KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bos
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 De Onderdelen Van Het Bestemmingsplan
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsinventarisatie
2.1 Algemeen
2.2 Situering En Begrenzing
2.3 Ruimtelijke Opzet
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Algemeen
3.2 Europees Beleid
3.3 Rijksbeleid
3.4 Provinciaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.6 Conclusie Beleidskader
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Algemeen
4.2 Planconcept
4.3 Het Plan
Hoofdstuk 5 Onderzoek Planeffecten
5.1 Algemeen
5.2 Bodemkwaliteit
5.3 Waterhuishouding En Riolering
5.4 Archeologie
5.5 Natuur En Soorten
5.6 Luchtkwaliteit
5.7 Geluid
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Algemeen
6.2 Planregels
6.3 Verbeelding
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Handhaving
Hoofdstuk 8 Procedure
8.1 Inspraak En Vooroverleg
8.2 Vaststelling
8.3 Beroep
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Nota Van Beantwoording
Bijlage 3 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Irislaan 8

Bestemmingsplan - gemeente Waalre

Vastgesteld op 25-01-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

Het bestemmingsplan Irislaan 8 van de gemeente Waalre.

1.2 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.3 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0866.BP00147-0301 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 achtergevel:

de gevel die overwegend parallel loopt aan de voorgevel.

1.6 aangebouwd bijgebouw:

een uitbreiding van het hoofdgebouw, die wat afmetingen betreft ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, dat direct dan wel niet direct ten dienste staat aan de woonfunctie.

1.7 agrarisch medegebruik:

activiteiten gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, op gronden die niet primair bedoeld zijn voor agrarische doeleinden.

1.8 bedrijf aan huis:

het bedrijfsmatige verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang in de activiteiten zodanig is dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.9 beroep aan huis:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen ,met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage:

een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwperceel dat maximaal mag worden bebouwd.

1.12 bestaand:

  1. a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van in werking treding van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag vóór het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van in werking treding van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.13 bestemmingsgrens:

een op de kaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak:

een op de kaart aangegeven vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bijgebouw:

een gebouw behorende bij een op het zelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.17 bouwlaag:

een begane grond of een hogere gelegen verdieping, waarbij ruimten in de kap met een helling van niet meer dan 70 graden en kelders e.d. niet worden meegerekend.

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.

1.20 bouwvlak:

een op de kaart door bouwgrenzen omsloten vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waarop gebouwen zijn toegelaten.

1.21 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.22 extensief recreatief medegebruik:

recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten (met uitzondering van rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair), dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden.

1.23 dak:

een gesloten bovenbeëindiging van een gebouw.

1.24 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.25 groenvoorziening:

bomen, struiken en/of gazons.

1.26 gevellijn:

de op de verbeelding ingetekende lijn, die bepalend is voor de situering van de voorgevel van een gebouw.

1.27 hoofdgebouw:

een gebouw, op een bouwperceel dat door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.28 mantelzorg:

het bieden van zorg in een woning aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.29 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.30 peil:

Voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang; in andere gevallen de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.31 perceelsgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.32 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.33 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.34 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.35 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw.

1.36 vrijstaand bijgebouw:

een van de woning (en haar aangebouwde bijgebouwen) vrijstaand bijgebouw, dat niet direct ten dienste staat van de woonfunctie, zoals een garage, een berging of een hobbyruimte en dat zowel wat betreft afmetingen als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.37 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

1.38 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden met dien verstande dat onder een:

  1. a. aaneengebouwde woning [aeg] wordt verstaan: een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan tenminste één zijde aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd;
  2. b. halfvrijstaande woning wordt verstaan (twee-aan-een) [tae]: een woning waarvan het hoofdgebouw met één zijgevel in de zijdelingse bouwperceelsgrens is gebouwd. De woning kan deel uitmaken van een blok van ten hoogste twee woningen ("twee-onder-één-kap of geschakeld");
  3. c. vrijstaande woning [vrij] wordt verstaan: een woning, waarvan geen van beide zijgevels van het hoofdgebouw in de perceelsgrens is gebouwd
  4. d. gestapelde woning [gs] wordt verstaan een gebouw, waarbinnen meerdere woningen boven elkaar gesitueerd zijn.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.8 de horizontale diepte van een gebouw:

de diepte van het hoofdgebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.9 meten:

bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit een lijn op de (digitale) verbeelding.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. behoud, herstel en/of ontwikkeling van bos en natuurwaarden;
  2. b. extensief recreatief medegebruik in de vorm van wandelen, fietsen en paardrijden;
  3. c. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. d. archeologische waarden.

3.2 Bouwregels

In of op deze gronden mag niet worden gebouwd.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd middels een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 3.2 voor het bouwen van afscheidingen met in achtneming van de volgende regels:

  1. 1. de hoogte bedraagt maximaal 2 m;
  2. 2. de afscheiding bestaat uit minimaal 85% open constructie.

3.4 Specifieke gebruikregels

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bos;
  2. b. parkeervoorzieningen voor eigen gebruik;
  3. c. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  4. d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. e. archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Een omgevingsvergunning kan verleend worden voor het bepaalde in artikel 4.2 voor het bouwen van:

  1. a. ondergeschikte uitbouwen aan gevels, zoals erkers, toegangsportalen en luifels, met in achtneming van de volgende regels:
  1. 1. maximaal 1 bouwlaag;
  2. 2. de uitbouw mag niet meer dan 40% van de breedte van het gevelvlak bedragen waarin de uitbouw geplaatst wordt, danwel niet breder dan 3,50 m zijn;
  3. 3. een maximale diepte van 1,50 m;
  1. b. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals pergola's met een maximale hoogte van 2,50 m.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. parkeervoorzieningen voor eigen gebruik;
  2. b. tuinen en erven;
  3. c. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen, waterpartijen en (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
  4. d. wonen.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

5.4 Afwijken van de gebruiksregels

Een omgevingsvergunning kan worden verleend in afwijking van het bepaalde in:

  1. a. artikel 5.3.2 onder a voor de uitoefening van een bedrijf aan huis en/of een beroep aan huis, mits:
  1. 1. de woonfunctie van het perceel daarbij gehandhaafd blijft;
  2. 2. de bebouwing blijft voldoen aan de inrichtingseisen van de woning zoals gesteld in de bouwverordening en het bouwbesluit;
  3. 3. geen gebruik plaatsvindt dat vergunnings- of meldingsplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer (dan wel een AMvB op grond van deze wet) zoals deze van kracht is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan, tenzij voldoende vaststaat dat de vestiging van de activiteiten geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard zal oproepen, gelet op de ligging, bedrijfsvoering en omvang van het bedrijf ten opzichte van de belendende woonbebouwing;
  4. 4. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met het 'beroep aan huis' alsmede goederen die ter plaatse in verband met het 'bedrijf aan huis' zijn vervaardigd:
  5. 5. verkoop en opslag van motorbrandstoffen en horeca-activiteiten zijn niet toegestaan;
  6. 6. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten, dat extra maatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk zijn;
  7. 7. het niet betreft activiteiten die in de regel in winkelpanden worden uitgeoefend, zoals kappersbedrijf en videotheek;
  8. 8. alleen de in het ontheffingsbesluit aangewezen ruimte kan worden gebruikt en alleen het in het ontheffings besluit genoemde beroep of bedrijf mag hier door de bewoner(s) worden uitgeoefend;
  9. 9. als het beroep of bedrijf aan huis wordt gevestigd in een bijgebouw, dan dient de eigendom van het bijgebouw en van de woning in één hand te zijn.
  1. b. artikel 5.3.2 onder b, en toestaan dat een vrijstaand bijgebouw bij een woning wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte, mits:
  1. 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is van uit een oogpunt van mantelzorg;
  2. 2. het gebruik als afhankelijke woonruimte uitsluitend plaatsvindt in één of in meer aangebouwde bijgebouwen;
  3. 3. de oppervlakte die wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte, niet meer bedraagt dan 50 m²;
  4. 4. de belangen van derden niet onevenredig worden aangetast.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Verboden ander gebruik

Het is verboden de binnen dit plan begrepen gronden en opstallen te gebruiken, te doen gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met de bestemming.

7.2 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met de bestemming als bedoeld in 7.1 wordt in ieder geval begrepen:

  1. a. het gebruik van gronden en opstallen voor een seksinrichting;
  2. b. het gebruik van gronden als opslag-, stort- en of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

7.3 Afwijkingsregels

Een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het in 8.1 vervatte verbod, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Algemene afwijkingsregels

Een omgevingsvergunning kan worden verleend ten behoeve van het bouwen in afwijking van het bestemmingsplan voor:

  1. a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogte, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  2. b. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m.

8.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.1 kan slechts worden verleend, mits:

  1. a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

10.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Irislaan 8.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 20 december 2011.

De voorzitter, De griffier,

……………… ………………

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de rand van de kern Aalst, op de grens van de bebouwde omgeving en het bosgebied, ligt het voormalige terrein van scouting Aalst-Waalre. Samen met het achterliggende bosgebied vormt dit het plangebied. In het zuidelijke deel van het plangebied stond het voormalige scoutinggebouw 'De Kraal' en een schuurtje. Het plangebied is niet langer door de scouting in gebruik.

De gemeente wilde op deze locatie een woningbouwkavel realiseren. Daarvoor heeft zij in 2002 het bestemmingsplan Aalst vastgesteld. GS heeft echter goedkeuring onthouden aan delen van de plankaart omdat voor deze locatie een aantal beleidswijzigingen hebben voorgedaan met betrekking tot de EHS-, GHS- en RNLE gebieden.

Aangezien de huidige locatie reeds bebouwd is, kan ter plaatse van deze bebouwing een woningbouwkavel worden gerealiseerd. Wel dient het overige gebied waar goedkeuring aan is onthouden de bestemming Bos te krijgen. Dit bestemmingsplan maakt de planologische realisatie van een woningbouwkavel mogelijk. Omdat het huidige gebruik van het achterliggende bosgebied niet wordt gewijzigd zal de toelichting met name betrekking hebben op het plandeel waar de woning wordt gerealiseerd.

1.2 De Onderdelen Van Het Bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bestaat uit de toelichting, de regels en de verbeelding.

De toelichting heeft geen bindende werking. De toelichting maakt juridisch geen onderdeel uit van het bestemmingsplan. Dit onderdeel heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan. Ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, gebouwen en bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol van toepassing van de regels evenals een visualiserende functie van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen en randvoorwaarden weergegeven. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Binnen de grenzen van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Voldijn 1971". Dit bestemmingsplan is in 1989 herzien.

1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken

Ter voorbereiding van het plan Irislaan 8 zijn de onderstaande onderzoeken uitgevoerd, waarvan de resultaten op hoofdlijnen in dit bestemmingsplan zijn verwoord. De volgende rapportages, behorende bij dit plan, zijn als separate bijlagen opgenomen:

  • Archeologisch onderzoek Scoutingterrein te Aalst, gemeente Waalre (Grontmij Nederland bv, Roermond 17 februari 2009 doc. nr.256681/RM/GAR749;).
  • Verkennend bodemonderzoek Scoutingterrein te Aalst, gemeente Waalre (Grontmij Nederland bv, Roermond 25 februari 2009 doc. nr.256681.ehv.220.R001;).
  • Hergebruik scoutingterrein Waalre, gemeente Waalre (Grontmij Nederland bv, Eindhoven 28 augustus 2007 doc. nr. 226631.ehv.211.R001, revisie 3).
  • Aanvullend ecologisch onderzoek Scoutingterrein te Aalst, gemeente Waalre (Grontmij Nederland bv, Eindhoven 3 maart 2009 doc. nr.226681.ehv.211.N01;).

1.5 Leeswijzer

In dit bestemmingsplan volgt een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied (situering en begrenzing, ruimtelijke opzet en ontwikkelingen) in hoofdstuk 2. Het relevante beleidskader staat centraal in hoofdstuk 3 gevolgd door de beschrijving van het plan (voorwaarden, visie en beeldkwaliteit) in hoofdstuk 4. De uitgevoerde onderzoeken zijn samengevat en voorzien van een conclusie in hoofdstuk 5. De nieuwe bestemmingen zijn juridisch vastgelegd met behulp van de regels en de verbeelding. De opzet hiervan is beschreven in hoofdstuk 6. De uitvoerbaarheid van het plan (economisch en handhaving) komt in hoofdstuk 7 aan de orde, waarna de procedure van het plan uiteen is gezet in hoofdstuk 8.

Hoofdstuk 2 Gebiedsinventarisatie

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk staat de huidige situatie van het plangebied centraal. Aan de orde komen de situering en de begrenzing van het plangebied, alsmede de huidige ruimtelijke en functionele structuur.

2.2 Situering En Begrenzing

Het plangebied ligt direct ten westen van de kern Aalst. Het plangebied ligt op de grens van de bebouwde kom en het bosgebied. Deze boszone, die de groene buffer vormt tussen de kernen Aalst en Waalre, bestaat vooral uit dennenbos.

afbeelding "i_NL.IMRO.0866.BP00147-0301_0001.png"

Figuur 2.1: Ligging van het plangebied

2.3 Ruimtelijke Opzet

De Irislaan, Phloxlaan en de Asterlaan vormen samen een lus die het bosgebied insteekt. De begrenzing van bos en bebouwing is niet hard. Aan deze straten staan 15 vrijstaande woningen met grote, begroeide tuinen en inprikkende stroken bos tussen de kavels. Betreffende wegen ontsluiten een gedeelte van het bos ten westen van de Azalealaan. In dit bosgebied liggen een aantal kavels die door bosstroken van elkaar zijn gescheiden. De woningen bestaan overwegend uit een bouwlaag al dan niet voorzien van een kap. De huizen zijn gelegen aan weerszijden van de Irislaan en de Asterlaan. Deze straten hebben een sterk groen karakter. Door het zicht vanuit de straten op het grote bos dat achter de Phloxlaan begint en de aanwezigheid van grote dennenbomen op zowel de achtertuinen van de woningen als de voortuinen, wordt het gevoel gegeven dat het gebied onderdeel uit maakt van een groter bosgebied. Ook de overige beplanting in de voortuinen versterkt dit groene beeld. Niettemin vormen de Irislaan en de Asterlaan echte woonstraten. Het profiel (onder andere de toepassing van langwerpige heestervakken) bevestigt het beeld van een woonstraat.

De Phloxlaan, de Irislaan en de Asterlaan zijn verkeersluwe straten waar een dertig kilometer per uur regiem geldt. Zij leiden als het ware de bezoeker het bosgebied in. Deze straten worden door de bezoekers ook op deze manier gebruikt. Deze wijze van gebruik wordt gestimuleerd door de aanwezigheid van een grote onverharde parkeerplaats grenzend aan de Phloxlaan én het plangebied. Dit is een veelgebruikte plek voor bezoekers als startpunt van hun wandeling in het bosgebied en een doorgangsplek voor veel mensen uit de buurt die hun hond uitlaten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0866.BP00147-0301_0002.png"

Figuur 2.2: De westelijke punt van Aalst met straatnamen. Indicatief is in het rood de plangrens aangeduid.

Zicht op de Irislaan Zicht op parkeerplaats en plangebied vanaf de Phloxlaan
afbeelding "i_NL.IMRO.0866.BP00147-0301_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0866.BP00147-0301_0004.png"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt het relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen. Het doel dient te passen binnen het beleid.

3.2 Europees Beleid

3.2.1 Vogel- en habitatrichtlijn (1979, 1992)

Kader

De Vogelrichtlijn (1979) heeft betrekking op de instandhouding en de regulering van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten in Europa. Biotopen en leefgebieden van vogels moeten beschermd, hersteld, dan wel in stand gehouden worden. De Vogelrichtlijn wijst bepaalde beschermingszones aan. In deze leefgebieden moeten speciale beschermingsmaatregelen worden getroffen.

De habitatrichtlijn (1992) heeft tot doel bij te dragen aan het waarborgen van de biologische diversiteit door in standhouden van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna in Europa. In Habitat-richtlijngebieden bestaat de verplichting om maatregelen te treffen om de te beschermen habitats en/of soorten in stand te houden en de verplichting maatregelen te treffen om kwaliteitsverlies en verstoring te voorkomen.

Beschouwing

Het plangebied is niet voorzien van een van de hierboven genoemde gebiedsaanduidingen. Zodoende bestaan er op grond van de Vogel- en habitatrichtlijn geen belemmeringen voor de ontwikkeling van een woningbouwkavel.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen.

3.2.2 Natura-2000

Kader

Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Beide richtlijnen zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet. Op dit moment wijst Nederland de Natura 2000-gebieden officieel aan. In de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn staan ook maatregelen voor soortenbescherming. Deze beschermde soorten zijn ook opgenomen in de Flora- en faunawet. In en rond Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten geldt voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de natuur een vergunningplicht.

Conclusie

Ten zuidoosten van het plangebied is een Natura-2000 gebied gelegen. Dit grenst niet aan het plangebied. Dit vormt dus geen belemmering.

3.3 Rijksbeleid

3.3.1 Nota Ruimte

Kader

In de Nota Ruimte (2006) zijn de principes voor de ruimtelijke inrichting van Nederland vastgelegd. Daarbij gaat het om inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020 met een doorkijk naar 2030. In de Nota Ruimte zijn het beleid uit de Structuurvisie Groene Ruimte 2 en de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid uit de Vijfde Nota over de ruimtelijke ordening meegenomen.

Een belangrijk uitgangspunt van de Nota Ruimte is bundeling van verstedelijking, economische activiteiten en infrastructuur in de stedelijke regio's. Dit betekent dat nieuwe bebouwing voor deze functies grotendeels geconcentreerd tot stand komt. Dat wil zeggen in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. Dit is onder meer geconcretiseerd in de aanwijzing van 11 Rijksbufferzones waarmee waardevolle groene gebieden worden behouden en stedelijke gebieden ruimtelijk gescheiden blijven.

Conclusie

In het kader van de brief van VROM-Inspectie d.d. 26 mei 2009 heeft dit plan geen directe relatie met de Nota Ruimte. Het plan valt niet onder in de bijlage genoemde nationale belangen.

3.3.2 AMvB Ruimte

Kader

De Algemene maatregel van bestuur Ruimte (hierna: AMvB Ruimte) heeft als doel vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB Ruimte bevat rechtstreeks bindende bepalingen waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Deze bepalingen kunnen betrekking hebben op specifieke gebieden, zoals de rijksbufferzones en de Waddenzee, als algemene regels voor recreatiewoningen en militaire objecten. Daarnaast bevat het besluit veelal een delegatieopdracht aan de provincies om een aantal zaken nader te regelen in de provinciale verordening.

De inwerkingtreding van de AMvB Ruimte werd medio 2010 verwacht. Echter, in overleg met de Tweede kamer is besloten de inwerkingtreding over te laten aan het nieuwe Kabinet.

Conclusie

Ten aanzien van het plangebied bevat het besluit geen rechtstreeks bindende bepalingen.

3.3.3 Nationaal Milieubeleidsplan

Kader

Met het verschijnen van het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4) in 2001 blijft ook het NMP3 onverkort van kracht. Het NMP4 is geen alles omvattend milieubeleidsplan, maar kijkt dertig jaar vooruit naar wereldwijde dimensies van het milieuvraagstuk. In het NMP4 is een overzicht gegeven van maatregelen om "een gezond en veilig leven in een aantrekkelijke omgeving te midden van vitale natuur te realiseren in 2030". Het NMP4 benoemt zeven grote milieuproblemen: verlies biodiversiteit, klimaatverandering, overexploitatie natuurlijke hulpbronnen, bedreigingen van de gezondheid, bedreigingen van de externe veiligheid, aantasting van de leefomgeving en onbeheersbare risico's.

Conclusie

Dit vormt geen belemmering.

3.3.4 Wet luchtkwalititeit

Kader

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5) opgenomen met daarbij behorende regelgeving. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005 (BLK 2005). Op grond van de Wm en bijbehorende regelgeving is onderzoek naar luchtkwaliteit voor woningbouwlocaties niet meer noodzakelijk, wanneer er minder dan 1.500 woningen (bij ontsluiting over één weg) danwel 3.000 woningen (bij gelijkmatige ontsluiting over twee of meer wegen) gerealiseerd worden. Een initiatief voor minder dan 1.500 respectievelijk 3.000 woningen kan op grond van de Regeling niet in betekenende mate (nibm) zonder meer doorgang vinden.

Beschouwing

In het plangebied wordt één woning gerealiseerd, het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Conclusie

Dit vormt geen belemmering.

3.4 Provinciaal Beleid

3.4.1 Provinciale Planologische Commissie

Bij brief van 18 oktober 2007 heeft de Provinciale Planologische Commissie gereageerd op een verzoek om een principeuitspraak te doen over het plan "Irislaan 8". De Provinciale Planologische Commissie concludeerde dat ingestemd kan worden met de realisatie van een woning op het zuidelijke deel van het plangebied. Wel werd als voorwaarde gesteld dat het overige plangebied een passende natuurbestemming krijgen en dat deze bestemming in samenhang met het project van de ene woning in een integraal bestemmingsplan wordt geregeld.

3.4.2 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Kader

De Structuurvisie Ruimtelijke ordening die is vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 20 juli 2010 en door Provinciale Staten op 1 oktober 2010, geeft aan welke ambities de provincie heeft op het gebied van het provinciale ruimtelijke beleid tot 2025 en hoe ruimtelijke ontwikkelingen een plek kunnen krijgen die aansluit bij de kwaliteiten van Brabant. Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. In de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn twee ruimtelijke trends te onderscheiden: de schaalvergroting en de behoefte aan identiteit.

De provincie streeft naar een concentratie van verstedelijking, robuuste en aaneengesloten natuurgebieden, concentratiegebieden voor glastuinbouw en intensieve veehouderijen en voldoende ruimte voor waterberging nu en in de toekomst. De provincie wil duurzaam en zuinig omgaan met de leefomgeving en de ruimte en een goede relatie creëren tussen wonen en werken in de stedelijke omgeving en een groene landelijke omgeving daarbuiten. Bij de vaststelling van deze Structuurvisie zijn de uitwerkingsplannen van het Streekplan 2002 vervallen.

De provincie kiest in haar ruimtelijke beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in deze structuurvisie de 'rode' draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt.

De structuurvisie is samen met de Verordening Ruimte (zie paragraaf 3.4.3) een middel om de provinciale ruimtelijke visie op Brabant te realiseren.

3.4.3 Verordening Ruimte

Kader

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening heeft de provincie Noord-Brabant een verordening opgesteld waarin de provincie aangeeft welke doelen en ambities bereikt moeten worden en welke instrumenten zij wil inzetten. In de Verordening ruimte staan de juridisch bindende regels. De provinciale Verordening ruimte is een concrete uitwerking van de ambities van de provincie Noord-Brabant. Provinciale Staten hebben op 17 december 2010 de Verordening ruimte vastgesteld.

Als gevolg van de verordening kunnen stedelijk ontwikkelingen plaatsvinden binnen de gebieden die zijn aangeduid als bestaand stedelijk gebied. Voor de bouw van nieuwe woningen geldt dat hierover afspraken moeten worden gemaakt in het Regionaal Ruimtelijk Overleg, onder meer over het aantal woningen dat de gemeente wil realiseren.

Beschouwing

Het plangebied is op de kaart behorend bij de Verordening aangeduid als Ecologische hoofdstructuur. Zie hiervoor figuur 3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0866.BP00147-0301_0005.png"

Figuur 3.1 Uitsnede kaart Verordening Ruimte

De voorgenomen oprichting van de woning is gepland op de locatie van een voormalig schoutinggebouw (maatschappelijke functie). De locatie is gelegen net buiten bestaand stedelijk gebied. Door de oprichting van een woning op deze locatie wordt de enige en laatste bouwmogelijkheid ter afronding van een woongebied ingevuld. Ten aanzien van het door de provincie gestelde ten aanzien van de provinciale belangen kan worden geconcludeerd dat het bouwen van één woning op het voormalige scoutingterrein en het bestemmen van de overige gronden tot 'Bos' een kwantitatieve en kwalitatieve versterking van de ecologische waarden en kernmerken van het gebied tot gevolg heeft. Redenen hiervoor zijn dat het woonperceel slechts ongeveer de helft van het voormalige scoutingterrein zal bedragen en dat een woonfunctie minder impact zal hebben op aanwezige flora en fauna in het gebied dan het voormalige gebruik als scoutingterrein. Tevens zal het weghalen van een gebiedsvreemde, maatschappelijke functie uit een woongebied leiden tot versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Verder krijgt het resterende en tevens overgrote deel van het plangebied de bestemming 'Bos', waarbinnen de oprichting van gebouwen is uitgesloten en definitieve invulling gegeven wordt aan de doelstellingen van de EHS. Dit alles leidt tot een kwalitatieve versterking van ecologische- en natuurwaarden.

Conclusie

Het plangebied ligt in de ecologische hoofdstructuur maar vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.4.4 Beleid Waterschap

Waterschapsbeleid

Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, hanteert het waterschap een aantal beleidsuitgangsprincipes ten aanzien van het duurzaam omgaan met water, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder. Deze uitgangsprincipes zijn opgenomen in de beleidsnotitie "Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk” (waterschap De Dommel en waterschap Aa en Maas, juli 2006, bestuurlijk vastgesteld 14 november 2007).

De beleidsuitgangspunten zijn:

  1. 1. Het bestaande grondwater- en oppervlaktewaterregime dient intact te blijven, oftewel er dient hydrologisch neutraal gebouwd te worden. Hemelwater wat valt ter plaatse van daken en verhardingen mag niet versneld worden afgevoerd naar het regionale afwateringsstelsel;
  2. 2. Voor de verwerking van hemelwater dienen de afwegingsstappen hergebruik-vasthouden-bergen-afvoeren als uitgangspunt te worden gehanteerd. De afvoer mag niet meer bedragen dan de afvoer in de oorspronkelijke situatie. Hiervoor hanteert het waterschap een bergingsnorm en een maximale toegestane landbouwkundige afvoer;
  3. 3. Ten aanzien van de waterkwaliteit geldt de voorkeursvolgorde schoon houden, scheiden en tenslotte zuiveren. Afvoer van schoon water naar het gemengd stelsel wordt in principe niet meer toegestaan. Afvalwater en hemelwater dienen gescheiden te worden aangeboden bij de perceelsgrens. Verder dienen bij inrichting, bouwen en beheer zo min mogelijk vervuilende stoffen te worden toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Conform de voorkeursvolgorde dienen in alle gevallen de mogelijkheden voor bronmaatregelen (schoon houden) te worden onderzocht.

Het beleid van het waterschap stelt dat het hemelwater op het verharde oppervlak binnen een bergingsvoorziening geborgen moet worden bij een bui die statistisch gezien 1 keer in de 10 jaar voorkomt + 10%. Bij een bui die statistisch gezien 1 keer in de 100 jaar voorkomt + 10% mag geen wateroverlast ontstaan.

De bergingsvoorzieningen dienen binnen 72 uur leeg te lopen. En de berging dient boven de GHG te liggen.

Om vervuiling van het hemelwater en de infiltratievoorziening met uitloogbare materialen te voorkomen, worden eisen gesteld aan het materiaalgebruik bij de bouw. Hiervoor dienen de uitgangspunten van duurzaam bouwen overgenomen te worden.

Provinciaal beleid

Volgens de Provinciale Milieuverordening is de locatie niet gelegen in een 25jaarszone of 100jaarszone van het nabij gelegen drinkwaterwingebied. De locatie gelegen is wel gelegen in de boringsvrije zone van het drinkwaterwingebied. Het is verboden in boringsvrije zones buiten inrichtingen:

  1. 1. Boorputten oprichten, exploitatie te nemen of te hebben met meer dan 10 meter beneden maaiveld;
  2. 2. Grond mag niet dieper geroerd worden dan 10 meter beneden maaiveld of op elke andere wijze een andere manier geroerd mag worden;
  3. 3. Het oprichten van warmtepompsystemen met een bodemwarmtewisselaar.

Daarnaast is een gedeelte van de locatie gelegen in een beschermingszone conform Verordening Waterhuishouding Noord Brabant 2005. Voor deze gebieden geldt dat in beginsel niet is toegestaan om bestaande grondwateronttrekkingen naar deze gebieden toe of binnen deze gebieden te verplaatsen. Daarnaast dient voor tijdelijke grondwateronttrekkingen (bemaling) een vergunning te worden aangevraagd.

Beschouwing

In paragraaf 5.3 wordt nader ingegaan op de waterhuishouding en riolering van het plangebied.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Interimstructuurvisie Waalre

Kader

Op 8 juli 2003 heeft de gemeenteraad van Waalre het structuurplan Waalre vastgesteld. In dit structuurplan wordt inzicht gegeven in de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Waalre tot het jaar 2005. Ook worden ontwikkelingen op de lange en middellange termijn beschouwd.

Door het van kracht worden van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 worden alle gemeenten verplicht voor hun grondgebied een structuurvisie op te stellen, met als onderdeel daarvan een uitvoeringsparagraaf. Voor Waalre is de Interim structuurvisie Waalre opgesteld, deze is vastgesteld op 11 juni 2009 door de gemeenteraad. Deze structuurvisie is een actualisatie van het structuurplan uit 2003, waarbij rekening wordt gehouden met de vereisten uit de Wro. Het plan omvat geen nieuwe beleidsuitgangspunten.

Een structuurvisie volgens de Wro heeft als doel inzicht te geven in de ruimtelijke ontwikkeling van een gemeente voor de middellange termijn. Door ruimtelijke ontwikkelingen op een hoger schaalniveau vast te leggen krijgen gemeenten de mogelijkheid om in het kader van de Grondexploitatiewet bovenplanse verevening toe te passen. Daarbij is het van belang dat er afstemming plaatsvindt tussen de structuurvisie en de nota grondbeleid. In het plan zijn die projecten benoemd, waarvan het noodzakelijk is dat die de komende periode worden uitgevoerd.

Beschouwing

Het scoutingterrein wordt, gezien de beperkte omvang, niet expliciet in de structuurvisie genoemd. Woningbouw op deze locatie past overigens prima in het beleidsuitgangspunt van het afronden van de kern Aalst.

Conclusie

Het plan past binnen het beleid.

3.6 Conclusie Beleidskader

Op het gebied van ruimtelijke ordening en volkshuisvesting op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau vormen de verschillende beleidsvoornemens geen belemmering voor de planvorming van het plangebied.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Algemeen

Dit hoofdstuk beschrijft de stedenbouwkundige randvoorwaarden en uitgangspunten voor de functieverandering in het oostelijke plandeel.

4.2 Planconcept

Uit de voorgaande analyses blijkt dat functieverandering naar wonen en natuur vanuit het oogpunt van landschap en natuur goed inpasbaar is. Voorgesteld wordt om circa de helft van het terrein uit te geven als kavel en wel het oostelijke terreindeel. Afhankelijk van de invulling meet de kaveloppervlakte tussen de 2.000 en 2.500 m². Het westelijke deel van het plangebied zal worden toegevoegd aan de boszone en worden bestemd als 'Bos'. Dit biedt kansen om dit gedeelte ook als zodanig te gaan beheren.

4.2.1 Ligging nieuwe woning

Op de ruimte vóór het huidige bouwvlak van het voormalige scoutinggebouw staan geen bomen. Daardoor kan het bouwvlak zo'n 15 meter dichter bij de weg worden gesitueerd en in lijn komen te liggen met het naastgelegen perceel. Hierdoor ontstaat een betere oriëntatie van de woning op de Irislaan en wordt de woonstraat op een heldere manier afgemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0866.BP00147-0301_0006.png"

Figuur 4.1: Ligging van de woning

Het voordeel is dat aan de achterzijde van de woning een grotere afstand wordt bewaard naar het bestaande, achterliggende bosgebied. Er wordt aan de achterzijde zelfs extra ontwikkelingsmogelijkheid voor bos geboden. Een nadeel van een nieuwe woning verder dan 15 meter vóór het huidige bouwvlak is dat enkele bomen dienen te worden gekapt. Echter, in het gebied zullen ook andere bomen moeten worden gekapt uit het oogpunt van onderhoud. Door dunning van het bosgebied krijgen de te behouden bomen meer leef- en groeiruimte. De kap zal het karakter van het gebied niet aantasten maar juist versterken.

4.3 Het Plan

Voor de functieverandering naar wonen geldt een aantal randvoorwaarden. Deze randvoorwaarden zijn in deze paragraaf uiteengezet.

4.3.1 De woning

Voor de vormgeving en het materiaalgebruik van de (nieuwe) woning wordt nadrukkelijk aansluiting gezocht op het bosmilieu. De woning gaat een interactie aan met het bos en andersom. Bomen vormen geen belemmering, maar juist een uitdaging en inspiratiebron voor de architect. De nieuw te bouwen woning bestaat net als de voormalige bebouwing uit één of anderhalve bouwlaag met kap en bij voorkeur uit één vorm. Aparte bijgebouwen zijn minder gewenst, maar hiervoor wordt wel de mogelijkheid geboden. Maximaal twee aparte bijgebouwen van ieder maximaal 50 m².

4.3.2 Oprit

Vanaf de Irislaan zal een oprit moeten worden gemaakt naar de woning toe. De bomen aan de voorzijde van het huis staan voldoende ver van elkaar om er een smalle oprit tussen te leggen. Dat de oprit tussen de bomen door meandert is geen probleem. Dit geeft zelfs een meer natuurlijke uitstraling. Het heeft de voorkeur de oprit onverhard te laten.

4.3.3 Tuin

De nieuwe bewoners zullen zich moeten realiseren dat ze een unieke woning/kavel in het bos hebben gekocht, waarbij voor het ruimtelijke beeld hun perceel naadloos over gaat naar het bosgebied. De bewoners kunnen het gevoel van wonen in het bos ten volle benutten door bijvoorbeeld een veranda aan te leggen. Hierdoor wordt de relatie tussen het huis en het bos bovendien versterkt. De ligging en grootte van de tuin moeten zorgvuldig worden gekozen. Op de kaartjes staat globaal geschetst wat de begrenzingen zijn. De tuin is gelegen tussen de woning en het naastgelegen perceel, waardoor het overgebleven gebied zoveel mogelijk als bos in tact blijft. Om het beeld te verkrijgen waarbij het perceel naadloos over zou moeten gaan naar het aangelegen bosgebied, moet er zorgvuldig worden omgegaan met erfafscheidingen. Het toepassen van dichte wanden van hout of steen is niet toegestaan. Eventueel kan aan de straatzijde een zorgvuldig vormgegeven erfafscheiding worden toegepast, die een voldoende mate van transparantie bevat. Een fysieke en visueel nadrukkelijk aanwezige markering is niet gewenst. Mogelijkheden zijn te vinden in het aanleggen van privacybiedende beplanting, waarvan de soortkeus is afgestemd op de natuurlijke beplanting van het bosmilieu. Houten paaltjes met ijzerdraad of gaas zouden echter ook al volstaan.

Hoofdstuk 5 Onderzoek Planeffecten

5.1 Algemeen

In het kader van de ontwikkeling van het plangebied zijn diverse onderzoeken uitgevoerd naar de inpasbaarheid van deze ontwikkeling in de omgeving. De uitkomsten hiervan zijn, voor zover relevant, in onderstaande paragrafen beschreven.

5.2 Bodemkwaliteit

In het kader van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden vastgesteld of de voorgenomen vorm van bodemgebruik, vanuit milieuhygienisch oogpunt gezien, ter plaatse mogelijk is en welke vervolgacties eventueel noodzakelijk zijn om dit mogelijk te maken. Hiertoe dient inzicht te worden verschaft in de milieuhygienische bodemkwaliteit van het plangebied.

Het onderzoek is uitgevoerd op de huidige onderzoekslocatie. Zintuiglijk werd er bij de kampvuurcirkel in een boring kolendeeltjes aangetroffen. Uit de analyseresultaten blijkt dat er geen geval van ernstige bodemverontreiniging aanwezig is ter plaatse van de kampvuurcirkel. In het nader bodemonderzoek bleek eveneens dat er formeel gezien sprake is van een ernstig geval van grondwaterverontreiniging met cadmium en zink. Echter gelet op de regionale concentraties van cadmium en zink is de oorzaak zeer waarschijnlijk te zoeken in een natuurlijke achtergrondconcentratie.

Formeel dient er een nader onderzoek plaats te vinden naar de herkomst van de sterk verhoogde gehalten aan cadmium en zink in het grondwater. In de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Waalre wordt aangegeven dat het gehalte zink en cadmium in het grondwater matig tot zeer sterk verhoogd kunnen zijn. Het betreft hier zéér waarschijnlijk een verhoogde achtergrondconcentratie. Een nader grondwater onderzoek is niet noodzakelijk.

Gezien de aangetroffen sterk verhoogde gehalten aan zware metalen in het grondwater dienen er wel beperkingen te worden gesteld aan het gebruik van grondwater op de locatie. Het grondwater is niet geschikt als drinkwatervoorziening voor dieren en kan niet worden gebruikt voor de beregening van voedingsgewassen

Indien grond van de locatie vrijkomt en wordt toegepast gelden de regels van het Besluit bodemkwaliteit. Hierdoor wordt mogelijk een generiek of gebiedsspecifiek beleidskader van kracht voor het toepassen van grond.

5.3 Waterhuishouding En Riolering

Het plangebied is gelegen in het beheersgebied van Waterschap de Dommel. Voor een globale indicatie van het watersysteem in de omgeving van de locatie is gebruik gemaakt van de digitale wateratlas Noord-Brabant. De wateratlas laat zien dat er geen open wateren op of nabij de locatie aanwezig zijn.

Het is wettelijk verplicht om in het kader van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro) een watertoets te verrichten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Als onderdeel hiervan dienen eventuele mitigerende en compenserende maatregelen schetsmatig te worden uitgewerkt. Bovendien wordt een ruimteclaim bepaald van eventuele waterhuishoudkundige maatregelen. De resultaten van de watertoets zijn verwerkt in deze waterparagraaf. Het waterschap heeft op 12 maart 2010 gereageerd op het bestemmingsplan, inclusief de waterparagraaf. De opmerkingen uit de brief en de mailwisseling tussen gemeente en het waterschap zijn verwerkt in de waterparagraaf.

5.3.1 Bodemopbouw en grondwater

In plangebied bevinden zich Haarpodzolgronden (leemarm) en zwak lemig fijn zand met grondwatertrap VII. De haarpodzol is een typisch zandige bodem, ontstaan onder invloed van heidehumus, die met regenwater door de bodem heen sijpelt en de ijzerhuidjes om de zandkorrels verwijdert. Daardoor ontstaat de grijze uitgeloogde kleur. Daaronder slaat de amorfe humus op ongeveer 50 cm diepte neer en vormt een donkerbruine enigszins verharde laag. De bodemopbouw is als volgt te schematiseren: tot en met 0,5 meter diepte is er sprake van zwak humeuze bosgrond, bestaand uit matig fijn, zwak siltig, zand. Daaronder is tot circa drie meter diepte sprake van matig fijn, zwak siltig zand. Onder de drie meter tot de verkende diepte is sprake van zwak siltig, matig grof zand.

Op basis van de verkregen informatie uit de boringen en de informatie ten aanzien van de optredende grondwaterstanden lijkt de bodem geschikt voor infiltratie. Bij de uitgifte van de kavel dient geregeld te zijn dat op eigen terrein wordt geinfiltreerd. De locatie is daarnaast gelegen in de boringsvrije zone van het drinkwaterwingebied. Dieper dan 10 meter mag niet geboord, gegraven of geroerd worden.

Een gedeelte van de locatie ligt in een beschermd gebied conform Verordening Waterhuishouding Noord Brabant 2005. In dit gebied gelden de volgende eisen:

  1. 1. In beginsel worden geen nieuwe grondwateronttrekkingen toegelaten;
  2. 2. Het is niet toegestaan om bestaande grondwateronttrekkingen naar deze gebieden toe of binnen deze gebieden te verplaatsen;
  3. 3. Voor beschermingsgebieden geldt tevens een vergunningplicht voor grondwateronttrekkingen vanaf 0 m3/uur (ongeacht de diepte van de put).

De grondwaterstanden zijn voldoende diep om voldoende ontwatering te garanderen voor de bebouwing en verharding.

5.3.2 Riolering

De vrijvervalriolering van de gemeente Waalre is grotendeels gemengd. Voor de locatie is er eveneens sprake van een gemengd stelsel. Bij gemengde stelsels worden het afvalwater en het hemelwater via één buisleiding ingezameld en afgevoerd. Vanuit de toekomstige woning zal alleen afvalwater en een overstort van de berging op dit riool worden aangesloten. Het bestaande rioleringsstelsel van de Phloxlaan/Irislaan hoeft hier niet voor te worden vervangen. Omdat in het verleden rekening is gehouden met het afvalwater van de scouting en er alleen afvalwater wordt geloosd is er geen sprake van extra belasting van het rioolstelsel.

Hemelwater

Voor het vasthouden van water moet een voorziening gerealiseerd worden. De omvang van deze voorziening wordt getoetst in overleg met het waterschap. De locatie is gelegen in een gebied met afvoercoëfficiënt 0,33 l/s/ha (afvoercoëfficiëntenkaart Waterschap Dommel en Aa en Maas). Gezien de goede infiltratiecapaciteit van de zandige ondergrond en het beschikbare oppervlak, is berging van het hemelwater goed mogelijk. De Gemiddeld Hoogste grondwaterstand wordt geschat op dieper dan 2,5 m onder maaiveld op basis van de grondwatertrappenkaart. De hemelwaterberging moet boven de GHG gerealiseerd worden, gezien de diepe grondwaterstanden is dat eenvoudig te realiseren. Het maaiveld ligt op circa +23,0 m NAP.

Het bestaande verhard oppervlak is de bestaande bebouwing van 209 m2. De nieuwe bebouwing zal 375 m2 groot worden. In overleg met het waterschap (mail Erik van Kronenburg, 30-7-2010) is vastgesteld dat een hemelwaterberging van minimaal 15m3 gerealiseerd moet worden.

Overwogen kan worden om het overtollige hemelwater (indien er tijdens extreme neerslag meer dan 15 m3 verwerkt moet worden) oppervlakkig te laten afstromen. Van belang hierbij is dat dit niet tot (water)overlast leidt. Mocht dit niet lukken, dan kan dit overtollige hemelwater via het gemengd rioolstelsel worden afgevoerd. Hierbij moet een terugslagklep aangebracht worden om te voorkomen dat (afval)water vanuit het gemengd stelsel kan teruglopen in de infiltratievoorziening.

5.3.3 Conclusie

Het plangebied biedt mogelijkheden om hydraulisch neutraal te bouwen door het hemelwater en het huishoudelijk afvalwater te scheiden. Het huishoudelijk afvalwater kan aangesloten worden op de bestaande riolering. Het hemelwater, afkomstig van verharde oppervlakken (zoals daken van het hoofdgebouw en bijgebouwen) kan in de bodem geïnfiltreerd. Hiervoor zijn verschillende verwerkingswijze mogelijk. Ondiepe infiltratiemiddelen (bijvoorbeeld een wadi) of dieper gelegen infiltratiemiddelen (bijvoorbeeld infiltratiekratten of IT-riool) zijn alle mogelijk door de diep gelegen grondwaterstanden en de goede infiltratiecapaciteit. In overleg met het waterschap (mail Erik van Kronenburg, 30-7-2010) is vastgesteld dat een hemelwaterberging van 15m3 gerealiseerd wordt.

Overwogen kan worden om het overtollige water (bij extreme neerslag) oppervlakkig te laten afstromen. Van belang hierbij is dat dit niet tot (water)overlast leidt. Mocht dit niet lukken, dan kan dit overtollige hemelwater via het gemengd rioolstelsel worden afgevoerd. Hierbij moet een terugslagklep aangebracht worden om te voorkomen dat (afval)water vanuit het gemengd stelsel kan teruglopen in de infiltratievoorziening.

Om vervuiling van het hemelwater en de infiltratievoorziening met uitloogbare materialen te voorkomen, worden eisen gesteld aan het materiaalgebruik bij de bouw. Hiervoor dienen de uitgangspunten van duurzaam bouwen overgenomen te worden.

5.4 Archeologie

In februari 2009 is een archeologisch onderzoek uitgevoerd in het plangebied. Het archeologisch onderzoek gebeurt volgens de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) voorgeschreven werkwijze en bestaat uit een bureauonderzoek. Archeologisch onderzoek is nodig omdat graafwerkzaamheden archeologische vindplaatsen kunnen verstoren.

Uit het bureauonderzoek blijkt dat zich in het recente verleden bebouwing binnen het plangebied heeft bevonden, waarschijnlijk pas vanaf 1973. Vanaf 1830-1850 tot aan 1973 was het plangebied natuurgebied. De bebouwing, die waarschijnlijk vanaf 1973 in het plangebied heeft gestaan was in gebruik door de scouting. In het plangebied zal een woning worden gerealiseerd.

De ondergrond van het plangebied bestaat uit de Formatie van Boxtel. Binnen de Formatie van Boxtel worden acht laagpakketten gedefinieerd. In het plangebied komt het laagpakket van Wierden voor. Dit pakket bestaat uit dekzand, eolisch fijn tot matig grof zand uit de glaciale periode. In het bureauonderzoek is vastgesteld dat het gehele plangebied geomorfologisch gezien behoort tot welvingen, lage landduinen met bijbehorende vlakten en laagten (4L8). In het plangebied bevinden zich Haarpodzolgronden leemarm en zwak lemig fijn zand (code Hd21) met grondwatertrap VII.

Op de Archeologische Monumenten Kaart staan drie monumenten in de omgeving van het plangebied weergegeven Tevens staan er zeven archeologische vindplaatsen geregistreerd uit het onderzoeksgebied. Het zijn vindplaatsen uit het Neolithicum tot en met de Romeinse tijd.

Volgens de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden geldt er voor het plangebied een middelhoge trefkans voor het aantreffen van archeologische waarden. De Cultuurhistorische Waarden kaart van de provincie Noord-Brabant geeft voor een deel van het terrein een waarde die hoog of middelhoog is, een deel van het terrein staat niet aangegeven aangezien dit bij de bebouwde kom van Aalst behoort.

Gebaseerd op de resultaten van het bureauonderzoek krijgt het plangebied een middelhoge verwachting voor het aantreffen van archeologische waarden uit de perioden Neolithicum tot en met de Middeleeuwen.

In april 2009 is het onderzoek beoordeeld door het SRE. In de aanbeveling van het SRE wordt vermeld dat archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk is mits het oppervlak van het te verstoren gebied niet groter is dan 500 m². Daarnaast beveelt het SRE om het gedeelte van het plangebied waar geen bodemverstorende activiteiten plaatsvinden planologisch te beschermen. Deze voorwaarden zijn uitgewerkt in de bebouwingsmogelijkheden en voor de bestemmingen Tuin en Bos is een aanlegvergunningstelsel van toepassing.

5.5 Natuur En Soorten

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, binnen en in de omgeving van gebieden die in de GHS zijn begrensd, dienen te worden getoetst op de effecten hiervan op de aanwezige natuur- en land-schapswaarden. Deze effecten worden in beeld gebracht aan de hand van de thema's "vernietiging", "versnippering" en "verstoring". Het in beeld brengen van de effecten van de gewenste functieverandering op de aanwezige natuurwaarden wordt afgezet tegen het oorspronkelijke gebruik van het plangebied door de scoutingvereniging.

5.5.1 Vernietiging

De functieverandering naar wonen vindt plaats binnen de GHS-natuur (overig bos- en natuurge-bied). De functieverandering naar wonen kan plaatsvinden zonder grootschalige kap van bomen. Er zullen hooguit enkele bomen moeten worden gekapt. Hierdoor zal het karakter van het gebied echter niet worden aangetast. De kap heeft daarentegen juist een functie vanuit het oogpunt van onderhoud. Door dunning van het bosgebied krijgen de behouden bomen meer leef- en groeiruimte. Feitelijk is er dan ook geen sprake van vernietiging van gebied dat in de GHS is gelegen. Omdat het plangebied altijd door de scouting in gebruik is geweest, zijn de actuele natuurwaarden laag. De bouw van een woning op het bestaande bouwblok zal daardoor niet leiden tot vernietiging van natuurwaarden. Door de splitsing van het plangebied naar wonen in het oostelijke deel en natuur in het westelijke deel van het plangebied is juist sprake van toevoeging van natuurwaarden en niet van vernietiging. Met een verschuiving van het bouwblok richting de weg wordt bovendien aan de achterzijde van het perceel extra ruimte voor natuur gecreëerd tussen het huidige bosgebied en de achterzijde van de woning. Er is dan ook geen sprake van vernietiging van natuurwaarden.

5.5.2 Versnippering

Het plangebied ligt aan de rand van de bebouwde kom van de kern Aalst. De gronden van het plangebied zijn in gebruik geweest door de scouting. Bovendien stond in het plangebied het voormalige scoutinggebouw. De geplande functieverandering naar wonen gaat niet gepaard met de realisatie van infrastructurele voorzieningen. Het westelijke deel van het plangebied verandert bovendien naar natuur en krijgt met deze bestemming een betere bescherming. Om deze redenen heeft de voorgenomen woningbouw geen versnippering van natuurwaarden tot gevolg. Eerder ontsnippering. Er wordt een stuk natuur toegevoegd aan een groter geheel.

5.5.3 Verstoring

In de huidige situatie wordt de omgeving van het plangebied als uitloopgebied door de inwoners van Aalst gebruikt. Aan het plangebied grenst een onverharde parkeerplaats die intensief door bezoekers wordt gebruikt. Deze situatie brengt in de huidige situatie de nodige verstoring met zich mee. De gewenste functieverandering naar wonen voor het oostelijke deel van het plangebied leidt niet tot een aantoonbare toename van verstoring van natuurwaarden. Door de ligging tegen de bebouwde kom met bijbehorende verstoring (geluid, licht, beweging) komen kritische soorten in de huidige situatie niet binnen het plangebied of de directe omgeving voor. Voor minder kritische soorten (soorten als Egel, Konijn, Gewone dwergvleermuis, Vink, Zanglijster, Houtduif, Koolmees) vormt de plaatselijke, extensieve vorm van wonen geen belemmering. Deze gebruiksvorm brengt naar verwachting minder verstoring met zich mee dan het oorspronkelijke gebruik door de scoutingvereniging. De functie wonen brengt een beperkte mate van verstoring met zich mee die vrij constant is en alleen in het oostelijke deel van het plangebied voorkomt. Hierdoor zijn dieren in staat om hier aan te wennen. Het gebruik door de scouting vond periodiek plaats en over het gehele plangebied, waardoor er op momenten een sterke verstoring plaatsvond terwijl er het grootste deel van de tijd geheel geen verstoring optrad. Hierdoor zal er slechts in zeer beperkte mate sprake zijn van gewenning. De impact van de verstoring door de scouting was daardoor groter.

Tijdens een veldbezoek op 20 februari 2009 werden knaagsporen gevonden en zijn twee nesten gevonden die mogelijk door de Eekhoorn worden gebruikt. De Eekhoorn geniet bescherming onder de Flora- en faunawet. Indien ruimtelijke ingrepen plaatsvinden dient voor deze (tabel 2) soort gewerkt te worden met een goedgekeurde gedragscode. Dit zal inhouden dat buiten de periode gewerkt moet worden dat er bewoonde nesten aanwezig zijn. Nesten zijn mogelijk aanwezig in de periode februari-oktober.

5.5.4 Conclusie

Deze functieverandering van het plangebied heeft, gezien de ligging en het huidige gebruik van het plangebied, een beperkte verstoring tot gevolg. In tegenstelling tot de oorspronkelijke functie, waarbij het hele plangebied wordt verstoord (zij het periodiek), is met de functieverandering alleen sprake van verstoring in het oostelijke plandeel. Door de ligging van het plangebied tegen de bebouwde kom van Aalst en door het gebruik van het bosgebied als uitloopgebied is de aanwezige fauna reeds gewend aan de aanwezigheid van mensen (zijnde verstoring). De verstoring als gevolg van de functieverandering is daarom beperkt van aard en alleen van toepassing op het oostelijke plandeel. Van vernietiging danwel versnippering van de aanwezige natuurwaarden is geen sprake. Wel dient conform een goedgekeurde gedragscode te worden gewerkt.

5.6 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5) opgenomen met daarbij behorende regelgeving. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005 (BLK 2005). Op grond van de Wm en bijbehorende regelgeving is onderzoek naar luchtkwaliteit voor woningbouwlocaties niet meer noodzakelijk, wanneer er minder dan 500 woningen (bij ontsluiting over één weg) danwel 1.000 woningen (bij gelijkmatige ontsluiting over twee wegen) gerealiseerd worden. Een initiatief voor minder dan 500 respectievelijk 1.000 woningen kan op grond van de Regeling niet in betekenende mate (nibm) zonder meer doorgang vinden.

De voorgenomen ontwikkeling omvat in totaal 1 woning, waarbij wordt ontsloten via één ontsluitingsweg, hetgeen ruim onder de gestelde normen uit de Regeling nibm is. Onderzoek is wettelijk gezien niet noodzakelijk.

5.7 Geluid

In de Wet geluidhinder is vastgelegd dat geluidsgevoelige objecten (woningen, scholen, bepaalde bedrijven, en dergelijke) geen hinder mogen ondervinden van geluid afkomstig van verkeers- of spoorwegen en/of industrieterreinen.

Alle wegen in de omgeving van het plangebied kennen een maximumsnelheid van 30 km/uur en zijn daarom niet gezoneerd. Overigens is de verkeersintensiteit dermate gering dat er geen aanleiding is onderzoek te doen naar de akoestische gevolgen hiervan. Ook bevinden er zich geen andere geluidsbronnen dan wegen (zoals industriële bronnen) in de omgeving van het plangebied. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan Irislaan 8.

Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet

6.1 Algemeen

De verdere ontwikkeling van het plangebied zoals verwoord in de voorgaande hoofdstukken, is vastgelegd in de regels en verbeelding. Dit hoofdstuk beschrijft de juridische vormgeving van voorliggend bestemmingsplan.

6.2 Planregels

6.2.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel is een omschrijving gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen.

Artikel 2 Wijze van meten

In artikel ' Wijze van meten' is een omschrijving gegeven van de te gebruiken wijze van meten.

6.2.2 Bestemmingsregels

De regels in verband met de bestemmingen kennen alle een gelijke opbouw (voor zover van toepassing). De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan.

De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van gronden en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. In de bouwregels staan uitsluitend bepalingen die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om bouwvergunning. Middels een omgevingsvergunning kunnen burgemeester en wethouders onder voorwaarden afwijken van een specifieke regel. De specifieke gebruiksregels vormen een nadere concretisering van het toegestane gebruik. Voor bepaalde uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dient een omgevingsvergunning te worden verkregen van het daartoe bevoegde gezag.

Artikel 3 Bos

Binnen de bestemming Bos zijn paden toegestaan voor recreatief gebruik. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Voor bouwwerken geen gebouw zijnde is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.

Artikel 4 Tuin

De gronden die bestemd zijn als Tuin zijn primair bedoeld als tuin. Tevens zijn de gronden in beperkte mate bestemd voor bij de woning behorende aan-, uitbouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Artikel 5 Wonen

De gronden die bestemd zijn als Wonen zijn primair bedoeld voor wonen in de vorm van een vrijstaande woning. Aanvullend op het wonen worden ook rechtstreeks aan-huis-verbonden beroepen toegestaan. Tevens zijn de gronden bestemd voor bij de woning behorende aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen, tuinen en erven en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

6.2.3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardbepalingen opgenomen te weten, de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelbepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is voor alle bestemmingen een verbod opgenomen om de gronden te gebruiken, te doen gebruiken of te laten gebruiken in strijd met de wijze of doel van de bestemming. Tevens is opgenomen in welke situaties in ieder geval sprake is van strijdig gebruik.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om middels een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

In artikel 9 is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om gebruik te maken van een bestemmingswijziging. Hierbij gaat het om een wijzigingsbevoegdheid die geldt voor alle bestemmingen in het plan.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

In deze bepaling is vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht.

Artikel 11 Slotregel

Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling omschrijft de titel van het plan.

6.3 Verbeelding

Tot dit bestemmingsplan behoort de verbeelding met tekeningnummer 306103.ehv.316.T01, schaal 1:1.000 van datum 27 januari 2011.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de (economische) uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

Voor het realiseren van het plan Irislaan 8 zijn geen bijzondere kosten danwel risico's verbonden.

7.2 Handhaving

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

a. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

b. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan

De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

c. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De voorschriften moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.

d. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de voorschriften worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Inspraak En Vooroverleg

De gemeente Waalre kent een gemeentelijke inspraakverordening. Hierin is opgenomen dat een conceptversie van een bestemmingsplan voor vier weken ter inzage wordt gelegd. Het bestemmingsplan Irislaan 8 heeft - in het kader van de gemeentelijke inspraakprocedure - ter inzage gelegen van 25 maart 2010 tot en met 21 april 2010. Deze tervisielegging is zoals gebruikelijk gepubliceerd op de gemeentepagina en in het weekblad "Schakel" dat huis aan huis in de gemeente Waalre wordt verspreid.

Het voorontwerp bestemmingsplan is tevens aan diverse betrokken adviesinstanties en -organen toegezonden in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

Er zijn twee vooroverlegreactie ontvangen:

  1. 1. Provincie Noord-Brabant, directie Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving, brief d.d. 19 maart 2010;
  2. 2. Waterschap De Dommel, brief d.d. 12 maart 2010.

De vooroverlegreacties hebben geleid tot een aanvulling van de toelichting van het ontwerp-bestemmingsplan. De Nota van beantwoording is opgenomen in de bijlage.

8.2 Vaststelling

Het ontwerp bestemmingsplan Irislaan 8 ligt gedurende 6 weken ter inzage. Gedurende deze periode kan een ieder schriftelijke of mondelinge zienswijze naar voren brengen bij de gemeenteraad.

Binnen 12 weken na ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan stelt de gemeenteraad van Waalre het bestemmingsplan vast. De vaststelling van het bestemmingsplan dient in principe binnen 2 weken na de vaststelling bekend te worden gemaakt. Hierop zijn twee uitzonderingen. In de hieronder aangegeven gevallen mag het besluit tot vaststelling pas bekend gemaakt worden nadat 6 weken zijn verstreken:

  1. 1. Gedeputeerde Staten of de Inspecteur van VROM hebben een zienswijze ingediend en deze zienswijze is niet of niet volledig door de gemeenteraad meegenomen in het vastgestelde bestemmingsplan;
  2. 2. De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp van het bestemmingsplan - met uitzondering van het overnemen van de zienswijze van Gedeputeerde Staten of de Inspecteur van VROM - wijzigingen aangebracht.

8.3 Beroep

Na vaststelling van het bestemmingsplan Irislaan 8 kan binnen 6 weken na bekendmakening beroep worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er staat echter geen beroep open als geen zienswijze is ingediend, tenzij het beroep zich richt tegen wijziging bij vaststelling van het bestemmingsplan Irislaan 8.

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 2 Nota Van Beantwoording

Bijlage 2 Nota van beantwoording

Bijlage 3 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 3 Nota van beantwoording zienswijzen