Buitengebied De Zandleij 2012, 17e herziening (Waalwijkseweg 2)
Bestemmingsplan - gemeente Tilburg
Vastgesteld op 01-11-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlage(n).
1.2 plan:
Het bestemmingsplan Buitengebied De Zandleij 2012, 17e herziening (Waalwijkseweg 2) met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2020040-e001 van de gemeente Tilburg.
1.3 aan huis verbonden beroep
Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als 'aan-huis-verbonden', waarbij:
-
degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;
-
geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen;
-
voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
-
de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80m² in beslag neemt;
-
de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
-
geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
-
op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.
1.4 aanbouw
Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 afhankelijke woonruimte
Een aanbouw of bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.8 agrarisch bedrijf, grondgebonden
Een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering, die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt. Grondgebonden agrarische bedrijven zijn in elk geval akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven, alsmede boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn
geplant. Melkveebedrijven zijn doorgaans ook grondgebonden.
1.9 attentiegebied Natuur Netwerk Brabant
Gebied gelegen rondom en binnen het Natuur Netwerk Brabant, waar fysieke ingrepen een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding.
1.10 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.11 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.
1.12 bed & breakfast
Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken.
Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan arbeidsmigranten, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van zorgwonen.
1.13 bedrijfsgebouw
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.14 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.
1.15 bedrijfswoning
Een woning behorend bij en onlosmakelijk verbonden met een op hetzelfde bouwperceel gelegen bedrijf, bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die verantwoordelijk is voor de bedrijfsmatige activiteiten in dat bedrijf, dan wel die activiteiten uitvoert.
1.16 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.17 beschermwaardige boom
Boom, die ingevolge het Tilburgse bomenbeleid is aangewezen als monumentale boom, boom met een ecowaarde of boom met een hoofdwaarde en die is weergegeven op de bij dit plan gevoegde Boomwaardekaart.
1.18 bestaand
Bij bouwwerken:
Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.
1.19 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.20 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.21 bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.22 bouwblok
Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.
1.23 bouwen
Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.24 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.25 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouwof zolder.
1.26 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.27 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.28 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.29 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.30 bouwwerken van algemeen nut
Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.
1.31 calamiteit
Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving e.d.
1.32 dakhelling
Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.
1.33 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder supermarkten voor zover deze supermarkten niet groter zijn dan 250m² wvo (winkelvloeroppervlakte). Tevens dient onder detailhandel te worden verstaan additionele horeca als bijbehorende voorziening, evenals afhaalgelegenheden van direct voor consumptie geschikte etenswaren en/of maaltijden (zoals een afhaalrestaurant of broodjeszaak zonder zitgelegenheid. Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven e.d.
1.34 dienstverlening
Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.
1.35 erf
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels per bouwperceel aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.36 functionele eenheid
Hieronder wordt verstaan:
-
een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd;
-
het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.
1.37 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.38 groenblauwe mantel
Gebieden met een belangrijke nevenfunctie voor natuur en water, die overwegend grenzen aan het Natuur Netwerk Brabant en/of ecologische verbindingszone(s) of die deze verbinden.
1.39 groenvoorzieningen
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair e.d., alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.40 grondgebonden woning
Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.
1.41 hogere grenswaarde
Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.42 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.43 houtopstand
Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.
1.44 huishouden
Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld: De huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur).
1.45 kortstondig
Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.
1.46 landschappelijke waarde van een gebied
De aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet levende natuur.
1.47 landschapselementen
Ecologisch en/of landschappelijk waardevolle elementen, zoals bosjes, bomen, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2ha.
1.48 langzaam verkeer
Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.
1.49 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.50 mantelzorg
Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.
1.51 mestbewerking
Het behandelen van dierlijke mest, zodat deze beter als mest kan worden gebruikt of voor andere functies geschikt wordt.
1.52 monumentale boom
Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.
1.53 Natuur Netwerk Brabant
Samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.
1.54 Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone
Vaak langgerekt gebied, waarbinnen natuur- en landschapselementen zijn of worden gerealiseerd, gericht op het verbinden van natuurgebieden.
1.55 natuurwaarde van een gebied
De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in hun onderlinge samenhang.
1.56 nokrichting
Hoogste gedeelte van een dak met hellende vlakken, t.w. waar beide vlakken elkander snijden.
1.57 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties t.b.v. gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing,
waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.58 onbebouwd erf
Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.
1.59 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20m boven peil.
1.60 ondergeschikte delen van een bouwwerk
Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, luchtbehandelings-/ventilatieinstallatie, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, gevelisolatie (al dan niet met bijbehorende ommanteling), draagconstructies e.d. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.
1.61 onderkomen
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.
1.62 onzelfstandige wooneenheid/eenheden
Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.
1.63 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.64 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.
1.65 pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.66 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.67 perceel
Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.
1.68 plangrens
Een weergegeven lijn die de grens van het plan: aanduidt.
1.69 productiegebonden detailhandel
Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.70 recreatief medegebruik en evenementen
Hieronder wordt verstaan:
-
incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenement zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning;
-
incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadsparken t.b.v. zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d.
1.71 ruimtelijke ontwikkelingen
Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.
1.72 speelvoorzieningen
Voorzieningen ten dienste van sport en spel.
1.73 statische goederen
Goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans.
1.74 straatpeil
Zie: peil (straatpeil).
1.75 teeltondersteunende voorzieningen
Voorzieningen in, op of boven de grond, die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:
-
verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
-
verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
-
het bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding, effectief omgaan met water e.d.);
voorbeelden zijn aardbeiteelttafels, afdekfolies, anti-worteldoek, boomteelthekken, hagelnetten, insectengaas, plastic tunnels, teeltondersteunende kassen, schaduwhallen en vraatnetten.
1.76 teeltondersteunende voorzieningen, permanente
Teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde kassen, die voor onbepaalde tijd worden gebruikt.
1.77 teeltondersteunende voorzieningen, tijdelijke
Teeltondersteunende voorzieningen, die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, gedurende maximaal 6 maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik.
1.78 uitbouw
Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht
ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.79 verblijfsvoorzieningen
Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.
1.80 verbrede landbouw
Activiteiten bij een agrarisch bedrijf, die voortvloeien uit of nauw samenhangen met het verder in stand te laten agrarisch bedrijf en de bijbehorende agrarische bedrijfsvoering. Voorbeelden zijn agro-toerisme, waaronder agrarisch natuurbeheer, bewerking van ter plaatse geproduceerde producten en zorgboerderijen.
1.81 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf
Hieronder wordt verstaan het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.
1.82 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.
1.83 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn t.b.v. een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten e.d.
1.84 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden
Het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.
1.85 weg
Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.86 wonen
Hieronder wordt verstaan:
-
het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. waarbij de nadruk ligt op (nagenoeg) zelfstandige bewoning. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
-
huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
-
beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als 'aan huis verbonden beroep', zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.
1.87 woning
Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbonden beroep.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Wonen - Buitengebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), mede bestemd voor bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken en de inrichting en het gebruik van de gronden voor zover de gronden zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie' (dubbelbestemming), indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Ondergrondse bouwwerken
8.2 Bouwen in nabijheid van beschermwaardige bomen
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
-
de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
-
gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
-
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
-
voldaan is aan de volgende voorwaarden:
-
de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
-
de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
10.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting e.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
-
de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
-
gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
-
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
10.3 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.2 Parkeerregeling
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
-
het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
-
het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
-
het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
-
indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
-
het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Dit plan wordt aangehaald als bestemmingsplan "Buitengebied De Zandleij 2012, 17e herziening (Waalwijkseweg 2)".
Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
Aan Waalwijkseweg 2 te Udenhout was een varkenshouderij gevestigd. In het kader van de zogenaamde warme sanering varkenshouderijen is de bedrijfsvoering wat betreft intensieve veehouderij beëindigd en om die reden is een planherziening nodig. Hiertoe is op 25 september 2020 een aanvraag om herziening van het bestemmingsplan ingediend. Aanvrager heeft hierbij aangegeven dat hij, naast het doorhalen van de functie-aanduiding 'intensieve veehouderij' en het verkleinen van het bestemmingsvlak 'Agrarisch-Agrarisch Bedrijf' - er resteert een boomkwekerij - een tweetal Ruimte-voor-ruimte-woningen wil realiseren, alsmede een kleinschalige boerderijcamping op het resterende agrarische bedrijfsperceel. De bestaande opslagfunctie ten behoeve van statische goederen blijft gehandhaafd. Over de toekomst van het perceel na deelname aan de warme sanering varkenshouderijen is in het najaar van 2020 uitvoerig overlegd door gemeente, provincie en initiatiefnemer. Alle genoemde partijen stemden toen al in met de strekking van dit vervolgplan.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied omvat de kadastrale percelen Udenhout, sectie F, nrs. 4526 en 3851.
Afbeelding: ligging plangebied in Tilburg
1.3 Voorgaande Plannen
Dit bestemmingsplan vervangt ter plaatse van het plangebied het bestemmingsplan Buitengebied De Zandleij
2012.
1.4 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Gebiedsbeschrijving
De planlocatie is gelegen in het buitengebied tussen Berkel-Enschot en Udenhout. Het agrarische perceel ligt hier in een landschap van kampontginningen met plaatselijk akkers met plaggendekken. In dit landschap werden de boerderijen van oudsher aan de randen van de akkers gebouwd, maar een enkele keer werd ook bovenop de akker een boerderij opgericht. Dit resulteerde in een patroon van gekromde bebouwingslinten in een afwisselend en halfopen landschap.
In het gebied tussen Udenhout en Berkel-Enschot vormen de bebouwingslinten een web met daarin de buurtschappen ’t Heuveltje, ’t Hoekske en Brem. De bebouwingslinten tussen de buurtschappen zijn open van opzet. De agrarische erven liggen over het algemeen los van elkaar, waardoor er verschillende doorzichten zijn vanaf de weg over het landschap.
De Waalwijkseweg maakt deel uit van een oude, bovenregionale route. Aan deze route vinden we verschillende karakteristieke en waardevolle boerderijen. Ook ter hoogte van de planlocatie zien we een korte reeks van karakteristieke langgevelboerderijen kort op de weg. Ook op het onderhavige perceel bevindt zich een karakteristieke boerderij. De opstallen daarachter ontnemen echter het zicht op het land achter de Waalwijkseweg en Molenhoefstraat.
Stedenbouw
Het voorliggende initiatief voorziet in de sloop van verschillende opstallen en de bouw van twee nieuwe woningen. Bij dit initiatief is er doelbewust voor gekozen om de woningen niet op de plek van de opstallen terug te bouwen. Over het algemeen heeft het realiseren van Ruimte-voor-Ruimte-woningen in een erfopzet de voorkeur, maar door de specifieke ligging van dit perceel is hier van afgeweken. Op deze plek ontstaat de kans om een doorzicht over het landschap te herstellen. Door de nieuwe woningen in de oksel van de Waalwijkseweg en Molenhoefstraat te plaatsen, belemmeren ze geen doorzicht en gaan ze onderdeel uitmaken van de reeks boerderijvolumes aan de Waalwijkseweg.
De nieuwe woningen worden beide gebouwd op zeer riante percelen. Op deze manier is er voldoende ruimte voor erfbeplanting, waardoor een landelijke uitstraling kan worden bereikt. Verder wordt voorgeschreven om de woningen parallel aan de Waalwijkseweg te plaatsen en te voorzien van een kap met een lage goot (max 3,5m). Op deze manier moeten de woningen in hoofdvorm en positie aansluiten op de reeks langgevelboerderijen aan de Waalwijkseweg. Verzocht wordt aan initiatiefnemers om ook in architectuur verwantschap te zoeken.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Rijk
2.1.1 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.
Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van 2 woningen in het buitengebied mogelijk gemaakt.
Uit jurisprudentie blijkt dat voor kleinschalige ontwikkelingen de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. In de overzichtsuitspraak ladder voor duurzame verstedelijking van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724 ) is aangegeven dat een bestemmingsplan dat voorziet in niet meer dan 11 woningen in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt. Toetsing aan artikel 3.1.6 Bro is daarom niet nodig.
2.2 Provincie
2.2.1 Brabantse omgevingsvisie
Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:
-
De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.
-
Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.
-
Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.
-
Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?
-
Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.
Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.
2.2.2 Interim omgevingsverordening
De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.
Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).
Project in relatie tot Interim omgevingsverordening
De projectlocatie is gelegen in de Gemengd Landelijk Gebied. Ten aanzien van woningen geldt
in dit gebied dat alleen bestaande woningen zijn toegestaan. Zie hiervoor artikel 3.68 van de provinciale Interim OmgevingsVerordening (IOV). Voor de regeling Ruimte-voor-ruimte is echter een uitzondering hierop opgenomen, mits aan de daarvoor geldende voorwaarden wordt voldaan. Deze regeling en voorwaarden staan in artikel 3.80 IOV:
Artikel 3.80 Ruimte-voor-ruimte
Lid 1
Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in één of meerdere ruimte-voor-ruimtekavels, ieder ten behoeve van de bouw van één woning, indien:
a. er sprake is van een aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit;
b. de ruimte-voor-ruimtekavel op een planologisch aanvaardbare locatie in een
bebouwingsconcentratie ligt;
c. een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woning is verzekerd;
d. er geen sprake is van (een aanzet voor) een stedelijke ontwikkeling behoudens in geval de
locatie ligt binnen Verstedelijking afweegbaar.
Lid 2
Er is sprake van een aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit als per ruimte-voor-ruimtekavel is
aangetoond dat is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. een of meer veehouderijen gericht op het houden van varkens of pluimvee zijn in het geheel
beëindigd waarbij alle bedrijfsgebouwen ten dienste van deze veehouderij, niet zijnde de
bedrijfswoning, zijn gesloopt;
b. de onder a. bedoelde veehouderijen zijn direct voorafgaand aan de beëindiging gedurende een
periode van drie jaar onafgebroken in bedrijf geweest;
c. de onder a. bedoelde veehouderijen zijn gevestigd binnen Beperkingen Veehouderij of op een
locatie die vanwege omliggende waarden en functies niet geschikt is voor de uitoefening van een
veehouderij;
d. er tenminste 1000 m² bedrijfsgebouwen ten dienste van de onder a. bedoelde veehouderij, niet
zijnde de bedrijfswoning, zijn gesloopt met een minimum van 200 m² op iedere
beëindigingslocatie veehouderij;
e. de ten behoeve van de onder a. bedoelde veehouderijen geregistreerde rechten betreffende de
fosfaatproductie in een gezamenlijke omvang van tenminste 3.500 kg uit de markt zijn genomen
door doorhaling van de bij de Dienst Regelingen geregistreerde rechten, waarbij per
beëindigingslocatie een minimum van 700 kg aan rechten betreffende de productie van fosfaat
aanwezig is;
f. de rechten, bedoeld onder e. moeten vanaf het moment van beëindiging van de bedrijfsvoering
tot aan het moment van uit de markt nemen geregistreerd staan op naam van de veehouderij
die beëindigd;
g. de omgevingsvergunning milieu voor de onder a. bedoelde veehouderij op iedere
beëindigingslocatie veehouderij is ingetrokken;
h. een passende herbestemming is gelegd op de locatie als onder a. bedoeld die in ieder geval het
houden van vee en het bouwen van nieuwe bedrijfsgebouwen uitsluit;
i. in redelijkheid niet op andere wijze is voorzien in de beëindiging van de nder a. bedoelde
veehouderij.
Lid 3
In afwijking van het tweede lid kan een bestemmingsplan voorzien in een ruimte-voor-ruimtekavel als
deze wordt ontwikkeld door of vanwege de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte gelet op de in
het verleden behaalde aanzienlijke winst van omgevingskwaliteit door toepassing van de Regeling
beëindiging veehouderijtakken.
Lid 4
Het derde lid vervalt indien uit door Gedeputeerde Staten bijgehouden gegevens blijkt dat er in totaal
3500 ruimte voor ruimte kavels door of vanwege de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte zijn
ontwikkeld.
Toets locatie
De projectlocatie is gelegen in Gemengd Landelijk Gebied. Samen met de Groenblauwe Mantel vormt dit gebied het Landelijk Gebied. Het plangebied is derhalve gelegen binnen een structuur, die toepassing van de regeling Ruimte-voor-ruimte mogelijk maakt.
Daarnaast is nodig dat de projectlocatie zich bevindt binnen een bebouwingsconcentratie. Van de Waalwijkseweg is bekend dat de provincie deze als bebouwingsconcentratie (in de zin van een bebouwingslint) accepteert. Er zijn in deze straat meer plannen voor Ruimte-voor-ruimte-woningen in procedure (geweest), denk bijvoorbeeld aan de de postzegelherziening voor een extra woning naast Waalwijkseweg 12 (plan Bgb De Zandleij 2012, 12e herziening).
De gemeente heeft op een bijlagekaart bij de gemeentelijke Omgevingsvisie Tilburg 2040 aangegeven welke straten/linten geschikt worden geacht voor Ruimte-voor-ruimte-woningen. De Waalwijkseweg is één van de aangewezen linten.
Ten slotte moet het gaan om een geschikte en planologisch aanvaardbare locatie binnen het lint.
De stedenbouwkundige opzet van het plan, waarbij een doorzicht wordt gecreëerd tussen het resterende agrarische bedrijf (een boomkwekerij) en de beide nieuwe woningen, is in dit verband in het voortraject in het kader van de deelname van initiatiefnemer aan de warme sanering varkenshouderijen uitgebreid besproken in aanwezigheid van een gemeentelijke stedenbouwkundige en een vertegenwoordiger van de provincie. De stedenbouwkundige opzet van dit plan en de planologische aanvaardbaarheid van de locatie zijn in dit voortraject akkoord bevonden.
Aanzienlijke winst omgevingskwaliteit
In het eerste lid van artikel 3.80 IOV is bepaald dat voor het recht om over te gaan tot het realiseren van een niewe woning een aanzienlijke winst voor de omgevingskwaliteit moet worden behaald. In het tweede lid is bepaald wanneer sprake is van een dergelijke winst voor de omgevingskwaliteit. Op basis van het derde lid kunnen Ruimte-voor-ruimte kavels worden ontwikkeld door of vanwege de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte-voor-ruimte. De winst voor de omgevingskwaliteit is dan reeds in het verleden behaald en een daarmee corresponderend bouwrecht wordt dan aangekocht. In de voorliggende casus wordt van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Voor beide woningen wordt een bouwtitel aangekocht.
Kwaliteitsverbetering landschap en landschappelijke inpassing woningen
Ingevolge artikel 3.9 IOV bepaalt een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. In casu worden er twee woning mogelijk gemaakt op basis van de provinciale regeling inzake Ruimte-voor-ruimte. Een kwaliteitsverbetering van het landschap is hierbij niet van toepassing, de kwaliteitswinst is behaald in het verleden en verzekerd door de aankoop van de bouwtitel. Wel dient de ontwikkeling zorgvuldig landschappelijk te worden ingepast. Dit volgt uit onderdeel c van het eerste lid van artikel 3.80 IOV. In casu bestaat de relevante zorgvuldige landschappelijke inpassing door het opofferen van een flink deel van het agrarische bouwblok. Hier aanwezige bebouwing wordt gesloopt (ook voor zover niet voorgeschreven door de deelname aan de warme sanering varkenshouderijen) en verharding wordt weggenomen. Dit zijn toegelaten vormen van kwaliteitsverbetering/landschappelijke inpassing volgens de opsomming in artikel 3.9 lid 3 IOV.
Initiatiefnemer investeert hiertoe de waardedaling van deze grond, die als agrarisch bouwblak meer waard was per m² dan als onbebouwde cultuurgrond. Door vrijwillig een flink deel van het agrarische bouwblok door te halen, wordt ruimte gecreëerd tussen het resterende deel van het bouwblok enerzijds en de woningen anderzijds (wens van initiatiefnemer) en daarnaast ontstaat een nieuw doorzicht vanaf de Waalwijkseweg (wens van de gemeente). De inpassing wordt gecompleteerd door in de planregels voor te schrijven om de woningen parallel aan de Waalwijkseweg te plaatsen (met nokrichting evenwijdig aan de weg) en te voorzien van een kap met een lage goot (max 3,5m). Op deze manier moeten de woningen in hoofdvorm en positie aansluiten op de reeks langgevelboerderijen aan de Waalwijkseweg. De nieuwe woningen worden beide gebouwd op zeer riante percelen. Op deze manier is er meer dan genoeg ruimte voor erfbeplanting. Dit wordt verder overgelaten aan de inzichten van de nieuwe bewoners. De bij de planregels gevoegde tekening inzake landschappelijke inpassing voorziet overigens ook nog in een beukenhaag aan weerszijden van de woonkavels.
Kleinschalige boerderijcamping
Het plan is naast het doorhalen van de intensieve veehouderij en het realiseren van twee nieuwe woningen gericht op een kleinschalige boerderijcamping. Onder kleinschalig wordt verstaan:
- binnen het bestaande bouwblok
- kamperen met uitsluitend tijdelijke (mobiele) kampeermiddelen
- maximaal 25 plaaten
Dit is een ruimtelijke ontwikkeling waarvoor op grond van de werkafspraken, die de gemeente in regionaal verband met de provincie heeft gemaakt, de afspraken met betrekking tot categorie 2 gelden. Dit betekent dat uitsluitend landschappelijke inpassing wordt geëist. Deze inpassing is verzekerd in de planregels via een voorwaardelijke verplichting.
Conclusie
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de ruimtelijk relevante regels van de provincie Noord-Brabant.
2.3 Gemeente
2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
-
de Brabantstrategie
-
de Regiostrategie
-
de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
-
Binnenstad van de 21e eeuw
-
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
-
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
-
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
-
Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
-
Stadsregionaal park Stadsbos013
-
Stadsregionaal park Noord
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
-
Bedrijvenpark Zuid
-
Zorgcluster Leijpark
-
Duurzaam energielandschap Noord
De twee ecologische verbindingszones:
-
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
-
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
-
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
-
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
-
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
-
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
-
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
-
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
-
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
-
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
-
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
-
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in
het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
Project in relatie tot Omgevingsvisie
Specifiek voor dit plan geeft de Omgevingsvisie aan dat de Waalwijkseweg is aangewezen als landelijk lint,
waar nieuwe woningen in het kader van de provinciale Ruimte-voor-ruimte-regeling mogelijk en gewenst zijn. Gelet op provinciale aanduidingen is ook de regeling kwaliteitsverbetering bebouwingsconcentraties hier mogelijk.
Hoofdstuk 3 Thematische Beleidskaders
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
3.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
Stedenbouwkundige aspecten
Het voorliggende initiatief voorziet in de sloop van verschillende opstallen en de bouw van twee nieuwe woningen. Bij dit initiatief is er doelbewust voor gekozen om de woningen niet op de plek van de opstallen terug te bouwen. Over het algemeen heeft het realiseren van woningen in een erfopzet de voorkeur, maar door de specifieke ligging van dit perceel is hier van afgeweken. Op deze plek ontstaat de kans om een doorzicht over het landschap te herstellen. Door de nieuwe woningen in de oksel van de Waalwijkseweg en Molenhoefstraat te plaatsen, belemmeren ze geen doorzicht en gaan ze deel uitmaken van de reeks boerderijvolumes aan de Waalwijkseweg.
De nieuwe woningen worden beide gebouwd op zeer riante percelen. Op deze manier is er voldoende ruimte voor erfbeplanting, waardoor een landelijke uitstraling kan worden bereikt. Verder wordt voorgeschreven om de woningen parallel aan de Waalwijkseweg te plaatsen en te voorzien van een kap met een lage goot (max 3,5m). Op deze manier moeten de woningen in hoofdvorm en positie aansluiten op de reeks langgevelboerderijen aan de Waalwijkseweg. Verzocht is aan initiatiefnemers om ook in architectuur verwantschap te zoeken.
Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.
Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.
Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.
3.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
3.3.1 Historische geografie
-
Ligging: het plangebied ligt ten zuidwesten van de bebouwde kom van Udenhout, direct ten noorden van de Waalwijkseweg en ten westen van de Molenhoefstraat.
-
Landschap: open agrarisch / dorpslandschap met woningen en boerderijen doorsneden door verbindingswegen met laanbeplanting.
-
Geomorfologie: het plangebied is gelegen in een gebied dat wordt gekenmerkt door een vlakte van ten dele verspoelde dekzanden alsmede dekzandruggen al of niet met oud bouwlanddek.
-
Bodemgesteldheid: het terrein wordt gekenmerkt door hoge, zwarte enkeerdgronden.
-
Historisch landgebruik: Udenhout is van oorsprong een boshoevennederzetting, ontstaan in de dertiende eeuw vanuit een schenking van zes hoeven door de hertog van Brabant aan de abdij van Tongerlo. De bosontginning wordt gekenmerkt door strookvormige ontginningspercelen, haaks op de weg, met aan de kop boerderijen.
-
Huidig landgebruik: agrarisch.
3.3.2 Archeologie
-
Het project ligt in een zone met basisverwachting (ARWATI .
-
In 2010 is door Fontys Hogescholen BILAN een onderzoek uitgevoerd naar de archeologische en cultuurhistorische waarden van het plangebied Zandleij: H. van Dijk, Van De Kommer tot Hoormanke Tiendl. Tilburg (NB) – Tilburg, Zandleij. Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek, BILAN 2010.
-
In het onderzoek wordt het plangebied aangeduid met een middelhoge tot hoge archeologische verwachting.
-
In 2020 is door BODAC een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (verkennend booronderzoek) nr. A0025 voor deze planontwikkeling. Waalwijkseweg 2 te Udenhout, gemeente Tilburg.
-
Geconcludeerd wordt dat het plangebied een hoge archeologische verwachting heeft voor archeologische resten uit het Neolithicum tot en met de 16e-/17e-eeuw. De aanbeveling om voor het plangebied proefsleuvenonderzoek te doen wordt daarom overgenomen.
3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen
-
In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen van rijks- of gemeentewege beschermde monumenten gelegen.
-
Ten oosten van het plangebied bevindt zich het pand Waalwijkseweg 6, rijksmonument 35845, negentiende-eeuwse boerderij van het kempische langgeveltype waar ook herberg 't Wit Leeuwke gevestigd was.
-
De uit het laatste kwart van de negentiende eeuw daterende boerderij Waalwijkseweg 1A is in 1996 aangewezen als gemeentelijk monument.
-
Het gebied van de Waalwijkseweg is cultuurhistorisch van belang vanwege de nog relatief gave boerderijenstructuur en het fraaie landschappelijke beeld van de omgeving.
-
Het zandpad van de Waalwijksebaan is een waardevolle structuur die in middeleeuwse bronnen bekend staat als de ‘Hollandse Weg’ en deel uit maakte van een lange-afstandverbinding vanuit het zuiden (Sint-Truiden, Luik?) naar het Midden-Nederlandse rivierengebied. In 2020 wordt het zandpad een gemeentelijk monument. Over de exacte ouderdom van deze wegen is niets bekend, hoewel delen van routes al in de Middeleeuwen werden vermeld. Het feit dat een aantal routes lijkt te zijn bepaald door reliëf en/of water, doet vermoeden dat deze van (zeer) hoge ouderdom zijn.
3.3.4 Conclusie
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat er geen bezwaar tegen de voorgenomen bouw van een nieuwe woning. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast. Vanwege de hoge archeologische verwachting in het plangebied is voor planrealisatie proefsleuvenonderzoek noodzakelijk.
3.4 Volkshuisvesting
De voorgenomen ontwikkeling verlangt vanwege het beperkte aantal nieuwe woningen geen toetsing of onderbouwing volgens de Ladder voor Duurzame stedelijke ontwikkeling. Zie ook onderdeel 2.1 van deze plantoelichting.
Het plan past in de gemeentelijke woningbouwopgave en voldoet aan de beleidsdoelen-Wonen in de WoonVisie en de Woonagenda 2020-2025, met name wat betreft het leveren van een bijdrage in de opgave grondgebonden wonen in een dorps woonmilieu en de ontwikkeling van woningen in particulier opdrachtgeverschap.
Voor het vervolg van de planontwikkeling wordt aanbevolen de woningen levensloopbestendig te ontwerpen en te laten voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen.
3.5 Groen En Speelruimte
3.5.1 Bomenbeleid Tilburg
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:
-
Bomenverordening 2017
-
Beoordelingscriteria houtopstanden
-
Nota 'overige houtopstanden'
-
Boomwaarde zoneringskaart 2017
-
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen
Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.
Bomenverordening
De Bomenverordening Tilburg 2017 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.
Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)
Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)
Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.
Wet natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)
In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.
Maatregelen in bestemmingsplan
De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart.
De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.
3.5.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
-
Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
-
het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
-
het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
3.5.3 Nota biodiversiteit
Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.
De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de
mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.
Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.
In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.
Doelstellingen nota biodiversiteit
-
De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.
In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.
-
Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.
Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.
-
In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.
Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.
In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.
Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).
3.6 Verkeer En Parkeren
3.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
3.6.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:
-
Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;
-
In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;
-
Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;
-
Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;
-
Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.
3.6.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'
In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.
Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.
Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.
Projectspecifiek
De ontsluiting van het plan loopt via de Waalwijkseweg. Het betreft een erftoegangsweg buiten de bebouwde
kom. Hiervoor geldt een maximum toegestane snelheid van 60 km/uur. De weg is ook als zodanig ingericht.
De onderhavige ontwikkeling zal voorzien zijn van ruim voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Het
aantal parkeerplaatsen moet voldoen aan de vastgestelde normen van de gemeente Tilburg zoals vastgelegd in de parkeernotitie van de gemeente Tilburg (Parkeernormen Tilburg 2017).
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
4.1 Milieueffectrapportage
Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een m.e.r. beoordeling opgesteld moet
worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:
a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.
ad. a.
In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke
activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt
zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig.
Bij de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer, worden de
concrete omstandigheden afgewogen, waarbij onder meer aspecten als de aard en omvang van de voorziene
wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen (zie o.a. uitspraak RvS ECLI:NL:RVS:2019:1879). Gelet
hierop wordt de bouw van 2 woningen niet aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Weliswaar
verandert het gebruik van het perceel door de toevoeging van 2 woningen, maar het ruimtebeslag van de
voorziene bebouwing is te beperkt om aangemerkt te worden als een stedelijk ontwikkelingsproject als
bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
ad b.
Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft
derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied
betreft de Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen op ca. 1 kilometer van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.
Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.
4.2 Milieuhinder Bedrijven
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
In de omgeving van dit plan bevinden zich enkele bedrijven. Voor de meeste van deze bedrijven wordt voldaan aan de richtafstanden comform de VNG systematiek. Daarmee wordt voldaan aan de criteria voor een goed woon- en leefklimaat. Enkel voor enkele nabij gelegen agrarische bedrijven wordt niet voldaan vanwege het aspect geur. Voor de afweging ten aanzien van het aspect geur zie de navolgende paragraaf ‘Geur’.
Geitenmoratorium
In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2). Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.
De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) moet ook aan de zgn. omgekeerde werking worden getoetst. Hiervoor heeft het college op d.d. 14 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld.
Dit houdt in dat:
-
wooninitiatieven binnen stedelijk gebied (zgn. inbreidingslocaties) zonder meer worden toegestaan;
-
kleine woningbouwinitiatieven buiten de bebouwde kom worden toegestaan met een maximum van 5 Ruimte voor Ruimte-woningen in ruil voor het inleveren van vergunde fosfaatrechten binnen de gemeentelijke grenzen;
-
met initiatiefnemers worden afspraken gemaakt om potentiële bewoners van nieuwe woningen binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij te informeren over de gezondheidsrisico's;
-
nieuwe initiatieven met de planologische bestemmingen kinderdagverblijf, verzorgingshuis, verpleeghuis en zorgwoning niet worden toegestaan binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij;
-
de overige initiatieven waarvoor een ruimtelijke afweging nodig is en niet passen in bovenstaande criteria worden voorgelegd aan de GGD voor screening van de gezondheidsrisico's.
Wanneer nieuwe onderzoeken tot andere inzichten over gezondheidsrisico's in relatie tot geitenhouderijen leiden zal een nieuw beleidsvoorstel worden gedaan.
De planlocatie ligt niet binnen 2 kilometer van een geitenhouderij. Het geitenmoratorium is daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.3 Externe Veiligheid
4.3.1 Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.
De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
-
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
-
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
-
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
4.3.2 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
In de bij dit plan gevoegde Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg-Vught. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.
Een momenteel nog aanwezige propaantank wordt geamoveerd en elders door een kleinere propaantank vervangen. Ook voor deze tank geldt dat voldoende afstand aangehouden dient te worden tussen deze tank en de geprojecteerde woningen (conform het Activiteitenbesluit). Verder bevindt het plangebied zich binnen het zoekgebied van de Structuurvisie buisleidingen. Binnen het zoekgebied van 250 meter aan weerszijden van het voorkeurstracé gelden geen speciale verplichtingen of beperkingen. Het zoekgebied is alleen bedoeld om binnen bepaalde ruimtelijke marges gemeenten de gelegenheid te bieden de ligging van het voorkeurstracé beperkt aan te passen. Een nadere onderbouwing hieromtrent wordt niet nodig geacht.
4.3.3 Beleidsvisie externe veiligheid
In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:
-
Kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;
-
Geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;
-
Bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;
-
Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;
-
Beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.
Aan bovengenoemde randvoorwaarden uit de beleidsvisie wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid.
4.3.4 Conclusie en restrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg-Vught. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico).
De brandweer Midden -en West Brabant heeft d.d. 23 maart 2021 advies uitgebracht, de relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
-
De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar van risicobronnen in de omgeving van het plangebied vormt geen belemmering voor het initiatief;
-
Aangezien het plan op >750 meter van de relevante transportroute gevaarlijke stoffen ligt, neemt het groepsrisico van deze risicobron in de toekomstige situatie niet toe;
-
De bereikbaarheid van het plangebied is goed;
-
Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit;
-
De dichtstbijzijnde WAS-paal bevindt zich op 1,7 kilometer; buiten gehoorsafstand. Voor alarmering zal gebruik moeten worden gemaakt van digitale mogelijkheden zoals NL Alert. Daarmee kunnen bewoners gealarmeerd worden en wordt het gewenste handelingsperspectief aangedragen in geval van een calamiteit.
-
De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten;
-
Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Het bouwwerk dient voorzien te zijn van een afsluitbare mechanische ventilatie. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk;
-
De brandweer voldoet aan de opkomsttijd conform het dekkings- en spreidingsplan.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
4.4 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
4.5 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
4.5.1 Wegverkeerlawaai
De nieuwe woningen worden gerealiseerd binnen de zones van wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de Wgh ("zones langs wegen") respectievelijk hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer:
• Waalwijkseweg;
• Molenhoefstraat;
• Het Hoekske.
Ingevolge de Wgh geldt voor nieuwe woningen een voorkeurgrenswaarde van 48 dB. Voor de oprichting van de nieuwe woningen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (GBS Milieuadvies, ‘Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai Waalwijkseweg 2 Udenhout’, d.d. 8 januari 2021, rapportnummer R2021.003, versie 1).
Omdat de exacte locatie van de twee te realiseren woningen op het moment van uitvoeren van het akoestisch onderzoek nog niet bekend was, is een zogenaamde contourberekening uitgevoerd. Daarmee wordt op het gehele perceel de geluidbelasting in beeld gebracht.
De voorkeursgrenswaarde als gevolg van de Molenhoefstraat en Het Hoekske wordt op het gehele perceel niet overschreden.
Als gevolg van de Waalwijkseweg wordt de voorkeursgrenswaarde op een deel van het perceel overschreden. Afhankelijk van de uiteindelijke locatie waar de twee RvR woningen gebouwd worden kan de geluidbelasting op de gevel van de woningen oplopen tot maximaal 58 dB. Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat de 53 dB contour (maximaal te ontheffen waarde) op ca. 25 meter uit het hart van de Waalwijkseweg ligt.
Om te voorkomen dat de geluidbelasting als gevolg van de Waalwijkseweg op de nieuwe woningen boven de maximaal te ontheffen waarde uitkomt, dienen de woningen daarom op minimaal 25 meter afstand uit het hart van de Waalwijkseweg gebouwd te worden.
Omdat de geluidbelasting daarmee boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ligt, dient een Hogere Waarde besluit genomen te worden. Daarbij zijn de randvoorwaarden uit het gemeentelijke Hogere Waardenbeleid van toepassing. Omdat de maximale geluidbelasting, met inachtneming van de genoemde afstand, maximaal 53 dB bedraagt, gelden er vanuit het HW beleid van de gemeente Tilburg geen aanvullende voorwaarden voor wat betreft geluidluwe gevels/zijden en/of gevelisolatie (los van de wettelijke eisen uit het bouwbesluit).
4.5.2 Railverkeerlawaai
Binnen het plangebied zijn geluidgevoelige bestemmingen gelegen. Het betreft 2 woningen. Binnen het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.
4.5.3 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
4.5.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
4.6 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van 2 woningen. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Er zijn geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
4.7 Geur
4.7.1 Industriële geurhinder
Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.
Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.
Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.
In de directe omgeving van het plan bevinden zich geen bedrijven met een significante industriële geuremissie. Industriële geur is daarmee geen belemmering voor het plan.
4.7.2 Agrarische geurhinder
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
In de directe omgeving van het plan bevinden zich een aantal agrarische bedrijven. Er is daarom een aanvullend geuronderzoek uitgevoerd (Van Dun Advies, ‘Geuronderzoek woon- en leefklimaat t.b.v. twee Ruimte-voor-Ruimte woningen ter plaatse van de Waalwijkseweg 2, 5071 RK te Udenhout’, d.d. 8 februari 2021, Kenmerk TvW/16045.047).
In deze notitie is onderzocht of ter plaatse van de Ruimte-voor-Ruimte kavels een aanvaardbaar woon- en leefklimaat heerst. De realisatie van de twee woningen gaat samen met de sanering van de intensieve veehouderij aan de Waalwijkseweg 2. De emissie van dit bedrijf is daarom niet meer meegenomen in het uitgevoerde onderzoek.
Beoordeeld is de achtergrondgeurbelasting ter plaatse van de twee RvR woningen. Geconcludeerd is dat, na de bedrijfsbeeindiging van de intensieve veehouderij op Waalwijkseweg 2, de planlocatie niet binnen de geurcontouren van andere veehouderijen gelegen is. Daarmee is er voor het aspect geur sprake van een aanvaardbaar woon- een leefklimaat.
Ook kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering oplevert voor de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende veehouderijen. De kavels zijn conform de Wet geurhinder en veehouderijen op voldoende afstand gelegen van omliggende veehouderijen.
4.8 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de onderzoeksprotocol NEN 5740, die niet ouder is dan 5 jaar.
Ten oosten van de bestaande bedrijfswoning worden 2 woningen gebouwd. Deze percelen zijn in het verleden gebruikt als kweekgronden voor bomen/struiken. Het overige agrarische perceel is in gebruik geweest als varkenshouderij. Ter plaatse zijn tenminste een bovengrondse dieseltank en een propaan tank aanwezig (geweest).
Bodemgegevens locatie:
Er is geen bodemonderzoek bij het bestemmingsplan ingediend. In onze archieven zijn meerdere bodemonderzoeken bekend van deze locatie. In 1994, 1998 en 2003 zijn bodemonderzoeken uitgevoerd in het kader van bouwaanvragen. De scope van deze onderzoeken was beperkt. In deze onderzoeken zijn maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond. Er waren derhalve geen belemmeringen voor de beoogde bouwplannen. De bovengrondse tanks zijn echter niet in deze onderzoeken onderzocht.
Conclusie:
Voor het planologisch mogelijk maken van de woningen op het perceel is geen bodemonderzoek noodzakelijk. Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning in het kader van de beoogde nieuwbouw zal echter wel een bodemonderzoek worden geëist. Dit bodemonderzoek mag niet ouder zijn dan 5 jaar. Daarbij zal ook moeten worden vastgesteld of in het verleden bestrijdingsmiddelen zijn toegepast bij de kwekerij. Voorafgaand aan eventuele sloop van opstallen zal een asbestinventarisatie moeten uitwijzen of ter plaatse sprake is op bodemverontreiniging met asbest.
Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
4.9 Natuur En Ecologie
4.9.1 Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
-
Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn)
-
Overige inheemse broedvogels
-
Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn
-
Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant)
-
Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
4.9.2 Analyse plangebied
Voor de geplande ontwikkeling is een ecologische quickscan uitgevoerd (Brabant Eco, 2021). Hieronder zijn de belangrijkste bevindingen en conclusies van de quickscan weergegeven. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar de bijlagen bij de plantoelichting.
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt op 1,4 km afstand van het wettelijk beschermde natuurgebied (Natura 2000-gebied) betreft Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.
Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening
Het plangebied ligt op minimaal 830 meter afstand van het Natuurnetwerk Brabant zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed van de ontwikkeling redelijkerwijs uit te sluiten.
Soortenbescherming
Het voorkomen van beschermde landzoogdieren met vaste verblijfplaatsen kan worden uitgesloten. In het plangebied en directe omgeving komen verder geen beschermde soorten voor die op de lijsten staan van de Habitatrichtlijn of de ‘overige soorten’ (provinciaal beschermde soorten) door het ontbreken van geschikt leefgebied. Het plangebied biedt uitsluitend leefgebied voor een aantal landzoogdieren waarvoor een vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkeling. Echter de zorgplicht is altijd van kracht. Tijdens het veldbezoek zijn geen beschermde zoogdieren waargenomen.
Alle structuren waren goed toegankelijk en visueel goed te onderzoeken op eventuele verblijfplaatsen van vleermuizen. Er is vastgesteld dat er geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn in het plangebied. Er is dus geen ontheffing nodig voor deze soortgroep.
In het plangebied is geen geschikte habitat waargenomen voor jaarrond beschermde vogels. De te slopen varkensstallen zijn volledig ongeschikt als verblijfplaats. Er zullen geen vaste rust- en verblijfplaatsen van huismussen, uilen of gierzwaluwen verloren gaan en er worden geen verbodsbepalingen uit de Wet Natuurbescherming overtreden.
Het plangebied is geschikt als broed- en foerageergebied voor algemene vogelsoorten. De voorgenomen plannen hebben geen negatieve effecten op het broed- en foerageergebied. In het plangebied en in de omgeving blijft voldoende geschikt broed- en foerageergebied behouden. Als het verwijderen van bomen en struiken buiten het broedseizoen plaatsvindt, wordt voorkomen dat er negatieve effecten optreden ten aanzien van algemeen voorkomende vogelsoorten.
De aanwezigheid van andere strenger beschermde plant- en diersoorten is op basis van habitatvoorkeur en algemene verspreidingsgegevens met voldoende zekerheid uit te sluiten.
Conclusie
Vanuit de wettelijke gebiedsbescherming van Natura 2000-gebieden zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Ook vanuit de natuurbeschermingsregels uit de Interim Omgevingsverordening (Natuurnetwerk Brabant en Groenblauwe Mantel) zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Het bestemmingsplan kan in overeenstemming met de wettelijke soortenbescherming worden uitgevoerd, mits begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen worden verwijderd buiten het broedseizoen.
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand Watersysteem
De belangrijkste kenmerken van het plangebied zijn weergegeven in tabel 1. In de huidige situatie is op het perceel een agrarisch bedrijf met bedrijfswoning, bijgebouwen en erfverharding aanwezig.
Kenmerk | In plangebied |
Stroomgebied | Zandleij |
Waterbeheerders | Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel Oppervlaktewater: waterschap De Dommel |
Bruto oppervlakte | ca. 20.000 m2 |
Terreinhoogte | ca 11,3 – 11,8 m+NAP |
Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) | Ca 10,1 m+NAP |
Ontwateringdiepte | Meer dan 1 m |
Bodem | Zwakzandige leemlenzen dikker dan 1 meter |
Riolering | Drukriool (alleen vuilwater) |
Afkoppelgebied | Niet van toepassing |
Oppervlaktewater | |
Keur beschermde gebieden | Niet van toepassing |
Tabel 1, Gebiedskenmerken
In de huidige situatie is het perceel deels bebouwd en verhard. Regenwater dat valt op verharde oppervlakken wordt in het perceel verwerkt. Regenwater dat valt op onverharde oppervlakken infiltreert naar het grondwater. Het perceel is aangesloten op drukriolering. Afvalwater wordt getransporteerd naar de zuiveringsinstallatie van waterschap De Dommel.
5.2 Beleidskader
Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.
Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Programma Water en Riolering (PWR) 2020-2023. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het PWR is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.
Toekomstige situatie
Het bestemmingsplan maakt de bouw van twee Ruimte voor ruimte woningen mogelijk. De oppervlakte van deze woningen is nog niet bekend.
5.3 Duurzaam Watersysteem
De eigenaar van de grond bepaalt de terrein- en vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:
-
voldoende ontwateringdiepte;
-
de water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende te zijn voor de nieuwe functie van de ruimte;
-
aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de grens (T-hoogte);
-
geen afvloeiend regenwater afwentelen buiten de (toekomstige) percelen;
-
afdoende bescherming tegen overstroming bij extreme neerslag.
De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. In de bestaande situatie is de ontwateringdiepte voldoende voor de nieuwe functies. Hierom worden geen preventieve maatregelen vastgesteld om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen. Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.
Regenwater
Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren).
Mogelijkheden hiervoor zijn:
-
Minder terrein verharden;
-
Hergebruik van regenwater voor bijvoorbeeld toiletspoeling of wassen van voertuigen;
-
Groene daken;
-
Water opvangen in poelen, regentonnen e.d.;
-
Waterdoorlatende verharding.
Alle beetjes helpen, andere/innoverende ideeën zijn mogelijk.
In het PWR is beleid vastgesteld waarmee van iedere ontwikkeling verlangd wordt dat ze hier invulling aan geeft door in een vastgestelde bergingsopgave voor het plangebied te voorzien. De bergingsopgave bedraagt 60 mm, oftewel 60 l/m² verharding van de nieuwe situatie. Hiermee draagt het plangebied bij aan het hydrologisch neutraal (her)ontwikkelen van Tilburg. Omdat de omvang van het toekomstige verharde oppervlak nog niet bekend is kan de waterberging nog niet berekend worden. Dat moet nog gedaan worden. Als invulling wordt de toepassing van bovengrondse waterbergende voorzieningen als wadi, greppel en groene-/waterbergende daken als kansrijk gezien.
Aanbevelingen en advies voor een duurzame invulling van het watersysteem:
-
Stel op basis van veldonderzoek vast of het plangebied geschikt is voor het toepassen van infiltratievoorzieningen;
-
Beperk de hoeveelheid verharde oppervlakte;
-
Pas groene daken toe, een combinatie van een groendak met zonnepanelen is goed mogelijk en leidt tot een hoger rendement van de panelen;
-
Voer (een deel van) de terreinverhardingen zoals parkeervakken uit in een halfverharding/grastegels;
-
Pas voor de resterende opgave ondergrondse waterberging toe in een centraal elementensysteem of een waterbergende verhardingsfundering.
Een overloop van de waterbergingsvoorziening(en) dient in overleg met waterschap te worden aangesloten op het oppervlaktewater. Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.
Huishoudelijk afvalwater
Het huishoudelijke afvalwater van het perceel dient te worden ingezameld en afgevoerd naar de aanwezige drukriolering.
5.4 Watertoets
De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het PWR 2020-2023. Conform deze aanpak kan het watertoets-proces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies. Bij brief d.d. 5 augustus 2021 heeft waterschap De Dommel ingestemd met het plan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan uitvoerbaar.
Hoofdstuk 7 Omgevingsdialoog En Vooroverleg
7.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 11 december 2020 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
7.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is voorgelegd aan de provincie. Bij brief van 23 juni 2021 heeft de provincie gereageerd. De vooroverlegreactie is tamelijk omvangrijk. Voor een groot deel is dit te herleiden op het feit dat in de door de gemeente toegezonden stukken ten aanzien van de tweede bouwtitel nog geen keuze werd gemaakt tussen Ruimte-voor-ruimte of de regeling kwaliteitsverbetering bebouwingsconcentraties, zoals opgenomen in artikel 3.78 IOV. Inmiddels is duidelijk geworden dat voor beide bouwtitels een Ruimte-voor-ruimte-recht wordt (is) aangekocht. Artikel 3.78 IOV is daarmee uit beeld.
In het verlengde van het vorenstaande is naar aanleiding van de provinciale vooroverlegreactie:
- In onderdeel 1.1 van de toelichting en elders toegevoegd dat het resterende agrarische bedrijf een boomkwekerij is (met bestaande en te handhaven opslag van statische goederen);
- In onderdeel 1.4 van de toelichting de stedenbouwkundige opzet van het plan nader toegelicht;
- In onderdeel 2.2.2 van de toelichting een uitgebreide toets opgenomen aan de ter zake doende provinciale regels, in het bijzonder aan artikel 3.80 IOV;
- Landschappelijke inpassing van de minicamping in de planregels verzekerd door middel van een voorwaardelijke verplichting. De landschappelijke inpassing van de beide woningen is wat het essentiële deel ervan betreft op de verbeelding geborgd. Het gaat hierbij om het (vrijwillig) opofferen van een groot deel van het agrarische bouwblok om ruimte tussen het resterende agrarische bedrijf (boomkwekerij) en de nieuwe woningen te creëren. Daarnaast ontstaat op deze manier een nieuw doorzicht vanaf de Waalwijkseweg, een stedenbouwkundige en landschappelijke wens van de gemeente. Het opgeven van een deel van het bouwblok, waardoor dit doorzicht ontstaat, is niet verplicht op grond van de deelname aan de warme sanering varkenshouderijen en komt bovenop de aankoop van twee bouwtitels in de vorm van Ruimte-voor-ruimterechten. Het gaat hierbij om een flinke extra investering, indien deze in geld uitgedrukt zou worden. Door bouwregels m.b.t. goothoogte en nokrichting op te nemen in de planregels wordt het gewenste stedenbouwkundige en landschappelijke beeld aangaande de nieuwe woningen verzekerd. De ruime kavels bieden voldoende ruimte voor erfbeplanting naar eigen inzicht door de nieuwe bewoners. De bij de planregels gevoegde tekening inzake landschappelijke inpassing voorziet overigens ook nog in een beukenhaag aan weerszijden van de woonkavels.
Ten aanzien van de opmerking van de provincie, inhoudende dat de bouwtites moeten zijn aangeschaft voordat het plan wordt vastgesteld, merken wij ten slotte op dat beide titels reeds zijn aangeschaft. Deze zullen, zoals eeder ook wel gedaan is in andere planprocedures, per separate e-mail of anderszins aan de provincie worden getoond.
7.3 Omgevingsdialoog
Op 9 december 2020 is ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog een informatieavond gehouden bij initiatiefnemers aan Waalwijkseweg 2. Tijdens deze informatieavond is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. Uit inkomende telefoontjes in de weken hierna is de gemeente gebleken dat ook de bewoners van enkele adressen, die niet voor de avond waren uitgenodigd of anderszins niet zijn bereikt, interesse hebben voor (en mogelijk bezwaar hebben tegen) het initiatief. De gemeente neemt de desbetreffende adressen mee bij het verspreiden van de bewonersbrief ten behoeve van het ontwerpbestemmingsplan.
7.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van maandag 2 augustus tot en met maandag 13 september 2021. Tijdens deze periode zijn er 6 zienswijzen ingediend. Deze worden hieronder zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.
Zienswijze 1:
Reclamante meldde zich al voor aanvang van de zienswijzentermijn bij de gemeente met een aantal vragen en opmerkingen. Reclamante verzet zich tegen de boerderijcamping, die pal tegen haar perceel komt te liggen. Zij verwacht hier overlast van.
Standpunt gemeentebestuur:
Het bestemmingsplan maakt slechts een kleinschalige camping mogelijk voor kampeerders met uitsluitend tijdelijke kampeermiddelen. Belangrijker nog: het plan laat dit alleen toe binnen het bouwblok en daarbinnen slechts ter plaatse van het functie-aanduidingsvlak. Gebruik voor recreatieve doeleinden van de agrarische gronden rondom het bouwvlak en gelegen naast het perceel van reclamante laat het plan niet toe. Reclamante woont hemelsbreed op ca. 200 meter van de minicamping. In redelijkheid is daar geen overlast van te verwachten. Om (nog extra) te verzekeren dat er geen sprake zal zijn van het huisvesten van arbeidsmigranten wordt in de planregels ambtshalve nog expliciet toegevoegd dat uitsluitend kamperen met recreatief oogmerk is toegestaan.
Conclusie:
De zienswijze is ongegrond en leidt niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijze 2:
Reclamanten verzetten zich tegen de boerderijcamping, die pal tegen hun perceel komt te liggen. Zij verwachten hier overlast van. Tevens menen zij dat de termen ‘minicamping’ en ‘boerderijcamping’ in het plan door elkaar worden gebruikt, maar niet hetzelfde betekenen.
Standpunt gemeentebestuur:
De termen ‘boerderijcamping’ en ‘minicamping’ zijn geen vast omlijnde begrippen met een standaarddefinitie. Niet in dit bestemmingsplan, en evenmin in de Tilburgse planstandaard. Dat is ook geen probleem, zolang het bestemmingsplan of de vergunning in kwestie maar duidelijk maakt wat is toegestaan. In dit geval is dat een standaardaantal van 25 kampeerplaatsen met tijdelijke kampeermiddelen binnen het bouwblok en het desbetreffende functie-aanduidingsvlak van het agrarische bedrijfsperceel aan Waalwijkseweg 2 te Udenhout. Gebruik voor recreatieve doeleinden van de agrarische gronden rondom het bouwvlak en gelegen naast het perceel van reclamanten laat het plan niet toe. Reclamanten wonen hemelsbreed op ca. 200 meter van de minicamping. In redelijkheid is daar geen overlast van te verwachten. Om (nog extra) te verzekeren dat er geen sprake zal zijn van het huisvesten van arbeidsmigranten wordt in de planregels ambtshalve nog expliciet toegevoegd dat uitsluitend kamperen met recreatief oogmerk is toegestaan.
Conclusie:
De zienswijze is ongegrond en leidt niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijze 3:
Reclamant verzet zich tegen de woonbestemmingen in het plan. Zijn gronden liggen pal achter die gronden en hij vreest aantasting van zijn woongenot. Ook het buitengebied wordt aangetast volgens reclamant. Ten aanzien van de boerderijcamping wijst reclamant op de mogelijkheid dat daar arbeidsmigranten gehuisvest zullen worden.
Standpunt gemeentebestuur:
Het buitengebied wordt niet aangetast door het plan, sterker nog: de relevante regels zoals opgenomen in de provinciale Interim Omgevingsverordening (en ook de Tilburgse Omgevingsvisie) staan op de planlocatie vestiging van Ruimte-voor-ruimte-woningen toe. Het feit dat een varkenshouderij verdwijnt en intensieve veehouderij aan Waalwijkseweg 2 niet langer is toegestaan, betekent juist winst voor het buitengebied. Dat reclamant nu buren krijgt, terwijl daar jarenlang geen sprake van was, wil niet zeggen dat hij onredelijk in zijn belangen wordt getroffen. Aan relevante milieuregels en het burenrecht wordt voldaan. Zoals reclamant zelf ook al opmerkt, bestaat er geen recht op een vrij uitzicht. Voor de volledigheid merken wij op dat het plan de bouw van twee woningen mogelijk maakt, en niet van vier woningen, zoals de zienswijze veronderstelt.
Ten aanzien van de camping en het vermeende huisvesten van arbeidsmigranten wordt voor alle zekerheid in de planregels ambtshalve nog expliciet toegevoegd dat uitsluitend kamperen met recreatief oogmerk is toegestaan op de minicamping.
Conclusie:
De zienswijze is ongegrond en leidt niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijze 4:
Reclamant meent dat de termen ‘minicamping’ en ‘boerderijcamping’ in het plan door elkaar worden gebruikt, maar niet hetzelfde betekenen. Ten aanzien van de boerderijcamping wijst reclamant op de mogelijkheid dat daar arbeidsmigranten gehuisvest zullen worden. Verder wordt aangegeven dat de zienswijze tevens gericht is tegen de ontwerpbeschikking inzake het verlenen van een hogere grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder.
Standpunt gemeentebestuur:
De termen ‘boerderijcamping’ en ‘minicamping’ zijn geen vast omlijnde begrippen met een standaarddefinitie. Niet in dit bestemmingsplan, en evenmin in de Tilburgse planstandaard. Dat is ook geen probleem, zolang het bestemmingsplan of de vergunning in kwestie maar duidelijk maakt wat is toegestaan. In dit geval is dat een standaardaantal van 25 kampeerplaatsen met tijdelijke kampeermiddelen binnen het bouwblok en het desbetreffende functie-aanduidingsvlak van het agrarische bedrijfsperceel aan Waalwijkseweg 2 te Udenhout. Ten aanzien van de camping en het vermeende huisvesten van arbeidsmigranten wordt voor alle zekerheid in de planregels ambtshalve nog expliciet toegevoegd dat uitsluitend kamperen met recreatief oogmerk is toegestaan.
Aangaande de beschikking inzake het verlenen van een hogere grenswaarde merken wij op dat dergelijke beslissingen gericht zijn op (het beperken van) geluidhinder, die ervaren wordt in de nieuwe woningen en dat reclamant derhalve wijst op belangen, die de zijne niet zijn. Bovendien blijft met de desbetreffende beslissing de maximale geluidhinder binnen de maximaal toelaatbare waarde.
Conclusie:
De zienswijze is ongegrond en leidt niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijze 5 (provincie Noord-Brabant):
De provincie is positief over het plan. Wel vraagt zij zich af of het resterende bouwblok juist is begrensd. Daarnaast merkt de provincie op dat er in de planregels alleen een voorwaardelijke verplichting inzake landschappelijke inpassing is opgenomen ten aanzien van de boerderijcamping en niet ten aanzien van de beide nieuwe woningen. Voorts is de regeling Ruimte-voor-Ruimte niet bedoeld om op de locatie waar de stallen zijn gesaneerd weer nieuwe economische activiteiten mogelijk te maken, aldus de provincie.
Standpunt gemeentebestuur:
Het bouwblok is juist begrensd en er is geen sprake van strijd met de regeling inzake Ruimte-voor-Ruimte-woningen. Initiatiefnemer neemt deel aan de warme sanering varkenshouderijen. In die regeling is de rechtsgrond voor sloop van de varkensstallen gelegen. Er wordt niet gesloopt om bouwrechten te verkrijgen in het kader van de regeling Ruimte-voor-Ruimte. De betreffende bouwrechten zijn aangekocht. Deelname aan de regeling SRV verplicht tot sloop van de stallen voor varkens, niet tot aanpassing van het bouwvlak voor het agrarische bedrijf in kwestie op de exacte locatie van die sloop, indien zoals in dit geval een agrarisch bedrijf resteert. Overigens wordt het bouwblok wel degelijk fors verkleind in dit plan. Gewezen wordt in dit verband ook op de in december 2020 door de VNG verspreide en door Fred Stouthart opgestelde publicatie ‘Overzicht handelingen gemeente die volgen uit de Saneringsregeling varkenshouderij’ (p. 3): voorwaarde is dat op de locatie geen intensieve veehouderij terug kan komen. Daarom moet de bestemming van de locatie worden gewijzigd, bijvoorbeeld naar niet intensieve veehouderij of andere functie. Het voorliggende plan sluit intensieve veehouderij op deze locatie voortaan uit, en dat is afdoende. Daarmee wordt voldaan aan de vorenstaande voorwaarde. Het houden van vee sec hoeft niet worden uitgesloten, sterker nog, initiatiefnemer heeft – hoewel momenteel geen dieren meer worden gehouden en dit ook niet direct in de lijn ligt – nog milieuvergunning voor het houden van een aantal diersoorten (schapen, paarden, overig rundvee). Alleen het varkensdeel van de vergunning is ingetrokken, vanzelfsprekend in het kader van deelname aan de SRV. Overigens is het voorliggende plan uitgebreid voorbesproken met de heer S. Magielsen van de provincie en in dit verband ook akkoord bevonden.
Het klopt dat de voorwaardelijke verplichting inzake de landschappelijke inpassing van de woningen ontbreekt, deze wordt toegevoegd in de planregels.
Conclusie:
De zienswijze is deels gegrond, deels ongegrond en leidt in bovenstaande zin tot aanpassing van het plan.
Zienswijze 6:
Ten aanzien van de boerderijcamping wijst reclamant op de mogelijkheid dat daar arbeidsmigranten gehuisvest zullen worden. Tevens vindt hij bomenteelt niet passend in deze omgeving.
Standpunt gemeentebestuur:
Ten aanzien van de camping en het vermeende huisvesten van arbeidsmigranten wordt voor alle zekerheid in de planregels ambtshalve nog expliciet toegevoegd dat uitsluitend kamperen met recreatief oogmerk is toegestaan.
Ten aanzien van bomenteelt in deze omgeving verandert het voorliggende plan niets aan de bestaande situatie, zoals geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied De Zandleij 2012.
Conclusie:
De zienswijze is ongegrond en leidt niet tot aanpassing van het plan.
Bijlage 1 Geluidsonderzoek
Bijlage 2 Geuronderzoek
Bijlage 3 Inventarisatie Risicobronnen En Verantwoording
Bijlage 3 Inventarisatie risicobronnen en verantwoording
Bijlage 4 Ecologische Quickscan
Bijlage 4 Ecologische quickscan
Bijlage 5 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 5 Archeologisch bureauonderzoek