KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Zonnepark
Artikel 4 Waarde - Maastrichts Erfgoed - Archeologie
Artikel 5 Waarde - Maastrichts Erfgoed - Cultuurhistorie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Huidige Planologisch Regime
1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
2.1 Inleiding
2.2 Gebiedsbeschrijving
2.3 Planbeschrijving
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.6 Conclusie
Hoofdstuk 4 Waardentoets
4.1 Inleiding
4.2 Natuurwaarden
4.3 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
4.4 Water
4.5 Conclusie
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
5.2 Bodem
5.3 Geluid
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Verkeer En Parkeren
5.6 Lichtreflectie
5.7 Elektromagnetische Straling
5.8 Externe Veiligheid
5.9 Bedrijven En Milieuzonering
5.10 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
5.11 Conclusie
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten En Planverantwoording
6.1 Inleiding
6.2 Opzet Van De Regels
6.3 Verantwoording Van De Regels
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
7.2 Ruimtelijke Uitvoerbaarheid
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.4 Economische Uitvoerbaarheid
7.5 Conclusie
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing Zonneweide Lanakerveld
Bijlage 2 Cultuurhistorische Rapportage
Bijlage 1 Geotechnische Quickscan
Bijlage 2 Landschappelijke Inpassing Zonneweide Lanakerveld
Bijlage 3 Participatieplan Zonneweide Lanakerveld
Bijlage 4 Soortenbeschermingstoets Zonneweide Lanakerveld
Bijlage 5 Stikstofberekening Zonneweide Lanakerveld
Bijlage 6 Waterbeleidstoets
Bijlage 7 Waterhuishoudkundig Advies
Bijlage 8 Watertoets Zonneweide Lanakerveld
Bijlage 9 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 10 Brandveiligheid
Bijlage 11 Definitief Besluit Omgevingsvergunning
Bijlage 12 Bijlagen Behorende Bij Definitief Besluit Omgevingsvergunning

Zonneweide Lanakerveld

Bestemmingsplan - Gemeente Maastricht

Vastgesteld op 22-06-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Zonneweide Lanakerveld met identificatienummer NL.IMRO.0935.BPZonneweide-VG01 van de gemeente Maastricht.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 additionele voorzieningen

die voorzieningen, die direct of indirect samenhangen met de bestemmingen; hieronder zijn in ieder geval begrepen ongebouwde parkeervoorzieningen, verkeersborden, straatmeubilair en informatieborden.

1.6 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van landbouwdieren; onder agrarische bedrijven worden tevens begrepen boomteeltbedrijven, sierteeltbedrijven en productiegerichte paardenhouderijen;

1.7 archeologische waarden

waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk in de bodem bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde;

1.8 archeologische zone

gebied met bepaalde archeologische waarde, aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologische zone a' (in en binnen een straal van 50 meter om bekende archeologische vindplaatsen en historische relicten alsmede het gebied binnen de eerste stadsmuur) of ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologische zone c' (buiten de tweede stadsmuur, met een onderzoekplicht voor projectoppervlaktes vanaf 2.500 m²);

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde;

1.10 bed & breakfast

een aan de woning ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van een mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, voor een kortdurend verblijf (waaronder ook zakelijk toerisme). Onder een bed & breakfast voorziening wordt niet verstaan een overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;

1.11 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;

1.12 bedrijfswoning

een woning, in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.13 bestaand

  • bij bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning
  • bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.17 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.18 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.19 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.20 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 cultuurhistorische waarde

de waarde die wordt toegekend aan een aantal aspecten of elementen die in of vanuit het gebied direct waarneembaar zijn en die inzicht geven of kunnen geven in de wijze waarop het gebied zich in het verleden heeft ontwikkeld onder invloed van het voortdurend veranderende gebruik dat de samenlevingen er van hebben gemaakt;

1.22 detailhandel in eigen vervaardigde en/of voortgebrachte producten

het verkopen van producten, die door het toegelaten bedrijf zijn voortgebracht, geteeld of vervaardigd;

1.23 extensief recreatief medegebruik

die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, picknicken, kanoën, survivaltochten en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie;

1.24 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 hoofdgebouw

een gebouw dat gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.26 inkoopstation

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waar het zonnepark wordt aangesloten op het openbare elektriciteitsnet van de netbeheerder;

1.27 omvormer

een elektronisch apparaat dat opgewekte gelijkstroom afkomstig van zonnepanelen omzet in wisselstroom.

1.28 peil

De hoogte van het aansluitende maaiveld;

1.29 spareparts container

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat reserveonderdelen opslaat ten behoeve van exploitatie van een zonnepark.

1.30 transformator

een elektromagnetisch toestel dat toelaat de spanning te verhogen of te verlagen in een wisselstroomnet, met behoud van de frequentie;

1.31 transformatorstation

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een of meer transformatoren herbergt om laagspanning om te zetten naar hoogspanning of andersom;

1.32 Zonnepaneel

Een zonnepaneel of fotovoltaïsch paneel (Pv-paneel) is een paneel met fotovoltaïsche cellen, dat zonne-energie omzet in elektriciteit.

Artikel 2 Wijze Van Meten

bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 ondergeschikte bouwdelen

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Zonnepark

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Zonnepark aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de opwekking van energie door middel van zonnepanelen met daarbijbehorende bouwwerken en installaties;
  2. b. nutsvoorzieningen;
  3. c. extensief recreatief medegebruik;
  4. d. wegen en paden;
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. g. additionele voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen en informatieborden, ten behoeve van de realisatie en exploitatie van het zonnepark;
  8. h. landschappelijke- en ecologische inpassingsmaatregelen, zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels;
  9. i. bescherming van een LBK-grafveld ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - LBK-grafveld';
  10. j. educatieve voorzieningen;

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Waarde - Maastrichts Erfgoed - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De binnen deze bestemming als 'specifieke vorm van waarde – archeologische zone a' aangeduide gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming van de in die gronden aanwezige archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd om de als 'specifieke vorm van waarde – archeologische zone a' aangeduide gronden te wijzigen in gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van waarde – archeologische zone c', indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel dat deze waarden niet meer als zodanig bescherming behoeven.

Artikel 5 Waarde - Maastrichts Erfgoed - Cultuurhistorie

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd om het bestemmingsplan te wijzigen door voor de gebieden ter plaatse van de aanduidingen ‘specifieke bouwaanduiding – waardevol cultuurhistorisch element’ deze aanduiding geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van een cultuurhistorisch rapport is aangetoond dat op de betrokken locatie geen cultuurhistorische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel dat deze waarden niet meer als zodanig bescherming behoeven.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken:

  1. a. van de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. van deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt vergroot tot maximaal 10 meter.

Artikel 8 Overige Regels

8.1 Verwijzing naar wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en naar beleidsdocumenten, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan alsmede op de rechtsopvolgers van deze regelingen en/of deze beleidsdocumenten.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. Burgemeester en Wethouders kunnen eenmalig, in afwijking van het bepaalde onder a., een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a. met maximaal 10%;
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: regels behorende bij het bestemmingsplan 'Zonneweide Lanakerveld'

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan

De gemeente Maastricht heeft in de periode van 2003 tot 2005 gronden aangekocht voor de realisatie van een grensoverschrijdend bedrijventerrein. Deze gronden zijn gelegen tegen de Belgische grens in het gebied Lanakerveld. Tot de realisatie van het bedrijventerrein is het echter niet gekomen. De gemeente heeft daarom in 2019 besloten het gebied te gebruiken als 'reservelocatie', waarbij de gemeente naar mogelijkheden voor een duurzame invulling heeft gezocht.

In 2019 heeft de gemeente Maastricht heeft het initiatief genomen om 41 hectare open te stellen voor de realisatie van een zonnepark. Middels een aanbesteding heeft zij bepaald welk zonnepark het meest geschikt is. Sunvest heeft deze aanbesteding gewonnen. De grond blijft in eigendom van de gemeente Maastricht en wordt in erfpacht uitgegeven aan Sunvest. Van de 41 hectare aan grond wordt mag maximaal 32 hectare worden ingevuld met zonnepanelen. De totale capaciteit van het zonnepark is circa 62 MWp.

Een grondgebonden zonnepark past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt het zonnepark planologisch mogelijk gemaakt. Het zonnepark wordt gerealiseerd voor een periode van 25 jaar, met een optie voor nog 5 jaar. Na deze periode wordt de grond teruggebracht naar de staat van voor de exploitatieperiode.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de rand van de gemeente Maastricht en ligt tegen de Belgisch-Nederlandse grens aan. De grond aan de Belgische zijde van de grens, in de gemeente Lanaken, is dit in gebruik als industrieterrein. Het plangebied is onderdeel van het Lanakerveld, dat voor het grootste gedeelte bestaan uit open agrarisch gebied. Enkele wegen met halfverharding doorkruisen de akkers. Langs de noord-oostelijke zijde van het plangebied ligt de spoorlijn naar Lanaken. Op afbeelding 1 is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.BPZonneweide-VG01_0001.jpg"

Afbeelding 1: Ligging plangebied in de omgeving, plangebied binnen rode kader.

1.3 Huidige Planologisch Regime

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Lanakerveld' van de gemeente Maastricht, dat door de raad in mei 2002 is vastgesteld. Binnen dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Uit te werken bedrijfsterrein' en voor klein deel de bestemming 'Agrarisch gebied'. Door het gebied heen lopen twee wegen, genaamd de Van Akenweg en Lanakerweg. Twee zones liggen gedeeltelijk over het plangebied heen. Deze zijn aangemerkt als gebiedsaanduiding 'reservering Cabergkanaal' en de bestemming 'waterwingebied'. In 2013 zijn de plannen voor het Cabergkanaal gestaakt. De plankaart van het bestemmingsplan Lanakerveld is op afbeelding 2 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.BPZonneweide-VG01_0002.jpg"

Afbeelding 2: Uitsnede bestemmingsplan Lanakerveld, plangebied binnen blauw gestippeld kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.BPZonneweide-VG01_0003.jpg"

Afbeelding 3: Legenda bestemmingsplan Lanakerveld.

Daarnaast behoort het plangebied tot enkele facetbestemmingsplannen, waaronder het facetbestemmingsplan 'Short Stay', vastgesteld op 5 januari 2016, het facetbestemmingsplan 'Parkeren', welke is vastgesteld op 29 mei 2018, het facetbestemmingsplan 'Woningsplitsing en woningomzetting', vastgesteld op 28 mei 2019 en het facetbestemmingsplan 'Cultuurhistorie', vastgesteld op 10 april 2020. Met uitzondering van de facetbestemmingsplannen 'Parkeren' en 'Cultuurhistorie' hebben deze bestemmingsplannen geen inhoudelijke raakvlakken met het onderhavige plangebied.

In het facetbestemmingsplan 'Parkeren' wordt geregeld dat met betrekking tot de parkeergelegenheid voldaan dient te worden aan het geldende parkeerbeleid van de gemeente. Binnen het facetbestemmingsplan 'Cultuurhistorie' kent het plangebied twee dubbelbestemmingen, namelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Maastrichts Erfgoed - Archeologie' en de dubbelbestemming 'Waarde - Maastrichts Erfgoed - Cultuurhistorie'

1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan 'Zonneweide Lanakerveld' bestaat uit de volgende stukken:

  1. a. verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.0935.BPZonneweide-VG01) en een renvooi;
  2. b. regels;
  3. c. toelichting.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van de voorliggende toelichting.

1.5 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit 7 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt eerst ingegaan op het plangebied en de ontwikkeling. Dit betreft een gebiedsbeschrijving en een planbeschrijving. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het, van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. De relevante randvoorwaarden die hieruit volgen worden getoetst aan het plan. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het plangebied aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Het Initiatief

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een korte beschrijving gegeven van de ligging van het plangebied en de omgeving. Daarnaast wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven.

2.2 Gebiedsbeschrijving

2.2.1 Historie

Het plangebied is gelegen op circa 750 meter van de Maas. Het wordt getypeerd als heuvellandschap, maar ligt wel op de grens van de Maasvallei. Het heuvellandschap is in de afgelopen 7000 jaar veelal bewoond geweest. In de middeleeuwen vestigde men zich vooral aan de rivieren en beken. Daaromheen lagen akkers en weilanden. De hoger gelegen plateaus bestonden voornamelijk uit bossen. Vanaf het jaar 1000 werden deze gronden ook steeds meer in gebruik genomen voor nederzettingen en de landbouw. Nieuwe landbouwgronden zijn in deze periode opgedeeld in rechte stukken die haaks op de weg zijn uitgelijnd. De boerderijen werden gebouwd aan de voorzijde van de grond, de achterzijde was in gebruik als bouwgrond of grond voor vee. Hieruit is een lintstructuur ontstaan. Deze lintstructuur is te zien in het dorp Caberg (tegenwoordig Oud-Caberg), op de historische kaart in afbeelding 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.BPZonneweide-VG01_0004.jpg"

Afbeelding 4: Historische kaart (1837) van het plangebied en de omgeving.

2.2.2 Omgeving

In de loop der jaren is de stad Maastricht uitgebreid. Tot aan (Oud-)Caberg is het landschap bebouwd met nieuwe woonwijken en industriegebieden. De meeste structuren zijn dan ook verdwenen. In en langs het plangebied zijn de structuren, zoals de wegen en hoogteverschillen, behouden gebleven. De akkers zijn momenteel in gebruik voor het verbouwen van diverse gewassen, zoals suikerbieten, aardappelen, graansoorten en cichorei. Aan de andere kant van de grens (in België) is een industriegebied gerealiseerd.

2.2.3 Hoogteligging

Afstromend smeltwater, dat in de IJstijd afkomstig was van de gletsjers, heeft door erosie geleid tot enkele uithollingen in het landschap. De toenmalige beken zijn na de IJstijd opgedroogd en staan nu bekend als droogdalen. Op de hoogtekaart (afbeelding 5) is dit duidelijk te zien. De droogdalen lopen van het zuidwesten naar het noordoosten en snijden door de hoger gelegen löss- en dalwanden heen. Ook zijn er enkele holle wegen te vinden. Holle wegen zijn gevormd uit het veelvuldig gebruik van wegen en de erosie van afstromend regenwater. In het plangebied zijn daardoor ook enkele hoogteverschillen te zien. Op meerdere plekken loopt de grond af. De gronden zijn tussen de 65 en 53 meter hoog ten opzichte van het NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.BPZonneweide-VG01_0005.jpg"

Afbeeldin 5: Hoogtekaart van het gebied, AHN3 ruw (bron: ahn.arcgisonline.nl).

2.2.4 Ontsluitingswegen

Door en langs het plangebied liggen enkele wegen met halfverharding. Dit zijn de Van Akenweg, Zouwweg, Kantoorweg, Lanakerweg en Kleineweg. Deze zijn in gebruik voor agrarische doeleinden, en als voet- en fietspad. Aan de zuidkant van het plangebied is een betonnen fietspad gelegen. Dit fietspad loopt langs een groot deel van het plangebied. De dichtstbijzijnde verharde wegen zijn onderdeel van het industrieterrein, net over de grens. Enkele van deze wegen lopen door tot de plangrens. Tijdens de bouw wordt gebruik gemaakt van een uitloper van de Industrieweg en een zijweg van de Industrieweg op het Belgische industrieterrein.

2.2.5 Groenstructuur

De omgeving heeft een open karakter dat vooral gedomineerd wordt door agrarische percelen. Kenmerkend voor de directe omgeving van het plangebied is de struweel- en bomenlaan tussen het Kapel Lanakerveld en de landsgrens. Andere groenstructuren zijn voornamelijk te vinden aan de randen van het bebouwd gebied, langs de Brusselseweg en de spoorlijn.

2.3 Planbeschrijving

In deze paragraaf wordt het plan voor het grondgebonden zonnepark uiteengezet. Behorend tot het bestemmingsplan is het inrichtingsplan. Deze is als Bijlage 2 Landschappelijke inpassing zonneweideLanakerveld bij het bestemmingsplan gevoegd.

2.3.1 Het initiatief voor zonnepark Lanakerveld

In opdracht van de gemeente Maastricht gaat Sunvest een zonnepark realiseren in het Lanakerveld, aan de landsgrens met België. De totale omvang van het zonnepark is 41 hectare. Daarvan wordt 32 hectare ingericht met grondgebonden zonnepanelen. Het zonnepark levert met circa 54 GWh/jaar een bijdrage aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente Maastricht.

2.3.2 De locatiekeuze

Voor de realisatie van een ruimtelijke ontwikkeling is het van belang om zorgvuldig een locatie te selecteren. De locatie is door de gemeente Maastricht tussen 2003 en 2005 aangekocht en vervolgens bestemd voor de realisatie van een bedrijventerrein. Hiertoe is het echter, als gevolg van de economische crisis van 2008, nooit gekomen, waardoor de gemeente heeft gezocht naar mogelijkheden voor de ontwikkeling van andere functies. Gelet op de gemeentelijke wens om de duurzaamheidsdoelstellingen voor 2030 en 2050 te behalen heeft de gemeente Maastricht het initiatief genomen voor de realisatie van een zonnepark op deze locatie.

Een zonnepark van 41 hectare en 125.000 zonnepanelen is niet te realiseren binnen de bebouwde omgeving van de gemeente Maastricht. Een dergelijke oppervlakte binnen het bebouwd gebied is niet beschikbaar en daarnaast ook niet in eigendom van de gemeente Maastricht. De bebouwing is vaak niet geschikt, vult een andere functie in en/of zijn gesitueerd naast functies die niet samengaan met een zonnepark. Bovendien maakt dit de realisatie van een zonnepark binnen de bebouwde omgeving van de stad niet financieel rendabel.

Er zijn in de gemeente Maastricht relatief weinig geschikte onbebouwde gronden beschikbaar voor de realisatie van zonneparken. De locatie van het plangebied is financieel en ruimtelijk geschikt voor de realisatie van een zonnepark. Het plangebied is gesitueerd nabij een industrieterrein op het grondgebied van de Belgische gemeente Lanaken. Dit maakt het mogelijk om het zonnepark op een goede manier landschappelijk in te passen. De kwaliteit van de omgeving kan gewaarborgd worden en het zonnepark heeft relatief weinig impact op omwonenden. Zie voor de landschappelijke inpassing van het zonnepark paragraaf 2.3.8 Landschappelijke inpassing

Daarnaast is het zonnepark niet gelegen in of direct naast een natuurgebied en goed bereikbaar via (grotendeels) bestaande wegen, zie hiervoor paragraaf 4.2 Natuurwaarden . Daarnaast kan het zonnepark hier goed worden aangesloten op het elektriciteitsnetwerk.

2.3.3 Technische gegevens

Het plangebied voor de realisatie van het zonnepark bestrijkt een oppervlakte van 41 hectare. Hiervan wordt maximaal 32 hectare in gebruik genomen door zonnepanelen. De overige 9 hectare is gereserveerd voor landschappelijke- en ecologische inpassing, alsmede natuurontwikkeling en het oplossen van de waterproblematiek in dit gebied. De panelen leveren tezamen een jaarlijks vermogen op van 54.000 MWh. Hiermee kunnen 18.000 huishoudens worden voorzien van hernieuwbare energie.

Netaansluiting

Middels een inkoopstation wordt het zonnepark aangesloten op het elektriciteitsnetwerk van de netbeheerder Enexis. Het onderstation van Enexis, waarop het zonnepark wordt aangesloten, is gelegen op 4 km van het zonnepark.

Fundering

De panelen worden geplaatst op tafels, waarvan de bovenkant op circa 2,00 -2,50 meter hoog ten opzichte van het maaiveld komt te liggen. Ten behoeve van de stabiliteit van de zonnepanelen worden stalen palen tot een diepte van circa 1,5 meter de grond in geheid. Een sonderingsonderzoek voorafgaand aan de bouw bepaalt uiteindelijk de exacte diepte die nodig is om de frames stevig genoeg te plaatsen. Betonnen funderingen zijn niet benodigd. De overige constructie van de zonnepanelen is bovengronds. De panelen krijgen een hellingshoek van circa 10-15 graden. Op afbeelding 6 is dit verbeeld. Na de exploitatieperiode van 25-30 jaar worden deze palen op een eenvoudige wijze, zonder graafwerkzaamheden, uit de grond getrokken.

Om te bepalen of het gebied geschikt is voor zonnepanelen is een geotechnisch onderzoek uitgevoerd, zie hiervoor Bijlage 1 Geotechnische Quickscan. Daaruit is gebleken dat het maaiveld een maximale helling heeft van circa 2%. Deze maximale helling is geschikt voor het plaatsen van zonnepanelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.BPZonneweide-VG01_0006.jpg"

Afbeelding 6: Impressie fundering en hellingshoek zonnepanelen.

Transformatoren, omvormers en inkoopstation

De transformatorstations en het inkoopstation worden binnen het zonnepark geplaatst. In totaal worden binnen het plangebied circa acht transformatorstations van 6 MVA en een inkoopstation gerealiseerd. Daarnaast worden omvormers geplaatst. Een omvormer combineert de stroomopbrengst van de zonnepanelen en zet deze om in wisselspanning. De transformatoren brengen de spanning op het juiste niveau.

2.3.4 Toegankelijkheid en ontsluiting

Het zonnepark wordt voor het autoverkeer ontsloten via de Industrieweg, die onderdeel is van het Belgische industrieterrein Europark te Lanaken. Daarnaast wordt het zonnepark in zuidwestelijke hoek ontsloten via een pad, tussen de Industrieweg en het zonnepark. Voor onderhoud tijdens de exploitatie wordt enkel de Industrieweg gebruikt.

2.3.5 Bouw- en gebruiksfase

De start van de bouw is afhankelijk van het moment waarop de vergunningen zijn verleend, de benodigde rijkssubsidies zijn toegewezen en het moment dat de netaansluiting met voldoende transportcapaciteit is opgeleverd. Het uitgangspunt is om in het tweede/derde kwartiel van 2022 te beginnen met de bouw en een half jaar later te beginnen met de exploitatiefase. De periode voor het installeren van de zonnepanelen en plaatsen van de plaatsen van bijbehorende bouwwerken, beslaat een periode van ongeveer 6 maanden.

2.3.6 Looptijd

Het zonnepark wordt gerealiseerd voor een periode van 25 jaar, met een optie voor nog 5 jaar. Na deze periode worden de zonnepanelen met bijbehorende installaties verwijderd en wordt de grond hersteld naar de huidige staat, tenzij tenzij de gemeente Maastricht besluit om de exploitatie voort te zetten.

2.3.7 Communicatie en participatie

Ten behoeve van de betrokkenheid van de lokale gemeenschap van Maastricht bij hetzonnepark Lanakerveld heeft Sunvest een participatieplan opgesteld (zie Bijlage 3). Dit participatieplan beschrijft de communicatie en procesparticipatie en de financiële participatie.

Communicatie en procesparticipatie

Tussen maart 2016 en december 2018 heeft Gemeente Maastricht de ontwikkeling vanhet zonnepark Lanakerveld voorbereid. In deze periode is de gemeente met omwonenden in gesprek gegaan, waardoor diverse wensen op het gebied van landschappelijke inpassing en participatiemogelijkheden reeds bekend waren bij aanvang van de ontwikkeling van zonnepark Lanakerveld door Sunvest. Dit staat beschreven in Raadsvoorstel 98-2018 d.d. 11 december 2018.

Op woensdag 2 september 2020 heeft Sunvest twee informatiesessies georganiseerd voor de inwoners van Maastricht. Hiervoor zijn uitnodigingen verspreid via o.a. huis-aan-huisbrieven aan alle 3170 huishoudens in Malberg en Oud-Caberg, wijkblad de Ruwaard, de website van EMEC en sociale media.

Tijdens de sessies konden bezoekers in gesprek met diverse experts om zich te laten informeren. De experts hebben op hun beurt wensen uit de buurt opgehaald om deze te verwerken in het plan. Als belangrijk punt gaven buurtbewoners aan, dat het zonnepark en de Belgische industrie aan het oog onttrokken worden door er bomen en struiken voor te planten. Ook vond men het belangrijk, dat het landschap niet te veel verandert en dat de inrichting sober blijft, zodat het niet te druk wordt. Een verslag van de informatiesessies is gestuurd aan de bezoekers en op de website van Sunvest geplaatst (zie tevens Bijlage 3).

Op donderdag 10 december 2020 heeft Sunvest een webinar georganiseerd voor de inwoners van Maastricht. Er zijn digitale uitnodigingen verspreid via o.a. buurtnetwerken (Malberg en Oud-Caberg), de website en sociale media van EMEC, Sunvest, Thuis in Maastricht, CNME en Gemeente Maastricht. Er waren 35 deelnemers aanwezig tijdens de webinar. Via de website hadden 17 personen zich van tevoren aangemeld. Sunvest heeft tijdens of na de webinar geen nieuwe wensen of mogelijke verbeteringen ontvangen waardoor het plan niet is gewijzigd.

Daarnaast is Sunvest veelvoudig in overleg geweest met de gemeente Maastricht, de gemeente Lanaken (België) en het Centrum voor Natuur- en Milieueducatie (CNME) in verband met de diverse mogelijkheden van het zonnepark. Zo wordt het zonnepark als 'Nature Inclusive Solar Park' gecertificeerd, waardoor de zekerheid wordt geboden dat het zonnepark ecologisch verantwoord wordt ingericht.

Financiële participatie

Sunvest werkt samen met EMEC en INNAX om financiële participatie in het zonnepark mogelijk te maken voor alle inwoners van Maastricht. EMEC richt zich hierbij op particulieren en INNAX op bedrijven en instellingen in Maastricht. De opzet wordt de komende periode verder uitgewerkt. EMEC en INNAX gebruiken doorgaans de zogenoemde. “postcoderoosregeling” om geïnteresseerden financieel te laten participeren.

Centraal staat dat de bewoners en in de regio gevestigde organisaties de mogelijkheid krijgen om maximaal financieel te investeren en daarmee mee te doen aan en te profiteren van de energietransitie van Maastricht. Samen met de partners EMEC, crowdfunder ZonnePanelenDelen en INNAX heeft Sunvest als doelstelling dat de inwoners en organisaties van de gemeente Maastricht laagdrempelig op zeer diverse wijzen maximaal financieel kunnen participeren in het zonnepark. Bij het aanbieden van de participatiemogelijkheden wil Sunvest een zo groot mogelijk deel van de inwoners en organisaties bereiken.

Sunvest ziet veel mogelijkheden om een breed draagvlak te creëren middels financiële participatie. Dit is bij uitstek een goede manier om mensen te betrekken bij de realisatie van het zonnepark. Het park wordt op deze wijze van alle Maastrichtenaren. Participatie kan de sociale cohesie bevorderen en een belangrijk positief maatschappelijk effect teweegbrengen dankzij een brede aanpak van het opwekken van zonne-energie in samenwerking met bewoners en organisaties uit de gemeente als lid van de energiecoöperatie

Sunvest streeft naar een zo groot mogelijk bereik, met diversiteit van aanbod én een lage instapdrempel door een heldere en eenduidige aanbieding te formuleren. De participatiemogelijkheden die Sunvest wil inzetten zijn de volgende:

  1. 1. Postcoderoosproject(en) via het opzetten van zonnecoöperaties met volledige ontzorging.
  2. 2. Terugkopen van eigen geproduceerde stroom.
  3. 3. Financiële participatie door uitgifte van zon obligaties.
  4. 4. Omgevingsfonds.

Door participatie kunnen inwoners ook financieel profijt hebben van de komst van het zonnepark.

2.3.8 Landschappelijke inpassing

Lanakerveld wordt gekenmerkt door een sinds duizenden jaren door de mens en de natuur beïnvloed landschap, dat is opgebouwd uit holle wegen en kleinschalige akkers. Met het opsplitsen van de zonneweide Lanakerveld in drie afzonderlijke velden, die ieder uit twee delen bestaan, sluit het zonnepark aan bij deze landschappelijke kwaliteiten. Daarnaast zijn er andere landschappelijke elementen toegevoegd waarmee de waarde van het landschap gewaarborgd en versterkt wordt. Deze worden hieronder aan de hand van afbeelding 7 een voor een beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.BPZonneweide-VG01_0007.png"

Afbeelding 7: Ruimtelijk ontwerp van zonnepark Lanakerveld (Bron: Haver Doeze).

Ruimtelijk ontwerp

1 - Spoordijk

De oostzijde is gedeeltelijk vrijgelaten vanwege de aangrenzende spoorlijn. Er worden keien en stammen geplaatst ten behoeve van het creëren van een geschikte biotoop voor de muurhagedis. Ook worden er enkele fruitbomen aangeplant.

2 - Boszoom

De bestaande boszoom wordt robuuster gemaakt en over de hele lengte verbreed met ca. 4 m aan de noordzijde. Dit versterkt de ecologische betekenis: er wordt kruidenrijk vochtig grasland met struiken ontwikkeld, wat betekenis heeft voor o.m. de levendbarende hagedis en de hazelworm.

3 - Archeologische kamer

Vanwege de hoge archeologische waarde is hier een 'kamer' vrijgelaten in het zonnepark. Deze kamer zal gebruikt worden als educatieve belevingstuin, waar voor groepen van bijv. scholen of andere geïnteresseerden een oud landbouwerf met akkers en de contouren van een prehistorische boerderij worden nagebouwd. Tegelijk biedt het ondersteuning aan akkervogels, die hier gedurende het gehele jaar voedsel kunnen vinden.

4 - Holle weg

De historische holle weg naar Lanaken heeft landschappelijke en ecologische betekenis. Het door het water uitgesleten holle profiel kan worden hersteld en zorgvuldig beheerd, zodat de rijke natuurlijke variatie terugkomt. Deze kan - beperkt of gedeeltelijk - worden opengesteld dan wel geheel ten behoeve van de ontwikkeling van natuurwaarden worden afgesloten voor publiek.

5 - Swales en bufferbekkens

Langs de boszoom zullen op de laagste plekken van ieder veld swales worden ingericht, die ervoor zorgen dat water niet met grote snelheid naar de Zouw stroomt en daarbij de bodem erodeert. Het water dat niet in de bodem zijgt zal worden opgevangen in een poel, die tegelijkertijd een aantrekkelijk leefmilieu is voor o.m. de rugstreeppad, de hazelworm en de levendbarende hagedis. Het profiel van de swales is te zien in afbeelding 8.

6 - Steilrand

Aan de westzijde, langs het grensoverschrijdende fietspad over de Van Akenweg, zal een klein walletje ervoor zorgen dat het water aan de veldkant wordt afgevoerd naar de groene verbinding. Tegelijk ontstaat hierlangs aan de wegzijde een steilrand waar gevarieerde drogere kruiden en struweel kunnen groeien.

7 - Doorzicht

Het zonnepark is opgedeeld in kleinere velden die onderbroken worden door open stroken grasland met akkerkruiden. Vanaf het fietspad geeft dit op verschillende plaatsen een doorzicht naar de groenzone op de grens met België. Vanaf het veld wordt hier afstromend water opgevangen in een greppel en naar de groene verbinding gevoerd waar het zorgt voor meer vochtigheid, hetgeen van belang is voor de natuurontwikkeling.

8 - Afgraving

In België, tussen het Albertkanaal en de landsgrens, wordt leem afgegraven tot soms 10 m beneden het bestaande maaiveld. Er loopt vandaar een talud omhoog op 5 meter van de grens, dat mogelijk ecologisch ontwikkeld wordt en de steile oevers van het kanaal zal vervangen. Het zonnepark wordt langs de bovenzijde van dit talud omgeven door een losse struweelhaag van 2 tot 3 meter hoogte.

9 - Bedrijven

Het zonnepark grenst aan een robuuste ecologische groenstrook met hoge bomen en waterbekkens, die als afscherming van de industriële bebouwing dienst gaat doen en ook de afvoer van hemelwater van het bedrijventerrein verzorgt. Deze strook zal niet voor publiek toegankelijk zijn en enkel voor onderhoud worden ontsloten en voor toegang naar het zonnepark vanaf Belgische zijde.

Ecologisch ontwerp

Naast een ruimtelijk ontwerp is er ook een ecologisch ontwerp opgesteld. In het ecologisch ontwerp is rekening gehouden met flora en fauna en het klimaat (bijvoorbeeld de waterhuishouding). Onder andere is er ruimte gecreëerd voor swales (wadi's), groene bermen van kruidenrijk- en bloemrijk grasland langs de zonneparken, verschillende struweelstroken en bomenrijen. Het ecologisch ontwerp (weergegeven in afbeelding 9) behoort tot het landschapsontwerp en is te vinden in de Bijlage bij de toelichting van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.BPZonneweide-VG01_0008.png"

Afbeelding 8: Profiel D en D1, een doorsnede van de swale aan de zuidoostelijke zijde van het plangebied (bron: Haver Doeze).

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.BPZonneweide-VG01_0009.png"

Afbeelding 9: ecologisch ontwerp zonnepark Lanakerveld (bron: Haver Doeze).

2.3.9 Functioneel ontwerp

Panelen, hoogte en oriëntatie

Het zonnepark wordt verdeeld in drie aparte zonnevelden met daartussen landschappelijke scheidingen. De zonnepanelen komen te liggen in een landschaps opstelling naar het zuiden. De hellingshoek van de zonnepanelen bedraagt circa 10-15 graden. De maximale hoogte van de zonnepanelen ligt op 2,00 - 2,50 meter hoog. De afstand tussen de rijen zonnepanelen is 1,5 meter.

Voor het plaatsen van panelen wordt gebruik gemaakt van een 'slide-in montagesysteem', waarbij 1 cm ruimte tussen de panelen wordt gehouden voor de infiltratie van regenwater. Regenwater dat op de panelen valt, kan zo tussen deze tussenruimtes doorstromen en ook infiltreren in de onderliggende bodem.

Hekwerk en beveiliging

Voor de beveiliging en veiligheid van het zonnepark is het van belang om het park af te sluiten voor onbevoegden. Het zonnepark wordt daarom omgeven door een hekwerk. Het hekwerk heeft een hoogte van maximaal 3 meter. Het hekwerk wordt op 15 cm boven het maaiveld geplaatst ten behoeve van kleine zoogdieren. Daarnaast worden er langs het zonnepark camera's opgehangen voor de beveiliging. Het hekwerk en de camera's krijgen een onopvallende kleur die aansluit bij de omgeving. Daarnaast wordt het hekwerk wordt uit het zicht onttrokken door de landschappelijke inpassing. Een voorbeeld van een dergelijk hekwerk is opgenomen als afbeelding 10.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.BPZonneweide-VG01_0010.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0935.BPZonneweide-VG01_0011.png"

Afbeelding 10: hekwerk en camerabeveiliging met onderhoudspad (Bron: Haver Doeze en Sunvest).

Transformator- en inkoopstations

In het plangebied worden acht 6 MVA transformatoren geplaatst. Ze worden middels 10kV middenspanningskabels aangesloten op het inkoopstation van de netbeheerder. De transformatorstations en het inkoopstation worden binnen het hekwerk en zo veel mogelijk uit het zicht geplaatst. De transformatoren en het inkoopstation worden op ruime afstand van de dichtstbijzijnde geluidsgevoelige bestemmingen (burgerwoningen) geplaatst.

Educatie en recreatie

Het zonnepark sluit aan en draagt bij aan de ontwikkeling en beleving van het fietspad Groene Ring. Dit wordt onder andere bewerkstelligd door de realisatie van nieuwe natuur en de versterking van landschappelijke elementen. Er worden in het gebied informatieborden geplaatst met uitleg over o.a. flora, fauna en historie. Daarnaast wordt er een archeologische kamer gerealiseerd in het plangebied met een educatieve functie, o.a. voor scholieren. De archeologische kamer wordt ingericht als educatieve belevingstuin, waar voor groepen van bijv. scholen of andere geïnteresseerden een oud landbouwerf met akkers en de contouren van een prehistorische boerderij worden nagebouwd. (zie afbeelding 11 voor een sfeerimpressie). De kamer wordt door een hekwerk afgesloten en de objecten binnen de archeologische kamer hebben een maximale hoogte van 6 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.BPZonneweide-VG01_0012.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0935.BPZonneweide-VG01_0013.jpg"

Afbeelding 11: Impressie van de informatieborden en de archeologische kamer.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn.

De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities.

De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen, zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Relevant voor de ontwikkeling van het zonnepark in Maastricht is dat de vraag naar elektriciteit blijft groeien. Vanwege de ambities voor beperking van de CO2-uitstoot is een transitie naar duurzame, hernieuwbare energievoorziening nodig. Voor het opwekken van energie moet voldoende ruimte gereserveerd worden. Het aandeel van duurzame energiebronnen (waaronder zon) in de totale energievoorziening moet omhoog en deze bronnen hebben relatief veel ruimte nodig.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In de SVIR wordt de ambitie uitgesproken dat Nederland in 2040 een robuust internationaal energienetwerk kent en dat de energietransitie vergevorderd is. De ontwikkeling van het grondgebonden zonnepark Lanakerveld draagt bij aan de ambities van de SVIR en doet daarbij geen afbreuk aan de overige nationale belangen.

3.2.2 Rijkscoördinatieregeling

Projecten met een dusdanige omvang dat deze van nationaal belang worden geacht vallen onder het toezicht van het Rijk. De Rijksoverheid kan in deze gevallen de besluitvorming coördineren. Voor zonnevelden geldt dat bij projecten waarbij de capaciteit groter is dan 50 MWp de rijkscoördinatieregeling (RCR) op grond van de Elektriciteitsweg 1998 van toepassing is. Het Rijk (Ministerie van Economische Zaken & Klimaat) neemt bij een project dat onder de rijkscoördinatieregeling (RCR) valt zelf het ruimtelijke besluit. Wanneer projecten onder de RCR vallen kan de betreffende gemeente een verzoek indienen om de RCR buiten toepassing te verklaren. Hiermee wordt het bevoegd gezag voor de besluitvorming omtrent het zonnepark overgedragen aan de gemeente.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling bevat een capaciteit van 62 MWp. Op grond van de Elektriciteitswet van 1998 is de Rijkscoördinatieregeling van kracht. De gemeente Maastricht en Sunvest hebben een verzoek ingediend bij het Ministerie van EKZ om de Rijkscoördinatieregeling buiten toepassing te laten. Het bevoegd gezag wordt overgedragen aan de gemeente Maastricht. Op 19 januari 2021 heeft het Ministerie van EKZ besloten de rijkscoördinatieregeling buiten toepassing te laten.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen.

Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam.
  • Kustfundament.
  • Grote rivieren.
  • Waddenzee en waddengebied.
  • Defensie.
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Per 1 juli 2016 zijn er nog enkele wijzigingen van de Barro van kracht geworden. Deze wijzigingen hebben geen directe invloed op de voorgenomen ontwikkeling. Wel is de term 'Ecologische Hoofdstructuur' gewijzigd naar 'Natuurnetwerk Nederland' (NNN). Het voorgenomen plan past binnen het Barro en het Bro. De ladder voor duurzame verstedelijking is hier wel van toepassing.

3.2.4 Klimaatakkoord

Op 28 juni 2019 is het klimaatakkoord vastgesteld. Het Kabinet heeft met het nationale klimaatakkoord een centraal doel: het terugdringen van de uitstoot van broeikassen in Nederland met 49% ten opzichte van 1990. Het kabinet pleit in Europa voor een broeikasgasreductie van 55% in 2030. Een van de doelstellingen van het Rijk is om in 2030 maar liefst 70% van de elektrische energie op te wekken met hernieuwbare energiebronnen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Zonnepark Lanakerveld wekt een vermogen op van 56,6 MWp, wat gelijk staat aan het elektriciteitsverbruik van circa 18.000 huishoudens. De voorgenomen ontwikkeling levert hiermee een bijdrage aan de doelstellingen van het Rijk, met als resultaat een reductie in de uitstoot van broeikasgassen.

3.2.5 Rijk investeert in duurzame energie

Het Rijk heeft de afgelopen jaren doelstellingen geformuleerd voor het opwekken van duurzame energie. Om deze doelstellingen te behalen stimuleert het Rijk initiatieven die duurzame energie opwekken. Dit doet zij middels een subsidie. Voor de realisatie van zonneparken kan SDE++ subsidie worden aangevraagd.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De initiatiefnemer is voornemens een subsidie aan te vragen middels de subsidieregeling.

3.2.6 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

Nederland staat in de komende jaren voor een aantal opgaven van nationaal belang. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) stelt dat grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw Nederland flink zullen veranderen. Deze opgaven moeten benut worden om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden. De NOVI biedt perspectief om de grote opgaven aan te pakken. Hierbij is omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.

Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. In de NOVI wordt gesproken over een 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI beschrijft enerzijds een toekomstperspectief met ambities en anderzijds de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven. Deze opgaven zijn het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten. Op deze vier prioriteiten zijn beleidskeuzes gemaakt:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om de beleidskeuze weloverwogen te maken worden drie afwegingsprincipes gehanteerd, die helpen bij het afwegen en prioriteren van de verschillende belangen en opgaven, gehanteerd namelijk; 1) Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies, 2) Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal en 3) Afwentelen wordt voorkomen.

In de NOVI wordt gesteld dat de klimaatdoelstelling in lijn is met de Parijse klimaatdoelstelling: in 2050 vrijwel geheel klimaatneutraal. De ambitie is dat de omslag naar 100% circulair in 2050 gerealiseerd is en dat een zo goed mogelijke inpassing van duurzame energie in de leefomgeving is. In 2050 is Nederland erin geslaagd al deze ontwikkelingen zorgvuldig in te passen of nieuwe landschappen te creëren, met zo min mogelijk hinder of overlast voor mensen en het ecosysteem. De NOVI ziet het van nationaal belang om de internationale afgesproken doelen te behalen. De opgave is dan ook om de broeikasgassen ten opzichte van 1990 te reduceren met tenminste 49% in 2030 en met 95% in 2050. Een andere opgave is het vervangen van fossiele energiebronnen door duurzame bronnen.

Bovenstaande opgaven manifesteren zich rond een van de vier prioriteiten, namelijk prioriteit 1 'Ruimte voor klimaatadaptatie energietransitie'. In beleidskeuzes van deze prioriteit wordt benoemd dat overheden, marktpartijen en maatschappelijke organisaties samenwerken aan het bijtijds halen van doelstellingen, die in het Klimaatakkoord zijn bepaald.

Het Nationaal Programma RES vormt een platform voor onderling samenwerken, vergelijken, leren en uitdagen. De energietransitie kan een hefboom zijn voor kwaliteitsverbetering, voor zowel ruimtelijke als voor bijvoorbeeld ecologische, economische of sociale verbeteringen. Zonneparken kunnen bijvoorbeeld economische dragers voor het landelijk gebied worden. Daarnaast moeten zonneparken in het landschap worden ingepast. De afwegingsprincipes van de NOVI leiden tot een voorkeur voor zonnepanelen op daken en gevels van gebouwen. Vanuit diezelfde principes hebben daarna onbenutte terreinen in bebouwd gebied de voorkeur. Om aan de gestelde energiedoelen te voldoen, kan blijken dat ook locaties in het landelijk gebied nodig zijn.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voorliggend plan draagt bij aan de (inter)nationale doelstellingen om in 2050 klimaatneutraal te zijn. Daarnaast draagt het zonnepark, met de bijbehorende landschappelijk inpassing (zie paragraaf 2.3.8Landschappelijke inpassing, bij aan de ruimtelijke en ecologische kwaliteitsverbeteringen van het landschap. Met voorliggend plan wordt bijgedragen aan de ambities, opgaven en prioriteiten van de NOVI en wordt geen afbreuk gedaan aan het streven naar een zo hoog mogelijke kwaliteit van de leefomgeving.

3.2.7 Conclusie Rijksbeleid

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskaders benoemd in de SVIR, het Barro, het Bro en de NOVI. Vanuit deze beleidsdocumenten en regelgeving zijn geen randvoorwaarden of uitgangspunten die rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan. Zonnepark Lanakerveld draagt bij aan de doelstellingen van het Rijk om de uitstoot van broeikassen te reduceren, zoals beschreven is in het Klimaatakkoord. De initiatiefnemer dient een aanvraag in voor het gebruik van de SDE++ subsidieregeling.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Geconsolideerde Omgevingsvisie (POL 2014)

In de geconsolideerde versie Omgevingsvisie POL 2014, geconsolideerd in augustus 2018, beschrijft de provincie Limburg de fysieke aspecten van het leef- en vestigingsklimaat. De provincie Limburg onderstreept een aantal belangrijke uitdagingen, zo ook duurzame energie. De realisatie van zonneparken, windturbines, etc. vergt de nodige ruimte. Ook brengen klimaatveranderingen de nodige problemen met zich mee. De provincie Limburg streeft naar een leveringszekere, betaalbare, schone energievoorziening die samengaat met innovatie, regionale economische ontwikkeling en werkgelegenheid en aanpak van het klimaatprobleem.

De provincie Limburg sluit zich aan bij de nationale doelstellingen voor de energietransitie. In de Omgevingsvisie (POL) wordt gesteld dat de ambitie vraagt, hoe bescheiden de percentages voor 2020 ook lijken, om een ingrijpende transitie op de energiemarkt. Ingrijpen in de huidige energievoorziening is noodzakelijk. Die transitie bestaat uit:

  • een forse besparing op het gebruik van energie;
  • een sterke toename van het aandeel duurzaam opgewekte (hernieuwbare) energie;
  • flexibilisering van het netwerk.

De provincie Limburg stelt dat de opgave groot en uitdagend is: geen mogelijkheid, optie of gebied kan op voorhand worden uitgesloten. Gelet op de opgave, acht de provincie een brede en grootschalige toepassing van beschikbare technieken noodzakelijk met de gelijktijdige ontwikkeling van nieuwe technieken. Daarbij geldt als voorwaarde dat de bestaande leveringszekerheid geborgd blijft, de omgevingskwaliteit de aandacht heeft, kosten acceptabel zijn en de maatregelen bijdragen aan een duurzame ontwikkeling. Dit sluit aan bij de landelijke aanpak zoals geschetst in het Nationaal Energie Akkoord. De provincie zet in op een regionale en lokale aanpak. In de Omgevingsvisie (POL) van Limburg wordt de energietransitie in de gebouwde omgeving, bij bedrijven, de maakindustrie, verkeer en vervoer en in de land- en tuinbouw gestimuleerd. Een concretere uitwerking van de energietransitie verwerkt zij in samenwerking met gemeenten en partijen daarom in de Regionale Energiestrategie (RES).

Kwaliteiten van Limburg

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Een Limburgse kwaliteit is een diversiteit in karakteristieken en eigenschappen van de ruimtelijke omgeving. De provincie beoogt zowel een versterking van de steden als van het landelijk gebied. Tevens zet zij in op het 'verweven' van functies, oftewel het creëren van meervoudig ruimtegebruik. Voorbeelden hiervan zijn het recreatief gebruik van natuur en het gebruik van tijdelijk leegstaande terreinen voor de energievoorziening. Om recht te doen aan de variatie in omgevingskwaliteiten, wordt er in het POL onderscheid gemaakt in zeven globaal afgebakende gebiedstypen. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.

Binnen het bebouwd gebied onderscheidt de provincie Limburg de volgende zones:

  • stedelijk centrum;
  • bedrijventerrein;
  • overig bebouwd gebied.

In het landelijk gebied gaat het om de zones:

  • goudgroene natuurzone;
  • zilvergroene natuurzone;
  • bronsgroene landschapszone;
  • buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.BPZonneweide-VG01_0014.jpg"Afbeelding 12: Kaart zeven soorten gebieden en beekdal (bron: Geconsolideerde Omgevingsvisie Limburg 2014).

Bronsgroene landschapszone

Het plangebied is gelegen in het buitengebied en naast de bronsgroene landschapszone, zoals te zien is op afbeelding 12. De provincie beschrijft geen relevant ruimtelijk beleid voor de ontwikkeling. Wel gaat zij in op de bronsgroene landschapszone. Aangezien voorliggend plan aansluit op deze zone wordt hier kort op in gegaan.

Het provinciaal beleid streeft naar het herstellen van de biodiversiteit en de inheemse flora, fauna en habitats. Het behoud, ontwikkelen, beheren en beleven van de bronsgroene landschapszone speelt hier een rol in. Realisatie van ontwikkelingen in de bronsgroene landschapszone is mogelijk indien de kernkwaliteiten van het landschap versterkt worden of behouden blijven. De kernkwaliteiten van de bronsgroene landschapszone zijn het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed, het groene karakter en het reliëf. Bij de beekdalen, behorende tot de bronsgroene landschapszone, wordt bij herinrichting gestreefd naar een potentiële vernatting. Ook worden toeristische, natuurlijke en landschappelijke waarden verder verstevigd. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die aansluiten bij het provinciaal beleid zijn mogelijk, mits de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden ('ja-mits' principe).

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.BPZonneweide-VG01_0015.jpg"

Afbeelding 13: Kaart beekdal en AEF beek (bron: Geconsolideerde Omgevingsvisie Limburg 2014).

Beekdalen

Het provinciaal Omgevingsplan kent ook een ontwikkeling naar natuurlijke klimaatbestendige beekdalen. Herinrichting wordt in de planperiode en op de middellange termijn (tot 2023) uitsluitend voorzien in de beekdalen van de natuurbeken. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • Gebieden waar op korte tot middellange termijn (periode tot 2023) een actieve realisatie via herinrichting (deels functieverandering) wordt nagestreefd met ruimtelijke consequenties in de vorm van (potentiële) vernatting. Dit betreft de beekdalen van de natuurbeken. Met de herinrichting van deze beekdalen worden ook de landschappelijke, natuurlijke en toeristische waarden verder versterkt (de beekdalen zijn zeer belangrijke landschappelijke dragers).
    De beeklopen van deze natuurbeken met direct aangrenzende oeverzone/herinrichtingszone krijgen in de Omgevingsverordening een vergelijkbare planologische bescherming als de goudgroene natuurzone.
  • Gebieden waar pas op de lange termijn (mogelijk) herinrichting is voorzien. Laatstgenoemde gebieden bezitten echter wel een belangrijke (potentiële) waterbergings- en afvoerfunctie (naast een belangrijke landschappelijke, natuurlijke en recreatieve functie). De daarvoor benodigde ruimte dient in het licht van klimaatbestendigheid, natuurverbindingen en duurzame landschappelijke inrichting behouden te worden. Dit betreft beekdalen van beken met een algemeen ecologische functie (AEF).

De beekdalen vervullen in de aanpak een cruciale functie als strategische waterberging. Die functie mag niet aangetast worden. De functie strategische waterberging betekent dat de ruimte voor natuurlijke inundaties in beekdalen in stand moet blijven en de infiltratie capaciteit van de bodem niet verder afneemt. De provincie heeft bovenaan de voorkeursvolgorde staan om zoveel mogelijk vast te houden/infiltreren.

Er is een onderscheid gemaakt in beken, waaronder de algemeen ecologische functie (AEF-beken). De chemische waterkwaliteit van deze beken dient aan de KRW-normen te voldoen. De functie agrarisch water geldt voor de AEF-beken die in de land- en tuinbouwgebieden gelegen zijn. Op grond van de beleidskaders en regelgeving mag in deze systemen, onder voorwaarden, beregening uit grond- en/of oppervlaktewater plaatsvinden. De droogdalen in het Lanakerveld zijn als beekdalen aangemerkt in het POL (zie afbeelding 13).

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voorliggend plan draagt bij aan het behalen van de doelstellingen van de provincie Limburg voor het komen tot een duurzame energievoorziening. Het park realiseert met zonnepanelen een totale elektriciteitsproductie van 54,000 MWh/jaar. Daarnaast wordt ingezet op meervoudig ruimtegebruik van de grond, door het combineren van een energievoorziening met de ontwikkeling van natuur (biodiversiteit) en recreatie. In het plan is er bijvoorbeeld ruimte voor nieuw struweel, kruiden- en bloemrijk grasland, bomen, wateropvang en educatieve borden. Bovendien heeft de gemeente Maastricht het initiatief genomen om een fietspad te realiseren. Dit komt ten goede aan de ontwikkeling van de bronsgroene landschapszone en het beekdal. Het plangebied is geen onderdeel van de AEF-beek of de bronsgroene landschapszone. De zonnepanelen in het zonnepark zijn op een hoogte en afstand van elkaar geplaatst waarbij het mogelijk is dat hemelwater terecht komt op de onderliggende grond en langzaam infiltreert. Daarnaast zijn er in het gebied meerdere swales en overstorten, die het mogelijk maken dat water langzaam infiltreert in de bodem. Op deze wijze gaat de ontwikkeling van het zonnepark gepaard met een investering in ruimtelijke, landschappelijke en ecologische kwaliteit en wordt een bijdrage geleverd aan de energiedoelstellingen.

3.3.2 Geconsolideerde Omgevingsverordening Limburg 2014

In de Omgevingsverordening Limburg 2014 heeft de provincie regels in verband met de belangen uit de Omgevingsvisie vastgelegd. Het wordt ingezet om bepaalde essentiële onderdelen van het beleid juridisch te borgen. In de geconsolideerde Omgevingsverordening Limburg 2014 zijn geen specifieke regels opgenomen voor de realisatie van een grondgebonden zonnepark.

3.3.3 Omgevingsvisie provincie Limburg

De Omgevingsvisie Limburg vervangt in 2021 het POL 2014. De ontwerp versie is op 25 augustus 2020 vastgesteld door Gedeputeerde Staten. Aanvang 2021 vindt besluitvorming plaats bij de Provinciale staten over de Omgevingsvisie. Om te voldoen aan toekomstig beleid is de ontwerp Omgevingsvisie meegenomen in dit bestemmingsplan.

De provincie Limburg wil naar eigen vermogen bijdragen aan de Rijksdoelstellingen om te komen tot een duurzame energievoorziening. Gezien de ligging van de provincie en het grondgebruik zijn de mogelijkheden voor het komen tot een duurzame energievoorziening in Limburg beperkt. De provincie stelt geen eigen doelstellingen en plannen op ten aanzien van de energietransitie, maar neemt een ondersteunende rol aan bij nieuwe innovaties en ontwikkelingen. Dit doet zij onder andere bij de verduurzaming van Chemelot en de uitvoering van de Regionale Energiestrategie. De provincie baseert haar handelen bij nieuwe initiatieven op draagvlak en wil haar inwoners daarbij maximaal betrekken.

De basis voor de energietransitie ligt voor de provincie Limburg bij de 'trias energetica', wat betekent:

  1. 1. energieverbruik verminderen door verspilling in te perken;
  2. 2. energieopwekking vanuit duurzame bronnen (niet-fossiel), zoals water, wind en zon;
  3. 3. gebruik van zo efficiënt en schoon mogelijke fossiele bronnen bij de energiebehoefte die niet op een duurzame manier ingevuld kan worden.

Op het gebied van zonne-energie pleit de provincie Limburg voor zorgvuldigheid bij ruimtelijke inpassing. Voor dergelijke ontwikkelingen is de Limburgse zonneladder van toepassing (niet volg tijdelijk). Deze is te zien op afbeelding 14.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.BPZonneweide-VG01_0016.jpg"

Afbeelding 14: Limburgse zonneladder (bron: Ontwerp Omgevingsvisie Limburg).

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling is gelegen in een landbouwgebied dat is bestemd voor een uit te werken bedrijventerrein, maar wordt daarvoor niet gebruikt. De gemeente Maastricht sluit niet uit om op lange termijn de voorliggende gronden alsnog te gebruiken voor de invulling van het bedrijventerrein. Om een passende tijdelijke invulling te geven aan de gronden stelt de gemeente deze gronden beschikbaar voor de realisatie van een tijdelijk grondgebonden zonnepark. Binnen het stedelijk gebied van Maastricht zijn de mogelijkheden voor het opwekken van duurzame energie beperkt. Locaties met een omvang van 41 hectare zijn niet beschikbaar binnen de bebouwde omgeving van Maastricht. Wel bestaat de mogelijkheid om incidenteel daken te beleggen met zonnepanelen. De energievraag van Maastricht is vele malen groter dan geleverd kan worden met zonnepanelen op daken. Niet alle daken zijn geschikt voor zonnepanelen en daarnaast is dit proces sterk afhankelijk van de particuliere wil. Om te kunnen voldoen aan de duurzaamheidsambities van het Rijk, de provincie Limburg en de regio Zuid-Limburg, zijn daartoe ook zonneparken noodzakelijk.

Voorliggend plangebied is geschikt voor de realisatie van een zonnepark. Dit wordt bevestigd in de RES Zuid-Limburg. De locatie van het plangebied is financieel en ruimtelijk geschikt voor de realisatie van een zonnepark. Het plangebied is gesitueerd op een uit te werken bedrijfsbestemming en op agrarisch gronden. Dit maakt het mogelijk om het zonnepark vrij eenvoudig landschappelijk in te passen. De kwaliteit van de omgeving kan gewaarborgd worden en het zonnepark kan uit het zicht blijven van omwonenden. Het is niet gelegen in of direct naast een natuurgebied en goed bereikbaar via (grotendeels) bestaande wegen. Daarnaast kan het relatief eenvoudig worden aangesloten op het elektriciteitsnetwerk. Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt het zonnepark planologisch mogelijk gemaakt.


Het zonnepark wordt gerealiseerd voor een periode van 25 jaar, met een optie voor nog 5 jaar. Na deze periode wordt de grond hersteld naar de huidige staat, zodat deze weer in gebruik genomen kunnen worden als agrarische gronden of anderszins gebruikt kunnen worden.

3.3.4 Conclusie provinciaal beleid

Voorliggend plan past binnen het beleid op het gebied van duurzaamheid en het overige van toepassing zijnde beleid en regelgeving van de provincie Limburg.

3.4 Regionaal Beleid

3.4.1 Concept-RES Zuid Limburg

In het Klimaatakkoord, gepubliceerd op 28 juni 2019, is afgesproken dat 30 energieregio's in Nederland onderzoeken hoe en waar duurzame energie het best opgewekt kan worden. Dit wordt het Nationaal Programma Regionale Energiestrategie genoemd. Op basis van het onderzoek wordt per regio een Regionale Energiestrategie (RES) vastgelegd. Maastricht is onderdeel van de regio Zuid-Limburg. Op 15 juli 2020 is het concept Regionale Energiestrategie Zuid-Limburg ingediend bij het Nationaal Programma RES. De regio Zuid-Limburg wil met een bandbreedte van 1.1 tot 1.9 TWh bijdragen aan de landelijke opgave van 35 TWh hernieuwbare opwekking in 2030.

In de regio Zuid-Limburg werken drie subregio's samen aan de RES. Dit zijn Westelijke Mijnstreek, Parkstad en Maastricht-Heuvelland. De subregio Maastricht-Heuvelland heeft de mogelijkheden voor de opwekking van zonne-energie en windenergie onderzocht. Aangezien de energietransitie tot ingrijpende consequenties van de ruimtelijke omgeving kan leiden is een zorgvuldige inpassing van zonneparken benodigd. Er is bij het onderzoek dan ook uitgegaan van de Limburgse zonneladder, die opgesteld is na aanleiding van de motie Dik-Faber (zie afbeelding 16). Deze is te vinden in subparagraaf 3.3.3 Omgevingsvisie provincie Limburg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.BPZonneweide-VG01_0017.jpg"

Afbeelding 16: Beschrijving Limburgse zonneladder (bron: Concept RES Zuid-Limburg).

Aan de hand van deze zonneladder zijn er twee scenario's opgesteld voor het opwekken van zonne-energie en windenergie:

  • scenario 1: potentiële mogelijkheden op braakliggende terreinen, daken, parkeerterreinen en langs infrastructuur (0.248 TWh);
  • scenario 2: potentiële mogelijkheden van scenario 1 + de mogelijkheden op landbouwpercelen en wind (0.896 TWh).

Uitgaande van deze scenario's is afgewogen welke gebieden geschikt zijn voor de opwekking van zonne-energie en windenergie (zoekgebieden). De gemeente Maastricht is een stedelijke omgeving met relatief weinig gronden buiten het bebouwde gebied. De gemeente zet in op de plaatsing van zonnepanelen op daken binnen het bebouwd gebied, maar heeft ook oog voor het buitengebied. De oostzijde van de gemeente wordt gekenmerkt als een landschap van hoge waarde. Daarnaast heeft het een belangrijke recreatieve functie voor de stad. Mogelijkheden voor de opwekking van zonne-energie zijn hier niet. Wel is er volgens de gemeente Maastricht potentie voor de ontwikkeling van een grootschalig zonnepark op de agrarische gronden aan de noordwestelijke zijde van de gemeente. Dit is weergegeven in afbeelding 17. Het plangebied is gelegen binnen het door de gemeente en de subregio aangegeven zoekgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.BPZonneweide-VG01_0018.jpg"Afbeelding 17: Zoekgebieden zon en wind binnen gemeente Maastricht (bron: Concept RES Zuid-Limburg).

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Omgevingsvisie Maastricht 2040

Op 6 oktober 2020 heeft de gemeenteraad van Maastricht de 'Omgevingsvisie Maastricht 2040' vastgesteld. De omgevingsvisie is de strategische langetermijnvisie voor de fysieke leefomgeving van Maastricht richting 2040. De Omgevingsvisie bestaat uit twee delen. In deel 1 wordt de integrale visie voor de fysieke leefomgeving beschreven, waarin drie thema's centraal staan. In deel 2 staan de beleidsdoelen per beleidsveld beschreven en wordt ingegaan hoe deze samenhangen met de integrale visie zoals beschreven in deel 1. De visie van Maastricht richting 2040 is als volgt omschreven:

Maastricht heeft de ambitie om haar positie als motor voor de (Eu)regionale economie te versterken en de lokale kwaliteit van leven te verbeteren. Door te investeren in een duurzame ontwikkeling is en blijft Maastricht een prachtige stad om in te wonen, werken en verblijven. Daarmee draagt deze visie op de fysieke leefomgeving bij aan een aantrekkelijke ‘work-life balance’ in stad en regio. Het is juist deze ‘work-life balance’ waarmee Maastricht en de (Eu)regio zich in de toekomst kunnen blijven onderscheiden van andere stedelijke regio’s in Nederland en Noordwest Europa.

De visie van Maastricht is vertaald in drie integrale thema's voor de fysieke leefomgeving:

  1. 1. Het versterken van de (Eu)regionale netwerkfunctie van Maastricht, ten behoeve van de sociale en economische vitaliteit van de stad en (Eu)regio;
  2. 2. Het investeren in een toekomstbestendige leefomgeving die gezond en leefbaar is voor alle gebruikers van de stad: bewoners, werkers en bezoekers;
  3. 3. Het in stand houden en uitbreiden van plekken waar ontmoeting en beleving een bijdrage leveren aan de aantrekkelijkheid van Maastricht.

Die hierboven benoemde visie, met de 3 daarbijbehorende thema's uit 'deel 1' worden verder uitgewerkt in 'deel 2' van de omgevingsvisie. In deel 2 komt aan de orde hoe de verschillende beleidsvelden bijdragen aan doelstellingen die ten grondslag liggen aan de drie integrale thema’s. Hieronder wordt ingegaan op de specifieke beleidsvelden welke van toepassing zijn op het zonnepark Lanakerveld

Groen, natuur en landschap

Vanuit de opgaven en ambities die Maastricht stelt richting 2040, gericht op een stad die gezond en leefbaar is én beleving en ontmoeting op de juiste plekken stimuleert, is de doelstelling als volgt:

"Het creëren van een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving, die bijdraagt aan de toekomstbestendigheid van de stad en haar ommelanden door alle stemmen van de natuur een plek te geven in planvorming- en besluitvormingsprocessen."

Energie

Doel is een klimaatneutraal Maastricht in 2050 en een klimaatneutrale gemeentelijke organisatie in 2030. Om dit doel te halen hanteert Maastricht de trias energetica. De trias energetica van Maastricht bestaat uit de drie bouwstenen van de energietransitie:

  1. 1. eerst energie besparen (door isolatie en gedragsverandering);
  2. 2. zo veel mogelijk duurzaam opwekken (met bijvoorbeeld wind, restwarmte en zonne-energie); en
  3. 3. het eventuele restant benodigde energie zo efficiënt mogelijk op te wekken en/of extern inkopen met Garanties van Oorsprong en/of de resterende CO2 uitstoot te compenseren door middel van groenaanplant in de stad.

Als onderdeel van de 16 gemeenten in Zuid-Limburg is Maastricht ook betrokken bij de RES (3.4.1). Op basis van keuzes uit de het Klimaatakkoord en de RES schetst de gemeente vier oplossingsrichtingen. De eerste oplossingrichting is 'Geplande keuzes: ruimtelijk-realistische energiekaart'. Deze oplossingsrichting gaat uit van bestaand beleid en het verder uitvoeren van projecten en programma’s die eerder zijn vastgelegd. Op afbeelding 18 worden deze kansen visueel vormgegeven. Zonnepark Lanakerveld is een van de geplande keuzes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.BPZonneweide-VG01_0019.png"

Afbeelding 18: Planvorming duurzame energie (bron: Omgevingsvisie Maastricht 2040).

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het voorgenomen zonnepark past binnen de Omgevingsvisie Maastricht 2040. Het zonnepark draagt bij aan de energiedoelstellingen van Gemeente Maastricht, welke in lijn zijn met het Klimaatakkoord en de RES, en voldoet aan een van de bouwstenen (bouwsteen 2) van de trias energetica. Daarnaast leidt het beleid tot een drietal oplossingsrichtingen, waarbij voorliggende zonnepark onderdeel is van oplossingsrichting 1 'geplande keuzes'. Met de goede ecologische landschappelijke inpassing van het zonnepark wordt daarnaast bijgedragen aan het doel van de stad Maastricht om een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving te realiseren, welke bijdraagt aan de toekomstbestendigheid van Maastricht. De voorgenomen ontwikkeling voldoet hiermee aan de 'Omgevingsvisie Maastricht 2040' en wordt uitvoerbaar geacht.

3.6 Conclusie

Uit de voorgaande beleidstoets is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het nationale, provinciale en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen flora & fauna, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.

4.2 Natuurwaarden

De Wet natuurbescherming bestaat uit drie onderdelen: de bescherming van soorten, de bescherming van gebieden en de bescherming van houtopstanden. De kern van het natuurbeleid wordt gevormd door het Natuurnetwerk Nederland, dat een samenhangend netwerk vormt van natuurgebieden. De provincies zijn het bevoegd gezag. Alleen in een aantal situaties, zoals bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, is het Rijk het bevoegd gezag.

De voorgenomen ontwikkeling is getoetst aan de Wet natuurbescherming. Hiertoe is door Arcadis een Toetsing Wet natuurbescherming uitgevoerd. Daarin is alleen de bescherming van soorten meegenomen. Het onderzoek is als Bijlage 4 Soortenbeschermingstoets Zonneweide Lanakerveld toegevoegd aan de toelichting van dit bestemmingsplan. De belangrijkste resultaten van het onderzoek zijn hieronder beschreven.

4.2.1 Soortenbescherming

Voor wat betreft flora en fauna richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van soorten. De wet gaat uit van het 'nee, tenzij'-principe: bepaalde handelingen waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.

De volgende beschermde soorten en functies zijn vastgesteld in het plangebied:

  • Rugstreeppad: landbiotoop en mogelijk waterbiotoop.
  • Das: foerageergebied.
  • Kerkuil: foerageergebied.
  • Gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, Myotis-spec.: vliegroute en foerageergebied.

Met uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden vindt mogelijk een overtreding van de volgende verbodsbepalingen plaats:

  • doden of te vangen van algemene broedvogels (artikel 3.1.1);
  • opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen (artikel 3.1.2);
  • opzettelijk te verstoren met een wezenlijke invloed op de staat van instandhouding (artikel 3.1.4
  • opzettelijk te doden of te vangen (artikel. 3.5.1);
  • opzettelijk te verstoren (artikel 3.5.2);
    Eieren van dieren opzettelijk te vernielen of te rapen (artikel 3.5.3);
  • voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren te beschadigen of te vernielen (artikel 3.5.4);
  • opzettelijk te doden of te vangen (artikel 3.10.1a);
  • vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen opzettelijk te beschadigen of te vernielen (artikel 3.10.1b).

Overtreding van de bovenstaande verbodsbepalingen wordt voorkomen door de uitvoering van mitigerende maatregelen. Deze maatregelen zijn opgenomen als Soortenbeschermingstoets Zonneweide Lanakerveld, die als bijlage 3 van de toelichting is gevoegd. Met toepassing van deze maatregelen zijn enkel het vernietigen of beschadigen van de verblijfplaatsen/broedplaatsen (artikel 3.5.4) en het verstoren van dieren (artikel 3.5.2) ten aanzien van de rugstreeppad niet te voorkomen. Een ontheffing voor artikel 3.5 lid 2 en lid 4 van de Wet natuurbescherming dient aangevraagd te worden voor de uitvoering van het project. De gemeente Maastricht vraagt de ontheffing aan voor de periode van 15-03-2021 tot 15-03-2026.

4.2.2 Gebiedsbescherming

Met het onderdeel gebiedenbescherming worden binnen de Wet natuurbescherming de Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa en bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Voor alle gebieden gelden instandhoudingsdoelstellingen. De kern van de bescherming is dat deze instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar mogen worden gebracht.


Activiteiten mogen geen negatieve effecten hebben op de waarden waarvoor het gebied is aangewezen. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Hierdoor is in Nederland een zorgvuldige afweging gegarandeerd bij projecten die gevolgen kunnen hebben voor natuurgebieden.


Niet stikstof-gerelateerde effecten

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Wel ligt het Natura 2000-gebied 'Grensmaas' 700 meter ten oosten van het plangebied. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maken dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Gezien de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen ontwikkelingen is er geen sprake van mogelijk negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied, zij het door een rechtstreekse invloed, cumulatieve invloed of externe werking. Een nadere toetsing op grond van de Wet natuurbescherming van niet stikstof-gerelateerde effecten, wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Stikstof-gerelateerde effecten

Met de aanleg van het zonnepark Lanakerveld worden mobiele werktuigen gebruikt die stikstof uitstoten. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door Hedgehog Company een stikstofberekening uitgevoerd om uit te sluiten dat de ontwikkeling een significant negatief effect heeft op het nabijgelegen Natura 2000-gebied Grensmaad heeft. Deze rapportage is in Bijlage 5 separaat bijgevoegd.

Voor de stikstofberekening os gebruik gemaakt van de AERIUS calculator. Uit de toetsing kan geconcludeerd worden dat de realisatie en het gebruik van het zonnepark leidt tot een depositie van 0,00 mol/ha/jaar. Dit geldt zowel voor de aanlegfase als de gebruiksfase. Bij een dergelijke projectbijdrage treden geen significant negatieve effecten op binnen de omliggende Natura 2000-gebieden.

4.2.3 Bescherming van houtopstanden

Er worden binnen het plangebied geen bomen gekapt. Een nadere toetsing van houtopstanden is daarom niet noodzakelijk.

4.2.4 Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied en de directe omgeving maken geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Ten oosten van het plangebied is wel een goudgroene natuurzone gelegen. Dit behoort tot het Natuurnetwerk Nederland en gedeeltelijk tot het Natura 2000-gebied Grensmaas (zie afbeelding 19). Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN. Van afname van areaal is geen sprake. Tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN significant aantasten. Een toetsing aan het NNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.BPZonneweide-VG01_0020.jpg"

Afbeelding 19: Ligging plangebied ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland (bron: pdok).

4.3 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

Daarnaast moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening, naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen bij een afwijkingsbesluit in het kader van de Wro.

Facetbestemmingsplan Cultuurhistorie

Sinds 2005 wordt het Maastrichts Planologisch Erfgoed door de gemeente Maastricht opgenomen in verschillende bestemmingsplannen en beheersverordeningen. Dit is een juridische waarborging van archeologische en cultuurhistorische waarden. In Lanakerveld is het facetbestemmingsplan Cultuurhistorie (vastgesteld op 10 maart 2020) van toepassing. In Lanakerveld (en daarmede het plangebied) zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Maastrichts Erfgoed - Archeologie' en 'Waarde - Maastrichts Erfgoed - Cultuurhistorie' van toepassing. Voor dergelijke waarden zijn in het Maastrichtse beleid een aantal gradaties opgenomen.

Archeologie

Lanakerveld valt in de categorie 'Archeologische zone a', wat inhoud dat de archeologische verwachtingswaarde binnen het gebied hoog is. Voor alle bodemverstoringen (aanleg- en/of bouwwerkzaamheden) dieper dan 0,4 meter dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden of een rapportage noodzakelijk is, waarmee aangetoond kan worden dat archeologische waarden worden veiliggesteld of niet verstoord worden.

De gemeente Maastricht heeft een deelrapport opgesteld voor het gebied Lanakerveld. Dit deelrapport is tot stand gekomen met behulp van literatuurstudie, de nauwkeurige bestudering van bekende archeologische waarden binnen het plangebied, inventariserend veldonderzoek en de raadpleging van andere relevante informatiebronnen. Hieruit is gebleken dat de trefkans op zeldzame archeologische vondsten in het gebied aannemelijk is. De gemeente heeft op een kaart aangegeven waar de waardevolle gebieden zich bevinden (afbeeldingen 20 en 21).

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.BPZonneweide-VG01_0021.jpg"

Afbeelding 20: Archeologische verwachtingskaart van de gemeente Maastricht (bron: Cultuurhistorische rapportage, Facetbestemmingsplan Maastrichts Planologisch Erfgoed).

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.BPZonneweide-VG01_0022.jpg"Afbeelding 21: Archeologische verwachtingszone ten opzichte van het plangebied.

Een groot gedeelte van het plangebied is geen onderdeel van het door de gemeente aangegeven archeologisch waardevolle gebied (afbeelding 21). Om zeker te zijn dat er geen archeologische waarden geschaad worden heeft de gemeente Maastricht een archeologisch vervolgonderzoek uitgevoerd. Gebleken is dat de in zuidwestelijke zijde van het gebied inderdaad geen archeologische waarden bevat.

Het noordoostelijke deel van het plangebied is daarentegen, zoals eerder benoemd, aangemerkt als 'archeologisch waardevol'. Bij de uitvoering van het plan wordt rekening gehouden met de archeologische waarden. Voor de constructie van de zonnepanelen worden er palen in de grond geplaatst. In overleg met de gemeente is besloten dat dit mogelijk is. De palen hebben immers een gering effect op de bodem. Daarnaast worden er enkele gleuven gegraven voor de kabelleidingen en technische installaties geplaatst. Dit wordt gedaan onder archeologische begeleiding. Een alternatief is om de gleuven voortijdig en onder archeologische begeleiding te ontgraven, zodat er genoeg tijd wordt geboden om mogelijke vondsten veilig te stellen. De grond wordt na deze werkzaamheden gedicht en bij de opbouw van het zonnepark weer ontgraven.

In het plangebied is een LBK-grafveld aanwezig. De afkorting LBK staat voor "lineaire bandkeramiek". In het voorliggend plan worden deze gronden niet voorzien van kabelgleuven of zonnepanelen. De gronden worden wel voor educatieve voorzieningen in gebruik genomen. De hiertoe behorende elementen worden op maximaal 40 cm onder het maaiveld geplaatst en hierbij wordt door gewichtsverspreiding gezorgd voor een minimale belasting van de bodem.

Ondanks de archeologische begeleiding blijft de archeologische meldplicht van kracht. Dit betekent dat wanneer bij werkzaamheden archeologische vondsten worden aangetroffen, waarvan kan worden aangenomen dat dit archeologisch waardevolle vondsten betreffen, dit gemeld wordt bij het bevoegd gezag.

Cultuurhistorie

In de Cultuurhistorische rapportage, behorende tot het facetbestemmingsplan Cultuurhistorie zijn de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en bouwwerken weergegeven. In het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen te vinden. Wel zijn er enkele cultuurhistorisch waardevolle bouwwerken in het plangebied gelegen. Dit zijn de grenspalen, die de grens tussen Nederland en België accentueren. Voorliggend plan doet geen schade of afbreuk aan de grenspalen.

Naast bouwwerken zijn er in het gebied enkele elementen in het landschap te vinden met een cultuurhistorische waarde. Deze zijn te zien op afbeelding 22. Door het gebied snijden twee wegen die sinds de middeleeuwen onderdeel zijn van het landschap. Een van deze wegen heeft door veelvuldig gebruik en afstroming van water een holle vorm gekregen. Dergelijke wegen zijn kenmerkend voor het Limburgse landschap en dienen dan ook behouden te blijven of versterkt te worden. In voorliggend plan wordt dit bewerkstelligd. De holle weg krijgt haar ecologische en landschappelijke functie terug. Langs de steilranden van de holle wegen en de bermen ervan wordt een ruige kruidenvegetatie ontwikkeld die bovenaan verschraalt en lager voedselrijker wordt. Deze onderscheidt zich in een noord- en een zuidhelling. Daarnaast zijn er ook nog herkenbare plekken van de historische landsgrens zichtbaar. De oude grens wordt zoveel mogelijk behouden en beplant met een groenstrook van bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.BPZonneweide-VG01_0023.jpg"

Afbeelding 22: Cultuurhistorische waardenkaart, plangebied omkaderd met een blauw-gestippelde lijn (bron: Atlas Limburg).

Conclusie archeologie en cultuurhistorie

In het voorliggend plan wordt geen schade toegebracht aan archeologische of cultuurhistorische waarden. In de aanleg- en gebruiksfase wordt rekening gehouden met archeologische waarden door activiteiten niet onder 0,4 meter van het maaiveld te laten komen binnen het LBK-grafveld. Werkzaamheden uitgevoerd op een diepte groter dan 0,4 meter binnen archeologisch waardevol gebied worden uitgevoerd onder toezicht van een archeologisch expert. Bij het vinden van archeologisch waardevol materiaal wordt het bevoegd gezag ingelicht. De cultuurhistorische waarden, zoals de holle wegen, zijn gewaarborgd in het plan en worden waar mogelijk versterkt met bijvoorbeeld groenstructuren. De beschermde grenspalen ondervinden geen invloed door het plan.

4.4 Water

De toelichting van een omgevingsvergunning dient, conform artikel 3.1.6, lid 1 onder b van het Besluit ruimtelijke ordening, een beschrijving te bevatten van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. In deze paragraaf wordt eerst ingegaan op het voor dit plan relevante waterbeleid. Vervolgens wordt de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie van het plangebied beoordeeld.

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit was 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebied-beheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op 10 december 2015 vastgesteld. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021 weer, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Het kabinet sluit daarmee aan bij de resultaten van het Deltaprogramma. Met deze handelwijze is Nederland koploper en een toonaangevend voorbeeld in de wereld. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Provincie

De provincie Limburg werkt nauw samen met waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld. Provinciale Staten hebben de wettelijke bevoegdheid tot het instellen en opheffen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verder reglementering van waterschappen. De manier waarop de waterschappen hun taak uitoefenen is onderhevig aan provinciaal toezicht doordat het waterbeheerplan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. De provincie stelt dus de regels en de waterschappen zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het waterbeheer.

Waterbeheerplan 2016-2021

In het Waterbeheerplan beschrijft het waterschap Limburg de doelstellingen voor de periode van 2016 tot 2021 en de benodigde handelingen om deze doelstellingen te realiseren. Met het opstellen van een Waterbeheerplan voldoet het waterschap aan de wettelijke eisen van de Waterwet. Het waterschap Limburg borduurt voort op de doelen uit het voorgaande vastgesteld beleid:

  • veilige dijken;
  • droge voeten;
  • voldoende water;
  • schoon water.

De doelstellingen en handelingen zijn verder uitgewerkt in het Waterbeheerplan. Deze doelstellingen vinden onder andere een concretere doorwerking in de beschikbare instrumenten van het waterschap: de Keur en de Legger.

Keur

De Keur is een waterschapsverordening en omvat samen met de Waterwet alle gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen of activiteiten die consequenties hebben voor de waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterveiligheid. De Keur is verder uitgewerkt beleids- en algemene regels.

Legger

De Keur verwijst in de gebods- en verbodsbepalingen naar de legger. De legger legt de status en afmetingen behorende bij de regels van de Keur vast in een overzichtskaart van het waterbeheersgebied. Op deze kaart zijn onder andere dijken, waterlopen en bijbehorende beschermingszones aangegeven.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In 2019 is de waterbeleidstoets en een onderzoek uitgevoerd naar de waterhuishouding van het plangebied. Deze rapportages zijn als Bijlage 6 Waterbeleidstoets en Bijlage 7 Waterhuishoudkundig advies bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd. Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van waterschap Limburg. In of direct naast het gebied zijn geen watergangen van het waterschap gelegen. Op meer dan 150 meter ten zuiden van het plangebied is een watergang, genaamd de Zouw, gelegen. Dit is een historische beek en is onderdeel van het beekdal.

Daarnaast heeft de initiatiefnemer in 2021 een aanvullende watertoets uit laten voeren, deze is als Bijlage 8Watertoets zonneweide Lanakerveld bij voorliggende toelichting gevoegd. Ten aanzien van een goede waterhuishouding dient rekening gehouden te worden met waterhuishouding binnen het zonnepark en de waterhuishouding in relate tot België, aangezien het plangebied grenst aan België.


Voor de relatie met België geldt dat er sprake is van een oppervlakkige afstroming van hemelwater naar Nederland. Om toestroming naar het zonnepark te voorkomen, wordt een natuurzone tussen België en Nederland aangelegd (zie tevens paragraaf 2.3). Deze natuurzone wordt in samenwerking met o.a. de gemeente Maastricht en Lanaken (België) gerealiseerd. In de toekomstige natuurzone wordt een deel van deze bestaande greppels flink vergroot en worden er nieuwe voorzieningen aangelegd om water op te vangen. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat er geen rekening hoeft te worden gehouden met afstromend hemelwater vanuit België.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.BPZonneweide-VG01_0024.jpg"Afbeelding 23: Ontwikkeling grenszone (bron: Sunvest)

Voor de waterhuishouding in het zonnepark zelf is contact gezocht met Waterschap Limburg. Het waterschap heeft hierbij aangegeven dat zonnepanelen als verhard oppervlak worden gezien. Hierdoor moet rekening worden gehouden met een waterberging van 80 mm in 2 uur (circa 25.600 m3). Dit komt doordat het zonnepark gerealiseerd wordt binnen het Heuvelland van Limburg. Neerslag dat op de panelen valt komt op het maaiveld terecht. Door de aanwezige helling van het maaiveld loopt de neerslag vervolgens onder het volgende paneel door. Ten opzichte van de huidige situatie veranderd er niets, afgezien van de kleine vertraging die ontstaat door de aanwezigheid van de zonnepanelen.

Om het water in het zonnepark vast te houden worden ondiepe depresses aangelegd (zie afbeelding 24 en Bijlage 8). Hiermee wordt circa 17.500 m3 waterberging gerealiseerd. Ook kan hier infiltratie in de bodem optreden. Hoewel de bodem een beperkte doorlatendheid heeft (k=0,25 m/d), zijn de mogelijkheden voor infiltratie hierdoor veel groter dan in de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.BPZonneweide-VG01_0025.jpg"

Afbeelding 24: Principeschets ‘ribbelstructuur’ om water vast te houden op de hellende terreindelen (bron: Watertoets Zonnepark

Lanakerveld)

In voorliggend plan is tevens gekozen om swales aan te leggen langs de velden met zonnepanelen en langs de zuidoostzijde van het plangebied, zodat het water, wat niet geborgt kan worden onder de panelen, hier opgevangen en geborgen kan worden, waarna het geleidelijk in de bodem kan infiltreren. De totale bergingscapaciteit van de swales is berekend op 3.150 m3.

De totale voorziene waterberging (depressies en swales) is 20.650 m3. Dit is iets minder dan de door het waterschap gevraagde 80 mm (25.600 m3), namelijk ruim 80% hiervan. Ten opzichte van de huidige siutatie is het te verwachten dat er een sprake is van een afname van de risico op wateroverlast in de directe omgeving. Mede door de her in te richten gransstrook wordt effectief voorkomen dat hemelwater vanuit België naar Nederland stroomt. Tevens zorgt de aanleg van de depressies, swales en overige landschapselementen voor het vasthouden van neerslag en versterken van de natuurwaarden.

De toename van verharding kan bij het toename eerder gezien worden als een visuele toename in verharding. Met de komst van het zonnepark is er eerder sprake van een kortdurende onderbreking van de neerslag, waarna de neerslag alsnog op het maaiveld terecht komt.

Bij hevige regenval kan het water overstorten vanuit de gerealiseerde berging op de bestaande watergangen Met deze trapsgewijze manier van overstorten is de verwachting dat in de toekomst veel minder water naar de greppels hoeft te worden afgevoerd. Het plan heeft dan ook geen schadelijke gevolgen voor de waterhuishouding, waterkwaliteit en ecologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.BPZonneweide-VG01_0026.jpg"

Afbeelding 25: Doorsnede van een swale met overstort naar een bestaande greppel.

4.5 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn alle relevante aspecten uit de waardentoets beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat voorliggend plan geen belemmeringen met zich meebrengt.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • bodem;
  • geluid;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • wet geurhinder en veehouderij;
  • bedrijven en milieuzonering;
  • vormvrije m.e.r.-beoordeling.

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In december 2019 is een verkennend bodem- en asbest onderzoek uitgevoerd in het plangebied (Bijlage 9). Op afbeelding 26 zijn de monsterpunten van het onderzoek weergegeven. Uit het onderzoek is gebleken dat er in de bodem van het plangebied over het algemeen maximaal licht verhoogde gehalten zijn aangetroffen in de bodem. Dit zorgt niet voor belemmeringen ten aanzien van voorliggend plan.

Enkel ter plaatse van één boring binnen een voormalige saneringslocatie (deellocatie 2) is in de bodem een sterk verhoogd gehalte met koper aangetoond, waarschijnlijk samenhangend met aangetroffen bijmengingen. De verontreiniging is niet afgeperkt, vermoedelijk kleinschalig en ligt binnen een sterk begroeid (bramen, struikgewas) gedeelte van het plangebied. Indien ter plaatse van deellocatie 2 (graaf)werkzaamheden plaatsvinden, dienen de mate, ernst en omvang van de koperverontreiniging vastgesteld te worden. Met de uitvoering van de werkzaamheden wordt hier rekening mee gehouden.

Ten behoeve van de voorgenomen reconstructiewerkzaamheden dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van de licht verhoogde gehalten met metalen en PAK in de bodem en plaatselijk in de ondergrond tevens met PCB en minerale olie. Afhankelijk van de bestemming en toepassing bij afvoer van grond kan een partijkeuring (AP04) noodzakelijk zijn. Bij voorliggend plan wordt geen grond afgevoerd maar waar nodig op locatie hergebruikt.

Met betrekking tot het aspect bodem wordt de voorgenomen ontwikkeling uitvoerbaar geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.BPZonneweide-VG01_0027.jpg"

Afbeelding 26: Situatietekening met monsterpunten (bron: verkennend bodem- en asbestonderzoek Sweco).

5.3 Geluid

Voor de beoordeling van het onderdeel geluid moet in algemene zin aan de volgende punten worden voldaan:

  • de normen uit de Wet geluidhinder worden in acht genomen;
  • bedrijven in de omgeving worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd;
  • op en rond het plangebied blijft sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Wet geluidhinder

Per 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Hierin staat dat inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zoals onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij nieuwe ruimtelijke plannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht er toe om bij ruimtelijke ontwikkelingen die betrekking hebben op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen.

Op deze locatie wordt geen geluidsgevoelige bestemming toegevoegd. Het zonnepark hoeft dan ook niet beschermd te worden tegen geluidsoverlast. Ook is er geen sprake van industrielawaai vanuit het nieuw te realiseren zonnepark. Het zonnepark vormt geen hinder voor geluidsgevoelige bestemmingen. In het plangebied worden zonnepanelen geplaatst. Deze zonnepanelen produceren geen geluid. Daarnaast worden er ook geen installaties opgenomen die een wezenlijke geluidsemissie veroorzaken waardoor nader onderzoek noodzakelijk is. In het plangebied worden een inkoopstation met een bronvermogen van 10 MVA en transformatoren met een bronvermogen van 6 MVA worden geplaatst. In de VGN-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is dit gelijk te stellen aan de categorie 'elektriciteitsdistributiebedrijven met transformatorvermogen tot 10 MVA'. Voor deze activiteit is in de richtafstandentabel voor het aspect geluid 30 meter opgenomen. Direct rondom het plangebied zijn geen geluidsgevoelige bestemmingen gelegen. De dichtstbijzijnde geluidsgevoelige bestemming is gelegen op meer dan 150 meter van het plangebied en tevens aan de andere zijde van de spoorlijn. De ligging van de dichtstbijzijnde geluidsgevoelige bestemmingen ten opzichte van het plangebied is op afbeelding 27 aangegeven. Met voorliggend plan wordt voldaan aan de aangegeven richtafstanden en blijft dan ook een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.BPZonneweide-VG01_0028.jpg"

Afbeelding 27: Ligging geluidsgevoelige objecten ten opzichte van het zonnepark

5.4 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur: 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). Om te berekenen of de ontwikkeling met het aantal verkeersbewegingen een negatieve impact heeft op de luchtkwaliteit, is er een NIBM-tool ontwikkeld. In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen hoeven niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De NIBM-tool is geraadpleegd om te berekenen in welke mate de ontwikkeling bijdraagt aan een vermindering van de luchtkwaliteit. Bij een dagelijks aantal verkeersbewegingen van 800 is de ontwikkeling 'niet in betekenende mate'. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling een zonnepark betreft, zijn er alleen verkeersbewegingen merkbaar tijdens de aanlegfase. Deze brengt een tijdelijke toename van het aantal verkeersbewegingen met zich mee. Hierbij blijft het aantal ruimschoots onder de 800 per dag. Na deze fase is er een daling van het aantal verkeersbewegingen naar de huidige situatie. Alleen voor onderhoud en beheer is een te verwaarlozen aantal verkeersbewegingen noodzakelijk. Het zonnepark heeft geen verkeersaantrekkende werking voor gemotoriseerd verkeer, alleen voor fietsers die gebruik maken van de fietsroute langs het park.

5.5 Verkeer En Parkeren

De realisatie van het zonnepark heeft geen grote impact op de verkeers- en parkeerbelasting in het gebied. Alleen in de aanleg- en ontmantelingsfase is er een tijdelijke verhoging van het aantal verkeersbewegingen. Tijdens de beheer- en onderhoudsmomenten is het aantal verkeersbewegingen zeer beperkt. In deze perioden wordt het plangebied op een veilige manier ontsloten via het Belgische industrieterrein Europark in Lanaken. Een deel van het park wordt ontsloten via de Van Akenweg.

Tussen het hekwerk en de groenzone door wordt een onderhoudspad aangelegd. Dit pad loopt ook door tussen het Belgische industrieterrein en het zonnepark. Het onderhoudspad zal afgeschermd worden om het gebied minder aantrekkelijk te maken voor criminaliteit, naar de wens van het Belgisch industrieterrein. De ontsluitingswegen naar het zonnepark voldoen aan het bouwbesluit 2012. De percelen rondom het gebied blijven bereikbaar voor hun eigenaren.

5.6 Lichtreflectie

Van lichtreflectie door het zonnepark kan in theorie sprake zijn. Moderne zonnepanelen zijn inmiddels echter zo ontworpen dat lichtreflectie bijna niet meer mogelijk is Uit onderzoek van de Universiteit van Minnesota is uitgewezen dat moderne zonnepanelen minder licht reflecteren dan natuurwater, zoals rivieren, meren en sloten. Dit komt onder andere doordat zonnepanelen voorzien zijn van een anti-reflectie coating of folie en de vlakke ligging van 10 graden. Het zonnepark wordt ook landschappelijk ingepast, waardoor het niet zichtbaar is vanuit de omgeving. De zijden van het plangebied zijn omsloten met stroken van bomen en struiken. Gezien het bovenstaande ontstaat er geen gevaar of hinder voor de omgeving als gevolg van lichtreflectie.

5.7 Elektromagnetische Straling

Zowel bij de omvormers als de transformatoren zullen extreem laagfrequente elektromagnetische velden (ELF) vrijkomen. Ten aanzien van elektromagnetische straling bij hoogspanningsmasten hanteert de overheid een voorzorgprincipe waarbij een grens wordt aangehouden van 0,4 micro Tesla (ìT). De GGD adviseert om ook bij ander bronnen van ELF-EM velden, zoals onderstations en transformatorhuisjes, dit voorzorgsprincipe te hanteren. Vandaar het advies om dit voorzorgsprincipe ook te hanteren bij de ontwikkeling van een zonnepark door de afstand van een zonnepark tot woningen en gevoelige bestemmingen zodanig te laten zijn dat de magnetische veldsterkte bij de gevoelige bestemmingen niet boven de advieswaarde van 0,4 ìT komt. Gezien de relatief grote afstand van zowel omvormers als de transformatoren tot de dichtstbijzijnde burgerwoningen wordt ruimschoots voldaan aan de advieswaarde van 0,4 ìT.

In het RIVM rapport 'Verkenning van extreem-laagfrequente (ELF) magnetische velden bij verschillende bronnen' (RIVM-rapport 609300011/2009) wordt aandacht besteed aan elektromagnetische velden als gevolg van de aanwezigheid van transformatorstations. De sterkte van deze velden neemt sterk af wanneer de afstand tot de bron groter wordt. Uit het onderzoek blijkt dat 0,4 ìT wordt bereikt op een afstand van maximaal 7 meter van onderzochte transformatorstations.

5.8 Externe Veiligheid

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van risico's bij onder meer productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door maatregelen kunnen de afstanden worden verkleind. Er wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde, voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. De grenswaarde mag niet worden overschreden.

Voor de oriënterende waarde en richtwaarde geldt dat afwijken alleen met een degelijke motivering is toegestaan. Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen: de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (tankwagen, gasleidingen) bronnen.

Er wordt getoetst aan de volgende wet- en regelgeving:

  • Voor inrichtingen (bedrijven) wordt getoetst aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende regeling.
  • Voor transportroutes over weg, water en spoor wordt getoetst aan het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT).
  • Voor buisleidingen wordt getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB).

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Om in beeld te brengen of er in het plangebied, of in de nabijheid daarvan, risicobronnen (productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen) aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd (afbeelding 28). Hierop is te zien dat er in en direct rondom het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Op 400 meter ten oosten van het plangebied is een inrichting van de Gasunie gelegen. Deze inrichting heeft een risicocontour die direct om het pand heen is gelegen. Dit vormt geen gevaar voor het zonnepark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.BPZonneweide-VG01_0029.jpg"

Afbeelding 28: Uitsnede risicokaart met plangebied binnen blauw-gestippeld kader (bron: risicokaart.nl).

In het kader van de veiligheid worden op het zonnepark maatregelen genomen in overleg met gemeente, brandweer en belanghebbende organisaties.

Een zonnepark is geen gevoelig object of inrichting dat/die formeel een veiligheidscontour kent. Wel betreft een zonnepark een inrichting die energie in de vorm van elektriciteit opwekt en aan het elektriciteitsnet levert. Om de veiligheid te waarborgen komt er een hek rondom het zonnepark. Dit hekwerk is max 3 meter hoog en staat op ruime afstand van de zonnepanelen waardoor onbevoegde personen geen toegang tot de zonnepanelen hebben. Daarnaast wordt het zonnepark niet openbaar toegankelijk. Het park is enkel middels een afgesloten poort te betreden ten behoeve van regulier beheer en onderhoud. Bij het hekwerk is een sleutelkast aanwezig, waarvan verschillende organisaties, zoals de brandweer, de code hebben om toegang te krijgen tot het zonnepark. Het zonnepark is daarmee niet toegankelijk voor het publiek. Ten aanzien van mogelijke brand in het zonnepark zijn afspraken gemaakt met de brandweer Zuid-Limburg, zie hiervoor ook Bijlage 10 Brandveiligheid. Bovendien wordt het park geaard en worden elektriciteitskabels ondergronds aangelegd.

5.9 Bedrijven En Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden, wordt in eerste instantie doorgaans de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De voorgenomen inrichting van de betrokken gronden als zonnepark levert geen hinder of gevaar op voor omliggende bedrijven en wooneenheden. Er worden transformatoren, een inkoopstation en omvormers geplaatst. In de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' zijn deze transformatoren en het inkoopstation gelijk te stellen aan de categorie 'elektriciteitsdistributiebedrijven met transformatorvermogen tot 10 MVA'. De grootste richtafstand is die van geluid en bedraagt 30 meter. Voor de omvormers is tevens de vergelijking gemaakt met de activiteit 'elektriciteitsdistributiebedrijven met transformatorvermogen tot 10 MVA'. Voor deze activiteit is in de richtafstanden tabel voor het aspect geluid 30 meter.

Geadviseerd wordt om minimaal de richtafstand van 30 meter aan te houden om uit te sluiten dat de omvormers en transformatoren hinder kunnen veroorzaken voor omliggende functies. In de planuitwerking is dit het geval, zie hiervoor afbeelding 27. Hiermee past het plan binnen de geldende regelgeving.

5.10 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (dit betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt erop neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze aangeeft of er voor activiteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een m.e.r. gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
  • Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor het opstellen van een m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Het project maakt een functiewijziging naar een zonnepark mogelijk. De voorgenomen ontwikkeling is niet opgenomen in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Het zonnepark betreft bijvoorbeeld geen landinrichtingsproject (D9). Er is geen sprake van een landinrichting als bedoeld in de Wet inrichting landelijk gebied. De ontwikkeling van een zonnepark valt pas onder deze categorie als deze onderdeel uitmaakt van een groter landinrichtingsproject. Daarnaast geldt dat voor de oprichting, wijziging of uitbreiding van een industriële installatie (D22.1) bestemd voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water, een drempelwaarde geldt van een vermogen van 200 megawatt (thermisch) of meer (voor een elektriciteitscentrale) en, indien het een wijziging of uitbreiding betreft:

1°. het vermogen met 20% of meer toeneemt, of

2°. de inzet van een andere brandstof tot doel heeft.

Het voorliggende project betreft een zonnepark dat aanmerkelijk minder vermogen opwekt dan 200 megawatt. Daarnaast wordt er geen warm water en stoom geproduceerd. Voor het voorgenomen plan is geen m.e.r.-beoordeling of vormvrije m.e.r. benodigd. Het zonnepark valt niet onder het Besluit milieueffectrapportage. Voor de volledigheid verwijzen wij ook naar de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 19 september 2018 en zaaknummer 18_689, waarin bevestigd wordt dat een vergelijkbaar project niet valt binnen de categorie D van het Besluit m.e.r. en er geen beoordeling nodig is. Deze uitspraak is op 14 augustus 2019 bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en na te zien onder het zaaknummer 2019:2770.

Het zonnepark wordt aangelegd met respect voor de bodem en archeologische waarden. Schade hieraan is niet te verwachten, aangezien er voor de constructie niet geroerd wordt in de bodem, de bouw archeologisch wordt begeleid en het systeem makkelijk demontabel is. De locatie is onderzocht met betrekking tot aanwezige ecologische waarden. De locatie is niet gelegen in een Natura 2000-gebied, Natuur Netwerk Nederland-zonering of andere gebieden. Het realiseren van een zonnepark op de planlocatie is integraal onderzocht in het kader van de onderzoeken welke deel uitmaken van het onderhavige bestemmingsplan. Resumerend zullen er zowel tijdens de aanlegfase, als tijdens de gebruiksfase, als tijdens de ontmantelingsfase, geen significante negatieve effecten bestaan voor het milieu.

Gelet op de kenmerken van het project, en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Eén en ander blijkt tevens uit dit hoofdstuk waarbij uitgebreid is ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten.

5.11 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn alle relevante milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen milieubelemmeringen met zich meebrengt.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten En Planverantwoording

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit wijzigingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling.

6.2 Opzet Van De Regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor zijn een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM. Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden.

Het juridisch bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:

  1. 1. Inleidende regels
  2. 2. Bestemmingsregels
  3. 3. Algemene regels
  4. 4. Overgangs- en slotregels

6.3 Verantwoording Van De Regels

1. Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

2. Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Zonnepark

De voor Bedrijf - Zonnepark aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor de opwekking van energie doormiddel van zonnepanelen;

Artikel 4 Waarde - Maastrichts Erfgoed - Archeologie

De voor Waarde - Maastrichts Erfgoed - Archeologie aangewezen gronden zijn bedoeld voor de bescherming van archeoligsche waarden;

Artikel 5 Waarde - Maastrichts Erfgoed - Cultuurhistorie

De voor Waarde - Maastrichts Erfgoed - Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn bedoeld voor de bescherming en behoud van cultuurhistorie.

3. Algemene regels

Deze regels zijn algemene regels die voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen:

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

Artikel 8 Overige regels

4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

Artikel 9 Overgangsrecht: In de overgangsregels zijn de juridische consequenties aangegeven betreffende bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

Artikel 10 Slotregel: Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan. De ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid worden omschreven.

7.2 Ruimtelijke Uitvoerbaarheid

In de voorgaande hoofdstukken is omschreven op welke manier het voorgenomen plan past binnen het relevante overheidsbeleid. Hieruit is gebleken dat er voor de uitvoering van het project geen ruimtelijke en milieukundige belemmeringen zijn.

7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Omgevingsproces

Sunvest betrekt vanaf het begin de omgeving en belanghebbende organisaties bij de totstandkoming van (het bestemmingsplan voor) het zonnepark om deze naar feedback te vragen. Zo zijn er een aantal informatiesessies gehouden om inwoners en bezoekers door verschillende experts te laten informeren over het zonnepark. Het omgevingsproces wordt in paragraaf 2.3.7 Communicatie en participatie en het separaat bijgevoegde participatieplan (Bijlage 3) toegelicht.

Vooroverleg

In het kader van artikel 3.1.1 Bro wordt het plan voorgelegd aan de vooroverlegpartners, waaronder:

Het Rijk

In het kader van de Rijkscoördinatieregeling wordt afstemming gevoerd met het Rijk (Ministerie van Economische Zaken & Klimaat) inzake het buiten beschouwing laten van de Rijkscoördinatieregeling. Het Rijk heeft inmiddels ingestemd met het buiten beschouwing laten van de Rijkscoördinatieregeling.

Provincie Limburg

Het plan wordt voor vooroverleg, als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro, toegezonden aan de provincie Limburg.

Waterschap Limburg

Het plan is op verzoek van het waterschap Limburg als concept naar hen toegezonden, waarna zij gereageerd hebben op voorliggend plan.

Overige vooroverlegpartners

Het plan voor de realisatie het zonnepark wordt tevens voorgelegd aan andere belangenorganisaties, zoals de veiligheidsregio. Zij worden op de hoogte gesteld van voorliggend plan.

Overlegreacties en zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan alsmede de ontwerp-omgevingsvergunning hebben van 25 maart tot en met 5 mei 2021 gezamenlijk ter visie gelegen. Gedurende deze periode zijn twee zienswijzen ontvangen, welke geen aanleiding gaven om het bestemmingsplan te wijzigen. In het van het raadsvoorstel deel uitmakende Zienswijzenrapport bestemmingsplan Zonneweide Lanakerveld worden deze twee zienswijzen uitvoerig beantwoord.

De wijzigingen van het bestemmingsplan vloeien voort uit overleg met het Waterschap Limburg en de gemeente Lanaken.

Als gevolg van het overleg met het waterschap is de waterparagraaf in de toelichting aangevuld voor wat betreft het realiseren van ondiepe depressies onder de zonnepanelen, ter infiltratie en vertraging van afstromende neerslag, en is een bijlage aan de toelichting toegevoegd, waarin de te nemen waterbeheermaatregelen worden uiteengezet.

Op wens van de gemeente Lanaken is de ontsluiting van de zonneweide verplaatst van de Industrieweg naar het Europark ter hoogte van containerbedrijf Nagy. Als gevolg daarvan zijn in de tekst van de toelichting verwijzingen naar de Industrieweg als ontsluiting geschrapt. Gevolgen voor de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan heeft de nieuwe ontsluiting niet.

De in de toelichting beschreven aanvullende waterbeheermaatregelen en de nieuwe ontsluiting van de zonneweide via het Europark hebben geen gevolgen voor de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan.

7.4 Economische Uitvoerbaarheid

Kostenverhaal gemeente

Met de initiatiefnemer wordt een overeenkomst gesloten, waarin onder andere het verhalen van eventuele planschade wordt geregeld. De vaststelling van een exploitatieplan is niet noodzakelijk.

Financiering zonneweide

De realisatie van het zonnepark doet Sunvest voor eigen rekening en risico. Hierbij wordt SDE++ subsidie aangevraagd die voor dit type projecten is bedoeld.

7.5 Conclusie

Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat het voorgenomen plan ruimtelijk, maatschappelijk en economisch uitvoerbaar is. De voorgenomen ontwikkeling kan dus worden gerealiseerd.

Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing Zonneweide Lanakerveld

Bijlage 1 Landschappelijke inpassing Zonneweide Lanakerveld

Bijlage 2 Cultuurhistorische Rapportage

Bijlage 2 Cultuurhistorische rapportage

Bijlage 1 Geotechnische Quickscan

Bijlage 1 Geotechnische Quickscan

Bijlage 2 Landschappelijke Inpassing Zonneweide Lanakerveld

Bijlage 2 Landschappelijke inpassing zonneweide Lanakerveld

Bijlage 3 Participatieplan Zonneweide Lanakerveld

Bijlage 3 Participatieplan Zonneweide Lanakerveld

Bijlage 4 Soortenbeschermingstoets Zonneweide Lanakerveld

Bijlage 4 Soortenbeschermingstoets Zonneweide Lanakerveld

Bijlage 5 Stikstofberekening Zonneweide Lanakerveld

Bijlage 5 Stikstofberekening Zonneweide Lanakerveld

Bijlage 6 Waterbeleidstoets

Bijlage 6 Waterbeleidstoets

Bijlage 7 Waterhuishoudkundig Advies

Bijlage 7 Waterhuishoudkundig advies

Bijlage 8 Watertoets Zonneweide Lanakerveld

Bijlage 8 Watertoets zonneweide Lanakerveld

Bijlage 9 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 9 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 10 Brandveiligheid

Bijlage 10 Brandveiligheid

Bijlage 11 Definitief Besluit Omgevingsvergunning

Bijlage 11 Definitief besluit omgevingsvergunning

Bijlage 12 Bijlagen Behorende Bij Definitief Besluit Omgevingsvergunning

Bijlage 12 Bijlagen behorende bij definitief besluit omgevingsvergunning