Spaubeekerstraat ong.
Bestemmingsplan - gemeente Beek
Vastgesteld op 07-02-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Spaubeekerstraat ong. met identificatienummer NL.IMRO.0888.BPSpaubeekstrong18-VA01 van de gemeente Beek;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan huis gebonden bedrijf
het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk, en lichte bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 1 en 2, waarbij de omvang van de activiteiten in een woning en daarbij behorende bijgebouwen zodanig is dat de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd. Hieronder dienen in ieder geval niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel (behoudens beperkte verkoop in het klein in het kader van het uitgeoefende beroep) alsmede prostitutie, seksinrichting en escortbedrijf;
1.4 aan huis gebonden beroep
de uitoefening van een beroep of praktijk op administratief, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning of daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Hieronder dienen in ieder geval niet te worden begrepen de uitoefening van ambachten en detailhandel (behoudens beperkte verkoop in het klein in het kader van het uitgeoefende beroep) alsmede prostitutie, seksinrichting en escortbedrijf. Hierbij kan de functie ook uitgeoefend worden door een ander dan de feitelijke bewoner van het pand;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 aanvullende kwaliteitsverbetering
bestaat uit één of meerdere van de onderstaande componenten:
- architectonische vormgeving van de nieuw op te richten bebouwing;
- opruimen oude gebouwen/verharding;
- herinrichten bouwkavel onder meer met het oog op compact bouwen, de functionaliteit van de bebouwing en het herschikken van de bebouwing;
- het aanbrengen van extra milieureducerende maatregelen op het gebied van geluid, geur, ammoniak, stof of trilling;
1.8 archeologische waarde
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding of in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden gebouwd;
1.11 bed & breakfast
een aan de (bedrijfs)woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt. Onder een bed&breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;
1.12 bestaand
- a. bestaand bij bouwwerken: zoals bestond ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het bestemmingsplan;
- b. bestaand bij gebruik: zoals bestond ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bijgebouw
een gebouw dat in functioneel en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen woning en dat ten dienste staat van deze woning;
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.17 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.19 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.20 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.21 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.22 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, archeologische waarden zijn hieronder begrepen;
1.23 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.24 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.25 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;
1.26 LKM
Limburgs Kwaliteitsmenu;
1.27 natuurlijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, hydrologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
1.28 normale onderhoudswerkzaamheden
werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde;
1.29 omgevingskwaliteit
het samenhangende systeem van water, milieu-, natuur- en landschapskwaliteit;
1.30 peil:
- a. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang, tenzij anders is aangegeven op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'hoogteligging vlak';
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.31 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.32 selectiebesluit:
een archeologisch inhoudelijke afweging na een onderzoeksfase over eventuele archeologische vervolgstappen;
1.33 straatprostitutie:
het zich op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimten bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.34 verbeelding
de verbeelding (digitaal en/of analoog) waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen;
1.35 woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de lengte c.q. de breedte van een bouwwerk:
horizontaal buitenwerks tussen de hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de breedte van een bouwperceel:
tussen de twee zijdelingse bouwperceelgrenzen, gemeten op een afstand van 10 meter uit de bouwperceelsgrens aan de zijde van een weg danwel gemeten in de bouwgrens, indien een bouwgrens staat aangeduid;
2.7 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
de kortste afstand tussen de zijdelings grenzen en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
2.8 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel, een bouwvlak of een ander terrein:
de oppervlakten van alle op een bouwperceel/bouwvlak of een ander terrein gelegen bouwwerken tezamen;
2.9 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis gebonden beroep met een maximaal vloeroppervlak van 35 m2;
- b. voor- en achtertuinen;
een en ander met bijbehorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- 1. de natuurlijke en/of landschappelijke waarden van het gebied;
- 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 3. de milieusituatie;
- 4. de verkeersveiligheid;
- 5. het karakter en/ of de ensemble waarden van panden en elementen met de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 7. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.
Een en ander op basis van een landschappelijke inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, als bedoeld in het LKM, en op het behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap.
- b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering van de landschappelijke en/of stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
- c. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 10.1 van toepassing.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. 3.2 ten aanzien van goothoogte, bouwhoogte, oppervlakten en bebouwingspercentages tot ten hoogste 10%, mits:
- 1. er geen onevenredige aantasting plaats vindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- 2. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
- 3. het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit alsmede cultuurhistorische en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 3.1, meer in het bijzonder:
- a. voor bedrijfsmatige activiteiten;
- b. voor aan huis gebonden beroepen buiten het bouwvlak;
- c. voor aan huis gebonden bedrijven;
- d. in de zin van aanbouwen en bijgebouwen, als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
- e. als opslag-, stort- of bergplaats – al dan niet ten verkoop – van onbruikbare althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden en zulks bovendien geen afgedankte voorwerpen en materialen betreft;
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' (gebied met middelhoge verwachtingswaarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' (gebied met hoge verwachtingswaarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
Onder een strijdig gebruik met de bestemming wordt tenminste verstaan:
- a. het gebruik voor opslag, al dan niet voor de verhuur of de verkoop van machines, voer- of vaartuigen, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- b. het gebruik voor het opslaan, storten of bergen van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gericht gebruik van de grond;
- c. het (laten) gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van een seksinrichting, prostitutie en straatprostitutie;
- d. het (laten) gebruiken van gronden als paardenbak.
7.2 Afstand tot waterlopen
Bestaande watergangen dienen gehandhaafd te worden waarbij aan weerszijden van de watergang een onderhoudstrook van 4 meter in acht dient te worden gehouden.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 geluidzone - industrie 50 dB(A)
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijken
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze planregels omgevingsvergunning kan worden verleend, kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:
- a. het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten, dakhellingen, inhoudsmaten (uitgezonderd woningen), bouwperceelgrensafstanden;
- b. het afwijken van bebouwde oppervlakten met ten hoogste 10%, mits:
- 1. de ontwikkeling moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit; hiertoe moet een landschappelijke inpassingsplan worden overgelegd, waaromtrent advies wordt ingewonnen bij de kwaliteitscommissie zoals bedoeld in het Limburgs Kwaliteitsmenu;
- 2. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
- c. voor het plat afdekken van gebouwen, mits:
- 1. de noodzaak daartoe vanuit bedrijfseconomisch oogpunt is aangetoond;
- 2. het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit alsmede cultuurhistorische- en landschappelijke waarden niet worden aangetast.
- d. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, alsmede religieuze doeleinden zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, monumenten, kapellen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:
- 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m²;
- 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 meter;
- 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 meter;
- 4. de bouwwerken naar aard en afmetingen passen in het plan, met dien verstande, dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 10 meter mag bedragen.
Een en ander met dien verstande dat wanneer het gronden betreft die zijn gelegen binnen de bestemmingen “Leiding - Gas", "Leiding - Hoogspanningsverbinding", "Leiding - Riool", "Leiding - Leidingstrook" en "Leiding - Water" het bepaalde in de desbetreffende artikelen in acht wordt genomen.
- e. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor luchtvaartdoeleinden zoals plaatsmarkeringen, de richtings- en afstandinformatie voor vliegtuigen, de luchtverkeersbeveiliging en metereologische informatie, mits:
- 1. de oppervlakte per gebouw niet meer bedraagt dan 16 m²;
- 2. de goothoogte niet meer bedraagt van 3 meter;
- 3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 20 meter;
- f. geringe afwijkingen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
- g. het in gering mate afwijken van een bestemmingsgrens, van het profiel van de weg, alsmede de vorm van bouwvlakken, voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
- h. het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15 meter voor antennes voor privé-gebruik en niet meer dan 30 meter voor antennes voor gemeenschappelijk gebruik.
9.2 Afwegingskader
Een in 9.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de milieusituatie;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 5. de sociale veiligheid;
- 6. de externe veiligheid.
Artikel 10 Algemene Procedureregels
10.1 Nadere eisen
Bij het stellen van nadere eisen dient bij de voorbereiding van het betreffende besluit de volgende procedure te worden gevolgd:
- 1. Het ontwerp van het besluit met bijbehorende stukken ligt gedurende drie weken ter inzage.
- 2. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren in een of meer in de gemeente verspreid wordende dag- en/of nieuwsbladen bekend.
- 3. In het voorkomende geval wordt tevens de aanvrager van de omgevingsvergunning, naar aanleiding waarvan de nadere eisen worden gesteld, tevoren in kennis gesteld van de terinzagelegging.
- 4. De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit in te dienen bij burgemeester en wethouders.
- 5. Burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk een beslissing. De beslissing is, als tegen het ontwerpbesluit zienswijzen zijn ingediend, gemotiveerd.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Andere wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Spaubeekerstraat ong. van de gemeente Beek.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Bij de gemeente Beek is het verzoek binnengekomen om één woning te realiseren aan de Spaubeekerstraat ong. te Neerbeek op het perceel kadastraal bekend, gemeente Beek, sectie I, nr. 930 te Neerbeek. De realisatie van een woning is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied Beek 2011”. Op deze locatie rust namelijk een agrarische bestemming, waarbij het binnen de bebouwingsvoorschriften niet mogelijk is om een woning te realiseren. Daarnaast is deze locatie gelegen binnen de geluidzone behorende bij het industrieterrein Chemelot, waarbinnen geen nieuwe woningen mogen worden opgericht en binnen het bodembeschermingsgebied waar geen bebouwing mag plaatsvinden waarmee de kwaliteit van de bodem en de waarden daarvan onevenredig worden verminderd. Ten behoeven van dit planvoornemen moet derhalve het bestemmingsplan herzien worden. Middels onderhavig bestemmingsplan wordt dit planvoornemen mogelijk gemaakt.
De gemeente Beek heeft aangegeven in principe bereid te zijn medewerking te verlenen aan de realisatie van één woning aan de Spaubeekerstraat ong. te Neerbeek (per brief d.d. 3 augustus 2017). De gemeente heeft hierbij aangegeven dat een bestemmingsplanherziening dient plaats te vinden en hierbij een procedure hogere grenswaarde gevolgd dient te worden voor industrielawaai en wegverkeerslawaai. Tevens dient het gedeelte achter de toekomstige woonbestemming met bijgebouwenvlak de agrarische bestemming te behouden. Eveneens dient verantwoord te worden dat voldaan wordt aan het woningbouwbeleid. Hierover zijn door de gemeente nadere afspraken gemaakt met de initiatiefnemer.
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
Het plangebied is gelegen in Neerbeek. Het plangebied is gesitueerd tussen Spaubeekerstraat 20 en Spaubeekerstraat 26. Het betreffende perceel is kadastraal bekend als gemeente Beek, sectie I, nummer 930.
Luchtfoto plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied Beek 2011”, dat door de raad is vastgesteld op 7 juli 2011. Het plangebied is gelegen binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap tevens kernrandzone' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'. Tevens rusten er de gebiedsaanduidingen 'geluidzone - industrie 45 - 50 dB(A)' en 'milieuzone - bodembeschermingsgebied'.
Uitsnede vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Beek 2011"
Binnen de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap tevens kernrandzone' zijn de gronden volgens artikel 5.1 bestemd voor:
- a. het behoud en/of herstel van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden, zijnde de kernkwaliteiten van Nationaal Landschap, zoals deze tot uitdrukking komen in de vorm van de openheid van de plateaugebieden, de kleinschaligheid van dorpsranden (met o.a. hoogstamboomgaarden), hellingen, beekdalen en droogdalen;
- b. de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
- c. hobbymatig agrarisch gebruik;
- d. extensieve dagrecreatie;
- e. behoud van landschappelijke elementen, zoals bomenrijen, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van natuur - waardevol landschapselement"
- f. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
- g. openbaar nutsvoorzieningen.
Een en ander met bijbehorende voorzieningen.
Binnen deze bestemming kunnen geen hoofdgebouwen en/of bijgebouwen worden opgericht, enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Tevens is het gebruik voor woondoeleinden niet toegestaan. Derhalve kan een woning op deze locatie in het vigerende bestemmingsplan niet worden opgericht.
De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' zijn gericht op het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden. Binnen deze bestemmingen mag niet worden gebouwd. Dit is niet van toepassing indien:
- a. indien de bodemverstorende ingreep een gebied beslaat kleiner dan 2.500 m2;
- b. gebouwen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en waarbij de onderbouw van het gebouw ook niet dieper reikt dan de bestaande onderbouw;
- c. bouwprojecten waarvoor een reguliere bouwvergunning is verleend en waarbij een rapport is overlegd waarin de archeologisch waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld;
- d. gronden die zijn vrijgegeven door middel van een door het bevoegd gezag genomen negatief selectiebesluit.
De gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie 45 - 50 dB(A)' is gericht op de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte voor industrie. Op deze gronden mogen geen nieuwe woningen, dan wel nieuwe andere geluidgevoelige bebouwing worden opgericht. Burgemeester en wethouders kunnen deze aanduiding wijzigen in die zin dat de zone wordt aangepast indien daartoe als gevolg van wijziging in gebruik, bedrijfsvoering, regelgeving of vergunningverlening aanleiding bestaat.
De gebiedsaanduiding 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' is gericht op de bescherming van de kwaliteit van de bodem en het grondwater en de waarden daarvan. Op deze gronden mag geen bebouwing plaatsvinden waarmee de kwaliteit van de bodem en de waarden daarvan onevenredig wordt verminderd.
Op basis van het toegestane gebruik en bouwmogelijkheden van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap tevens kernrandzone' is de realisatie van een woning niet toegestaan aangezien er geen gebouwen mogen worden gerealiseerd en het gebruik als wonen als zodanig niet benoemd is in de bestemmingsomschrijving. Daarnaast is deze locatie gelegen binnen de geluidzone behorende bij het industrieterrein Chemelot, waarbinnen geen nieuwe woningen mogen worden opgericht. Ten slotte mag binnen het bodembeschermingsgebied geen bebouwing plaatsvinden waarmee de kwaliteit van de bodem en de waarden daarvan onevenredig worden verminderd.
1.4 Bestemmingsplanherziening
Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van een nieuwe woning aan de Spaubeekerstraat ong. gerealiseerd op een open plek binnen een bebouwingslint en naast de wijk Beijensweide. Door deze ligging kan worden geconcludeerd dat er feitelijk sprake is van een afronding en versterking van het huidige bebouwingslint. Hiervoor wordt de bestemming binnen het plangebied gewijzigd in de bestemming ‘Wonen’. Bij de voorschriften van deze bestemming wordt aangesloten bij de voorschriften van de bestemming 'Wonen' uit het bestemmingsplan “Buitengebied Beek 2011”. Binnen deze bestemming wordt een bouwvlak opgenomen waarbinnen de nieuwe woning gesitueerd moet worden. Tevens wordt de aanduiding bijgebouwen opgenomen ten behoeve van de realisatie van bijgebouwen. Deze aanduiding wordt daarbij afgestemd op de ruimtelijke situatie. De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' en de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' en 'geluidzone - industrie 45 - 50 dB(A)' blijven gehandhaafd. De verbeelding en regels behorende bij deze toelichting zijn opgesteld volgens de opzet en inhoud van de onderliggende vigerende bestemmingsplannen.
1.5 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken: In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plangebied en de aanwezige functies in het gebied gegeven. In hoofdstuk 3 worden de relevante visies beschreven die er op de verschillende bestuursniveaus zijn ten aanzien van het plangebied (Beleidskader). In hoofdstuk 4 wordt aangegeven welke uitgangspunten en randvoorwaarden er voor het planvoornemen gelden. Hoofdstuk 5 gaat in op de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
2.1 Inleiding
Om een beeld te krijgen van de omgeving van het plangebied wordt eerst een gebiedsbeschrijving van Neerbeek en met name van de directe omgeving van het plangebied gegeven. Dit wordt gedaan aan de hand van de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke structuur en functionele structuur.
2.2 Ontstaansgeschiedenis
In de periode voor de aanleg van de Rijksweg Maastricht-Sittard-Roermond, maakte Neerbeek deel uit van een reeks lintdorpen tussen de steden Maastricht en Sittard. De (momenteel in het dorp overkluisde) Keutelbeek, waarlangs ook Beek is gelegen, was een belangrijke voorwaarde voor de vestiging van de eerste bewoners. In die tijd vormden de huidige Spaubeekerstraat en Neerbeekerstraat de belangrijkste (globaal noord/zuidgerichte) verbindingsroute door Neerbeek. In oost-west richting was met name de verbinding met Spaubeek (eveneens Spaubeekerstraat) van belang. Door de specifieke gekromde ligging van beide straten ontstond ook bebouwing aan de tussenverbinding Keulsteeg. Rond deze straten ligt momenteel het oudste deel van Neerbeek, met bebouwing veelal daterend uit de negentiende en het begin van de twintigste eeuw, soms aaneengesloten, soms iets verder uit elkaar gelegen. Neerbeek was destijds nog hoofdzakelijk agrarisch. Enkele van de agrarische bedrijven uit die tijd functioneren nog als zodanig. De langgerekte lintvorm is in de bestaande bebouwing nog goed herkenbaar. Een deel van het oude Neerbeek is in de loop der jaren verdwenen. Neerbeek reikte als lintdorp vroeger tot het tegenwoordige Geleen-Zuid. Door de aanleg van de autosnelweg A76 en de ontwikkeling van Geleen-Zuid is een groot deel van het oorspronkelijke lintdorp Neerbeek verdwenen.
Neerbeek 1923 (topografische militaire kaart, Kadaster)
Door de aanleg van de Rijksweg (Prins Mauritslaan) in de eerste helft van de negentiende eeuw verandert er in Neerbeek in eerste instantie nauwelijks iets. De afstand tussen de bestaande kern en de Rijksweg is relatief groot. Hier ontstaat dan ook nog geen bebouwing.
Tot in het begin van de twintigste eeuw blijft de situatie op wat sporadische invullingen na vrijwel ongewijzigd. Na ingebruikstelling van de staatsmijn Maurits in 1926 begint de ontwikkeling enigszins op gang te komen. De behoefte aan woningen voor de werknemers wordt in de Westelijke Mijnstreek steeds groter. Desondanks is de omvang van het aantal woningen, specifiek voor de mijnwerkersbevolking in Neerbeek gering. De bouwactiviteiten vinden vanaf de wederopbouwperiode met name in noordwestelijke richting plaats. De Aldenhofstraat wordt de belangrijkste verbinding richting Rijksweg. Rondom de kerk ontstaat na verloop van tijd een klein centrum met een aantal voorzieningen. In de wederopbouwperiode wordt in de omgeving van de kerk verder gebouwd, met name in zuidelijke richting. De kern groeit in de jaren zestig en zeventig door (richting rijksweg), waar een voorlopige grens wordt getrokken.
De woonkern heeft intussen een voldoende omvang bereikt om bijbehorende functies, zoals een school, mogelijk te maken. Nieuwe bebouwing is dan alleen nog mogelijk in zuidelijke en noordelijke richting. In zuidelijke richting is in de tweede helft van de jaren tachtig van de vorige eeuw het woongebied Langweide ontstaan. Begin jaren negentig is woningbouw gepleegd aan de noordzijde van de kern, in het woongebied Aldenhof. De uitbreiding hiervan (Aldenhof II) is het begin van deze eeuw voltooid. Daarnaast heeft er vanaf eind jaren negentig van de vorige eeuw een inbreiding plaatsgevonden in het gebied Neerbeekerhof. In de jaren 2000 is een brede school en een tiental woningen aan de Beijensweide gerealiseerd. Middels onderhavig planvoornemen wordt één woning gerealiseerd in zuidelijke richting op een open plek binnen een bebouwingslint.
2.3 Ruimtelijke Structuur
In de stedenbouwkundige structuur van de kern Neerbeek zijn de historische ontwikkeling en de verschillende bouwperiodes goed herkenbaar. In het oostelijk deel van het dorp heeft de ligging van de Keutelbeek vorm gegeven aan het historisch gegroeide wegenpatroon. De oorspronkelijke bebouwing concentreert zich overwegend aan de Laurentiusstraat, de Spaubeekerstraat en de Neerbeekerstraat. De dalrichting is globaal zuid/noord. De hoofdwegen volgen deze richting. De Spaubeekerstraat vormt de verbinding met het dorp Spaubeek in oostelijke richting. De bebouwing langs deze wegen bestaat uit klassieke Limburgse u-vormige of carrévormige boerderijen, met plaatselijk open plekken tussen de bebouwing. Deze plekken worden in de latere periodes ingevuld, waardoor een gevarieerd beeld ontstaat.
Streetview Spaubeekerstraat
Streetview Spaubeekerstraat
2.4 Functionele Structuur
De kern Neerbeek bestaat grotendeels uit woningen (met enkele aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven), hier en daar afgewisseld met een afwijkende functie zoals (agrarische) bedrijven, maatschappelijke voorzieningen en horecagelegenheden. Het voorzieningenniveau is beperkt en de inwoners zijn aangewezen op de voorzieningen in Beek en Geleen.
Wonen
De bebouwing in Neerbeek heeft overwegend een woonfunctie. In de kern komen voornamelijk grondgebonden woningen voor, zowel vrijstaand, half-vrijstaand als geschakeld. De nadruk ligt in Neerbeek op twee-onder-één-kapwoningen.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden in het kort de voornaamste zaken uit het voor het plangebied relevante Rijks-, nationale en provinciale beleid weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:
- de veranderende behoefte aan wonen en werken;
- de mobiliteit van personen;
- economische positie tussen de tien meest concurrerende landen vasthouden
- voornamelijk in de sectoren logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw;
- de bijzondere waarden (compacte steden omringd door open en natuurrijk landelijk gebied, cultuurhistorie en natuur) koesteren en versterken;
- waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater in verband met de klimaatverandering en stedelijke ontwikkeling;
- aandeel duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie moet worden vergroot;
- deregulering.
Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt om een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.
De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.
Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en verladers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:
- 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- 2. Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Rijk benoemt voorts 13 nationale belangen. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.
Conclusie
Bij onderhavig planvoornemen is geen sprake van strijdigheden met de belangen die voortvloeien uit de SVIR.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, ook wel het Barro genoemd, is met de aanvulling op 1 oktober 2012, volledig in werking getreden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen.
Dit betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich daarbij primair richt tot de gemeenten. Daarnaast kan het Barro aan de gemeenten opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren. De volgende onderwerpen uit het Barro moeten worden vertaald in bestemmingsplannen:
- Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- Kustfundament;
- Grote Rivieren, Waddenzee en Waddengebied;
- Defensie;
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waard;
- Rijksvaarwegen;
- Hoofdwegen en spoorwegen;
- Elektriciteitsvoorzieningen;
- EHS;
- Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- Uitbreidingsruimte van het IJsselmeer.
Met het inwerkingtreding van het Barro heeft er ook een wijziging plaatsgevonden van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Bro is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen een verantwoording te bevatten aan de hand van de zogenoemde 'Ladder voor duurzame verstedelijking', die is vastgelegd in artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Dit afwegingskader verplicht overheden tot het maken van een zorgvuldige ruimtelijke afweging bij het mogelijk maken van nieuwe stedelijke ontwikkelingen in een bestemmingsplan. Het doel is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik en daarmee het voorkomen van (onaanvaardbare) leegstand en onnodig 'bouwen in de wei'. De Ladder is daarmee een belangrijk instrument voor een goede ruimtelijke ordening.
Een toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet gezien het voorgaande een beschrijving bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Hieronder volgt een toetsing van onderhavig planvoornemen aan de nieuwe Ladder.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Ladder-onderbouwing is verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Voordat getoetst wordt of een voorziene ontwikkeling 'nieuw' is, dient te worden getoetst of onderhavige ontwikkeling kan worden aangemerkt als een 'stedelijke' ontwikkeling. In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. In de literatuur wordt er bij voorziene ontwikkelingen met betrekking tot woningbouw zelfs gesproken over een daadwerkelijke ondergrens. Volgens vaste jurisprudentie is het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd twaalf (ABRvS 22-07-2015, ECLI:NL:RVS:2015:2329, r.o. 6.3). In casu is er sprake van de realisatie van één woning. Onderhavige ontwikkeling is dus geen stedelijke ontwikkeling gelet op de jurisprudentie. De Ladder-onderbouwing is derhalve geen vereiste. Daarmee is echter niet gezegd dat de aspecten die samenhangen met voornoemde Ladder in het geheel niet aan de orde zijn. In het kader van de uitvoerbaarheid van het plan zijn ze namelijk wel degelijk van belang. Op de relatie tussen het planvoornemen en het (regionaal afgestemde) woningbouwbeleid wordt in paragraaf 3.4 en 3.5 nader ingegaan.
3.2.4 Nota Belvedère
Neerbeek is gelegen in het Belvedère gebied 'Heuvelland'. Het Heuvelland behoort tot het lössontginningenlandschap. De fysieke dragers van het landschap zijn de plateaus met grote open akkercomplexen of velden uit de Middeleeuwen, de beboste steile plateauranden en de relatief besloten dalen. Kenmerkende landschapselementen zijn landgoederen en buitenplaatsen, holle wegen, paden die dwars over de landbouwgronden lopen, graften, hoogstamboomgaarden en dergelijke, maar ook agrarische nederzettingspatronen, geconcentreerd in dorpen met lineair en verspreid voorkomende solitaire bebouwing, waarvan circa twintig beschermde dorpsgezichten. In de gemeente Beek zijn echter geen beschermde dorpsgezichten gelegen. De cultuurhistorische identiteit van het Heuvelland dient behouden te blijven maar ook verder te worden ontwikkeld.
3.2.5 Nationaal Waterplan 2016-2021
Het Nationaal Waterplan (NWP) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Het kabinet actualiseert het waterbeleid op een aantal terreinen.
- Het beleid met betrekking tot waterveiligheid en zoetwater is met de vastgestelde deltabeslissingen in 2014 fundamenteel veranderd. Het rijksbeleid dat voortvloeit uit de voorstellen voor deze deltabeslissingen, is in 2014 met een tussentijdse wijziging verankerd in het Nationaal Waterplan 2009-2015 en opgenomen in dit nieuwe Nationaal Waterplan voor de periode 2016–2021.
- Het kabinet heeft de afgelopen jaren over verschillende beleidsterreinen afspraken gemaakt die raakvlakken hebben met water, zoals afspraken over energie (Energieakkoord), natuur (Natuurvisie), internationale inzet en vernieuwde bestuurlijke verhoudingen (onder meer Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, Bestuursakkoord Water en Deltaprogramma). Deze afspraken zijn verwerkt in dit Nationaal Waterplan. De betreffende beleidsdocumenten blijven van kracht.
- Met de vaststelling van dit NWP voldoet Nederland tevens aan de Europese eisen om actuele plannen en maatregelenprogramma’s op te stellen volgens de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico’s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM).
Conform het wetsvoorstel Omgevingswet heeft het kabinet het voornemen om r een integrale visie op het beleid voor de fysieke leefomgeving te ontwikkelen: de Nationale Omgevingsvisie. Dit NWP is daar een belangrijke bouwsteen voor. De Nationale Omgevingsvisie wordt een samenhangende visie op strategisch niveau.
In dit nieuwe NWP komt een aantal onderwerpen uit het vorige NWP niet terug. Alleen de onderwerpen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) als rijksbelang zijn aangemerkt, staan in dit NWP. Gedecentraliseerde onderwerpen komen niet meer aan de orde: de gebiedsgerichte regionale uitwerkingen, het onderwerp wateroverlast en diverse gebruiksfuncties zoals recreatie(vaart). Ook de relatie tussen bodemdaling en waterhuishouding komt in dit NWP niet aan de orde. In de aanloop naar de Nationale Omgevingsvisie zal het Rijk een gezamenlijk proces van co-creatie starten met andere overheden en stakeholders, om te bezien welke nieuwe beleidsuitdagingen er zijn. Daarbij kunnen deze onderwerpen wel aan de orde komen.
Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk de volgende principes:
- Integraal waterbeheer. Het kabinet houdt vast aan een integrale aanpak van de wateropgaven, door opgaven op het gebied van waterkwantiteit (waterveiligheid en wateroverlast), waterkwaliteit en gebruik van (zoet)water in natte en droge situaties in samenhang te beschouwen.
- Afwenteling voorkomen. Het kabinet wil voorkomen dat waterkwantiteits- en waterkwaliteitsproblemen worden afgewenteld in de ruimte en de tijd, zoals het afwentelen van bovenstrooms veroorzaakte waterkwaliteitsproblemen op benedenstrooms gelegen wateren. Om afwenteling te voorkomen, maken beheerders onderling afspraken over acceptabele hoeveelheden en de kwaliteit van het te ontvangen water. Om afwenteling te voorkomen gelden ook de volgende tritsen:
- 1. Vasthouden-bergen-afvoeren. Op basis van deze trits wordt water zo lang mogelijk vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater, om wateroverlast en overstromingen te voorkomen en in droge periodes zo lang mogelijk te beschikken over gebiedseigen water. Zo nodig wordt water tijdelijk geborgen. Als vasthouden en bergen niet meer mogelijk zijn, wordt het water afgevoerd naar elders. Deze trits voorkomt afwenteling van het regionale watersysteem naar het hoofdwatersysteem. Rijkswaterstaat maakt op basis van deze trits afspraken met regionale beheerders over afvoer van water uit het regionale watersysteem naar het hoofdwatersysteem.
- 2. Schoonhouden-scheiden-schoonmaken. Bij deze trits gaat het er in de eerste plaats om het water zo schoon mogelijk te houden. In de tweede plaats blijven schoon en vuil water zo veel mogelijk gescheiden. Als laatste, wanneer schoon houden en scheiden niet meer mogelijk zijn, kan het schoonmaken van verontreinigd water aan de orde zijn (preventieladder Beleidsnota Drinkwater).
- Ruimte en water verbinden. Bij de aanpak van wateropgaven en de uitvoering van maatregelen vindt vooraf afstemming plaats met de andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied. Het doel is dat de scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of elkaar versterken. Met deze aanpak is het vaak mogelijk het waterbeheer te verbeteren en tegelijk de economie en de leefomgeving te versterken tegen lagere kosten.
3.2.6 Conclusie Rijksbeleid
Met de realisatie van één woning aan de Spaubeekerstraat te Neerbeek op een open plek binnen een bebouwingslint en naast een woonwijk, zijn geen van de voorgenoemde rijksbelangen van toepassing. Geconcludeerd kan worden dat gezien de aard en de kleinschalige omvang van deze ontwikkeling het planvoornemen geen invloed heeft op de gestelde doelen van het Rijk.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014
Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL 2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet) en het Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer). In het POL 2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij de aanpak van de rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren.
In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering. De belangrijke principes in het Limburgse omgevingsbeleid zijn:
- 1. Kwaliteit staat centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
- 2. Uitnodigen staat centraal. Dat gaat over de manier waarop de provincie, samen met de partners, dat voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren.
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en een sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden. In het bebouwd gebied gaat het om de zones “bedrijventerrein”, “stedelijk centrum” en “overig bebouwd gebied” en in het landelijk gebied gaat het om de “goudgroene natuurzone”, de “zilvergroene natuurzone”, de “bronsgroene landschapszone” en het “buitengebied”. Voor het plangebied is bezien welk gebiedstype van toepassing is.
Locatie plangebied
Het plangebied is gelegen in het bebouwd gebied en ligt in de zone “overig bebouwd gebied”. Dit zijn gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. Het accent ligt hier op de transformatie van de regionale woningvoorraad, de bereikbaarheid, de balans voorzieningen en detailhandel, stedelijk groen en water en kwaliteit leefomgeving.
In de visie op Zuid-Limburg zijn de belangrijkste uitgangspunten voor wonen: werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad door kwaliteitsverbetering, herstructurering (transformatieopgave zorgvastgoed en huursector) en waar nodig sloop en nieuwkomers (waaronder arbeidsmigranten). Maar ook het terugdringen van nog niet gerealiseerde plannen die niet bijdragen aan de beoogde vernieuwing.
Uitgangspunt daarbij is om voor Zuid-Limburg stapsgewijs vóór 2018 alle plancapaciteit op uitleglocaties te laten vervallen en de totale plancapaciteit terug te brengen tot de werkelijke transformatieopgave. In een gezamenlijk door de Zuid-Limburgse gemeenten overeengekomen structuurvisie voor Wonen wordt de detaillering bepaald, zoveel mogelijk gedifferentieerd naar segment en doelgroepen en gebaseerd op de kwalitatieve woonmilieubenadering. In de regionale structuurvisie Wonen Zuid-Limburg worden de keuzes verder uitgewerkt die op regionale schaal noodzakelijk zijn. Met het planvoornemen is sprake van een ontwikkeling die past binnen het stedelijk gebied. Van belang is dat aangesloten wordt bij het accent voor de transformatie van de regionale woningvoorraad. In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op het provinciale en regionale woonbeleid en de wijze waarop het planvoornemen hierbinnen past.
Uitsnede POL kaart 2014
Het plangebied is eveneens gelegen in het Nationaal Landschap Zuid Limburg. Ook de ruimtelijke relaties tussen het Nationaal Landschap, het aangrenzende stedelijke gebied en het Maasdal dienen hierbij versterkt te worden. Met name in de regio's Parkstad Limburg en de Westelijke Mijnstreek biedt de transformatieopgave op het gebied van wonen een uitgelezen kans om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren en landschappelijke structuren te herstellen. In de Westelijke Mijnstreek ligt de ontwerpopgave in de overgang tussen het Nationaal Landschap en het Maasdal.
Het unieke karakter van het Nationaal Landschap dient hersteld, onderhouden en doorontwikkeld te worden. Daarbij ligt de focus op tien kernwaarden in het centrale deel van het gebied, het beschermingsgebied Nationaal Landschap. Het omgevingsbeleid is er op gericht om de (huidige) landschappelijke kernkwaliteiten als onderdeel van de kernwaarden van het Nationaal Landschap te behouden, te beheren, te ontwikkelen en te beleven. Ontwikkelingen binnen de ruimte die het beleid voor de verschillende thema's biedt zijn mogelijk mits de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden ('ja-mits').
In de Omgevingsverordening is een motiveringsplicht opgenomen die gemeenten vraagt om voor onderdelen van het beschermingsgebied aan te geven hoe met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten in het betreffende gebied is omgegaan. In casu ligt het plangebied in het Nationaal Landschap en zal deze motivering moeten worden aangereikt.
3.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014
Met het vaststellen van het provinciaal omgevingsplan is ook de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld. Op basis van de omgevingsverordening blijkt dat het volkshuisvestingsbeleid strikter is geworden. In het kader van dynamisch voorraadbeheer is er nog slechts ruimte voor nieuwe toevoegingen aan de woningvoorraad als deze echt kwaliteit toevoegen én samengaan met het schrappen van slechte voorraad. Ten aanzien van de woningtoevoegingen is in de Omgevingsverordening Limburg 2014 opgenomen dat er in Zuid-Limburg géén nieuwe woningen mogen worden toegevoegd, tenzij deze passen in de bijbehorende beleidsregel kwaliteitscriteria.
In de beleidsregel ligt vast dat woningbouwplannen dienen te voldoen aan ten minste 4 van de 6 kwaliteitscriteria, te weten:
- 1. Inbreidingslocatie: De locatie is weliswaar formeel gelegen in het bestemmingsplan "Buitengebied Beek 2011", maar is gelegen binnen een bebouwingslint en naast de wijk Beijensweide. De beoogde bouwkavel sluit qua ligging aan bij de bebouwing in de omgeving. Door deze ligging kan worden geconcludeerd dat er feitelijk geen sprake is van een uitbreiding buiten bestaande woongebieden, maar een afronding en versterking van het bebouwingslint.
- 2. Versterking woonmilieu: Er vindt een versterking plaats van het woonmilieu. Met dit plan wordt een woning in het duurdere segment toegevoegd.
- 3. Kansrijke woningmarktsegmenten: Toevoegingen van (luxere) koopwoningen zijn gewenst. Dit zijn kansrijke marktsegmenten waar vraag naar is. Het plan voldoet aan dit criterium aangezien een (luxere) koopwoning wordt gerealiseerd.
- 4. Regionale woningbouwprogrammering: Het bouwplan is toegevoegd in de regionale woningbouwprogrammering.
- 5. Binnenstedelijk revitaliserings- of herstructureringsproject: Er is geen sprake van een revitaliserings- of herstructureringsproject.
- 6. Schrappen bestaande harde plancapaciteit ('papieren uitruil'): Er wordt geen bestaande harde plancapaciteit geschrapt.
Gelet op het voorgaande wordt met onderhavig planvoornemen aan 4 van de 6 kwaliteitscriteria voldaan en past het plan derhalve binnen de Omgevingsverordening Limburg 2014.
3.3.3 Conclusie provinciaal beleid
Gelet op het voorgaande past het planvoornemen binnen het provinciaal beleid. Er wordt namelijk één luxere koopwoning gerealiseerd op een open plek binnen een bebouwingslint. Deze locatie is gegelegen binnen bebouwd gebied. Het betreft een inbreidingslocatie. Hieruit kan geconcludeerd worden dat voldaan wordt aan alle voorwaarden die binnen het provinciaal beleid worden gesteld.
3.4 Regionaal Beleid
3.4.1 Regiovisie Westelijke Mijnstreek
In juni 2009 is de Regiovisie Westelijke Mijnstreek vastgesteld. De Westelijke Mijnstreek is een samenwerkingsverband van de Provincie Limburg en de gemeenten Beek, Schinnen, Sittard-Geleen en Stein. De samenwerking is gericht op innovatie, duurzaamheid en kwaliteit.
In de Regiovisie zijn de kansen en bedreigingen voor de Westelijke Mijnstreek aangegeven en zijn speerpunten geformuleerd ten aanzien van innovatieve bedrijvigheid, de transformatie van de woningvoorraad, de sportzone en voor het landschap. Deze speerpunten zijn verder uitgewerkt in de uitvoeringsagenda. Voor Neerbeek zijn geen specifieke projecten van belang. Wel vinden de verdere ontwikkeling van de Chemelot campus en de verbreding van de A2 op enige afstand van het plangebied plaats. Deze ontwikkelingen hebben geen invloed op de realisatie van de woning aan Spaubeekerstraat ong. te Neerbeek.
3.4.2 Woonmilieuvisie Westelijke Mijnstreek
Door de gemeenten in de regio (Beek, Schinnen, Sittard-Geleen en Stein) is in mei 2008 de regionale Woonmilieuvisie Westelijke Mijnstreek vastgesteld. Deze visie formuleert het woonbeleid voor de periode tot aan de jaren 2020 – 2030. Dit wordt gedaan voor de Westelijke Mijnstreek als geheel en voor 5 verschillende woonmilieus. Dit zijn:
- Centrum stedelijk wonen;
- Stedelijk wonen;
- Suburbaan wonen;
- Dorps wonen;
- Landelijk wonen.
Voor Neerbeek geldt het woonmilieu 'Suburbaan wonen'. Het suburbaan wonen ligt dicht bij de industrie, staan los van de stad en hebben eigen voorzieningen. Vaak is er een klein centrum, meestal de oude dorpskern. Het is ruim en groen wonen. Hoogbouw komt nauwelijks voor. Suburbaan wonen zit (letterlijk) tussen stad en platteland in. De woningdichtheid is, zoals vermeld, aanmerkelijk lager dan bij het ‘stedelijk wonen’. Deze woonmilieus onderscheiden zich van het ‘dorps wonen’ vanwege het feit dat deze woonmilieus in de afgelopen jaren sterk gegroeid zijn; de wijken zijn groter, hebben meer voorzieningen en kennen minder sterke sociale verbanden.
De visie is een richtinggevend kader per woonmilieu. Het belangrijkste beleidsuitgangspunt uit de Woonmilieuvisie is één erbij, één eraf. De kwalitatieve doorvertaling van de visie naar de plannen en mogelijkheden binnen de woonmilieus zal worden vertaald in de sectorale structuurvisie Wonen.
3.4.3 Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg
Op 20 oktober 2016 is de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg vastgesteld door de gemeenteraad van Beek. Deze visie verwoordt de gezamenlijke aanpak van de Zuid-Limburgse gemeenten om te komen tot een excellent woon- en leefklimaat in Zuid-Limburg door een goed functionerende woningmarkt met aantrekkelijke, elkaar aanvullende woonmilieus. De driedelige opgave die de structuurvisie bevat is:
- het verdunnen van de bestaande voorraad waar sprake is van een overschot;
- het terugdringen van de (ongewenste) planvoorraad tot het niveau van de transformatieopgave en;
- het toevoegen van woonproducten waar een tekort aan is, passend binnen de uitgangspunten van de structuurvisie.
Om invulling te kunnen geven aan deze opgaven zijn een dertiental beleidafspraken gemaakt. Zo is onder meer afgesproken dat in een subregionale woningmarktprogrammering de toevoegingen en onttrekkingen op basis van de transformatieopgave per gemeente worden vastgelegd, wordt voorzien in het schrappen van harde plancapaciteit aan met name de randen van steden en kernen en in te zetten op herinvulling van cultuurhistorisch waardevol bestaand vastgoed. Tevens is voorzien in een compensatieregeling voor het toevoegen van nieuwe woningen. De stelregel is 'een erbij is een eraf' en 'de juiste woning op de juiste plek'. Voor onderhavig initiatief dient te worden aangetoond dat de woning voor de juiste doelgroep bestemd is en op de juiste plek is gelegen en de woningtoevoeging wordt gecompenseerd.
3.4.4 Beleidsregel compensatie bij kleine woningbouwinitiatieven gemeente Beek
Voor kleine woningbouwinitiatieven is het moeizaam om het toevoegen van een woning te compenseren door het slopen of onttrekken van een woning uit de woniingvoorraad. De toevoeging van max. 5 woningen op Zuid-Limburgs niveau wordt niet aangemerkt als woningmarkt ontwrichtend. In dat kader is op Zuid-Limburgse schaal de beleidsregel 'financiële compensatie bij kleine woningbouwinitiatieven Zuid-Limburg' in het leven geroepen (d.d. vastgesteld op 27 november 2017 en in werking getreden per 1 januari 2018). Voorafgaand aan de toepassing van de financiële compensatie vindt altijd een ruimtelijke beoordeling plaats om te beoordelen of het de juiste plaats is voor een woningtoevoeging en het de juiste woning betreft (de juiste woning op de juiste plaats). Om deze beoordeling te kunnen uitvoeren is het ‘Beeks beoordelingskader kleine woningbouwinitiatieven 2017’ op 27 november 2017 vastgesteld en opgenomen in de beleidsregel. Deze regeling houdt in dat bij een vrijstaande woning met een gemiddelde WOZ-waarde van €267.600 een financiële compensatie ter hoogte van €18.732,- kan plaatsvinden in plaats van fysieke sloop. Aangezien er in onderhavig plan één woning wordt toegevoegd is het plan passend in de beleidsregel. Middels deze regeling wordt de compensatieverplichting overgenomen en (financiëel) uitgevoerd.
3.4.5 Conclusie regionaal beleid
Het planvoornemen voorziet in het toevoegen van één woning aan de bestaande woningvoorraad. Gelet op het besproken beleid dient er fysiek gecompenseerd te worden in de vorm van het slopen van één woning. Fysieke sloop is echter niet mogelijk. In de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg is hiervoor de mogelijkheid opgenomen om een sloopcompensatiefonds in te stellen. Op basis van de beleidsregel compensatie bij kleine woningbouwinitiatieven biedt de gemeente dit alternatief voor fysieke sloop, namelijk de storting van een bijdrage per te ontwikkelen woning in een fonds. De initiatiefnemer van het planvoornemen is bereid om deze bijdrage te leveren. Een en ander wordt verhaald in een anterieure exploitatieovereenkomst. Initiatiefnemer is van plan onderhavige woning te gaan bewonen. De doelgroep is hiermee aangetoond. Daarnaast is de woning op de juiste plek gelegen. De bouw van de nieuwe woning aan de Spaubeekerstraat ong. wordt namelijk gerealiseerd op een open plek binnen een bebouwingslint en naast de wijk Beijensweide. Door deze ligging kan worden geconcludeerd dat er feitelijk sprake is van een afronding en versterking van het huidige bebouwingslint. Daarmee wordt voldaan aan het regionale beleid.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Ondernemend Beek: veelzijdig en vitaal in Zuid-Limburg, Toekomstvisie 2010-2030
Op 10 december 2009 heeft de gemeenteraad de strategische toekomstvisie van de gemeente vastgesteld. Deze toekomstvisie beschrijft in hoofdlijnen de ambities en speerpunten van beleid tot 2030.
Als belangrijkste ontwikkeling de komende 20 jaar krijgt Beek, net als de andere gemeenten in haar omgeving, de komende jaren te maken met demografische krimp. Beek onderkent deze demografische ontwikkelingen en de financiële beperkingen die dit met zich meebrengt voor de gemeente. Het maken van keuzes is daarom noodzakelijk. Beek gaat niet actief inzetten op het van buiten aantrekken van nieuwe inwoners, maar wil een goede woon- en leefomgeving bieden voor haar huidige en toekomstige inwoners.
De leefbaarheid en het voorzieningenniveau, waar inwoners van Beek tevreden over zijn en die ze graag willen behouden, kunnen in de toekomst alleen op voldoende niveau blijven als Beek ook economisch krachtig blijft. Naast het goede woon- en leefklimaat is de bedrijvigheid, in combinatie met de goede bereikbaarheid via weg, spoor én lucht, de belangrijkste kracht van Beek.
Om ook in de toekomst goed te kunnen blijven wonen en leven zal Beek haar economische kracht verder moeten versterken. Een economisch krachtige gemeente biedt niet alleen een basis voor een evenwichtige bevolkingssamenstelling, maar daarmee ook een basis om de voorzieningen en sociale cohesie in de kernen op peil te houden. Om die voorzieningen binnen de gemeente te kunnen behouden zal gekozen worden om een aantal voorzieningen de komende jaren meer en meer te clusteren.
3.5.2 Structuurvisie Beek 2012-2022, Ruimte voor veelzijdigheid en vitaliteit
Op 22 maart 2012 heeft de gemeenteraad van Beek de Structuurvisie Beek 2012-2022 vastgesteld.
Centraal in de structuurvisie staat het streven van Beek om een goed woon-, leef- en werkklimaat te (kunnen) blijven bieden aan zowel de huidige als de toekomstige bewoners. Hoofddoel daarbij is behoud en versterking van een duurzame omgeving waarin het prettig wonen, werken en recreëren is, met oog voor wat Beek heeft en wil nalaten voor toekomstige generaties. Beek (en daarbij ook Neerbeek) wil zich blijven ontwikkelen tot een eigentijdse maar authentieke woon-, werk- en leefgemeente, met voorzieningen op maat in elke kern en in een hoogwaardige, duurzame landelijke omgeving met blijvende en beleefbare natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten.
Gezien deze doelstellingen zijn de drie centrale ambities van Beek tot 2030:
- Een ondernemende gemeente. Hieronder vallen de volgende subdoelen:
- 1. in regionaal verband stimuleren van de bedrijvigheid en ondernemersklimaat;
- 2. stimuleren kleinschalige bedrijvigheid in de kernen;
- 3. versterken centrum Beek;
- 4. bereikbaarheid op peil;
- 5. versterken dagrecreatieve voorzieningen;
- Aangenaam wonen en leven: Hieronder vallen de volgende subdoelen:
- 1. kwaliteit van woon- en leefomgeving staat centraal;
- 2. duurzame ontwikkeling van het buitengebied met grotere rol voor agrariërs;
- 3. op termijn een clustering van voorzieningen; multifunctioneel gebruik van bestaande voorzieningen;
- 4. vergroten van participatie van vitale en betrokken inwoners;
- 5. inzet op sport, met speciale aandacht voor gehandicapten en senioren;
- Dienstverlenend en actief naar de inwoners. Hieronder vallen de volgende subdoelen:
- 1. proactieve houding richting ondernemers en inwoners;
- 2. stimuleren van actieve betrokken inwoners en ondersteunen van initiatieven die binnen deze toekomstvisie passen.
Het planvoornemen voldoet aan het ontwikkelprincipe "Behoud door ontwikkeling - heldere, zichtbare en betekenisvolle basisstructuren". Een onderdeel van dit ontwikkelprincipe is het op zeer beperkte schaal en incidenteel toevoegen van woningen in de kernrandzones, linten en clusters met bijdrage aan versterking van variatie en onderscheid in identiteit.
3.5.3 Welstandsnota 2018
Op 30 november 2017 heeft de gemeenteraad van Beek de welstandsnota voor Beek vastgesteld (ingangsdatum 1 januari 2018). Het welstandsbeleid is geformuleerd vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het publieke belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen. De overheid grijpt met welstandtoezicht in, in de individuele vrijheid van burgers en ondernemers, omdat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van het individu alleen. Een bouwwerk maakt deel uit van de publieke ruimte, de voorbijganger wordt ermee geconfronteerd of hij wil of niet. Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving is van belang voor het welbevinden van de gebruikers, verhoogt ook de waarde van het onroerend goed en versterkt het vestigingsklimaat. Ondanks de landelijke discussie blijft de welstand
vooralsnog bestaan.
De nota bestaat uit drie delen:
- Deel A bevat de context van totstandkoming en de uitleg van de beoordeling van bouwplannen.
- Deel B gaat in op de welstandsbeoordeling, de gehanteerde criteria en het gewicht ervan voor de te onderscheiden deelgebieden.
- Deel C bevat het reclamebeleid, de monumentenlijst, het reglement van orde van de dorpsbouwmeester en een kaart van de welstandsgebieden.
Kaart welstandsgebieden (plangebied met licht blauw omcirkeld)
Uit de afbeelding hierboven volgt dat het plangebied is aangeduid als Buitengebied (niveau 1). Hiervoor geldt het volgende beleid.
Uitgangspunten
- Ontwikkelingen dienen ondersteunend te zijn voor de belevingswaarde van het buitengebied.
- Behoud van de bestaande ruimtelijke structuur dient uitgangspunt te zijn waarbij het overwegend bestaande karakter en kwaliteiten van het gebied worden gerespecteerd en waar mogelijk versterkt.
- Mogelijkheden moeten worden benut voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit door het gebied nieuwe impulsen te geven en aanwezige verstoringen op te heffen.
Ligging in de omgeving
- Oriëntatie van de gebouwen op de hoofdstructuur. Voorgevel moet parallel aan en gericht op de weg gesitueerd worden. Bij clusters of groepen bebouwing is de oriëntatie op de hoofdwegen bepalend.
- Nieuwe ontwikkelingen dienen het beeld van incidentele bebouwing aan een weg of in het landschap te ondersteunen.
- Specifieke terreinomstandigheden moeten worden benut (denk aan: hoogteverschillen, zichtlijnen, ligging in het landschap, groenstructuren).
Massa en vorm
- Bij het ontwerpen van gevels dient extra aandacht besteed te worden aan de samenhang, compositie en de verhoudingen tussen de gevelonderdelen.
- Vorm, materiaal en kleur van daken dienen afgeleid te worden uit de directe omgeving.
- Aandacht voor de gevelbeëindiging en kap. Goothoogtes, nokrichtingen en dakhellingen dienen afgeleid te worden uit de directe omgeving.
- Extra aandacht voor de massa- en gevelopbouw met een heldere en harmonische geleding.
- Vernieuwende bouwplannen zijn mogelijk wanneer deze op een eigenzinnige manier een positieve impuls geven aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied en/of deze versterken.
Detaillering
- De detaillering dient in goede verhouding te staan tot het totale ontwerp.
- Aandacht voor de gevelbeëindiging en de kap. Goothoogtes, nokrichtingen en dakhellingen dienen afgeleid te worden uit de bebouwing van de directe omgeving.
Materiaal en kleur
- Het kleurgebruik is van oudsher gebaseerd op streekeigen materialen en een breed aanvaard cultureel draagvlak. Hierdoor kreeg ieder gebied zijn eigen sfeer. Het gebruik van kleur gebaseerd op deze gebiedseigen kleurcombinaties verdient de voorkeur.
- Variatie en contrasten in kleur en materiaalgebruik mogen toegepast worden maar met grote zorg: de eenduidige evenwichtige hoofdstructuur van de directe omgeving moet hierdoor niet verstoord worden en moet bewaard blijven.
- Technische voorzieningen/ bouwwerken (antennemasten, techniekkasten) dienen uitgevoerd te worden in gedekte en neutrale kleuren zodat verstoring van de ruimtelijke kwaliteit wordt voorkomen.
Met dit welstandsbeleid wordt bij de uitwerking van het bouwplan voor de woning rekening gehouden. Nu de bouwvoorschriften uit de bestemming 'Wonen' van het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Beek 2011" wordt overgenomen, zal de woning aansluiten bij de ruimtelijke structuur van de woningen uit de omgeving. De positie van voorgevel, aansluitend op de naastgelegen woning is hier een voorbeeld van. Daarnaast is een regeling opgenomen die dat de maximale inhoudsmaat van de woning 750 m3 mag bedragen. Tevens is bij de naastgelegen woningen een bouwaanduiding opgenomen voor bijgebouwen. De achterste lijn van de bouwaanduiding voor bijgebouwen van het perceel kadastraal bekend gemeente Beek, sectie I nr. 929 is op onderhavig perceel doorgetrokken.
3.5.4 Kadernota Klimaatbeleid gemeente Beek 2009-2012
In januari 2009 heeft de gemeenteraad van Beek de Kadernota Klimaatbeleid 2009-2012 vastgesteld. Wereldwijd is er inmiddels veel aandacht voor het klimaat en klimaatbeleid. Ook vanuit het Beekse college(programma) is er nadrukkelijk aandacht voor klimaatbeleid als bijdrage aan een duurzaam leefbaar Beek. De gemeenteraad van Beek heeft eind september 2008 bovendien bepaald dat de gemeente Beek voortaan Millennium-gemeente is. De gemeente Beek wil haar bijdrage aan de Millenniumdoelen met name via de pijlers internationale samenwerking, klimaatbeleid en inkoop realiseren. Het klimaatbeleid draagt daarbij vooral bij aan Millenniumdoel 7: Er leven meer mensen in een duurzaam milieu.
3.5.5 Conclusie gemeentelijke beleid
De realisatie van de woning doet geen afbreuk aan het gemeentelijk beleid. De woning draagt bij aan een goede woon- en leefomgeving in Neerbeek alsmede aan het behoud en versterking van een duurzame omgeving waarin het prettig wonen, werken en recreëren is. Middels de realisatie van de woning wordt een open plek opgevuld binnen een bebouwingslint. Dit levert een bijdrage aan versterking van het woongebied. Bij de realisatie van de woning wordt rekening gehouden met de ruimtelijke structuur van omliggende woningen.
Hoofdstuk 4 Planuitgangspunten
4.1 Planvoornemen
Het planvoornemen is om op de open plek in de lintbebouwing aan de Spaubeekerstraat ong. te Neerbeek één woning te realiseren. Door deze ligging kan worden geconcludeerd dat er feitelijk sprake is van een afronding en versterking van het huidige bebouwingslint. Het wordt middels dit plan mogelijk gemaakt om een hoofdgebouw (woning) met bijbehorende bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde te kunnen realiseren.
Luchtfoto plangebied
Situatietekening bouwvlak
Hoofdgebouw
De woning dient maximaal 14 meter van de straat (gelijk met de voorgevel van de buren) te worden gebouwd. Het bouwvlak van het hoofdgebouw (de woning) bedraagt 17 m x 17 m. Dit behelst een totale oppervlakte van 289 m². De inhoud van de woning mag maximaal 750m3 bedragen. De goothoogte van het hoofdgebouw mag maximaal 6 meter bedragen en de nokhoogte maximaal 4 meter boven de goothoogte, derhalve 10 meter. Daarnaast bedraagt de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 3 meter, met dien verstande dat voor zover de woning in één bouwlaag is uitgevoerd, deze tot in de zijdelingse perceelsgrens mag worden gebouwd.
Bijgebouwen
Bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak dan wel binnen het bijgebouwenvlak, waarbij de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter en de nokhoogte niet meer dan 5 meter. Indien gebouwd wordt binnen het bijgebouwenvlak, mag de afstand van het bijgebouw tot het bouwvlak niet meer dan 30 meter bedragen. De oppervlakte van de bijgebouwen mag niet meer dan 70 m² bedragen.
Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Tevens zijn bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan met een maximale hoogte van 5 meter bedragen met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte achter de voorgevel van de woning of het verlengde daarvan niet meer dan 2 meter mag bedragen en vóór de voorgevel van de woning of het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter.
Parkeren
Het parkeren is voorzien op eigen terrein, waar conform de ASVV2004 twee parkeerplaatsen worden aangelegd. Gezien de ruimte op het perceel buiten het bouwvlak is hiervoor voldoende ruimte aanwezig. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm.
Privacy
De privacybescherming voor de aangrenzende woningen (Spaubeekerstraat 20 en 26) blijft door de nieuwbouw van de woning gewaarborgd. Ondanks dat het planvoornemen uitgaat van de toevoeging van deze nieuwe woning, is er een zekere afstand tussen deze woning en de bestaande naastgelegen woningen gewaarborgd binnen de regels van onderhavig plan. Gezien het feit dat het hier om vrijstaande woningen op ruime bouwpercelen gaat en de onderlinge afstand vergelijkbaar is met ander situaties in de omgeving blijft de privacy voor omwonenden gewaarborgd. Bezwaarlijke hinder of verslechtering van de huidige situatie met betrekking tot de waarborging van de privacy voor omwonenden is gezien het bovenstaande dus niet aan de orde.
Bezonning
Het planvoornemen heeft nauwelijks invloed op de bezonning van de belendende percelen gezien de onderlinge afstanden voor de aangrenzende woningen aan de Spaubeekerstraat. Het betreft de bouw van een reguliere vrijstaande woning in twee bouwlagen met kap (maximale bouwhoogte 10,00 meter). Een vermindering van zon op de aangrenzende percelen is gezien de omvang van de percelen en de onderlinge afstand niet aan de orde. De nieuwe en bestaande percelen hebben een zodanige grootte dat eventuele schaduwwerking als gevolg van de nieuwe woning uit te sluiten is.
4.2 Sectorale Aspecten
4.2.1 Inleiding
Milieubeleid wordt steeds meer ingebed in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen.
4.2.2 Bodemkwaliteit
Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor vrijwel alle nieuwe ontwikkelingen, die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt, onderzocht moet worden.
Omdat door middel van de beoogde ontwikkeling een wijziging plaatsvindt naar een gevoeligere functie, is een verkennend bodem- en asbestonderzoek (Tritium Advies, 1708/115/MIB-01, 11 oktober 2017) uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 2 toegevoegd. Op basis van dit onderzoek wordt het volgende gesteld:
- Verkennend bodemonderzoek: Uit de analyseresultaten blijkt dat in de bovengrond lichte verontreinigingen aanwezig zijn met cadmium, PAK, DDE (som) en OCB (som 21). De lichte verontreinigingen met DDE (som) en OCB (som 21) zijn in overeenstemming met de hypothese dat de onderzoekslocatie verdacht is hiervoor. De aangetoonde concentraties zijn echter dermate laag dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht. De aangetroffen concentraties cadmium en PAK zijn eveneens dermate laag dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.
- Verkennend asbestonderzoek: Zintuiglijk zijn in de bovengrond van het zuidoostelijke terreindeel bijmengingen aangetroffen met baksteendeeltjes en koolassen. De puin- en koolashoudende grond is aangetroffen vanaf 0,0 tot 1,7 m-mv. Plaatselijk is een volledige laag baksteen aangetroffen. De dikte van deze laag bedraagt respectievelijk 0,3 en 0,5 m en bevindt zich in het traject van 0,5 tot 1,0 m-mv. Op het maaiveld en in de opgegraven materiaal zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen. In het opgegraven materiaal (fractie < 20 mm) is analytisch eveneens geen asbest aangetoond. Geconcludeerd wordt derhalve dat de bodem niet verontreinigd is met asbest. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van de voorgenomen bestemmingswijziging van de onderzoekslocatie en vormen geen belemmering voor de realisatie van een woning. Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, wordt er rekening mee gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is.
Tevens heeft de RUD Zuid-Limburg ten aanzien van het aspect bodem een advies uitgebracht (d.d. 6 februari 2018, nr. 2018-200001). Dit advies is toegevoegd als bijlage 3. Uit dit advies blijkt dat er geen nader (bodem-) onderzoek en/of sanerende maatregelen nodig zijn. De onderzoeksresultaten leveren volgens de RUD geen beperkingen op ten aanzien van de voorgenomen bestemmingswijziging van de onderzoekslocatie.
4.2.3 Wet geluidhinder
Voor nieuwbouwplannen geldt dat in het kader van de Wet geluidhinder (Wg) een akoestisch onderzoek noodzakelijk is indien de geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen binnen de zone van een weg, industrieterrein of het spoor. Aangetoond dient dan te worden dat de geluidsbelasting voldoet aan de wettelijke geluidgrenswaarde. Het betreft hier de realisatie van een woning waardoor er sprake is van een geluidsgevoelig object.
Wegverkeerslawaai
De woning wordt gerealiseerd aan de Spaubeekerstraat ong. te Neerbeek. Deze weg is aangewezen als 50 km gebied. Dit houdt in dat een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk is. Wel dient in het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing verantwoord te worden dat voor de te realiseren woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Zie ook Industrielawaai hieronder.
De Spaubeekerstraat vormt de verbinding met het dorp Spaubeek in oostelijke richting. De Spaubeekerstraat is een reguliere verbindigsweg met relatief lage verkeersintensiteiten.
Daarnaast moet bij de realisatie voldaan worden aan het bouwbesluit. Door de realisatie van een gevel met een 'standaard' gevelisolatie kan in voldoende mate gewaarborgd worden dat de binnenwaarde van de woning de grenswaarde van 33 dB niet overschijdt.
Gezien de lage verkeersintensiteit aan de Spaubeekerstraat, de afstand tot de weg van de woning en de reductie als gevolg van de gevelisolatie wordt het woon- en leefklimaat in voldoende mate gewaarborgd.
Industrielawaai
Op onderhavige locatie rust de gebiedsaanduiding 'Gebiedsaanduiding geluidzone - industrie 45 - 50 dB(A)'. Deze gebiedsaanduiding is gericht op de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte voor industrie. Op deze gronden mogen geen nieuwe woningen, dan wel nieuwe andere geluidgevoelige bebouwing worden opgericht. Burgemeester en wethouders kunnen deze aanduiding wijzigen in die zin dat de zone wordt aangepast indien daartoe als gevolg van wijziging in gebruik, bedrijfsvoering, regelgeving of vergunningverlening aanleiding bestaat.
Een verzoek tot ontheffing voor de realisatie van onderhavige woning maakt onderdeel uit van deze omgevingsvergunning. Tevens is een akoestisch onderzoek wegverkeers- en industrielawaai uitgevoerd, d.d. 7 november 2017. Dit onderzoek is als bijlage 1 toegevoegd. Hieruit kan het volgende worden geconcludeerd. Voor wegverkeerslawaai is het plangebied gelegen binnen de geluidzone van de Oude Pastorie en De Haamen en het gedeelte van de Spaubeekerstraat met een snelheidsregime van 50 km/uur. Het plangebied is tevens gelegen in de nabijheid van het binnen de 30 km/uur zone gelegen gedeelte van de Spaubeekerstraat.
Daarnaast is het plangebied gelegen binnen de 50-55 dB(A) contouren van Chemelot. Voor de Oude Pastorie, De Haamen en zowel het gedeelte van de Spaubeekerstraat met een snelheidsregime van 50 als 30 km/uur geldt dat de geluidbelasting, ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen, de voorkeursgrenswaarde c.q. richtwaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woning overschrijdt. Derhalve is een procedure hogere waarde ten gevolge van wegverkeerslawaai niet aan de orde.
Voor het aspect industrielawaai geldt dat de geluidbelasting op alle gevels van de woning de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) overschrijdt. De uiterste grenswaarde van 55 dB(A) wordt nergens overschreden. Daarentegen dient een beschikking hogere waarde ten gevolge van het industrielawaai uitgevoerd te worden. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen is vervolgens een binnenniveau van 35 dB(A) gewaarborgd en is er dus te allen tijde sprake van een akoestisch goed woon- en leefklimaat.
Tevens heeft de RUD Zuid-Limburg ten aanzien van het aspect geluid een advies uitgebracht (d.d. 6 februari 2018, nr. 2018-200001). Dit advies is toegevoegd als bijlage 3. Uit dit advies blijkt dat het akoestisch onderzoek correct is uitgevoerd en dat de gemeente de procedure hogere grenswaarde industrielawaai dient op te starten middels een aanvraagformulier bij de RUD Zuid-Limburg.
Spoorweglawaai
Verder is spoorweglawaai aan de orde. De afstanden tot het dichtstbijzijnde spoor is dermate groot dat deze niet van invloed is. Derhalve is akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder niet noodzakelijk.
4.2.4 Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 vormt het aspect luchtkwaliteit uit de Wet milieubeheer de basis voor de besluitvorming in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Op basis van deze Wet luchtkwaliteit gelden milieukwaliteitseisen voor de luchtkwaliteit. Deze kwaliteitseisen zijn middels grenswaarden vastgelegd voor de luchtverontreinigingscomponenten stikstofdioxide (NO2), zwevende deeltjes (PM10 of fijn stof), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb), benzeen (C6H6) en koolmonoxide (CO). De grenswaarden gelden overal in de buitenlucht. De Wet Luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen.
In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Voor projecten die de hoeveelheid fijn stof en stikstofdioxide in de lucht met maximaal 3% verhogen hoeven geen aanvullende maatregelen getroffen te worden. Het project draagt dan niet in betekende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging. De NIBM-grens voor woningbouwlocaties is als volgt bepaald: 3% criterium = 1500 woningen (netto) bij minimaal één ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Dit houdt in dat de ontwikkeling op basis van de Wet Luchtkwaliteit niet in betekende mate bijdraagt aan aantasting van de luchtkwaliteit.
Het betreft hier de realisatie van slechts één woning waardoor de verkeersaantrekkende werking niet toeneemt. Het project kan dan ook worden aangemerkt als NIBM.
4.2.5 Externe Veiligheid
Uitsnede risicokaart
4.2.6 Kabels en leidingen
In of nabij het plangebied liggen geen kabels en leidingen die ten behoeve van het gebruik en/of de veiligheid planologische bescherming behoeven en daarmee een belemmering voor het planvoornemen betekenen.
4.2.7 Milieubescherming, veiligheid en overige zones
Het plangebied zelf is niet in een milieubeschermingsgebied, grondwaterbeschermings- of waterwingebied, stiltegebied of de ecologische hoofdstructuur gelegen. Het plangebied maakt wel onderdeel uit van het bodembeschermingsgebied Mergelland. Hiervoor geldt dat ter bescherming van de kwaliteit van de bodem en het grondwater alsmede de waarden daarvan de regels van de omgevingsverordening Limburg van toepassing zijn.
4.2.8 Flora en fauna
Inleiding
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming en nagegaan worden of er schade wordt toegebracht aan beschermde dier- en plantensoorten.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning.
Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.
In de omgeving van het plangebied op een afstand van circa 2,0 km is het Natura2000-gebied Geleenbeekdal gelegen. Dit gebied maakt tevens onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het plangebied maakt onderdeel uit van het bebouwd gebied van Neerbeek en is zelf niet gelegen in een Natura2000-gebied, de NNN of stiltegebied. Gezien deze afstand is de beoogde ontwikkeling niet van invloed op het Natura 2000-gebied.
Soortenbescherming
De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie. Als eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, dan haakt de ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming daarbij aan.
Het plangebied waar de nieuwe woning met bijbehorende bijgebouwen beoogd is, is momenteel in gebruik als weiland. Op de perceelsgrenzen zijn enkele laagstam- en hoogstam fruitbomen aanwezig. Het achterste deel van het perceel blijft ongewijzigd. Er zijn geen natuurwaarden in het geding.
4.2.9 Archeologie en cultuurhistorie
Nota archeologisch beleid
Sinds 1 september 2007 is de nieuwe wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) van kracht. Hiermee geeft de rijksoverheid uitvoering aan de implementatie van het Europese Verdrag van Valletta (“Malta”) uit 1993 dat beoogt het cultureel erfgoed in de bodem beter te beschermen. Met de inwerkingtreding van de Wamz krijgt de gemeente Beek een eigen verantwoordelijkheid voor het bodemarchief (veelal aangeduid als 'archeologische zorgplicht'). De kern daarvan is dat de gemeente verplicht is om archeologische waarden en verwachtingen van meet af aan volwaardig mee te laten wegen in ruimtelijke plannen. Doel is om archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond te bewaren. Pas als dat niet mogelijk is, dienen de archeologische waarden door middel van een opgraving veiliggesteld te worden. Daarbij geldt het “veroorzaker-principe”: de initiatiefnemer (bodemverstoorder) betaalt de kosten van archeologisch onderzoek.
Een verantwoord beheer van het archeologisch bodemarchief in de gemeente kan niet zonder een gedegen inzicht in de ligging van alle bekende archeologische waarden en verwachtingen. Daartoe is de archeologische beleidskaart van de gemeente Beek gemaakt. In feite gaat het om twee kaarten: de Archeologische Verwachtingskaart en de Archeologische Beleidsadvieskaart, die zijn vastgesteld door de gemeenteraad in mei 2009.
De Archeologische Verwachtingskaart geeft, op basis van een analyse van landschappelijke en archeologische informatie, een vlakdekkend overzicht van alle bekende en verwachte archeologische waarden op het grondgebied van de gemeente Beek. Zes soorten archeologische gebieden zijn onderscheiden.
Op de Archeologische Advieskaart zijn aan de verschillende archeologische gebieden beleidsadviezen gekoppeld. Voor de verwachtingsgebieden (categorie 1-4) en de gebieden met bekende waarden (categorie 5 en 6) wordt voorgesteld om initiatiefnemers van toekomstige bodemingrepen te verplichten tot het (laten) uitvoeren van onderzoek naar de archeologische waarde van het terrein.
Archeologische advieskaart (locatie met blauw omcirkeld)
Archeologische Advieskaart
Op basis van de Archeologische Advieskaart van de gemeente Beek is het plangebied aangemerkt als categorie 3 zijnde een gebied met middelhoge verwachting. Dit houdt in dat voor dit gebied de verwachting op basis van de bestaande gegevens niet exact zijn in te schatten.
Het beleid binnen deze gebieden is dat op deze locaties niet mag worden gebouwd. Dit is niet van toepassing indien de bodemverstorende ingreep een gebied beslaat kleiner dan 2.500 m2. Het gehele perceel is circa 2.835 m2 echter, de bodemverstorende ingreep van het gebied is kleiner dan 2.500 m2, omdat slechts op een beperkt gedeelte van het perceel bebouwd zal worden.
De bodemingreep voor de realisering van de woning zal qua oppervlak minder dan 2.500 m2 bedragen. Dit houdt in dat de gemeente voor onderhavig planvoornemen ontheffing kan verlenen van het archeologische onderzoek. De betreffende dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' blijven in het kader van onderhavig bestemmingsplan wel gehandhaafd.
Cultuurhistorische waarden
Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in Werking getreden. Als gevolg van de MoMo wijzigt het Bro (artikel 3.6.1, lid 2). Wat eerst alleen voor archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed. In een bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
De opsteller van het bestemmingsplan en het daarbij behorende besluit is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Onderhavig plangebied is onbebouwd en heeft op zichzelf geen cultuurhistorische waarden. Echter de nieuwe woning wordt gerealiseerd op een open plek in de lintbebouwing aan de Spaubeekerstraat. De bebouwing langs deze wegen bestaat uit klassieke Limburgse u-vormige of carrévormige boerderijen, met plaatselijk open plekken tussen de bebouwing. Deze plekken worden in de latere periodes ingevuld, waardoor een gevarieerd beeld ontstaat.
4.3 Waterparagraaf
4.3.1 Beleid ten aanzien van waterhuishouding
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal waterplan
Het doel van dit als structuurvisie te beschouwen plan is het zodanig omgaan met de waterhuishouding dat ook latere generaties veilig en welvarend van de ruimte gebruik kunnen maken. Bescherming tegen droogte en wateroverlast, maar ook het zorgen voor een goede waterkwaliteit zijn hierbij van groot belang. Door bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn kan een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem bereikt worden.
Provinciaal waterplan 2010-2015
Het provinciaal waterplan 2010-2015 is een structuurvisie van de provincie Limburg waarin het nationale waterbeleid verder doorvertaald wordt. Het plan bevat enkele specifieke doelen om het watersysteem met het oog op de toekomst te verbeteren, te weten het herstel van de sponswerking, het herstel van natte natuur, schoon water, duurzame watervoorziening en een veilige Maas.
Met deze doelen wordt ingezet op nieuw waterbeheer waarbij functies gebonden aan waterkwaliteit in balans moeten zijn met variaties in de beschikbaarheid en kwaliteit van water. Hierbij wordt ingezet op een grensoverschrijdende stroomgebied benadering middels een integrale brongerichte aanpak. Daarnaast moet er meer ruimte gecreëerd worden voor natuurlijke processen in het watersysteem, moet het solidariteitsprincipe in acht genomen worden en dient water vooraf betrokken te worden bij ruimtelijke ontwikkelingen en afwegingen.
Omgevingsverordening Limburg
Het plangebied is niet gelegen binnen een boringsvrije zone volgens de Omgevingsverordening Limburg.
Waterplan Beek
Het Waterplan Beek is geïntegreerd in het 'Beleidsplan afvalwater Westelijke Mijnstreek 2015-2020'. Het doel is een doelmatige en duurzame omgang met het hemelwater. De strategie om dit doel te bereiken is samen met inwoners in te spelen op klimaatveranderingen o.a. door bij nieuwbouw hemelwater te verwerken op eigen terrein. De Keutelbeek is momenteel overkluisd en maakt onderdeel uit van de gemengde riolering. Het voornemen is op termijn de Keutelbeek te ontkluizen en af te koppelen van het gemeentelijk riool. De perceelriolering (vuilwater en hemelwater overstort) zal tot aan de perceelsgrens gescheiden worden aangelegd.
In augustus 2007 heeft de gemeenteraad van Beek het waterplan voor de gemeente vastgesteld. Dit plan is opgesteld omdat water een steeds belangrijker aspect vormt voor het behoud van een goede woon- en leefomgeving. Niet alleen neemt de intensiteit van de regenbuien toe als gevolg van klimaatsveranderingen, ook de ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlaktewater staat onder de aandacht. Het waterplan heeft tot doel een gezamenlijke visie op te stellen voor de inrichting en het beheer van het water in Beek.
Verdeeld over een aantal thema's is in het waterplan een beeld geschetst van het toekomstig watersysteem in Beek. Belangrijke uitgangspunten daarbij zijn dat:
- 1. water geen gevaar oplevert;
- 2. het watersysteem geschikt is voor de functies die het moet vervullen;
- 3. alle elementen van het watersysteem in samenhang worden beschouwd;
- 4. water een grotere rol krijgt in ruimtelijke ontwikkelingen;
- 5. iedereen zijn steentje bijdraagt.
Om het toekomstbeeld te bereiken is een aantal maatregelen noodzakelijk. In het rapport zijn deze maatregelen benoemd, voorzien van een globale kostenindicatie en uitvoeringsperiode.
Om water in de bebouwde leefomgeving vorm te geven wordt niet alleen de verplichte watertoets gevolgd, maar wordt tevens de handhaving hiervan verbeterd. Om regenwater op een gestructureerde wijze uit het stedelijke gebied af te voeren wordt een waterstructuurkaart opgesteld. Stedelijk grondwater krijgt meer aandacht door het in beeld brengen van grondwateroverlastlocaties, het formuleren van maatregelen, het instellen van een grondwatermeetnet en een grondwaterloket.
Afkoppelen van verhard oppervlak blijft een aandachtspunt. Hier wordt bij ruimtelijke ontwikkelingen zoals in onderhavige situatie indien mogelijk op in gespeeld.
4.3.2 Waterhuishoudkundige situatie
Uit de legger van het waterschap Limburg blijkt dat in of in de directe omgeving de primaire watergang Keutelbeek met bijbehorende beschermingszone is gelegen.
Uitsnede legger Waterschap Roer en Overmaas
Het plangebied waarop de nieuwe woning wordt gerealiseerd is momenteel onbebouwd. Door de bouw van de woning met bijbehorende bijgebouwen en verhardingen (oprit/terras) neemt het bebouwd/verhard oppervlak toe. In de nieuwe situatie wordt het hemelwater afgekoppeld en op het eigen perceel opgevangen en geïnfiltreerd.
Voorzieningen met betrekking tot de waterhuishouding kunnen op eigen terrein plaats vinden. Hiervoor is voldoende ruimte aanwezig en kan gedacht worden aan (infiltratie)vijvers en ondergrondse retentie- en opvangbekkens. Hiermee kan het hemelwater worden opgevangen en kan het door middel van het gekozen systeem duurzaam infiltreren in de bodem. De benodigde (buffer)infiltratie capaciteit die nodig is voor de nieuwe woning met bijgebouw en verhardingen is afhankelijk van het aantal m2 aan verharding. Omdat op dit moment nog niet duidelijk is hoeveel verharding er gerealiseerd wordt, wordt uitgegaan van de maximale bouwmogelijkheden en bijbehorende verhardingen. In onderhavige situatie betreft dit 470 m2 (bouwvlak 250 m2, bijgebouwen 70 m2, verharding (oprit/terras 150 m2).
Hiervan uitgaande is voor de bouw van de woning met bijbehorende bijgebouwen een bergingscapaciteit vereist van circa 16,5 m3 bij een T=10 (35 mm) neerslagsituatie. Voor een T=100 (45 mm) situatie bedraagt dit circa 21 m3. Binnen het plangebied is hier voldoende ruimte voor. Voor extreme situaties wordt een overstort op het bestaande riool aangelegd. Voor de bepaling van de noodzakelijke bergingscapaciteit zijn de (infiltratie) uitgangspunten van het waterschap aangehouden.
4.3.3 Riolering
De nieuwe woning wordt aangesloten op de reeds aanwezige riolering van de Spaubeekerstraat. Het afvalwater wordt via het riool afgevoerd naar de regionale RWZI. De capaciteit van de bestaande riolering is afdoende om de woning aan te sluiten aangezien het hier om één woning gaat.
Hoofdstuk 5 Haalbaarheid
5.1 Inleiding
Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient het bestemmingsplan ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
5.2 Financiële Haalbaarheid
Het betreft hier een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de initiatiefnemer, tevens eigenaar. Dit wordt geregeld door middel van een anterieure overeenkomst met de gemeente Beek. In deze overeenkomst wordt de aan de gemeente te betalen financiële bijdrage op grond van de woningbouwcompensatie en exploitatiebijdragen vastgelegd. Bovendien zal in deze overeenkomst de afwenteling van eventuele planschadeclaims worden geregeld.
Voor de gemeente Beek zelf zijn er geen kosten verbonden aan de verwezenlijking van het plan. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.
5.3 Maatschappelijke Haalbaarheid
Het planvoornemen betreft de realisatie van een woning op een open plek tussen de lintbebouwing aan de Spaubeekerstraat ong. te Neerbeek. Door opvulling van deze open plek wordt de ruimtelijke structuur ter plaatse versterkt. De bouwmogelijkheden zijn aangepast op de bouwmogelijkheden bij omliggende woningen en geconcretiseerd op de verbeelding door middel van een bouwvlak en de aanduiding bijgebouwen. Ook de afmeting van het perceel en de afmetingen van de nieuwe woning sluiten aan op de bestaande bebouwing en ruimtelijke structuur uit de omgeving. Aangezien het planvoornemen ruimtelijk gezien aansluit op de bestaande woningen en percelen in de directe omgeving, mag aangenomen worden dat tegen het planvoornemen geen overwegende bezwaren bestaan. Het bestemmingsplan wordt echter wel conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.
5.4 Conclusie
Het planvoornemen zal gezien het bovenstaande niet leiden tot overwegende planologische bezwaren. De bestemmingswijziging betekent, na een afweging van de verschillende belangen, een aanvaardbare invulling van de open plek tussen de lintbebouwing aan de Spaubeekerstraat in Neerbeek, waarbij de ruimtelijke structuur ter plaatse wordt versterkt.
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 De Te Volgen Procedure
Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:
- a. Voorbereiding:
Vooroverleg met instanties
Watertoets
- b. Ontwerp:
1e ter inzage legging (ontwerp bestemmingsplan)
- c. Vaststelling:
Vaststelling door de Raad
2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)
- d. Beroep:
(Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan
Reactieve aanwijzing
Beroep bij Raad van State
In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzageligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.
6.2 Kennisgeving Voorbereiding
Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voor het plangebied aan de Spaubeekerstraat ong. kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan een herziening betreft van het geldende bestemmingsplan voor het plangebied.
6.3 Vooroverleg
Vanuit de provincie en het waterschap zijn geen reacties gekomen op de voorgenomen ontwikkeling.
6.4 Vaststelling
Het ontwerp-bestemmingsplan heeft op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht in het kader van de zienswijzen van 2 november 2018 tot en met 20 december 2018 (gedurende 6 weken) voor een ieder ter visie gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is dan ook door de gemeenteraad ongewijzigd vastgesteld op 7 februari 2019.
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek
Bijlage 2 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek
Bijlage 2 Verkennend bodem- en asbestonderzoek