Leiweg 1, Waspik
Bestemmingsplan - gemeente Waalwijk
Vastgesteld op 14-06-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
Het wijzigingsplan 'Leiweg 1, Waspik' van de gemeente Waalwijk.
1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0867.BPWSPLeiweg1-VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 parapluplan:
het bestemmingsplan Parapluherziening kamerbewoning Waalwijk met identificatienummer NL.IMRO.0867.BPWWKamerbewoning-VA01 van de gemeente Waalwijk.
1.4 aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aangebouwd bijgebouw:
Een met het hoofd(woon)gebouw verbonden gebouw dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofd(woon)gebouw en ten dienste staat van het hoofd(woon)gebouw danwel in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofd(woon)gebouw.
1.7 aardkundige waarden:
Waarden en kenmerken van een gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen en vangwege de natuurlijke onstaansgeschiedenis van de bodem van belang zijn.
1.8 abiotische waarden:
Geheel van waarden in verband met het abiotische milieu (=niet levende natuur), in de vorm van specifieke aardkundige en/of hydrologische kenmerken en ook op basis daarvan aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van specifieke natuurwaarden.
1.9 achtergevel:
Gevel aan de achterzijde van een gebouw, tegenover de voorgevel.
1.10 agrarisch bedrijf:
Inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangwezen categorie behoort en die is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of door het houden van dieren, zijnde:
- a. glastuinbouwbedrijf: agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt;
- b. veehouderij: agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;
- c. (vollegronds)teeltbedrijf: agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt;
- d. overig agrarisch bedrijf: agrarisch bedrijf dat niet binnen de begripsbepaling van veehouderij, (vollegronds)teeltbedrijf of glastuinbouwbedrijf valt.
1.11 agrarisch bouwvlak:
Het bouwvlak vanwaar uit het agrarische bedrijf uitgeoefend wordt. Binnen het agrarisch bouwvlak worden alle gebouwen gesitueerd die daarvoor nodig zijn.
1.12 agrarisch medegebruik:
Agrarische bedrijfsactiviteiten, die geen specifiek beslag leggen op de ruimte.
1.13 agrarische paardenhouderij:
Onder een paardenhouderij als agrarisch bedrijf wordt verstaan een bedrijf waarbij geheel of in overwegende mate gaat om het voortbrengen van producten door middel van het houden van paarden. Er is altijd sprake van een bepaalde mate van grondgebondenheid. Onder agrarische paardenhouderijen vallen in ieder geval:
- fok- en opfokbedrijven;
- hengstenhouderij;
- merriehouderij;
- paardenmelkerij.
1.14 agrarisch-technisch hulpbedrijf:
Bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het leveren van goederen en diensten aan agrarische bedrijven of dat agrarische producten bewerkt, vervoert of verhandelt, zoals loonwerkbedrijven, bedrijven voor mestopslag en handel, veetransport en veehandel, met uitzondering van mestbewerking.
1.15 agrarisch verwant bedrijf:
Bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking.
1.16 ambachtelijke bedrijvigheid:
Het bedrijfsmatig vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen geheel of overwegend door middel van handwerk.
1.17 ambachtelijke en dienstverlenende bedrijven
Een bedrijf dat gericht is op het op kleinschalige wijze en geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen of het op vergelijkbare wijze verlenen van diensten. Hiertoe wordt ook gerekend het, als ondergeschikte en niet-zelfstandige nevenactiviteit, verkopen en/of leveren van goederen die rechtstreeks verband houden met het ambacht of de dienstverlening.
1.18 archeologische waarden:
Waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.
1.19 bebouwing:
Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.20 bebouwingscluster:
Vlakvormige verzameling van bebouwing buiten bestaand stedelijk gebied.
1.21 bebouwingsconcentratie:
Een kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster.
1.22 bebouwingslint:
Min of meer aaneengesloten lijnvormige reeks van bebouwing langs een weg buiten bestaand stedelijk gebied.
1.23 bed & breakfast:
Een aan de woonfunctie ondergeschikte vorm van extensieve verblijfsrecreatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt. Onder een bed & breakfastvoorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichtten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of permanente kamerverhuur. Degene die de bed & breakfast voorziening biedt, is tevens de gebruiker van de (bedrijfs)woning.
1.24 bedrijf:
Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten (bij wonen) daaronder niet begrepen.
1.25 bedrijfsmatige activiteiten (bij wonen):
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten en uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid in of bij een woning waarbij de omvang in de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend. Degene die de bedrijfsmatige activiteiten uitvoert, is tevens de gebruiker van de (bedrijfs)woning.
1.26 bedrijfswoning:
Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
1.27 bedrijven met dieren/veterinaire risico's (agrarisch-technisch hulpbedrijf):
Agrarisch technische bedrijven waar dieren worden gehouden en/of sprake is van veterinaire risico's. Hieronder worden in ieder geval verstaan: grootveeklinieken, KI-stations, veetransportbedrijven, veehandelsbedrijven.
1.28 bedrijven met dieren/veterinaire risico's (agrarisch verwant bedrijf):
Agrarisch technische bedrijven waar dieren worden gehouden en/of sprake is van veterinaire risico's. Hieronder worden in ieder geval verstaan: dierenasiels en dierenklinieken.
1.29 bedrijven met relatief veel verkeersbewegingen:
Bedrijven waar activiteiten plaatsvinden waarvoor relatief veel verkeersbewegingen nodig zijn. Hieronder worden in ieder geval verstaan: loonwerkbedrijven (incl. verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen).
1.30 bedrijven met publiekaantrekkende werking:
Bedrijven waar activiteiten plaatsvinden waarvoor relatief veel publiek wordt aangetrokken. Hieronder worden in ieder geval verstaan volkstuinen.
1.31 beleidsadvies
'Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen' (Ministerie van VROM 3-10-2005, kenmerk SAS/2005183118) en de 'Verduidelijking van het advies met betrekking tot hoogspanningslijnen' (Ministerie van VROM 4-11-2008, kenmerk DGM/2008105664) met betrekking tot gezondheidsaspecten van elektromagnetische velden.
1.32 belemmeringenstrook
een strook grond ter plaatse van en aan weerszijden van de hoogspanningsverbinding of -kabel die dient om de veiligheid en het ongestoord functioneren van de leiding te kunnen garanderen.
1.33 beroepsmatige activiteiten (bij wonen):
Het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Degene die de beroepsmatige activiteiten uitvoert, is tevens de gebruiker van de (bedrijfs)woning.
1.34 bestaande situatie:
t.a.v. bouwwerken:
- a. Bouwwerk dat op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan is gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend;
- b. Bouwwerk dat aantoonbaar vanaf 1955 aanwezig is.
t.a.v. gebruik:
Het legaal gebruik van bebouwing en gronden, zoals aanwezig op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan.
1.35 bestemmingsgrens:
De grens van een bestemmingsvlak.
1.36 bestemmingsvlak:
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.37 bijgebouw:
Gebouw dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw dan wel hoofdwoongebouw, onderscheid wordt gemaakt in aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen.
1.38 bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.39 bouwgrens:
De grens van een bouwvlak.
1.40 bouwlaag:
Een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder en zolder.
1.41 bouwperceel:
Aaneengesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningvrije bouwwerken zijn toegestaan.
1.42 bouwperceelgrens:
De grens van een bouwperceel.
1.43 bouwvlak:
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.44 bouwwerk:
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.45 cultuurhistorische waarden:
De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur.
1.46 dagrecreatie:
Het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de woning, zonder dat daar een overnachting elders mee gepaard gaat.
1.47 dak:
Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.48 dakopbouw:
Een toevoeging aan het hoofd(woon)gebouw door het verhogen van de nok of bovenste dakrand van het dak die het silhouet van het oorspronkelijke dak verandert.
1.49 detailhandel:
Bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.50 dienstverlening:
Het verlenen van economisch-maatschappelijke diensten aan derden waaronder in ieder geval kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen. Uitgezonderd zijn een garagebedrijf en een seksinrichting.
1.51 dierenverblijf:
Gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daartoe behorende voorzieningen.
1.52 eerste bouwlaag:
De bouwlaag op de begane grond.
1.53 erf
een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van het hoofdgebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
1.54 erfbeplanting:
Afschermende of maskerende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie.
1.55 extensief dagrecreatief medegebruik:
Extensieve vorm van dagrecreatie, inclusief de bijbehorende voorzieningen, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere is, waaronder in ieder geval wandelen, fietsen, paardrijden, kano?n of boerengolf.
1.56 extensieve dagrecreatiepunten:
Voorzieningen of bedrijfsmatige activiteiten als ondergeschikte activiteit bij een agrarisch bedrijf. Hieronder vallen in ieder geval het inrichten van een (voormalige) bedrijfsruimte voor natuureducatie, proeven van streekproducten op de boerderij, boerengolf en zorgboerderij.
1.57 extensieve verblijfsrecreatie:
Kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van in ieder geval een minicamping, kampeerboerderij, bed & breakfast.
1.58 gebouw:
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.59 gebruiksgerichte paardenhouderij:
Een paardenhouderij waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone. Hieronder vallen in ieder geval: manege, paardenpension, verenigingsaccommodaties.
1.60 gecombineerde bovengrondse hoogspanningsverbinding
een bovengrondse hoogspanningsverbinding waarbij de geleiders van de 380 kV-verbinding en de 150 kV-verbinding in één mast hangen.
1.61 geluidzoneringsplichtige inrichting:
Een inrichting waarbij als gevolg van de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
1.62 groepsaccommodatie:
Een gebouw bestemd voor verblijfsrecreatie voor een groep of groepen van personen, die hun hoofdverblijf elders hebben en waarbij overnacht wordt in gemeenschappelijke zalen en/of kamers.
1.63 gevoelige bestemmingen
woningen met bijbehorende erven alsmede scholen, crèches en kinderopvangplaatsen met bijbehorende buitenspeelruimten, conform het beleidsadvies.
1.64 grondgebonden bedrijf:
Een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde gronden die structureel deel uitmaken van het bedrijf en die in de nabijheid van het bedrijf zijn gelegen. Hieronder vallen in ieder geval: agrarische paardenhouderijen, akkerbouw-, fruitteelt-, en vollegrondtuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven zijn doorgaans ook grondgebonden.
1.65 groothandel:
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of afleveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen, ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.66 handreiking
de 'Handreiking voor het berekenen van de breedte van de specifieke magneetveldzone bij bovengrondse hoogspanningslijnen' versie 4.1 van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu.
1.67 hoge, permanente teeltondersteunende voorzieningen:
Hoge, permanente teeltondersteunende voorzieningen hoger dan 1,5 meter en het gehele jaar door nodig. Hieronder vallen in ieder geval: ondersteunende kassen, stellingen.
1.68 hoge, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:
Hoge, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen hoger dan 1,5 meter en zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden. Hieronder vallen in ieder geval wandel- en regenkappen, menstoegankelijke tunnels en hagelnetten.
1.69 hoofdberoepsbedrijf:
Een (reëel of volwaardig) bedrijf waarbij de ondernemer geen of slechts ondergeschikte inkomsten heeft van buiten het agrarische bedrijf. Onderscheid wordt gemaakt in volwaardige bedrijven en reële bedrijven.
1.70 hoofdgebouw:
Een gebouw, dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen bestemming als belangrijkste bouwwerk op het bouwperceel valt aan te merken.
1.71 hoofdverblijf:
Plaats die fungeert als vaste woon- of verblijfplaats en/of het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene.
1.72 hoofdwoongebouw:
Een gebouw, exclusief aangebouwde bijgebouwen met een woonfunctie, dat door zijn ligging, constructie en/of afmeting onderdeel uitmaakt van een bedrijf en dat bedoeld is voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
1.73 hoogspanningsverbinding
een ondergrondse of bovengrondse verbinding met een spanningsniveau hoger dan 110 kV.
1.74 horeca:
Het bedrijfsmatig verstrekken van dranken of etenswaren voor gebruik ter plaatse, het bedrijfsmatig bieden van hotel- of groepsaccommodatie of het bedrijfsmatig bieden van feest-, congres- of vergaderfaciliteiten, één en ander al dan niet in combinatie met elkaar.
1.75 hulpgebouw:
Een gebouw ten behoeve van een agrarisch bedrijf, behorende bij een landbouwperceel/landbouwkavel, dat zowel qua afmeting als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het agrarisch hoofdgebruik. Het gaat hier onder meer om dierenverblijven, schuilhutten, schuilgelegenheden, kapschuren, melkschuren.
1.76 kampeermiddel:
Tent, tentwagen, kampeerauto, caravan of enig ander onderkomen of verblijf, geen bouwwerk zijnde, dat geschikt is voor tijdelijk recreatief nachtverblijf.
1.77 kas:
Een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten.
1.78 kernrandzone:
Overgangsgebied naar het buitengebied, gelegen langs bestaand stedelijk gebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar en met een ondergeschikte of afnemende agrarische functie.
1.79 lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen :
Teeltondersteunende voorzieningen tot en met 1,5 meter hoogte en zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden. Waaronder in ieder geval folies en lage tunnels.
1.80 landschappelijke beplanting:
Begroeiingselement in het agrarisch gebied, overwegend bestaande uit opgaande beplanting zonder een hoofdfunctie bosbouw of agrarische houtteelt, waaronder in ieder geval bosschages, houtwallen, houtsingels, hagen, boomgroepen, bomenrijen en solitaire bomen.
1.81 landschappelijke waarden:
Gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten.
1.82 landschapselementen:
De verzameling van landschappelijke beplanting en natuurelementen.
1.83 maaiveld
de hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op het gebouw of bouwwerk. Ter plaatse van oppervlaktewater: de hoogte (het niveau) van de waterspiegel gemeten naar NAP op het moment van aanvraag van de vergunning, afwijking of bestemmingswijziging.
1.84 maatschappelijke voorzieningen:
Educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorziening.
1.85 maximale contour:
Omtrek die (denkbeeldig) ontstaat door combinatie van een aantal in dit plan te bepalen regels. Deze omtrek mag geheel of gedeeltelijk gebruikt worden voor hoofd- en bijgebouwen.
1.86 mestbewerking:
De toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygiënisatie of indamping van mest.
1.87 natuurelementen:
Een begroeiingselement en/of abiotisch element in het agrarisch gebied, anders dan overwegend bestaand uit opgaande beplanting, waaronder in ieder geval moerasjes, poelen, overhoeken, steilranden, dat geen agrarische productiefunctie heeft.
1.88 natuurwaarden:
Bijzondere planten, dieren en leefgemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid/zeldzaamheid, natuurlijkheid/ongestoordheid en kenmerkendheid voor het gebied.
1.89 nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf:
Bedrijfsmatige activiteit die voorziet in een aanvulling van het inkomen van de agrariër, maar die in meerdere opzichten (ruimtelijk, functioneel, economisch) ondergeschikt blijft aan de aanwezige agrarische bedrijfsvoering. De bedrijfsmatige activiteit kan al dan niet verbonden zijn met de agrarische bedrijfsvoering, verbrede landbouw valt dus ook onder het begrip nevenactiviteiten.
1.90 niet-agrarische paardenhouderij:
Niet-agrarische productiegerichte paardenhouderij en/of gebruiksgerichte paardenhouderij.
1.91 niet-agrarisch productiegerichte paardenhouderij:
Een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het africhten en trainen en verhandelen van paarden. Waaronder in ieder geval trainings- en sportstallen, handelsstallen, stalhouderijen, spermawinstations.
1.92 omschakeling:
Geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene agrarische bedrijfsvorm naar de andere agrarische bedrijfsvorm.
1.93 ondergronds bouwen:
Bouwen onder peil.
1.94 open opslag:
Het opslaan of opgeslagen houden van voorwerpen, stoffen of producten en andere materialen op de onbebouwde gronden van percelen.
1.95 overige teeltondersteunende voorzieningen:
Hieronder worden verstaan vraatnetten en boomteelthekken.
1.96 overkapping met een open constructie:
Een bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte ruimte vormt, met maximaal twee wanden die al dan niet tot de constructie zelf behoren. In de zin van dit bestemmingsplan is dit begrip gelijk aan een gebouw.
1.97 peil:
- a. Voor een gebouw, gelegen op enig punt op een afstand van 4 meter uit de wegkant, de hoogte van de kruin van de weg;
- b. Voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
- c. Indien in, op of over het water wordt gebouwd het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil.
1.98 permanente teeltondersteunende voorziening:
teeltondersteunende voorziening die voor onbepaalde tijd wordt gebruikt, niet zijnde een kas.
1.99 productiegebonden detailhandel:
- Goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geproduceerd, bewerkt, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
- Een beperkte verkoop van goederen die functioneel rechtstreeks verband houden met de bedrijfsactiviteiten;
- Een beperkte verkoop in het klein als niet zelfstandig onderdeel van krachtens de bestemming toegelaten groothandel.
1.100 prostitutie:
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.101 reconstructie
het opnieuw aanleggen van een hoogspanningsverbinding.
1.102 recreatief medegebruik:
Een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.
1.103 recreatieverblijf:
Een verblijf dat wordt gebruikt voor verblijfsrecreatieve doeleinden door personen of groepen van personen die hun hoofdverblijf elders hebben. Hieronder vallen in ieder geval: kampeermiddel, trekkershut, groepsaccommodatie, ruimte voor bed&breakfast, stacaravan of recreatiewoning.
1.104 recreatiewoning:
Een gebouw dat wordt gebruikt voor verblijfsrecreatieve doeleinden door personen of groepen van personen die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.105 reëel agrarisch bedrijf
Een hoofdberoepsbedrijf (minimaal 35 NGE en maximaal 49 NGE) waarbij de verwachting aanwezig is dat de volwaardigheid op termijn gewaarborgd zal zijn. De omvang van het bedrijf is zodanig dat het potentie heeft om zodanige investeringen te plegen dat het bedrijf als hoofdberoepsbedrijf zal kunnen voortbestaan.
1.106 seksinrichting:
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.107 specifieke magneetveldzone
de strook grond die zich aan beide zijden langs de hoogspanningsverbinding uitstrekt en waarbinnen het magneetveld gemiddeld over een jaar hoger dan 0,4 microtesla is of in de toekomst kan worden, berekend overeenkomstig de handreiking.
1.108 stacaravan:
Een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, en derhalve zonder vaste fundering, met een maximale oppervlakte van 48 m2, dat mede gelet op de afmetingen kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grotere afstanden, als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen.
1.109 stalhouderij:
Een bedrijf kan als stalhouderij worden beschouwd indien de omzet uitsluitend of in hoofdzaak wordt behaald uit verhuur van aanspanningen, in ieder geval voor huwelijken, begrafenissen, tochten of shows.
1.110 statische opslag:
Opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven waaronder in ieder geval (antieke) auto's, boten, caravans en dergelijke.
1.111 teeltondersteunende kas:
Hoge, permanente teeltondersteunende voorziening bestaande uit een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden. Schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen met een bouwhoogte hoger dan 1,5 meter worden beschouwd als een kas.
1.112 teeltondersteunende voorzieningen:
Ondersteunende voorziening die een onderdeel is van de bedrijfsvoering van een (vollegronds)teeltbedrijf.
1.113 tijdelijke werknemers:
Personen die al dan niet beschikken over een vaste woon- of verblijfplaats elders en vanwege werkzaamheden tijdelijk binnen de gemeente Waalwijk verblijven.
1.114 trekkershut:
Een gebouw van eenvoudige constructie, niet voorzien van sanitair, dat bestemd is voor kortdurend recreatief woonverblijf van passanten.
1.115 verbrede landbouw:
Activiteiten bij een agrarisch bedrijf die voortvloeien uit de agrarische bedrijfsvoering en die ten dienste staan van het agrarische bedrijf waaronder in ieder geval agro-toerisme, agrarisch natuurbeheer, bewerking en waardevermeerdering van ter plaatse geproduceerde producten, productiegebonden/onderge-schikte detailhandel en zorgboerderijen.
1.116 verblijfsrecreatie:
Een vorm van recreatie, waarbij een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen dat/die zijn hoofdverblijf elders heeft, in een recreatieverblijf verblijft of zich één of meer nachten op een kampeerterrein in een kampeermiddels bevindt.
1.117 volwaardig agrarisch bedrijf:
Agrarisch hoofdberoepsbedrijf (vanaf 50 NGE) dat de arbeidsomvang heeft van ten minste één volwaardige arbeidskracht en waarvan de continuïteit ook op langere termijn is verzekerd.
1.118 voorgevel:
Gevel aan de voorzijde van een gebouw en indien aanwezig gerelateerd aan de ligging van de voorgevelrooilijn.
1.119 voorgevelrooilijn bedrijfswoning:
De denkbeeldige lijn die langs de kanten van de aanduiding bedrijfswoning wordt getrokken van de naar de openbare weg gekeerde grens/grenzen van de aanduiding tot aan de bestemmingsgrenzen. In het geval van een agrarische bedrijfswoning tot aan de bouwvlakgrenzen. In het geval van een bedrijfswoning op het recreatiepark gaat het om de naar de recreatieparkwegen gekeerde grens/grenzen.
1.120 vrijstaand bijgebouw:
Een van het hoofd(woon)gebouw en aangebouwde bijgebouwen vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofd(woon)gebouw en door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofd(woon)gebouw.
1.121 vrijstaande woning:
Woning waarbij sprake is van een hoofdgebouw dat vrij van de zijdelingse perceelsgrenzen staat.
1.122 waterhuishoudkundige voorzieningen:
Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede waterkering, wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit. Hieronder worden in ieder geval verstaan: infiltratievoorzieningen (zoals infiltratiekratten, wadi?s, infiltratiegreppels, doorlatende bestrating en infiltratie- en transportriolen), dijken, dammen, grondwallen, duikers, stuwen, gemalen, inlaten.
1.123 weg:
Voor het openbaar verkeer openstaande weg met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die weg behorende paden en bermen of zijkanten.
1.124 wegkant:
Kant van de weg.
1.125 werk:
Een werkzaamheid of constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde.
1.126 wet/wettelijke regeling:
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan, tenzij anders bepaald.
1.127 woning:
Een (gedeelte van een) gebouw dan dient voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden.
1.128 zijgevel:
Gevel of gemeenschappelijke scheidsmuur van een gebouw, niet zijnde voor- of achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de afstand tot de bestemmingsgrens:
De kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de bestemmingsgrens.
de afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelsgrens:
De kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) bouwperceelsgrens.
de afstand tussen gebouwen op hetzelfde bouwperceel:
De kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.
breedte/diepte/oppervlak van een bouwwerk:
- 1. behoudens de hierna genoemde gevallen onder 2 en 3: tussen de buitenwerkse gevelvlakken (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren), nederwaarts geprojecteerd 1 m boven peil;
- 2. in geval van een ondergronds bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren) 0,5 m onder peil;
- 3. in geval dat geen sprake is van buitenwerkse gevelvlakken (en/of gemeenschappelijke scheidsmuren): de neerwaartse projectie van het dak, 1 m boven peil;
- 4. de totale oppervlakte van bouwwerken wordt bepaald door de som van 1, 2 en 3. Voor zover ondergrondse gebouwen zijn gelegen binnen de buitenwerkse gevelvlakken (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren) van een bovengronds gebouw, wordt de oppervlakte van het ondergrondse gebouw niet meegeteld met de totale oppervlakte van bouwwerken.
bruto-vloeroppervlak van een gebouw:
Gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies of indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw: tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructies.
de dakhelling:
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
diepte van het bouwvlak:
Loodrecht vanaf de lijn waarin de voorgevel van het hoofd(woon)gebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.
de goothoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
de goothoogte van een maximale contour:
Vanaf de horizontale snijlijn van gevelvlak en dakvlak tot aan het peil.
de inhoud van een bouwwerk:
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
het bebouwingspercentage:
Het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat gelegen is binnen de bestemming, of een in de regels nader aan te duiden gedeelte van het bouwperceel.
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
de bouwhoogte van een maximale contour:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk, waaronder in ieder geval schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
de bouwhoogte van een windturbine:
Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
maximale contour:
Omtrek die (denkbeeldig) ontstaat door combinatie van een aantal in dit plan te bepalen regels. Deze omtrek mag geheel of gedeeltelijk gebruikt worden voor hoofd- en bijgebouwen.
de nokhoogte van een bouwwerk:
Vanaf de horizontale snijlijn van twee hellende dakvlakken tot aan het peil.
de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
veldlengte
de afstand tussen twee mastlocaties, uitgaande van de denkbeeldige lijn door het hart van de mast op een bepaalde mastlocatie.
verticale diepte:
Vanaf onderkant vloer van het ondergronds bouwwerk tot aan het peil.
valafstand
de afstand vanuit het hart van de voet van een pyloon tot een buisleiding waarop het Bevb van toepassing is.
Bij de toepassing van het bepaalde in artikel 2 ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt. Dakopbouwen en erkers worden als niet ondergeschikt aangemerkt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
- b. reëel of volwaardig grondgebonden agrarische bedrijven met bijbehorende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’
- c. één bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
- d. beroepsmatige activiteiten in het hoofdwoongebouw, op een maximum van 30 m² van het bruto-vloeroppervlak van het hoofdwoongebouw;
- e. tuinen en erven;
- f. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- h. extensief dagrecreatief medegebruik;
- i. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschap-, en natuur- en cultuurhistorische waarden in het algemeen
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:
- a. een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
- b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy;
- c. het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
3.4 Afwijking van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijking van de gebruiksregels
3.7 Omgevingsvergunning voor het aanleggen
Artikel 4 Leiding - Hoogspanningsverbinding 150/380 Kv
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 150/380 kV' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. een gecombineerde bovengrondse 150 kV/380 kV-hoogspanningsverbinding, met de daarbij behorende belemmeringenstrook;
met de daarbij behorende:
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- c. groenvoorzieningen;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. toegangswegen;
- f. waterlopen en waterpartijen;
- g. waterhuishoudkundige voorzieningen
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. binnen de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 150/380 kV' mogen ten behoeve van de bestemming enkel worden gebouwd: bouwwerken, geen gebouw zijnde;
- b. op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van de hoogspanningsverbinding die voldoen aan de volgende criteria:
- 1. de bouwhoogte van een hoogspanningsmast (waaronder mede begrepen jukken) mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte bedragen;
- 2. hoogspanningsmasten worden uitsluitend gebouwd als vakwerkmast;
- 3. de veldlengte tussen twee mastlocaties bedraagt ten minste 180 m en ten hoogste 400 m;
- 4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen;
- 5. uit een rapport met de weergave van de berekende specifieke magneetveldzone conform de handreiking als bedoeld in 1.66 blijkt dat na ingebruikname van de hoogspanningsverbinding er geen gevoelige bestemmingen zijn gelegen binnen de specifieke magneetveldzone;
- 6. hoogspanningsmasten waarvan de bouwhoogte groter is dan de valafstand tot enige buisleiding waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is, mogen alleen worden opgericht indien er zodanige bouwmaterialen worden gebruikt en/of zodanige andere maatregelen worden getroffen, dat wordt voldaan aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen;
- c. ten behoeve van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en hoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering of indien de bestaande fundering niet aan technische eisen voldoet een nieuwe fundering mits de oppervlakte en hoogte niet worden vergroot.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 onder c en toestaan dat wordt gebouwd overeenkomstig de andere aan de gronden toegekende bestemming(en), mits:
- a. de belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsverbinding niet worden geschaad;
- b. vooraf de leidingbeheerder van de desbetreffende hoogspanningsverbinding gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen omtrent de beoordeling bedoeld onder a, alsmede over de beperkingen en voorschriften die gesteld dienen te worden ter bescherming van de daar genoemde belangen, dan wel zoveel eerder als het advies is uitgebracht.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Parkeerregelgeving
6.1 Parkeren, laden en lossen
- a. Bij een gebruiksverandering of de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel, waarbij de volgende voorwaarden van toepassing zijn:
- 1. voor de bepaling van het aantal parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen voor auto's betekent 'in voldoende mate' dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in een gemeentelijke parkeernota. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging;
- 2. de afmetingen van de parkeerplaatsen voor auto's dienen te voldoen aan de afmetingen in de beleidsregels die zijn neergelegd in een gemeentelijke parkeernota. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging;
- 3. indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
- b. Het college kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 6.1 onder a sub 1 voor zover in en conform de tabel in Bijlage 2 Aanvullende parkeerregels afwijkende parkeernormen zijn opgenomen.
6.2 Strijdig gebruik
Als gebruik in strijd met het plan wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet in voldoende mate ruimte aanwezig is ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in, op of onder het gebouw dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel overeenkomstig het bepaalde in lid 6.1 onder a sub 1 en 2;
- b. het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet in voldoende mate ruimte aanwezig is ten behoeve van het laden of lossen van goederen aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bouwperceel, indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen.
6.3 Afwijken van de parkeerregels
Het college kan afwijken van het bepaalde in lid 6.1 onder a ten behoeve van een gebruiksverandering, dan wel de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen, indien het voldoen aan de parkeerregels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit en voor zover in voldoende mate op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien, met dien verstande dat:
- a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. geen onaanvaardbare situatie ontstaat met betrekking tot milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;
- c. geen nadelige beïnvloeding ontstaat van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke verkeerssituatie.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Voor het aanbrengen van voorzieningen gericht op energieneutraal en klimaatadaptatief bouwen of renoveren van een hoofdgebouw of aangebouwd bijbehorend bouwwerk mogen de volgende bouwvoorschriften tot het vermelde maximum worden overschreden ten behoeve van schilisolatie, een groen dak, groene gevel of waterberging
- a. 50 cm van de diepte en de breedte van een bouwwerk;
- b. 75 cm voor bouwhoogtes ter plaatse van de daknok;
- c. overschrijden van de voorgevelrooilijn met 50 cm;
- d. overschrijden van het bouwperceel met 50 cm;
- e. overschrijden van het bestemmingsvlak met 50 cm;
- f. 50 cm voor bouwdiepte ondergronds bouwen vóór de voorgevelrooilijn.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:
- a. de bestemmingsregels en toestaan dat een bouwvlak, aanduidingsvlak en/of bestemmingsvlak wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Leiweg 1, Waspik'
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 1 Landschappelijke inpassing
Bijlage 2 Aanvullende Parkeerregels
Bijlage 2 Aanvullende parkeerregels
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 1 Landschappelijke inpassing
Bijlage 2 Toelichting Invoergegevens Aerius
Bijlage 2 Toelichting invoergegevens AERIUS
Bijlage 3 Verschilberekening Stikstof Gebruiksfase
Bijlage 3 Verschilberekening stikstof gebruiksfase
Bijlage 4 Verschilberekening Stikstof Bouwfase
Bijlage 4 Verschilberekening stikstof bouwfase
Bijlage 5 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 5 QuickScan Flora en Fauna
Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 6 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 7 Uitdraai Voorgrondgeurbelasting V-stacks
Bijlage 7 Uitdraai voorgrondgeurbelasting V-Stacks
Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek Verkeerslawaai
Bijlage 8 Akoestisch onderzoek verkeerslawaai