KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Waarde - Archeologie
3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel

Aansluiting Kruisstraat

Bestemmingsplan - gemeente Veldhoven

Vastgesteld op 28-05-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Toelichting

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:
plan:
het bestemmingsplan ‘Aansluiting Kruisstraat’ van de gemeente Veldhoven.
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0861.091100kruisstraat-0501 met de bijbehorende regels.
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/ of het bebouwen van deze gronden.
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
achtergevel:
de gevel van een hoofdgebouw, die is gesitueerd tegenover de gevellijn van het betreffende hoofdgebouw.
antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling, dat voldoet aan de meest actuele versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), met als resultaat het overleggen van een archeologische rapportage zoals bedoeld in de monumentenwet.
archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
bebouwing:
één of meer gebouwen en/ of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bepaald gebied aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen, overkappingen en carports. Kelders en ondergrondse ruimten tellen niet mee voor de bepaling van de bebouwde oppervlakte, voor zover zij geheel onder het maaiveld zijn gesitueerd.
bedrijf:
een onderneming gericht op het produceren, vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale brutovloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
bedrijfswoning/ dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.
bedrijvigheid:
het op een bedrijfsmatige wijze produceren, vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
beperkt kwetsbare objecten:
als beperkt kwetsbare objecten worden aangemerkt:
  • (agrarische) bedrijfsgebouwen;
  • bedrijfswoningen;
  • woningen in lintbebouwing (zijnde een lijnvormige verzameling van gebouwen langs een weg, doorgaans dubbelzijdig aanwezig).
bestaande situatie (bebouwing en gebruik):
  • bij bebouwing: zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • bij gebruik van grond en opstallen: zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Hieronder zijn in ieder geval begrepen aanbouwen, uitbouwen, vrijstaande bijgebouwen, overkappingen en carports.
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
bouwlaag:
een bouwlaag is het gedeelte van een bouwwerk tussen twee vloeren in, met uitzondering van het souterrain en de zolder.
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
dak:
de gesloten bovenbeëindiging van een gebouw.
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/ of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
differentiatielijn:
aanduiding welke het verschil aangeeft tussen de, binnen één bestemming geldende, bouwen/ of gebruiksregels.
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
gevellijn:
de als zodanig op de verbeelding aangegeven lijn, of indien niet aangegeven;
de denkbeeldige lijn door de voorgevel, die niet met gebouwen mag worden overschreden.
hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
kantoor(functies):
voorzieningen en/of functies gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
kwetsbare objecten:
als kwetsbare objecten worden aangemerkt:
  • woningen, voor zover geen beperkt kwetsbare objecten;
  • verblijfsrecreatieve voorzieningen bestemd voor recreatief nachtverblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
maatschappelijk (ook maatschappelijke functies):
voorzieningen en functies ten behoeve van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, religie, verenigingsleven, onderwijs, kinderdagopvang, opvoeding, cultuur, lichamelijke en/of geestelijke volksgezondheid.
ondergeschikt bijbehorend bouwwerk:
bijbehorend bouwwerk, niet zijnde een uitbreiding van een hoofdgebouw. Hieronder worden begrepen bijbehorende bouwwerken die ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw zoals in ieder geval: aanbouwen, uitbouwen, erkers, vrijstaande bijgebouwen, overkappingen en carports.
openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
overkapping:
een bijbehorend bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en niet meer dan één eigen wand.
parkeerplaats:
opstalplaats ten behoeve van één auto, hieronder niet begrepen parkeergarages en/ of garageboxen behorende bij woningen. Opstelplaatsen gelegen in collectieve parkeervoorzieningen en carports worden wel aangemerkt als parkeerplaats.
peil:
  1. voor bouwwerken op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van de kruin van die weg, ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
rijlijn:
lijn in het midden van een rijstrook.
rijstrook:
een gemarkeerde strook van een rijbaan, die voldoende breed is voor rijdende voertuigen, met uitzondering van busstroken, op- en afritten, aansluitingen en opstelplaatsen.
voorgevel:de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan de weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel.
water en waterhuishoudkundige voorzieningen
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en ander waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeven van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen,infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.
zakelijke dienstverlening:
dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksaantrekkende functie zoals wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, postkantoor, telefoon-/ telegraaf-/ telexdienst, makelaarskantoor, fotoatelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, reparatiebedrijf voor muziekinstrumenten, cateringbedrijf, alsmede naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
Afstand van een gebouw tot de achterperceelsgrens:
de afstand van een gebouw tot de achterperceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van enig punt van het gebouw tot de achterperceelsgrens.
Afstand van een gebouw tot de perceelsgrens:
de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van enig punt van het gebouw tot aan de perceelsgrens.
Breedte van bouwpercelen:
de breedte van bouwpercelen wordt bepaald door het meten van de afstand in meters tussen de zijdelingse perceelsgrenzen, in de gevellijn of in de bestemmingsgrens, aan de zijde waar de hoofdontsluiting van het perceel gesitueerd is.
Breedte van gebouwen:
de breedte van gebouwen wordt bepaald door het meten van de afstand in meters tussen de buitenwerkse eindgevelvlakken (indien sprake is van een rechthoekig gebouw: de gemiddelde breedte van het gebouw).
Breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
De afstand van de voorgevel van een hoofdgebouw tot de gevellijn:
de afstand van de voorgevel van een hoofdgebouw tot aan de gevellijn wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand in meters van enig punt van de voorgevel van het hoofdgebouw tot aan de gevellijn.
De bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
De dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
De goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
De hoogte van een dakopbouw:
vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.
De hoogte van een kap:
vanaf de bovenkant goot, boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.
De inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/ of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
De oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/ of het hard van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Diepte van gebouwen:
de diepte van gebouwen wordt bepaald door het meten van de grootste afstand in meters tussen de buitenwerkse eindgevelvlakken.
Het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.
Vloeroppervlakte:
Brutovloeroppervlakte (BVO)
De brutovloeroppervlakte (BVO) van een ruimte of van een groep ruimten is de oppervlakte, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen.
Ter aanvulling op het bovengenoemde geldt het volgende:
• indien een binnenruimte aan een andere binnenruimte grenst, moet worden gemeten tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructies;
• indien een gebouwgebonden buitenruimte aan een binnenruimte grenst, moet het grondvlak van de scheidingsconstructie volledig worden toegerekend aan de BVO van de binnenruimte.
Netto vloeroppervlakte
De oppervlakte van een ruimte gemeten vanaf de binnenzijde van de scheidingsconstructie.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, beplantingen, parken en plantsoenen, met daaraan ondergeschikt:
  1. fiets- en/ of voetpaden;
  2. in- en uitritten uitsluitend voor zover deze noodzakelijk zijn voor het bereiken van de (aangrenzende) percelen;
  3. sportvoorzieningen, speelvoorzieningen en hierbij passende, openbare verblijfsvoorzieningen;
  4. abri's, telefooncellen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen en dergelijke;
  5. geluidswerende voorzieningen;
  6. bijbehorende verhardingen;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. aan de hoofdfunctie ondergeschikte verkeersvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
gebouwd mogen worden:
  1. gebouwen van openbaar nut;
  2. gebouwen voor telecommunicatie;
  3. water- en energiedistributie;
  4. wachthuisjes voor busdiensten;
  5. hiermee vergelijkbare gebouwen van algemeen nut;
  6. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  7. de oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 10 m2.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 4 meter bedragen;
  2. kunstobjecten, speelvoorzieningen, masten, antenne-installaties en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mogen, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, maximaal 8 meter hoog zijn.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de milieusituatie;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Grotere maatvoering nutsvoorzieningen
Het bevoegd gezag is bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 teneinde ten behoeve van nutsgebouwen een bebouwde oppervlakte van maximaal 15 m2 en een bouwhoogte van maximaal 4 meter toe te staan, met inachtneming van de volgende regels:
  1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/ of cultuurhistorische waarden;
  3. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  4. de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.
3.4.2 Afwijkende maatvoering bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Het bevoegd gezag is bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3.2.2 voor het bouwen van wegbewijzering, licht- en andere masten en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere hoogte, één en ander met inachtneming van de volgende regels:
  1. tegen deze hoogte bestaan geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  3. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in een bestemming ten behoeve van kantoorfuncties en/of maatschappelijke functies en/of bedrijvigheid en/of dienstverlening indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied';
  2. het bebouwingspercentage mag maximaal 80% bedragen;
  3. de bouwhoogte mag maximaal 12 meter bedragen;
  4. voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  5. buitenopslag is niet toegestaan;
  6. detailhandel is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie bij de te vestigen hoofdfunctie tot een maximale oppervlakte van 15% van de aanwezige bebouwing;
  7. een bedrijfswoning is niet toegestaan;
  8. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies;
  9. in het wijzigingsplan wordt voor alle relevante thema's, waaronder in ieder geval begrepen luchtkwaliteit, bodem, geluid, externe veiligheid en onderwerpen de (milieuhygiënische) aanvaardbaarheid van de nieuwe ontwikkeling en de wettelijk aanvaardbaar geachte effecten op het gebied en de omgeving onderzocht en gemotiveerd;
  10. op de gronden met de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' mogen geen kwetsbare of beperkte kwetsbare objecten worden gebouwd, tenzij verantwoording plaatsvindt van de toename van het groepsrisico en dit door het bevoegd gezag als wettelijk aanvaardbaar wordt beoordeeld;
  11. in het wijzigingsplan dient rekening te worden gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwantiteit en -kwaliteit), hiervoor wordt schriftelijk advies ingewonnen bij Waterschap De Dommel.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ (V) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder wegen, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen waarbij:
    1. de as van de weg gelegen dient te zijn ter plaatse van de aanduiding ‘as van de weg’;
    2. deze weg uit maximaal 2 rijstroken bestaat, en;
    3. de rijlijnen niet verder dan 3 meter van de as van de weg liggen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. geluidwerende voorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. reclame-uitingen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
gebouwd mogen worden:
  1. gebouwen van openbaar nut;
  2. gebouwen voor telecommunicatie;
  3. water- en energiedistributie;
  4. wachthuisjes voor busdiensten;
  5. hiermee vergelijkbare gebouwen van algemeen nut;
  6. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  7. de oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 10 m2.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 4 meter bedragen;
  2. kunstobjecten, speelvoorzieningen, masten, antenne-installaties en bouwwerken ten behoeve van verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mogen maximaal 8 meter hoog zijn.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Grotere maatvoering nutsvoorzieningen
Het bevoegd gezag is bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 teneinde ten behoeve van nutsgebouwen een bebouwde oppervlakte van maximaal 15 m2 en een bouwhoogte van maximaal 4 meter toe te staan, met inachtneming van de volgende regels:
  1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/ of cultuurhistorische waarden;
  3. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  4. de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.
4.3.2 Afwijkende maatvoering bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Het bevoegd gezag is bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 4.2.2 voor het bouwen van wegbewijzering, licht- en andere masten en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere hoogte, één en ander met inachtneming van de volgende regels:
  1. tegen deze hoogte bestaan geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  3. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten en aanwezige archeologische waarden van de gronden.
5.2 Bouwregels
Het is niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:
  1. de verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen, voor zover bij de bouw de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld;
  2. bouwwerken ten dienste van de in deze bestemming genoemde functies en ten dienste van overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld en voor zover de oppervlakte niet meer bedraagt dan 100 m2.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2 voor bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen, indien en voor zover:
  1. met een archeologisch onderzoek, uitgevoerd door een ter zake deskundige, is vastgesteld dat archeologische waarden daarmee niet onevenredig worden geschaad;
  2. met een archeologisch onderzoek, uitgevoerd door een ter zake deskundige, is vastgesteld dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  3. in voldoende mate is gegarandeerd dat de middels archeologisch onderzoek vastgestelde archeologische waarden worden veiliggesteld door technische maatregelen, een archeologische begeleiding of een archeologische opgraving.
5.3.2
In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de afwijking de volgende verplichtingen worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.3.3
Alvorens een afwijking met omgevingsvergunning, als bedoeld in 5.3.1 wordt verleend, wordt archeologisch advies ingewonnen.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Werken en werkzaamheden
Het is binnen deze bestemming verboden om, ter bescherming van (potentiële) archeologische waarden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren:
  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/ of grondbewerkingen, het roeren of omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 meter onder maaiveld;
  2. het aanbrengen van diep wortelende beplanting of bomen;
  3. het ophogen en egaliseren van gronden;
  4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  5. het graven van sloten, vijvers en andere wateren;
  6. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  7. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  8. het vellen en/ of rooien van diepwortelende beplantingen of bomen;
  9. het scheuren van grasland;
  10. het verlagen van het waterpeil.
5.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 5.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
  1. welke reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  2. welke betreffen het normale onderhoud, beheer en gebruik;
  3. worden verricht in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige.
5.4.3 Toelaatbaarheid
De in lid 5.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend:
  1. indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door het daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolg, de aanwezige archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, hetgeen wordt onderbouwd door een, door een ter zake deskundige uitgevoerd, archeologisch onderzoek;
  2. indien en voor zover met een archeologisch onderzoek, uitgevoerd door een ter zake deskundige, is vastgesteld dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  3. in voldoende mate is gegarandeerd dat de middels archeologisch onderzoek vastgestelde archeologische waarden worden veiliggesteld door technische maatregelen, een archeologische begeleiding van de werken of werkzaamheden of een archeologische opgraving.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:
  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te verwijderen;
  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' naar ligging van de archeologische (verwachtings-)waarde te verschuiven;
  3. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' naar omvang van het terrein met archeologische (verwachtings-)waarde te vergroten of te verkleinen;
in alle gevallen indien en voor zover:
  1. met een archeologisch onderzoek, uitgevoerd door een ter zake deskundige, is vastgesteld dat archeologische waarden daarmee niet onevenredig worden geschaad;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek, uitgevoerd door een ter zake deskundige, niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
  3. alvorens de wijziging, zoals bedoeld in dit lid wordt geëffectueerd, wordt archeologisch advies ingewonnen.

3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Afdekking van gebouwen
In geval noch de regels, noch de verbeelding informatie verschaffen over de wijze van afdekking van gebouwen, mogen gebouwen zowel met een kap als plak worden afgedekt.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
  1. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/ of escortbedrijf, raamprostitutie en/ of straatprostitutie;
  2. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige dan wel afhankelijke woonruimte.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 Veiligheidszone LPG
9.1.1 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de voorkomende bestemmingen mogen ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' geen kwetsbare of beperkte kwetsbare objecten worden gebouwd.
9.1.2. Specifieke gebruiksregels
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' wordt als strijdig gebruik in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object.
9.1.3 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag is bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 9.1.2 en toestaan dat beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, mits:
  1. met de toepasselijke richtwaarden en risicoafstanden ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten rekening wordt gehouden;
  2. het groepsrisico wordt afgewogen.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldend plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldend bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Aansluiting Kruisstraat", gemeente Veldhoven.