Buitengebied, Looiseweg 15 Ottersum
Wijzigingsplan - gemeente Gennep
Vastgesteld op 05-12-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het wijzigingsplan Buitengebied, Looiseweg 15 Ottersum, met identificatienummer NL.IMRO.0907.WZ17070LOOIWG15BUI-VA01 van de gemeente Gennep;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.
1.3 overige begrippen
op dit wijzigingsplan zijn van toepassing de begrippen uit de regels van:
- 1. het bestemmingsplan "Buitengebied Gennep" van de gemeente Gennep zoals vastgesteld op 03 april 2012;
- 2. het bestemmingsplan "Reparatie- en Veegbestemmingsplan Buitenbied" van de gemeente Gennep, zoals vastgesteld op 19 maart 2014.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Op dit wijzigingsplan zijn van toepassing de wijze van meten uit de regels van:
- 1. het bestemmingsplan "Buitengebied Gennep" van de gemeente Gennep zoals vastgesteld op 03 april 2012;
- 2. het bestemmingsplan "Reparatie- en Veegbestemmingsplan Buitenbied" van de gemeente Gennep, zoals vastgesteld op 19 maart 2014.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Ter plaatse van de voor "Wonen" aangewezen gronden zijn van toepassing de 'Bestemmingsregels' van de bestemming "Wonen" uit de regels van:
- 1. het bestemmingsplan "Buitengebied Gennep" van de gemeente Gennep zoals vastgesteld op 03 april 2012;
- 2. het bestemmingsplan "Reparatie- en Veegbestemmingsplan Buitenbied" van de gemeente Gennep, zoals vastgesteld op 19 maart 2014;
met dien verstande dat aan lid 22.2.2 onder b wordt toegevoegd:
Adres | Oppervlakte van bijbehorende bouwwerken |
Looiseweg 15 | 84 m² |
Artikel 4 Waarde - Archeologie 4
Ter plaatse van de voor "Waarde - Archeologie 4" aangewezen gronden zijn van toepassing de 'Bestemmingsregels' van de bestemming "Waarde - Archeologie 4" uit de regels van:
- 1. het bestemmingsplan "Buitengebied Gennep" van de gemeente Gennep zoals vastgesteld op 03 april 2012;
- 2. het bestemmingsplan "Reparatie- en Veegbestemmingsplan Buitenbied" van de gemeente Gennep, zoals vastgesteld op 19 maart 2014;
Artikel 5 Waterstaat - Bergend Regime
Ter plaatse van de voor "Waterstaat - Bergend regime" aangewezen gronden zijn van toepassing de 'Bestemmingsregels' van de bestemming "Waterstaat - Bergend regime" uit de regels van:
- 1. het bestemmingsplan "Buitengebied Gennep" van de gemeente Gennep zoals vastgesteld op 03 april 2012;
- 2. het bestemmingsplan "Reparatie- en Veegbestemmingsplan Buitenbied" van de gemeente Gennep, zoals vastgesteld op 19 maart 2014;
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Algemene Regels
Op dit wijzigingsplan zijn overeenkomstig van toepassing:
- 1. de algemene regels van het bestemmingsplan "Buitengebied Gennep" van de gemeente Gennep, zoals vastgesteld op 03 april 2012;
- 2. het bestemmingsplan "Reparatie- en Veegbestemmingsplan Buitenbied" van de gemeente Gennep, zoals vastgesteld op 19 maart 2014.
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
7.1 Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied
Ter plaatse van de aanduiding 'Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' geldt dat die gronden zijn aangewezen als Extensiveringsgebieden zoals bedoeld in de Reconstructiewet.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
8.1 Bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan Buitengebied, Looiseweg 15 Ottersum.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
De eigenaar van het pand Looiseweg 15 wil de voormalige boerderij inpandig splitsen tot 2 woningen. Omdat het initiatief passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan.
In dit wijzigingsplan wordt toegelicht en gemotiveerd waarom dat mogelijk is volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Looiseweg 15, in het buitengebied van de gemeente Gennep. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving. Het plangebied zelf wordt nader beschreven in hoofdstuk 2.
Ligging van het plangebied in de omgeving (bron: openstreetmap.nl)
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied ligt aan de Looiseweg 15, ten oosten van de kern Gennep. De locatie is gelegen op de grens van het Niersdal en het rivierduinengebied langs de Maas. Het beekdal van de Niers is een zijdal van de Maas. Het is een landschappelijk nog zeer gaaf beekdal dat wordt gekenmerkt door een lage ligging en weilanden. Aan de overzijde van de Looiseweg ligt een groot bosgebied, dat behoort tot het rivierduinengebied. Dit gebied herbergt een scala aan functies, zoals wonen, recreatie en zorginstellingen.
De locatie Looiseweg 15 behoort tot een cluster van voormalige agrarische bedrijven. De bedrijvigheid is een aantal jaren geleden al beëindigd en er wordt nu alleen nog gewoond. De twee naastgelegen boerderijen zijn beiden reeds gesplitst in 2 woningen.
Bijgevoegde afbeelding geeft een beeld van de huidige situatie.
Luchtfoto van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
2.2 Toekomstige Situatie
De voormalige boerderij wordt inpandig gesplitst tot 2 woningen, die zullen worden genummerd tot 13b en 15. De huidige boerderij bestaat uit een voorhuis en een aangebouwde deel met een totale inhoud van circa 2400 m3. Deze inhoud is ruim voldoende om er twee volwaardige woningen in onder te brengen.
Op het perceel wordt op de fundamenten van een voormalige schuur een nieuw bijgebouw gerealiseerd van 20 x 10 meter. Voor dit bijgebouw is reeds een bouwvergunning verleend. Het gebouw wordt eveneens gesplitst, zodat elke woning de beschikking heeft over een bijgebouw van 10 x 10 meter. Daarnaast is er een bestaande paardenstal van 84 m² aanwezig, die zal gaan behoren bij de woning op nummer 15.
De omvang en uitstraling van de te splitsen boerderij en het erf blijven ongewijzigd. Met dit plan blijft de bestaande karakteristiek van de locatie behouden, waardoor het plan past in de omgeving.
Nieuwe kadastrale situatie (bron: Kadaster)
Het perceel is reeds kadastraal gesplitst. De rode lijnen op bovenstaande kaart geven de nieuwe kadastrale situatie weer. De bewoners van de nrs. 15 en 13b hebben onderling afspraken gemaakt over het gemeenschappelijk gebruik van het erf en, daarmee samenhangend, de bereikbaarheid van de woningen en bijgebouwen. Notarieel is vastgelegd dat hier voor onbepaalde tijd recht van overpad c.q. erfdienstbaarheid op rust.
Daarnaast wordt, in overleg met de eigenaren van het naastgelegen perceel op nr. 13, de westelijke perceelsgrens rechtgetrokken (over de bestaande heg) met een beperkte uitruil van gronden. De kadastrale situatie komt dan overeen met het feitelijke gebruik.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Algemeen
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het landelijk beleid. Relevante documenten voor het plan zijn de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijk ordening.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Besluitsubvlak rivierbed
Het plangebied ligt volgens het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening in het 'besluit-subvlak rivierbed'. Hier geldt de regeling voor het 'Stroomvoerend deel rivierbed'. De regeling bevat een aantal nader omschreven activiteiten waarvan op voorhand duidelijk is dat deze niet buiten het rivierbed kunnen worden gelokaliseerd, ofwel omdat het watergebonden functies betreft of omdat er sprake is van een groot openbaar belang of een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven. In die gevallen kan in het kader van de Waterwet een vergunning worden verleend, mits wordt voldaan aan enkele specifieke voorwaarden. Ook een functieverandering binnen de bestaande bebouwing valt hieronder.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking:
- 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
- 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
- 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plan ligt in het rivierbed van een zijrivier van de Maas. Om de functie van deze gebieden te waarborgen mag hier niet worden gebouwd zonder omgevingsvergunning. In onderhavig plan betreft het een inpandige splitsing, waarbij er niet wordt gebouwd. Functieverandering binnen de bestaande bebouwing is mogelijk. Het plan is daarmee uitvoerbaar binnen het regels van het Barro.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Het plan is dermate kleinschalig (inpandige splitsing waarbij 1 extra wooneenheid wordt gerealiseerd) dat het geen invloed heeft op de regionale behoefte en het regionaal afgestemde woningbouwprogramma. Bij een ontwikkeling als deze is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 Bro, zo blijkt uit inmiddels vaste jurisprudentie. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing.
3.2 Provinciaal Beleid
Algemeen
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het provinciale beleid. Het provinciale Omgevingsplan Limburg 2014 is relevant voor het plan.
Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014
Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014, met bijbehorend plan m.e.r., de Omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal Verkeers en- Vervoersprogramma vastgesteld.
In het POL staat kwaliteit centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
Noord-Limburg kenmerkt zich door een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Er dient een transformatie van de bestaande woningvoorraad plaats te vinden, aangezien er nauwelijks bevolkingsgroei meer is. Daarbij zal primair worden gekozen voor inbreiding, aanpassing en functieverandering en slechts in beperkte mate voor uitbreiding in de nabijheid van kleine kernen. In het POL is opgenomen dat het toevoegen van nieuwe woningen aan de woningvoorraad dient te worden afgestemd met de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg (zie paragraaf 3.3).
Er wordt de komende jaren een hausse aan vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing verwacht. Het proces van functieverlies speelt al langere tijd, maar het aanbod van leegstaand vastgoed blijft toenemen en de vraag blijft achterwege. Er wordt naar gestreefd dat de vrijkomende agrarische bebouwing zoveel mogelijk wordt hergebruikt door de land- en tuinbouw, ter voorkoming van verdere verstening in het buitengebied. Maar het is zeker niet te verwachten dat alle leegstand zo kan worden opgelost. In dat geval is sloop (bijvoorbeeld van verouderde stallen, schuren en overige voorzieningen) gewenst, om leegstand, verval en mogelijk ook illegaal gebruik te voorkomen.
Planspecifiek
In onderhavige situatie gaat het om de splitsing van een voormalige boerderij. Dit past in het beleid van 'inbreiding, aanpassing en functieverandering' in plaats van uitbreiding. De inpassing van het plan in het regionale woonbeleid komt in paragraaf 3.3 aan de orde.
3.3 Regionaal Beleid
Regionale Structuurvisie Wonen Noord Limburg
In april 2016 is de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg vastgesteld. De visie geldt voor de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas . De visie beschrijft randvoorwaarden om de woningmarkt in de regio Noord-Limburg in balans te houden. In de Regionale Structuurvisie zijn vijf inhoudelijke peilers benoemd, namelijk:
- Een gezonde woningmarkt in balans: nieuwbouw naar behoefte;
- De juiste woning op de juiste plek en dynamisch voorraadbeheer;
- Goed wonen voor iedereen, maar met extra aandacht voor van (toekomstige) werknemers;
- Kwaliteit bestaande voorraad en kernen meer centraal;
- Een levensloopvriendelijke en duurzame regio.
In de Structuurvisie is opgenomen dat regionale afstemming is vereist wanneer bij een ruimtelijk plan minstens 10 woningen worden gerealiseerd.
Planspecifiek
Met de inpandige splitsing van de voormalige boerderij wordt 1 extra woning gerealiseerd. Regionale afstemming is niet nodig. De toevoeging van 1 woning heeft geen invloed op het regionale woningbouwprogramma.
3.4 Gemeentelijk Beleid
Relevante documenten voor het plan zijn het Volkshuisvestingsbeleid, de Structuurvisie buitengebied Gennep en het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Gennep.
Volkshuisvestingsbeleid
Het 'Genneps herprogrammeringsvoorstel 2015 - 2030' beschrijft de woningbouwplannen die nodig zijn voor een gezonde woningmarkt. Geconstateerd is dat er een overcapaciteit in woningbouwplannen is. Reductie vraagt om keuzes, waarbij de gemeente wil sturen op een gewenste woningkwaliteit die doorstroming op de woningmarkt mogelijk maakt. Nieuwbouw moet vooral worden ingezet om te voorzien in de vraag naar datgene waaraan ook op de langere termijn de meeste behoefte bestaat.
De plancapaciteit is met 40% teruggebracht naar 382 woningen. Een deel daarvan (15 woningen) wordt gereserveerd voor incidentele plannen.
Voorliggend initiatief wordt als een passend initiatief beschouwd. Het verzoek tot woningsplitsing is al gedaan ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied, maar door een miscommunicatie daarin niet opgenomen (zie paragraaf 1.1). Daarnaast kan woningsplitsing gezien worden als een kwalitatieve transformatie van de bestaande woningvoorraad, doordat een jongere in een kleine kern kan blijven wonen en bovendien in de toekomst mantelzorg kan bieden.
Geconcludeerd kan worden dat het plan past in het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid.
Lokale Woonvisie
De lokale woonvisie wordt aan de raad aangeboden ter vaststelling op 3 juli 2017. Deze visie is in lijn met het herprogrammeringsvoorstel 2015 - 2030. Hierin is opgenomen dat de gemeente geen medewerking verleent aan woningsplitsing. Hier wordt in onderhavig geval van afgeweken, omdat -zoals in voorgaande alinea vermeld- ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied reeds is besloten medewerking te verlenen aan woningsplitsing op deze locatie.
Structuurvisie Buitengebied Gennep
Volgens de Structuurvisie Buitengebied Gennep, vastgesteld op 12-02-2012, staat de gemeente Gennep open voor nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied. In de Structuurvisie wordt onder meer aangeven aan welke ontwikkelingen in het buitengebied de gemeente in principe medewerking wil verlenen en welke kwaliteitsbijdrage daar tegenover moet staan. Hiervoor is het gemeentelijk kwaliteitsmenu (GKM) opgesteld.
De Structuurvisie ‘Buitengebied gemeente Gennep – Borging Kwaliteitsmenu’ is niet van toepassing in geval gebruik kan worden gemaakt van een flexibiliteitsbepaling uit het bestemmingsplan (in dit geval een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid). Derhalve zal ook niet hoeven te worden voorzien in compensatie van het verlies aan omgevingskwaliteit door middel van een kwaliteitsbijdrage.
Bestemmingsplan buitengebied Gennep
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied Gennep dat op 03-04-2012 door de gemeenteraad van gemeente Gennep is vastgesteld. Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingen en aanduidingen:
- De bestemming 'Wonen'. De adressen Looiseweg 11, 13 en 15 zijn samen opgenomen in één bestemmingsvlak. Aangegeven is dat er maximaal 5 woningen zijn toegestaan. De nummers 11 en 13 zijn beide reeds gesplist (in 11 en 11a en in 13 en 13a), waarmee met maximale aantal van 5 is bereikt.
- De dubbelbestemming 'Archeologie 4'. Het gebied heeft een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Voor het bouwen van bouwwerken groter dan 2500 m² en dieper dan 50 cm is het verplicht om eerst een archeologisch onderzoek uit te voeren.
- De dubbelbestemming 'Waterstaat - Bergend regime'. Dit houdt in dat bij een hoge waterstand de betreffende locatie mede bestemd is voor het bergen van rivierwater. Om deze reden is het op de locatie niet toegestaan om te bouwen zonder omgevingsvergunning, waarbij de rivierbeheerder wordt gehoord.
- Daarnaast geldt de een gebiedsaanduiding 'Reconstructiewet - extensiveringsgebied'.
Uitsnede uit het bestemmingsplan Buitengebied Gennep (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In het bestemmingsplan is in artikel 22.6.1 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee burgemeester en wethouders het plan kunnen wijzigen voor de realisatie van 2 woningen binnen 1 bouwmassa. De voorwaarden hiervoor zijn:
- 1. de inhoud per woning mag, na wijziging, niet minder dan 450 m3 bedragen;
- 2. de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag per woning niet meer bedragen dan 100 m2, tenzij anders is aangegeven;
- 3. het initiatief dient in overeenstemming te zijn met het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid.
Bovendien moet bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid een evenredige belangenafweging
plaatsvinden conform artikel 22.6.2 van de planregels waarbij worden betrokken:
- a. De mate waarin de waarden, welke het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad, waaronder begrepen de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
- b. De mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad.
- c. De mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie.
- d. De mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond.
- e. De mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.
Planspecifiek
In voorliggend wijzigingsplan wordt gebruik gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid. Aan genoemde voorwaarden wordt voldaan.
- 1. De inhoud van de bestaande bouwmassa bedraagt ca. 2400 m3, ruim voldoende om er twee volwaardige woningen in onder te brengen.
- 2. Er is reeds een vergunning verleend voor de bouw van een bijgebouw van ca. 200 m². Deze wordt eveneens kadastraal gesplitst, zodat elke woning de beschikking krijgt over ca. 100 m² aan bijgebouwen. Daarnaast is er reeds een bestaande paardenstal aanwezig. Met een specifieke bouwaanduiding 'extra bijgebouwen' wordt planologisch geregeld dat op deze locatie een grotere oppervlakte aan bijgebouwen is toegestaan.
In het geldende bestemmingsplan is verzuimd om deze specifieke bouwaanduiding op te nemen voor het perceel, waarschijnlijk omdat de vergunde maar nog niet gerealiseerde veldschuur over het hoofd is gezien. De veldschuur heeft een oppervlakte van ongeveer 198 m² en er staat een paardenstal van ongeveer 84 m². De oppervlakte van de veldschuur en paardenstal (samen ongeveer 282 m²) wordt als maximum gehanteerd. Er wordt verder geen nieuwe bebouwing toegestaan.
Het perceel Looiseweg 15 krijgt de ‘Specifieke bouwaanduiding - extra bijgebouwen’ (via de regels) - 3. In paragraaf 3.4 is beschreven dat het plan voldoet aan het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid.
De evenredige belangenafweging conform artikel 22.6.2 is uitgewerkt in hoofdstuk 4.
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieu
4.1.1 Bodem
De gemeente Gennep heeft op basis van de beschikbare actuele bodemonderzoeksgegevens in samenwerking met de buurgemeenten Bergen en Mook en Middelaar een Nota bodembeleid Regio Maasduinen d.d. 28-11-2011 en bijbehorende Regionale bodemkwaliteitskaart inclusief Bodemfunctieklassenkaart d.d. 09-12-2011 laten opstellen en bestuurlijk vastgesteld. Momenteel vindt actualisering van het beleid en de kaarten plaats. Hierbij worden geen noemenswaardige wijzigingen voorzien.
De bodemkwaliteitskaart geeft de gemiddelde bodemkwaliteit weer van de vaste landbodem. De kaart doet geen uitspraak over de grondwaterkwaliteit. Behoudens van bodemverontreiniging verdachte locaties en deelgebieden waar geen of onvoldoende bodemonderzoeksgegevens bekend zijn, de zogenaamde “witte vlekken”, voldoet de vaste landbodem in de gemeente Gennep aan de Achtergrondwaarde, en is als zodanig ook gezoneerd. De Achtergrondwaarde komt overeen met “schone” grond.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de uitvoerbaarheid van een initiatief. Bij een wijziging naar een gevoeligere bestemming / gebruiksfunctie zal indien onvoldoende bekend is over de bodemkwaliteit ter plaatse, voor de uitwerking van de plannen in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
In bepaalde gevallen biedt het gemeentelijke bodembeleid onder voorwaarden de mogelijkheid tot vrijstelling van het uitvoeren van een bodemonderzoek. Naast dat het plangebied in de zone achtergrondwaarde dient te liggen, dient het plangebied ook onverdacht te zijn van bodemverontreiniging. Om dit laatste aan te tonen dient een historische toets te worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Het perceel is gelegen in de zone Achtergrondwaarde en reeds bestemd voor wonen. Voor de inpandige splitsing worden geen ingrepen aan de bodem uitgevoerd. Om te toetsen of een vrijstelling van een bodemonderzoek kan worden verleend, is voor het plangebied een historische toets uitgevoerd (zie bijlage 1). Hieruit zijn geen bijzonderheden naar voren gekomen, zodat gesproken kan worden van een onverdachte locatie. Dit betekent dat vrijstelling van de onderzoeksplicht aan de orde is. Op basis van de bodemkwaliteitskaart blijkt dat de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor de geplande gebruiksfunctie wonen. De uitvoerbaarheid van het initiatief voor bodem is hiermee aangetoond.
4.1.2 Lucht
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het toevoegen van een extra woning van dusdanig geringe omvang dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor lucht is hiermee aangetoond.
4.1.3 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
- woningen;
- geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
- geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voor het plan is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. Op ruim 250 meter van de boerderij ligt de Siebengewaldseweg. Volgens de Wet geluidhinder heeft een weg met een of 2 rijstroken in het buitenstedelijk gebied een onderzoekszone van 250 meter. Het plan valt buiten de zone van deze weg.
De te splitsen woning ligt op 75 meter van de Looiseweg. De Looiseweg is een lokale landweg waar hoofdzakelijk bestemmingsverkeer komt. De maximum snelheid bedraagt 60 km/uur. Op grond van de beperkte verkeersintensiteit en de toegestane snelheid is het niet de verwachting dat er sprake zal zijn van een onacceptabel woon- en leefklimaat.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief uitvoerbaar is met betrekking tot het aspect geluid.
4.1.4 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Voormalig bedrijfswoningen, die op of na 19 maart 2000 geen onderdeel meer uitmaken van een veehouderij, vormen binnen de Wgv een aparte categorie. Voor deze geurgevoelige objecten bedraagt de minimale afstand tot een veehouderij tenminste 50 meter (voor locaties buiten de bebouwde kom).
Planspecifiek
Op enige afstand van het plangebied zijn 2 veehouderijen gevestigd (op 600 resp. 900 meter). Het betreft een veehouderij zonder en een veehouderij met dieren met een vastgestelde geuremissie. In de PlanMER van het bestemmingsplan Buitengebied Gennep is het leefklimaat op basis van de achtergrondbelasting geur ter plaatse van Looiseweg 15 (rode cirkel) als zeer goed beoordeeld. Op onderstaande kaart is deze waarneming weergegeven.
Achtergrondbelasting gemeente Gennep (bron: Plan MER bestemmingsplan buitengebied Gennep)
Op 600 meter ten westen van het plangebied ligt een rundveehouderij met 'vaste afstandsdieren'. De voorgeschreven richtafstand bedraagt 50 meter. Aan deze afstand wordt dus ruimschoots voldaan.
Op 900 meter naar het zuidoosten is een intensief veehouderijbedrijf gevestigd. De voorgenomen woningsplitsing heeft geen invloed op de bedrijfsvoering van dit bedrijf. Op kortere afstand liggen (veel) meer woningen die in dat geval bepalend zijn. Bovendien ligt het bedrijf is een extensiveringsgebied. De Reconstructiewet bepaalt dat in deze gebieden het voor agrarische bedrijven onmogelijk is om uit te breiden.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
4.1.5 Milieuzonering
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
In de omgeving van het plangebied zijn geen niet-agrarische bedrijven gevestigd die mogelijk hinder zouden kunnen opleveren.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor milieuzonering is hiermee aangetoond.
4.1.6 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgaand een screenshot van de website.
Uitsnede van www.risicokaart.nl
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen risicovolle inrichtingen. Op 900 m en 1600 m liggen bedrijven waar een propaantank aanwezig is. De plaatsgebonden contour is weergegeven op het kaartje. Er is geen sprake van overschrijding van het groepsrisico.
De provinciale weg N291 Milsbeek - Duitse grens is een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van deze weg, evenmin van andere basisnetroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor externe veiligheid is hiermee aangetoond.
4.2 Water
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21eeeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
- de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
- de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.
Planspecifiek
Het plan betreft een inpandige splitsing van de bestaande boerderij. De functieverandering gaat niet gepaard met een uitbreiding van gebouwen of een toename van verharding. Het plan is voorgelegd aan het waterschap Limburg. Het waterschap heeft in haar reactie aangegeven dat het plan waterhuishoudkundig niet relevant is.
Het plangebied ligt in het 'bergend regime van de rivier'. Rijkswaterstaat heeft aangegeven dat het plan niet vergunningsplichtig is, omdat het bouwvolume in het plangebied niet toeneemt. Wel is daarbij aangegeven dat als gevolg van de ligging in het rivierbed er hoogwater kan optreden. Bij schade als gevolg hiervan kan geen schadevergoeding verhaald worden op het Rijk. Initiatiefnemer bouwt op eigen risico en voor eigen verantwoordelijkheid. Dit is bekend bij de initiatiefnemer.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor water is hiermee aangetoond.
4.3 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
De af te splitsen woning ligt op ca. 150 meter afstand van het Natura 2000-gebied de Zeldersche Driessen. De emissie van een woning is beperkt en de afstand tot het Natura 2000 is dusdanig dat het toevoegen van 1 woning op deze locatie niet zal leiden tot een overschrijding van de kritische depositiewaarde en daarmee tot nadelige effecten op het gebied.
Met het oog op de Wet natuurbescherming is het plan uitvoerbaar.
Ligging ten opzichte van het Natura 2000 gebied Zeldersche Driessen (bron: www.synbiosys.alterra.nl/natura2000)
Ligging plangebied ten opzichte van de Goudgroene natuurzone (bron: Omgevingsverordening Limburg 2014)
Er worden geen ingrepen uitgevoerd in de Goudgroene natuurzone, zoals deze is vastgelegd in de Omgevingsverordening Limburg. Het perceel heeft reeds een woonbestemming en de nieuwe woning wordt gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing. De woningsplitsing heeft geen effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van dit gebied.
Soortenbescherming
Het plan betreft de inpandige splitsing van een woning, waarbij geen sloop- of bouwwerkzaamheden worden verricht. Eventueel aanwezige soorten zullen niet worden aangetast
Het plan is uitvoerbaar op het aspect ecologie.
4.4 Verkeer
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Het perceel wordt ontsloten via de Looiseweg, een lokale landbouwweg die hoofdzakelijk voor bestemmingsverkeer wordt gebruikt. Door het plan neemt het aantal verkeersbewegingen zeer beperkt toe, maar de Looiseweg heeft voldoende capaciteit om dit op te vangen.
Voor het overige wijzigt de verkeerssituatie niet. De bestaande toegangsweg (Looieruitweg) blijft gehandhaafd. Op eigen terrein is voldoende ruimte om het parkeren voor bewoners en bezoekers op te lossen. Volgens het Parkeerbeleidsplan 2016 van gemeente Gennep geldt in het buitengebied een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor verkeer is hiermee aangetoond.
4.5 Cultuurhistorie En Archeologie
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening worden gehouden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan kan worden aangepast . De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van de Wamz zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
In de omgeving van het plan zijn geen objecten van cultuurhistorische waarde aanwezig. Het pand heeft geen specifieke aanduiding karakteristiek waardevolle bebouwing.
Archeologie
Het plan beschikt over de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 4'. Omdat het hier slechts om een inpandige woningsplitsing gaat, hoeven er geen ingrepen in de bodem te worden uitgevoerd. Het plan heeft derhalve geen gevolgen voor archeologie.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor cultuurhistorie en archeologie is hiermee aangetoond.
4.6 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan mits sprake is van bouwplan. Volgend uit artikel 6.2.1 van het Bro is hiervan geen sprake.
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Het wijzigingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
- Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
- Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
- Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
- Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.
5.2 Wijze Van Bestemmen
Voorliggend wijzigingsplan bevat, overeenkomstig het bestemmingsplan "Buitengebied gemeente Gennep" de volgende bestemmingen en aanduidingen:
- Wonen
- Waarde - Archeologie 4 (dubbelbestemming)
- Waterstaat - Bergend Regime (dubbelbestemming)
- Maatvoering: het maximaal aantal wooneenheden wordt gewijzigd van 5 naar 6. Dit is mogelijk binnen de wijzigingsbevoegdheid, omdat het een gevolg is van de wijzigingsbevoegdheid. Omdat deze aanpassing ook betrekking heeft op de naburige percelen worden de buren hierbij betrokken.
- Bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - extra bijgebouwen'. De reden hiervoor is dat op nummer 15 reeds meer dan 100 m2 aan bijgebouwen is vergund.
- Gebiedsaanduiding reconstructiewet-extensiveringsgebied
Er is ervoor gekozen om geen nieuwe regeling op te stellen maar rechtstreeks te verwijzen naar de bestaande regels van het moederplan, het bestemmingsplan "Buitengebied Gennep".
Tevens wordt het “Reparatie- en Veegbestemmingsplan Buitengebied” van toepassing verklaard.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Hoofdstuk 6 Procedure
Op een ontwerpwijzigingsplan is, ingevolge de artikel 3.9a, Wro, de Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Overleg
Met onderhavig plan is er geen provinciaal belang in het geding. Het plan voldoet aan de wijzigingsregels uit het vigerende bestemmingsplan, waardoor deze mogelijkheden reeds in het kader van dat bestemmingsplan zijn afgestemd met deze partij. De provincie heeft in een reactie laten weten dat er geen provinciale belangen in het geding zijn (zie bijlage 2).
Het waterschap Limburg heeft kennis genomen van het plan en aangegeven dat er voor het waterschap geen waterhuishoudkundige belangen in het geding zijn.
Tevens is het plan voorgelegd aan Rijkswaterstaat. Omdat het bouwvolume in het plangebied niet toeneemt is het plan niet vergunningsplichtig. Wel wordt daarbij vermeld dat als gevolg van de ligging in het rivierbed, er hoogwater kan optreden. Bij schade als gevolg hiervan kan geen schadevergoeding verhaald worden op het Rijk. Initiatiefnemer bouwt op eigen risico en voor eigen verantwoordelijkheid. Dit is bekend bij de initiatiefnemer. Daarnaast heeft Rijkswaterstaat ambtshalve een opmerking gemaakt over de vergunde schuur (zie bijlage 2). Dit leidt niet tot aanpassing van het plan.
Inspraak
Aangezien er gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan en gelet op de beperkte impact van het plan, is er geen inspraakperiode georganiseerd. Het plan is direct als ontwerp ter inzage gelegd. De initiatiefnemer heeft de omwonenden op de hoogte gebracht van het plan.
Procedure
Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 5 oktober tot en met 15 november 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
Het wijzigingsplan is ongewijzigd vastgesteld.
Tegen een besluit omtrent vaststelling staat rechtsreeks beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn om beroep in te dienen vangt aan met ingang van de dag dat het vaststellingsbesluit ter inzage is gelegd.
Bijlage 1 Historische Toets Bodemonderzoek
Bijlage 1 Historische toets bodemonderzoek