van iedere ontwikkeling verlangd wordt dat ze hier invulling aan geeft door in een vastgestelde bergingsopgave voor het plangebied te voorzien. De bergingsopgave bedraagt 60 mm, oftewel 60 l/m² verharding van de nieuwe situatie. Hiermee draagt het plangebied bij aan het hydrologisch neutraal (her)ontwikkelen van Tilburg. Voor de nieuwe situatie wordt op basis van de aangenomen afvoerende oppervlakken in tabel 2 vastgesteld dat er sprake is van een waterbergingsopgave van 550 m² x 0,06 m = 33 m³.

Als invulling wordt de toepassing van bovengrondse waterbergende voorzieningen als wadi, greppel en groene-/waterbergende daken als kansrijk gezien. Om de bergingsopgave te beperken kan worden gekozen om de hoeveelheid terreinverharding te verminderen of infiltrerende verhardingen toe te passen met een beperkte afwatering.

  • Aanbevelingen en advies voor een duurzame invulling van het watersysteem:

  • Stel op basis van veldonderzoek vast of het plangebied geschikt is voor het toepassen van infiltratievoorzieningen;

  • Beperk de hoeveelheid verharde oppervlakte;

  • Pas groene daken toe, een combinatie van een groendak met zonnepanelen is goed mogelijk en leidt tot een hoger rendement van de panelen;

  • Voer (een deel van) de terreinverhardingen zoals parkeervakken uit in een halfverharding/grastegels;

  • Pas voor de resterende opgave ondergrondse waterberging toe in een centraal elementensysteem of een waterbergende verhardingsfundering.

Een overloop van de waterbergingsvoorziening(en) dient in overleg met waterschap te worden aangesloten op het oppervlaktewater.

Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.

Huishoudelijk afvalwater

Het afvalwater van het perceel dient te worden ingezameld en afgevoerd naar de aanwezige drukriolering in De Kraan. Mogelijk kan de bestaande afvoer hiervoor worden hergebruikt.

5.4 Watertoets

De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het PWR 2020-2023. Conform deze aanpak kan het watertoets-proces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Opzet Planregels

6.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

6.2 Bestemmingen En Aanduidingen

In het bestemmingsplan zijn de bestemming 'wonen-buitengebied' en 'agrarisch gebied' aanwezig. De nieuw te bouwen woning dient binnen de bestemming 'wonen-buitengebied'te worden gerealiseerd. Binnen deze bestemming is op een gedeelte van het perceel de aanduiding 'landschapswaarden' toegekend. Op dit gedeelte van het perceel mag niet worden gebouwd en zijn werken en werkzaamheden (onder voorwaarden) enkel met een vergunning toegestaan.

Daarnaasst is de dubbelbestemming 'archeologie' op een gedeelte van het plangebied van toepassing. Ter plaatse van de bestemming 'wonen-buitengebied' is het terrein archeologisch onderzocht en vrijgegeven. Binnen de bestemming 'agrarisch' is deze dubbelbestemming wel nog van toepassing.

6.3 Bouw- En Gebruiksregels

Bouwregels

De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

Gezien de geluidgevoelige bestemming en de afstand tot spoorlijn en Koningsoordlaan is er voor gekozen op het perceel een bouwvlak te leggen waarbinnen mag worden gebouwd. De goothoogte van het hoofdgebouw is maximaal 3 meter en de bouwhoogte is maximaal 8 meter. De inhoud van het hoofdgebouw mag maximaal 800m3 bedragen. Verder is de verplichting tot het bouwen van een kap evenwijdig aan De Kraan opgenomen.

Naast het hoofdgebouw mogen aan- en uitbouwen worden opgericht tot een maximale oppervlakte van 75 m2. Op dit moment is reeds een bestaande schuur op het erf aanwezig. Als deze schuur behouden blijft, kunnen er verder geen aan- en uitbouwen op het erf worden opgericht.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidwerende voorzieningen' dient ten allen tijde een geluidscherm met een minimale massa van 40 kg/m2 aanwezig zijn, alvorens een geluidgevoelig object mag worden gerealiseerd. Momenteel dient de bestaande schuur als gedeeltelijk geluidscherm.

In de planregels is een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen, indien uit een akoestisch onderzoek blijkt dat op andere wijze aan de

Gebruiksregels

Bij bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

In het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen tot het landschappelijk inpassen van de bebouwing (woning). De woning mag niet in gebruik worden genomen voordat de landschappelijke inpassing is uitgevoerd, tevens dient de landschappelijke inpassing duurzaam in stand te worden gehouden.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst.

Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer.

Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog En Vooroverleg

8.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 11 december 2020 gepubliceerd in het Gemeenteblad.

8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties. Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:

Instantie

Datum verzending

Datum ontvangst reactie

Opmerkingen?

Provincie Noord-Brabant Directie ROH

25-03-21

29-04-21

ja

Hieronder worden de overlegreacties met opmerkingen (samengevat) weergegeven, waarbij tevens het standpunt van het college van Burgemeester en wethouders wordt vermeld.

Reactie provincie

1. De geschiktheid van de locatie voor de bouw van een RvR woning dient te worden onderbouwd. De onderbouwing is te summier. Graag ziet de provincie een onderbouwing die verder ingaat op de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied.

Reactie gemeente: In paragraaf 2.2.3 van deze toelichting wordt nader ingegaan op de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied.

2. Er is nog geen Ruimte voor ruimtetitel verkregen voor de woning.

Reactie gemeente: de koopovereenkomst is inmiddels getekend en de Ruimte voor Ruimte titel is betaald.

3. De Ruimte voor ruimtewoning dient goed landschappelijk te worden ingepast. Er dient vooraf een landschappelijk inpassingsplan te worden opgesteld.

Reactie gemeente: omdat het kavel nog niet is verkocht door de eigenaar is een op detailniveau landschappelijke inpassing nog niet gemaakt. Wel is er een landschappelijk inpassingsplan op hoofdlijnen gemaakt. Dit inpassingsplan is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

8.3 Omgevingsdialoog

in het kader van de omgevingsdialoog zijn de omwonenden van de woningen aan De Kraan 43, 92, 4, 41a, 45, 86 en 92c mondeling en schriftelijk benaderd over het intiatief. Enkel van De Kraan 86 is een reactie gekomen. Zij staan positief tegenover de plannen en zullen bij de gemeente ook een verzoek indienen tot splitsing van hun kavel.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van maandag 12 juli 2021 tot en met 23 augustus 2021. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan wordt wel gewijzigd vastgesteld, in die zin dat in de regels verwezen gaat worden naar het landschappelijk inpassingsplan van 9 juni

Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 1 Archeologisch onderzoek

Bijlage 2 Externe Veiligheid Advies Brandweer

Bijlage 2 externe veiligheid advies brandweer

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek

Bijlage 4 Nota Parkeernormen

Bijlage 4 Nota parkeernormen

Bijlage 5 Landschappelijk Inpassingsplan

Bijlage 5 Landschappelijk inpassingsplan