KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
Artikel 4 Waarde - Archeologie - 6
Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie
Artikel 6 Waarde - Geomorfologie
Artikel 7 Waterstaat - Waterberging
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 13 Algemene Procedureregels
Artikel 14 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Plankarakter
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Plangebied
2.1 Situering
2.2 Bestaande Juridische Regeling
Hoofdstuk 3 Planologisch Kader
3.1 Provinciaal Beleid
3.2 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Bestaande Situatie
4.1 Bestaande Ruimtelijke Kwaliteit
4.2 Bestaande Functionele Kwaliteit
4.3 Fysieke Milieuwaarden
4.4 Historische Kwaliteit
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
Hoofdstuk 6 Uitvoeringsaspecten
6.1 Handhaving
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Juridische Regeling
7.1 Algemeen
7.2 Artikelsgewijze Toelichting
Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak
8.1 Overleg
8.2 Inspraak
8.3 Zienswijzen

Het Broek 20

Bestemmingsplan - gemeente Valkenswaard

Vastgesteld op 01-10-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Bijlage Bij Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Het Broek 20" met identificatienummer 'NL.IMRO.0858.BPhetbroek20-VA01' van de gemeente Valkenswaard;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw (door de vorm) onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan-huis-verbonden beroep:

het in een woning (met inbegrip van aanbouwen en bijgebouwen) beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, paramedisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch, consumentverzorgend of hiermee gelijk te stellen gebied, waaronder tevens begrepen kappers, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt;

1.7 aardkundige waarden:

waarden die specifiek betrekking hebben op bodemkundige, geomorfologische en/of geologische kenmerken en ontstaanswijze, zoals bodemsamenstelling en -opbouw, hoogteverschillen en de daarmee samenhangende waterhuishouding;

1.8 achterperceel:

gedeelte van het perceel dat aan de achterzijde van het bouwvlak is gelegen en het zijdelingse verlengde daarvan, en welke gronden dezelfde bestemming hebben als die van het bouwvlak;

1.9 agrarisch bedrijf:

inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie behoort en die is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of door het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds)teeltbedrijf, een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf;

1.10 agrarisch deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen algemeen erkende en onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van landbouw en tuinbouw;

1.11 agrarisch grondgebruik

bedrijfsmatig en/of hobbymatig gebruik van grond dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren, met uitzondering van moestuinen buiten de daarvoor aangewezen gebieden;

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.13 Bed & Breakfast

een voorziening in een (bedrijfs)woning en/of in bijbehorende bouwwerken voor overnachting met het serveren van ontbijt, als toeristisch-recreatieve activiteit, ondergeschikt aan de woonfunctie en uitgevoerd door de bewoner;

1.14 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.15 bedrijfsgebouw

een gebouw dat bedoeld is voor bedrijfsmatig gebruik;

1.16 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.17 bestaand:

  1. a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, met uitzondering van bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan;
  2. b. bij gebruik: het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan;
  3. c. bij maaiveld: het maaiveld zoals dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in aanleg is, dan wel aangelegd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, met uitzondering van situaties die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gerealiseerd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

1.18 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.19 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.20 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.21 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.22 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.23 boomteelt(bedrijf)

een (vollegronds)teelt(bedrijf) gericht op het telen van laan- en sierbomen, vruchtbomen en (sier)heesters;

1.24 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.25 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.26 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.27 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.28 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.29 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.30 constructie

alles wat herleidbaar uit twee of meer delen is samengevoegd en/of een manier waarop twee onderdelen zijn samengevoegd;

1.31 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.32 de naar de weg gekeerde bouwgrens:

de bouwgrens aan de zijde van de weg;

1.33 de van de weg afgekeerde bouwgrens:

de bouwgrens aan de zijde van het achterperceel;

1.34 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan voor consumptie ter plaatse en anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.35 diepwortelende beplanting

meerjarige beplanting met houtige wortels, welke onder algemene omstandigheden dieper wortelt dan 1 meter;

1.36 extensieve dagrecreatie

vormen van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, het gebruik van gronden als ligweides en picknick-plaats, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere is;

1.37 faunavriendelijke verlichting

verlichting die zo min mogelijk verstoring veroorzaakt voor de ter plaatse voorkomende fauna;

1.38 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met tenminste twee wanden omsloten ruimte vormt;

1.39 glastuinbouwbedrijf

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt;

1.40 hobbymatig agrarisch gebruik:

het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren op niet bedrijfsmatige wijze;

1.41 hokdierhouderij

veehouderij met uitzondering van nertsenhouderij, melkrundveehouderij en schapenhouderij;

1.42 hoofdbestemming

de belangrijkste functie(s) van een gebied, waarbinnen ook al dan niet van de hoofdbestemming afwijkende medebestemmingen zijn opgenomen;

1.43 hoofdgebouw:

een gebouw dat gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel valt aan te merken;

1.44 huishouden:

een verzameling van één of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid;

1.45 kamerverhuur:

De verhuur van een woning of woongebouw waarbij kamers geen zelfstandige woonruimte vormen door het ontbreken er in van wezenlijke voorzieningen zoals een eigen kook- en.of wasgelegenheid en/of toilet;

1.46 kampeermiddel

een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen, geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.47 kamperen

recreatief buitenverblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen;

1.48 kantoor

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van voornamelijk administratieve werkzaamheden en werkzaamheden;

1.49 kas

agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 meter;

1.50 kleinschalig kamperen

kamperen in de vorm van recreatief medegebruik op gronden met een andere hoofdfunctie, voor maximaal 25 kampeermiddelen, geen stacaravans zijnde en alleen in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;

1.51 kleinschalige logiesaccommodatie

een voorziening in een bijbehorend bouwwerk voor overnachting door groepen, als recreatieve nevenactiviteit, ondergeschikt aan de woonfunctie;

1.52 kwaliteitsverbetering van het landschap

een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving, met een kapitaalswaarde ter grootte van 20% van de gegenereerde meerwaarde door een ontwikkeling;

1.53 landschaps- of landschappelijke waarden:

gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten;

1.54 luifel:

een afdak aan een gebouw, al dan niet ondersteund;

1.55 natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;

1.56 nevenfunctie

activiteit die in ruimtelijke zin een ondergeschikt bestanddeel vormt van de totale (bedrijfs)activiteiten zoals daartoe bestemd op een bouwperceel;

1.57 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin, zoals voorzieningen/ installaties ten behoeve van gas, water, elektriciteit en (tele)communicatie;

1.58 ondergeschikte detailhandel

detailhandel als activiteit die in ruimtelijk en functioneel opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De detailhandelsactiviteit is van zulke beperkte ruimtelijke omvang dat de (niet-detailhandel) functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;

1.59 overig agrarisch bedrijf

agrarisch bedrijf dat niet binnen de begripsbepaling van veehouderij, vollegrondsteeltbedrijf of glastuinbouwbedrijf valt;

1.60 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.61 overkapping:

een bouwwerk dat bestaat uit een dakconstructie met maximaal één eigen wand;

1.62 overtollige bebouwing

bebouwing die na het beëindigen van de oorspronkelijke functie, geen functie vervult of kan vervullen voor de nieuwe functie;

1.63 paardenhouderij

een overig agrarisch bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het fokken, houden, africhten, trainen en verhandelen van eigen paarden en/of paarden van derden;

1.64 paardrijbak

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport op een speciaal aangelegde ondergrond, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;

1.65 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.66 peil:

  1. a. bij nieuw te bouwen hoofd-/bedrijfsgebouwen en daarbij behorende bouwwerken: het bestaande maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang van het hoofd-/bedrijfsgebouw;
  2. b. bij bestaande gebouwen: de bovenkant van de begane grondvloer van bestaande gebouwen voorzover het peil afwijkend is van het onder a bepaalde;
  3. c. voor bouwwerken, geen gebouw zijnde of een afdak: het bestaande maaiveld ter plaatse;
  4. d. ter plaatse van water: de gemiddelde hoogte van de waterstand;

1.67 permanent verblijf

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;

1.68 prostitutiebedrijf:

een bedrijf, waarin het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding als beroep wordt uitgeoefend;

1.69 relatie

ter plaatse van de aanduiding 'relatie' wordt de verbinding aangegeven tussen twee of meer afzonderlijk begrensde bouwvlakken of bestemmingsvlakken, inclusief de daaraan toegekende aanduidingen waarmee die bouwvlakken of bestemmingsvlakken één vlak vormen;

1.70 ruimtelijke ontwikkeling

bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor een wijziging van het planologisch regime nodig is;

1.71 seizoensarbeider

een werknemer, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam is om naar de aard kortdurend werk te verrichten;

1.72 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.73 standplaats

een plaats bestemd voor het plaatsen van een tent, een tentwagen, een camper, een caravan, een stacaravan, of een tenthuisje geen recreatiewoning zijnde.

1.74 statische opslag

opslag van goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals auto's, boten en caravans en dergelijke, met een verplaatsingsfrequentie van gemiddeld één keer per maand, uit te voeren door of ten behoeve van de eigenaar van het goed/de goederen.

1.75 teeltondersteunende voorzieningen

ondersteunende voorzieningen, die een onderdeel zijn van de totale agrarische bedrijfsvoering van een (vollegronds)teeltbedrijf; te onderscheiden zijn de volgende categorieën:

a. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist, met een maximum van 6 maanden, te onderscheiden in: 1. lage tijdelijke voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 2,5 meter, zoals afdekfolies, insectengaas, acryldoek, lage tunnels, containervelden, aardbeientafels en dergelijke; 2. hoge tijdelijke voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van minimaal 2,5 meter, zoals hagelnetten en -kappen, schaduwhallen, wandelkappen; b. permanente teeltondersteunende voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen die voor onbepaalde tijd worden gebruikt, zoals containervelden, bakken op stellingen en regenkappen; c. overige teeltondersteunende voorzieningen, zoals boompalen, boomteelthekken en leidingen voor bodemverwarming, sproei- en druppelvoorzieningen;

1.76 veehouderij:

agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;

1.77 (vollegronds)teeltbedrijf

agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt;

1.78 volwaardig bedrijf

een bedrijf dat de arbeidsomvang heeft van tenminste één volledige arbeidskracht en waarvan de continuïteit ook op langere termijn in voldoende mate is verzekerd;

1.79 voorgevelrooilijn:

de naar het openbaar gebied toegekeerde bouwgrens en het verlengde van die grens;

1.80 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten en andere daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

1.81 werk:

een constructie geen gebouw zijnde;

1.82 wonen:

het gebruik van een woning of wooneenheid door één afzonderlijk huishouden;

1.83 woning/wooneenheid

een (gedeelte van een) gebouw, dat bestaat uit een complex van ruimten, dat uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.84 zelfstandige woning/woonruimte

een woning met een eigen toegang, een eigen toilet en een eigen was- en kookgelegenheid;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de zijdelingse grens van het bouwperceel;

2.2 bebouwde oppervlakte van een bouwperceel

de gezamenlijke oppervlakten van de gebouwen, die op hetzelfde perceel zijn of mogen worden opgericht, daaronder de oppervlakten van kelderruimten onder maaiveld mede begrepen met uitzondering van parkeerkelders;

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde

van het hoogste punt van het bouwwerk tot aan het gemiddelde maaiveldpeil van het aansluitende afgewerkte terrein; hierbij worden niet meegerekend schoorstenen, antennes, balkonafscheidingen en vergelijkbare afschermingen op niveau, alsmede andere ondergeschikte bouwelementen, voor zover geplaatst op of aan gebouwen;

2.7 hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine;

2.8 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.9 lengte, breedte en diepte van een gebouw

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.10 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Algemene regels

  1. a. Per bouwvlak is (bebouwing ten behoeve van) niet meer dan één bedrijf toegestaan, met dien verstande dat twee bouwvlakken die middels de figuur 'relatie' verbonden zijn, als één bouwvlak aangemerkt worden;
  2. b. Alle voorzieningen ten behoeve van de bedrijfsvoering, zoals erfverhardingen, (kuil)voeropslagen, bouwwerken en dergelijke zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan, tenzij anders is bepaald;
  3. c. Alle voorzieningen ten behoeve van de bedrijfswoning, zoals tuinen en/of bijbehorende bebouwing zijn uitsluitend binnnen een bouwvlak toegestaan, tenzij anders is bepaald;
  4. d. De oppervlake aan medebestemmingen en nevenfuncties binnen een bouwvlak mag niet meer bedragen dan 2.500 m2, met een maximum van 25% van de oppervlakte van het bouwvlak. De oppervlakte van standplaatsen ten behoeve van kleinschalig kamperen wordt hierbij niet meegerekend.

3.3 Bouwregels

Op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan ten behoeve van de in artikel 3.1 omschreven bestemming, waarbij ook wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.8 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Waarde - Archeologie - 6

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 6' (gebied met een lage archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.

4.2 Verstoringsregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en de situering van bouwwerken en/of de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

4.4 Uitzonderingen

Het in artikel 4.2.1 gestelde verbod geldt niet:

  1. a. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  2. b. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  3. c. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud en beheer betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van:
    1. 1. vervanging van (een) bestaand(e) bouwwerk(en), waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 meter ten opzichte van het maaiveld over een oppervlakte groter dan is toegestaan;
    2. 2. bestaande bestratingen;
    3. 3. beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  4. d. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een fundering van een bouwwerk dat bestond voor de inwerkingtreding van het bestemmingsplan waarin voor de eerste keer de archeologie werd beschermd;
  5. e. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in artikel 4.5;
  6. f. indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op een perceel dat ter plaatse van de activiteiten aantoonbaar dieper is geroerd dan 0,3 meter.

4.5 Afwijken ten behoeve van verstoringen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2 voor het verstoren van gronden ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de activiteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden conform de Cultuurhistorische waardenkaart, zoals bedoeld in de Verordening ruimte.

5.2 Bouwregels

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Waarde - Geomorfologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Geomorfologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de aardkundige waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden conform de Aardkundig Waardevolle Gebiedenkaart Noord-Brabant, zoals bedoeld in de Verordening ruimte.

6.2 Bouwregels

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Waterstaat - Waterberging

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterberging' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van het waterbergend vermogen.

7.2 Bouwregels

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Afwijkende maten

  1. a. In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand tot enige aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of latere wetgeving tot stand zijn gekomen, afwijkt van hetgeen in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
  2. b. In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of latere wetgeving tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

9.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, trappenhuizen, gevel- en kroonlijsten, overstekende daken, luifels, erkers, balkons, en balustrades met een transparantie van tenminste 75% per m2, buiten beschouwing gelaten, mits:

  1. a. de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt, met uitzondering van schoortstenen;
  2. b. bij overschrijding van bouwgrenzen van meer dan 1 meter, de afstand van het ondergeschikte bouwdeel tot de dakrand tenminste gelijk dient te zijn aan de hoogte van het ondergeschikte bouwdeel, met uitzondering van schoorstenen;
  3. c. ondergeschikte bouwdelen boven openbare ruimten niet lager gebouwd worden dan:
    1. 1. 4,50 meter boven peil ter hoogte van de rijbaan en een strook van 0,50 meter breedte aan weerszijden;
    2. 2. 2,20 meter boven peil ter hoogte van andere wegdelen.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Gebruiksregels

10.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:

  1. a. het gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijvingen van de bestemmingen;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen;
  3. c. het gebruik van de gronden ten behoeve van de winning van schaliegas;
  4. d. het gebruik van de gronden ten behoeve van de ondergrondse opslag van gassen;
  5. e. het oprichten van lichtmasten binnen een afstand van 100 meter tot gronden met de bestemming 'natuur'.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

In afwijking van de desbetreffende bepalingen van het plan kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning verlenen voor:

  1. a. geringe afwijkingen van de in het plan voorgeschreven maten ten aanzien van de afstand tussen woningen, de afstand tot zijdelingse perceelsgrenzen, de bebouwde oppervlakten, alsmede de goothoogte van gebouwen met ten hoogste 10%;
  2. b. het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten behoeve van het (weg-, spoorweg-, of water-) verkeer en de waterhuishouding of ten dienste van het openbaar nut - met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen -, mits deze bouwwerken geen grotere oppervlakte dan 15 m2 en geen grotere goothoogte dan 3 meter hebben;
  3. c. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het telecommunicatieverkeer - waaronder begrepen antennes en zendmasten -, al dan niet van openbare aard, mits de bouwhoogte maximaal 40 meter bedraagt;
  4. d. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor reclamedoeleinden direct nabij de openbare weg, mits de bouwhoogte maximaal 2,5 meter bedraagt;
  5. e. het toestaan dat een bouwhoogte overschreden wordt door ondergeschikte bouwdelen met meer dan 1,5 meter tot een maximum van 5 meter, mits dit landschappelijk inpasbaar is.

In de omgevingsvergunning kunnen nadere eisen worden gesteld ten behoeve van een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld, een goede woonsituatie, een goede milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

11.1 Voor kinderopvang

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van het toestaan van kinderopvang, als nevenactiviteit van een agrarisch bedrijf, onder de voorwaarden dat:

  1. a. de voorziening voldoet/kan voldoen aan de daarvoor geldende wettelijke bepalingen;
  2. b. de activiteit (met uitzondering van de benodigde buitenruimte) plaatsvindt in de woning en/of de inpandige bedrijfsruimte of een bestaand bedrijfsgebouw;
  3. c. de benodigde buitenruimte aansluitend aan het gebouw waarin de activiteit plaatsvindt gerealiseerd kan worden;
  4. d. er voldaan wordt aan de regels ten aanzien van het parkeren zoals bedoeld in artikel 14.1;
  5. e. er een verantwoording is opgenomen ten aanzien van de externe veiligheid voor wat betreft het groepsrisico;
  6. f. er geen strijdigheid optreedt met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

11.2 Voor kleinschalige logiesaccommodaties

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van kleinschalige logiesaccommodatie, niet zijnde een Bed & Breakfast, bij een (bedrijfs-)woning, onder de voorwaarden dat:

  1. a. de accommodatie ruimte biedt aan maximaal 10 personen tegelijkertijd per nacht;
  2. b. er geen sprake is van permanent verblijf;
  3. c. er voldaan wordt aan de regels ten aanzien van het parkeren zoals bedoeld in artikel 14.1;
  4. d. de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden (van het gebouw of complex) behouden dienen te blijven;
  5. e. er wordt voorzien in een gebiedseigen landschappelijke inpassing;
  6. f. er pas gebouwd mag worden nadat de landschappelijke inpassing is gerealiseerd;
  7. g. de omgevingsvergunning geen onevenredig nadelige gevolgen mag hebben voor het woon- of leefklimaat;
  8. h. de omgevingsvergunning geen nadelige gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven of voor woningen;
  9. i. er geen milieuhygiënische belemmeringen bestaan tegen het gebruik voor kleinschalige logiesaccommodaties, waarbij rekening moet worden gehouden met de specifieke omstandigheden die samenhangen met de betreffende locatie.

Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels

12.1 Toepassing kwaliteitsverbetering

Bij toepassing van de binnen dit bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden dient de daarmee gepaard gaande ruimtelijke ontwikkeling te voorzien in een kwaliteitsverbetering van het landschap, tenzij in die wijzigingsbevoegdheid nadrukkelijk anders is bepaald.

Artikel 13 Algemene Procedureregels

13.1 Nadere eis

  1. a. Op de voorbereiding van het besluit tot het stellen van een nadere eis, zoals bepaald in voorliggend bestemmingsplan, is de volgende procedure van toepassing:
    1. 1. het ontwerpbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende een periode van twee weken voor een ieder ter inzage;
    2. 2. van de terinzagelegging wordt van te voren kennisgeving gedaan in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad;
    3. 3. gedurende de termijn van terinzagelegging kan een belanghebbende zijn of haar zienswijze tegen het voornemen tot het stellen van een nadere eis schriftelijk indienen bij het bevoegd gezag;
    4. 4. indien tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, wordt het besluit met redenen omkleed.
  2. b. Het bepaalde in lid a, sub 2, kan achterwege blijven, indien door middel van een al dan niet op naam gestelde kennisgeving aan de omwonenden en/of andere belanghebbenden het beoogde doel kan worden bereikt.

13.2 Wijziging

  1. a. Op de voorbereiding van het besluit inzake wijziging van het bestemmingsplan is de volgende procedure van toepassing:
    1. 1. het ontwerpbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende een periode van zes weken voor een ieder ter inzage;
    2. 2. van de terinzagelegging wordt van te voren kennisgeving gedaan in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad;
    3. 3. gedurende de termijn van terinzagelegging kan een belanghebbende zijn of haar zienswijze tegen het ontwerpbesluit schriftelijk indienen bij het bevoegd gezag;
    4. 4. indien tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, wordt het besluit met redenen omkleed.
  2. b. Het bepaalde in lid a, sub 2, kan achterwege blijven, indien door middel van een al dan niet op naam gestelde kennisgeving aan de omwonenden en/of andere belanghebbenden het beoogde doel kan worden bereikt.

Artikel 14 Overige Regels

14.1 Parkeren en laden/lossen

  1. a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de Beleidsnota Parkeernormering, zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning;
  2. b. In het geval van een functiewijziging van een gebouw en/of van gronden, dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de Beleidsnota Parkeernormering, zoals geldend ten tijde van het moment van functiewijziging;
  3. c. Indien bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, het gebruik van een gebouw daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen op eigen terrein. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de Beleidsnota Parkeernormering, zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning;
  4. d. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder a. en b. moeten afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals die is opgenomen in de Beleidsnota Parkeernormering, zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning;
  5. e. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder a. en b. en de ruimte voor laad- en losvoorzieningen als bedoeld onder c. dienen in stand te worden gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Het Broek 20'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Aan de hand van voorliggend bestemmingsplan wordt het voormalig planologisch regime ter plaatse van het adres Het Broek 20 tot op zekere hoogte hersteld. Door dit zogenoemde planologisch herstelbesluit worden de eerdere aanwendingsmogelijkheden van het perceel weer deels van kracht. De aanleiding hiervoor is primair gelegen in eerdere bestemmingswijzigingen en de daaruit volgende strijdigheden met het voorziene gebruik, alsook in de ontstane planschade voor de perceeleigenaar.

De gemeente Valkenswaard heeft er voor geopteerd om de planschade ten dele in natura te compenseren. Dit is reeds bij besluit van 12 juli 2016 door het college van B&W bepaald. Aan de hand van dit besluit is tevens een tijdpad geschetst voor deze compensatie in natura. Zo zou de voorziene bestemmingswijziging van 'Natuur' naar 'Agrarisch met waarden' meegenomen worden binnen de bestemmingsplanherziening van het buitengebied en werd daarbij uitgegaan van een terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied 2' in januari 2017 en een vaststelling in maart of april 2017. Het voorontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied 2' heeft inmiddels inclusief de voorgenomen bestemmingswijziging ter inzage gelegen. Vanwege diverse omstandigheden heeft het plan echter een behoorlijke vertraging opgelopen.

Op grond van een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) d.d. 14 november 2018 is voorts bepaald dat - mocht de gemeente de planschade nog altijd deels in natura willen vergoeden - de terinzagelegging van het hiertoe dienende ontwerpbestemmingsplan plaats moet vinden binnen zes maanden na dagtekening van deze uitspraak. Tevens dient daarbij een redelijke termijn gesteld te worden, waarbinnen het planologisch herstelbesluit onherroepelijk zal zijn.

Aangezien bovengenoemde termijn voor terinzagelegging binnen de bestemmingsplanprocedure van 'Buitengebied 2' niet haalbaar is, wordt de beoogde bestemmingswijziging middels voorliggend ontwerpbestemmingsplan separaat in procedure gebracht. Op deze wijze wordt alsnog voldaan aan de voorwaarde dat het ontwerpbestemmingsplan vóór 14 mei 2019 ter inzage wordt gelegd. Om verder tegemoet te komen aan bovengenoemde uitspraak van de ABRvS, wordt gesteld dat het bestemmingsplan uiterlijk op 1 december 2020 onherroepelijk dient te zijn.

Tot slot wordt nog medegedeeld dat met voorliggend bestemmingsplan de juiste juridisch-planologische basis gecreëerd wordt voor de reeds in 2005 vergunde bedrijfswoning met veldschuur.

1.2 Plankarakter

Het bestemmingsplan 'Het Broek 20' draagt het karakter van een conserveringsplan dat is opgesteld ten behoeve van het repareren van een bij recht vergunde situatie en de daarbij behorende (geactualiseerde) aanwendingsmogelijkheden. Aan de hand van dit plan worden de bestaande rechten geëerbiedigd en wordt ten dele tegemoet gekomen in de geleden planschade.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de situering van het plangebied en een overzicht van de bestaande juridische regeling. Hoofdstuk 3 beschrijft, voor zover relevant, in hoofdlijnen de beleidsdocumenten die door de te onderscheiden overheden ten aanzien van het plangebied zijn gepubliceerd. In hoofdstuk 4 wordt een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied gegeven. Hierbij gaat het zowel om de ruimtelijke structuur als de aanwezige functies. Dit geeft een impressie van het beleidskader voor het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk komen ook de milieutechnische randvoorwaarden en de historische kwaliteiten naar voren. Hoofdstuk 5 geeft een beschrijving van de uitgangspunten van het plan. De uitvoeringsaspecten handhaving en de economische uitvoerbaarheid worden besproken in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Tot slot komt in hoofdstuk 8 het wettelijk vooroverleg aanbod.

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Situering

Voorliggend bestemmingsplan omvat het gehele perceel kadastraal bekend als gemeente Valkenswaard, sectie H, nummer 106. Aan deze gronden is het adres 'Het Broek 20' toegekend. De totale grootte van het perceel bedraagt circa 2 hectare. Op onderstaande figuur 1 is het plangebied in rood weergegeven. Tevens wordt inzicht gegeven in de ligging ten opzichte van de omliggende gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPhetbroek20-VA01_0001.png"Figuur 1: plangebied - in rood aangeduid (bron: NedBrowser)

2.2 Bestaande Juridische Regeling

Tot het moment waarop het nieuwe bestemmingsplan 'Het Broek 20' 'in werking treedt, gelden onderstaande bestemmingsplannen.

Vigerende bestemmingsplannen Vaststelling Onheroepelijk
'Buitengebied' 27-06-2013 20-05-2015
'Valkenswaard-Zuid' (inclusief uitwerkingsplan 'Lage Heide Natuur') 26-04-2007
(01-02-2011)
25-03-2009
(13-06-2012)

Bestemmingsplan Buitengebied

Het bestemmingsplan 'Buitengebied' biedt onder meer het vigerend kader voor twee specifieke vlakken binnen het plangebied (zie figuur 2). Aan deze vlakken is de bestemming 'agrarisch met waarden' toegekend. Er is echter geen enkel bouwvlak opgenomen, waardoor er bestemmingsplantechnisch formeel geen (bedrijfs)bebouwing is toegestaan. Dit staat haaks op de verleende en van kracht zijnde vergunning voor de bedrijfswoning en de veldschuur, die in dit geval - mede op grond van een uitspraak van de ABRvS ten aanzien van het bestemmingsplan 'Buitengebied' - als bestaand recht aangemerkt dienen te worden. In voorliggend bestemmingsplan zijn derhalve ter plaatse van de vergunde bebouwing twee gekoppelde bouwvlakken opgenomen, teneinde de bestaande rechten juridisch-planologisch te eerbiedigen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPhetbroek20-VA01_0002.png"

Figuur 2: uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Voor beide vlakken zijn daarnaast de volgende dubbelbestemmingen opgenomen: 'waarde - archeologie -6', 'waarde - cultuurhistorie', 'waarde - hydrologie' en 'waterstaat - waterbergingsgebied'. Voor het noordelijk gelegen vlak is aanvullend de dubbelbestemming 'waarde - geomorfologie' van toepassing. Deze dubbelbestemmingen zien toe op zowel de bescherming van de archeologische waarden, als de verschillende provinciale en waterschapsbelangen. In voorliggend bestemmingsplan zijn de dubbelbestemmingen geactualiseerd op basis van de meest recente kaarten (en benamingen) uit de Verordening ruimte. Tot slot geldt voor beide vlakken de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'. Deze aanduiding signaleert dat hervestiging, omschakeling naar en nieuwvestiging van intensieve veehouderijen niet is toegestaan op locaties die niet zijn aangewezen als intensieve veehouderij.

Voorts is voor bovenstaande vlakken een onherroepelijke (d.d. 6 augustus 2013) reactieve aanwijzing van toepassing. Ter plaatse is in de tekst bij het begrip 'teeltondersteunende voorzieningen' bij de nadere beschrijving van de categorie 'permanente teeltondersteunende voorzieningen' het woord 'bijvoorbeeld' niet in werking getreden. Daarnaast is in de regels van teeltondersteunende voorzieningen bij de bestemming 'Agrarisch met waarden' van het getal ter vermelding van het maximale gezamenlijke oppervlak van kassen '5.00' niet in werking getreden, waardoor er een getal van 0 resteert. Tot slot zijn de zinssneden binnen artikel 40.5, onder a. 'of een paardenbak bij een paardenhouderij' en onder b. 'dit met uitzondering van paardenhouderijen' niet in werking getreden. Deze reactieve aanwijzing is - voor zover van toepassing - verwerkt in voorliggend bestemmingsplan.

Bestemmingsplan Valkenswaard-Zuid en uitwerkingsplan Lage Heide Natuur

Voor het resterende deel van het plangebied (zijnde de gronden op figuur 2 waaraan binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied' geen bestemming is toebedeeld) biedt het moederplan 'Valkenswaard-Zuid' inclusief uitwerkingsplan 'Lage Heide Natuur' het vigerend bestemmingsplankader. Binnen het moederplan is het gehele plangebied aangewezen als 'Natuur uit te werken' inclusief nadere aanduiding 'Waterbergingsgebied' (zie figuur 3). In het uitwerkingsplan is vervolgens de bestemming 'Natuur 2' en de dubbelbestemming 'Waterberging' aan het plangebied toegekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPhetbroek20-VA01_0003.png"

Figuur 3: uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Valkenswaard-Noord'

Op grond van een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (d.d. 25 maart 2009) is het moederplan onherroepelijk geworden; echter met uitzondering van de delen (vlakken in figuur 2) waarvan goedkeuring in beroep is vernietigd. Voor deze delen bleef tot aan inwerkingtreding van het bovengenoemde bestemmingsplan 'Buitengebied', het 'Uitbreidingsplan in hoofdzaken, herziening 1962' van kracht. Binnen dit plan was de bestemming 'Agrarisch gebruik III' aan de gronden toegekend.

Zoals uit de inleiding reeds naar voren is gekomen, wordt de geldende natuurbestemming aan de hand van voorliggend bestemmingsplan gewijzigd en tot op zekere hoogte hersteld naar de bestemming 'agrarisch met waarden'. Hiervoor is in het voorontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied 2' een eerste aanzet gedaan. Door diverse omstandigheden heeft dit plan echter de nodige vertraging opgelopen. Onderstaand wordt dit plan in relatie tot onderhavig plangebied volledigheidshalve kort belicht.

Bestemmingsplan Buitengebied 2

Binnen het voorontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied 2' is reeds een nieuw juridisch-planologisch kader voor het plangebied gecreëerd. Zo zijn twee gekoppelde (door een 'relatie'-figuur verbonden) bouwvlakken ter plaatse van de vergunde woning en veldschuur opgenomen en is aan het gehele plangebied de bestemming 'agrarisch met waarden' toegekend (zie figuur 4). Daarnaast zijn diverse dubbelbestemmingsplannen en gebiedsaanduidingen op de verschillende bestemmingsvlakken geprojecteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPhetbroek20-VA01_0004.png"

Figuur 4: uitsnede verbeelding voorontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied 2' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Voorliggend bestemmingsplan vormt in feite een postzegelplan ter versnelling van de besluitvorming voor onderhavig plangebied. Het plan is wat betreft bestemming en bouwvlakken één op één overgenomen uit het voorontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied 2'. Daarnaast is het plan aangepast op de meest actuele versie van de Verordening ruimte en toegespitst op onderhavige locatie. Dit houdt enerzijds in dat de opgenomen dubbelbestemmingen volgen uit de recente themakaarten van de provinciale verordening en anderzijds dat de niet op het plangebied van toepassing zijnde regels, geschrapt zijn. Aangezien het bestemmingsplan bijvoorbeeld geen veehouderijen en/of hulpgebouwen mogelijk maakt, zijn de daaraan gerelateerde gebiedsaanduidingen 'overige zone - beperkingen veehouderij' en 'wetgevingszone - afwijkingsgebied kernrandzone' (smalle rode lijn in figuur 4) komen te vervallen. Tot slot zijn de binnengekomen inspraakreacties op voorontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied 2' voor zover van toepassing verwerkt.

Hoofdstuk 3 Planologisch Kader

De ruimtelijke plannen en verordeningen van het Rijk en de provincie vormen randvoorwaarden voor het gemeentelijke beleid. Ter motivering van onderhavig bestemmingsplan worden in de volgende paragrafen het provinciaal en het gemeentelijk beleid toegelicht. Gezien de aard, omvang en situering van het bestemmingsplan zijn er geen nationale belangen zoals benoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in het geding.

3.1 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie Noord-Brabant

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld. Binnen deze visie is een panorama/toekomstbeeld voor 2050 geschetst. Tegen die tijd is Brabant welvarend, verbonden en klimaatproof; een provincie waar het goed wonen, werken en recreëren is. Tevens wordt er in netwerken actief samengewerkt aan oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen. Om dit te bereiken ziet de provincie in hoofdzaak drie rollen voor zich weggelegd: richting geven, beweging stimuleren en ontwikkelingen mogelijk maken. Daarnaast wordt de basisopgave 'werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit' onderstreept en zijn er vier hiermee onlosmakelijk verbonden hoofdopgaven benoemd: de Brabantse energietransitie, een klimaatproof Brabant, de slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor de veschillende opgaves is uiteengezet hoe de provincie voornemens is dit te bereiken. Op deze manier wordt richting gecreëerd voor het provinciaal handelen.

Voorts bevat de Omgevingsvisie geen sectorale beleidsdoelen. De concrete doelen voor de diverse aspecten van fysieke leefomgeving staan nu nog in de bestaande plannen van de provincie. Op termijn worden deze conform de systematiek van de Omgevingswet ondergebracht in programmas. Daarnaast zal de provincie de benoemde waarden beschermen via een nog op te stellen omgevingsverordening. Voor nu betekent dit dat de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Verordening ruimte nog altijd het geldend provinciaal kader vormen voor onderhavig bestemmingsplan.

Structuurvisie ruimtelijke ordening

Provinciale Staten hebben op 1 oktober 2010 nieuw ruimtelijk beleid vastgesteld: de structuurvisie ruimtelijk ordening. Deze structuurvisie is op 1 januari 2011 in werking getreden. Op 19 maart 2014 is vervolgens de partiële herziening van de structuurvisie in werking getreden. De structuurvisie ruimtelijke ordening van de provincie hanteert een sturingssysteem uit twee lagen: robuuste structuren en een gebiedsgerichte benadering in zogenaamde gebiedspaspoorten. Deze twee lagen zijn beiden gebiedsdekkend. De sturing is verschillend. Voor de ontwikkeling en bescherming van de structuren voelt de provincie zich primair verantwoordelijk en zet de provincie in op het niveau van de provincie als geheel.


De provincie kent 4 structuren:

  • de groenblauwe structuur: gebieden waar natuur- en waterfuncties behouden en ontwikkeld worden;
  • de agrarische structuur: een breed georiënteerde plattelandseconomie;
  • de stedelijke structuur: alle grote locaties voor wonen, werken en voorzieningen;
  • infrastructuur: samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen.


Het bestemmingsplan 'Het Broek 20' ligt volledig in de groenblauwe structuur/mantel (zie figuur 5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPhetbroek20-VA01_0005.png"

Figuur 5: plangebied geprojecteerd op de themakaart natuur en landschap van de Vr (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De in deze structuur gelegen gebieden zijn aangewezen voor de bescherming, maar vooral ook voor de ontwikkeling van natuur- en waterfuncties. Het beleid richt zich ook op een toename van de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het landschap. Nieuwe ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel zijn toegestaan, mits ze gunstig zijn voor de natuur- en landschapswaarden en het bodem- en watersysteem. In onderhavig geval is echter geen sprake van een nieuwe ontwikkeling, aangezien het planvoornemen (in de vorm van de bedrijfswoning en veldschuur) als zodanig reeds in 2005 vergund is. Gezien de ligging in de groenblauwe mantel is er wel geopteerd voor de meer beperkende bestemming 'agrarisch met waarden' in plaats van de bestemming 'agrarisch'. Er treden dan ook geen belemmeringen op als gevolg van de provinciale structuur.

Verordening ruimte

In de Verordening ruimte (Vr) zijn de regels die volgen uit het waarborgen van de provinciale belangen opgenomen. Met deze regels dient een gemeente rekening te houden bij het opstellen van bestemmingsplannen. In dat verband is de verordening één van de instrumenten om de provinciale belangen veilig te stellen. Onderstaand worden de onderdelen uit de verordening uiteengezet die betrekking hebben op voorliggend bestemmingsplan.

Themakaart cultuurhistorie

Onderhavig plangebied maakt ingevolge de themakaart 'cultuurhistorie' vrijwel in zijn geheel deel uit van een cultuurhistorisch vlak (in roze aangeduid in figuur 6) en daarnaast is het gehele plangebied aangewezen als aardkundig waardevol (gearceerd aangeduid in figuur 6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPhetbroek20-VA01_0006.png"

Figuur 6: themakaart 'cultuurhistorie' van de Vr (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Wat betreft het cultuurhistorisch vlak regelt artikel 22 van de Vr dat een bestemmingsplan ter plaatse mede gericht is op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden. Deze waarden zijn opgenomen binnen de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart. Daarnaast stelt een bestemmingsplan regels ter bescherming van de cultuurhistorisch waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden. Hieraan is tegemoetgekomen door de opname van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie', inclusief regeling in artikel 5.

Wat betreft de aardkundige waarden, regelt artikel 21 van de Vr dat een bestemmingsplan ter plaatse mede gericht is op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de aardkundige waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden. Deze waarden zijn opgenomen op de Aardkundig Waardevolle Gebiedenkaart Noord-Brabant. Daarnaast stelt een bestemmingsplan regels ter bescherming van de aardkundige waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden. Hieraan is tegemoetgekomen door de opname van de dubbelbestemming 'Waarde - Geomorfologie', inclusief bijbehorende regeling in artikel 6.

Themakaart agrarische ontwikkeling en windturbines

Onderhavig plangebied bevindt zich conform de themakaart 'agrarische ontwikkeling en windturbines' binnen zowel een stalderingsgebied, als binnen een beperkingengebied voor veehouderij. In het stalderingsgebied gelden extra randvoorwaarden aan de ontwikkeling van veehouderijen. Deze voorwaarden geven sturing aan het voorkomen van een verdere regionale concentratie van vee en richten zich daarnaast op het tegengaan van verdere leegstand. Aangezien er binnen onderhavig plangebied geen veehouderijen toegestaan zijn, is deze regeling niet van toepassing voor voorliggend bestemmingsplan.

Binnen het beperkingengebied voor veehouderij is de uitbreiding, vestiging van en omschakeling naar een veehouderij verder niet toegestaan. Aangezien er binnen onderhavig plangebied sowieso geen veehouderijen zijn toegestaan, is ook deze regeling niet van toepassing voor voorliggend bestemmingsplan.

Themakaart water

Onderhavig plangebied bevindt zich conform de themakaart 'water' grotendeels binnen de aanduiding 'regionale waterberging' (met donkerblauw aangeduid in figuur 7), maar is daarnaast ook deels gelegen binnen de aanduiding 'reservering waterberging' (met lichtblauw aangeduid in figuur 7). Een bestemmingsplan gelegen ter plaatse van deze aanduidingen strekt mede tot het behoud van het waterbergend vermogen van dat gebied. Ter plaatse van de aanduiding 'regionale waterberging' worden onder meer beperkingen gesteld aan het ophogen van gronden en het aanbrengen of wijzigen van kaden, voor zover deze activiteiten niet worden uitgevoerd in het kader van normaal beheer en onderhoud. Daarnaast regelt artikel 13.1, lid 3 dat het betrokken waterschapsbestuur wordt gehoord indien er zich initiatieven voordoen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPhetbroek20-VA01_0007.png"

Figuur 7: themakaart 'water' van de Vr (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Inmiddels heeft het Waterschap De Dommel te kennen gegeven dat de grenzen van de 'regionale waterberging' en 'reservering waterberging' enigszins gewijzigd zijn ten opzichte van bovenstaande themakaart van de Verordening ruimte. De reden hiervoor is gelegen in het gegeven dat het waterschap in eerste instantie voornemens was om onder meer ter plaatse van het plangebied een gestuuurde waterberging aan te leggen, teneinde een klimaatrobuust watersysteem te realiseren. Hiervoor was het Actieplan Leven-de-Dommel opgesteld. Op basis van een daaruit volgend onderzoek naar nut en noodzaak van de waterberging heeft het Dagelijks Bestuur van Waterschap De Dommel op 6 november 2018 echter besloten om af te zien van de aanleg van het gestuurde waterbergingsgebied. Het betreffende gebied zal grotendeels van nature blijven overstromen. Dit heeft tot gevolg dat er wijzigingen in de begrenzing van bovengenoemde gebieden zijn doorgevoerd. Om die reden heeft het Waterschap De Dommel de meest recente kaart toegestuurd (zie figuur 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPhetbroek20-VA01_0008.png"

Figuur 8: begrenzing regionale waterberging (in donkerblauw) en reservering waterberging (in lichtblauw)(bron: Waterschap De Dommel)

In het voorliggende bestemmingsplan zijn deze nieuwe grenzen op verzoek van het waterschap alvast gehanteerd, waardoor deze niet volledig overeenstemmen met de betreffende themakaart uit de Vr. Bovendien is in samenspraak met het Waterschap geconstateerd dat de locatie van de voorziene veldschuur ten onrechte is aangemerkt als regionale waterberging. Om deze reden is de afspraak gemaakt dat het gehele plangebied - met uitzondering van de bouwvlakken - wordt aangewezen als regionale waterberging. Hiertoe is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied', inclusief bijbehorende regeling in artikel 7 opgenomen.

3.2 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie Valkenswaard

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening is de gemeente de Structuurvisie Valkenswaard (vastgesteld d.d. 06-01-2011) opgesteld. De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen: deel A en deel B. Deel A bevat een ruimtelijk toetsingskader en de visie op hoofdlijnen voor de lange termijn (tot 2030). Dit deel formuleert de ontwikkelingskoers voor de lange termijn en biedt het casco voor concrete projecten en plannen. Het is een toetsingskader, maar tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkeling.

Deel B van de structuurvisie is een ruimtelijk- functioneel programma en uitvoeringsplan voor de (middellange en) korte termijn. In dit deel van de structuurvisie staat beschreven welke concrete projecten en plannen op korte termijn richting uitvoering worden gebracht en hoe deze gerealiseerd gaan worden. Het projectenplan zal periodiek worden geactualiseerd en geeft daarmee steeds voor een bepaalde periode weer op welke wijze de ontwikkelingskoers tot uitvoering wordt gebracht. Deze actualisatie is nodig om kostenverhaal van bovenplanse kosten zeker te stellen en locatie-eisen te kunnen stellen. Bovendien biedt dit deel mogelijkheden om accenten in de ruimtelijke ontwikkeling te verschuiven, zonder daarbij de totale visie (deel A) aan te passen.

Voorliggend bestemmingsplan berteft een planologisch herstelbesluit, wat inhoudt dat geen nieuwe ontwikkelmogelijkheden op het perceel gecreëerd worden. Mochten er in de toekomst initiatieven voor een andere/aanvullende invulling van de gronden ontstaan, dan biedt de structuurvisie handvatten om te beoordelen of deze wenselijk zijn. Als een bepaalde ontwikkeling passend is, dan kan hiervoor een nieuw bestemmingsplan opgesteld worden.

Agenda 22

Sinds de ratificatie van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap zijn gemeenten verplicht om invulling te geven aan dit verdrag. De bedoeling van het verdrag is dat de samenleving er voor zorgt dat er zo weinig mogelijk obstakels -letterlijk en figuurlijk- zijn voor mensen met een handicap. Dit is samengevat in een 22-tal regels, de zogenaamde Agenda 22.

De gemeente Valkenswaard wil voldoen aan het wettelijk kader en geeft daar zoveel als mogelijk uitvoering aan. Daartoe is op 19 april 2018 het beleidskader “Kadernota toegankelijk Valkenswaard 2018-2021” vastgesteld door de gemeenteraad. Vervolgens is eind 2018 de “Uitvoeringsnota Toegankelijk Valkenswaard” vastgesteld. Het doel van deze uitvoeringsnota is ervoor te zorgen dat mensen met een beperking effectief en op voet van gelijkheid kunnen meedoen in de samenleving, in de breedste zin van het woord. Het betreft toegankelijkheid op allerlei terreinen: arbeid, onderwijs, wonen, verkeer en vervoer, zorg, ondersteuning, sport, cultuur, vrijetijdsbesteding en uitgaan. Daarbij gaat het niet alleen om toegankelijkheid van de openbare ruimte en van gebouwen, maar ook om bijvoorbeeld digitale toegankelijkheid van de website.

Een speerpunt van het beleid is dat de openbare ruimte in Valkenswaard zo veel als mogelijk toegankelijk is voor iedereen, met of zonder beperking. Een ander speerpunt is dat het vastgoed van de gemeente Valkenswaard zoveel als mogelijk toegankelijk is voor iedereen, met of zonder beperking.

Nieuwe bouwwerken worden door de gemeente Valkenswaard getoetst aan het bouwbesluit, een Algemene maatregel van bestuur (AMvB). Hierin zijn vaste criteria opgenomen waaraan alle bouwwerken moeten voldoen en daarmee wordt de toegankelijkheid zoveel mogelijk gewaarborgd. Bovendien moet volgens het bouwbesluit rekening worden gehouden met bijvoorbeeld blindegeleidestroken, trottoirverlagingen, automatische deuren, juiste manieren van bestrating en putdeksels.

De regels ten aanzien van Agenda 22 zijn bij onderhavig bestemmingsplan niet van toepassing, aangezien het hier een planologisch herstelbesluit betreft en er geen nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.

Hoofdstuk 4 Bestaande Situatie

Voor nader onderzoek naar de bestaande situatie is nagegaan welke ruimtelijke en functionele kwaliteiten in het plangebied aanwezig zijn. Daarnaast is gekeken naar de aspecten die met de fysieke milieuwaarden samenhangen. Verder wordt in dit hoofdstuk de historische kwaliteit beschreven, waarbij archeologie, cultuurhistorie en eventueel aanwezige monumenten aan bod komen.

4.1 Bestaande Ruimtelijke Kwaliteit

Het perceel bevindt zich in een relatief half-open agrarisch gebied dat ingeklemd ligt tussen de kernen van Dommelen en Valkenswaard. Direct ten oosten van het plangebied is een bos gesitueerd. Iets verder ten oosten - op een afstand van circa 100 meter - bevindt zich de rivier De Dommel.

4.2 Bestaande Functionele Kwaliteit

Aangezien de vergunde woning en veldschuur tot op heden nog niet gerealiseerd zijn, wordt het perceel momenteel nog niet als zodanig gebruikt. Ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan zijn enkel de fundering en de kelder van de woning gerealiseerd.

4.3 Fysieke Milieuwaarden

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is het bij het opstellen van een bestemmingsplan verplicht om inzicht te bieden in de relevante planologische en milieuhygiënische aspecten. Indien een bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, moet worden aangetoond dat dit haalbaar is in relatie tot de planologische en milieuhygiënische aspecten. In onderhavig geval worden er echter geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, aangezien er sprake is van een planologisch herstelbesluit. De gronden worden slechts bestemd conform bestaande rechten en tot op zekere hoogte ook conform eerdere aanwendingsmogelijkheden. Voor de verantwoording ten aanzien van de fysieke milieuwaarden wordt dan ook primair verwezen naar de ter plaatse vigerende bestemmingsplannen, alsmede naar het voorontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied 2'. Desalniettemin wordt onderstaand voor enkele relevante aspecten een korte toelichting uiteengezet.

4.3.1 Water

Het milieuaspect water speelt een prominente rol op onderhavige locatie. De gronden zijn gelegen in een natuurlijk overstromingsgebied van rivier De Dommel. Zoals in paragraaf 3.1 al naar voren is gekomen bevindt het plangebied zich dan ook grotendeels binnen waterbergingsgebied en zijn de gronden als zodanig opgenomen als 'Keurbeschermingsgebied - Beekdal' op de legger. De voorziene woning en veldschuur worden derhalve op twee terpen gerealiseerd.

In 2011 is de perceeleigenaar door Waterschap De Dommel medegedeeld dat de gewenste woning circa 1,5 meter hoger gebouwd zou moeten worden, in verband met de destijds voorziene gestuurde waterberging ter plaatse. Inmiddels is deze gestuurde waterberging niet meer aan de orde. Initiatiefnemer vraagt voor het uitwerken van het plan bij het waterschap het hoogwaterpeil op en houdt hiermee rekening bij het bepalen van het bouwpeil. Zo wordt het plan gebaseerd op de laatste inzichten. In dat verband wordt tevens rekening gehouden met de in en nabij het plangebied aanwezige leggerwateren, zoals onderstaand weergegeven in figuur 9.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPhetbroek20-VA01_0009.png"

Figuur 9: leggerwateren in en nabij plangebied.

4.3.2 Flora en fauna

Aangezien onderhavig bestemmingsplan slechts voorziet in het eerbiedigen van de bestaande rechten en verder geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het uitvoeren van een quickscan flora en fauna niet aan de orde. Dit laat onverlet dat op grond van de Wet natuurbescherming de algemene zorgplicht van toepassing is. Dit houdt in dat nadelige gevolgen voor planten en dieren te allen tijde zoveel als mogelijk voorkomen dienen te worden.

4.3.3 Geluid

Aan de hand van voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe (beperkt) geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt, waardoor onderzoek naar de akoestische situatie ter plaatse achterwege kan blijven. Daarnaast veroorzaakt de voorziene functie ook geen dusdanige geluidhinder dat het woon- en leefklimaat ter plaatse in het geding komt.

4.4 Historische Kwaliteit

4.4.1 Archeologie

Het verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en in 1998 geratificeerd. Het Verdrag van Malta (ook wel Verdrag van Valletta genoemd) is geïmplementeerd in de Erfgoedwet.

Het is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden. Om die reden is voor de gehele gemeente Valkenswaard een Archeologische verwachtingenkaart opgesteld. In het plangebied gelden diverse archeologische verwachtingen, te weten categorie 1, 2, 3, 4, 5 en 6. Voor de gebieden met waarde is om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen een bestemming 'Waarde - Archeologie' passend bij de aanwezige waarden opgenomen. Onderstaand zijn per categorie de uitgangspunten van de bestemming 'Waarde Archeologie' opgenomen:

  1. 1. Categorie 1: Beschermde archeologische monumenten. Archeologische resten die vanuit nationaal of gemeentelijk oogpunt behouden dienen te blijven en daarom als monument beschermd zijn ingevolge de Monumentenwet 1988 (voor Rijksmonumenten) of de gemeentelijke Archeologieverordening. De wettelijke bescherming verbiedt hier de meeste bodemverstorende activiteiten, tenzij de Minister van OC&W of het College van B&W van de gemeente hiervoor vooraf vergunning verleent.
  1. 2. Categorie 2: Gebied van archeologische waarde. In deze gebieden is bij eerdere onderzoeken reeds aangetoond dat er concentraties archeologische resten voorkomen die als behoudenswaardig gekarakteriseerd kunnen worden. In deze gebieden is dus sprake van vastgestelde archeologische waarden. De archeologische resten op deze terreinen zijn echter minder geconcentreerd dan bij de vorige categorie en bovendien is vaak niet exact bekend waar de resten zich bevinden. Bodemingrepen zijn in principe niet toegestaan. Vanwege de aanwezige archeologische waarden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van projectgebieden die groter zijn dan 100 m² en dieper gaan dan 0,3 m onder maaiveld.
  1. 3. Categorie 3: Gebied met een hoge archeologische verwachting, historische kern. Het gaat hier om de oude en de vermoedelijk nog oudere verschoven woonkernen en gehuchten, waar op basis van historische bronnen, oude kaarten en nog aanwezige bebouwing een hoge archeologische verwachting geldt. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een vergunning vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van projectgebieden die groter zijn dan 250 m² en dieper gaan dan 0,3 m –mv.
  1. 4. Categorie 4: Gebied met een hoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een hoge archeologische verwachting. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan {}{}{}{}{}500 m² en dieper gaan dan 0,3 m of 0,5 m bij esdek onder maaiveld. Indien nog geen oppervlakte van een totale vergraving bekend is, bijvoorbeeld bij bestemmingsplanwijzigingen, geldt de onderzoeksverplichting voor plangebieden groter dan 1000 m2.
  1. 5. Categorie 5: Gebied met een middelhoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw, en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een middelhoge archeologische verwachting. Deze zones en gebieden waren net als de gebieden met een hoge verwachting in principe geschikt voor bewoning. De kans op het aantreffen van vondsten is hier echter kleiner, doordat de dichtheid aan vindplaatsen beduidend lager is dan in de gebieden met een hoge verwachting. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 2500 m² en dieper gaan dan 0,3 m of 0,5 m bij esdek onder maaiveld. Indien nog geen oppervlakte van een totale vergraving bekend is, bijvoorbeeld bij bestemmingsplanwijzigingen, geldt de onderzoeksverplichting voor plangebieden groter dan 5000 m2.
  1. 6. Categorie 6: Gebied met een lage archeologische verwachting. Het gaat hierbij om gebieden waar op archeologische en landschappelijke gronden de kans op behoudenswaardige archeologische relicten klein wordt geacht. Om die reden is een archeologisch onderzoek alleen vereist bij bestemmingsplanwijzigingen en omgevingsvergunningen t.b.v. de activiteit ruimtelijke ordening van projectgebieden die groter zijn dan 25.000 m² en dieper gaan dan 0,4 m onder maaiveld. Ook zal bij een m.e.r.-plicht nader onderzoek worden verlangd.
  1. 7. Categorie 7: Gebied zonder archeologische verwachting. Het gaat hierbij om gebieden waar het bodemprofiel als gevolg van archeologisch onderzoek, aangetoonde ontgrondingen, recente bebouwing en funderingen zodanig verstoord is, dat eventuele archeologische resten als verloren beschouwd mogen worden, of in ieder geval zodanig zijn aangetast dat zij niet meer voor onderzoek of bescherming in aanmerking komen. Op deze terreinen rusten geen beperkingen ten aanzien van archeologie.

Onderhavig plangebied is aangewezen als een categorie 6-gebied. Om die reden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 6' met bijbehorende regeling in artikel 4 opgenomen.

4.4.2 Cultuurhistorie

Onderhavig plangebied bevindt zich ingevolge de Cultuurhistorische Waardenkaart binnen het cultuurhistorisch vlak Beekdal van de Dommel. De ter plaatse aanwezige waarden en kenmerken bestaan onder meer uit de door sloten en greppels gemarkeerde strookvormige percelering, de restanten van elzensingels en hakhoutbossen, alsmede de zandwegen en turfputjes.

Aangezien het bestemmingsplan enkel de oorspronkelijke aanwedingsmogelijkheden herstelt, vindt er geen aantasting van de cultuurhistorische waarden en kenmerken plaats. Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen zijn de cultuurhistorische waarden en kenmerken bovendien geborgd door de opname van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie', inclusief bijbehorende regeling in artikel 5.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

Binnen onderhavig plangebied is op grond van de verleende bouwvergunning een agrarische bedrijfswoning en bijbehorende veldschuur voorzien. Figuur 10 biedt inzicht in de situering van de bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPhetbroek20-VA01_0010.png"

Figuur 10: uitsnede van de situatietekening bij de verleende vergunning

Hoofdstuk 6 Uitvoeringsaspecten

6.1 Handhaving

Een van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van een bestemmingsplan is dat het plan handhaafbaar dient te zijn. De begrippen toezicht en handhaving definiëren wij als "elke handeling van de gemeente die er op is gericht de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding daarvan te beëindigen".

Handhaving van het ruimtelijke beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Artikel 7.1 Wro bepaalt dat burgemeester en wethouders zorg dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens de Wro. Uitvoering van de bestuursrechtelijke handhaving geschiedt conform de gemeentelijke handhavingsstrategie, die opgenomen is in het handhavingsbeleidsplan.

Daarnaast vallen overtredingen van het bestemmingsplan onder de Wet op de economische delicten. Het betreft hier de activiteiten die in de planregels worden genoemd onder gebruiksverbod en bouwverbod. Deze strafrechtelijke handhaving is in het leven geroepen om ernstige onomkeerbare gevolgen, zoals het afbreken van monumentale panden, te voorkomen.

Als een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld en op termijn een ander ruimtelijk rechtsregime gaat gelden, dient de gemeente op een bepaald ijkmoment inzicht te hebben, wat er feitelijk aan bouwwerken in een gebied aanwezig is, hoe deze en de onbebouwde omgeving worden gebruikt. Dit wordt bij het opstellen van het bestemmingsplan geïnventariseerd.

Reeds bij de totstandkoming van een bestemmingsplan dient terdege aandacht te worden besteed aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Om een goed handhavingsbeleid mogelijk te maken moeten doelstellingen duidelijk aangegeven worden. Op basis van een risico-analyse en aandachtspunten worden prioriteiten gesteld en wordt de handhavingsorganisatie zodanig ingericht dat gestelde doelen bereikt kunnen worden.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  1. 1. Voldoende kenbaarheid van het plan. Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. Met het oog hierop heeft de wet in de bestemmingsplanprocedure in ieder geval een aantal verplichte inspraakmomenten ingebouwd.
  2. 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Uiteraard kan niet een ieder zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.
  3. 3. Inzichtelijke en realistische regeling. Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dit houdt in: helder van opzet, niet onnodig beperkend of inflexibel en goed controleerbaar. De regels behoren dan ook niet meer dan noodzakelijk is te regelen.
  4. 4. Actief handhavingsbeleid. Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien deze maatregelen achterwege blijven, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid. De rechtssituatie gaat specifiek een rol spelen als in het kader van toezicht en handhaving teruggegrepen moet worden op het overgangsrecht, zoals dat in het geldend bestemmingsplan is beschreven. Op grond van het overgangsrecht is met objectieve feiten vast te stellen hoe de rechtssituatie is en of er bouw- en of gebruiksregels worden overtreden.

Door een inzichtelijk plan te maken is zoveel mogelijk evenwicht gezocht tussen de zeer diverse waarden die beschermd moeten worden, de verschillende ontwikkelingen die mogelijk zouden moeten zijn, de voorwaarden die daarbij dan gesteld moeten worden, en de afstemming met de beleidslijnen van bijvoorbeeld waterschap, provincie, etc..

Handhaving van gebruiks- en aanlegregels wordt algemeen als knelpunt ervaren. Teneinde de handhaafbaarheid te bevorderen worden de aanwezige kwaliteiten zo specifiek mogelijk op de verbeelding weergegeven.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Voorliggend bestemmingsplan kent een conserverend karakter, waarbij de feitelijk mogelijke situatie wordt vastgelegd en deels tegemoet wordt gekomen aan de eerdere aanwendingsmogelijkheden. Op basis hiervan is er voor het bestemmingsplan 'Het Broek 20' geen aanleiding tot kostenverhaal. Gelet op het vorenstaande is er dan ook geen verplichting om tegelijkertijd met het bestemmingsplan een exploitatieplan op te stellen.

Hoofdstuk 7 Juridische Regeling

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridisch bindende regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten bebouwing. De verbeelding is samen met de regels het juridisch bindend kader van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

De regels zijn verdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit twee artikelen. Artikel 1 geeft een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen. Artikel 2 geeft aan hoe bepaalde afstanden, maten, oppervlakte en inhoud gemeten moeten worden.
  • Hoofdstuk 2 bevat de verschillende opgenomen (dubbel)bestemmingen. Per bestemming wordt aangegeven welke functies en doeleinden op de gronden toelaatbaar zijn en wat en hoe er gebouwd mag worden.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, waarbij onder andere gedacht moet worden aan de anti-dubbeltelbepaling en de algemene afwijkingsregels.
  • Hoofdstuk 4 bevat regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel.

7.2 Artikelsgewijze Toelichting

In de volgende paragrafen is een toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.

7.2.1 Inleidende regels

Begrippen
In dit artikel worden de begrippen nader omschreven die gebruikt worden in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Bouwperceel
In feite is het bouwperceel het stuk grond, dat bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning moet worden aangemerkt als behorende bij de aangevraagde bebouwing. Let op: indien bij een woning een deel van een aangrenzende bestemming 'Groen' bij de aanvraag is opgegeven als bouwperceel, dan dient deze aanvraag toch beoordeeld te worden zonder dit gedeelte. Meten dient beperkt te zijn tot de bestemming waarvoor de regeling geldt.

Het begrip 'bouwperceel' kan nodig zijn om het toelaatbare bebouwingsareaal rechtvaardig per vestiging, per bedrijf, per beheerseenheid of per wooneenheid etc. te verdelen. Een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming kan in bepaalde gevallen meerdere bouwpercelen omvatten. Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor bij huurcomplexen die als eengezinswoningen in een rij gerealiseerd zijn. In dit geval moet aan het begrip perceel en andere betekenis worden toegekend dan normaal in het eigendomsrecht geldt.

Voorgevelrooilijn
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 oktober 2010 in werking is getreden, regelt een groot aantal omgevingsvergunningsvrije bouwwerken. Om te bepalen of een bepaald bouwwerk vergunningsvrij is, wordt in een aantal gevallen gebruik gemaakt van het begrip voorgevelrooilijn. De wet voorziet echter niet in een begripsbepaling, maar verwijst hierbij onder andere naar het bestemmingsplan. Daarom is het begrip voorgevelrooilijn opgenomen in onderhavig bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan maakt gebruik van bouwvlakken, waarbinnen de hoofdbebouwing met bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mag worden. De voorgevelrooilijn wordt gevormd door de grens van het bouwvlak die is gericht naar het openbaar gebied (bijvoorbeeld een weg of groenvoorziening) en het verlengde van die grens. Bij een hoekperceel wordt ook de zijdelingse bouwgrens die naar het openbaar gebied is gericht en het verlengde daarvan gezien als voorgevelrooilijn.

Wijze van meten

In dit artikel wordt beschreven op welke wijze de in de regels voorgeschreven maatvoeringen gemeten moeten worden.

Goothoogte en bouwhoogte van een bouwwerk
Het reguleren van bouwvolumes kan op verschillende manieren plaatsvinden. In het verleden werd hierbij in Valkenswaard het begrip goothoogte als belangrijkste factor gehanteerd. In de nieuwe bestemmingsplansystematiek wordt naast de goothoogte ook een maximum bouwhoogte opgenomen. Met name het begrip goothoogte behoeft enige toelichting.

De onderliggende gedachte bij het begrip goothoogte is een stapeling van bouwmassa's in een hoofdvolume (basismassa) met daarop mogelijk een secundair volume in de vorm van een kapconstructie of daarmee vergelijkbare dakafdekking. Vaak is het onderscheid tussen beide bouwmassa's niet voor de volle honderd procent eenduidig.
Met de goothoogte wordt beoogd de maximum hoogte van de basismassa te reguleren. De te toetsen hoogte moet dan ook plaatsvinden aan de hand van de goothoogte die representatief kan worden geacht voor de basismassa. Ter illustratie zijn in figuur 11 enkele voorbeelden geschetst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPhetbroek20-VA01_0011.jpg"

Figuur 11: Goot- en bouwhoogte van een bouwwerk

Bij bijbehorende bouwwerken geldt in principe dezelfde filosofie. Verder wordt daarbij aanvullend een maximum dakhelling voorgeschreven om het éénlaagse karakter te benadrukken, mede om de belendende (woon-)percelen een bescherming in hun woon-en/of gebruiksgenot te bieden. Uitgangspunt is om te voorkomen dat belendingen worden geconfronteerd met relatief lange wanden die hoger zijn dan drie meter. Beperkte topgevels zijn acceptabel. De dakhelling heeft bovendien de functie van regulerende factor in de zon-/lichtbelemmering. In figuur 12 zijn enkele illustraties van deze situaties gegeven. Daarbij zijn ook bouwwerken geschetst, waarvan de ontwikkeling niet moet plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPhetbroek20-VA01_0012.png"

Figuur 12: Goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken

7.2.2 Bestemmingen

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. Dit hoofdstuk kent één enkelbestemming en vier dubbelbestemmingen. Per bestemming worden regels uiteengezet voor het gebruik en de bebouwing van de onderliggende gronden. De regels kennen allen eenzelfde opbouw die voortvloeit uit de verplicht toe te passen SVBP 2012. Aanvullingen hierop zijn toegestaan.

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. De bouwregels zijn gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving.

Een dubbelbestemming is een bestemming die eveneens aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd een enkelbestemming en soms gelden er ook één of meerdere dubbelbestemmingen. In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling of ter beperking van de mogelijkheden van de onderliggende bestemming. Dubbelbestemmingen betreffen meestal te beschermen gebieds- en/of bodemwaarden, belangrijke leidingen of waterstaatsbelangen.

Daarnaast kan er binnen een bestemming ook een aanduiding zijn opgenomen. Een aanduiding is een teken op de verbeelding (een lijn, figuur, lettercode, etc.). Via een aanduiding wordt in de regels iets specifiek geregeld. Dit kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken.

7.2.3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn de aanvullende, algemene regels opgenomen.

Anti-dubbeltelregel

Dit artikel bevat de bepaling om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. Het artikel is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en is daaruit overgenomen.

Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Zo is bijvoorbeeld geregeld dat bestaande, afwijkende maten, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of latere wetgeving tot stand zijn gekomen, als maximaal toelaatbaar worden geacht. Hiermee wordt voorkomen dat afwijkende doch legaal tot stand gekomen situaties in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan.

Ondergeschikte bouwdelen
In artikel 9.2 is opgenomen, dat ondergeschikte bouwdelen bij het meten buiten beschouwing worden gelaten, mits aan een tweetal voorwaarden wordt voldaan. Er is een niet-limitatieve opsomming gegeven van ondergeschikte bouwdelen. De reden van "buiten beschouwing laten" is gebaseerd op de volgende feiten. Om de contouren van de stedenbouwkundige massa te toetsen, zijn ondergeschikte bouwdelen die niet representatief zijn voor de massa en verschijningsvorm van een gebouw, van mindere betekenis. In deze context is het niet gerechtvaardigd om in de gegeven situatie van een maatoverschrijding te spreken die niet tolerabel is.

Tot openbare ruimten worden de openbare weg en openbaar groen gerekend. Voor het garanderen van veiligheid dienen maatafwijkingen hier apart in beschouwing te worden genomen; een directe toelaatbaarheid is in deze gevallen minder gewenst.

Algemene gebruiksregels

Seksinrichtingen worden middels een algemene gebruiksregel uitgesloten, zodat bijvoorbeeld een seksbioscoop of prostitutiebedrijf niet mogen voorkomen. Voor het begrip seksinrichting wordt verwezen naar de omschrijving onder artikel 1.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het bevoegd gezag kan hierbij tevens nadere eisen stellen. De belangen van waaruit die eisen worden gesteld, zijn ook nader opgesomd in dit artikel.

Op deze algemene afwijkingsregels kan een beroep gedaan worden, waar het gaat om bijvoorbeeld bepaalde overschrijdingen met 10%, voor het oprichten van bouwwerken ter wering van geluidhinder, voor gebouwtjes ten dienste van het verkeer of openbaar nut, voor antennes en zendmasten en voor bepaalde bouwwerken op of direct nabij de openbare weg.

Algemene wijzigingsregels

Op deze algemene wijzigingsregels kan een beroep gedaan worden, waar het gaat om bijvoorbeeld bepaalde overschrijdingen met 10%, voor de in het plan aangegeven bestemmingsplangrens, van het beloop of het profiel van een weg, alsmede van de vorm van bouwvlakken voor zover zulks bij de definitieve uitmeting, bij de verkaveling of bij de nadere detaillering noodzakelijk en/of wenselijk is.

Algemene procedureregels

In dit artikel zijn de procedures opgenomen die gevolgd moeten worden bij het stellen van nadere eisen en bij een wijziging.

Overige regels

In dit artikel zijn de regels ten aanzien van het parkeren en laden en lossen opgenomen.

7.2.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

De tekst uit dit artikel is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen. Het betreft een regeling voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het bestemmingsplan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

Slotregel

In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak

8.1 Overleg

Reeds in 2016 heeft het wettelijk vooroverleg plaatsgevonden met zowel het Waterschap De Dommel, als de provincie Noord-Brabant. De provincie heeft daarbij het standpunt ingenomen dat voor het perceel enkel het te respecteren recht voor de bedrijfswoning en de veldschuur geldt en dat er geen rechten zijn voor verharding van de omliggende gronden. Met voorliggend bestemmingsplan wordt hieraan tegemoet gekomen. Het waterschap heeft verder aangegeven dat ze zich kunnen aansluiten bij het provinciaal standpunt en gebaat zijn bij zo min mogelijk verharding. Daarnaast heeft het waterschap aangegeven dat ze in verband met het waterbergingebied voor eigen rekening en in afstemming met de perceeleigenaar twee terpen zullen aanleggen ter plaatse van de voorziene bedrijfswoning en veldschuur.

8.2 Inspraak

Gezien de beperkte omvang en impact is er voor geopteerd om onderhavig bestemmingsplan niet als voorontwerp ter inzage te leggen.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 2 mei 2019 tot en met 12 juni 2019 ter inzage gelegen. Ten aanzien van dit ontwerpbestemmingsplan zijn zienswijzen ingediend. Deze zijn samengevat weergegeven in bijlage 1 van voorliggende toelichting. Tevens is in bijlage 1 de beantwoording van deze zienswijzen uiteengezet en is op basis daarvan aangegeven of de betreffende zienswijze al dan niet tot planwijzigingen heeft geleid.