Nieuwe Dijk 1-2
Wijzigingsplan - Gemeente Woensdrecht
Vastgesteld op 10-07-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 het plan
het wijzigingsplan 'Nieuwe Dijk 1 en 2 te Ossendrecht' van de gemeente Woensdrecht;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aangebouwd bijgebouw
een met een overlap van minimaal 1,2 m aan het hoofdgebouw, geheel of gedeeltelijk, verbonden bijgebouw; anders is sprake van een vrijstaand bijgebouw;
1.6 aardkundige waarden en kenmerken
waarden en kenmerken van een gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen dan wel anderszins vanwege de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem, van algemeen belang zijn vanuit aardkundig oogpunt;
1.7 Abiotische waarden
het geheel van waarden in verband met het abiotische milieu (= niet levende natuur), in de vorm van aardkundige en/of hydrologische kenmerken, zowel op zichzelf als in relatie tot de aanwezigheid of nabijheid van (ontwikkelingsmogelijkheden voor) een waardevol biotisch milieu (= levende natuur, gevormd door organismen en leefgemeenshappen);
1.8 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gewenst is;
1.9 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds)teeltbedrijf, een veehouderij (nader te onderscheiden in intensieve veehouderij en niet intensieve veehouderij), een glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf (nader te onderscheiden in een paardenhouderij en overige agrarische bedrijven). Onder de bedrijfsvoering wordt niet verstaan het be- en/of verwerken van agrarische producten en/of dierlijke resten, zoals mest;
1.10 agrarisch bedrijfsgebouw
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
1.11 agrarische bedrijfswoning
een woning, krachtens het plan toegestaan binnen een agrarisch bouwvlak, en slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is;
1.12 agrarisch gebruik
bedrijfsmatig grondgebonden agrarisch gebruik, alsmede het gebruik ten behoeve van het weiden van hobbymatig gehouden vee;
1.13 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.14 bebouwingspercentage
een op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.15 bed & breakfast/gastenkamers
bed & breakfast/gastenkamer is een overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf eventueel met het serveren van ontbijt en/of maaltijden. Een bed & breakfast/gastenkamer heeft maximaal 5 kamers waarin tezamen maximaal 10 personen mogen verblijven als het gevestigd is als toeristisch-recreatieve nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf of als recreatieve activiteit bij voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Een bed & breakfast/gastenkamer heeft maximaal 2 kamers waarin tezamen maximaal 6 personen mogen verblijven als het gevestigd is bij een bestemming 'Wonen';
1.16 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.17 beroep aan huis
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.18 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.19 bestaande situatie
ten aanzien van bebouwing
- bebouwing zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde bouwvergunning;
ten aanzien van gebruik
- het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.20 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.21 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.22 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.23 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.24 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.25 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.26 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.27 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.28 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.29 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.30 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;
1.31 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel en supermarkt;
Onder grootschalige detailhandel wordt verstaan:
- a. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
- b. detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
- c. tuincentra;
- d. grootschalige detailhandelsbedrijven in meubels, keukens en badkamers, al dan niet – in ondergeschikte mate – in combinatie met woninginrichting en stoffering;
- e. bouwmarkten.
1.32 erfbeplanting
al dan niet afschermende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een agrarisch bedrijf, met uitzondering van een intensieve veehouderij, een niet-agrarisch bedrijf of een woning;
1.33 extensieve recreatie
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen;
1.34 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.35 gevellijn
de als zodanig op de verbeelding aangegeven lijn, die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen c.q. bouwgrenzen;
1.36 hoofdgebouw
een gebouw dat, in architectonisch en/of functioneel opzicht, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.37 huishouden
een verzameling van één of meer personen die één woonruimte bewoont en daar zichzelf voorziet, of door derden wordt voorzien, in de dagelijkse levensbehoeften;
1.38 inrichtingsplan
het inrichtingsplan dient te bestaan uit:
- a. een plattegrond op schaal (maximaal 1:500) van de huidige situatie waarop de bestaande bebouwing en de terreingrens/eigendomsgrens staan aangegeven;
- b. een tekening op schaal (maximaal 1:500), waarop de toekomstige inrichting is aangegeven. Hierin dient aandacht te worden besteed aan:
- 1. ontsluiting; ook vrij te houden gangen en looppaden aangeven;
- 2. parkeren;
- 3. standplaatsen (bij camping);
- 4. voorzieningen;
- c. aandacht voor de vormgeving van de gebouwen;
- d. eventuele (vervangende) nieuwbouw moet aansluiten bij de aanwezige karakteristieke bebouwing;
- e. aandacht voor de beplanting door middel van beplantingsplan;
1.39 inwoning
het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen, met dien verstande dat dit slechts toegestaan is in het hoofdgebouw, dan wel in een aan het hoofdgebouw aangebouwd bijgebouw en waarbij woningsplitsing en/of kamerbewoning niet toegestaan is;
1.40 kamerbewoning
het gebruik van een hoofdgebouw of met het hoofdgebouw verbonden bijgebouw door meer dan twee onzelfstandige huishoudens;
1.41 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit
de in de bij de planregels behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten (Bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en milieuzonering VNG) genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
1.42 landschappelijke waarde
bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang;
1.43 landschappelijke inpassing
een inpassing van objecten met groenelementen die is afgestemd op de landschappelijke waarde van een gebied; het 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap West-Brabant', zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag voor een initiatief, dient als leidraad voor de beoordeling van de landschappelijke inpassing en het daarvoor opgestelde inrichtingplan;
1.44 mantelzorg
het bieden van zorg aan een ieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociaal vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.45 normaal onderhoud en beheer
het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.46 ondergeschikte activiteit
een activiteit van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft;
1.47 overkapping
een bouwwerk, geen gebouwzijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport;
1.48 parkeervoorziening
verhardingen en voorzieningen voor het op het maaiveld parkeren van voertuigen;
1.49 peil
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.50 perceelgrens
de grens tussen bestemmingsvlakken of de grens tussen aaneengesloten bouwvlakken;
1.51 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.52 ruimtelijke kwaliteitswinst
een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving, overeenkomstig het 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap West-Brabant', zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag voor een initiatief;
1.53 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.54 statische opslag (binnenopslag)
de binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd voor handel, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke;
1.55 tuin
de gronden van een bouwperceel behorende bij een woning;
1.56 voorzieningen van algemeen nut
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
1.57 vrijstaand bijgebouw
een van het hoofdgebouw losstaand bijgebouw;
1.58 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 meerdere dakopbouwen
bij de goothoogte wordt gemeten daar waar de goot het hoogst ligt. Indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakopbouwen bevinden, waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dat 50% van de gevelbreedte, wordt de goot- en de bouwhoogte van de dakopbouw(en) als goothoogte respectievelijk bouwhoogte aangemerkt;
2.4 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen met inachtname van het bepaalde in artikel 7.1;
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk met inachtname van het bepaalde in artikel 7.1;
2.7 afstand tot de perceelsgrens
tussen de grens van het perceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
2.8 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
2.9 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
2.10 ondergeschikte bouwdelen
- Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
- Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als luifels, erkers en balkons buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. grondgebonden agrarisch gebruik ;
- b. het behoud en versterken van de open gebieden in relatie tot de aanwezige agrarische functies;
met de daarbij behorende:
- c. tuin/erf, verhardingen en andere bij de bestemming passende voorzieningen;
- d. voorzieningen van algemeen nut;
- e. infrastructurele voorzieningen;
- f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. waterlopen en waterpartijen.
3.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
De regelingen zoals opgenomen in artikel 8 dienen in acht te worden genomen.
3.6 Wijzigingsbevoegdheden
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
met de daarbij behorende:
- b. tuinen en erven;
- c. parkeervoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op onderhavige gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de onder 4.1 genoemde functies worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. een goede woonsituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende middelhoge archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van:
- a. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot;
- b. de bouw van een bijgebouw, de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw of het oprichten van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarvoor graafwerkzaamheden worden verricht op een diepte van minder dan 0,50 meter onder de oppervlakte èn waarvan de toename van de bebouwde oppervlakte niet meer bedraagt dan 100 m2.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2 en toestaan dat het in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits de indiener bij de aanvraag om een omgevingsvergunning een archeologisch rapport overlegt van een ter zake deskundige, waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
- a. het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd, òf
- b. de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad, òf
- c. in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Overige Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Algemene regel m.b.t. ondergronds bouwen
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
7.2 Algemene bepaling over bestaande afstanden en maten
7.3 Voldoende parkeergelegenheid
Tenzij in hoofdstuk 2 expliciet is voorzien in een andere regel ten aanzien van de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid, geldt de volgende regeling:
- a. bij de oprichting van een nieuw bouwwerk, de vergroting van een bestaand bouwwerk of de verandering van de functie van een bouwwerk al dan niet met bijbehorend bouwperceel dient in voldoende parkeergelegenheid te worden voorzien;
- b. bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of de functie in overeenstemming is met het plan wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde CROW-normen bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
- c. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 Vijwaringszone - radar
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, voor zover niet reeds op grond van een ander artikel een omgevingsvergunning is verleend;
- b. de regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- e. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
- f. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
- g. de regels en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van communicatievoorzieningen, worden vergroot tot niet meer dan 35 m;
- h. bij de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie gelden de volgende voorwaarden:
- 1. het plaatsen van gsm-apparatuur dient zoveel mogelijk gebundeld te worden ('site-sharing'). Indien 'site-sharing' niet mogelijk is gebleken, dient plaatsing van een mast in landschap, stedenbouw en architectuur te worden ingepast;
- 2. een basisstation wordt geplaatst op een bestaand bouwwerk, geen gebouw zijnde, hoger dan 15 m (bijvoorbeeld hoogspanningsmasten, windmolens viaduct enz.), of op een bestaand 'werkgebouw' (d.i. een gebouw zonder woonfunctie, waar geen mensen permanent verzorgd of verpleegd worden, en waar geen kinder- en kleuteropvang plaatsvindt hoger dan 15 m;
- 3. plaatsing op een bestaand woongebouw is alleen mogelijk indien met een radiotechnisch rapport is aangetoond dat een andere locatie vanuit radiotechnisch oogpunt onmogelijk is;
- 4. bij plaatsing op een bestaand bouwwerk mag de hoogte van de antenne niet meer dan 6 m bedragen en moet de afstand van de stralingsbron tot een voor personen toegankelijke ruimte in horizontale richting (recht voor de antenne) ten minste 3 m bedragen en in verticale richting ten minste 2,5 m;
- 5. indien het basisstation wordt verplaatst op een mast met voet, mag de hoogte van mast/voet en antenne tezamen niet meer dan 40 m bedragen;
- 6. de inhoud van een apparatuurkast bij een basisstation mag niet meer bedragen van 2 m3;
- 7. plaatsing is niet toegestaan op of nabij een rijksmonument en op of nabij een beeldbepalend pand;
- 8. plaatsing is niet toegestaan op de gronden met de aanduiding 'ecologische hoofdstructuur';
- 9. de waarden van natuur en landschap zoals beschreven in de desbetreffende bestemmingsbepalingen, daardoor niet onevenredig worden aangetast, in die zin dat de locatiekeuze ruimtelijk moet worden onderbouwd, waarbij rekening moet worden gehouden met de aanwezigheid van specifieke natuurwaarden, het bepaalde in de Wet natuurbescherming (Wng) en eventuele invliegfunnels;
- 10. het bepaalde in hoofdstuk 3 daarbij in acht wordt genomen.
9.2 Afwijken mantelzorg
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de specifieke bouw- en gebruiksregels voor het toestaan van het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw of tijdelijke woonunit als afhankelijke woonruimte, met inachtneming van het volgende:
- a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is uit een oogpunt van mantelzorg, waartoe advies wordt ingewonnen van een, door burgemeester en wethouders aan te wijzen, onafhankelijke deskundige;
- b. de afhankelijke woonruimte mag slechts worden gebruikt voor de huisvesting van één huishouden;
- c. de omgevingsvergunning vervalt zodra de onder a. bedoelde noodzaak is komen te vervallen;
- d. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
- e. de een vloeroppervlakte van ten hoogste 80 m2 mag worden gebruikt als afhankelijke woonruimte.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Algemene Wijziging
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer dan 3 m bedragen het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer dan 3 m bedragen het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- c. het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar regels in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
11.1 Afwijkingsbevoegdheid
Bij toepassing van een afwijkingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
11.2 Nadere eisen
Bij toepassing van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
11.3 Wijzigingsbevoegdheid
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
11.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
Artikel 12 Algemeen Gebruiksverbod
Het is verboden de in hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of te laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals nader is aangeduid in de doeleinden.
Hoofdstuk 4 Overgans- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- c. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan 'Nieuwe Dijk 1 en 2 te Ossendrecht'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
Ter plaatse van de Nieuw Dijk 1 en 2 te Ossendrecht is een voormalig agrarisch bedrijf met twee bedrijfswoningen gelegen. Vanwege de leeftijd van de eigenaren en het gebrek aan opvolgers is de agrarische bedrijfsuitvoering op de locatie al reeds langere tijd gestopt.
De eigenaren zijn voornemens om de locatie met de voormalige bedrijfswoningen te verkopen. Gezien de verouderde bedrijfsbebouwing op de locatie en de toenemende schaalvergroting en strengere milieueisen is de locatie niet meer geschikt voor de uitvoering van een agrarisch bedrijf. Ten behoeve van de verkoop is het wenselijk om de bestemming op de locatie te wijzigen van 'Agrarisch' naar 'Wonen'.
De gemeente Woensdrecht heeft aangegeven in principe medewerking te verlenen met het initiatief. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is het doorlopen van een ruimtelijke procedure noodzakelijk. In het vigerend bestemmingsplan is voor deze omzetting een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Middels voorliggend wijzigingsplan wordt de bestemmingswijziging van de locatie mogelijk gemaakt.
1.2 Ligging Van Plangebied
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Woensdrecht ten westen van de A4 autosnelweg en de kern Ossendrecht. Het buitengebied van Woensdrecht wordt gekenmerkt door voornamelijk agrarisch gebied.
Het plangebied is gelegen aan de Nieuwe Dijk in Ossendrecht. De Nieuwe Dijk is een afgelegen polderweg langs de A4. De omtrek van het plangebied komt overeen met het op de locatie aanwezige bouwvlak, conform het vigerende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied, geconsolideerde versie 2019'. Het plangebied doorsnijdt diverse kadastrale percelen. In totaal heeft het plangebied een oppervlakte van circa 2 hectare.
Figuur 1.1 Kadastrale situatie plangebied (bron: kadastralekaart.com)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied, geconsolideerde versie 2019' van toepassing. Dit geconsolideerde plan heeft geen juridisch bindende status, In deze geconsolideerde versie zijn diverse plannen samengevoegd.
De basis wordt gevormd door de toelichting, regels en verbeelding van het moederplan 'Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied' zoals vastgesteld op 17 februari 2011. Vervolgens is het bestemmingsplan 'Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied, 3e herziening' verwerkt en het herstelbesluit Pannenhoef 9. Hierna is het 'Bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening 2016' verwerkt en tot slot is het 'Bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening 2019' verwerkt.
De gronden ter plaatse van het plangebied zijn bestemd als 'Agrarisch'. Het plangebied is geheel voorzien van een bouwvlak, waarbinnen maximaal twee wooneenheden zijn toegestaan.
Het gehele plangebied is daarnaast voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden in de grond. Ten slotte bevindt het plangebied zich binnen de vrijwaringszone van het radarstation Woensdrecht.
Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied, geconsolideerde versie 2019' (plangebied is rood omlijnd)
Toets bestemmingsplan
Het planvoornemen is om de gronden ter plaatse van de twee voormalige bedrijfswoningen en de landbouwschuur te wijzigen naar de bestemming 'Wonen' met twee bouwvlakken. Het bestaande bouwvlak komt daarmee te vervallen.
De gronden ter plaatse van de woning zijn bestemd als 'Agrarisch', binnen deze bestemming is wonen enkel toegestaan in een bedrijfswoning behorend bij een agrarisch bedrijf. De uitvoering van een agrarisch bedrijf ter plaatse van het plangebied is al jaren geleden stopgezet en is in de bestaande situatie niet meer rendabel. Het gebruik van de bedrijfswoningen voor enkel wonen, zonder de uitvoering van een agrarisch bedrijf is daarmee in strijd met het bestemmingsplan.
In voorliggend wijzigingsplan wordt er gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid, welke is opgenomen in het vigerend bestemmingsplan in artikel 3.9.11. Middels deze wijzigingsbevoegdheid kan de bestemming 'Agrarisch' worden gewijzigd naar 'Wonen', mits er wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt een planbeschrijving gegeven van enerzijds de bestaande situatie en anderzijds de nieuwe situatie. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders van rijk, provincie en gemeente beschreven. Vervolgens zal in hoofdstuk 4 worden ingegaan op de wijzigingsbevoegdheid. De aspecten met betrekking tot het milieu en landschap komen in hoofdstuk 5 aan bod. De juridische planbeschrijving volgt in hoofdstuk 6 en in hoofdstuk 7 en 8 komen respectievelijk de uitvoerbaarheid van het plan en de communicatie aan bod.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
De begrenzing van het plangebied komt overeen met het bouwvlak uit het vigerend bestemmingsplan. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 2 hectare.
De locatie betreft een voormalig agrarisch bedrijf met twee bedrijfswoningen. De bedrijfswoning aan de Nieuwe Dijk 1 en de landbouwschuur zijn gebouwd rond het jaar 1900, de bedrijfswoning aan de Nieuwe Dijk 2 is gebouwd in de jaren '80 van de twintigste eeuw. Naast de bedrijfswoningen en de landbouwschuur zijn er verder nog 3 voormalige bedrijfsgebouwen gelegen binnen het plangebied.
Beide woningen hebben een oppervlakte van circa 200 m2, de landbouwschuur heeft een oppervlakte van circa 550 m2 en de resterende voormalige bedrijfsgebouwen hebben een gezamenlijk oppervlakte van circa 664 m2.
Door de leeftijd van de eigenaren en het gebrek aan opvolgers is de agrarische bedrijfsuitvoering op de locatie al jaren gelegen stopgezet. In 1996 is de milieuvergunning ingetrokken (bron: Bestand Veehouderij Bedrijven). Door de huidige schaalvergroting en toenemende milieu-eisen in de agrarische sector is het uitvoeren van een agrarisch bedrijf op de locatie ook niet meer rendabel.
2.2 Nieuwe Situatie
De eigenaren zijn voornemens om de locatie te verkopen. Aangezien de locatie niet meer geschikt is voor de uitvoering van een agrarisch bedrijf, is het voornemen om met gebruikmaking van een wijzigingsbevoegdheid de bestemming om te wijzigen van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Met de beoogde bestemmingswijziging naar worden de twee aanwezige bedrijfswoningen omgezet naar burgerwoningen en zal het uitvoeren van een agrarisch bedrijf ter plaatse niet meer (planologisch) mogelijk zijn. Ten behoeve van de bestemmingswijziging zullen de overtollige bedrijfsgebouwen tot sloop worden gebracht, met uitzondering van de landbouwschuur die vanwege diens cultuurhistorische waarde behouden zal blijven.
In de nieuwe situatie zal het bestaande bouwvlak komen te vervallen. Hiervoor in de plaats komen twee nieuwe bouwvlakken met de bestemming 'Wonen'. Een bouwvlak ter plaatse van de Nieuwe Dijk 2 en het andere bouwvlak ter plaatse van de Nieuwe Dijk 1 en de landbouwschuur. Ter plaatse van de overige gronden binnen het plangebied blijft de bestemming 'Agrarisch' van toepassing, maar zal het bouwvlak komen te vervallen.
Figuur 2.1 Luchtfoto beoogde situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die op 1 januari 2024 in werking zal treden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is vastgesteld op 11 september 2020 en biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die er zijn. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op onze leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave.
Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers.
De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden om te bouwen aan een mooier en sterker Nederland.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's
- 4. Toekomstigbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Beoordeling en conclusie
Gezien de aard en omvang van voorliggend initiatief heeft bovengenoemd rijksbeleid geen directe invloed op de ontwikkeling. De inhoudelijke keuzes en afweging liggen bij de gemeente. Zij zal daarbij uiteraard de richtlijnen en vier prioriteiten van het Rijk als leidraad gebruiken.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen etc.. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Figuur 3.1 Weergave radarverstoringsgebieden, Rarro 1 december 2020
Beoordeling en conclusie
Zoals te zien is in figuur 3.1 is het plangebied gelegen binnen een radarverstoringsgebied behorende bij het radarstation Woensdrecht. Binnen dit gebied dient rekening te worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. Rondom radarstations mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar.
De maximale hoogte van bouwwerken in een radarverstoringsgebied wordt bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf een punt op de top van de radarantenne (radarstation Woensdrecht 48 meter +NAP), oplopend met 0,25 graden tot een punt gelegen 15 kilometer vanaf voornoemde radarantenne.
In het onderhavige plan wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt die deze maat overschrijdt.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op 1 oktober 2012 is artikel 3.1.6 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de toevoeging van dit artikel in het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd. Het Bro regelt thans dat 'de verantwoording van een juridisch verbindend ruimtelijk besluit van een decentrale overheid dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'.
Bij toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' dient antwoord gegeven te worden op een aantal vragen. Indien een vraag positief kan worden beantwoord, dient de 'ladder' verder te worden doorlopen. Indien een vraag niet positief kan worden beantwoord, dan is de 'ladder' niet (verder) van toepassing dan wel kan niet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' worden voldaan.
- 1. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
- 2. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
- 3. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
- 4. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied?
- 5. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?
Beoordeling
1. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
Op basis van jurisprudentie kan geconcludeerd worden dat een woningbouwontwikkeling van meer dan 12 woningen gezien wordt als een stedelijke ontwikkeling. Onderhavig planvoornemen voorziet in de planologische wijziging van twee bedrijfswoningen naar reguliere woningen. Er is dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.
Daarnaast wordt de overtollige bedrijfsbebouwing binnen het plangebied gesloopt, zonder nieuwbouw. Er is daarmee ook geen sprake van een nieuw beslag op de ruimte.
Conclusie
Uit de bovenstaande beoordeling wordt geconcludeerd dat onderhavig planvoornemen qua aard en omvang geen stedelijke ontwikkeling betreft. Een verdere verantwoording aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet aan de orde.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie
De nieuwe Omgevingswet (welke naar verwachting 1 januari 2024 in werking zal treden) bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. En regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de Provincie Noord-Brabant alvast een provinciale Omgevingsvisie gemaakt welke op 14 december 2018 is vastgesteld.
De omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De basisopgave voor de provincie is: 'werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit'. Hierbij heeft de provincie als doel gesteld voor de middellange termijn, 2030: Brabant heeft een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit doordat wij voor alle aspecten voldoen aan de wettelijke normen. Voor de lange termijn, 2050, wil men een goede leefomgevingskwaliteit hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
Om de basisopgave te behalen heeft men vier hoofdopgaven verwoord:
- 1. Werken aan de Brabantse energietransitie;
- a. Doel 2050: 100% duurzame energie, grotendeels afkomstig uit Noord-Brabant.
- b. Doel 2030: ten minste 50% reductie van broeikasgassen ten opzichte van de uitstoot in 1990 en ten minste 50% duurzame energie.
- 2. Werken aan een klimaatproof Brabant;
- a. Doel 2050: Brabant is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
- b. Doel 2030: Brabant handelt al sinds 2020 klimaatbestendig en waterrobuust; in 2030 zijn de eerste grote gebiedsopgaven daartoe al gerealiseerd.
- 3. Werken aan de slimme netwerkstad;
- a. Doel 2050: Het stedelijk netwerk van Brabant functioneert als één samenhangend duurzaam en concurrerend netwerk van steden en dorpen als onderdeel van de Noordwest-Europese metropool. Brabant kenmerkt zich door een sterke sociale cohesie, een excellent en duurzaam woon-, leef- en vestigingsklimaat met een comfortabel, betrouwbaar en multimodaal verkeers- en vervoersysteem en een uitstekende (digitale) infrastructuur.
- b. Doel 2030: Brabantse partijen werken aan de transformatie van het bestaand bebouwd gebied van Brabant. Ondersteund door de digitale ontwikkelingen zijn er belangrijke stappen gezet in de richting van een excellent en duurzaam woon-, leef- en vestigingsklimaat met een comfortabel, betrouwbaar en multimodaal verkeers- en vervoersysteem. Bewoners uit alle geledingen van de bevolking voelen zich verbonden met hun omgeving en met elkaar doordat zij meedenken en meedoen aan de veranderingen in hun omgeving.
- 4. Werken aan een concurrerende, duurzame economie;
- a. Doel 2050: Brabant is top kennis- en innovatieregio in Europa. Producten, materialen en grondstoffen worden op alle onderdelen van de Brabantse economie in verregaande mate hergebruikt. Niet hernieuwbare hulpbronnen worden behouden. Het streven naar waardecreatie voor mens, natuur en economie gaan hand in hand. De Brabantse economie is verregaand circulair.
- b. Doel 2030: Brabant is top kennis- en innovatieregio in Europa. We werken aan een circulaire economie door duurzamer om te gaan met de beschikbare grondstoffen en natuurlijke bronnen. We verminderen daartoe samen met maatschappelijke partners het gebruik van niet vernieuwbare grondstoffen (mineraal, fossiel en metalen) volgens de landelijke afspraken met 50%.
- c. De Omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen. De concrete doelen, voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit, staan nu nog in de bestaande plannen van de provincie (PMWP, Structuurvisie RO, BRUG, PVVP). Grote delen van die beleidsplannen horen vanuit het systeem van de Omgevingswet straks (soms verplicht) thuis in een programma zoals het natuurbeheerplan en het waterprogramma. De komende tijd wordt dit sectorale beleid afgestemd op de Omgevingsvisie en al dan niet uitgewerkt in de programma's en/of omgevingsverordening.
Beoordeling en conclusie
Gezien de aard en omvang van voorliggend initiatief heeft bovengenoemd provinciaal beleid geen directe invloed op de ontwikkeling. De inhoudelijke keuzes en afweging liggen bij de gemeente. Zij zal daarbij uiteraard de richtlijnen en prioriteiten van de provincie als leidraad gebruiken.
3.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant
Alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving, staan voortaan bij elkaar in de Interim Omgevingsverordening (IOV). Deze Omgevingsverordening is vastgesteld op 25 oktober 2019. De Interim Omgevingsverordening vervangt diverse provinciale verordening, waaronder de verordening Ruimte. De Interim Omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter en vooral is bedoeld om bestaande regelingen samen te voegen, heeft er ook (nog) geen expliciete afweging plaatsgevonden of de inzet van de verordening voor een bepaald thema gecontinueerd moet worden. Uitgangspunt van deze Interim Omgevingsverordening is dat de huidige regels met het huidige beschermingsniveau zijn gehandhaafd.
Figuur 3.2 Uitsnede Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (geconsolideerde versie 15 april 2022)
Beoordeling
het projectgebied is gelegen binnen het 'Landelijk gebied'. Een plan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. In de ruimtelijke onderbouwing wordt gemotiveerd dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is gewaarborgd door dat:
- a. dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of
- b. de afspraken uit het regionaal overleg worden nagekomen.
Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:
- a. de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;
- b. het toevoegen, versterken of herstellen van landschalpselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
- c. het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
- d. het wegnemen van verharding;
- e. het slopen van bebouwing;
- f. de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
- g. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.
De uitvoering van kwaliteitsverbetering van het landschap heeft regio West-Brabant in 2014 vastgelegd in het 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant'. Deze notitie geeft aan hoe de gemeenten in de regio West-Brabant toepassing geeft aan artikel 3.9 van de Interim Omgevingsverordening.
Het afsprakenkader biedt duidelijkheid voor het grootste gedeelte van de buitenstedelijke ruimtelijke ontwikkelingen. In het afsprakenkader is opgenomen of en welke vorm van kwaliteitsverbetering van toepassing is bij ontwikkelingen, aan de hand van een drietal categorieën:
- Categorie 1: Ruimtelijke ontwikkelingen met nauwelijks tot geen landschappelijke invloed en waarbij geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap wordt geëist.
- Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen met weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden. De kwaliteitsverbetering vindt plaats in de vorm van landschappelijke inpassingsmaatregelen. Deze categorie is niet limitatief.
- Categorie 3: Ruimtelijke ontwikkelingen welke niet tot categorie 1 of 2 behoren. De kwaliteitsverbetering wordt berekend op basis van de bestemmingswinst.
Kwaliteitsverbetering van het landschap
Onderhavig planvoornemen betreft de planologische wijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar 'Wonen' ter plaatse van de bedrijfswoningen en de landbouwschuur. Hierbij zal het bouwvlak worden verkleind en gesplitst van 20.000 m2 naar twee bouwvlakken van 4.720 m2 en 2.020 m2. Daarnaast zullen de overtollige bedrijfsbebouwing en verhardingen worden verwijderd.
Vanwege de aard en omvang van onderhavig ontwikkeling is niet te onderbouwen dat deze tot categorie 1 of 2 behoort. De ontwikkeling valt derhalve onder categorie 3. Uitgangspunt van de investering in het landschap is dat de kwaliteitsverbetering in verhouding moet zijn met de ruimtelijke ontwikkeling. Voor het omzetten van een 'Agrarisch' bouwblok naar 'Wonen' dient 20% van de waardevermeerdering van de grond te worden geïnvesteerd in kwaliteitsverbetering van het landschap.
Met de omzet van het agrarische bouwvlak naar twee bouwvlakken met een woonbestemming bedraagt de waardevermeerdering van het plangebied € 125.220,-. De vereiste 20% investering in kwaliteitsverbetering komt daarbij neer op € 25.044,-. Dit bedrag zal volledig worden geïnvesteerd de sloop van de voormalige bedrijfsbebouwing inclusief de verwijdering van asbest en de verwijdering van overtollige verharding. In Bijlage1 van voorliggend wijzigingsplan is de volledige berekening toegevoegd van de economische kwaliteitsverbetering van onderhavig planvoornemen.
Conclusie
Onderhavig planvoornemen betreft een stedelijke ontwikkeling in landelijk gebied en is derhalve niet direct toegestaan conform de Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken dient er conform artikel 3.9 van het IOV te worden voldaan aan de kwaliteitsverbetering van het landschap. Met de sloop van de overtollige bedrijfsbebouwing en het verwijderen van overtollige verhardingen wordt er in onderhavig planvoornemen voldaan aan de vereiste investering in de kwaliteitsverbetering van het landschap.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Woensdrecht
Vooruitlopend op de komst van de Omgevingswet, die naar verwachting op 1 januari 2024 in werking zal treden, heeft de gemeente Woensdrecht op 2 februari 2023 de 'Omgevingsvisie Woensdrecht'' vastgesteld.. In de omgevingsvisie staat het strategisch beleid voor de fysieke leefomgeving voor het gehele gemeentelijk grondgebied in één omgevingsvisie op hoofdlijnen bij elkaar zodat burgers, ondernemers en ontwikkelaars weten waar ze aan toe zijn
Naast divers sectoraal beleid, vormt de Toekomstvisie 2035 een belangrijk uitgangspunt. In de toekomstvisie wordt ingegaan op waar de gemeente Woensdrecht voor staat. Dit wordt ook wel het DNA van Woensdrecht genoemd, die de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente weergeeft. Het DNA van Woensdrecht komt tot uiting in vier gebieden met elk hun eigen doelen en ambities:
- 1. Sterke dorpen;
- 2. De Brabantse Wal;
- 3. Bedrijven en Maintenance;
- 4. De Polders.
De vier deelgebieden worden gebruikt als invalshoek voor de omgevingsvisie. De gemeente voegt daar nog een begrip aan toe. Geen gebied, maar wel behorend tot het DNA: 'grenzen en verbinden'.
De Polders
In de omgevingsvisie wordt er per gebied ingegaan op de belangrijkste trends en ontwikkelingen en de opgaven waar de gemeente mee te maken heeft. Onderhavig plangebied is gelegen in het deelgebied 'De Polders'. Het landelijke gebied in Woensdrecht is in transitie. Het aantal agrarische bedrijven neemt af en het aantal overblijvende agrarische bedrijven worden steeds groter. Het landschap van de polders biedt economische mogelijkheden voor de landbouw. Diezelfde landbouw staat ook onder druk door verschillende duurzaamheidsvraagstukken, waardoor er transformatie moet plaatsvinden naar circulaire vormen van landbouw. Het stoppen van agrarische bedrijven brengt een groot aantal vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (VAB's) met zich mee. Leegstand kan een probleem opleveren, maar biedt ook mogelijkheden voor nieuwe functies. Voor het deelgebied 'De Polders' zijn in de omgevingsvisie de volgende ontwikkelingsdoelen en -ambities geformuleerd:
- De gemeente zet zich in op het behouden van het karakteristieke weidse polderlandschap en wil 'verstening' voorkomen;
- Landbouw vormt de belangrijkste economische pijler in Woensdrecht. De gemeente zet daarom in op de transformatie naar duurzame en circulaire landbouw voor het behouden en versterken van deze pijler;
- De gemeente wil leegstand van stoppende bedrijven voorkomen, door hen ruimte te bieden voor nieuwe functies, voor zover die bijdragen aan de kwaliteiten van het landschap en de ontwikkeling van circulaire landbouw niet hindert;
- De gemeente zet in op verdere ontwikkeling van recreatief medegebruik in de polder.
In het uiteindelijke Omgevingsplan van de gemeente Woensdrecht worden de doelen en ambities vertaald naar toetsbare randvoorwaarden. Alle ontwikkelingen binnen het gebied 'De Polders' dragen bij aan behoud en versterking van het open polderlandschap, conform het 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering Landschap'. Voor de landbouw worden criteria opgenomen om begrippen als circulair en duurzaam toetsbaar te maken. Voor stoppende bedrijven wordt ingezet op criteria die bijdragen aan kwaliteitswinst.
Conclusie
Onderhavig planvoornemen betreft de transformatie van een voormalig agrarisch bedrijf naar 'Wonen'. Conform het 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering Ladschap' worden de overtollige bedrijfsgebouwen gesloopt en zal er een landschappelijke inpassing van het gebied plaatsvinden. De transformatie van het plangebied naar 'Wonen' draagt daarnaast bij aan het voorkomen van leegstand.
3.3.2 Woonvisie Woensdrecht 2021-2025
De gemeentelijke woonvisie 2021-2025 is in december 2020 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin worden de gemeentelijke ambities geschetst voor de komende jaren op het gebied van wonen. Drie uitgangspunten bepalen de gemeentelijke visie op wonen:
- Een goede afstemming van vraag en aanbod
- Kwaliteit staat centraal
- Uitgaan van de kracht van de inwoners
Vanuit deze drie uitgangspunten gaat de gemeente in samenwerking met alle betrokken partijen de opgaven vormgeven. In de provinciale prognose van 2020 is het aantal huishoudens in de gemeente Woensdrecht geprognotiseerd op 590 woningen. Dit houdt in dat Woensdrecht een extra opgave heeft van circa 300 woningen.
De woningbehoefte in de kern Ossendrecht is in het algemeen gericht op dure woningen vanaf €296.000 en goedkope woningen met een koopprijs tot €250.000. Hierdoor komen mogelijk goedkopere woningen vrij waardoor doorstroming kan worden gecreëerd.
Conclusie
Het planvoornemen is niet in strijd met de woonvisie. In onderhavig initiatief is er geen sprake van de bouw van een woning. Middels voorliggend wijzigingsplan wordt echter de bestemming ter plaatse van het plangebied gewijzigd naar 'Wonen'. Daarmee veranderen de bedrijfswoningen naar reguliere woningen en vinden er geen wijzigingen plaats aan de woningvoorraad.
3.3.3 Gemeentelijke woningbouwplanning, 2019
De gemeente stelt periodiek een geactualiseerde woningbouwplanning vast. Deze planning maakt inzichtelijk welke woningbouwplannen er in de gemeente zijn en binnen welke termijn ze afgerond zullen worden. Het college heeft in november 2018 de woningbouwplanning voor 2019 vastgesteld.
In de woningbouwplanning zijn 430 woningen als harde en zachte plannen opgenomen. De woningbouwbehoefte voor de periode 2017 - 2027 bedraagt echter 610 woningen. Hierdoor blijft er voldoende ruimte over voor overige (particuliere) initiatieven zoals voorliggende ontwikkeling.
Conclusie
In onderhavig initiatief is er geen sprake van de bouw van een woning. Middels voorliggend wijzigingsplan worden twee bedrijfswoningen met een agrarische bestemming gewijzigd naar de bestemming 'Wonen'. Hiermee vinden er geen wijzigingen plaats aan de woningvoorraad.
3.3.4 Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan Woensdrecht
In 2016 heeft de gemeente Woensdrecht het GVVP 2016-2020 vastgesteld. Het GVVP is een beleidsdocument waarin de toekomstvisie is beschreven voor het verkeer en vervoer in de gemeente Woensdrecht voor de komende jaren.
In dit GVVP is onder andere aangegeven dat ten aanzien van de parkeernormen wordt aangesloten bij de meest recente ASVV. De CROW publicatie 381 is de uitgave met de meest recente parkeernormen. Uitgaande van stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk' en 'buitengebied' dient voor een vrijstaande koopwoning minimaal 2,0 en maximaal 2,8 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd.
Het plangebied beschikt in de bestaande situatie over voldoende ruimte om te kunnen voldoen aan de gestelde parkeernormen.
Hoofdstuk 4 Wijzigingsbevoegdheid
4.1 Bestemmingsplan
In het vigerend bestemmingsplan 'Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied', inclusief de daaropvolgende herzieningen is aan de gronden de bestemming 'Agrarisch' toegekend. Ter plaatse is het wonen in een agrarische bedrijfswoning toegestaan. Het gebruik van de gronden ten behoeve van 'regulier wonen' is onder voorwaarden mogelijk. Hiervoor is in artikel 3.9.11 van het vigerend bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. In dit hoofdstuk wordt aan de wijzigingsvoorwaarden getoetst.
4.2 Voorwaarden Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 3.9.11 Wijzigen bestemming Agrarisch ten behoeve van Wonen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Agrarisch met een bouwvlak en bedrijfswoning te wijzigen in de bestemming Wonen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. aangetoond wordt dat agrarisch hergebruik niet meer rendabel is;
- De locatie wordt al enkele jaren niet meer gebruikt ten behoeve van de exploitatie van een agrarisch bedrijf. Gezien de verouderde bedrijfsgebouwen op de locatie, de toenemende schaalvergroting en strengere milieueisen in de agrarische sector, is het uitvoeren van een agrarisch bedrijf op de locatie niet meer rendabel.
- b. het agrarisch bedrijf dient te zijn beëindigd;
- Door de leeftijd van de eigenaren en een gebrek aan opvolgers, is het agrarische bedrijf op de locatie al enkele jaren geleden stopgezet. De milieuvergunning is in 1996 ingetrokken (bron: Bestand Veehouderij Bedrijven).
- c. een legale bedrijfswoning dient aanwezig te zijn;
- Beide bedrijfswoningen zijn gelegen binnen een bouwvlak waarbinnen op grond van het bestemmingsplan maximaal 2 wooneenheden zijn toegestaan.
- d. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven;
- Het dichtstbijzijnde agrarische bouwvlak is gelegen op een afstand van meer dan 100 meter. Een onevenredige beperking van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven zal dientengevolge niet te verwachten zijn. Daarnaast diende de bestaande bedrijfswoningen reeds beschermd te zijn tegen milieuhinder van omliggende agrarische bedrijven en vice versa. Aan deze situatie veranderd niets in de nieuwe situatie.
- e. de wijziging milieuhygiënisch aanvaardbaar is;
- Middels de bestemmingswijziging op de locatie naar de bestemming 'Wonen' is het in de nieuwe situatie niet meer mogelijk om ter plaatse een agrarisch bedrijf te exploiteren. De wijziging vormt daarmee juist een verbetering vanuit milieuhygiënisch oogpunt. Daarnaast wordt in voorliggend wijzigingsplan aangetoond dat de woningen op deze locatie geen milieuhygiënische belemmeringen met zich meebrengen.
- f. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
- Middels onderhavig wijzigingsplan vindt er hoofdzakelijk een planologische wijziging plaats van de gronden, van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Eventueel aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden zullen hierbij niet onevenredig worden aangetast.
- g. de voormalige bedrijfsgebouwen moeten worden afgebroken tot een oppervlakte welke per woning maximaal is toegestaan, te weten 100 m2;
- Ten behoeve van de bestemmingswijziging worden de voormalige bedrijfsgebouwen op locatie gesloopt. De landbouwschuur met een omvang van circa 550 m2 is vanwege zijn cultuurhistorische waarden (zie Cultuurhistorisch advies in Bijlage 7) uitgesloten van de sloopregeling en blijft behouden.
- h. ten aanzien van de sloop van het op het moment van de ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan aanwezige surplus aan vrijstaande (bij)gebouwen gelden de volgende regels:
- 1. het maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen van 100 m2 per woning worden verhoogd mits de (bedrijf)bebouwing welke noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering bebouwing wordt gesloopt. De verhoging bedraagt 50% van het te slopen surplus aan bebouwing. Het maximaal toegestane oppervlakte van bijgebouwen mag na afbraak niet meer bedragen dan 200 m2;
- De landbouwschuur ter grootte van 550 m2 betreft een gebouw van cultuurhistorische waarde en is daarmee uitgesloten van de sloopregeling. De overige voormalige bedrijfsgebouwen die worden gesloopt hebben een gezamenlijk oppervlak van 664 m2. Het surplus aan te slopen bebouwing bedraagt daarnee 564 m2 (664 m2 - 100 m2). Aangezien 50% van het surplus 282 m2 bedraagt, mag het toegestane oppervlakte van bijgebouwen na de de bestemmingswijziging maximaal 200 m2 bedragen.
- 1. de totale toegestane oppervlakte bijgebouwen wordt met een maatvoeringsaanduiding vastgelegd;
- Op de plankaartverbeelding worden twee maatvoeringen opgenomen ten behoeve van de maximum oppervlakte van bijgebouwen. Ter plaatse van het bouwvlak behorende bij de Nieuwe Dijk 1 en de landbouwschuur geldt een maximum oppervlak van bijgebouwen van 550 m2, gelijkgesteld aan het oppervlak van de landbouwschuur. Voor het bouwvlak behorende bij de Nieuwe Dijk 2 geldt een maximum oppervlakte van bijgebouwen van 200 m2 als gevolg van de sloopregeling.
- 1. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing van de nieuwe bijgebouwen;
- Het planvoornemen voorziet niet in de ontwikkeling van nieuwe bijgebouwen, er is dan ook geen sprake van een landschappelijke inpassing.
- 1. cultuurhistorische waardevolle objecten mogen niet worden gesloopt.
- Ter plaatse van het plangebied is een landbouwschuur aanwezig met een omvang van 550 m2 die vanwege diens cultuurhistorische waarde zal blijven behouden in het plangebied.
- i. de oppervlakte van het bouwvlak dient te worden verkleind ten behoeve van de wijziging naar Wonen;
- Het bestaande bouwvlak heeft een oppervlakte van circa 2 hectare. In de nieuwe situatie zal het huidige bouwvlak komen te vervallen. Daarvoor in de plaats komen twee bouwvlakken, één ter plaatse van de woning aan de Nieuwe Dijk 2, en de ander ter plaatse van de Nieuwe Dijk 1 en de landbouwschuur (zie figuur 2.1). De nieuwe bouwvlakken hebben een oppervlakte van respectievelijk 2.020 m2 en 4.720 m2. Het gezamenlijke oppervlakte van de nieuwe bouwvlakken is daarmee aanzienlijk kleinere dan het bestaande bouwvlak.
- j. er is sprake van landschappelijke inpassing en/of ruimtelijke kwaliteitswinst overeenkomstig het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap West-Brabant zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag; in het wijzigingsplan wordt de aanleg en de duurzame instandhouding van de landschappelijke inpassing en/of ruimtelijke kwaliteitswinst met een voorwaardelijke verplichting vastgelegd;
- Aan deze voorwaarde kan worden voldaan. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.2.2.
- k. inzicht wordt gegeven en rekening wordt gehouden met de externe veiligheidsaspecten van nabijgelegen leidingen waarbij voorkomen moet worden dat door conversie van beperkt kwetsbare objecten, kwetsbare objecten binnen 10-6-risicocontouren ontstaan;
- In paragraaf 5.11 van voorliggende toelichting wordt nader ingegaan op dit aspect. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
- l. de overige gronden van deze bestemming worden bestemd overeenkomstig de aangrenzende gebiedsgerichte bestemmingen.
- Op de verbeelding van onderhavig wijzigingsplan zijn de overige gronden bestemd overeenkomstig de aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 5 Planologisch Relevante Aspecten
5.1 Bodem
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.
5.1.1 Verkennend bodemonderzoek
Ten behoeve van de bestemmingswijziging is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Het doel van het onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de actuele bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie en op basis hiervan na te gaan of de bodemkwaliteit een belemmering kan opleveren voor de voorgenomen bestemmingswijziging. De volledige rapportage van het onderzoek is aan voorliggend wijzigingsplan toegevoegd als Bijlage 2, hieronder volgt enkel een samenvatting van de belangrijkste conclusies.
Bij de uitgevoerde grondboringen zijn op basis van zintuiglijke beoordeling de volgende relevante bijzonderheden en/of afwijkingen aangetroffen.
- Asfaltweg ten noorden van Nieuwe Dijk 2
Om inzicht te kunnen krijgen in de fundering van de asfaltweg ten noorden van de Nieuwe Dijk 2 zijn direct naast deze weg een aantal boringen geplaatst. Onder deze weg (boringen 05, 06 en 13) is een fundering bestaande uit een puinhoudend zand of puin (baksteen met beton) een laag kolengruishoudend zand tot volledig kolengruis aangetroffen.
- Puinverhardingen rond grote schuur
Rondom de grote schuur (gaten G05 t/m G08 en boringen 14 en 16 t/m 19) is als halfverharding puinhoudende grond/volledig puin aangebracht. Het aangetroffen puin is heterogeen van samenstelling en bestaat uit baksteen, beton, stenen grind en plaatselijk ook kolengruis. Ter plaatse van gaten G04 en G05 is in de grond asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen. Gaten G05 en G08 zijn gestaakt op een onbekende verharding. In de ondergrond van boring 14 is een laag gipsachtig materiaal met onbekende kwaliteit/samenstelling aangetroffen, in de grondlagen erboven en eronder is een muffe geur waargenomen.
- Tuinen rondom de woningen inclusief zuidzijde loodsen
Zeer plaatselijk is slechts een spoor baksteen of beton in de bovengrond aangetroffen. Ter plaatse van boring 09 werd in de diepe ondergrond (200-250 cm-mv) een zwakke bijmenging met slib aangetroffen. Op historisch kaartmateriaal is hier geen sloot zichtbaar en ook de bodemopbouw van de hierboven liggende lagen wijkt niet af. Mogelijk heeft hier in het verre verleden (voor 1850) een kreek gelopen.
Figuur 5.1 Situatieschets met boringen, gaten en peilbuizen
Verkennend bodemonderzoek
Wet bodembescherming
Geconcludeerd kan worden dat de kolengruishoudende grond (MM1 en MM4) licht verontreinigd is met cadmium, kobalt, kwik, molybdeen, zink, PAK en licht tot matig verontreinigd met nikkel. De puinhoudende grond (MM2) is licht verontreinigd met koper, kwik, lood, zink, PAK en minerale olie. De (nagenoeg) bijmengingvrije grond ter plaatse van de tuinen (MM3) is licht verontreinigd met PCB en DDE. De muf ruikende ondergrond ter plaatse van boring 14 (60-85) is licht verontreinigd met nimerale olie. De ondergrond ter hoogte van de onderkant van de voormalige tank (MMA1) is niet verontreinigd met minerale olie. De onverdachte ondergrond (MM5) is niet verontreinigd. Het grondwater ter plaatse van de voormalige ondergrondse dieseltank is niet verontreinigd met minerale olie en/of aromaten. Het grondwater van de overige locatie is licht verontreinigd met (som)xylenen.
Besluit bodemkwaliteit
Geconcludeerd kan worden dat de bovengrond van mengmonsters MM1, MM2 en MM3 voldoet aan klasse industrie voor toe te passen grond en klasse wonen voor ontvangende bodem. De bovengrond van mengmonster MM2 voldoet aan klasse industrie. De ondergrond van mengmonster MM05 voldoet aan de achtergrondwaarde. Voor een formeel oordeel van de toepassingsmogelijkheden van de vrijkomende grond (hergebruik) dient voldaan te worden aan hetgeen wat beschreven staat in de Regeling en het Besluit bodemkwaliteit (aanwezigheid bodemfunctiekaart en/of AP04 onderzoek inclusief PFAS). Vooralsnog dienen voor de overtollige grond, afkomstig van de onderzoekslocatie, de eisen van het binnen de gemeente van toepassing zijnde beleid in acht genomen te worden.
Verkennend onderzoek asbest in de grond en puin
De puinhoudende grond ter plaatse van gaten G01 t/m G05 bevat een gewogen asbestconcentratie variërend van 104 tot 914 mg/kgds. De asbestconcentratie in al deze gaten ligt boven de interventiewaarde. In het puinmengmonster van gaten G06, G07 en G08 is 21,5 mg/kgds aan gewogen asbest aangetroffen. In het puinmengmonster van gaten G09 en G10 is geen asbest aangetroffen. In beide gevallen overschrijdt het gehalte asbest niet de grenswaarde van 50 mg/kgds waarbij een nader onderzoek asbest in puin benodigd is.
Toetsing hypothese
Gezien de verkregen resultaten van het onderzoek mag de gestelde hypothese "verdachte locatie" voor de voormalige ondergrondse tank worden verworpen. De gestelde hypothese "verdachte locatie" wordt voor het overige terrein wel bevestigd.
Algemeen
Op basis van het historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond-, puin-, materiaal- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan gesteld worden dat bij ongewijzigd gebruik binnen de huidige functieklasse gebruiksbeperkingen dienen te worden gesteld aan de onderzoekslocatie. De verkregen resultaten geven aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in grond (sleuvenonderzoek) ter plaatse en in de omgeving van gaten G01 t/m G05.
Advies
De resultaten van het onderzoek vormen een belemmering voor de voorgenomen aanvraag tot bestemmingswijziging. Geadviseerd wordt een nader onderzoek naar de aard en omvang van de verontreiniging met asbest in grond uit te voeren ter plaatse en in de omgeving van gaten G01, G03 en G05. Gezien ter plaatse van de voormalige druppellijn de interventiewaarde ruim wordt overschreden, er grote hoeveelheden niet-hechtgebonden asbest en plaatselijk zelfs respirabele vezels zijn aangetroffen, wordt geadviseerd om ter plaatse van gaten G02 en G04 geen nader onderzoek meer uit te voeren. Maar deze druppellijn direct te saneren. Vooralsnog geldt dat betreden van het pad ter plaatse van gaten G01 t/m G05 ten zeerste wordt afgeraden. Grondroerende werkzaamheden ter plaatse van de verontreiniging zonder voorafgaande melding bij en instemming van het bevoegd gezag zijn verboden. Tevens wordt geadviseerd om dan ook de boringen van mengmonster MM04 opnieuw te plaatsen en de kolengruishoudende lagen separaat te laten onderzoeken op nikkel. Bij een aangetroffen matige tot sterke verontreiniging met nikkel dient ook hier een nader onderzoek uit te worden gevoerd.
5.1.2 Herbemonstering mengmonster MM04
In verband met de voorgenomen bestemmingswijziging van agrarisch naar wonen is in juni en juli 2022 een verkennend bodemonderzoek (inclusief asbest) uitgevoerd ter plaatse van het perceel aan de Nieuwe Dijk 1 en 2 te Ossendrecht.
Op basis van de onderzoeksresultaten werd geadviseerd een nader onderzoek naar de aard en omvang van de verontreiniging met asbest in grond uit te voeren ter plaatse en in de omgeving van gaten G01 t/m G05 (zie paragraaf 5.1.3). Tevens werd geadviseerd om dan ook de boringen van mengmonster MM04 opnieuw te plaatsen en de kolengruishoudende lagen separaat te laten onderzoeken op nikkel.
In oktober 2022 is ter plaatse van de schuur een nader onderzoek naar asbest in grond en puin uitgevoerd. In combinatie met dit werk zijn ook de boringen van mengmonster MM04 opnieuw geplaatst en de monsters individueel geanalyseerd. De resultaten van deze aanvullende werkzaamheden zijn vastgelegd in een separate briefrapportage, deze is als Bijlage 3 toegevoegd aan voorliggend wijzigingsplan.
In combinatie met de resultaten van het voorgaande onderzoek kan worden geconcludeerd dat in de kolengruishoudende grond van mengmonster MM4 licht verhoogde gehaltes cadmium, kobalt, koper, kwik, molybdeen, zink, PAK en nikkel zijn aangetroffen ten opzichte van de achtergrondwaarde.
De opdracht voor uitvoering van het aanvullend bodemonderzoek (uitsplitsing van mengmonster MM4 op nikkel) wordt als afgerond beschouwd.
5.1.3 Nader onderzoek asbest in grond en puin
In oktober 2022 is een nader onderzoek asbest in grond en puin uitgevoerd nabij de landbouwschuur op het perceel aan de Nieuwe Dijk 1 en 2 te Ossendrecht.
Doel van het onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de actuele bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie en op basis hiervan na te gaan of het gehalte asbest in de bodem ter plaatse een belemmering kan opleveren voor de voorgenomen bestemmingswijziging. Het volledige onderzoeksrapport is als Bijlage 4 toegevoegd aan voorliggend wijzigingsplan.
Maaiveldinspectie
Bij de veldinspectie kan rekening gehouden worden met een inspectie-efficiëntie van 80%. Bij de beoordeling van het opgegraven materiaal wordt gesteld dat een inspectie-efficiëntie van 100% is bereikt. Bij de uitgevoerde maaiveldveldinspectie zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen
Zintuiglijke waarnemingen
Rondom de schuur is in de bovengrond een aangebrachte puinlaag aanwezig. Deze laag is heterogeen van samenstelling, en is in de loop van de tijd in meer of mindere mate vergrond. Hierdoor wordt deze laag deels als puin (> 50% puin) en deels als (sterk) puinhoudende grond (<50% puin) geclassificeerd. Gezien de sterke wisseling in samenstelling, de overeenkomsten in de aard van de bijmengingen en de historie kan deze laag als een en dezelfde (puin)laag worden gezien.
Resultaten onderhavig onderzoek
Geconcludeerd kan worden dat in de puinhoudende grond ter plaatse van de gegraven sleuven SL01, SL02, SL03 en SL10 geen asbest is aangetroffen.
In het puin ter plaatse van sleuven SL05 en SL06 is een minimale hoeveelheid asbest aangetroffen (0,8 mg/kgds). De aangetroffen concentratie is ruim lager dan de restconcentratienorm voor asbest.
In het puin ter plaatse van sleuven SL07, SL08 en SL09 is zowel in de zeeffractie (> 20 mm) als in de fijne fractie (<20 mm) asbest aangetroffen. In alle drie de sleuven wordt, met respectievelijk 262, 1698 en 942 mg/kgds, de restconcentratienorm van 100 mg/kgds voor asbest overschreden.
Verontreinigingssituatie westzijde en noordzijde schuur
Uit eerder en onderhavig onderzoek kan geconcludeerd worden dat ten westen en noorden van de schuur een (plaatselijk vergrond) puinpad aanwezig is. Met name ten noorden van de schuur is deze heterogeen verontreinigd met asbest tot boven de restconcentratienorm (100 mg/kgds). Hierbij dient opgemerkt te worden dat bij analyse van de fijne fractie (< 20 mm) plaatselijk reeds de restconcentratienorm wordt overschreden.
De aangetroffen verontreinigingen ter plaatse van gat G01, G03 en G05 van het verkennend asbestonderzoek worden middels de in de nabijheid geplaatste sleuven van onderhavig onderzoek niet bevestigd.
Ter plaatse van de druppellijn aan de westzijde van de schuur is bij eerder onderzoek al geconcludeerd dat de toplaag verontreinigd is met niet hechtgebonden asbest, wat vermoedelijk is vrijgekomen als gevolg van verwering en uitloging van het in 2011/2012 verwijderde asbesthoudende dak. Deze druppellijn is met sleuven SL03 en SL04 aan de westzijde ingekaderd.
Verontreinigingssituatie oostzijde schuur
Aan de oostzijde van de schuur is hetzelfde puinpad aanwezig. Daarnaast is ook aan de oostzijde van de schuur een druppellijn aanwezig. Middels onderhavig onderzoek zijn ten oosten van de schuur geen verontreinigingen met asbest tot boven de interventiewaarde en/of restconcentratienorm voor asbest aangetroffen. De aangetroffen verontreiniging met asbest ter plaatse van gat G05 van het verkennend onderzoek wordt hiermee niet bevestigd.
Algemeen
De (plaatselijk vergronde) puinverharding ten westen en noorden van de schuur is te classificeren als een asbestweg. De met asbest verontreinigde puinlaag ten noorden van de schuur is vermoedelijk aangebracht ruim voor 1 juli 1993.
De (niet hechtgebonden) verontreiniging met asbest in de puinverharding ter plaatse van de druppellijn ten westen van de schuur is vermoedelijk ontstaan als gevolg van uitloging van asbestvezels en derhalve waarschijnlijk ontstaan na 1 juli 1993
Advies
Degene die weet of had kunnen weten dat hij een asbest bevattende weg voorhanden heeft, is verplicht dit terstond te melden aan Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), die de gemelde gegevens registreert ten behoeve van toekomstige werkzaamheden aan die weg.
Geadviseerd wordt de asbestweg ten westen en noorden van de schuur door middel van ontgraving te laten verwijderen.
Geadviseerd wordt de asbestweg te melden bij ILT tezamen met een plan van aanpak voor de verwijdering van deze asbestweg.
Tevens wordt geadviseerd om bij het verwijderen van de asbesthoudende weg bedacht te zijn op het mogelijk voorkomen van een beperkte verontreiniging met asbest nabij/rondom gaten G01, G03 en G05 van voorgaand bodemonderzoek en deze verontreinigingen (indien nodig) gelijktijdig te verwijderen.
5.2 Geluid Verkeer
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald, dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, of het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen geluidzones van (spoor)wegen, middels een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond of ter plaatse de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Overlast van geluid op geluidsgevoelige functies dient namelijk te worden voorkomen.
Beoordeling
Wegverkeerslawaai
De Wgh is niet van toepassing op wegen gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. Onderhavig plangebied aan de Nieuwe Dijk is gelegen buiten de bebouwde komgrens van Ossendrecht. Hier geldt een maximum snelheidsregime van 60 km/uur.
Onderhavig planvoornemen voorziet in de omzetting van bestaande bedrijfswoningen naar burgerwoningen. Aangezien de Wgh geen onderscheidt maakt tussen bedrijfswoningen en burgerwoningen, de betreffende bedrijfswoningen reeds geschikt zijn voor bewoning en er middels voorliggend wijzigingsplan hier geen fysieke wijzigingen plaatsvinden, is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek ten aanzien van wegverkeerslawaai niet noodzakelijk.
Bouwbesluit 2012
In het kader van het Bouwbesluit worden eisen gesteld aan de uitwendige scheidingsconstructie van nieuwe woningen. Op grond van artikel 3.2 geldt een minimale karakteristieke geluidwering van 20 dB voor een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied. Aangezien de Wgh niet van toepassing is op het plangebied en derhalve ook geen hogere grenswaarden aan de orde is, worden op grond van het Bouwbesluit, behoudens de minimale isolatie van 20 dB, geen aanvullende eisen gesteld aan de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie.
Ruimtelijke ordening
Hoewel de uitvoering van een akoestisch onderzoek voor onderhavig planvoornemen niet noodzakelijk is, zal in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel worden aangetoond of er ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van geluid. Hiervoor wordt aansluiting gezocht bij de classificering van de kwaliteit van de akoestische omgeving in een milieukwaliteitsmaat volgens het RIVM. In tabel 5.1 is de kwalificatie van het woon- en leefklimaat weergegeven.
Geluidbelasting in dB | Indicatie geluidkwaliteit in de leefomgeving |
< 45 dB | Zeer goed |
45-50 dB | Goed |
50-55 dB | Redelijk |
55-60 dB | Matig |
60-65 dB | Slecht |
> 65 dB | Zeer slecht |
Tabel 5.1 Beoordeling akoestische kwaliteit in woon- en leefklimaat
Op de kaart 'Geluid in Nederland' van het RIVM is te zien dat als gevolg van het wegverkeer over de rijksweg A4 er aan de oostelijke zijde van het plangebied een geluidbelasting van 51 tot 55 dB kan worden verwacht. Ter plaatse van de woningen en de rest van het plangebied wordt een geluidbelasting van 46 tot 50 dB verwacht. Op basis van tabel 5.1 is de akoestische kwaliteit ter plaatse van het plangebied aan te merken als redelijk tot goed. Hiermee kan verondersteld wrden dat een acceptabel woon- en leefklimaat gewaarborgd is binnen het plangebied.
Figuur 5.2 Uitsnede kaart Geluid in Nederland (bron: Atlas Leefomgeving, RIVM)
Conclusie
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is daarnaast aangetoond dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat ten opzichte van geluidhinder.
5.3 Water
Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water een sturende factor in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit en verdroging te voorkomen. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen dan ook verplicht.
Beleid Waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente Woensdrecht. Het beleid van het waterschap is opgenomen in het 'Waterbeheerprogramma 2022-2027', welke is vastgesteld op 1 december 2021. De 'Keur Waterschap Brabantse Delta 2015' bevat vervolgens regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van het oppervlaktewater en grondwater.
De drie Brabantse waterschappen (Aa en maas, De Dommel en Brabantse Delta) hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'beleidsregel Hydrologische uitgangspunten voor afvoeren van hemelwater'. Bij toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat de plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 500 m2 is er vanuit het waterschap een compensatieverplichting. Tot 500 m2 is de gemeente het bevoegd gezag.
Gemeentelijk beleid
Conform het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2019 van de gemeente Woensdrecht ligt bij nieuwbouw de verantwoordelijkheid voor afstromend hemelwater van daken en terreinverharding primair bij de perceeleigenaar. Alleen als van de perceeleigenaar redelijkerwijs niet kan worden vereist dat het afvloeiend hemelwater op of in de bodem (of in het oppervlaktewater) wordt gebracht (aan te tonen door initiatiefnemer), zal de gemeente zorgen voor een geschikte voorziening voor de afvoer van hemelwater, mits dat op een doelmatige manier kan. Bij nieuwbouw is de initiatiefnemer dus verantwoordelijk voor het gescheiden verwerken van hemelwater en het hydrologisch neutraal houden van de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling. Omgang met hemelwater dient te voldoen aan de eisen conform de Provinciale Milieuverordening. Het Gemeentelijk Rioleringsplan geeft aan dat bedrijven en inititatiefnemers na moeten gaan of zij zich niet op een andere wijze van het hemelwater kunnen ontdoen.
Beoordeling en conclusie
Ten behoeven van de bestemmingswijziging naar 'Wonen', worden de overtollige, voormalige bedrijfsgebouwen binnen het plangebied gesloopt. Daarnaast zal er conform de 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant', toepassing worden gegeven aan de landschappelijke inpassing van het plangebied. In de nieuwe situatie zal de verharding binnen het plangebied afnemen in vergelijking met de bestaande situatie.
Aangezien het verhard oppervlak van het plangebied in de nieuwe situatie zal afnemen is er geen sprake van een waterbergingsopgave.
5.4 Flora En Fauna
Vanuit Europese- en nationale regelgeving dient onderzocht te worden welke effecten de voorgenomen ingreep heeft op beschermde natuurgebieden (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland) en op beschermde flora en fauna.
Natura 2000-gebieden
Nederland kent 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000-netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle gebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.
Natuurnetwerk Nederland (NNN) / Natuurnetwerk Brabant (NNB)
Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Ook alle grote wateren en de gehele Noordzee behoren tot het NNN. Voor deze gebieden is het Rijk verantwoordelijk. De provincies zijn verantwoordelijk voor het Natuurnetwerk Nederland op het land. Het Natuurnetwerk Brabant maakt onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland.
5.4.1 Ecologische quickscan
Om inzicht te krijgen in de aanwezige ecologische waarden is door Eco Assist een ecologische quickscan uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 5 toegevoegd aan voorliggend wijzigingsplan. Hieronder worden de meest relevante resultaten en de conclusie uit het onderzoek weergegeven.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 3 kilometer afstand tot het plangebied. Het plangebied ligt derhalve ruim buiten de invloedsfeer van Natura 2000-gebieden. Alleen stikstofdepositie kan door het verrijkende effect van invloed zijn. Gezien de afstand kunnen negatieve effecten ten gevolge van stikstofuitstoot en -depositie op daarvoor gevoelige habitattypen en de leefgebieden van soorten niet op voorhand uitgesloten worden. Het aspect stikstofdepositie is in paragraaf 5.5 van voorliggend plan nader toegelicht.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
De ingreep vindt niet plaats in het NNN. Daarnaast zijn negatieve effecten op wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN ten gevolge van externe werking uitgesloten. Aantasting van wezenlijke waarden of kenmerken van het NNN is daarmee op voorhand uitgesloten. Nadere toetsing aan de provinciale regels met betrekking tot het NNN is hierdoor niet noodzakelijk.
Bescherming van houtopstanden
Binnen het plangebied zijn geen bomen aanwezig welke gekapt dienen te worden ten behoeve van de ingreep. Hierdoor is er ook geen sprake van effecten op bomen welke vallen onder het gedeelte beschermde houtopstanden uit de Wet natuurbescherming. Artikel 4.2 van de Wet natuurbescherming is hierdoor niet van toepassing.
Soortenbescherming
Planten
Tijdens het veldbezoek zijn geen beschermde vaatplanten aangetroffen in het plangebied. Uit het plangebied zelf en de directe omgeving daarvan zijn geen waarnemingen van beschermde vaatplanten bekend. Op de muren van de gebouwen zijn geen beschermde muurplanten aangetroffen. Alle overige beschermde vaatplanten stellen zeer specifieke eisen aan hun standplaats. Deze zijn binnen het plangebied niet aanwezig. De aanwezigheid van beschermde vaatplanten is binnen het plangebied dan ook redelijkerwijs uitgesloten.
Doordat de aanwezigheid van beschermde vaatplanten in het plangebied uitgesloten is leidt de ingreep voor deze soorten niet tot een negatief effect of overtreding van de Wet natuurbescherming.
Vogels
De aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten en functioneel leefgebied van vogelsoorten met vaste rust- en verblijfplaatsen uit categorie 1 t/m 4 is binnen het plangebied niet uitgesloten. Onder de daken van de woningen zijn mogelijk nesten aanwezig van gierzwaluw en huismus. Doordat de woningen niet gesloopt of verbouwd worden blijven deze nesten behouden als zij aanwezig zijn.
De schuren zijn mogelijk geschikt als nestplaats voor huismussen. Daarnaast zijn er mogelijk vaste rust- en verblijfplaatsen van steenuil en kerkuil aanwezig. Hierdoor leidt het slopen van de schuren, met uitzondering van de grote landbouwschuur welke behouden blijft, mogelijk tot het verdwijnen van de nestplaatsen en het doden en verwonden van broedvogels met jaarrond beschermde nesten. Daarnaast kan functioneel het leefgebied zodanig worden aangetast dat de nestplaatsen eveneens niet meer kunnen functioneren. Wanneer werkzaamheden plaatsvinden tijdens het broedseizoen dan kunnen deze leiden tot het verstoren van de nesten.
Voor te verwachten soorten uit categorie 5 zijn in de directe nabijheid van het plangebied voldoende alternatieve nestmogelijkheden voor handen. De ingreep leidt dan ook niet tot een overtreding van de Wet natuurbescherming met betrekking tot overige broedvogels met jaarrond beschermde nesten.
Werkzaamheden die uitgevoerd worden tijdens het broedseizoen kunnen ertoe leiden dat algemene broedvogelsoorten hun nesten met eieren of jongen verlaten en brengen de functionaliteit van de nesten in gevaar. Dat leidt tot een overtreding van artikel 3.1 lid 1 en 2 van de Wet Natuurbescherming. Het is voor de voorgenomen ingreep niet mogelijk ontheffing te verkrijgen voor het verstoren van broedgevallen van vogelsoorten welke van nature broeden in Europa en op natuurlijke wijze in Nederland gekomen zijn.
Vleermuizen
Uit de onderzoeksresultaten blijkt binnen het plangebied mogelijk vleermuizen voorkomen. Op basis van de aard en ligging van het plangebied is het uitgesloten dat dit een essentieel foerageergebied betreft. De aanwezigheid van vaste vliegroutes van vleermuizen is eveneens uitgesloten. Het kan op basis van dit onderzoek echter niet uitgesloten worden dat een aantal gebouw bewonende soorten hun verblijfplaats hebben in de daken en muren (luchtspouw) van de woningen. Deze blijven echter behouden waardoor negatieve effecten op potentieel aanwezige verblijfplaatsen niet te verwachten zijn. Boom bewonende soorten kunnen gebruik maken van de bomen met holtes in het plangebied. Omdat alle bomen behouden blijven zijn hierop ook geen effecten te verwachten. Doordat bij de sloop alleen maar gebouwen verdwijnen welke niet geschikt zijn voor vleermuizen is nader onderzoek naar de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen niet noodzakelijk om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen.
Steenmarter, boommarter en kleine marterachtigen
Binnen het plangebied komen mogelijk vaste rust- en verblijfplaatsen van steenmarter, boommarter, wezel, hermelijn en bunzing voor. Daarnaast maken delen van het plangebied mogelijk onderdeel uit van het essentieel leefgebied van deze soorten. Door het voornemen een deel van de schuren te slopen gaan vaste rust en verblijfplaatsen verloren als deze aanwezig zijn. Hierdoor wordt de Wet natuurbescherming bij het uitvoeren van de ingreep mogelijk overtreden. Mogelijk aanwezige vaste rust en verblijfplaatsen in de grote schuur en het leefgebied op het erf gaan niet verloren omdat hier geen wijzigingen plaatsvinden als onderdeel van de ingreep. Daardoor treden er ook geen effecten op als deze beschermde functies aanwezig zijn en wordt de Wet natuurbescherming ook niet overtreden.
Reptielen
Gedurende het veldbezoek zijn geen reptielen waargenomen binnen het plangebied. Het plangebied ligt ver buiten het bekende verspreidingsgebied van muurhagedis. Op grond van het ontbreken van voor overige reptielen geschikte ecotopen in het plangebied (zoals schrale vegetatie met voldoende rustige, zonnige plekken) kan de aanwezigheid daarvan eveneens uitgesloten worden. Doordat de aanwezigheid van reptielen in het plangebied uitgesloten is leidt de ingreep voor deze soorten niet tot een negatief effect of overtreding van de Wet natuurbescherming.
Amfibieën
Binnen het plangebied en de directe omgeving daarvan ligt geen water dat geschikt is voor strikt beschermde amfibieën. De aanwezigheid van beschermde amfibieën is in het plangebied dan ook uitgesloten. De kleine watersalamander, gewone pad, bruine kikker, bastaardkikker en meerkikker zijn door alle provincies voor ruimtelijke ingrepen vrijgesteld van de Wet natuurbescherming. Doordat de aanwezigheid van strikt beschermde amfibieën in het plangebied uitgesloten is leidt de ingreep voor deze soorten niet tot een negatief effect of overtreding van de Wet natuurbescherming.
Vissen
Doordat in het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig is zijn beschermde vissen niet aanwezig. Doordat in het plangebied geen vissen aanwezig kunnen zijn leidt de ingreep ook niet tot een negatief effect op beschermde vissen.
Vlinders en libellen
In het plangebied komen geen voedselarme wateren of vegetaties met waardplanten voor die geschikt zijn als leefgebied voor beschermde libellen en dagvlinders. De aanwezigheid van beschermde libellen en vlinders kan daarom redelijkerwijs worden uitgesloten. Doordat de aanwezigheid van beschermde vlinders en libellen in het plangebied uitgesloten is leidt de ingreep voor deze soorten niet tot een negatief effect of overtreding van de Wet natuurbescherming.
Overige ongewervelden
Uit het plangebied en de directe omgeving daarvan zijn geen overige beschermde ongewervelden bekend (NDFF). Op basis van de gebiedskenmerken en de ligging van het plangebied worden overige beschermde ongewervelden ook niet verwacht. Doordat de aanwezigheid van overige beschermde ongewervelden in het plangebied redelijkerwijs uitgesloten is leidt de ingreep voor deze soorten niet tot een negatief effect of overtreding van de Wet natuurbescherming.
Conclusie ecologische quickscan
Op grond van de mogelijke effecten die op kunnen treden ten gevolge van de ingreep blijkt dat deze niet door de Wet natuurbescherming wordt verhinderd. Het is wel noodzakelijk tijdig aanvullend onderzoek uit te voeren naar huismus, steenuil, kerkuil en marterachtigen in de te slopen schuren. Het onderzoek naar huismussen, uilen en marterachtigen kan in eerste instantie bestaan uit een uitgebreid sporenonderzoek. Als er geen sporen worden aangetroffen en de binnenruimtes zijn volledig te onderzoeken dan kunnen beschermde functies op basis daarvan uitgesloten worden. Bij het uitvoeren van de sloop werkzaamheden dient rekening gehouden te worden met het broedseizoenen en de algemene zorgplicht. Dat kan door een ecologisch werkprotocol op te stellen. Afhankelijk van de resultaten van het nader onderzoek kan het opstellen en uitvoeren van een mitigatieplan en een ontheffingsaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk zijn.
De ingreep heeft geen significant negatief effect op gebieden welke onderdeel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Voor Natura 2000-gebieden is de kans op negatieve effecten nihil en is er een vrijstelling voor de voorgenomen sloopactiviteiten. Bij de ingreep worden geen bomen gekapt welke vallen onder beschermde houtopstanden uit de Wet natuurbescherming.
5.4.2 Ecologisch sporenonderzoek
Uit de onderzoeksresultaten van de ecologische quickscan is gebleken dat in de te slopen schuren mogelijk vaste rust- en verblijfplaatsen van marterachtigen, steenuil en kerkuil aanwezig kunnen zijn. De grote schuur met potenties voor overige eschermde soorten kan vanwege diens cultuurhistorische waarde behouden blijven, waarmee negatieve effecten op eventueel aanwezige soorten hier niet langer van toepassing zijn.
Het uitvoeren van een volledig onderzoek conform de daarvoor geldende inventarisatieprotocollen is tijdrovend en daarmee ook kostbaar. Voor onderhavig plan is derhalve eerst een uitgebreid sporenonderzoek waarmee er meer inzicht ontstaat in het gebruik en de geschiktheid van de te slopen opstallen voor de huismus, steenuil, kerkuil en marterachtigen. De belangrijkste doelstelling van het sporenonderzoek is om daarmee de aanwezigheid van deze soorten zoveel mogelijk aan te tonen danwel uit te sluiten en indien nodig het nader onderzoek efficiënter uit te kunnen voeren. Daarmee kunnen tijd en kosten bespaard worden.
De rapportage van het uitgevoerde ecologisch sporenonderzoek is als Bijlage 6 toegevoegd aan voorliggend wijzigingsplan.
Beoordeling en conclusie
Het onderzoeksgebied bestaat uit twee schuren aan de Nieuwe Dijk 1 en 2 te Ossendrecht, gemeente Woensdrecht. Het betreffen schuren opgetrokken uit stalen golfplaten en voorzien van een dak dat eveneens bestaat uit golfplaten. Bij een deel van de schuren zijn er ook gemetselde muren aanwezig.
De schuren zijn op 21 april 2023 door een deskundige ecoloog geïnspecteerd. Met behulp van een zaklamp zijn de schuren van binnen bekeken en onderzocht op sporen en eventuele nesten en vaste rust- en verblijfplaatsen van marterachtigen, kerkuil en steenuil. Tijdens het veldbezoek was het 16 ºC, droog en zonnig met een oostenwind van 3 Bft. De schuren waren beiden volledig toegankelijk. Hierdoor kon een goed beeld gekregen worden van de eventuele functie van de schuren voor beschermde soorten.
De schuur het dichtste nabij het woonhuis is in gebruik als caravanstalling. Door de vakantieperiode was deze tijdens de inspectie vrijwel geheel leeg. De andere schuur is opgedeeld in drie compartimenten welke allen vol stonden met verschillende soorten materialen. Twee van de drie compartimenten worden gebruikt voor metaalbewerking, de derde voor landbouwmaterialen. Wel werden er knaagsporen aangetroffen en uitwerpselen van muizen en ratten. Daar waren ook klemmen voor aanwezig. De binnenruimtes van deze schuren zouden wel bereikbaar kunnen zijn voor marterachtigen. Er werden echter nergens sporen zoals nesten, uitwerpselen, braakballen of prooiresten aangetroffen van marterachtigen of uilen. Voor uilen is het lastig de binnenruimtes te bereiken omdat de schuurdeuren iedere avond gesloten worden. Het was duidelijk te zien dat er niet net schoon was gemaakt voor het veldbezoek (sporen van muizen en ratten waren nog wel aanwezig). Op basis daarvan kan dus ook gesteld worden dat er geen vaste rust en verblijfplaatsen van marterachtigen dan wel uilen aanwezig zijn in deze twee schuren. Dan waren er namelijk zeker voor een deskundige makkelijk herkenbare sporen te verwachten tussen de spullen.
Bij de inspectie bleken er aan de binnenzijde van de schuren geen geschikte plekken aanwezig te zijn voor huismussen om hun nesten te bouwen (zie ook figuren 2 t/m 4). Deze werden dan ook niet aangetroffen. De aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten van huismussen is in de twee te slopen schuren dan ook uitgesloten.
Doordat vaste rust- en verblijfplaatsen (met inbegrip van nestplaatsen) uitgesloten zijn in de schuren leidt de sloop ook niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming voor het onderdeel soortbescherming. Nadere stappen of een ontheffing zijn dan ook niet noodzakelijk. Wel dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen van algemene broedvogels, welke normaal gesproken voor de meeste soorten valt binnen de periode van maart tot en met augustus.
Ecologisch werkprotocol
Om tijdens de sloop van de stallen verstoring ter plaatse van dit potentiële leefgebied van huismussen en kleine marters te voorkomen, dient eerst een ecologisch werkprotocol te worden opgesteld. Door hier vervolgens ook naar te handelen kan verstoring ter plaatse van voornoemd potentieel leefgebied worden voorkomen. Het verdient aanbeveling om dit ecologisch werkprotocol ook in te gaan op de zorgplicht die te allen tijde voor alle planten en dieren geldt. Voor het werkprotocol geldt dat het voor aanvang van de werkzaamheden (hier vallen ook relatief kleine voorbereidende werkzaamheden onder) dient te zijn goedgekeurd door de gemeente c.q. Omgevingsdiens Midden- en West-Brabant (OMWB). Pas na goedkeuring kan er worden begonnen met de werkzaamheden.
5.4.3 Extra aandachtspunten ecologisch advies
Onderstaand zijn een aantal algemene richtlijnen voor zorgvuldig handelen bij ingrepen weergegeven zoals opgesteld door Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant.
- Voor algemeen voorkomende broedvogels (waarvan het nest gedurende broedperiode beschermd is) dienen mitigerende maatregelen getroffen te worden:
- 1. Voer eventuele snoeiwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit. Het broedseizoen loopt ongeveer van 15 maart tot 15 juli, maar kan afhankelijk van het weer en andere factoren verschuiven.
- 2. Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen te werken, dienen geschikte broedlocaties voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt te worden gemaakt en gehouden te worden totdat de werkzaamheden zijn afgerond.
- 3. Indien werkzaamheden starten binnen het broedseizoen, dient door een deskundig ecoloog onderzocht te worden of broedende vogels ter plaatse aanwezig zijn.
- Door de voorgenomen werkzaamheden bestaat de kans dat holen van algemene soorten als konijn, egel en diverse muizensoorten worden vergraven. De volgende maatregelen zijn nodig om rekening te houden met deze soorten:
- 1. Indien er verstoring plaatsvindt, dient er een passende vluchtroute beschikbaar te zijn. Dit geldt in het bijzonder voor grondgebonden zoogdieren (zoals muizen en egels), maar ook voor vogels, om verkeersslachtoffers te voorkomen. Werk vanaf één zijde en bij voorkeur van een drukke naar een rustige locatie toe, zoals een open veld of ruigte. Werk ook op een aangepast tempo, zodat dieren kunnen vluchten.
- 2. Kunstmatige verlichting werkt verstorend op zoogdieren en andere fauna. Werk daarom niet tussen zonsondergang en zonsopkomst.
- 3. Voorkom of beperk daarnaast de toepassing van kunstlicht en de verstrooiing van licht buiten de projectlocatie. Voorkom ook het direct schijnen op wateroppervlakken of groenelementen, zoals bosschages en ruigtes (met name voor vleermuizen).
- Gelet op de algemene zorgplicht dienen voorafgaand aan de werkzaamheden alle maatregelen te worden getroffen om nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk te voorkomen, beperken of ongedaan te maken. Dit geldt altijd en voor alle planten- en diersoorten.
- 1. Ook voor mogelijke aanwezigheid van egel en vestiging van de rugstreeppad dient de zorgplicht in acht te worden genomen. Voorkom opslag van materialen waaronder dieren kunnen gaan verblijven. Het ontstaan van poeltjes en plassen op het terrein dient gedurende het zomerhalfjaar (vanaf april) te worden voorkomen. Als deze soorten worden waargenomen, dienen zij zichzelf in veiligheid te kunnen brengen.
- Indien een soort die niet in de quickscan wordt genoemd in het terrein wordt geconstateerd bij aanvang van de werkzaamheden, dient hier passend op te worden gereageerd. Het is hierbij nodig om contact op te nemen met een ter zake kundige en een maatregel toe te passen, zodat de wet niet wordt overtreden.
5.4.4 Conclusie
Op basis van de bovenstaande onderzoeksresultaten zal de beoogde ontwikkeling van het plangebied niet leiden tot negatieve effecten op beschermde plant- en diersoorten en vormt het aspect flora en fauna geen belemmering voor de beoogde bestemmingswijziging naar 'Wonen'.
Om eventuele verstoring van het potentiële leefgebied van huismussen en kleine marters te voorkomen, dient voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden een ecologisch werkprotocol te worden opgesteld. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de sloopwerkzaamheden zal het ecologisch werkprotocol worden beoordeeld door het bevoegd gezag. Pas na goedkeuring kan er worden begonnen met de sloopwerkzaamheden.
5.5 Stikstofdepositie
De bescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming. In zowel de Habitat- als de Vogelrichtlijn zijn de gebieden opgenomen welke als Natura 2000-gebied worden aangemerkt. Ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden dienen negatieve effecten te worden uitgesloten, waardoor onder andere onderzoek plaats dient te vinden naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Hiervoor is sinds 1 juli 2021 de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) van kracht.
Beoordeling
Het plan is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ‘Westerschelde & Saeftinghe’ is gelegen op circa 3 kilometer afstand van het plangebied.
Het beoogde plan mag in beginsel geen negatieve effecten veroorzaken op de omliggende Natura 2000-gebieden.
In het verleden was sprake van een agrarisch bedrijf. Deze activiteiten zijn reeds beëindigd en in 1996 is de milieuvergunning al ingetrokken. In de bestaande situatie is reeds sprake van twee bedrijfswoningen op de locatie. Het feitelijke gebruik van de bedrijfswoningen blijft in de nieuwe situatie onveranderd. Het voorgenomen initiatief brengt dan ook geen extra stikstofdepositie met zich mee.
Conclusie
Negatieve effecten op Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie van voorliggend plan kunnen worden uitgesloten.
5.6 Cultureel Erfgoed
Vanaf 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden rekening is gehouden. Het doel hiervan is om het 'bodemarchief' zoveel mogelijk te beschermen. De archeologische resten in de bodem vormen een belangrijke bron van informatie over het verleden. In het bijzonder voor die perioden of aspecten van het verleden waarvan geen of weinig schriftelijke bronnen bewaard zijn gebleven of waarover niet of nauwelijks is geschreven.
5.6.1 Archeologie
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de Monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het gebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het gebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Beoordeling
De gemeente Woensdrecht heeft archeologische verwachtingen vastgelegd in de Archeologische Waardenkaart. Op basis van de gemeentelijke archeologische waardenkaart heeft het plangebied een middelhoge trefkans op het aantreffen van archeologische waarden in de grond. In het vigerend bestemmingsplan is de Archeologische Waardenkaart doorvertaald naar archeologische dubbelbestemmingen.
Zoals in paragraaf 1.3 aangegeven is het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Ter plaatse van deze dubbelbestemmingen is het verplicht om een archeologisch onderzoek uit te voeren bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor grondroerende werkzaamheden groter dan 100 m2 en dieper dan 0,5 m-mv. Ervan uitgaande dat de benodigde sloopwerkzaamheden binnen het plangebied deze mate niet overschrijden, is de uitvoering van een archeologisch onderzoek niet aan de orde.
5.6.2 Cultuurhistorie
Cultuurhistoriekaart Woensdrecht 2018
In het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, worden ruimtelijke plannen binnen de gemeente Woensdrecht getoetst aan de gemeentelijke Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven.
Zoals in onderstaand figuur is te zien zijn er rondom het plangebied enkele cultuurhistorische waarden aanwezig. Het plangebied is gelegen binnen gebied aangeduid als 'Cultuurhistorisch landschap', binnen het plangebied zijn geen elementen aangewezen van cultuurhistorische waarde.
Figuur 5.3 Uitsnede Cultuurhistoriekaart Woensdrecht 2018
Cultuurhistorisch onderzoek Nieuwe Dijk 1 te Ossendrecht
Zoals op de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Woensdrecht is te zien, zijn er binnen het plangebied geen elementen van cultuurhistorische waarde aangewezen. De initiatiefnemers sluiten echter niet uit dat de landbouwschuur een object van cultuurhistorische waarde betreft. Aan Cuijpers Advies is derhalve gevraagd een onderzoek in te stellen naar de cultuurhistorische waarde van dit object. De volledige rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 7 toegevoegd aan voorliggend wijzigingsplan.
In het navolgende is de cultuurhistorische waardering van de landbouwschuur weergegeven. Het object is beoordeeld op basis van afzonderlijke criteria, die in de waardering aan de orde dienen te komen.
Algemene historische waarden gerelateerd aan maatschappelijke ontwikkeling)
Uit het onderzoek is geconcludeerd dat het complex een voorbeeld betreft van een landbouwschuur bij een boerderij met akkerbouwbedrijf uit de negentiende eeuw, die in het tweede kwart van de twintigste eeuw anders werd ingedeeld. De landbouwschuur hoort bij een agrarisch complex volgens de streekeigen opzet met los woonhuis en Vlaamse schuur.
Ensemblewaarden (samenhang) en stedenbouwkundige waarden
De landbouwschuur vormt een onderdeel van een historisch stedenbouwkundig ensemble, bestaande uit een originele boerenwoning met de daarbij behorende grote schuur, overeenkomstig de streekeigen boerderijvorm in het kleigedeelte van West-Brabant. De boerderij past goed in de historische structuur van het gebied.
Architectuurhistorische waarden
Qua architectuurhistorische waarden is de landbouwschuur een voorbeeld van traditionele agrarische bedrijfsbebouwing uit de tweede helft van de negentiende eeuw. In de bestaande situatie zijn nog volop overblijfselen van het oorspronkelijke gebouw aanwezig, waaronder bouwsporen uit de periode van het bouwjaar (omstreeks 1874) en de tijd van een ingrijpende interne verbouwing (1939).
Bouwhistorische waarden
Het object is een duidelijk voorbeeld van de ontwikkeling van de boerderijbouw; verschillende bouwfasen zijn nog afleesbaar in het exterieur.
Conclusie
Samenvattend kan gesteld worden dat de landbouwschuur een gebouw betreft dat een voorbeeld is van een agrarisch gebouw op het Brabantse platteland uit de tweede helft van de negentiende eeuw. De landbouwschuur is derhalve beoordeeld als een cultuurhistorisch waardevol object. Het behouden van de landbouwschuur is daarmee gewenst.
5.6.3 Conclusie
De aantasting van archeologische en cultuurhistorische waarden als gevolg van voorliggend plan is uitgesloten. Het aspect archeologie en cultuurhistorie staat de uitvoering van het wijzigingsplan derhalve niet in de weg.
5.7 Bedrijven En Milieuzonering
In de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) wordt informatie gegeven over de gemiddelde milieubelasting van de verschillende typen bedrijven en instellingen. De milieucategorie geeft daarbij een indicatie over de afstand, die tussen de diverse bedrijfstypen en een milieugevoelig object dient te worden aangehouden, om hinder uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken.
De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen is echter sprake van een 'gemengd gebied'. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een lint in een dorpskern waar meerdere functies naast elkaar zitten. Of bij een gebied dat langs een ontsluitingsweg ligt of een gebied in het buitengebied met meerdere functies.
De afstanden tot de milieucategorieën zijn weergegeven in de onderstaande tabel.
Milieu categorie | Richtafstand tot 'rustige woonwijk' | Richtafstand tot 'gemengd gebied' |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
4.2 | 300 | 200 |
5.1 | 500 | 300 |
5.2 | 700 | 500 |
5.3 | 1000 | 700 |
6 | 15000 | 1000 |
Tabel 5.2 Richtafstanden VNG-publicatie
Beoordeling
Voor de beoordeling van de richtafstanden tot onderhavig plangebied aan de Nieuwe Dijk kunnen de richtaftstanden tot een 'rustig buitengebied' (= rustige woonwijk) worden aangehaald.
Landbouwbedrijven
Het plangebied wordt rondom begrensd door gronden die op basis van het vigerend bestemmingsplan zijn bestemd als 'Agrarisch' (zonder specifieke fuctieaanduidingen). Ter plaatse van deze gronden mag per bouwvlak één agrarisch landbouwbedrijf zijn gevestigd. Op basis van de VNG-brochure geldt voor landbouwbedrijven een aan te houden richtafstand van 30 meter tot de bedrijfsgebouwen. Het dichtstbijzijnde bouwvlak waar een landbouwbedrijf kan worden gevestigd is gelegen op circa 115 meter ten westen van het bouwvlak behorende bij onderhavig plangebied. De richtafstanden van dit agrarische bouwvlak rijken niet tot het bouwvlak van onderhavig plangebied. De effecten ten aanzien van spuitzones zijn beschreven in paragraaf 5.9.3.
Veehouderijen
In de omgeving van het plangebied zijn meerdere veehouderijen aanwezig, relevant zijn:
- Hinkelenoorddijk 1 te Ossendrecht (varkens), gelegen op circa 750 meter afstand;
- Havenweg 1 te Ossendrecht (varkens), gelegen op circa 690 meter afstand; en
- Vijdtpolder 1 te Woensdrecht (rundvee en schapen), gelegen op circa 1.045 meter afstand
Op basis van de VNG-brochure geldt voor voor veehouderijen met varkens een richtafstand van minimaal 200 meter tot gevoelige objecten. Voor rundvee geldt een richtafstand van minimaal 100 meter en schapen (overig graasvee) 50 meter. Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen de richtafstanden van de omliggende veehouderijen. Het aspect geurhinder vanuit veehouderijen is beschreven in paragraaf 5.8.
Windturbinepark Kabeljauwbeek
Ten zuiden van het plangebied is het windturbinepark Kabeljauwbeek aanwezig. Het windturbinepark bestaat uit vijf windturbines dien in één lijn zijn geplaatst evenwijdig aan de landsgrens met België. De afstand van onderhavig plangebied tot dit windturbinepark bedraagt circa 700 meter. Ten behoeve van de bestemmingsplanprocedure is destijds een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidhinder vanuit het windturbinepark op de omliggende geluidgevoelige functies, waaronder de woningen aan de Nieuwe Dijk 1 en 2. Uit de onderzoeksresultaten is gebleken dat ter plaatse van het plangebied de geluidbelasting vanuit het windturbinepark niet de maximale grenswaarden overschrijdt. Vanuit het windturbinepark wordt derhalve geen onevenredige geluidhinder verwacht ter plaatse van het plangebied.
Windpark ZE-BRA
Het plangebied aan de Nieuwe Dijk 1 en 2 is gelegen binnen het besluitvlak van de omgevingsvergunning voor de aanleg van het windpark ZE-BRA. Met de verleende omgevingsvergunning kan een windpark worden gerealiseerd op de grens van de provincies Zeeland en Noord-Brabant, in de gemeentes Reimerswaal en Woensdrecht. Ten aanzien van het woon- en leefklimaat binnen het plangebied zijn de dichtstbijzijnde windturbines relevant. Deze betreffen windturbine nummer 15 die is geprojecteerd ter plaatse van het kadastrale perceel OSD00-G-152, gelegen op circa 350 meter afstand van het plangebied en windturbine nummer 17 die is geprojecteerd ter plaatse van het kadastrale perceel OSD-G-234 op circa 600 meter afstand van het plangebied.
Ten behoeve van de omgevingsvergunning van het windpark zijn verschillende milieuonderzoeken uitgevoerd. Hieruit is geconcludeerd dat het windparkt voldoet aan de geluidsnormen ter plaatse van de woningen binnen het plangebied en er tevens geen sprake is van slagschaduw. De ontwikkeling van het windpark heeft geen negatieve invloed op het woon- en leefklimaat van het plangebied.
Zonnepark Kabeljauwbeek
In 2020 is door de gemeente Woensdrecht een omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van een zonnepark ter plaats van het windturbinepark Kabeljauwbeek. Een zonnestroominstallatie is als installatie of inrichting niet relevant in het kader van milieuzonering. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ten behoeve van de omgevingsvergunning destijds wel onderzoek gedaan naar de mogelijke hinder van geluid en licht op omliggende gevoelige objecten.
Ten aanzien van geluidhinder vanuit het zonnepark word geadviseerd een minimale afstand van 140 meter aan te houden tot gevoelige objecten, waardoor met zekerheid gesteld kan worden dat geluidoverlast is uitgesloten. Door de aanwezige houtopstanden is vanuit de omliggende woningen geen direct zicht op het zonnepark. Ter plaatse van het plangebied kan dan ook geen hinderlijke reflectie van het zonnepark worden waargenomen.
Industrieterrein BASF
Ten zuiden van het plangebied is ligt het industrieterrein van BASF als onderdeel van het industrieterrein havengebied Antwerpen. BASF is een chemisch productiebedrijf gespecialiseerd in de productie van chemische grondstoffen en halffabricaten ten behoeve van de agrarische sector. Ten aanzien van ladbouwchemicaliënfabrieken wordt in de VNG-brochure een richtafstand van minimaal 1.000 meter ten opzichte van gevoelige functies geadviseerd. Onderhavig plangebied aan de Nieuwe Dijk is gelegen op ruim 1,7 kilometer afstand van het industrieterrein en ligt daarmee buiten de richtafstand.
Conclusie
De voormalige bedrijfswoningen binnen het plangebied blijven behouden als burgerwoningen. Voorliggend wijzigingsplan maakt geen nieuwe gevoelige functies mogelijk.
Het plangebied is niet gelegen binnen de richtafstanden van omliggende bedrijven. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan onevenredige milieuhinder vanuit omliggende bedrijven ter plaatse van het plangebied worden uitgesloten en kan er worden geconcludeerd dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Aangezien de woningen binnen het plangebied al aanwezig zijn, zal voorliggend wijzigingsplan niet leiden tot verdere belemmeringen van omliggende bedrijven.
5.8 Geurhinder Veehouderijen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) betreft een wet waarmee de nationale regels inzake geurhinder ten opzichte van de tot veehouderijen behorende dierenverblijven vastgesteld staan. De Wet geurhinder en veehouderij heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door bedrijven. Indirect heeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt ‘omgekeerde werking’ genoemd. Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen betekent dit dat de volgende aspecten in ogenschouw moeten worden genomen:
- Wordt er een onevenredige inbreuk gemaakt op de mogelijkheden voor bedrijfsontwikkeling van de nabij gelegen veehouderijen?
- Is ter plaatse van het plangebied een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd?
Beoordeling
Inventarisatie veehouderijen
De Kernregistratie Dierverblijven (KRD) bevat informatie uit Gelderland, Limburg, Noord-Brabant en Twente met daarin de omgevingsvergunningen en meldingen van veehouderijbedrijven. Op basis van de webapplicatie van de KRD wordt geconcludeerd dat er in de omgeving van het plangebied drie veehouderijen aanwezig zijn, te weten:
- Hinkelenoorddijk 1 te Ossendrecht (biggen), gelegen op circa 750 meter afstand;
- Havenweg 1 te Ossendrecht (vleesvarkens), gelegen op circa 690 meter afstand; en
- Vijdtpolder 1 te Woensdrecht (melkrundvee), gelegen op circa 1.045 meter afstand.
Figuur 5.4 Uitsnede kaartlaag KRD
Voor de drie veehouderijen in de omgeving van het plangebied geldt dat ter plaatse dieren worden gehouden waarvoor geuremissiefactoren zijn vastgesteld. Bij de ontwikkeling van nieuwe geurgevoelige objecten (zoals woningen) in de nabijheid van deze veehouderijen is een berekening van de te verwachten geurbelasting op het geurgevoelige object in principe noodzakelijk.
Voorliggend wijzigingsplan voorziet hoofdzakelijk in de bestemmingswijziging naar 'Wonen' waarmee de voormalige bedrijfswoningen binnen het plangebied worden omgezet in burgerwoningen. Het wijzigingsplan voorziet niet in de uitbreiding van de woningen of bouw van nieuwe geurgevoelige objecten. De Wgv maakt daarnaast geen onderscheid tussen bedrijfswoningen en burgerwoningen. Dit houdt in dat de bedrijfsuitvoering van veehouderijen niet mag leiden tot onevenredige geurhinder op zowel burgerwoningen als bedrijfswoningen behorende bij een ander bedrijf, dus ook de bedrijfswoningen binnen onderhavig plangebied.
Aangezien de bedrijfswoningen binnen het plangebied legaal aanwezig zijn en de omliggende veehouderijen al rekening dienen te houden met hun geurhinder op de reeds aanwezige woningen, wordt een berekening van de geurhinder vanuit de omliggende veehouderijen niet noodzakelijk geacht.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is in onderstaand figuur een uitsnede van de kaart 'Achtergrondbelasting geur' van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (ODZOB) opgenomen. Op de kaart is de cumulatieve (bij elkaar opgetelde) geurbelasting van alle veehouderijen weergegeven. Op deze kaart is de achtergrondbelasting, veroorzaakt door de aanwezigheid van intensieve veehouderijen, opgenomen in odour units per kubieke meter (ouE/m3). De locatie van het plangebied is gelegen in een niet-concentratiegebied, op basis van onderstaande uitsnede is ter plaatse van het plangebied sprake van een geurbelasting van veehouderijen van 3,5 tot 6,5 ouE/m3. Bij een dergelijke geurbelasting kan er worden gesproken van een redelijk goede kwaliteit van de leefomgeving. Geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van het plangebied geen onevenredige geurbelasting vanuit omliggende veehouderijen wordt verwacht.
Als kanttekening moet wel worden opgemerkt dat de kaart van de ODZOB enkel de geurcontouren weergeeft van veehouderijen die zijn gelegen binnen de provincie Noord-Brabant. Het plangebied is gelegen binnen twee kilometer afstand van de grenzen met de provincie Zeeland en België. In zowel Zeeland als België zijn echter geen veehouderijen aanwezig die binnen twee kilometer afstand van onderhavig plangebied zijn gelegen van onderhavig waarmee deze een effect zouden kunnen hebben op de achtergrondbelasting.
Figuur 5.5 Uitsnede kaart 'Achtergrondbelasting geur' (bron: Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant)
Conclusie
Ten behoeve van de beoogde bestemmingswijziging wordt een berekening van de geurhinder vanuit veehouderijen niet noodzakelijk geacht. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de kaart 'Achtergrondbelasting geur' van de ODZOB geraadpleegd waaruit geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een redelijk goede kwaliteit van de leefomgeving. Ter plaatse van het plangebied wordt geen onevenredige geurhinder van omliggende veehouderijen verwacht. Het aspect geurhinder veehouderijen vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend wijzigingsplan.
5.9 Gezondheid
5.9.1 Endotoxinen toetsingskader 1.0
Naar aanleiding van recente publicaties over mogelijke relaties tussen gezondheidsklachten en de aanwezigheid van veehouderijen is de notitie 'Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxinen toetsingskader 1.0' opgesteld. Op basis van dat toetsingskader kan worden beoordeeld of er sprake is van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten aanzien van varkenshouderijen en pluimveehouderijen. Dit is met name het geval bij omschakeling naar, nieuwvestiging of uitbreiding van dergelijke bedrijven. Voor de omgekeerde werking (realisatie van een kwetsbaar object zoals een woning in de omgeving van een dergelijke veehouderij) kan gebruik worden gemaakt van de afstandsbepaling uit de 'Notitie handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid Endotoxine toetsingskader 1.0’. Op basis daarvan kan worden bepaald of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat met betrekking tot endotoxinen. Bij een situatie waarbij binnen een afstand van 250 meter van het te realiseren kwetsbare object een veehouderij is gelegen, wordt geadviseerd de genoemde afstandsbepaling toe te passen. Als uit de tabel blijkt dat niet voldaan kan worden aan de afstand dan, wordt geadviseerd negatief te besluiten op de ontwikkeling.
Beoordeling en conclusie
Binnen 250 meter afstand van onderhavig plangebied zijn geen veehouderijen aanwezig. Het plangebied is daarnaast niet gelegen binnen een straal van één kilometer rondom een pluimveehouderij. In de omgeving van het plangebied zijn wel twee varkenshouderijen aanwezig, te weten:
- Hinkelnoorddijk 1 te Ossendrecht, gelegen op circa 750 meter afstand; en
- Havensweg 1 te Ossendrecht, gelegen op circa 690 meter afstand.
Met behulp van de afstandsgrafiek is de afstand ten opzichte van gevoelige objecten bepaald om de blootstelling aan endotoxine te beoordelen. Met deze afstanden is het invloedsgebied aangegeven waarbinnen endotoxinen tot een risico voor de volksgezondheid kunnen leiden. Tot op deze afstand wordt de advieswaarde van 30 EU/m3 mogelijk overschreden.
Figuur 5.6 Afstandsgrafiek varkenshouderijen (bron: Bijlage 2, Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid)
Aan de hand van de gegevens van de Kernregistratie Dierverblijven (KRD) kent de varkenshouderij aan de Hinkelnoorddijk 1 een fijnstofemissie van 982,696 kg/jaar. Op basis van de bovenstaande afstandsgrafiek geldt voor deze varkernshouderij een aan te houden afstand tot gevoelige objecten van circa 180 meter. De varkenshouderij aan de Havenweg 1 kent een fijnstofemissie van 307,104 kg/jaar waarvoor op basis van bovenstaande afstandsgrafiek een aan te houden afstand tot gevoelige objecten geldt van circa 130 meter.
Onderhavig plangebied aan de Nieuwe Dijk is niet gelegen binnen de risicocontouren van de omliggende varkenshouderijen. Gesteld kan worden dat ter plaatse van het plangebied de advieswaarde van 30 EU/m3 niet wordt overschreden en derhalve geen gezondheidsrisico's gelden in relatie tot endotoxinen.
5.9.2 Geitenhouderijen
Op basis van het rapport ‘Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (aanvullende studies). Analyse van gezondheidseffecten, risicofactoren en uitstoot van bioaerosolen’ (RIVM, 2017) blijkt dat bewoners binnen een straal van twee kilometer van een geitenhouderij een verhoogde kans hebben op longontsteking.
Beoordeling en conclusie
De dichtstbijzijnde geitenhouderij is gelegen aan de Langeweg 32 te Ossendrecht op een afstand van circa 1,5 kilometer tot het plangebied. Overige geitenhouderijen zijn niet aanwezig binnen een straal van 2 kilometer. In de huidige situatie is reeds een gevoelige functie aanwezig binnen het plangebied. Deze wordt niet uitgebreid, waardoor de bestaande situatie een gegeven is en derhalve aanvaardbaar. Op basis van artikel 2.71 en 3.47 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is omschakeling naar of nieuwvestiging van een geitenhouderij uitgesloten. Eventuele toenemende gezondheidsaspecten vanwege geitenhouderijen zijn derhalve niet van invloed op het ruimtegebruik binnen het plangebied.
5.9.3 Spuitzones
In de vollegronds- en sierteelt ontkomt men niet aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen tegen schimmels, luizen en andere vormen van ongedierte. Kenmerkend voor de land- en tuinbouw zijn de intensieve teeltsystemen met een relatief hoog gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Bij het spuiten van gewasbeschermingsmiddelen komt drift vrij. Drift is een term die gebruikt wordt voor de spuitvloeistof die tijdens de bespuiting buiten het te behandelen gebied terechtkomt als gevolg van wind- en luchtstromen. Drift is hoger bij toepassing in fruitteelt (opwaartse bespuiting) dan bij de akkerbouw en lage bomenteelt, waarbij voornamelijk neerwaarts wordt gespoten.
Bij het wijzigingen van bestemmingen naar 'Wonen' dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening te worden getoetst aan de eisen voor een goed en veilig woon- en leefklimaat op de te wijzigen locatie. De VNG-publicatie geeft voor boomteeltbedrijven een richtafstand van 30 meter. De minimale afstand tussen boomgaarden en nabijgelegen gevoelige objecten is niet wettelijk vastgelegd. Door het ontbreken van wetgeving is, op basis van jurisprudentie van de Raad van State, een vuistregel ontstaan die aangeeft dat een afstand van 50 meter tussen agrarische bedrijven, waarbij gewasbeschermingsmiddelenworden gebruikt en gevoelige functies, niet onredelijk is. Deze 50 meter richtafstand is afkomstig van de open fruitteelt uit de Betuwe en is inmiddels al meer dan 20 jaar oud. Volgens vaste rechtspraak kan gemotiveerd worden afgeweken van de afstand van 50 meter, mits hieraan een goede onderbouwing ten grondslag ligt op basis van specifieke omstandigheden. Deze omstandigheden betreffen onder andere het type gewasbeschermingsmiddel, de spuittechniek, de windrichting, de bladsituatie van de fruitbomen (vol of kaal), gehinderde (beperkt of kort van duur), een windhaag, groenhaag, sloot en dergelijke. Daarnaast kan het zijn dat gepaste maatregelen genomen moeten worden om drift te voorkomen. Verder is het relevant om te melden dat in de tijd van het bepalen van de 50 meter richtafstand veel minder rekening gehouden werd met de toepassing van drift reducerende spuitmethoden en dat de toelatingsprocedure van (schadelijke) gewasbeschermingsmiddelen veel minder streng was. De wet- en regelgeving voor het gebruik van bestrijdingsmiddelen is de laatste jaren flink aangescherpt en deze trend duurt nog steeds voort. Er worden steeds meer en betere driftbeperkende technieken gebruikt en minder schadelijke middelen. De les in de praktijk is dus dat de richtafstand van 50 meter die ooit in de jurisprudentie is opgenomen al lang niet meer in beton gegoten is.
Beoordeling
De locatie aan de Nieuwe Dijk 1-2 te Ossendrecht wordt in de bestaande situatie omringd door agrarische landbouwgronden, waardoor er niet kan worden voldaan aan de VNG-richtafstand van 50 meter. Hierbij wordt echter opgemerkt dat die richtafstand met naame is bedoeld voor gewassen die verticaal bespoten moeten worden, zoals fruitboomgaarden. Grondgewassen worden altijd neerwaarts bespoten, wat de drift (indien deze al bestaat) aanzienlijk beperkt. Op basis van de Basisregistratie Gewaspercelen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), worden de omliggende landbouwgronden gebruikt voor de teelt van onder andere wintertarwe, suikerbieten en aardappelen. In de omgeving van het plangebied komen geen boomgaarden voor en zijn het vooral lage gewassen die geteeld worden in de volle grond of graslanden.
De wet- en regelgeving voor het gebruik van bestrijdingsmiddelen op de landelijke gronden is de laatste jaren flink aangescherpt en deze trend duurt nog steeds voort. Er worden steeds meer en betere driftbeperkende technieken gebruikt en minder schadelijke middelen. Het Activiteitenbesluit milieubeheer stelt daarnaast eisen aan de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen in open teelt. In het besluit staat dat een spuittechniek moet worden toegepast die de drift met ten minste 75% (vanaf 1 januari 2018 verplicht) dan wel 90% reduceert ten opzichte van de vastgestelde referentietechniek. In Nederland wordt daarom doorgaans gebruik gemaakt van driftarme doppen om mogelijke drift die ontstaat bij de bespuiting tot een minimum te beperken. De spuitdruk gecombineerd met het type dop bepaalt de druppelgrootte. Zo geven driftarme doppen meer grove druppels, die minder snel verwaaien. Hiermee worden reductiepercentages van 95% gehaald, afhankelijk van het type dop en de spuitdruk. Deze spuitdoppen worden getest op windsnelheden waaronder geen sprake meer is van een gevaar voor de volksgezondheid (door de Technische Commissie Techniekbeoordeling). Daarbij wordt opgemerkt dat het gebruik van bestrijdingsmiddelen bij een hogere windsnelheid ook een negatief effect heeft op de werking van de te gebruiken bestrijdingsmiddelen waardoor een ondernemer gebaat is bij gebruik bij een lage windsnelheid. De vraag die gesteld kan worden is of de richtafstand van 50 meter, die in het verleden ontstaan is door jurisprudentie, nog wel steeds actueel is.
Het plangebied wordt in de bestaande situatie bijna volledig omringd door bomen, een houtwal en hagen. Gesteld kan worden dat deze groene begrenzingen voor een gedeelte kan fungeren als windhaag ten opzichte van drift welke vanuit de omliggende landbouwgronden kan ontstaan. Om eventuele drift binnen het plangebied verder te beperken, bestaat de mogelijkheid om de groene begrenzing van het plangebied te versterken door het aanleggen van afschermende voorzieningen zoals een (wind)haag.
Conclusie
Gelet op bovenstaande factoren is het voorstelbaar dat het plangebied aan de Nieuwe Dijk 1-2 te Ossendrecht, in relatie tot de omliggende landbouwgronden, geen negatief effect ervaart met betrekking tot drift. Het aspect spuitzones dient hierdoor geen belemmering te vormen voor het omzetten van de huidige bestemming in een woonbestemming.
5.10 Luchtkwaliteit
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Daarnaast is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' aangetast wordt.
Projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit behoeven niet te worden getoetst aan de maximum toegestane grenswaarden. Hieronder vallen onder andere woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen.
Een plan is NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 en NO2.
Beoordeling
Niet in betekenende mate (NIBM)
Voorliggend wijzigingsplan voorziet hoofdzakelijk in de bestemmingswijziging naar 'Wonen'. De reeds bestaande bedrijfswoning wordt daarmee omgezet in een burgerwoning. Gezien de zeer geringe aard en omvang van onderhavige ontwikkeling kan er worden geconcludeerd dat deze 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Met behulp van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) van het RIVM is daartoe bepaald wat de totale concentraties zijn nabij het plangebied (rekenpunten langs de A4 op circa 470 meter ten oosten van het plangebied). De toetsresultaten ter plaatse van de rekenpunten, alsmede de bijbehorende grenswaarden, zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Tabel 5.3 Concentraties NO2, PM10 en PM2,5 nabij het plangebied (bron: cimlk.nl)
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de concentraties van de maatgevende stoffen voor de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied ruim onder de grenswaarden blijven. Derhalve kan er ter plaatse van het plangebied worden gesproken van een goed woon- en leefklimaat in het kader van luchtkwaliteit.
Aan de hand van de Schone lucht Kaarten van het RIVM is de blootstelling aan luchtverontreiniging ter plaatse van het plangebied in kaart gebracht. Ter plaatse van het plangebied worden de grenswaarden voor roet, fijnstof en stikstofdioxide niet overschreden. Er derhalve worden geconcludeerd dat er ten aanzien van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Figuur 5.7 Uitsneden Schone Lucht Kaarten RIVM (bron: Atlas Leefomgeving)
Conclusie
Uit bovenstaande beoordeling blijkt dat de bijdrage van de het plan 'niet in betekende mate' is en derhalve geen nader onderzoek benodigd is. Tevens kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
5.11 Externe Veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie, of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:
- Het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
- Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden over spoor, weg, water en door buisleidingen. Daarnaast kunnen inrichtingen gevaarlijke stoffen opslaan. Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s voor personen ten gevolge van het gebruik van infrastructuur of het uitvoeren van activiteiten waarbij het voornamelijk gaat om de gevaren die de directe omgeving loopt, als er iets mis gaat bij de productie, de behandeling en/of het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Voor de inventarisatie van de risico's als gevolg van gevaarlijke stoffen kan de Nederlandse risicokaart gebruikt worden. Hiervan is hieronder een uitsnede weergegeven.
Figuur 5.8 Uitsnede risicokaart (plangebied is rood omlijnd)
Beoordeling en conclusie
Op basis van de risicokaart zijn er in de directe omgeving (binnen een straal van 200 meter) van het plangebied geen inrichtingen, transportroutes of buisleidingen aanwezig die met betrekking tot externe veiligheid van invloed zijn op het initiatief.
Het plangebied is gelegen op 450 meter afstand van de rijksweg A4. Het PR 10-6 risicocontour van de rijksweg A4 reikt niet tot aan het plangebied. Als gevolg van de stofcategorieën LT1, LT2 en GT3 die over deze transportroute worden vervoerd is het plangebied wel gelegen binnen het invloedsgebied van deze weg.
Voorliggend wijzigingsplan voorziet slechts in de omzetting van voormalige bedrijfswoningen naar burgerwoningen en niet in de ontwikkeling van nieuwe gevoelige functies. Als gevolg van de uitvoering van het wijzigingsplan zal het groepsrisico derhalve niet toenemen.
Doordat het plangebied wel is gelegen binnen het invloedsgebied van de A4 is een beperkte verantwoording van het groepsrisico wel van toepassing, hiervoor wordt aangesloten bij de standaard verantwoording groepsrisico van de gemeente Woensdrecht en het bijbehorende standaardadvies van de Veiligheidsregio. Deze zijn als Bijlage 8 en Bijlage 9 toegevoegd aan voorliggend wijzigingsplan.
Conclusie
Ter plaatse van het plangebied zijn geen plaatsgebonden risicocontouren van inrichtingen, transportroutes of buisleidingen met gevaarlijke stoffen van toepassing. Voorliggend wijzigingsplan voorziet daarnaast niet in de ontwikkeling van nieuwe gevoelige functies waarmee er geen sprake is van een toename van het groepsrisico en een berekening achterwege kan blijven. Als gevolg van het invloedsgebied van de rijksweg A4 wordt er ten behoeve van de beperkte verantwoording van het groepsrisico aangesloten bij de standaard verantwoording groepsrisico van de gemeente Woensdrecht en het bijbehorende standaardadvies van de Veiligheidsregio. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
5.12 M.e.r.-beoordeling
Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Wanneer een activiteit genoemd is bij onderdeel D van de bijlage, maar onder de drempelwaarde blijft is een informele m.e.r.-beoordeling van toepassing.
Beoordeling en conclusie
Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de bestemmingswijziging van een voormalig agrarisch bedrijf naar de bestemming 'Wonen'. Hiermee worden de reeds bestaande bedrijfswoningen wordt omgezet in een burgerwoningen. Gelet op de zeer beperkte aard en omvang van het plan kan deze niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. (zie uitspraak ECLI:NL:RVS:2019:1879).
Daarbij is ook van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is. Een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling (en aanmeldnotitie) behoeft daarom niet te worden uitgevoerd. In voorgaande paragrafen zijn daarnaast verschillende milieuaspecten beoordeeld. Daaruit is gebleken dat dit plan geen negatieve (milieu)effecten ten gevolge heeft.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Inleiding
Dit wijzigingsplan heeft tot doel een adequaat juridisch-planologische regeling te scheppen voor onderhavige ontwikkeling. Bij het opstellen van het wijzigingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten.
Het wijzigingsplan biedt een flexibele, juridische regeling, zonder dat hierdoor de rechtszekerheid van de burger wordt geschaad. Het wijzigingsplan bestaat uit:
- de toelichting;
- de planregels;
- de verbeelding.
De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.
De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.
Hierna wordt inhoudelijk ingegaan op de bestemmingen en de aanduidingen binnen het onderhavige wijzigingsplan.
6.2 Opzet Regels
De indeling van de planregels is als volgt:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
- Hoofdstuk 3 Algemene regels
- Hoofdstuk 4 Overgangsregels
Aangezien het een wijzigingsplan betreft zijn de regels uit het moederplan overgenomen. Verwijzen naar de regels uit het moederplan zou ook mogelijk zijn geweest, maar door het overnemen van de volledige planregels ontstaat een op zichzelf staand leesbaar wijzigingsplan.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het wijzigingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
De bestemming 'Agrarisch' is toegekend aan alle gebieden waar het feitelijke ruimtegebruik agrarisch is en waar geen bijzondere waarden vanuit het oogpunt van landschap, cultuurhistorie of natuur voorkomen. Per bestemmingsvlak is niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan. Binnen de agrarische bestemming zijn enkel agrarische activiteiten toegestaan.
Artikel 4 Wonen
De burgerwoningen in het plangebied zijn bestemd tot 'Wonen'. In alle woningen is de uitoefening van een beroep aan huis in hoofd- en bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep aan huis, met een maximum van 60 m2. Gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en parkeervoorzieningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht. De inhoud van de woningen bedraagt maximaal 750 m3 of in ieder geval niet meer dan op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpwijzigingsplan. De maximale goothoogte van de woning bedraagt 5,5 meter en de maximale bouwhoogte bedraagt 10 meter.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Voor bepaalde grondwerkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist waarbij aangetoond dient te worden (eventuele) archeologische waarden niet aangetast worden.
Hoofdstuk 3 Overige regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 7 Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en bestaande afstanden en maten.
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de in het wijzigingsplan voorkomende algemene aanduidingen die voor het gehele wijzigingsplan gelden.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan afwijking kan worden verleend. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om afwijking te verlenen van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Artikel 11 Algemene procedureregels
In deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een afwijkingsbevoegdheid en/of een wijzigingsbevoegdheid, het stellen van nadere eisen, het verlenen van een omgevingsvergunning.
Artikel 12 Algemeen gebruiksverbod
In dit artikel is bepaald dat het verboden is om de gronden te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals nader is aangeduid in de doeleinden.
Hoofdstuk 4 Overgans- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid; Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet. In het bestemmingsplan wordt op een aantal plaatsen aangegeven dat het moment van ter visie legging leidend is. Het betreft hier legale bebouwing die reeds aanwezig is en waarvoor de bestaande maatvoering op het moment van ter visie legging leidend is.
Artikel 14 Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
6.3 Verbeelding
De verbeelding is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit uit zich met name in de structuur en opmaak van de regels en verbeelding. De verbeelding opgebouwd en gecodeerd volgens IMRO 2012 en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012. Hiermee wordt aangesloten bij de landelijke richtlijn voor het benoemen van de bestemmingen, het bijbehoren kleurgebruik, het gebruik en de vorm van aanduidingen en dergelijken. Op de planverbeelding zijn de volgende onderdelen opgenomen:
- de plangrens;
- de bestemming;
- bouwvlakken;
- maatvoeringsvlakken;
- functie- en bouwaanduidingen;
De gronden gelegen binnen de grens van het plangebied zijn geregeld binnen dit bestemmingsplan. De kleuraanduiding op de planverbeelding geeft aan om welke bestemming het gaat. Het bouwvlak geeft de begrenzing weer waarbinnen gebouwen mogen worden opgericht. De overige aanduidingen geven een specifieke situatie weer, waarvoor in de regels een aparte regeling is opgenomen.
Hoofdstuk 7 Financiële Uitvoerbaarheid
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijke kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
- de bouw van een of meer woningen;
- de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
- de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m2 of met een of meer woningen;
- de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
- de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m2 bedraagt;
- de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2.
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Beoordeling en conclusie
Onderhavige planwijziging omvat een juridische regeling voor het mogelijk maken van het wijzigen van de bestemming. De kosten omvatten de kosten van het opstellen van wijzigingsplan, de sloopkosten en de procedurekosten. Mogelijke planschade is eveneens voor rekening van de initiatiefnemers. Er zijn geen openbare werken gepland. Er zijn ook geen andere omstandigheden bekend die bijzondere kosten met zich meebrengen, noch voor de betreffende initiatiefnemers, noch voor de gemeente. Daarom moet het plan op voorhand financieel-economisch haalbaar worden geacht.
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Omgevingsdialoog
Participatie wordt een belangrijke pijler onder de toekomstige Omgevingswet. Derden (waaronder omwonenden) moeten in een vroegtijdig stadium worden betrokken bij de voorbereiding van beleids- en besluitvorming. Van belang is dat de buurt betrokken wordt bij het planvoornemen. Als initiatiefnemer moet kennis worden genomen van eventuele bezwaren, wensen en belangen van omwonenden.
Middels een brief zijn de bewoners van de Nieuwe Dijk 3 en de Nieuwe Dijk 4 kenbaar gemaakt van onderhavig planvoornemen. Zowel de bewoners van de Nieuwe Dijk 3 als van de Nieuwe Dijk 4 hebben in een reactie kenbaar gemaakt geen bezwaren te hebben tegen de voorgenomen ontwikkeling. De brieven met reacties zijn aan voorliggend wijzigingsplan toegevoegd als Bijlage 10.
8.2 Vooroverleg
In artikel 3.1.1 van het Bro is vastgelegd dat tijdens de voorbereiding van een ruimtelijk plan overleg moet worden gepleegd met instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarbij zijn met name genoemd het waterschappen en diensten van provincie en Rijk. Ten aanzien van bekendmaking van het plan is artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Voorts is in artikel 3.1.6 van het Bro bepaald dat de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg in de toelichting van het plan moeten worden beschreven.
In het kader van het vooroverleg is het concept-wijzigingsplan naar de vooroverlegpartners gestuurd. Vanuit de vooroverlegpartners zijn geen reacties ontvangen die hebben geleid tot aanpassingen van het wijzigingsplan.
8.3 Zienswijzen
Na het wettelijk vooroverleg wordt dit wijzigingsplan gedurende zes weken ter visie gelegd als ontwerpwijzigingsplan. Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid om zienswijzen op het plan in te dienen. De zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft vanaf 22 december 2023 gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.
8.4 Beroep
Na vaststelling wordt het wijzigingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het wijzigingsplan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het wijzigingsplan in werking.
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Lijst van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Werken En Werkzaamheden
Bijlage 2 Werken en werkzaamheden
Bijlage 1 Berekening Economische Onderbouwing Kwaliteitsverbetering
Bijlage 1 Berekening economische onderbouwing kwaliteitsverbetering
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 3 Briefrapportage Herbemonstering Mengmonster Mm04
Bijlage 3 Briefrapportage herbemonstering mengmonster MM04
Bijlage 4 Nader Onderzoek Asbest In Grond En Puin
Bijlage 4 Nader onderzoek asbest in grond en puin
Bijlage 5 Ecologische Quickscan
Bijlage 5 Ecologische quickscan
Bijlage 6 Ecologisch Sporenonderzoek
Bijlage 6 Ecologisch sporenonderzoek
Bijlage 7 Cultuurhistorisch Advies Nieuwe Dijk 1 Te Ossendrecht
Bijlage 7 Cultuurhistorisch advies Nieuwe Dijk 1 te Ossendrecht
Bijlage 8 Standaard Verantwoording Groepsrisico Gemeente Woensdrecht
Bijlage 8 Standaard Verantwoording Groepsrisico gemeente Woensdrecht
Bijlage 9 Standaardadvies Veiligheidsregio
Bijlage 9 Standaardadvies Veiligheidsregio