Milsbeek - Rijksweg 35
Bestemmingsplan - gemeente Gennep
Vastgesteld op 31-01-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Milsbeek - Rijksweg 35 met identificatienummer NL.IMRO.0907.BP2011RIJKSW35MIL-VA01 van de gemeente Gennep.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0907.BP2011RIJKSW35MIL-VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 verbeelding
de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie.
1.4 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 aan huis verbonden beroep
een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door maximaal twee personen waaronder de gebruik(st)er, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met dien verstande dat er geen detailhandel is toegestaan met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis verbonden beroep.
1.8 aan huis verbonden bedrijf
een bedrijf dat in een (gedeelte van) of bij een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door maximaal twee personen waaronder de gebruik(st)er van de woning; hieronder worden tevens internet(web)winkels begrepen.
1.9 achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
1.10 achterste perceelsgrens
de (bouw)perceelsgrens welke op de grootste afstand ligt van de naar de weg gekeerde bouwgrens.
1.11 afwijken
een afwijking als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder c van de Wet ruimtelijke ordening.
1.12 agrarische bedrijfsactiviteiten
bedrijfsactiviteiten die gericht zijn op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.13 ander-werk
een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid.
1.14 archeologische monumentenzorg
zorg die zich richt op het optimaal beheer van de bodem als unieke bron van informatie over de geschiedenis van Nederland.
1.15 archeologisch onderzoek
diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie.
1.16 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden, tenminste ouder dan 50 jaar.
1.17 archeologisch rapport
in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden.
1.18 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.19 bebouwingspercentage
een aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak en/of bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de planregels anders bepaald.
1.20 bed and breakfast
een activiteit ondergeschikt aan een woning die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is.
1.21 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.22 bedrijfsoppervlakte
De totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.23 bedrijfswoning
één woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor het huishouden van een persoon, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de bestemming.
1.24 bestaand
a. bij bebouwing: legale bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning;
b. bij gebruik: legaal gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
1.25 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.26 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.27 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.28 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.29 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.30 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.31 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.32 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.33 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.34 bruto vloeroppervlak (b.v.o.)
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een (dienstverlenend) bedrijf of instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.35 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, in dit plan wordt een horecabedrijf niet aangemerkt als detailhandel.
1.36 dichte erfafscheiding
volledig dichte erfafscheiding ten behoeve van geluidwering.
1.37 dove gevel
een gevel als bedoeld in artikel 1b, lid 4 van de Wet geluidhinder.
1.38 erf
het gedeelte van een bouwperceel gelegen buiten het, binnen het bouwperceel gelegen, bouwvlak.
1.39 erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische/pornografische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.
1.40 escortbedrijf
Het bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbieden door een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.
1.41 extensief recreatief medegebruik
een extensief recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, paardrijden, fietsen, varen, zwemmen en vissen, waaronder in elk geval niet wordt verstaan: paintball, gemotoriseerde sporten;
1.42 evenement
een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de open lucht of in tijdelijke onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve, of daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten en festivals.
1.43 functie
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan, is toegestaan.
1.44 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.45 gebruiken
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
1.46 geluidluwe zijde
zijde van het gebouw waar de geluidbelasting vanwege wegverkeer niet hoger is dan 48 dB en de geluidbelasting vanwege industrielawaai niet hoger is dan 50 dB(A) etmaalwaarde.
1.47 geluidswerende voorziening
voorziening ter beperking van geluidsoverdracht.
1.48 gemeentelijk archeologische beleidskaart
kaart, vastgesteld op 25 mei 2009, waarop de gemeentelijke archeologische gebieden zijn geregistreerd.
1.49 hoofdgebouw
een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.50 horeca (bedrijf)
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
1.51 huishouden
Persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.
1.52 incidenteel evenement
een eenmalig, niet periodiek terugkerend evenement voor de duur van maximaal 5 dagen, inclusief op- en afbouw.
1.53 inwoning
twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van een of meerdere voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn.
1.54 kantoor
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en/of werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen/het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij afnemers niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.55 kortstondig evenement
een evenement voor de duur van maximaal 1 dag, inclusief op- en afbouw.
1.56 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde(n) in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of ecologisch en/of geomorfologisch opzicht;
1.57 nevenactiviteit
een activiteit ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in zowel omvang (m2), omzet (€) als de effecten op het woon- en leefklimaat.
1.58 opgraving
archeologische maatregel waarbij een aangetroffen en gewaardeerde vindplaats ex situ wordt behouden.
1.59 overkapping
een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats en dat, voor zover gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.
1.60 peil
a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vasteland;
1.61 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.62 rijstrook
strook van de rijbaan van een weg, welke voldoende plaats biedt aan een enkele rij rijdende motorvoertuigen op meer dan drie wielen, of, indien door middel van markering een bredere strook als rijstrook is aangegeven, die strook.
1.63 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, escortbedrijf, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.64 slopen
het al dan niet geheel afbreken van gebouwen en andere bouwwerken.
1.65 Staat van Bedrijfsactiviteiten
een als bijlage 1 bij het bestemmingsplan 'Ovenberg-Sprokkelveld 2018' behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.
1.66 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.67 uitvoeren
uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;
1.68 vindplaats
een op de gemeentelijke archeologische beleidskaart aangeduide locatie met een vastgestelde archeologische waarde.
1.69 volumineuze detailhandel
detailhandel die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling en uit dien hoofde niet binnen de aangewezen winkelconcentratiegebieden gevestigd kunnen worden.
1.70 volumineuze goederen
goederen die vanwege hun omvang een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling, zoals goederen in bouw- en doe-het-zelf producten, automobielen, motorfietsen, boten, caravans, e.d.
1.71 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt.
1.72 voorgevelrooilijn
de lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.
1.73 voorste bouwgrens
de naar de weg gekeerde bouwgrens of, indien het een bouwvlak betreft met meer dan één naar de weg gekeerde bouwgrens, de bouwgrens die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt.
1.74 voorste bouwperceelgrens
de naar de weg gekeerde bouwperceelgrens of, indien het een bouwperceel betreft met meer dan één naar de weg gekeerde grens, de bouwperceelgrens die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt.
1.75 waterpeil
de hoogte (het niveau) van de waterspiegel gemeten naar NAP op het moment van aanvraag van de vergunning, afwijking of bestemmingswijziging. Dit kan betrekking hebben op zowel oppervlaktewater als grondwater.
1.76 wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder a van de Wet ruimtelijke ordening.
1.77 woning
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.
1.78 zijdelingse perceelsgrens
de grens tussen twee percelen, die de voor- en achterzijde van een perceel verbindt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
de loodrechte afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat perceel voorkomend bouwwerk.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil loodrecht tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de diepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
2.4 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2': bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten in de categorieën 2, 3.1 en 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlage 3 bij deze regels;
- b. in aanvulling op het bepaalde in sub a en b is tevens de uitoefening van de navolgende bedrijfsactiviteiten in categorie 1 toegestaan:
- 1. hoveniersbedrijf;
- 2. autobeklederij;
- 3. reparatiebedrijf ten behoeve van particulieren (exclusief motorvoertuigen);
- 4. bureaus voor computerservice- en informatietechnologie;
- c. ter plaatse van aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidwerende voorziening' geluidswerende voorzieningen;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, verhardingen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in:
- a. artikel 3.2.1 sub c ten behoeve van het toestaan van een kortere afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens, mits:
- 1. de bereikbaarheid van het perceel voor hulpdiensten voldoende is verzekerd;
- 2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokkenen en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- 3. het straat en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
- b. artikel 3.2.3 sub b ten behoeve van een grotere hoogte, mits deze vanuit milieu-technische overwegingen noodzakelijk is en de hoogte niet meer bedraagt dan 30 meter.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
- b. parken en plantsoenen, waaronder landschappelijke inpassing;
- c. paden, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. incidentele of kortstondige evenementen;
- f. reclame-voorzieningen van de overheidsinstanties in het kader van algemeen belang;
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijn, wegen en verhardingen en met inachtneming van de keur van het waterschap.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden;
- a. voor parkeren;
- b. als staanplaats of ligplaats voor onderkomens;
- c. als staanplaats voor wagens;
- d. voor het winnen van bosstrooisel of mos.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verharde en onverharde wegen en straten met maximaal 2x1 rijstroken, wandel- en (brom)fietspaden met een functie voornamelijk gericht op verblijf, en de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
- b. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen, waaronder landschappelijke inpassing;
- c. kunstwerken;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
- f. incidentele of kortstondige evenementen;
- g. reclame-voorzieningen van overheidsinstanties in het kader van het algemeen belang;
met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Wonen - 1
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor :
- a. Voor zover de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is opgenomen: voor het aantal woningen zoals aangegeven;
en tevens voor:
- b. aan huis verbonden beroepen met dien verstande dat het bruto vloeroppervlak ten behoeve van aan huis verbonden beroepen niet meer dan 50 vierkante meter mag bedragen.
met bijbehorende gebouwen, overige bouwwerken, tuinen en erven.
6.2 Bouwregels
Hoofdgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:
- a. gebouwd binnen het bouwvlak;
- b. afstand tot de zijdelingse perceelsgrens is bij woningen ter plaatse van de aanduidingen:
- 1. 'Vrijstaand': aan twee zijden minimaal 2,5 meter;
- 2. 'Twee-aaneen': aan één zijde minimaal 1,5 meter;
6.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen voldoen aan de volgende kenmerken:
- a. gebouwd binnen of buiten het bouwvlak, met dien verstande dat voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen welke zijn of worden gebouwd binnen het bouwvlak, de in dit lid opgenomen bepalingen voor wat betreft maximale goothoogte, maximale bouwhoogte, maximale oppervlakte en maximaal bebouwingspercentage van het erf niet van toepassing zijn. De maximale goothoogte en maximale bouwhoogte van hoofdgebouwen zijn dan van toepassing;
- b. gebouwd op het achtererfgebied van het hoofdgebouw;
- c. in afwijking van het bepaalde onder b. zijn aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tevens toegestaan vóór 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw indien deze op een afstand van minimaal 5 m vanaf de aangrenzende verkeersbestemming en een afstand van minimaal 5 m uit de voorste perceelsgrens worden gesitueerd;
- d. in afwijking van het bepaalde onder b. zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping', overkappingen toegestaan vóór 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw.
6.4 Aanvullend
- a. In aanvulling op het bepaalde in lid 6.2 en 6.3, voldoen hoofdgebouwen, aan- en uitbowen, bijgebouwen en overkappingen, tevens aan de regels in de hierna opgenomen tabel;
- b. In afwijking van het bepaalde onder a. gelden voor de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw, maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goothoogte respectievelijk bouwhoogte;
- c. voor zover de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is opgenomen, in afwijking van het bepaalde onder a, voor de betreffende bijgebouwen de maximale goot- en bouwhoogte gelden zoals is aangeduid.
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 7 Wonen - 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. Gestapelde woningen, voor zover de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is opgenomen: voor het aantal woningen zoals is aangegeven;
met bijbehorende gebouwen, overige bouwwerken, tuinen en erven.
7.2 Bouwregels
7.3 Specifieke gebruiksregels
7.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 8 Waarde - Archeologie 4
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische en cultuurhistorische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
8.2 Bouwregels
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 9 Waterstaat - Bergend Regime
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Bergend regime' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de berging van het Maaswater;
- b. de afvoer en berging van oppervlaktewater, sediment en ijs;
- c. de waterhuishouding;
- d. het vergroten van de afvoercapaciteit.
9.2 Bouwregels
Op de voor 'Waterstaat - Bergend regime' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Bouwregels
11.1 Ondergronds bouwen
Binnen de gronden waar op grond van de regels gebouwen mogen worden gebouwd, mogen gebouwen tevens ondergronds worden gebouwd met dien verstande dat de verticale diepte van ondergrondse gebouwen maximaal 4 meter bedraagt.
11.2 Bestaande maximale afwijkingen
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wabo en/of Woningwet tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
11.3 Bestaande minimale afwijkingen
In die gevallen dat de bestaande afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wabo en/of Woningwet tot stand zijn gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.
11.4 Afwijkingen bebouwingspercentage
In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Wabo en/of Woningwet tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
12.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden en bouwwerken voor het beproeven van voertuigen, voor het racen of crossen met motorvoertuigen of bromfietsen en voor het beoefenen van de modelvliegsport;
- c. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
12.2 Parkeren
- a. Bij het bouwen zoals toegestaan op grond van de bestemmingen genoemd in hoofdstuk 2, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de 'Nota Parkeernormen Gennep 2015', zoals vastgesteld op 14 september 2015, of de rechtsopvolger daarvan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a, mits voldaan wordt aan de voorwaarden voor ontheffing zoals genoemd in de 'Nota Parkeernormen Gennep 2015' of de rechtsopvolger daarvan.
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
13.1 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van:
- a. de bij recht in de regel geven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
- f. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
- 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 30 m² bedraagt;
- 2. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
- g. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van communicatievoorzieningen, worden vergroot tot niet meer dan 35 m.
13.2 Evenementen
Het bevoegd gezag kan afwijken van de bestemmingsbepalingen voor het houden van evenementen voor de duur van maximaal 15 dagen per evenement, inclusief op- en afbouw van voorzieningen ten behoeve van dat evenement.
13.3 Voorwaarden
Afwijken als bedoeld in artikel 13.1 en 13.2 is slechts mogelijk, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen:
- a. het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- 2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
- b. het plan wijzigen door:
- 1. de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
- 2. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' en/of 'Waarde - Archeologie 4' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
- c. het plan wijzigen door functie- en/of bouw- en/of gebiedsaanduidingen te wijzigen en/of geheel te verwijderen, indien dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt wenselijk en/of noodzakelijk is of indien dit in verband met de herinrichting van inrichten en bedrijven vereist is en dit geen verruiming van de bouw- of gebruiksmogelijkheden inhoudt.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
15.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 16 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Milsbeek - Rijksweg 35.
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Onderzoek Industrielawaai Milsbeek - Rijksweg 35
Bijlage 2 Landschappelijk Inpassingsplan Milsbeek - Rijksweg 35
Bijlage 3 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer heeft de betreffende locatie aan de Rijksweg 35 te Milsbeek aangekocht, en is voornemens dit te herontwikkelen ten behoeve van woningbouw. Het plan is om aan de Rijksweg 35 de bestaande bebouwing te amoveren, en hiervoor in de plaats onder andere 11 sociale huurappartementen te realiseren. Daarnaast bestaat het plan uit de realisatie van 3 levensloopbestendige vrijstaande woningen en 4 levensloopbestendige geschakelde woningen.
Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat de betreffende locatie de bestemming 'Bedrijventerrein' heeft. Om de realisatie van de appartementen en woningen planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Rijksweg in Milsbeek. De locatie ligt in de bebouwde kom. Het gebied wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van meerdere bedrijven. Ten zuiden van deze bedrijven bevindt zich vervolgens weer een concentratie aan woningen. De Rijksweg scheidt de planlocatie af van de dorpskern van Milsbeek. De planlocatie is gelegen op het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Ottersum, sectie D, perceel 2601. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van 7.900 m2. In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied weergegeven.
Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: RuimtelijkePlannen)
Uitsnede kadastrale kaart (bron: Perceelloep)
1.3 Vigerende Planologische Situatie
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Overberg-Sprokkelveld 2018'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Gennep op 25 mei 2020. In het bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemming 'Bedrijventerrein' en de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 4'. Daarnaast zijn er enkele functieaanduidingen, namelijk; 'bedrijf van categorie 2', 'bedrijfswoning' en 'detailhandel'. Op het gebied van maatvoeringen is er een maximum bebouwingspercentage van 80% en een maximum bouwhoogte van 10 meter.
Uitsnede bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn slechts bestemd voor de daar aanwezige aanduiding. In dit geval betreft dit de aanduiding voor een bedrijf van categorie 2 zoals in de Staat van Bedrijfsactiviteiten is opgenomen. Op het terrein is tevens een specifieke aanduiding aanwezig voor een bedrijfswoning. Hierbinnen is ruimte voor maximaal één bedrijfswoning, die hierbij tevens ten dienste moet zijn van de aanwezige bedrijfsvoering.
Conclusie
Onderhavig initiatief is in strijd met het bestemmingsplan 'Overberg-Sprokkelveld 2018', omdat het in de vigerende situatie slechts mogelijk is om een bedrijf te vestigen inclusief bedrijfswoning. Zelfstandige woningen en appartementen passen niet binnen de huidige regels.
1.4 Opzet Bestemmingsplan En Toelichting
Het bestemmingsplan 'Milsbeek - Rijksweg 35' bestaat uit de volgende stukken:
- toelichting;
- verbeelding;
- planregels.
De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
- Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
- in Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
- de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk4 beschreven;
- in Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
- Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van De Situatie
2.1 Huidige Situatie
Aan de Rijksweg 35 te Milsbeek is in de huidige situatie een (bedrijfs)woning gesitueerd met een bijbehorend bedrijfspand. Naast deze bebouwing is er feitelijk gezien weinig aanwezig op het gehele perceel. De grond is grotendeels niet actief in gebruik, en bestaat uit grasland begroeiing. Hieronder een indruk van de huidige situatie aan de hand van afbeeldingen.
2.2 Toekomstige Situatie
De gewenste ontwikkeling houdt in dat de huidige bebouwing aanwezig op het perceel plaats maakt voor de realisatie van een mix van meerdere woningen. Om specifiek te zijn, betreft het hier 11 sociale huurappartementen en 7 grondgebonden woningen. Deze zeven woningen zijn onder verdeeld in 4 vrijstaande levensloopbestendige woningen en 3 geschakelde levensloopbestendigewoningen. De appartementen zijn ingedeeld in een gebouw met drie woonlagen. Hierbij worden er 3 appartementen op de begane grond gerealiseerd, 4 op de 1e verdieping en de resterende 4 op de tweede verdieping. De appartementen krijgen een oppervlakte van 80,4 vierkante meter. Naast de te bouwen woonruimtes is er in het plan rekening gehouden met parkeren. Achter het appartementengebouw is ruimte opgenomen voor een parkeerterrein, met voldoende ruimte om aan de parkeerbehoefte te voldoen volgens de gemeentelijke parkeernormen. In paragraaf 4.5 wordt dieper in gegaan op het parkeeraspect binnen het plan.
In verband met de uitbreidingswensen van bedrijf De Haas Verhuur BV zijn is er in het bestemmingsplan de mogelijkheid opgenomen om extra geluidswerende voorzieningen te realiseren. Deze voorzieningen zijn nog niet nodig voor de voorgenomen woningbouw, maar mocht De Haas Verhuur BV in de toekomst willen uitbreiden kan het geluid wel een beperkende factor zijn. Daarom is nu de mogelijkheid in het bestemmingsplan opgenomen om deze geluidswerende voorziening te realiseren om zo de mogelijkheden voor uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten te behouden.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.
Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals kliamaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegriep: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.
De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Conclusie
Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is zodoende passend binnen de NOVI.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
- Rijksvaarwegen;
- Project mainportontwikkeling Rotterdam;
- Kustfundament;
- Grote rivieren;
- Waddenzee en waddengebied;
- Defensie;
- Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
- Elektriciteitsvoorziening;
- Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
- Natuurnetwerk Nederland;
- Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
- Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.
Het plangebied ligt gedeeltelijk in het waterbergend rivierbed van de Maas, en valt daarmee binnen het onderwerp 'Grote rivieren' waar een bijzonder rijksbelang van toepassing is. Bij ontwikkelingen binnen het rivierbed kan volgens het 'Besluit tegemoetkoming schade bij rampen' geen aanspraak worden gemaakt op enige compensatie bij schade, als het een bouwwerk betreft binnen het winterbed van de Maas en deze ná 19 april 1996 (inwerkingtreding van de Beleidsleijn Ruimte voor de rivier) is gerealiseerd.
De woningen binnen onderhavig initiatief worden geheel gerealiseerd in het deel van het Waterbergend rivierbed waar paragraaf 6 binnen hoofdstuk 6 van het Waterbesluit niet van toepassing is. Dit betreft het gele gebied van de kaart toegevoegd als bijlage bij het Waterbesluit (uitsnede onderstaand toegevoegd). Het deel binnen de planontwikkeling waar een Groenbestemming wordt opgenomen, ligt binnen het groene gedeelte van de kaart behorende bij het Waterbesluit. Hier worden echter geen woningen gebouwd, waardoor er verder geen belemmeringen zijn.
Uitsnede kaart bijlage Waterbesluit met globale aanduiding plangebied (bron: Waterbesluit)
Conclusie
Het initiatief valt onder het project 'Grote rivieren' uit het Barro. Door de ontwikkeling binnen het rivierbed kan bij mogelijke schade bij rampen geen aanspraak worden gemaakt op enige compensatie. Verder zijn er geen planologische beperkingen doordat de woningbouw binnen het initiatief wordt gerealiseerd in het gele gedeelte van de bijbehorende kaart bij het Waterbesluit.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:
- 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
- 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Stedelijke ontwikkeling
Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft de ontwikkeling van 18 woningen en de sanering van overtollige bebouwing, waardoor het doorlopen van de laddertoets noodzakelijk is.
De laddertoets bestaat uit drie tredes:
- 1. Aantonen actuele regionale behoefte;
- 2. Aantonen of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen;
- 3. Aantonen of de locatie multimodaal is of kan worden ontsloten.
Behoefte (trede 1)
In de Limburgse Agenda Wonen 2020 - 2023 'Versnellen, versterken en doorzetten' heeft de provincie Limburg opgenomen hoe zij vanuit het beleidsveld wonen een bijdrage willen leveren aan een gezonde Limburgse woningmarkt. Onderdeel van de gezonde woningmarkt is bovenal een betere doorstroming, waarmee huishoudens kunnen verhuizen naar een voor hen geschikte woning.
Op basis van de demografische ontwikkelingen is er, voor Limburg als geheel, voor de korte termijn nog behoefte aan extra woningen. Echter wordt rond 2030 een overschot verwacht. Ondanks dat er getalsmatig hiervoor meer dan genoeg plannen klaar liggen, zijn deze plannen kwalitatief niet altijd de juiste. Er is een grote behoefte aan wooncencepten binnen de midden- en sociale huur.
Het bouwtempo van nieuwbouwwoningen is de afgelopen jaren redelijk stabiel geweest. De laatste 3 jaar (2017 t/m 2019) zijn er in Limburg ruim 2.000 nieuwbouwwoningen per jaar gerealiseerd. Met dit bouwtempo kan ruim voldoende worden voorzien in de demografische behoefte, qua aantallen. Echter zal dit niet voldoende zijn als gekeken wordt naar de behoefte van specifieke doelgroepen. Zoals eerder genoemd is er juist behoefte aan woningen binnen de midden- en sociale huur.
Binnen de provincie moeten meer woningen worden gerealiseerd voor de oudere doelgroepen. Doordat de ouderen "vast zitten" in hun huidige woning, is er voor starters weinig ruimte om door te stromen op de woningmarkt. De behoefte is groot op het gebied van zelfstandige woningen. Op dit moment geldt dat ouderen vaak in hun woning noodgedwongen blijven wonen, vanwege het ontbreken van een alternatief. Alsd at alternatief er wel is, komen er meer woningen vrij voor een doorstromer. De doorstromer maakt de woning vrij voor een starter.
Naast de Limburgse Agenda Wonen heeft de gemeente Gennep in de eigen woonvisie voor de termijn van 2015 - 2025 een extra woningbehoefte van 60 woningen. Tot het begin van 2017 waren er woningbouwplannen voor slechts een derde van deze behoefte. Geadviseerd wordt om een derde van de extra woningbehoefte in te zetten op appartementen (koop en huur), en een deel voor duurdere levensloopbestendige koopwoningen.
Er is voldoende regionale behoefte voor het toevoegen van nieuwe woningen. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarden met betrekking tot trede 1.
Binnen stedelijk gebied (trede 2)
De planlocatie is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied van de dorpskern van Milsbeek. Daarnaast betreft het een transformatie van een bedrijfsbestemming naar een woonbestemming. Er wordt voldaan aan trede 2.
Multimodaal en ontsluiting (trede 3)
De planlocatie is goed bereikbaar en ontsloten. Door de directe ligging aan de Rijksweg (N271) en daarmee het omliggende wegennet, zal het verkeer snel overgaan in het heersende verkeersbeeld. Direct grenzend aan het plangebied is een bushalte (Rijksweg/Kerkstraat) gesitueerd, met een buslijn die Nijmegen met Venlo verbindt in beide richtingen. Er wordt voldaan aan de voorwaarden van multimodaliteit en een goede ontsluiting.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling van 18 woningen (11 appartementen en 7 woningen) voorziet in de ontwikkeling van woningen waar een behoefte aan is. Daarnaast kan de planlocatie voorzien in de behoefte aan geschikte woningen voor de sociale huur en doorstromers. Voorts geldt dat de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied plaatsvindt en op het gebied van modaliteit en ontsluiting gunstig is gelegen.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI)
Op 1 oktober 2021 is de Omgevingsvisie Limburg vastgesteld door de Provinciale Staten. Hiermee is de visie de opvolger van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL). De Omgevingsvisie richt zich op de langere termijn (2030 - 2050), en richt zich hierbij op drie hoofdopgaven:
- 1. een aantrekkelijk, sociale, gezonde en veilige leefomgeving, zowel in stedelijk als landelijk gebied;
- 2. een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie, inclusief landbouwtransitie;
- 3. klimaatadaptatie en energietransitie.
Het toekomstbeeld binnen de Omgevingsvisie schetst een provincie die stevig is ingebed in euregionaal verband. In Limburg is het goed leven, leren, wonen en werken. Steden en dorpen hebben in het toekomstbeeld een gecoördineerde maar geleidelijke transformatie doorgemaakt, waarbij zij onder andere beschikken over een passend aanbod van woningen.
Afwegingen die gemaakt moeten worden bij het zoeken naar de balans tussen het beschermen én benutten van de fysieke leefomgeving worden gedaan op basis van de volgende 'Limburgse principes':
- streven naar een inclusieve, gezonde en veilige samenleving;
- de kenmerken en identiteit van gebieden staan centraal, een gebiedsgerichte aanpak is de basis voor samenwerking met andere partijen en initiatiefnemers;
- meer stad, meer land. De variatie in gebieden wordt gekoesterd. Stedelijke functies worden geconcentreerd in compacte steden en dorpen. Landelijke gebieden worden als tegenhanger van de drukkere stedelijke gebieden ontwikkeld;
- zorgvuldig omgaan met de ruimte en voorraden, zowel onder- als bovengronds.
De provincie Limburg wil een voortreffelijke woon- en leefomgeving realiseren. Hierbij is het belangrijk dat mensen kunnen wonen in een zelfgekozen woning en woonomgeving waar ze zich thuis voelen. Provincie Limburg wil dit bereiken door toe te werken naar een toekomstbestendige Limburgse woningmarkt met voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek, die waar mogelijk op het juiste moment beschikbaar én betaalbaar zijn.
Zowel kwalitatief als kwantitatief benutten van bestaand bebouwd gebied optimaal benutten is een streven van de provincie. Leegstaand vastgoed zal hierbij als eerst worden hergebruikt en herbestemd worden. Wonen is in beginsel alleen toegestaan in bestaand bebouwd gebied. Het plangebied aan de Rijksweg 35 zal de bestaande bebouwing op locatie verwijderen om plaats te maken voor hoogwaardige nieuwbouw. Tevens sluit de locatie aan bij bestaand bebouwd gebied in de omgeving, waarbij er binnen de dorpskern wordt gebouwd.
Een deel van het plangebied ligt in de 'Groenblauwe Mantel'. Dit gebied bestaat uit het Maasdal, de beekdalen en steilere hellingen. Samen vormt dit de 36.000 hectaren grote Groenblauwe Mantel. Deze gebieden liggen als een soort mantel tussen en om het Natuurnetwerk Limburg.
Op veel plekken zijn in de rivier- en beekdalen in de loop der tijd steden en dorpen tot ontwikkeling gekomen. Die bebouwde gebieden maken geen deel uit van de groenblauwe mantel, maar staan er wel mee in verband. Gemeenten hebben de motiveringsplicht bij nieuwe ontwikkelingen in de Groenblauwe Mantel aan te geven hoe met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten in de betreffende gebieden wordt omgegaan. Ontwikkelingen zijn mogelijk mits de kernkwaliteiten van het gebied behouden blijven of versterkt worden. In onderstaande afbeelding is de begrenzing van zowel het plangebied als de Groenblauwe Mantel weergegeven.
Uitsnede plangebied en ligging (groen) Groenblauwe Mantel (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Zoals in bovenstaande afbeelding is te zien, valt de Groenblauwe Mantel voor een deel binnen het plangebied. Dit geplande bebouwing binnen het plan valt niet binnen de begrenzing van de Groenblauwe Mantel. Tevens heeft het grootste deel van de overlapping in de Groenblauwe Mantel de bestemming 'Groen', waarbinnen geen gebouwen mogen worden gebouwd. Daarnaast ligt er op het gebied ook de dubbelbestemming 'Waterstaat - Bergend regime'. Binnen deze dubbelbestemming zijn de gronden bestemd voor onder andere de berging en afvoer van water en overige waterhuishouding. Binnen de planontwikkeling zal de plaatselijke identiteit en kwaliteiten van het gebied niet worden verstoord of veranderd. Er mag immers niet gebouwd worden binnen het betreffende gebied. De groenbestemming op locatie zal dienen ter behoud van de aanwezige (groen)kwaliteiten.
3.2.2 Omgevingsverordening Limburg
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 staan de regels die nodig zijn om het omgevingingsbeleid van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (hierna POL) juridische binding te geven. De omgevingsverordning is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. Nu is de Omgevingsverordening uitgebreid met een nieuw hoofdstuk Ruimte. Dat hoofdstuk bevat een aantal instrumenten die gericht zijn op de doorwerking van het ruimtelijk beleid van het POL. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de Verordening Veehouderijen en Natura 2000 en de Verordening Wonen Zuid-Limburg vrijwel ongewijzigd opgenomen. Hierdoor zijn alle doorwerkingsinstrumenten van het omgevingsbeleid nu ondergebracht in één document.
De Omgevingsverordening Limburg 2014 is op onderdelen aangepast middels de Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014, vastgesteld op 11 november 2016.
Uitsnede kaart Omgevingsverordening Limburg 2014 - kaart 2 Duurzame verstedelijking en bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 - met omlijning plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Beoordeling onderhavig initiatief
Op kaart 2 'Duurzame verstedelijking en wonen', zoals hierboven te zien is, is het plangebied aangeduid als 'Bebouwd gebied' en 'Landelijk gebied' binnen de 'regio Noord-Limburg'. De daadwerkelijke nieuw te bouwen woningen worden gesitueerd in het 'Bebouwd gebied'. In het kader van duurzame verstedelijking geeft de omgevingsverordening aan dat aan de Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden getoetst, indien een ruimtelijk plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. In paragraaf 3.1.3 is reeds aandacht besteed aan de Ladder. Daarbij is geconcludeerd dat gezien de aard en omvang van de ontwikkeling sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, maar dat deze voldoende aansluit bij de regionale behoefte, binnen bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd en er sprake is van een multimodale ontsluiting.
Daarnaast geeft de Omgevingsverordening in artikel 2.4.2 aan dat een ruimtelijk plan in de regio Noord-Limburg niet mag voorzien in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad of planvoorraad als beschreven in de Regionale Structuurvisie Wonen-Limburg, tenzij deze toevoeging reeds was voorzien in de harde plancapaciteit.
Dit bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van 18 wooneenheden. Echter sluit deze toevoeging aan bij de woonvisie binnen de gemeente Gennep, om de ondercapaciteit in Milsbeek op te vangen. In paragraaf 3.4.2 wordt hier nader op ingegaan.
Geconcludeerd kan worden dat het planvoornemen past binnen de beleidskaders van de Omgevingsverordening Limburg 2014.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Regionale Woonvisie 2020-2024
De Regionale Woonvisie 2020-2024 geeft richting aan het woonbeleid voor de komende 4 jaar. Het is de tweede visie die door de 8 Noord-Limburgse gemeenten gezamenlijk is opgesteld. Door de ervaringen uit de eerste visie geeft deze Woonvisie een nog betere blik op de doelen die gesteld zijn voor de toekomst.
Uit analyses binnen de visie blijkt dat de doelgroep 'alleenstaanden en stellen 65+' tussen 2019 een 2040 een relatieve groei van 142% zal meemaken op het gebied van de woningmarkt. Als gevolg van veranderingen in de zorg worden ouderen gestimuleerd om zo lang mogelijk zelfstandig thuis te wonen, in een eigen woning in de vertrouwde omgeving. Een keerzijde van deze trend is dat ouderen hierdoor langer in de eigen woning blijven wonen, waardoor er weinig doorstroming is. Echter, als er wel een verhuiswens bestaat, zijn er onvoldoende woningen die aansluiten op de behoefte.
Het doel binnen Noord-Limburg is om nieuwbouw bij voorkeur in te zetten op de realisatie van toekomstbestendige en flexibele woonsegmenten. Deze woningen worden zoveel mogelijk binnen de huidige grenzen van de kernen gerealiseerd, dicht bij voorzieningen.
Onderhavig initiatief voorziet onder andere in woningen die levensloopbestendig zijn, waarmee een belangrijke doelgroep uit de woonvisie geholpen wordt. Door de realisatie van levensloopbestendige woningen zal er meer doorstroming mogelijk zijn, waardoor overige woningen binnen de kern van Milsbeek vrijkomen voor jonge gezinnen en starters.
3.3.2 Strategische regiovisie Bergen, Gennep, Mook en Middelaar
De gemeenten Bergen, Gennep, Mook en Middelaar hebben samen een Strategische Regiovisie ontwikkeld om te bepalen waarin de gemeenten de komende tijd gaan investeren. Met deze regiovisie willen deze gemeenten de regio beter tot haar recht laten komen en een bestendig perspectief voor het geheel garanderen. Hierin zijn wensen en ambities geformuleerd in zeven programma's en met twee sleutelprojecten is aangegeven welke ontwikkelingen met voorrang ter hand genomen worden. Hiermee is een kwaliteitsslag te bereiken die nodig is om de leefbaarheid te vergroten en de achterstand op het omliggende gebied te verkleinen.
Daarbij is gekozen voor een ontwikkelingsmodel met een onderscheidend profiel dat complementair is aan de stedelijke regio's in de nabije omgeving: in het noorden Arnhem/Nijmegen en in het zuiden Venlo. Van de groei van beide stedelijke regio's kan worden geprofiteerd, maar dan wel op de eigen manier, namelijk kleinschalig en duurzaam. De inzet is om in de regio een 'center of excellence' neer te zetten, met als steekwoorden: puur, authentiek, gastvrij en met respect voor de natuur en het landschap.
De regio heeft een aantal kwaliteiten die versterkt kunnen worden. Hierin wordt een viertal dragende functies onderscheiden waarop de hoofdprogramma's worden ingezet om de kwaliteitssprong te maken, te weten: wonen, zorg, recreatie en toerisme en landbouw.
De focus met betrekking tot 'wonen' ligt op 'excellent wonen'. Binnen de wooneconomie is nog plaats voor een excellent, onderscheidend woonmilieu voor verschillende wooncategorieën. Het betreft een milieu dat de stedelijke centra Arnhem/Nijmegen en Venlo niet kunnen bieden. Het woonmilieu zal de karakteristieken van de regio benutten en versterken. De kleinschaligheid en het respect voor het landschap maken dit woonmilieu tot een aantrekkelijk en exclusief geheel. Voor alles moet dit woonmilieu duurzaam en zelfvoorzienend in de energiebehoefte zijn en bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit.
Naast de nadruk op het 'wonen' moet de N271 (Rijksweg) als etalage worden benut. Vanaf deze route moet de regio haar visitekaartjes kunnen laten zien. Naast het benutten van de ligging in het landschap kan de N271 ook de entrees van de kernen en de ontwikkeling hiervan etaleren.
Gezien de ligging van de planlocatie aan de Rijksweg (N271), kan de ontwikkeling een positieve bijdrage leveren aan het image van Milsbeek, door een hoogwaardig gebied te ontwikkelen. De huidige situatie, waarin de grond niet of nauwelijks in gebruik is, geeft geen positief visitekaartje af voor de kern Milsbeek.
3.3.3 Regionale afstemming
De ontwikkeling aan de Rijksweg 35 te Milsbeek is op d.d. 09-12-2019 afgestemd met de regionale werkgroep wonen. De werkgroep is akkoord met het initiatief aangezien duidelijk is dat de plannen die reeds vergeven zijn voor de kern Milsbeek onvoldoende kwalitatieve ruimte bieden voor de toevoeging van levensloopbestendige seniorenwoningen in het (luxere) koopsegment voor senioren uit de kern Milsbeek zelf die willen doorstromen. Daarnaast beschikt de kern Milsbeek over onvoldoende goedkope sociale huurappartementen voor starters die in de eigen kern willen blijven wonen. Bovendien heeft de gemeente Gennep ruim voldaan aan de reductieopgave waardoor kwantitatief de ruimte bestaat voor een verdere toevoeging van woningen
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie
In de Omgevingsvisie Gennep - 'Samen maken we Gennep', heeft de gemeente aan de hand van de identiteit van Gennep, de huidige ontwikkelingen en trends, en speerpunten opgedaan uit bijeenkomsten, een visie omschreven voor Gennep voor de komende 10 jaar. Gezien de omgevingsvisie is opgesteld in september 2019, speelt het document in op de meest recente ontwikkelingen. Hierbij is ook veel aandacht weggelegd voor de vijf kernen die samen de gemeente Gennep maken.
Milsbeek heeft binnen de visie de kernkwaliteit als historische bebouwingslinten en historische bebouwing meegekregen als belangrijk punt. Deze karakteristieken moeten dan ook behouden blijven. Daarnaast is er op het gebied van woningbouw veel focus om met de realisatie van nieuwe woningen vraag en aanbod, zowel kwalitatief als kwantitief, op elkaar af te stemmen.
De initiatiefnemer heeft met de planontwikkeling rekening gehouden met de behoefte aan woningen binnen de kern van Milsbeek. De 11 sociale huurappartementen zijn in samenspraak met de woningcorporatie in het plan meegenomen, doordat deze woningen nodig zijn voor de jongere doelgroep die graag in de regio willen blijven wonen.
De woonbehoefte voor sociale huurappartementen wordt tevens bevestigd in het woonbehoefteonderzoek van de gemeente Gennep, die is uitgevoerd begin 2020 onder jongeren tussen de 18 en 30 jaar. Uit dit onderzoek is gebleken dat de gemeente naast hiernaast ook moet gaan inzetten op de doorstroming van de woningmarkt. Een dusdanige doorstroming kan het beste bereikt worden door toevoeging van levensloopbestendige koop- en huurwoningen.
Bij het streven naar een leefbare woonomgeving is woningbouwontwikkeling een belangrijk instrument. De bouw van nieuwe woningen kan een positieve bijdrage leveren door stedenbouwkundig ongewenste situaties te verbeteren of de levendigheid in een bepaald gebied te vergroten. Woningbouw in de kernen van de gemeente Gennep dient bij te dragen aan de leefbaarheid door fysieke maatregelen die leiden tot een significaten kwaliteitsverbetering en transformatiemaatregelen in de bestaande woningvoorraad die leiden tot een betere balans tussen vraag en aanbod.
Initiatiefnemer is voornemens om een kwaliteitsbijdrage op eigen terrein te realiseren. Het gedeelte met de Groenbestemming binnen de projectlocatie zal ontwikkeld worden en vervolgens over worden gedragen aan de gemeente. Deze kwaliteitsbijdrage zal minimaal overeenkomen met een eventuele bijdrage aan het gemeentelijke fonds ten behoeve van kwaliteitsverbetering.
3.4.2 Woonvisie
In de woonvisie 'Samen sturen op beleid' van de gemeente Gennep is per dorpskern opgenomen wat de specifieke behoefte is op het gebied van nieuw te realiseren woningen. Binnen de termijn van 2015 - 2025 is de prognose dat er een extra woningbehoefte is van 60 woningen voor de kern Milsbeek, er is sprake van ondercapaciteit aan woningbouwplannen in de woningbouwprogrammering van Milsbeek. Tot het begin van 2017 waren er woningbouwplannen voor slechts een derde van deze behoefte. Om in te spelen op de behoefte wordt geadviseerd om een derde hiervan te gebruiken voor appartementen (koop en huur). Bij het opstellen van de visie waren er geen plannen bekend die inzette op de gestapelde bouw ten behoeve van appartementen. Naast de appartementen ontstaat er ook een behoefte aan duurdere levensloopbestendige koopwoningen, in het segment boven de 250.000 euro. Hierbij is het de wens om deze woningen in (relatief) landelijk gebied te realiseren.
Onderhavig initiatief speelt in op de ondercapaciteit en woonbehoefte binnen de kern Milsbeek. Doordat ruim de helft van de woningen in het plan appartementen betreft, wordt er gekeken naar de exacte woningbehoefte. Tevens worden deze appartementen aangeboden in het sociale huursegment, wat aansluit bij de behoefte van inwoners binnen Milsbeek.
3.4.3 Duurzaamheidsmaatregelen
Binnen het initiatief aan de Rijksweg 35 worden verschillende duurzaamheidsmaatregelen geïmplementeerd. Op de daken van de bebouwing zullen PV-panelen geïnstalleerd worden. Daarnaast zal een WTW (warmteterugwinning) balansventilatie zorgen voor een energiereductie. Het voordeel van deze ventilatie is, naast dat de luchtkwaliteit van hoge kwaliteit is, de aanwezige warmte in de woning niet verloren gaat door ongecontroleerde luchtstromen. De woningen worden gasloos verwarmd door middel van een warmtepomp.
Naast de genoemde maatregelen zullen de woningen voldoen aan alle wettelijke eisen en verplichtingen op het gebied van duurzaamheid.
Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.
4.1 Flora En Fauna
4.1.1 Wettelijk kader
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
Zorgplicht
Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.
4.1.2 Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op circa 1000 meter afstand van het Natura-2000 gebied 'Oeffelter Meent', en op 1500 meter van 'Sint Jansberg'. Het plangebied is geen onderdeel van Natuurnetwerk Nederland.
Stikstofdepositie
Sinds 2015 was het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) van kracht. Het programma bevatte een integrale beoordeling van de bron- en gebiedsgerichte maatregelen voor de aanpak van de stikstofproblematiek. Deze maatregelen werden getroffen in en nabij de Natura 2000-gebieden die onderdeel zijn van het PAS.
Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603) geldt het PAS voor geen enkel Natura 2000-gebied meer. Dit betekent ook dat de collectieve passende beoordeling via het PAS door de uitspraak is komen te vervallen. Met de AERIUS Calculator kunnen de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op Natura 2000-gebieden worden bepaald. Door de uitspraak is in het kader van dit bestemmingsplan ook gekeken naar de mogelijk te verwachten effecten.
De uitgevoerde stikstofdepositieberekening laat zien dat er geen belemmeringen plaatsvinden op het gebied van stikstof, in zowel de bouw- als de gebruikersfase. Hiervoor is een ruime schatting gemaakt van het in te zetten materieel tijdens de bouwfase, en de verkeersgeneratie van werkend personeel op locatie. Daarnaast is in de gebruikersfase ervan uitgegaan dat, conform de wetgeving, de nieuwe woningen gasloos worden opgeleverd. De verkeersgeneratie in de gebruikersfase is bepaald aan de hand van de CROW kengetallen. Beide fasen leveren dus geen depositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. De uitdraaien van de berekeningen zijn te vinden in bijlage 1 & 2.
4.1.3 Soortenbescherming
Om de effecten van de voorgenomen wijziging op de aanwezige flora en fauna te bepalen is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd door Cobra (bijlage 3). Dit verkennend onderzoek zoomt in op de (mogelijke) schadelijke effecten door de activiteiten en op welke wijze in het kader van de wet gehandeld kan worden.
Het projectgebied wordt door vogels gebruikt als foerageergebied, voortplantingsgebied of rustgebied. Op basis van de Wnb zijn deze vogels beschermt. Echter hoeft er geen sprake te zijn van opzettelijke verstoring. De betreffende vogels zullen het terrein tijdelijk mijden zodra de werkzaamheden starten. Doordat de werkzaamheden tijdelijk van aard zijn kunnen de vogels het gebied na afronding weer in gebruik nemen.
In de huidige bebouwing zijn nesten van de huismus aanwezig. Deze nesten en mogelijke schuil- en foerageerplaatsen kunnen met de voorgenomen ontwikkeling niet behouden blijven. Nader onderzoek (6 oktober 2021, bijlage 7) heeft aangetoond dat er geen huismussen aanwezig zijn in het projectgebied. Tevens heeft het projectgebied geen waarde voor huismussen als nestlocatie of daaraan gerelateerde schuil- en foerageerplaatsen. De tijdens de quickscan aangetroffen nestlocatie is blijkbaar niet meer geschikt en daardoor verlaten door huismussen.
Nader onderzoek (6 oktober 2021, bijlage 7) heeft vier vleermuissoorten in en rondom het plangebied waargenomen. Hierbij gaat het om de gewone dwergvleermuis, de ruige dwergvleermuis, de laatvlieger en de rosse vleermuis. Tevens is er één zomerverblijfplaats van drie gewone dwergvleermuizen aanwezig achter een vensterluik van het pand, aan de zijde van de Rijksweg. Daarnaast maken gewone dwergvleermuizen zo nu en dan gebruik van het projectgebied om te foerageren. De te slopen panden en het te verwijderen groen is geen essentieel onderdeel van het foerageergebied of vliegroute van vleermuizen.
De werkzaamheden aan de Rijksweg 35 leidt tot overtreding van artikel 3.5 lid 4 Wnb. Door het slopen van het pand wordt de aangetoond zomerverblijfplaats vernield. Ook leiden de werkzaamheden tot verstoring van de gewone dwergvleermuizen omdat deze mogelijk een nieuwe verblijfplaats moeten innemen. Aan de hand van deze conclusie is een ontheffing aangevraagd. De ontheffing en het bijbehorende Activiteitenplan zijn te vinden in bijlage 8.
Voorafgaand aan werkzaamheden is het advies om het werkgebied te controleren op de aanwezigheid van overige dieren, zoals de bruine kikker, gewone padden en egels. Eventueel aangetroffen moeten deze dieren voorzichtig verplaatst worden naar een eventueel naastliggend bosperceel. Muizen zijn zelf in staat een veilig heenkomen te zoeken.
Aanwezige leilindes op het terrein blijven middels verplaatsing behouden. Om dit te waarborgen zijn er in de bijbehorende regels voorwaardelijke verplichtingen opgenomen.
4.1.4 Conclusie
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief.
4.2 Bodemkwaliteit
4.2.1 Wettelijk kader
De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
4.2.2 Resultaten onderzoek
Voorliggend initiatief voorziet in een functiewijziging van bedrijventerrein naar wonen. Gezien deze wijziging naar een milieugevoelige functie is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Inpijn-Blokpoel. Het volledige rapport is te vinden in bijlage 4.
Op basis van het verrichte historische (voor)onderzoek is voor de projectlocatie uitgegaan van de onderzoeksstrategie 'onverdachte niet-lijnvormige locatie'. Aangezien in de directe omgeving sprake is van boomgaarden, is de vaste bodem wel aanvullend onderzocht op de aanwezigheid van OCB's. Het grondwater bevond zich dieper dan 5,5 m-mv en is derhalve conform normvoorschrift niet onderzocht.
Aan de hand van de onderzoeksresultaten kan de bovenstaande onverdachte hypothese worden verworpen. Het criterium voor nader onderzoek op het gebied voor barium, PAK, minerale olie en lood in de ondergrond wordt in een boring overschreden. Nader onderzoek is noodzakelijk. Aan de hand van nader onderzoek moet worden bepaald of er slechts sprake is van een saneringsnoodzaak, of van een 'geval van ernstige bodemverontreiniging'.
In de vaste bodem zijn in enkele boringen in een klein gebied van het perceel bodemlagen met baksteenresten aangetroffen. Volgens de NEN 5725 komt in puin van klinkers en/of straatstenen in de regel geen asbesthoudend materiaal voor en de aanwezigheid van dit puin maakt een locatie niet expliciet (asbest)verdacht. Het bevoegd gezag heeft bepaald dat een nader onderzoek naar mogelijk aanwezige asbest noodzakelijk is. Dit onderzoek zal uit worden gevoerd voordat de huidige bebouwing gesloopt zal worden.
4.2.3 Conclusie
Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek blijkt er vanuit het aspect bodem in een klein gedeelte van de planlocatie mogelijk belemmeringen zijn voor onderhavig initiatief. Een nader onderzoek naar mogelijk aanwezige asbest zal uit worden gevoerd voordat de huidige bebouwing gesloopt zal worden.
4.3 Cultuurhistorie En Archeologie
4.3.1 Wettelijk kader
Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.
Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
4.3.2 Cultuurhistorie
Het pand kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Ook worden de omgeving en het landschap niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol.
In de nabijheid van de projectlocatie zijn enkele monumenten aanwezig, zoals de Rijksweg 26a (tegenover projectlocatie) en Rijksweg 33 (naast de projectlocatie). Bij het uitwerken van de plannen zal rekening worden gehouden met de mogelijke impact op deze monumenten. De directe omgeving zal niet worden aangetast.
Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren, mits de omliggende monumenten niet worden geschaad of aangetast.
4.3.3 Archeologie
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
De gronden ter plaatse van de gewenste ontwikkeling zijn volgens het bestemmingsplan 'Overberg-Sprokkelveld 2018' verwachtingsgebied voor archeologische vondsten (Waarde - Archeologie 4). Voor het bouwen op locatie moet een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd als er bouwwerken worden gerealiseerd met een oppervlakte groter dan 2500 vierkante meter en dieper dan 50 centimeter. Onderhavig initiatief blijft onder de maximale oppervlakte waardoor een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. Bij archeologische vondsten tijdens de werkzaamheden geldt ten alle tijde de meldingsplicht.
Tevens blijkt uit de gemeentelijke archeologische beleidskaart dat de projectlocatie een lage archeologische verwachtingswaarde heeft (Archeologie 4), die overeenkomt met de eis van de dubbelbestemming. Ook is er binnen het plangebied geen archeologische waarneming geweest in het verleden. In onderstaande afbeelding een uitsnede van de archeologische beleidskaart, waarbij de lichtbruine kleur staat voor 'Archeologie 4'.
4.3.4 Conclusie
Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Voorts vindt de ontwikkeling plaats in beschermd archeologisch gebied, maar vinden de grondroerende werkzaamheden plaats op een oppervlakte minder dan de gestelde normen voor een archeologisch onderzoek. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief.
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Wettelijk kader
Wet milieubeheer
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen.
Omdat titel 5.2 van de Wm ingaat op de luchtkwaliteit, staat dit ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Hierin wordt gesteld dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
- de plannen leiden niet tot het overschrijden van een grenswaarde;
- de luchtkwaliteit verbetert tengevolge van de plannen (per saldo) of blijft ten minste gelijk;
- de plannen dragen niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
- het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling NIBM bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als NIBM moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:
- Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
- Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
- Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.
Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
4.4.2 Beoordeling
De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
4.4.3 Conclusie
Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.
4.5 Parkeren En Verkeer
4.5.1 Parkeren
Het benodigd aantal parkeerplaatsen kan berekend worden aan de hand van de kencijfers uit de gemeentelijke parkeernota. Het plangebied wordt gekenmerkt als de rest bebouwde kom in weinig stedelijk gebied. Voor een sociaal huurappartement geldt een minimale parkeernorm van 1,8 parkeerplaats per woning. Daarnaast heeft een tweeondereenkap-woning een parkeernorm van 2 per woning. De vrijstaande woning heeft de minimale parkeernorm van 2. In totaal komt hiermee de totale parkeerbehoefte op 34 parkeerplaatsen.
Onderhavig initiatief voorziet in parkeerplaatsen op eigen terrein, en de openbare ruimte. Binnen de definitieve planvorming zullen ten minste 34 parkeerplaatsen worden gerealiseerd om te voldoen aan de gemeentelijke parkeernormen.
4.5.2 Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Rijksweg (N271). Dit is op de specifieke locatie een 50 km/u weg die vanaf de A73 bij Malden tot aan Venlo loopt. Hierbij ontsluit de N271 meerdere dorpen en plaatsen in de provincie Limburg.
De verkeersgeneratie kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. In de voormalige situatie was er op de projectlocatie een bakkerij (arbeidsintensief/bezoekersextensief) gesitueerd, met een oppervlakte van 432 m², resulterend in een verkeersaantrekkende werking van minimaal 39,3 mvt/etmaal. Ook was er een kleine winkel ten behoeve van de bakkerij gevestigd, met een verkeersgeneratie van minimaal 31,76 mvt/etmal gebaseerd op de categorie 'buurtsupermarkt' met een afmeting van 40 m². Tot slot de bijbehorende bedrijfswoning van 150 m² met een minmale verkeersgeneratie van 7,8 mvt/etmaal. De kengetallen behoren bij een locatie in 'rest bebouwde kom' binnen 'weinig stedelijk gebied'. In totaal komt de minimale verkeersgeneratie uit op 78,86 mvt/etmaal.
In de gewenste situatie is de verkeersaantrekkende werking op dezelfde manier te bepalen. Voor 11 sociale huurappartementen is de minimaal te verwachten verkeersgeneratie 40,7 mvt/etmaal. De tweeondereenkap-woningen hebben gezamenlijk een minimale verkeersgeneratie van 44,4 mvt/etmaal. De vrijstaande woning heeft per woning een minimale verkeersgeneratie van 7,8 mvt/etmaal, 23,4 mvt/etmaal in totaal. Gezamenlijk is de minimale verkeersgeneratie 108,5.
De verkeersgeneratie neemt met onderhavig initiatief toe met minimaal 29,64 mvt/etmaal. Gezien de ligging van het plangebied aan de doorlopende Rijksweg (N271) en de verkeerssituatie ter hoogte van het plangebied wordt aangenomen dat dit niet tot problemen leidt met de verkeersafwikkling in het plangebied.
De grondgebonden woningen binnen het plan worden aangesloten op de nieuw aan te leggen weg/parkeerplein (bestemming 'Verkeer'). Hiermee wordt voorkomen dat de woningen een eigen oprit op de Rijksweg (N271) kunnen realiseren.
4.5.3 Conclusie
In het plan is ruimte gereserveerd om aan de gevraagde parkeerbehoefte volgens de gemeentelijke parkeernorm te voldoen. Onderdeel van de gereserveerde ruimte binnen het plan is de ruimte achter het appartementengebouw, gezien vanaf de Rijksweg. Hier wordt een parkeerplein gerealiseerd om bij te dragen aan de minimale parkeernormen. Tevens is er bij de grondgebonden woningen de mogelijkheid om op eigen terrein te parkeren.
4.6 Geluidhinder
4.6.1 Wettelijk kader
Wegverkeer en railverkeer
Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Industrielawaai
Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.
4.6.2 Onderzoek / beoordeling
Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van omliggende bedrijven en de Rijksweg. Akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting van beide geluidzones is uitgevoerd door Peutz. De volledige rapporten van de onderzoeken zijn toegevoegd als bijlagen (bijlage 5 & 6).
De nieuw te bouwen woningen worden gesitueerd binnen de akoestische invloedssfeer van de nabijgelegen bedrijven De Haas Verhuur en Meubelmakerij Kees Mattijssen. Op basis van bedrijfbezoeken, tekeningen en kengetallen is het rekenmodel opgesteld waarmee de geluidbelasting is berekend.
Vanwege de activiteiten van De Haas Verhuur treden bij de beoogde nieuwbouw langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus op tot 53, 48 en 44 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachperiode. Hiermee wordt in zowel de dag-, avond- als nachtperiode (plaatselijk) niet voldaan aan de grenswaarden van respectievelijk 50 dB(A) en 45 dB(A) conform het Activiteitenbesluit
Vanwege de activiteiten van Meubelmakerij Mattijssen treden bij de beoogde nieuwbouw langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus op tot 41 dB(A) in de dagperiode. In de avond- en nachtperiode is de inrichting niet in bedrijf. Hiermee wordt in de dag- en avondperiode voldaan aan grenswaarden van respectievelijk 50 dB(A) en 45 dB(A) conform het Activiteitenbesluit.
Vanwege de activiteiten van De Haas Verhuur treden bij de beoogde nieuwbouw maximale geluidniveaus op tot 78 dB(A) in de dagperiode en 64 dB(A) in de avond- en nachtperiode. De maximale geluidniveaus in de dagperiode worden veroorzaakt door laad- en losactiviteiten met containers. Deze maximale geluidniveaus behoeven in de dagperiode niet getoetst te worden aan de geluidgrenswaarden van het Activiteitenbesluit. Zonder deze activiteiten wordt voldaan aan de te hanteren geluidgrenswaarden van 70 dB(A) in de dagperiode. In de avondperiode wordt voldaan aan de grenswaarde van 65 dB(A), in de nachtperiode is (plaatselijk) sprake van een overschrijding van de grenswaarde van 60 dB(A) conform het Activiteitenbesluit.
In het onderzoeksrapport zijn maatregelen opgenomen om de geluidbelasting te verminderen voor de woningen. Hierbij valt te denken aan dove gevels, en gesloten zijden aan de onderkant van gebouwen. Mits er aan deze maatregelen wordt voldaan, zal geluidbelasting vanuit de omliggende bedrijven geen belemmering zijn.
Ten gevolge van het wegverkeer op de Rijksweg bedraagt de geluidbelasting ter hoogte van het bouwplan maximaal 61 dB inclusief aftrek ex artikel 110 g Wgh. Dit betekent dat de voorkeursgrenswaarde overschreden wordt, maar niet de maximale ontheffingswaarde van 63 dB. Dit betekent dat onderzocht dient te worden of maatregelen om de geluidbelasting te reduceren mogelijk zijn. Mochten dergelijke maatregelen niet mogelijk en/of doelmatig zijn, dienen voor deze gevels hogere waarden in het kader van de Wet geluidhinder te worden vastgesteld. De procedure rondom het vaststellen van de hogere waarde zal gelijktijdig met de vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan meelopen.
Ten gevolge van het wegverkeer op het Sprokkelveld bedraagt de geluidbelasting ter hoogte van het bouwplan ten hoogste 48 dB en ten gevolge van de Zwarteweg maximaal 37 dB. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde en deze wegen vormen derhalve geen belemmering om hier woning te bouwen.
In het volledige rapport zijn per woningtype geluidwerende maatregelen opgenomen. Mits er aan deze maatregelen voldaan wordt, zal de geluidbelasting van de Rijksweg geen belemmering zijn voor het initiatief.
4.6.3 Cumulatie
Het industrielawaai en geluid afkomstig van het wegverkeer komt van twee verschillende kanten het plangebied binnen. Het beleid van gemeente Gennep schrijft bij cumulatie van verscheidene geluidsbronnen een maximale grenswaarde van 65 dB voor. Doordat het geluid vanuit twee verschillende geluidsbronnen het gebied binnen komt, en dit tevens van twee verschillende kanten komt met bebouwing tussen de twee bronnen, is er geen sprake van het overschrijden van de cumulatiegrens.
De huidige voorschriften voor nieuwbouwwoningen (bouwbesluit en bengnormen) hebben als voordeel dat er een hoge geluidwering van de gevel is. Doordat er binnen het plan een WTW-ventilatiesysteem wordt toegepast, komen er geen ventilatieroosters in de gevel. Hierdoor is de geluidwering van de nieuw te bouwen woningen (20 dB) eenvoudig te halen.
4.6.4 Conclusie
Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief, mits er wordt voldaan aan de aanbevelingen van de akoestische onderzoeken. Deze aanbevelingen houden in dat er een besluit met betrekking tot vaststelling van hogere waarden moet worden genomen.
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
4.7.1 Wettelijk kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Richtafstanden en omgevingstype
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
4.7.2 Onderzoek / beoordeling
Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.
De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als gemengd gebied, gelet op de aanwezigheid van woningen en bedrijvigheid. In de directe omgeving zijn geen bedrijven aanwezig in een milieucategorie hoger dan 3.2. Het dichtstbijzijnde bedrijf, een meubelmakerij, valt binnen categorie 3.2 en heeft zodoende een minimale richtafstand van 50 meter. De nieuw te bouwen woningen vallen binnen deze 50 meter. De huidige woningbouw in de omgeving ligt binnen 20 tot 30 meter van het betreffende bedrijf. De meubelmakerij is zodoende al beperkt in ontwikkelingsmogelijkheden.
In het onderzoek naar het industrielawaai (bijlage 6) is tevens gebleken dat de meubelmakerij niet in de bedrijfsvoering worden belemmerd door de realisatie van woningbouw.
Door de vestiging van de woningen als gevoelige functie moet gekeken worden naar de invloed van omliggende bedrijven. In de bovenstaande paragraaf met betrekking tot akoestiek, is aangetoond dat de bedrijven dicht in de buurt van de projectlocatie op het gebied van geluid geen belemmering hoeven te vormen.
4.7.3 Conclusie
Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling.
4.8 Externe Veiligheid
4.8.1 Wettelijk kader
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
4.8.2 Onderzoek / beoordeling
Een woning betreft een kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)
Transport gevaarlijke stoffen
Er ligt in de directe omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg, spoorbaan of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour.
Inrichtingen
In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevantie inrichtingen gevestigd. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.
4.8.3 Conclusie
Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.9 Kabels En Leidingen
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgasleidingen afhankelijk van druk;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.
Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Ovenberg-Sprokkelveld 2018' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
4.10 Water
4.10.1 Inleiding
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
4.10.2 Beleidskader
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.
Europa
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
Rijk
De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Provinciaal Waterplan Limburg 2016 - 2021
In de loop der tijd zijn de watersystemen in Limburg steeds verder gereguleerd ten behoeve van economische ontwikkelingen en bebouwing. Daardoor is de natuurlijke veerkracht van het watersysteem, het vermogen om piekbelasting op te vangen en periodes van droogte te doorstaan, grotendeels verdwenen. Dit heeft onder meer geleid tot een groter overstromingsrisico langs de Maas en in de beekdalen, regelmatig terugkerende wateroverlast en erosie, watertekort en droogte, gebrekkig ecologisch functioneren en hardnekkige milieuproblemen (emissies, verdroging), met negatieve gevolgen voor mens, natuur en economie.
De provincie Limburg wil als bevoegd gezag voor het provinciale waterbeleid en regisseur bij de gebiedsgerichte uitvoering, de transities in het waterbeleid verder vorm geven. Dit wil de provincie bereiken door aan de watersystemen gebonden functies meer in balans te brengen met de mogelijkheden die het watersysteem biedt en met de beperkingen die het watersysteem stelt aan die functies. Daarnaast wordt dit verder vormgegeven door een integrale en brongerichte aanpak, een (grensoverschrijdende) stroomgebiedbenadering, het meer ruimte geven aan natuurlijke processen in de watersystemen, het in acht nemen van het solidariteitsprincipe en het vooraf betrekken van water bij ruimtelijke ontwikkelingen en afwegingen.
Waterbeheerplan Waterschap Limburg
Met het gezamenlijke Waterbeheerplan 2016 - 2021 van de Limburgse waterschappen, bestaand uit een integraal beleids- en uitvoeringsplan, zetten de waterschappen de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg. Op hoofdlijnen is dit een voortzetting van de bestaande koers en de evolutie die binnen de werkvelden hebben plaatsgevonden. In het Waterbeheerplan komt naar voren hoe de Limburgse waterschappen de provinciale uitdagingen aan willen pakken. Dit zijn uitdagingen zoals de hoogwaterbescherming Maas, belang van regionale watersystemen, zuiveren en de waterketen, en crisisbeheersing.
Gemeentelijk rioleringsplan Gennep 2020 - 2024
Op 11 september 2019 heeft de gemeente Gennep het Gemeentelijk Rioleringsplan 2020-2024 gepubliceerd.
Het document beschrijft op hoofdlijnen hoe invulling wordt gegeven aan de rioleringszorg. Het betreft een visie en strategie voor de lange termijn. Voor nieuwbouwprojecten hanteert de gemeente het principe dat afvalwater en hemelwater gescheiden moeten worden ingezameld. Hemelwater dient voor zover mogelijk op het eigen terrein verwerkt te worden. Hierbij heeft het vasthouden van hemelwater de voorkeur, maar het bergen van hemelwater op het terrein heeft de voorkeur boven het afvoeren van water. In nieuwe gebieden met een (verbeterd) gescheiden rioolstelsel (apart riool voor de inzameling en afvoer van hemelwater) moet het hemelwater op het hemelwaterstelsel aangesloten zijn. Het hemelwater wordt bij ruimtelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk geïnfiltreerd op eigen terrein. Hieraan stelt de gemeente onder andere de volgende eisen:
- Geen gebruik van uitlogende materialen;
- Absolute infiltratievoorzieningen kunnen een bui met een herhalingstijd van T=100 jaar (100 mm) verwerken. Wanneer dit aantoonbaar niet mogelijk is, dient minimaal een bui met een herhalingstijd van T=10 jaar (50 mm) geborgen te worden;
- Groenvoorzieningen mogen worden ingezet voor waterhuishoudkundige doeleinden. Hierbij geldt dat hoogtui 50% van de oppervlakte van de voorziening wordt ingericht, of dat de groenvoorziening slechts beperkt wordt gebruikt voor waterhuishoudkundige doelen. De minimale totale oppervlakte van de groenvoorzieningen die voor frequent gebruik in aanmerking komen, is 100 m².
4.10.3 Watertoets
Binnen de projectlocatie wordt het hemelwater gescheiden van het afvalwater, door middel van infiltratie op eigen terrein. Aan de noordwestkant van het plangebied wordt een infiltratievoorziening gerealiseerd. In dit gebied bevindt zich het diepste punt van de grotendeels droogvallende wadi. Hemelwater zal deels middels greppels, deels middels ondergrondse buizen worden aangevoerd. Mocht deze gescheiden manier van infiltreren niet voldoende worden geacht, zal de initiatiefnemer een bijdrage leveren aan het Fonds Hemelwaterinfiltratie door een standaard bedrag van €25,- per vierkante meter aan oppervlaktebedrag beschikbaar te stellen.
4.10.4 Conclusie
Door het hemelwater apart van het afvalwater te infiltreren op eigen terrein, zal er vanuit het oogpunt van Water geen belemmering zijn voor onderhavig initiatief. Mocht dit niet voldoende blijken, dan zal de initiatiefnemer bijdragen aan het Fonds Hemelwaterinfiltratie.
4.11 M.e.r.-beoordeling
4.11.1 Wettelijk kader
In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.
In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.
4.11.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Kenmerken van het project
Het project bestaat uit de amovering van de huidige aanwezige bebouwing, en hiervoor in de plaats de realisatie van meerdere woningen. Deze woningen bestaan uit 11 sociale huurappartementen, 7 grondgebonden woningen. Daarnaast wordt een deel van het gebied ingericht als openbaar toegankelijk groengebied.
Plaats van het project
De projectlocatie bevindt zich aan de Rijksweg te Milsbeek. Ten noorden van de Rijksweg wordt het gebied gekenmerkt door de aanwezige woningbouw. Ten zuiden van het plangebied zijn meerdere bedrijven aanwezig, met hier weer ten zuiden van een concentratie aan woningen.
Kenmerken van het potentiële effect
Door de realisatie van de woningen krijgt het betreffende gebied weer een invulling na een tijdelijke leegstand. Hierdoor komen er meer woningen beschikbaar voor de inwoners van de regio, en krijgt Milsbeek een transformatie van een gebied dat op dit moment niet in gebruik is.
4.11.3 Conclusie
De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen. Doordat het voornemen onder de drempelwaarde van 2.000 woningen blijft is er geen sprake van grootschalige stedelijke ontwikkeling. Een binnenstedelijk gebied wordt herontwikkeld, waardoor het een impuls zal zijn voor de directe leefomgeving. Door het toepassen van openbaar groen zal het gebied voor de hele omgeving openbaar toegankelijk worden.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Ovenberg-Sprokkelveld 2018'.
Het bestemmingsplan 'Milsbeek - Rijksweg 35' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Milsbeek - Rijksweg 35' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.
5.2 Inleidende Regels
De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.
5.2.1 Begrippen
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
5.2.2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.
5.3 Bestemmingsregels
5.3.1 Opbouw bestemmingen
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
- Bestemmingsomschrijving;
- Bouwregels;
- Nadere eisen;
- Afwijken van de bouwregels;
- Specifieke gebruiksregels;
- Afwijken van de gebruiksregels;
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
- Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
- Wijzigingsbevoegdheid.
5.3.2 Bestemmingen
De bestemmingen opgenomen in dit bestemmingsplan zijn 'Wonen' voor de aanwezige woningen, 'Verkeer' voor de te realiseren parkeerplaatsen en 'Groen' voor het gebied dat wordt getransformeerd naar een openbaar toegankelijk groen gebied.
5.4 Algemene Regels
5.4.1 Anti-dubbeltelregel
Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.
5.4.2 Overige algemene regels
Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.
5.5 Overgangs- En Slotregels
5.5.1 Overgangsregel
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.
5.5.2 Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden geregeld via een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer, waarbij ook een kwaliteitsbijdrage volgens de Omgevingsvisie wordt vastgelegd. het aspect planschade wordt tevens meegenomen in de op te stellen anterieure overeenkomst. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.
6.2.1 Overleg met omwonenden
In mei en juni 2020 is de initiatiefnemer gestart met het informeren en toelichten van de plannen aan de omwonenden. In verband met de voorschriften omtrent Covid-19 is er geen inloopavond gehouden. De initiatiefnemer heeft alle direct omwonenden individueel middels een huisbezoek geïnformeerd en over de plannen. Daarnaast heeft de initiatiefnemer op verzoek van de gemeente Gennep overleg gehad met de Stichting Cultuurbehoud Milsbeek. Zij hebben bij de initiatiefnemer de voor hen belangrijke cultuur- en historische waarden aangegeven en toegelicht zodat dit in de plannen kan worden meegenomen. De bedrijven waar een nader geluidsonderzoek is verricht zijn door de initiatiefnemer meegenomen in het onderzoek en hebben kennis genomen van de resultaten
6.2.2 Overleg met overheidsinstanties
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.
6.2.3 Zienswijzen
Het ontwerp van het bestemmingsplan "Milsbeek - Rijksweg 35" heeft met ingang van donderdag 1 juli 2021 gedurende zes weken, tot en met woensdag 11 augustus 2021 ter inzage gelegen in het gemeentekantoor. Daarnaast was het ontwerpbestemmingsplan te raadplegen via de gemeentelijke website www.gennep.nl, alsmede via de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende voornoemde termijn heeft iedereen zijn zienswijze over dit ontwerpbestemmingsplan mondeling, dan wel schriftelijk kenbaar kunnen maken.
Gedurende de inzagetermijn is één zienswijze ontvangen. Deze zienswijze is binnen de termijn ontvangen en daarmee ontvankelijk. In de Nota van zienswijzen is de ingebrachte zienswijze samengevat en van een reactie voorzien. De Nota van zienswijzen is opgenomen in Bijlage 9.
Bijlage 1 Bouwfase Rijksweg 35 Te Milsbeek
Bijlage 1 Bouwfase Rijksweg 35 te Milsbeek
Bijlage 2 Gebruikersfase Rijksweg 35 Te Milsbeek
Bijlage 2 Gebruikersfase Rijksweg 35 te Milsbeek
Bijlage 3 Flora & Fauna Rijksweg 35 Te Milsbeek
Bijlage 3 Flora & fauna Rijksweg 35 te Milsbeek
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek Rijksweg 35 Te Mlilsbeek
Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek Rijksweg 35 te Mlilsbeek
Bijlage 5 Verkeersgeluid Rijksweg 35 Te Milsbeek
Bijlage 5 Verkeersgeluid Rijksweg 35 te Milsbeek
Bijlage 6 Industriegeluid Rijksweg 35 Te Milsbeek
Bijlage 6 Industriegeluid Rijksweg 35 te Milsbeek
Bijlage 7 Aanvullend Onderzoek Flora & Fauna Rijksweg 35 Te Milsbeek
Bijlage 7 Aanvullend onderzoek flora & fauna Rijksweg 35 te Milsbeek
Bijlage 8 Ontheffingsaanvraag + Activiteitenplan Flora & Fauna Rijksweg 35 Te Milsbeek
Bijlage 8 Ontheffingsaanvraag + activiteitenplan flora & fauna Rijksweg 35 te Milsbeek