Bedrijventerreinen Woensdrecht
Bestemmingsplan - Gemeente Woensdrecht
Vastgesteld op 02-04-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 het plan
het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Woensdrecht van de gemeente Woensdrecht.
1.2 het bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GMLbestand NL.IMRO.0873.BEDRxBP105xMOEDx04-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 verbeelding
de verbeelding (plankaart) van het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Woensdrecht.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.7 bedrijf
een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming.
1.8 bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van een kantoor of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.9 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.10 bed & breakfast/gastenkamers
bed & breakfast/gastenkamer is een overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast/gastenkamer is gevestigd in een woonhuis of bijhuis en wordt gerund door de eigenaren van de betreffende woning en heeft maximaal 5 kamers en 10 bedden;
1.11 beperkt kwetsbare objecten
- a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen en woonwagens per hectare en dienst- en bedrijfswoningen van derden;
- b. kantoorgebouwen, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
- c. hotels en restaurants, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
- d. winkels, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
- e. sporthallen, zwembaden en speeltuinen;
- f. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zijn niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
- g. bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
- h. objecten die met de onder a. tot en met e. en g. genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
- i. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.12 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.13 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.16 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.17 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.18 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.20 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.22 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.23 deskundige
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake een specifiek aspect van de ruimtelijke ordening.
1.24 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor gebruik ter plaatse.
1.25 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en de bestemming ingevolge het bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt.
1.26 erfafscheiding
bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient als afscheiding van een erf of terrein en is geplaatst in of rondom een erf of terrein.
1.27 gebouw
elk bouwwerk, duurzaam verbonden met de grond, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.28 geluidshinderlijke inrichtingen
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.29 groen
het totaal aan parken, plantsoenen, bermen, boomvakken en overige beplanting.
1.30 kantoor
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.31 kartbaan
overdekt parcours voor de autosportvariant 'karting' waarbij geracet wordt in speciaal voor dit doel gemaakte voertuigen, genaamd karts.
1.32 kwetsbare objecten
- a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde woningen, woonschepen en woonwagens die als beperkt kwetsbaar object zijn aangemerkt.
- b. bebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen;
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen.
- c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in elk geval behoren:
- 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per object of;
- 2. complexen, waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m2 bedraagt, en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 per object, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd.
- d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen van het jaar.
1.33 maatvoeringaanduiding
alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.
1.34 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.35 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.36 opslag
het bedrijfsmatig opslaan van goederen, gegevens etc.
1.37 peil
- a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);
- b. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
- c. voor een bouwwerk ter plaatse van de bestemming 'Verkeer' met de aanduiding 'spoorweg': bovenkant spoorstaaf;
- d. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in het water: NAP.
1.38 Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.
1.39 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.40 zelfstandig kantoor
kantoor dat niet behoort tot een bedrijf, maar als zelfstandig kantoor wordt gebruikt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstanden
afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.4 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 goot(- of boeibord)hoogte van een bouwwerk
tussen het peil en de snijlijn tussen de bovenkant van het dakbeschot en de buitenkant van de gevel, hellende dakvlakken, topgevels, dakkapellen – voor zover deze minder dan 50% van de breedte van het dakvlak beslaan – en liftopbouwen daar niet onder begrepen.
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en / of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en / of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 verschillende goothoogten van een bouwwerk
indien een gebouw met betrekking tot de constructiedelen als bedoeld onder 2.6 over verschillende hoogten beschikt, wordt als volgt gemeten:
- a. indien zich aan de voorgevelzijde een goot-/druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de hoogte aan de voorgevelzijde;
- b. indien zich – ingeval van een lessenaarsdak – aan de voorgevelzijde van het gebouw geen goot- /druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de laagste hoogte.
2.9 vloeroppervlakte
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een duurzame agrarische bedrijfsuitoefening;
- b. het behoud en versterken van de natuur- en landschapswaarden in relatie tot de aanwezige agrarische functies;
- c. het behoud, herstel en/ of ontwikkeling van de EHS;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuin/erf, verhardingen en andere bij de bestemming passende voorzieningen, voorzieningen van algemeen nut, infrastructurele voorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen.
3.2 Bouwregels
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
- b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
- c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. een goede woonsituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 4 Bedrijventerrein
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2': bedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 1 tot en met 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1': bedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 1 tot en met 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2': bedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 1 tot en met 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': tevens voor een bedrijfswoning;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - bouwmarkt': tevens een bouwmarkt;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - in vijverbenodigdheden': tevens detailhandel in vijverbenodigdheden;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorzieningen': tevens een nutsvoorziening;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen': tevens een verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg;
- j. ter plaatse van de volgende aanduidingen tevens een bedrijf met SBI-code:
aanduiding | SBI-code | activiteit |
sb-1 | 23611 | Vervaardiging van producten van beton voor de bouw |
sb- 2 | 2562 | Metaalbewerkende industrie |
sb-3 | 251,331 | Constructiewerkplaatsen |
sb-4 | 493 | Touringcarbedrijven |
sb-5 | 494 | Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks) > 1.000m² |
sb-6 | 45204 | Autoplaatwerkerijen |
sb-7 | 022 | Bosbouwbedrijven |
sb-8 | 162 | Timmerwerkfabrieken |
sb-9 | 102,6 | Visverwerkingsbedrijven |
sb-10 | 255,331A | Stamp-, pers-, dieptrek en forceerbedrijven |
sb-11 | 27,28,33 | Machine- en apparatenfabrieken incl. reparatie |
sb-12 | 171 | vervaardiging van papier, karten en papier- en kartonwaren |
sb-13 | 222 | Kunststofverwerkende bedrijven met fenolharsen |
sb-14 | 41, 42, 43 | Aannemersbedrijf |
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. de oppervlakte van een bouwperceel bedraagt ten hoogste 5.000 m², met uitzondering van bouwpercelen die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een grotere oppervlakte hebben, bij deze bouwpercelen bedraagt het maximum oppervlakte hun bestaande oppervlakte ;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a mag een bestaand bedrijf groter zijn, met dien verstande dat de feitelijke oppervlakte de maximum toelaatbare bedraagt;
- c. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 10 m is niet toegestaan;
- d. opslag van goederen buiten het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'opslag uitgesloten' is niet toegestaan;
- e. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- f. geluidshinderlijke inrichtingen zijn niet toegestaan;
- g. behalve op gronden met de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning niet toegestaan;
- h. behalve op gronden met de aanduiding 'kantoor' is een zelfstandig kantoor niet toegestaan;
- i. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Het college van Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen door de aanduiding 'bedrijfswoning' van de verbeelding te verwijderen en ter plaatse de aanduiding 'bedrijven uit ten hoogste milieucategorie 3.2. van de Staat van Bedrijfsactiviteiten' op te nemen, met inachtname van de volgende regels:
- a. de bedrijfswoning niet langer zodanig in gebruik is;
- b. de milieucategorie mag uitsluitend worden aangepast indien er geen andere milieugevoelige functies in de directe omgeving van het bedrijf aanwezig zijn;
- c. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen en functies.
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de aanleg en instandhouding van groen(voorzieningen);
- b. ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone - industrie', de geluidszone van het industrieterrein en de vliegbasis;
met daaraan ondergeschikt:
- c. hondentoiletten;
- d. speelvoorzieningen;
- e. voorzieningen van algemeen nut;
- f. paden;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. watergangen en waterpartijen.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de hoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik:
- a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. prostitutie.
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken voor het realiseren van een nieuwe in- en uitrit ter plaatse van het adres Putsmolentje 19 op de Noordstraat, hiervoor gelden de volgende voorwaarden:
- a. voldaan wordt aan het inrittenbeleid van de gemeente Woensdrecht;
- b. de bevoegdheid tot afwijken heeft niet tot gevolg dat de verkeersveiligheid onevenredig wordt aangetast;
- c. bevoegdheid tot afwijken wordt niet toegepast indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
5.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Artikel 6 Natuur
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- d. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke waarden en/of ecologische waarden;
- e. het behoud, herstel en/ of ontwikkeling van de EHS;
- f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals agrarisch natuurbeheer, extensief dagrecreatief en/of educatief medegebruik, infrastructurele voorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met een hoogte van niet meer dan 2 meter, met dien verstande dat overkappingen niet zijn toegestaan.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. een goede woonsituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik:
- a. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
- b. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
6.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Artikel 7 Tuin
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Tuin (T) aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 8 Verkeer
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. beplanting;
- b. bermen;
- c. bruggen;
- d. fiets- en voetpaden;
- e. geluidswerende voorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. parkeerplaatsen;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': tevens voor een parkeerterrein;
- i. watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, zoals waterinfiltratie en -transportvoorzieningen en ondergrondse bergbezinkbassins;
- j. wegen met ten hoogste twee maal één doorgaande rijstrook.
8.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
- b. de maximale goothoogte en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 4 meter;
- c. op deze gronden mogen geen overkappingen worden gebouwd;
- d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 12 meter bedragen.
8.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel;
- b. de uitoefening van een andere tak van handel, bedrijf of dienstverlening dan volgens het bepaalde in de bestemmingsomschrijving is toegestaan;
- c. seksinrichtingen;
- d. permanente of tijdelijke bewoning met uitzondering van de bedrijfswoning;
- e. voor bewoning van vrijstaande bijgebouwen bij een woning met uitzondering van mantelzorg.
Artikel 9 Water
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterlopen, waterkeringen en waterpartijen;
- b. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
- c. groenvoorzieningen;
- d. kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden;
- e. infiltratievoorzieningen;
- f. behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschappelijke-, cultuurhistorische- en natuurwaarden.
9.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
- b. op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de waterhuishouding mogen worden gebouwd, alsmede bruggen, steigers, duikers en keerwanden.
9.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik:
- a. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- b. detailhandel;
- c. seksinrichtingen;
- d. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- e. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 10 Wonen
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening – seksbedrijf': tevens voor een seksbedrijf;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen, erven en parkeervoorzieningen.
10.2 Bouwregels
Op onderhavige gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de onder 10.1 genoemde functies worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels.
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. een goede woonsituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
10.4 Specifieke gebruiksregels
10.5 Afwijken van de gebruiksregels
10.6 omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Artikel 11 Wonen - Woonwagenstandplaats
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen – Woonwagenstandplaats" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen in woonwagens, waarbij tevens beroep aan huis tot een maximale oppervlakte van 60 m² is toegestaan;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen, erven en parkeervoorzieningen.
11.2 Bouwregels
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. een goede woonsituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
11.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik:
- a. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- b. detailhandel;
- c. demontage van voertuigen
- d. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
- e. seksinrichtingen;
- f. kamperen;
- g. opslag van goederen en materialen voor de gevellijn;
- h. permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft;
- i. voor bewoning van vrijstaande bijgebouwen bij een woning met uitzondering van mantelzorg.
Artikel 12 Leiding - Gas
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Leiding – Gas" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een gastransportleiding.
12.2 Bouwregels
12.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in 12.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
- b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.
12.4 Specifieke gebruiksregels
In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 zijn binnen deze bestemming geen midi- en minicampings toegestaan.
12.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.4 en midi- en minicampings toestaan, mits:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
- b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leidingbeheerder.
12.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 13 Leiding - Riool
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Leiding - Riool" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een rioolleiding.
13.2 Bouwregels
13.3 Afwijken van de bouwregels
Omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
13.4 Aanlegvergunning
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 14 Antidubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 15 Algemene Bouwregels
15.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, alsmede andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
- b. de bouw van andere bouwwerken ten dienste van nutsvoorzieningen, mits deze voorzieningen van geringe horizontale en verticale afmetingen zijn en de bouwhoogte in ieder geval niet meer dan 10 m; in afwijking van het in vorige zin bepaalde bedraagt de bouwhoogte van voorzieningen voor telecommunicatie ten behoeve van privé-gebruik maximaal 15 m en voor gemeenschappelijk gebruik maximaal 30 m;
- c. voor de bouw van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes ten dienste van nutsvoorzieningen; de inhoud van deze gebouwtjes bedraagt ten hoogste 50 m³ en de bouwhoogte ten hoogste 3 m.
Artikel 16 Algemene Afwijkingsregels
- a. Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:
- 1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- 2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
- b. De bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 17 Algemene Aanduidingsregels
17.1 Luchtvaartverkeerzone 1
17.2 Luchtvaartverkeerzone 2
17.3 Vrijwaringszone - radar
17.4 Geluidzone
Binnen de 'geluidszone-industrie' zijn geen nieuwe geluidsgevoelige objecten toegestaan.
Artikel 18 Algemene Wijzigingsregels
Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen bedragen echter niet meer dan 3 m en het bestemmingsvlak wordt met niet meer dan 10% vergroot.
Artikel 19 Overige Regels
19.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Het is op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders verboden ter plaatse van de aangeduide waarden de volgende werken en/of werkzaamheden buiten het bouwvlak te verrichten:
19.2 Normaal onderhoud
Het verbod als bedoeld in 19.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
- a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
- b. van zodanig geringe omvang en ondergeschikte betekenis zijn dat daardoor geen aantasting van de aanwezige waarden plaatsvindt;
- c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
19.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 19.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:
- a. deze verband houden met de omschrijving, die aan de desbetreffende bestemming is toegekend;
- b. door de werken of werkzaamheden hetzij direct hetzij indirect de bestaande waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
- c. door de werken of werkzaamheden hetzij direct hetzij indirect de gewenste waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
- d. het waterschap is gehoord voor wat betreft waarden die te maken hebben met het watersysteem.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 20 Overgangsregels
20.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
20.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 21 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Woensdrecht'.
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein'
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Woensdrecht is voornemens om de bestaande bestemmingsplannen voor het gehele grondgebied te actualiseren. Reden hiervoor is met name de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die per 1 juli 2008 in werking is getreden, waarin wordt voorgeschreven dat bestemmingsplannen niet ouder mogen zijn dan 10 jaar. Op grond van het bepaalde in artikel 3.1, lid 4 van de Wro is de gemeenteraad van Woensdrecht in principe verplicht om bestemmingsplannen ten minste één maal in de tien jaar te herzien. Als alternatief voor een bestemmingsplan kan ook een beheersverordening worden opgesteld. Een beheersverordening kost minder tijd in de voorbereiding. Voor de bedrijventerreinen Driehoeven en De Kooi zijn recent beheersverordeningen vastgesteld. Deze beheersverordeningen zijn vastgesteld om na 1 juli 2013 te blijven voldoen aan de wettelijke verplichtingen.
Deze beheersverordeningen zijn echter niet afgestemd op hedendaagse inzichten omtrent beleid en milieuwetgeving. Om ervoor te zorgen dat de bedrijventerreinen voldoen aan deze hedendaagse inzichten wordt het voorliggende bestemmingsplan Bedrijventerreinen Woensdrecht opgesteld.
1.2 Doel
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De bestaande planologische mogelijkheden worden in het bestemmingsplan vertaald. Dit betekent dat binnen de juridische regeling geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk zijn. Het plan biedt wel ruimte tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om intensivering van het ruimtegebruik op de kavel, het bouwen van aan- of bijgebouwen of het aanleggen van paden of verhardingen.
1.3 Ligging Plangebied
Driehoeven
Bedrijventerrein Driehoeven is gelegen ten oosten van het dorp Ossendrecht. Het onderhavige plangebied heeft een harde begrenzing in het oosten (de Putseweg) en een mix van functies (bos, wonen en agrarisch) voor de overige grenzen.
De totale oppervlakte van het besluitgebied is circa 24 ha. Op figuur 1.1. is de ligging van het plangebied aangegeven.
Figuur 1.1. Ligging plangebied Driehoeven
De Kooi
Bedrijventerrein de Kooi is gelegen ten oosten van het dorp Hoogerheide. Het onderhavige plangebied wordt begrensd door de Kooiweg in het noorden, de leidingenstraat in het zuiden en oosten en de Postweg (inclusief parkeerterrein) in het westen. De totale oppervlakte van het plangebied is circa 39 ha. Op figuur 1.2. is de ligging van het plangebied aangegeven.
Figuur 1.2. Ligging plangebied De Kooi
1.4 Geldende Ruimtelijke Plannen
In de onderstaande tabel zijn het voor het plangebied van toepassing zijnde beheersverordeningen
opgenomen.
Naam van de beheersverordening | Vastgesteld |
Driehoeven | 26 juni 2013 |
De Kooi | 26 juni 2013 |
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In deze structuurvisie staan de (rijks)plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen.
De nieuwe structuurvisie vervangt verschillende bestaande nota’s, zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de agenda Landschap en de agenda Vitaal platteland. Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.
Voor de plangebieden zijn geen nationale belangen uit de structuurvisie in het geding.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Voor de plangebieden zijn geen nationale ruimtelijke belangen in het geding.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening
Provinciale Staten hebben op 1 oktober 2010 nieuw ruimtelijk beleid vastgesteld: de Structuurvisie ruimtelijke ordening. Deze structuurvisie is op 1 januari 2011 in werking getreden. De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
2.2.2 Verordening Ruimte
Op 11 mei 2012 is de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant in werking getreden. In deze Verordening is aangegeven hoe men omgaat met ruimtelijke ontwikkelingen in Noord-Brabant. In de Verordening ruimte zijn diverse regels opgenomen ten aanzien van ontwikkelingen die plaats kunnen vinden in de provincie Noord-Brabant. Deze verordening bestaat uit kaartmateriaal en regels waarmee
gemeenten rekening moeten houden bij het opstellen van ruimtelijke plannen en het beoordelen van omgevingsvergunningaanvragen.
Voor de actualisering van de bedrijventerreinen is artikel 2.5.3. van de Verordening Ruimte van belang. Op basis van dit artikel moet in de toelichting van een bestemmingsplan een verantwoording worden opgenomen over de mogelijkheden tot herstructurering.
Op basis van de bestemmingslegging is herstructurering op de bedrijventerreinen mogelijk. Het bestemmingsplan staat herstructurering dan ook niet in de weg. Geconstateerd is dat op de terreinen is beperkt sprake van leegstand waardoor er geen directe noodzaak tot herstructurering is. In het kader van de uitbreiding van de bedrijventerreinen wordt een studie opgesteld waarin de mogelijkheden voor herstructurering blijken.
Op basis van artikel 3.8 vindt de provincie in het algemeen dat bedrijven met een kavel van meer dan 5.000 m² vanwege hun schaal niet passen in de kernen in het landelijk gebied. In het bestemmingsplan is ervoor gekozen, vanwege het principe van zuinig ruimtegebruik, voor grote bestemmingsvlakken en bouwvlakken met een bedrijfsbestemming, met daarbij een bebouwingspercentage van 75%. Hierdoor zouden bedrijven groter dan 5.000 m² kunnen ontstaan. Door deze grote vlakken kunnen grote delen van de bedrijventerreinen worden bebouwd. In een aantal situaties is dat ook al het geval. Voor nieuwe situaties is in de regels opgenomen dat bedrijven niet groter mogen zijn dan 5.000 m².
Voor een uitbreiding van bestaande bedrijven is wel ruimte mits deze voldoen aan de voorwaarden van de provincie. Op de bedrijventerreinen zijn van oudsher een aantal bedrijven aanwezig die groter zijn dan 5.000 m². Voor het verplaatsen van de bestaande bedrijven groter dan 5.000 m² naar een bedrijventerrein bij stedelijk gebied zijn geen financiële middelen voorhanden om deze verplaatsing te bekostigen. Tevens leveren deze bedrijven een belangrijke bijdrage aan de werkgelegenheid in de gemeente Woensdrecht. Ook is er op de gronden waar bedrijven groter dan 5.000 m² gevestigd zijn sprake van een uitermate zuinig ruimtegebruik. Indien de bedrijven toch verplaatst worden dan zijn de vrijkomende locaties niet zonder grote kosten beschikbaar te maken voor bedrijven kleiner dan 5.000 m². Hiermee worden de bestaande bedrijven groter dan 5.000 m² gehandhaafd.
2.3 Regionaal Beleid
Zo doen wij dat in West-Brabant
In mei 2008 is er gestart met het interactief opstellen van een ruimtelijke visie voor West- Brabant. Doel daarvan is het maken van een gezamenlijk gedragen, ruimtelijk toekomstbeeld van 19 gemeenten en de samenwerkende waterschappen voor de periode tot 2030. West-Brabant is ervan overtuigd, dat er door regionale samenwerking meer collectief inzicht en bestuurskracht beschikbaar is om richting te geven aan grote ruimtelijke opgaven die op de regio afkomen. En door samenwerking ontstaat er ook meer eensgezindheid om West-Brabant nadrukkelijk te profileren als zelfbewuste regio met een eigen
identiteit. De Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030 kan daarom worden gelezen als een statement: ‘Zo doen wij dat in West-Brabant!’. De ontwerp Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030 is namens de stuurgroep voorgelegd aan de Bestuurlijke Regiegroep (BRG) op 7 oktober 2009. Na vaststelling, 18 mei 2010, is de ontwerp Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030 voorgelegd aan de colleges, raden en waterschappen ter instemming, waarbij ook de consequenties van instemming worden belicht. Hiermee wordt een eerste stap voltooid van aftasten, enthousiasmeren en ontdekken van de samenwerking, om te komen tot een weloverwogen koers met meerwaarde voor de gehele regio.
Economische structuur wordt versterkt door regionale specialisaties
De Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030 biedt ruimte voor versterking van de economische structuur. Er wordt ingezet op doorontwikkeling van regionale specialisaties met veel toegevoegde waarde en een hoge arbeidsproductiviteit. De stuwende sectoren, zoals de maak- en procesindustrie, land- en tuinbouw, logistiek met toegevoegde waarde (Value Added Logistics), alsmede de zakelijke en financiële dienstverlening zijn daarin van belang. Bij het faciliteren van de ruimtebehoefte voor deze regionale specialisaties gaat de benutting van bestaande terreinen vóór ontwikkeling. Daarnaast ligt de focus op enkele nieuwe bedrijvenconcentraties, op multi-modale locaties, Hi-tec Maintenance en de regionale ontwikkeling van een aantal aandachtsgebieden.
Herstructurering vóór ontwikkeling
West-Brabant beschikt over een aanzienlijk areaal bedrijventerreinen. Een fors deel van de bestaande bedrijvenlocaties in de regio is in onbruik geraakt of voldoet niet geheel (meer) aan de vraag uit de markt. Ingegeven door de behoefte aan het zorgvuldig omgaan met ruimte is het streven om bestaande terreinen beter te benutten en de toegevoegde waarde per hectare verder te laten toenemen. Door het intensiever benutten van bestaande bedrijventerreinen en het herstructureren van verouderde bedrijventerrein en komt nieuwe ruimte beschikbaar. Deze ambitie legt een aanzienlijke claim op (rijks-) middelen die de herstructurering ondersteunen en maakt regionale afstemming van de herstructureringsopgaven en de ontwikkeling van (nieuwe) bedrijventerreinen noodzakelijk.
Bovenlokale clusters
Buiten de hiervoor beschreven ruimtebehoefte voor reguliere bedrijvigheid worden er twee typen gespecialiseerde, doelgroepgerichte clusters onderkend; clusters voor bovenlokale (grootschalige) bedrijvigheid en gespecialiseerde clusters. De grootschalige clusters worden gesitueerd in het noordelijke kleigebied nabij spoor, snelweg en water. In een compacte ‘eilandstrategie’ wordt ontwikkelingsruimte geboden aan twee aaneengesloten gebieden met een aanzienlijke ruimtebehoefte.
Specifieke clusters van regionale specialisaties
Op kleinschaliger niveau wordt eveneens ingezet op gespecialiseerde, meer netwerkgerichte clusters. Op en rondom de vliegbasis Woensdrecht wordt ingezet op een duurzame gebiedsontwikkeling (Aviolanda Woensdrecht) waar de ontwikkeling van bedrijven en toeleveranciers gerelateerd aan luchthavengebonden maintenance, repair en overhaul een wezenlijk onderdeel van uitmaakt.
Bedrijventerrein de Kooi kan in de bovenstaande kansen mee groeien aangezien deze terreinen aangrenzend zijn. Een grote toename van luchthavengebonden bedrijven wordt echter niet verwacht op de Kooi omdat dergelijke bedrijven zich direct aan de vliegbasis willen verbinden.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 StructuurvisiePlus Woensdrecht
De gemeente heeft in 2001 een structuurvisie opgesteld voor de gehele gemeente. Op 14 mei 2009 is de actualisatie van de StructuurvisiePlus vastgesteld door de gemeenteraad van Woensdrecht. Er is geen nieuw beleid geformuleerd, hierdoor is de essentie en de uitwerking van de visie gelijk gebleven. De StructuurvisiePlus uit 2001 is ongewijzigd in zijn geheel opgenomen in de nieuwe geactualiseerde StructuurvisiePlus. De actualisatie is als een afzonderlijk document vormgegeven.
De StructuurvisiePlus vormt het kader waarin de verschillende ruimteclaims op het gebied van wonen, werken, natuur, recreatie, voorzieningen etc. zijn afgewogen. Voor extra ontwikkelingsruimte zal in de toekomst buiten het plangebied van het bestemmingsplan worden gezocht.
2.4.2 Visie bedrijventerreinen Woensdrecht
De gemeente Woensdrecht heeft een Visie Bedrijventerreinen Woensdrecht opgesteld. De visie dient ter voorbereiding op de “Bestemmingsplanherziening van de bedrijventerreinen” en tevens als verplichting van de gemeente Woensdrecht in het kader van de ontwikkeling van Aviolanda. Uit de visie blijkt dat er een lokale ruimtevraag is van 13,4 ha (netto), waarvan 6 ha zich rond De Kooi concentreert. Daarnaast heeft Aviolanda ook nog een ruimtevraag van 32,5 ha bruto (6,5 ha op het Business Park Aviolanda, 11 ha op Defensieterrein en 15 ha op en rondom bedrijventerrein De Kooi voor de spin-off en lokale behoefte).
2.4.3 Geluid politieacademie te Ossendrecht
In het bestemmingsplan 'Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied' is niet specifiek ingegaan op de geluidsbelasting van de activiteiten van de Politieacademie te Ossendrecht op de omgeving. Na vaststelling van voornoemd bestemmingsplan, hebben berekeningen uitgewezen dat de geluidscontouren van de Politieacademie over een groot gedeelte van de gemeente Woensdrecht liggen. Naar aanleiding hiervan is een onderzoek uitgevoerd naar het akoestisch effect van de Politieacademie op bestemmingsplannen. Dit onderzoek met de titel 'Geluidsrapport Politieacademie locatie Ossendrecht' is in bijlage 6 van het voorliggende bestemmingsplan toegevoegd.
De conclusie van voornoemd onderzoek luidt als volgt:
'De Politieacademie wordt, doordat de rechten zijn vastgelegd in de bestaande milieuvergunning, niet gehinderd door de realisatie van nieuwe woningbouw. De woningbouw dient dan wel gerealiseerd te worden buiten de beoordelingspunten van de bestaande milieuvergunning. Het industrielawaai zorgt voor een relatief lage geluidsbelasting op de nabijgelegen woningen. Voor nieuwe woningen die verder van de Politieacademie gerealiseerd worden zal deze geluidsbelasting nog lager zijn. Het industrielawaai vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van nieuwe woningen.
Het 'schietlawaai' zorgt een aantal maal per jaar voor een hoge geluidsbelasting op de omliggende en nieuwe woningen. Deze geluidsbelasting op de bestaande en de nieuwe woningen en de ontwikkeling van nieuwe woningen zijn aanvaardbaar omdat:
- er sprake is van een unieke inrichting in Nederland;
- het schietgeluid reeds van oudsher aanwezig is;
- er een milieuvergunning verleend is voor de schietactiviteiten;
- het door de aard van de activiteiten binnen de inrichting niet mogelijk is om geluidsreducerende maatregelen binnen de inrichting te treffen;
- de berekening van de geluidscontouren vanwege het schietlawaai gebaseerd zijn op een 'worstcase' scenario; niet alle schietactiviteiten vinden gelijktijdig plaats;
- er de laatste tijd weinig klachten zijn, (afgelopen 3 jaar 3 stuks).'
2.5 Conclusie
Het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Woensdrecht past in het geldende beleid van zowel het Rijk, de provincie als de gemeente Woensdrecht. Door intensivering van het ruimtegebruik mogelijk te maken op de kavels is sprake van zuinig ruimtegebruik. Een belangrijk thema volgend uit het beleidskader.
Hoofdstuk 3 Sectorale Toetsen
3.1 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In dit bestemmingsplan is gebruikgemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein' die is opgenomen in bijlage 1 bij de regels. Een toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten is opgenomen in bijlage 1 bij de toelichting. In dit bestemmingsplan is uitgegaan van SBI-codes uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten uit 2008.
De richtafstanden uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten gelden ten opzichte van de gebiedstypen 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'. Ten opzichte van milieugevoelige functies die zijn gelegen in gebieden met een andere typering kunnen kortere richtafstanden worden aangehouden.
Onderzoek en conclusie
In het plangebied wordt ter plaatse van bestaande bedrijven de bedrijfsbestemming gehandhaafd. De toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten (uitgedrukt in milieucategorieën) is gebaseerd op de afstand tot de bestaande burgerwoningen om het plangebied en op de afstand tot bestaande bedrijfswoningen.
Burgerwoningen
Het plan maakt geen nieuwe woningen mogelijk. In de omgeving van het bedrijventerrein De Kooi zijn geen burgerwoningen aanwezig. De bestaande woningen in de omgeving van het bedrijventerrein Driehoeven wordt getypeerd als gemengd gebied. Ten opzichte van deze woningen (op Driehoeven) zijn de richtafstanden uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten aangehouden voor een gemengd gebied. Dit zijn de richtafstanden zoals deze gelden voor een rustige woonwijk minus één afstandsstap. Dit houdt in dat de richtafstand van een milieucategorie 3.2 bedrijf geen 100 meter bedraagt zoals dit voor een rustige woonwijk geldt, maar een richtafstand van 50 meter (zoals deze behoort bij categorie 3.1). Voor de verspreid liggende burgerwoningen op het bedrijventerrein Driehoeven is een woonbestemming opgenomen. Ook voor deze bestemmingen geldt dat het gebiedstype 'gemengd gebied' is gehanteerd, zij het dat bedrijfsactiviteiten uit categorie 2 direct naast de woningen zijn toegestaan. Deze situatie wordt aanvaardbaar geacht gelet op het feit dat de woningen zijn gelegen in een gebied waar overwegend een bedrijfsbestemming aanwezig is.
Bedrijfswoningen
In het plangebied zijn eveneens een groot aantal bestaande bedrijfswoningen aanwezig. Deze bedrijfswoningen worden gehandhaafd. Bedrijven hebben zich in het verleden juist op de bedrijventerreinen gevestigd, omdat er zich reeds bedrijfswoningen bevonden en omdat mogelijkheden bestonden om bedrijfswoningen te realiseren. Vanwege de bedrijfsvoering is het in sommige gevallen gewenst dat eigenaren/werknemers 24 uur per dag op of bij het bedrijf kunnen zijn. Daarbij komt dat bedrijfswoningen de veiligheid op het bedrijventerrein verhogen. Vanuit het oogpunt van het doelmatig gebruik van het bedrijventerrein, waarbij een zo hoog mogelijke toelaatbaarheid zou moeten worden toegestaan, is het wegbestemmen van de bedrijfswoningen niet noodzakelijk. Nieuwe bedrijfswoningen zijn echter niet toegestaan omdat deze beperkingen opleggen aan de algemene toelaatbaarheid en bedrijfsvoering van bedrijven in de directe omgeving hiervan.
Mocht een bedrijfswoning niet langer als zodanig worden gebruikt dan is door middel van het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid het mogelijk om de milieucategorie ter plaatse te verhogen tot categorie 3.2. Als deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, dan mogen er in de directe omgeving van de gronden waar de wijzigingsbevoegdheid betrekking op heeft geen andere gevoelige functies aanwezig zijn.
Uitwerking milieuzonering
Op grond van de bovenstaande uitgangspunten is de milieuzonering uitgewerkt. Op grond van de eerdergenoemde uitgangspunten is de milieuzonering op de verbeelding opgenomen. Hierbij is uitgegaan van de richtafstanden zoals genoemd in de Standaard SvB en de afwijkingen hiervan zoals hierboven beschreven.
Afhankelijk van de locatie op de bedrijventerreinen zijn bedrijven uit categorie 2 tot en met 3.2 algemeen toelaatbaar. Het maximum van de toelaatbare milieucategorisering is ontleend aan de verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant. Verder is deze categorisering ontleend aan de aanwezige (bedrijfs)woningen in de directe omgeving. In een milieucirkel rond deze woningen zijn bedrijfsactiviteiten toegestaan uit de volgende categorieën.
De Kooi | |
Situatie | Milieucategorie |
Op een afstand van meer dan 30 meter van een bedrijfswoning | maximaal 3.2 |
Op een afstand van minder dan 30 meter van een bedrijfswoning | maximaal 3.1 |
Afwijkingsbevoegdheid voor het hele terrein tot 4.1, mits wordt voldaan aan het activiteiten besluit.
Driehoeven | |
Situatie | Milieucategorie |
Op een afstand van meer dan 30 meter van een burgerwoning of een cluster van bedrijfswoningen | maximaal 3.1 |
Op een afstand van minder dan 30 meter van een bedrijfswoning buiten een cluster | maximaal 3.1 |
Op een afstand van minder dan 30 meter van een burgerwoning of een cluster van bedrijfswoningen | maximaal 2 |
Afwijkingsbevoegdheid voor het hele terrein tot 4.1, mits wordt voldaan aan het activiteiten besluit.
Bij de milieuzonering zijn de milieucirkels in eerste instantie zoveel mogelijk in overeenstemming gebracht met de bestaande terreingrenzen van de aanwezige bedrijven en kavels. Bij nader inzien is er gekozen voor een opsplitsing van bestaande bedrijven ( of bedrijfspercelen) in verschillende milieucategorieën. Hierdoor kan een perceel verschillende milieucategorieën hebben. In onderstaand figuur is dit gevisualiseerd. Hierbij laat de rode lijn zien op welke afstand van de woning bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 2 toelaatbaar zijn. Deze "richtafstand" is voor een deel gelegen over het bedrijfsperceel. Tussen de rode en blauwe lijn zijn activiteiten tot en met milieucategorie 3.1 mogelijk. Deze worden voor dat deel van het perceel dan ook opgenomen.
Figuur 3.1. Milieuzonering
Bedrijven die ten tijde van het opstellen van dit plan aanwezig zijn, maar niet passen binnen de algemene toelaatbaarheid, krijgen een maatwerkbestemming (zie bijlage 7). Hiermee zijn de bestaande activiteiten toegestaan. Mocht het bedrijf op houden te bestaan of zich elders vestigen dan zijn ter plaatse alleen bedrijven uit de lagere milieucategorie toegestaan.
Inschaling huidige bedrijven
De in het plangebied aanwezige bedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald in de categorieën van de SvB 'bedrijventerrein'. De gehanteerde bedrijvenlijsten inclusief de eventuele aanduiding zijn opgenomen in bijlage 7. Enkele bedrijven vallen in een hogere categorie dan ter plaatse algemeen toelaatbaar wordt geacht of voeren bedrijfsactiviteiten uit die niet in de SvB 'bedrijventerrein' zijn opgenomen. Deze bedrijven krijgen een specifieke aanduiding (aanduiding 'sb'). Dit wordt ook wel een maatbestemming genoemd. Op de locaties met deze aanduiding zijn de aangegeven specifieke bedrijfsactiviteiten toegestaan of activiteiten die vallen onder de algemeen toelaatbare categorieën. Gelet op het huidige functioneren van deze bedrijven op het bedrijventerrein acht de gemeente het niet wenselijk de betreffende bedrijven weg te bestemmen/te verplaatsen. Omliggende bedrijven dienen in hun huidige bedrijfsvoering al rekening te houden met de omliggende (bedrijfs)woningen. In de huidige situatie is ook geen sprake van knelpuntsituaties, er zijn geen klachten van omwonenden of andere bedrijven bekend. In de regels is een overzicht opgenomen van de bedrijven met een specifieke bedrijfsbestemming. In de regels van het bestemmingsplan is aangegeven wat de bijbehorende bestemmingsregeling is.
Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen gebruik maken van een afwijkingsbevoegdheid om bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste één hogere categorie dan de algemeen toelaatbare categorieën toe te staan, mits deze bedrijfsactiviteiten (als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijfsactiviteiten uit de algemeen toelaatbare milieucategorieën. Ook wordt bedrijven de mogelijkheid geboden om zich te vestigen indien voldoende maatregelen op basis van het activiteitenbesluit worden getroffen. Hierbij moet het gaan om maatregelen voor ruimtelijk relevante onderwerpen zoals: verkeer, stof, gevaar en geluid. Als door het treffen van maatregelen een vergelijkbare bedrijfsvoering ontstaat als activiteiten die al zijn toegestaan dan wordt ook dit toelaatbaar geacht. Ook voor deze mogelijkheid is een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Conclusie
In dit bestemmingsplan is aan de hand van de uitgewerkte milieuzonering, die is vertaald in een algemene toelaatbaarheid voor bedrijfsactiviteiten, zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen. Tevens is daarmee bereikt dat bestaande en toekomstige bedrijven niet in hun functioneren worden belemmerd. Toekomstige bedrijven kunnen zich alleen vestigen in het plangebied wanneer zij vallen binnen de algemeen toelaatbare categorieën, dan wel in het kader van de omgevingsvergunning wordt aangetoond dat zij voldoen aan de gestelde voorwaarden. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
3.2 Water
Waterbeheer en watertoets
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt in het kader van het wettelijke vooroverleg overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal
- Provinciaal Waterplan 2010-2015
Waterschapsbeleid
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits en - kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer.
Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan 2010-2015, wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn veiligheid, droge voeten, voldoende water, gezonde natuur, schoon water, genieten van water en het waterschap als calamiteitenorganisatie.
Het waterschap heeft in een toetsingskader RO “De ruimte blauw geordend” aangegeven wat de ruimtelijke consequenties zijn van het waterbeleid.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009'.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat uit 2 bedrijventerreinen. Dit betreffen de bedrijventerreinen De Kooi en Driehoeven, beide gelegen binnen de gemeente Woensdrecht. Beide bedrijventerreinen zijn in de huidige situatie nagenoeg volledig verhard. Op de bedrijventerreinen zijn naast bedrijven en wegen ook (bedrijfs)woningen aanwezig.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zandgronden. Er is sprake van grondwatertrap VI ter plaatse van het bedrijventerrein De Kooi en grondwatertrap VII ter plaatse van het bedrijventerrein Driehoeven. Grondwatertrap VI wil zeggen een gemiddelde hoogste grondwaterstand variërend van 0,4 tot 0,8 meter onder maaiveld en een gemiddelde laagste grondwaterstand van meer dan 1,2 meter onder maaiveld. Grondwatertrap VII wil zeggen een gemiddelde hoogste grondwaterstand van meer dan 0,8 meter onder maaiveld en een gemiddelde laagste grondwaterstand van meer dan 1,2 meter onder maaiveld.
Waterkwantiteit
Ten westen van het bedrijventerrein De Kooi zijn twee A-watergangen gelegen. Deze staan haaks op de plangrens en liggen niet binnen het plangebied. Door het bedrijventerrein Driehoeven zijn zowel A, als B-watergangen gelegen.
Figuur 3.2. Ligging waterlopen De Kooi
Figuur 3.3. Ligging waterlopen Driehoeven
Op alle watergangen en sloten binnen het plangebied is de keur van het waterschap van toepassing. Dit betekent voor de verschillende watergangen het volgende:
- waterlopen categorie A: voor deze watergangen geldt dat het waterschap tot 5 m vanaf beide insteken van de watergang randvoorwaarden stelt aan de inrichting. Binnen 4 m mogen geen obstakels aangebracht worden en binnen 5 m geen opgaande gebouwen en/of beplanting hoger dan 1,2 m. De inrichting is gericht op het onderhoud van de watergang;
- waterlopen categorie B: de eigenaren van gronden langs deze watergangen moeten de sloten eenmaal per jaar - in het najaar - schoonmaken. Het waterschap controleert of de sloten goed schoon zijn (= schouwen);
- voor ingrepen die binnen 5 m vanaf de insteek van waterlopen categorie A (voorheen leggerwatergangen) plaatsvinden, dient een ontheffing van de keur te worden aangevraagd. Dit geldt ook voor ingrepen in de waterlopen categorie B (voorheen schouwsloten) en overige watergangen en sloten, zoals het verleggen en dempen van watergangen en het aanbrengen van duikers in watergangen.
Veiligheid en waterkeringen
Kern-/beschermingszones
Binnen de beide bedrijventerreinen zijn geen kern- of beschermingszone van waterkeringen gelegen.
Afvalwaterketen en riolering
Aan de zuidzijde binnen het bedrijventerrein de Kooi is een afvalwatertransportleiding gelegen.
Toekomstige situatie
Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.
Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting,
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
- afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
3.3 Ecologie
Door middel van bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
De terreinen liggen bij de kernen Woensdrecht en Ossendrecht. Rondom de kernen ligt het Natura-2000 gebied de Brabantse wal. Aangezien op de terreinen nagenoeg geen ecologische waarden aanwezig zijn is de kans dat dergelijke waarden worden verstoord zeer klein.
Indien kleinschalige ontwikkelingen plaatsvinden in bestaande bebossing of op braakliggende kavels dan dient een ecologische toets plaats te vinden. Deze toets moet plaatsvinden op basis van het geldend beleid. In bijlage 5 is een overzicht opgenomen van de normstelling en de soorten die ter plaatse van het plangebied voor kunnen komen.
Conclusie
Gezien bovenstaande vormt het aspect ecologie geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
3.4 Bodem
Beleid en toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek en conclusie
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en voorziet niet in ontwikkelingen. Ten gevolge van het bestemmingsplan is daarmee geen sprake van een functiewijziging ten opzichte van de huidige situatie. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is uitsluitend nodig bij het indienen van een nieuwe omgevingsvergunning voor bouwen. Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
3.5 Geluid
In het kader van de Wet geluidhinder liggen er geluidszones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Binnen een geluidszone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, onderzoek worden gedaan naar de optredende geluidbelasting.
Nabij en binnen het plangebied zijn verschillende wegen gelegen met een geluidszone. Daarnaast ligt het bedrijventerrein binnen de geluidzone van het militaire vliegveld Woensdrecht. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Van nieuwe geluidgevoelige functies is dan ook geen sprake. Het aspect geluid staat de uitvoering van de beheersverordening daarom niet in de weg.
3.6 Externe Veiligheid
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt. Wanneer het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van risicovolle objecten dient het groepsrisico te worden verantwoord.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Vooruitlopend op de vaststelling van het BTEV wordt, aan de hand van de Basisnetten, al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Op, of in de nabije omgeving van het bedrijventerrein Driehoeven zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. In de omgeving van dit bedrijventerrein is tevens geen sprake van transporten met gevaarlijke stoffen.
In de nabije omgeving van het bedrijventerrein De Kooi zijn geen BEVI- of BRZO-inrichtingen aanwezig. Ten zuiden van het bedrijventerrein De Kooi zijn drie buisleidingen gelegen waardoor aardgas onder hoge druk getransporteerd wordt. Dit betreft leidingen A-530, A-614 en A-657. Deze leidingen zijn onder beheer van de Gasunie. Door de Omgevingsdienst Midden- en West Brabant (voormalige Regionale Milieu Dienst) is in opdracht van de gemeente Woensdrecht een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) opgesteld voor alle hogedruk aardgasleidingen binnen de gemeente Woensdrecht. Deze rapportage is opgenomen in bijlage 2. Hieruit blijkt dat voor al de drie hiervoor genoemde leidingen sprake is van een PR 10-6 contour die buiten de gasleiding, en binnen het plangebied (bedrijventerrein De Kooi) is gelegen. Binnen het plangebied zijn geen kwetsbare objecten aanwezig die binnen de PR 10-6 contour vallen. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Van de realisatie van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten is dan ook geen sprake. In de planregels is tevens opgenomen dat binnen het volledige plangebied geen kwetsbare objecten gevestigd mogen worden. Ook zelfstandige kantoren zijn in de regels uitgesloten. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Het groepsrisico ten gevolge van de gasleidingen is eveneens berekend in de door de Regionale Milieudienst opgestelde QRA. De hoogte van het groepsrisico is in tabel 3.1 weergegeven.
Tabel 3.1. Groepsrisico ten hogedruk aardgasleidingen
leiding | hoogte groepsrisico |
A-530 | 0,025 x oriëntatiewaarde |
A-614 | 0,017 x oriëntatiewaarde |
A-657 | < 0,01 x oriëntatiewaarde |
Het groepsrisico zorgt in geen enkel geval voor een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico zal eveneens niet toenemen ten gevolge van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en zal ten opzichte van de huidige planologische situatie geen ontwikkelingen mogelijk maken. Gezien de locatie ten opzichte van de leiding is wel een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Vanwege het feit dat een groot deel van het bestemmingsplan is gelegen binnen het invloedsgebied van verschillende buisleidingen van de Gasunie dient de gemeente wel het groepsrisico te verantwoorden.
Deze is opgenomen in bijlage 3.
Aan de leidingen zijn reeds mitigerende maatregelen uitgevoerd. Hierdoor zijn de PR 10-6 risicocontouren verkleind of verdwenen en zal het groepsrisico zijn afgenomen. De QRA is hierdoor verouderd. Omdat het voorliggende plan consoliderend van aard is en daardoor geen toename in personendichtheid tot gevolg heeft, de mitigerende maatregelen een afname van het groepsrisico tot gevolg hebben en er bij de reeds uitgevoerde QRA al geen sprake was van een overschrijding van 0,1 maal de oriënterende waarde, is het niet noodzakelijk een nieuwe QRA op te stellen. Een nieuwe QRA zal de conclusie niet wezenlijk veranderen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
3.7 Luchtkwaliteit
Luchtkwaliteitseisen
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 3.2 weergegeven.
Tabel 3.2. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) 2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
- De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
- Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
NIBM
In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.
Onderzoek
Wet milieubeheer
Het bestemmingsplan heeft een consoliderend karakter. Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Daardoor zorgt de vaststelling van het bestemmingsplan niet voor meer verkeer dan in de huidige situatie. Het plan draagt daarmee niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit in niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat voldaan wordt aan de normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 3.6. Met behulp van deze monitoringstool kunnen de rekenpunten worden geselecteerd voor de exacte rekenresultaten. De maatgevende weg nabij de beide bedrijventerrein is de N286. De locatie van de rekenpunten ten opzichte van de bedrijventerreinen is weergegeven in afbeelding 3.4.
Het maximale gehalte stikstofdioxide in het jaar 2011 bedraagt 24,9 µg/m³ , voor fijnstof bedraagt dit maximaal 26,0 µg/m³ en het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 19 dagen. Voor het jaar 2020 bedraagt het gehalte stikstofdioxide maximaal 16,1 µg/m³, voor fijnstof bedraagt dit 20,7µg/m³ en het maximale aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 9 dagen.
Figuur 3.4. Rekenpunten luchtkwaliteit o.b.v. NSL-monitoringstool nabij het plangebied.
Direct langs deze wegen wordt aan de grenswaarden voldaan, dit zal ook ter plaatse van de bedrijventerreinen het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
3.8 Vormvrije Mer-beoordeling
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Onderzoek en conclusies
Gelet op de kenmerken van het project (zoals de kleinschalige ontwikkelingsmogelijkheid en het consoliderende karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling beschreven. De bestemmingsregeling bestaat uit de volgende onderdelen:
- de verbeelding met het renvooi (paragraaf 4.1);
- de regels (vier hoofdstukken, paragraaf 4.2).
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vormen het wettelijk kader voor het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Woensdrecht. Alle nieuwe ruimtelijke plannen – zoals bestemmingsplannen – moeten digitaal worden vervaardigd. Het voorliggende bestemmingsplan is opgebouwd en vormgegeven conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) en is derhalve digitaal raadpleegbaar. SVBP2012 heeft alleen betrekking op de structuur en niet op de inhoud van de bestemmingsregeling.
4.1 Verbeelding En Renvooi
Digitaal
Nieuwe bestemmingsplannen worden digitaal beschikbaar gesteld, zodat ze via internet te bekijken zijn. Dit is verplicht op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
Op de gemeentelijke website of www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen de digitale bestemmingsplannen worden bekeken. Bij raadpleging van het digitale bestemmingsplan wordt de gebruiker bij het aanklikken van de percelen op een beeldscherm vanzelf naar de relevante delen van het bestemmingsplan 'doorverwezen'.
Analoog
Ondergrond
Op de verbeelding(en) is in de ondergrond de bestaande situatie (bebouwing en kadastrale eigendomsgrenzen) weergegeven. Daarbij is gebruikgemaakt van een zo actueel mogelijk digitaal bestand (versie juni 2013). Op deze ondergrond zijn vlakken getekend waarin door middel van hoofdletters (bijvoorbeeld W) is aangegeven welke bestemming ter plaatse zal gaan gelden.
Bestemmingen
De bestemmingen zijn in dit bestemmingsplan met een hoofdletter (bijvoorbeeld W) aangeduid. De 'bestemmingen' corresponderen met afzonderlijke artikelen in hoofdstuk 2 (Bestemmingsregels). In het renvooi is daarbij dezelfde volgorde aangehouden als in het betreffende hoofdstuk.
Aanduidingen en renvooi (analoog plan)
De betekenis van alle aanduidingen (cijfers en letters) wordt verklaard in het renvooi, een overzicht met verklaring van de aanduidingen op de verbeelding. Dit renvooi is voor zover nodig en wat betreft de aanduidingen in het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Woensdrecht opgesplitst in:
- gebiedsaanduidingen;
- functieaanduidingen;
- bouwvlak;
- bouwaanduidingen;
- maatvoeringsaanduidingen.
Leeswijzer
Voor een beoordeling van alle bouw- en gebruiksmogelijkheden ter plaatse van een perceel dient derhalve de op de verbeelding aangebrachte aanduiding te worden bekeken, het renvooi te worden geraadpleegd voor het kiezen van het juiste bestemmingsartikel in de regels, waarna het bijbehorende artikel dient te worden gelezen. Deze volgorde is de meest doelmatige om inzicht te krijgen in de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt voor het gebruik van en bebouwing op een perceel.
4.2 Regels
De regels bevatten bepalingen omtrent het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of nog op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in hoofdstukken.
- Hoofdstuk 1: Inleidende regels.
- Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels.
- Hoofdstuk 3: Algemene regels.
- Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.
4.2.1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat artikelen, die van belang zijn voor een juiste toepassing van deze regels.
Artikel 1 Begrippen
De begrippen geven een nadere uitleg van een aantal in de regels gehanteerde begrippen. Hierdoor wordt de eenduidigheid en daarmee de rechtszekerheid vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel bevat bepalingen die aangeven op welke wijze bepaalde zaken, zoals oppervlakte en inhoud van gebouwen, dienen te worden gemeten.
4.2.2 Bestemmingsregels
Opbouw bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bevat regels waarin bepalingen zijn opgenomen betreffende de bestemmingen en de aanduidingen. Bij de opzet van deze regels is een alfabetische volgorde gehanteerd alsmede een standaardvolgorde zoals opgenomen in SVBP2012.
- Bestemmingsomschrijving
In dit onderdeel wordt de materiële inhoud van de bestemming aangegeven. Dit houdt in: de functies die binnen de bestemming 'als recht' zijn toegestaan. De bestemmingsomschrijving vormt de eerste 'toetssteen' voor gebruiksvormen en ook voor bouwactiviteiten (past het beoogde gebruik van gronden/gebouw binnen de bestemming). Beide zijn slechts toegestaan, voor zover zij zullen plaatsvinden binnen de opgenomen omschrijving. - Bouwregels
Dit onderdeel geeft aan welke bouwwerken mogen worden opgericht. Voorop staat dat slechts mag worden gebouwd ten behoeve van de voor de bestemming aangegeven bestemmingsomschrijving. - Afwijken van de bouwregels
De bevoegdheid tot het afwijken van de bouwregels is in dit deel van de regels opgenomen. - Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel wordt ten opzichte van de Bestemmingsomschrijving, specifiek bepaald welke functies al dan niet zijn toegestaan. Deze bepaling vormt een aanvulling op de Bestemmingsomschrijving. - Afwijken van de gebruiksregels
De bevoegdheid tot het afwijken van de gebruiksregels is in dit deel van de regels opgenomen. - Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Voor zover nodig zijn hierin de regels voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Dit bestemmingsplan voorziet niet in dergelijke regels. - Wijzigingsregels
Enkele bestemmingen of locaties binnen een bestemming kunnen worden gewijzigd wat betreft gebruik of bouwmogelijkheden. De bevoegdheden staan in dit deel vermeld.
Een bestemmingsartikel behoeft niet alle elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
Binnen de plangrenzen van het bedrijventerrein Driehoeven is nog een agrarische kavel gevestigd. Voor deze kavel zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
Artikel 4 Bedrijventerrein
Alle bestaande bedrijfsgronden in het plangebied zijn bestemd tot Bedrijventerrein. De huidige bebouwing en bedrijfsactiviteiten kunnen binnen deze bestemming veelal ongewijzigd worden voortgezet dan wel worden uitgebreid.
Toelaatbare bedrijfsactiviteiten en milieuzonering
Voor de bedrijfsfuncties in het plangebied wordt het systeem van milieuzonering gehanteerd (zie hoofdstuk 3). Per functie is een koppeling gelegd met de categorie-indeling van de bij dit bestemmingsplan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten. Zowel de aard van de activiteit als de milieucategorie liggen derhalve per locatie vast in het bestemmingsplan. Om maatwerk te kunnen bieden, is in lid 5 een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om bedrijvigheid, die behoort tot één milieucategorie hoger dan op grond van het bestemmingsplan toelaatbaar is, toch toe te staan. Voorwaarden hierbij zijn dat het nieuwe bedrijf naar zijn aard en omvang past binnen één van de milieucategorieën die wel in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn opgenomen.
Een aantal bedrijven past echter niet binnen de milieuzonering zoals deze is opgenomen in dit bestemmingsplan. Voor deze bedrijven wordt een specifiek op de bedrijfsactiviteiten toegesneden aanduiding opgenomen. Ter plaatse van de aanduiding is dan het bestaande bedrijf (gekoppeld aan de SBI-code) toegestaan. Worden de bedrijfsactiviteiten beëindigd, dan is uitsluitend dezelfde soort bedrijvigheid, of nieuwe bedrijvigheid die past binnen de algemeen gehanteerde milieuzonering, toelaatbaar op deze locatie.
Bouwbepalingen
In de bouwregels is opgenomen dat bedrijfsbebouwing binnen het bouwvlak moet worden gesitueerd. Het bebouwingspercentage is daarbij gemaximeerd tot 75% en de bouwhoogte tot ten hoogste 10 m.
Voor de randen bij Driehoeven had gekozen kunnen worden voor een lagere bouwhoogte van gebouwen. Dit vanwege de uitstraling richting het buitengebied. Echter in het bestemmingsplan Buitengebied zijn vergelijkbare hoogtes gehanteerd. Een lagere bouwhoogte zou dan ook niet te rechtvaardigen zijn.
Het bebouwingspercentage is hoofdzakelijk ingegeven vanuit de beleidsmatige keuze om het bedrijventerrein zo intensief mogelijk te benutten. Een hoger percentage is op voorhand, vanwege de huidige verkaveling van het bedrijventerrein, niet wenselijk.
Om ervoor te zorgen dat bedrijven niet te dicht op elkaar gaan bouwen is een regeling opgenomen dat bedrijven ten minste 5 m uit de voorste perceelsgrens moeten bouwen. Uit de zijdelingse en achterste perceelsgrens moet in ieder geval 4 m worden gebouwd. Uiteraard is deze bepaling niet van toepassing wanneer het gebouw op de perceelgrens mag worden gerealiseerd. Ook de onderlinge afstand tussen gebouwen moet ten minste 5 m bedragen. Hierdoor zijn bedrijfsgebouwen ook beter bereikbaar voor hulpdiensten in het geval van een calamiteit.
Daarnaast is afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor bedrijfsactiviteiten die voldoen aan de ruimtelijke relevante thema's uit het activiteitenbesluit. Een dergelijke bedrijfsactiviteit kan in situaties mogelijk worden doordat het bedrijf maatregelen treft. Denkbaar is het voldoende afstand houden tussen een bepaald onderdeel van het productieproces en (bedrijfs)woningen in de omgeving, maatregelen die geluidhinder of uitstoot van geur of stof beperken. Die maatregelen vormen de voorwaarde voor het toestaan van dergelijke bedrijven.
Veel bedrijven zullen al via de algemeen toegepaste milieuzonering kunnen worden gevestigd. Bedrijven uit een hogere milieucategorie kunnen dan met deze afwijkingsmogelijkheid zich vestigen. Daarmee worden de ontwikkelingsmogelijkheden voor bedrijven volgens de vorige ruimtelijke regelgeving behouden, gecombineerd met voldoende waarborgen voor de omgeving waarin (bedrijfs)woningen aanwezig zijn. Dit is geborgd door koppeling aan maatregelen en aan het voldoen aan het Activiteitenbesluit.
Bedrijfswoningen
Voor de bestaande bedrijfswoningen zijn, overeenkomstig de huidige planregelingen, een goothoogte van 5,5 m en een bouwhoogte van 10 m opgenomen. Qua omvang zijn bedrijfswoningen gemaximeerd op 600 m³. Deze maten sluiten aan bij de regeling voor agrarische bedrijfswoningen en burgerwoningen in het buitengebied van de gemeente Woensdrecht.
Artikel 5 Groen
De bestaande kenmerkende groenstructuren zijn voorzien van de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn voorts onder andere nutsvoorzieningen en geluidsschermen mogelijk.
Artikel 6 Natuur
De bestemming Natuur is opgenomen voor de bestaande natuur aan de noord-west zijde van het bedrijventerrein Driehoeven. In deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
Artikel 7 Tuin
De tuinen die bij woningen horen zijn bestemd tot Tuin. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen overkappingen zijnde, toegestaan. Hierdoor zijn erfafscheidingen mogelijk binnen de bestemming. De aanleg van erfontsluitingswegen is ook toegestaan binnen deze bestemming.
Artikel 8 Verkeer
De bestemming 'Verkeer' is toegekend aan de hoofdverkeersstructuur (openbare wegen, voet- en fietspaden) in het plangebied.
Artikel 10 Wonen
De bestemming Wonen is afgestemd op de bestemming die is opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Woensdrecht. In alle woningen is de uitoefening van een beroep aan huis in hoofd- en bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep aan huis, met een maximum van 60 m². Gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en parkeervoorzieningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht. De inhoud van de woning bedraagt maximaal 600 m³ of in ieder geval niet meer dan op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.
De maximale goothoogte van de woning bedraagt 5,5 meter en de maximale bouwhoogte bedraagt 10 meter.
Artikel 11 Wonen - Woonwagenstandplaats
De woonwagens aan het Putsmolentje hebben een aparte bestemming gekregen. Middels aanduidingen is geregeld wat het maximum aantal wooneenheden betreft. Binnen deze bestemming is geregeld hoe groot de woonwagens mogen zijn en het aantal toegestane woonwagens. Gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en parkeervoorzieningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Nota inspraak- en overleg ex artikel 3.1.1. Bro
In het kader van de inspraakprocedure wordt voor eenieder het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Daarnaast is het voorontwerpbestemmingsplan overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voor overleg toegezonden aan de provincie en het waterschap. De nota inspraak- en overleg ex artikel 3.1.1. Bro is opgenomen in bijlage 8 van deze toelichting.
5.2 Economische Uitvoerbaarheid
Het voorliggende bestemmingsplan is voornamelijk een "conserverend" bestemmingsplan. Er zijn voor de gemeente geen uitvoeringskosten in relatie tot dit bestemmingsplan aanwezig die noodzaken tot het opstellen van een exploitatieplan.
Bijlage 1 Toelichting Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Toelichting staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Qra Hogedruk Aardgas Buisleidingen
Bijlage 2 QRA hogedruk aardgas buisleidingen
Bijlage 3 Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 3 Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 4 Radarverstoringsgebied
Bijlage 4 Radarverstoringsgebied
Bijlage 5 Ecologie
Normstelling
Provinciale Verordening
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de Provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen concrete ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Negatieve effecten kunnen dan ook op voorhand uitgesloten worden.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon en www.waarneming.nl).
Vogels
In de plantsoenen en groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de buizerd, kraai en grote bonte specht. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn en wezel. De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstroken kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen.
Overige soorten
Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel 1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 1. Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
Nader onderzoek nodig | ||||
Vrijstellingsrege-ling Ffw | tabel 1 | mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn en wezel | nee | |
Ontheffingsrege-ling Ffw | tabel 2 | geen | Ja | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | Ja | |
bijlage IV HR | alle vleermuizen | Ja | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | buizerd, gierzwaluw en huismus | Ja |
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen concrete ontwikkelingen voorzien. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg. Het bestemmingsplan maakt echter altijd indirect (kleine) ontwikkelingen mogelijk. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.
- Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
- Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Flora- en faunawet wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
- Voorafgaand aan een ontwikkeling dient nagegaan te worden of sprake is van potentieel leefgebied voor de tabel 2 en 3 soorten en broedvogels met vaste nesten. In dat geval is nader veldonderzoek noodzakelijk. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het onderzoeksseizoen, dat over het algemeen tussen maart en oktober ligt.
Bijlage 6 Geluid Politieacademie Locatie Ossendrecht
Bijlage 6 Geluid politieacademie locatie Ossendrecht