bestemmingsplan Rustoord, Reuver
Bestemmingsplan - gemeente Beesel
Vastgesteld op 16-12-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Rustoord te Reuver met identificatienummer NL.IMRO.0889.BPRustoord-VA01 van de gemeente Beesel.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 antenne:
een constructie bestaande uit een mast, een ontvang- en zenddraad of een stelsel van draden, danwel een schotel bestemd voor (tele)communicatiedoeleinden;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.7 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlak:
het totale (vloer-)oppervlak dat wordt gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.8 bestaande situatie:
- a. bebouwing, zoals aanwezig en toegestaan (legaal gerealiseerd) op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;
- b. het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig en toegestaan op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.11 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van het hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op het zelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aande verbonden bouwwerk met een dak.
1.12 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.13 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.14 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd. De begane grond is een bouwlaag, kelders en zolders zijn geen aparte bouwlaag.
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.16 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.18 bouwwerk:
een bouwkunidge constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde verbonden is.
1.19 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:
een bedrijf of instelling dat is gericht op het leveren van consument-verzorgende diensten.
1.20 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond.
1.21 functie:
het gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan dat volgens de regels is toegestaan.
1.22 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.23 gestapelde bebouwing:
één hoofdgebouw met zelfstandige woningen en of woonruimten die zich boven en naast elkaar bevinden.
1.24 hoofdfunctie:
de functie waarvoor het hoofdgebouw als hoofdzakelijk mag worden gebruikt volgens deze regels.
1.25 hoofdgebouw:
een of meer gebouwen, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.26 kap:
een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk.
1.27 maaiveld:
de bovenkant van het aansluitende afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden.
1.28 maatschappelijke voorzieningen:
voorzieningen:
- a. voor religieuze, onderwijs-, medische, (semi)-overheids-, sportieve, sociale en welzijnsdoeleinden;
- b. voor onderwijs en overheidsdiensten, welke een min of meer openbaar karakter hebben.
1.29 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.30 prostitutie:
het zich tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten of handelingen.
1.31 ruimtelijke kwaliteit:
de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde van die ruimte.
1.32 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is:
- a. seksuele handelingen worden verricht;
- b. vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Deze regels verstaan onder een seksinrichting in ieder geval: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.33 stedenbouwkundig beeld:
het beeld dat is bepaald door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's inclusief de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen of gevormde ruimte(n).
1.34 voorgevelrooilijn:
de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.
1.35 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit. Hieronder vallen onder andere duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen voor berging en infiltratie van hemelwater.
1.36 werk:
een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.
1.37 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
1.38 zorginstelling
een complex van ruimten, geschikt en bestemd ten behoeve van (on)zelfstandige bewoning waarbij sprake is van 24-uurs begeleiding en zorg.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
deze wordt gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw op 1 m boven peil en haaks op de perceelsgrens.
2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken, gemeten buitenwerks en 1 m boven peil.
2.3 bebouwingspercentage:
het oppervlak dat met bouwwerken mag worden bebouwd. Dit wordt uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat ligt:
- a. binnen de bestemming;
- b. binnen een in de planregels aangeduid gedeelte van die bestemming.
2.4 bouwhoogte van een bouwwerk:
deze wordt gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
deze wordt gemeten tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren, op 1 m boven peil. De grootste maat bepalend is daarvoor bepalend.
2.6 dakhelling:
deze wordt gemeten langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.7 goothoogte van een bouwwerk:
deze wordt gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.8 inhoud van een bouwwerk:
deze wordt gemeten tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.9 oppervlakte van een bouwwerk:
deze wordt gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.10 peil:
- a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst is dit de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen is dit de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. religieuze, onderwijs-, medische, (semi)-overheids-, sportieve, sociale en welzijnsdoeleinden met dien verstande dat er ter plaatse van de aanduiding 'zorginstelling' uitsluitend maatschappelijke voorzieningen in de vorm van een woonbegeleidingscentrum met zorgwoningen zijn toegestaan.
met daaraan ondergeschikt:
- b. parkeervoorzieningen;
- c. wegen en paden;
- d. tuinen, erven en verhardingen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
3.2 Bouwregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Bestaande afwijkende maatvoering
Met betrekking tot de op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande maten gelden de volgende regels:
- a. De bestaande maten die hoger zijn dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, zijn de maximaal toegestane maten.
- b. Bestaande maten die lager zijn dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, zijn de minimaal toegestane maten.
- c. Bij herbouw is het bepaalde onder a en b van toepassing, wanneer de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
5.2 Ondergronds bouwen
- a. Op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden. Direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
- b. De verticale diepte bij ondergronds bouwen mag maximaal 3,5 m zijn.
- c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangepast.
5.3 Parkeren
Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering welke zijn opgenomen in de CROW publicatie 317 (kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, 2012). Indien dit plan en de normering ten aanzien van parkeren daarin gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient rekening te worden gehouden met deze wijziging.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutie;
- b. het gebruik van gebouwen ten behoeve van een bed & breakfast;
- c. het gebruik van gebouwen ten behoeve van een pension.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor:
- a. het afwijken van de voorgeschreven maten met ten hoogste 10% voor:
- 1. goot- en bouwhoogten;
- 2. dakhellingen;
- 3. afstanden tot de bouwperceelsgrens;
- 4. bebouwde oppervlakten;
- b. het bouwen van kleine bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, (glas)containers, monumenten, kapellen, wegkruisen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:
- 1. de oppervlakte maximaal 25 m2 is;
- 2. de goothoogte maximaal 3 m is;
- 3. de bouwwerken naar aard en afmetingen passen in het plan, met dien verstande, dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 5 m mogen zijn;
- 4. de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.
- c. geringe afwijkingen, welke in het belang zijn van of noodzakelijk zijn voor:
- 1. een ruimtelijk beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken;
- 2. de situering van ontsluitingen;
- 3. de werkelijke toestand van het terrein;
- d. het in geringe mate afwijken van een bestemmingsgrens, alsmede de vorm van bouwvlakken, voorzover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
- e. het oprichten van voorzieningen ten dienste van telecommunicatiedoeleinden, met dien verstande dat:
- 1. deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn;
- 2. de hoogte van antennes voor privé-gebruik maximaal 15 m mag zijn;
- 3. de hoogte van antennes voor gemeenschappelijk gebruik maximaal 30 m mag zijn;
- 4. het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast.
Artikel 8 Overige Regels
8.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Rustoord te Reuver.