Bestemmingsplan Meerssen
Bestemmingsplan - gemeente Meerssen
Vastgesteld op 19-09-2024 - geheel in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Meerssen' met identificatienummer NL.IMRO.0938.BP03013-VG02 van de gemeente Meerssen.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aan huis verbonden beroep
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar functie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die passend is bij de woonfunctie. Hieronder dienen niet te worden begrepen detailhandel, escortbedrijven of seksinrichtingen.
1.4 aan huis verbonden bedrijf
het verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit ter plaatse, in een gedeelte van de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar functie behoudt en de desbetreffende bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die passend is bij de woonfunctie. Het gaat enkel om bedrijven die niet vergunning- of meldingplichtig zijn in het kader van milieuwetgeving.
1.5 aan horeca verwante bedrijvigheid
het exploiteren van een gebouw als bijvoorbeeld een bingozaal, discotheek of speelautomatenhal.
1.6 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar door de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van gronden.
1.7 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding als het een vlak betreft.
1.8 afhaalpunt ten behoeve van internethandel
Een locatie waar de consument uitsluitend via internethandel bestelde goederen kan afhalen of retourneren, waar uitsluitend logistiek en opslag van bestelde goederen gedurende een korte periode plaatsvindt en waarbij geen sprake is van uitstalling ten verkoop en/of overige activiteiten.
1.9 afhaalservice
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van ter plaatse bereide kleine etenswaren voor consumptie elders, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwakalcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.10 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van het huishouden uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.11 afvalcontainer
een container voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet milieubeheer.
1.12 agrarisch bedrijf
bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden of fokken van dieren. Onder een agrarisch bedrijf worden eveneens begrepen een agrarisch hulp- en nevenbedrijf en een productie gebonden paardenhouderij.
1.13 agrarisch gebruik
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.14 agrotaverne
een aan een agrarisch bedrijf ondergeschikte toeristische voorziening, waar bedrijfsmatig eigen en streekgebonden dranken en/of etenswaren worden verstrekt. Ook worden hier cursussen gegeven in het kader van streekeducatie en voor het bereiden van streekgebonden producten, zoals kaas, balkebrij, wijn e.d.
1.15 ambacht(elijke)
het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen waarbij het accent niet ligt op massavervaardiging, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht.
1.16 ander bouwwerk
bouwwerken, geen gebouw zijnde.
1.17 antennedrager
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.18 antenne-installatie
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.19 archeologisch monument
terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument.
1.20 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.
1.21 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.22 bebouwingspercentage
een in de verbeelding van het plan of in de regels aangegeven percentage, dat het deel van het bestemmingsvlak dan wel van een bouwvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.23 bedrijfsactiviteiten
vormen van bedrijf naar aard en omvang gelijk te stellen met of zoals opgenomen in bijlage 7, bijlage, 8 bijlage en bijlage 9 van de regels, conform de bijlage uit de brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.
1.24 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.25 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
1.26 bedrijfsvloeroppervlak
het vloeroppervlak van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.
1.27 beeldbepalend pand
te handhaven gebouw of bouwwerk gezien het karakter en de betekenis voor het stedenbouwkundig beeld ter plaatse.
1.28 beeldkwaliteit
de aan een bouwwerk toegekende architectonische waarde met betrekking tot de bouwkundige vormgeving en ruimtelijke en functionele aspecten.
1.29 Beeldkwaliteitplan Kom Bunde
het Beeldkwaliteitplan Kom Bunde, bevattende de intenties, aanbevelingen en/of richtlijnen voor het veiligstellen, creëren en verbeteren van de beeldkwaliteit in de kern Bunde, vastgesteld d.d. 7 juli 2011.
1.30 Beeldkwaliteitplan Kom Geulle
het Beeldkwaliteitplan Kom Geulle, bevattende de intenties, aanbevelingen en/of richtlijnen voor het veiligstellen, creëren en verbeteren van de beeldkwaliteit in de kern Geulle, vastgesteld d.d. 4 juni 2009.
1.31 Beeldkwaliteitplan op hoofdlijnen, Meerssen, Rothem en Weert
het Beeldkwaliteitplan op hoofdlijnen, Meerssen, Rothem en Weert, bevattende de intenties, aanbevelingen en/of richtlijnen voor het veiligstellen, creëren en verbeteren van de beeldkwaliteit in de kernen Meerssen, Rothem en Weert vastgesteld d.d. 16 oktober 2003.
1.32 Beeldkwaliteitplan Kom Ulestraten
het Beeldkwaliteitplan Kom Ulestraten, bevattende de intenties, aanbevelingen en/of richtlijnen voor het veiligstellen, creëren en verbeteren van de beeldkwaliteit in de kern Ulestraten, vastgesteld d.d. 4 juni 2009.
1.33 begane grond
de eerste bouwlaag boven het peil.
1.34 beperkt kwetsbaar object
een object dat in het Besluit externe veiligheid inrichtingen als beperkt kwetsbaar is aangemerkt.
1.35 beeldbepalend pand
te handhaven gebouw of bouwwerk gezien het karakter en de betekenis voor het stedenbouwkundig beeld ter plaatse.
1.36 beeldkwaliteit
de aan een bouwwerk toegekende architectonische waarde met betrekking tot de bouwkundige vormgeving en ruimtelijke en functionele aspecten.
1.37 beschermde monumenten
onroerende monumenten welke zijn ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers of op grond van een gemeentelijke verordening bescherming genieten.
1.38 bestaand
- a. bij bouwwerken: bestaand op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
- b. bij gebruik: bestaand op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan of het betreffende planonderdeel.
1.39 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.40 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.41 bevoegd gezag
het bevoegd gezag in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of diens rechtsopvolger de Omgevingswet. Als hoofdregel is dit het college van burgemeester en wethouders van Meerssen.
1.42 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak (zoals een carport of overkapping).
1.43 bijgebouw (aangebouwd en vrijstaand)
een gebouw dat in stedenbouwkundig en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, met dien verstande dat het functionele gebruik van het gebouw in relatie tot het hoofdgebouw niet relevant is, maar wel ten dienste staat van het hoofdgebouw.
1.44 bijgebouwgrens
de grens van de (bouw)aanduiding 'bijgebouwen'.
1.45 boogkas (wandelkap)
een constructie van metaal of een ander materiaal met een hoogte van maximaal 2,50 meter, dat met plastic of in gebruik daarmee overeenkomend materiaal is afgedekt ter vervroeging of verlenging van het teeltseizoen van tuinbouw- of fruitteeltproducten. Onder een boogkas wordt ook een draagluchthal verstaan.
1.46 borstwering
het bovenste deel van de gevel wat boven de zoldervloer uitsteekt, waarop de muurplaat rust.
1.47 (bouw)aanduiding 'bijgebouwen'
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.48 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, en ook het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.49 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.50 bouwlaag (voor woningen)
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grondlaag en met uitsluiting van onderbouw/kelder en zolder;
ter verduidelijking:
bij bepaling van één bouwlaag gelden de bepalingen zoals die zijn opgenomen in het bouwbesluit en de bouwverordening of de rechtsopvolgers volgens de Omgevingswet, AMvB's en gemeentelijke verordening Vfl2024 en overige zich onder de kap bevindende ruimten met een maximale hoogte van 3,20 meter voor woningen en 4,50 meter voor andere gebouwen.
1.51 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.52 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.53 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.54 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.55 brug:
een vaste (of beweegbare) verbinding voor het verkeer tussen twee punten die door water gescheiden zijn.
1.56 (eet-)café
een horecabedrijf, waarin alcoholvrije en alcoholhoudende dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse, eventueel met daaraan ondergeschikt het bereiden en verstrekken van maaltijden, waarbij geen nachtverblijf wordt verstrekt.
1.57 carport/overkapping
een bouwwerk met tenminste een dak en niet of aan maximaal twee zijden van wanden voorzien, inclusief bestaande wanden.
1.58 complementaire daghoreca
aan de hoofdfunctie ondergeschikt horeca-activiteiten die zijn gericht op het hoofdzakelijk overdag verstrekken van alcoholvrije dranken en etenswaren. Hierbij kan worden gedacht aan een terras langs een recreatieve wandel- of fietsroute of een theetuin c.q. theeschenkerij.
1.59 containervelden
werk niet zijnde bouwwerk bestaande uit grond afgedekt met plastic, antiworteldoek en/of beton, eventueel in combinatie met andere materialen, ten behoeve van de teelt van gewassen. De gewassen worden op deze afdeklaag los van de ondergrond geteeld in potten.
1.60 cultuurhistorische waarde
de aan het bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
ter verduidelijking:
daarbij gaat het om archeologisch, historisch-landschappelijk en/of historisch-bouwkundig waardevolle zaken, zoals die tot uitdrukking kunnen komen in archeologische elementen, bodemprofiel en reliëf (met name oude akkers), beplanting, verkaveling, slotenpatroon en bebouwing.
1.61 daghoreca
vormen van horeca, die in principe plaatsvinden tussen 10:00 uur en 20:00 uur en niet gericht zijn op het verstrekken van een nachtverblijf.
1.62 dagrecreatie
activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie waarbij overnachting uitdrukkelijk is uitgesloten.
1.63 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop of te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop of verhuur of leasing, en ook het verkopen en/of leveren en/of bewaren van goederen aan personen die, die goederen kopen respectievelijk huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
ter verduidelijking:
dienstverlening door een horecabedrijf, een coffeeshop en een sekswinkel worden hieronder niet begrepen.
1.64 detailhandel in brand- en/of explosiegevaarlijke stoffen
detailhandel in goederen die naar hun aard zodanig brand- en/of explosiegevaar kunnen opleveren dat uitstalling ten verkoop in een woon-/winkelgebied niet verantwoord is.
1.65 detailhandel in dagelijkse goederen
handel in onder meer – van oorsprong - dierlijke voedingsmiddelen (te weten wild en gevogelte, vis, vlees en vleeswaren, melk en zuivelproducten) en detailhandel in plantaardige voedingsmiddelen, genotmiddelen resp. levensmiddelen algemeen sortiment (te weten aardappelen, groente en fruit, brood, koek en banket, chocolade en suikerwerken, consumptie-ijs, alcoholhoudende en alcoholvrije dranken, tabaksproducten, gespecialiseerd in niet elders genoemde voedings- en genotmiddelen, levensmiddelen, algemeen assortiment, parfumerie-, toilet- en cosmetische artikelen, drogisterij artikelen, bloemen en planten, zaden en tuinbenodigdheden.
1.66 detailhandel in niet-dagelijkse goederen
detailhandel, niet zijnde detailhandel in dagelijkse goederen.
1.67 detailhandel in ter plaatse geproduceerde goederen/productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.68 detailhandel in volumineuze goederen
detailhandel die vanwege de aard en omvang van de gevoerde artikelen een relatief groot oppervlakte nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichting artikelen, grove bouwmaterialen, keukens, sanitair, meubelen, bouwmarkten en detailhandel in landbouwwerktuigen.
1.69 dienstverlening
bedrijf of instelling voor het bedrijfsmatig verrichten van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen een kapperszaak, schoonheidsinstituut, fotostudio, uitzendbureau, bank, stomerij, wasserette, apotheek, reisbureau en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf, een horecabedrijf, een centrum voor fysiotherapie, een fitnesscentrum, een seksinrichting en een coffeeshop;
bij de toetsing van deze regels wordt als volgt geoordeeld:
een dienstverlenend bedrijf dient te passen in een woonwijk (geen baliefunctie) en aan de woonfunctie ondergeschikt te zijn.
1.70 duiker
een gesloten constructie onder een weg, spoorweg kade, dijk enzovoorts ten behoeve van het afvoeren van water.
1.71 ecologische waarde
waarde betreffende de natuurlijke samenhang tussen organismen en hun milieu.
1.72 ecoduct
een viaduct dat uitsluitend wordt gebruikt om dieren een weg te laten kruisen.
1.73 ecovoorziening
een civieltechnische installatie of installatie in/of onder de infrastructuur die een functie ten behoeve van de natuur vervult.
1.74 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van het gebouw.
ter verduidelijking:
de zorgvuldigheid gebiedt na te gaan of bepaald gebruik niet is uitgesloten;
achtererf is het gedeelte dat aan de achterzijde van het gebouw is gelegen;
zijerf is het gedeelte dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen;
voorerf is het gedeelte dat voor de voorgevelrooilijn is gelegen, zijnde gelegen voor het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen'.
1.75 escortbedrijf
bedrijf gevoerd door een natuurlijk persoon, groep van personen, en/of rechtspersoon die prostitutie aanbiedt, die uitgeoefend wordt op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte of woning.
1.76 extensief recreatief medegebruik
vormen van recreatief medegebruik gericht op natuur- en landschapsbeleving, die plaatsvinden in gebieden met weinig of geen recreatieve voorzieningen en waarbij per oppervlakte-eenheid weinig mensen aanwezig zijn.
1.77 gastouderopvang
gastouderopvang als bedoeld in artikel 1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.
1.78 gebruiken:
het gebruiken, doen en laten gebruiken.
1.79 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.80 geluidzoneringsplichtige inrichting
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.
1.81 gemaal
een inrichting, bestaande uit een pompgemaal en een gebouw of opstal, ten behoeve van het bemalen van een polder of open water, waarmee de stand van het oppervlaktewater kan worden geregeld.
1.82 gestapelde woning/meergezinswoning
een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen en/of wooneenheden bevat.
1.83 grondgebonden agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of overwegend afhankelijk is van het voortbrengingsvermogen van de grond.
1.84 groothandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.85 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, situering, afmetingen of bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.
1.86 hoofdverblijf
de plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkenen
1.87 hoog opgaande beplanting
beplanting hoger dan 4.00 meter.
1.88 horecabedrijf
een bedrijf of instelling, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt en/of waarin zaalaccommodatie wordt geëxploiteerd. Onder exploitatie van zaalaccommodatie wordt verstaan: het bieden van ruimte en voorzieningen voor congressen, feesten en dergelijke, zulks met uitsluiting van discotheek, seksinrichting, detailhandel en/of van 'vliegende' winkels, ingericht voor tijdelijke verkoop.
1.89 horeca van categorie 1
een horecabedrijf dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen (winkelondersteunende horeca) en waar kleine etenswaren en drank worden verstrekt. Daaronder worden begrepen: automatiek (verkoopautomaat), broodjeszaak, croissanterie, koffiebar, lunchroom, tearoom, ijssalon (hoofddoel verstrekken van consumptie-ijs voor gebruik ter plaatse), traiteur (iemand die spijzen bereidt en aan huis bezorgt).
1.90 horeca van categorie 2
een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van maaltijden of etenswaren al dan niet voor consumptie ter plaatse. Daaronder worden begrepen: bistro, brasserie, restaurant, cafetaria, snackbar, proeflokaal inclusief verstrekken van maaltijden/etenswaren, shoarma/grillroom, met eventueel een bezorg- of afhaalservice (pizzeria, chinees).
1.91 horeca van categorie 3
een horecabedrijf waarbij de exploitatie geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, eventueel in combinatie met het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse dienen te worden genuttigd (zwaartepunt is verstrekken van dranken). Voor een goed functioneren zijn deze zaken ook een gedeelte van de nacht geopend. Daaronder worden begrepen: café (al dan niet met bijbehorende zaal), eetcafé, danscafé, grand café, bierhuis, biljartcentrum/snookercafe, proeflokaal exclusief verstrekken van maaltijden/etenswaren.
1.92 horeca van categorie 4
een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van nachtverblijf. Dat kan worden gecombineerd met bijvoorbeeld een restaurant. Daaronder worden begrepen: hotel, motel, pension en overige logiesverstrekkers.
1.93 horeca van categorie 5
een horecabedrijf dat gelet op vloeroppervlakte veel bezoekers trekt en waar geluid een belangrijk onderdeel is van de bedrijfsvoering. Onder deze categorie vallen zaken die geheel of in overwegende mate zijn gericht op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot dansen, al dan niet met livemuziek en al dan niet in combinatie met het verstrekken van alcohol houdende dranken en etenswaren. Daaronder worden begrepen: zalenverhuur/partycentrum (regulier gebruik t.b.v. feesten, muziek, dansevenementen), dancing, discotheek, bar/nachtclub, casino of amusementscentrum met horeca.
1.94 hotel
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van nachtverblijf met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.
1.95 huishouden
een alleenstaande, dan wel twee of meerdere personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren.
Bedrijfsmatige kamerverhuur en bijzondere woonvormen vallen niet onder het begrip 'huishouden'.
1.96 internethandel/webwinkel
een detailhandelsvestiging waar goederen via het internet of via de telefoon worden besteld en betaald.
1.97 intensieve veehouderij
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, en ook naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkrundveehouderij.
1.98 invliegfunnel
een denkbeeldige door vlakken gevormde ruimte, die aansluit op en ligt in het verlengde van de startbaan van het vliegveld Maastricht Aachen Airport en die geprojecteerd op het aardoppervlak een bepaald gebied beslaat waarboven de start- en landingsprocedures nog veilig kunnen worden uitgevoerd. Genoemde vlakken zijn op de verbeelding aangegeven met (bouwhoogte)lijnen. De door deze lijnen getrokken vlakken mogen nergens, qua bouwhoogte, door enige bebouwing worden doorstoken.
1.99 karakteristiek
alle rijks- en gemeentelijke monumenten, welke zijn opgenomen in bijlage 3 bij de regels: 'Overzicht monumenten' en overige als karakteristiek aan te merken bebouwing.
1.100 karakteristieke bebouwing
te handhaven gebouw of bouwwerk gezien de betekenis voor het stedenbouwkundig beeld ter plaatse.
1.101 kantoor
een ruimte, of bij elkaar horende ruimten, die bedoeld zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden;
ter verduidelijking:
kantoren kunnen worden onderscheiden in kantoren met en zonder een baliefunctie.
1.102 kamerbewoning (kamergewijze verhuur)
woonvorm, waarbij sprake is van onzelfstandige woonruimte die bestaat uit één of meer verblijfsruimten, die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte, met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan maatschappelijke voorzieningen in de vorm van beschermd en/of verzorgd wonen. Hieronder wordt ook verstaan studentenhuisvesting.
1.103 kampeermiddel
een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, met uitzondering van een bijzettentje voor bijvoorbeeld de kinderen. Eén en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen zijn voorzien van een as-/wielstelsel en verplaatsbaar zijn, en ook geheel zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.104 kampeerplaats
een in of op het terrein aangegeven, zichtbaar gemarkeerde plek, door middel van nummering, stroomvoorzieningen, erfafscheiding of anderszins, voor het plaatsen of geplaatst houden van maximaal één kampeermiddel ten behoeve van tijdelijk recreatief nachtverblijf;
ter verduidelijking:
een bijzettentje voor bijvoorbeeld de kinderen wordt niet gezien als apart kampeermiddel.
1.105 kampeerseizoen
de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.
1.106 kas
een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of ander materiaal en dienend tot kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen evenals in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen. Schuurkassen, permanente hoge boogkassen (>1.5 meter, <2.5 meter) en boogkassen > dan 2,5 meter worden beschouwd als een kas.
1.107 kelder
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,50 meter boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel gelegen is.
1.108 kleinschalig recreatieve voorziening
voorziening ter ondersteuning van het recreatieve medegebruik.
1.109 konditorei
banketbakkerij waar men ook koffie of thee kan drinken.
1.110 kunstwerk
een civieltechnische constructie of installatie in de infrastructuur die een of meer functies vervult.
1.111 landschap
een complex van relatiestelsels, tezamen een herkenbaar deel aardoppervlak vormend, dat gemaakt is en in stand gehouden wordt door de wederzijdse beïnvloeding van levende en niet-levende natuur en ook de wisselwerking met de mens.
1.112 landschappelijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat geheel.
1.113 luifel
afdak of overkapping aan of bij een gebouw, aan de openbare zijde, al of niet ondersteund.
1.114 maatschappelijke doeleinden
doeleinden ten behoeve van educatieve, sociale, religieuze, culturele, sportieve, recreatieve, verzorgende en overheidsfuncties.
1.115 kwetsbaar object:
een object dat in het Besluit externe veiligheid inrichtingen als kwetsbaar is aangemerkt.
1.116 mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.117 Masterplan Businesspark MAA
het Masterplan Businesspark MAA, bevattende de intenties, aanbevelingen en/of richtlijnen voor het veiligstellen, creëren en verbeteren van de beeldkwaliteit op het Businesspark MAA, d.d. mei 2005.
1.118 milieusituatie
de situatie, waarbij milieuaspecten dienen te worden beoordeeld, zoals hinder voor omwonenden en een verkeer aantrekkende werking.
1.119 monumentale waarde
waarden van zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde.
1.120 monumenten
alle rijks- en gemeentelijke monumenten, welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde, en ook terreinen van belang wegens de aanwezigheid daar van voornoemde zaken.
1.121 natuurcamping
een kampeerterrein waar trekkershutten en tijdelijke kampeermiddelen worden geplaatst in een omgeving die waarde heeft vanuit het oogpunt van natuurschoon of natuurleven, op een zodanige wijze dat dit geen onevenredige nadelige effecten heeft op de aanwezige natuurwaarden.
1.122 natuurkamperen
het tijdelijk plaatsen van kampeermiddelen op plaatsen in een omgeving die waarde hebben uit het oogpunt van natuurschoon of natuurleven, op een zodanige wijze dat dit geen onevenredige nadelige effecten heeft op de aanwezige natuurwaarden.
1.123 natuurwetenschappelijke/natuurlijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
1.124 niet-recreatief gebruik
Onder niet-recreatief gebruik valt bijvoorbeeld het gebruiken van een recreatiewoning als hoofdverblijf, logies, bedrijfsruimte etc.
1.125 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de elektronische communicatie en ook soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, schakelkastjes, pompstations, gemalen en voorzieningen voor warmte-/koudeopslag.
1.126 niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering
een agrarische bedrijfsvoering, waarbij hoofdzakelijk geen gebruik wordt gemaakt van open grond en waaronder ten minste wordt verstaan een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij en een intensief veehouderijbedrijf dan wel een tak van deze bedrijvigheid.
1.127 onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1.20 meter boven peil is gelegen.
1.128 ondergeschikte functie
een functie die qua omvang en uitstraling ondergeschikt is aan een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie, maar indien dat in de bestemmingsomschrijving niet expliciet is aangegeven aan die functie niet ten dienste hoeft te staan c.q. daar functioneel mee verbonden hoeft te zijn.
1.129 ondergronds bouwen
het bouwen en in gebruik nemen van de ruimte onder het peil.
1.130 onderkomens
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, tenten, schuiltenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
1.131 onzelfstandige woonruimte
woonruimte, welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.
1.132 overkapping
een bouwwerk met een dakafdekking en ten hoogste twee wanden.
1.133 overloopterrein
een terrein dat pas als parkeerterrein in gebruik wordt genomen, nadat is gebleken en geconstateerd dat de overige parkeerterreinen in de directe omgeving, onvoldoende parkeercapaciteit hebben om aan de parkeerbehoefte op de betreffende dag te kunnen voldoen.
1.134 peil
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. voor een ander bouwwerk: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
ter verduidelijking:
over het algemeen kan aangenomen worden dat het peil bij bestaande bebouwing gelijk is aan de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer.
1.135 pension
een accommodatie met slaapplaatsen voor logiesverstrekking in overwegend een- en tweepersoonskamers, waar afzonderlijke maaltijden, kleine etenswaren en dranken kunnen worden verstrekt aan gasten doch niet aan passanten.
1.136 perceel
een deel van het Nederlands grondgebied van welk deel de Dienst voor het kadaster en openbare register, de begrenzing met behulp van landmeetkundige gegevens heeft vastgelegd op grond van gegevens betreffende de rechtstoestand, bestemming en het gebruik dat door zijn kadastrale aanduiding is gekenmerkt.
1.137 Provinciale Woonvisie
de Provinciale Woonvisie Limburg, d.d. 1 februari 2011 dan wel zijn rechtsopvolger,
1.138 recreatiewoning
een permanent aanwezig gebouw, geen woonkeet en een caravan of andere constructie zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt.
1.139 regels van stedenbouwkundige aard
regels met betrekking tot:
- de wegen waaraan gebouwd mag worden;
- de hoogte;
- de massa;
- de rooilijnen, en
- de plaatsing van bouwwerken ten opzichte van elkaar.
1.140 regenkap
een constructie van houten, gegalvaniseerde, verzinkte stalen palen of iets dergelijks met daarop een boog met een kap van transparante folie.
1.141 relatie
een verbindingslijn in de verbeelding van het plan die één of meerdere bij elkaar behorende bouwvlakken met elkaar verbindt, waardoor er sprake is van één bedrijf, één woning, één voorziening, etc.
ter verduidelijking:
dit teken geeft aan dat een vrijstaand bijgebouw geen nieuwe zelfstandige woning vormt.
1.142 restaurant
een horecabedrijf waarbij geen logies worden verstrekt en dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.143 ruimtelijke kwaliteit
de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte.
1.144 risicovolle inrichting
een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (BRZO'99) of het Vuurwerkbesluit danwel hun rechtsopvolgers volgens de Omgevingswet.
1.145 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden.
onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan:
een (raam-)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.146 serre
een voornamelijk uit glas bestaande uitbouw/constructie aan een woonhuis, welke meestal een geheel vormt met het huis en die via deuren in directe verbinding met de tuin staat en waarbij het glas is gevat in ijzer, hout, aluminium of kunststof.
1.147 sociale veiligheid
een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbar en sociaal controleerbaar is.
1.148 standplaats
een kavel bestemd voor het plaatsen van een woonwagen waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van de gemeente kunnen worden aangesloten.
1.149 stedenbouwkundig beeld
ruimtelijke verschijningsvorm van de bestaande bebouwing, die wordt bepaald door de situering, de aansluitende terreinen, de bouwmassa's, de gevelindeling en de dakvormen.
1.150 straatmeubilair
verkeersgeleiders, rampalen/amsterdammertjes, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, telefooncellen, abri's, kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen, pinautomaten, kleinschalige constructies voor een jongerenontmoetingsplaats en daarmee vergelijkbare objecten.
1.151 Structuurvisie Buitengebied
de Structuurvisie Buitengebied gemeente Meerssen zoals vastgesteld op 31 mei 2012.
1.152 teeltondersteunende voorzieningen:
voorzieningen/constructies met als doel het gewas te forceren tot meer groei en of de oogst te spreiden. Het gaat daarbij om zowel vervroegen als verlaten ten opzichte van normale open teelt en/of beschermen tegen weersinvloeden, ziekten en plagen dat leidt tot een betere kwaliteit van het product.
1.153 tijdelijke teeltondersteunende voorziening
teeltondersteunende voorziening die korter dan 6 maanden, al of niet aaneengesloten, in het jaar aanwezig is.
1.154 tijdelijke voorzieningen voor het project Grensmaas
Bouwwerken en werken en werkzaamheden met een tijdelijk karakter die noodzakelijk zijn in het kader van het project Grensmaas ten behoeve van een goede aan- en afvoer, verwerking en opslag van grondstoffen, dekgronden en van materiaal ter afwerking van de ontgraven gebieden, het behoud van het woon- en leefmilieu en het in stand houden van de bereikbaarheid en in het kader van directievoering of uitvoering.
Onder tijdelijke voorzieningen worden onder andere begrepen:
tijdelijke geluidbeperkende constructies in de vorm van zeecontainers en/of grondwallen, kantoorunits, opslagloodsen en werkplaatsen, transportfaciliteiten, ongelijkvloerse kruisingen, verwerkingsbekkens, ringdijken, tijdelijke gronddepots, tijdelijke invaarten, loskades, werkwegen en watergangen.
1.155 trekkershut
bouwwerk dat geheel of gedeeltelijk blijvend is bestemd of ingericht dan wel wordt gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.156 tuin
terrein ten behoeve van de aanleg van groenvoorzieningen, met de daarbij behorende verharding (paden, terrassen) en vijvers en dat in overwegende mate niet voor bebouwing in aanmerking komt.
1.157 vaste staanplaats
het gedeelte van een kampeerterrein aangewezen voor recreatief nachtverblijf in één of meerdere kampeermiddelen welke gedurende het gehele jaar aanwezig mogen zijn.
1.158 verblijfsgebied:
gedeelte van één of meer bouwwerken op een perceel met dezelfde bestemming, met ten minste één verblijfsruimte bestaande uit een of meer op dezelfde bouwlaag gelegen aan elkaar grenzende ruimten anders dan een toilet-, bad-, technische of verkeersruimte.
1.159 verblijfsrecreatie
recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf zoals recreatiewoningen, bed&breakfast, logeergebouw, door personen die elders een woon- of verblijfplaats hebben.
1.160 verblijfsruimte
ruimte voor het verblijven van mensen, dan wel een ruimte, van één of meer bouwwerken op een perceel met dezelfde bestemming, waarin dezelfde kenmerkende activiteiten plaatsvinden.
1.161 vervangende nieuwbouw
het realiseren van een hoofdgebouw ter vervanging van en ter plaatse van een bestaand hoofdgebouw, waarbij geen toename van het aantal zelfstandige woonruimten plaatsvindt.
1.162 verkeerstechnische uitrusting
alle bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die een functie hebben ten behoeve van een veilige en efficiënte verkeersafwikkeling, waaronder begrepen verlichtingselementen, verkeersborden, verkeerslichteninstallaties en bewegwijzeringborden en –portalen.
1.163 verkeersveiligheid
de veiligheid voor het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers.
1.164 verkoop vloeroppervlak/ bedrijfsvloeroppervlak
het vloeroppervlak van ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor een winkel en/of bedrijfsactiviteiten.
1.165 vloeroppervlak met woonfunctie
de oppervlakte van het hoofdgebouw.
1.166 volwaardig agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf met tenminste de arbeidsomvang van een volwaardige arbeidskracht en een zodanige bedrijfsomvang (minimaal 70 Nederlandse grootte-eenheden (nge's)) dat de continuïteit ook op langere termijn in voldoende mate is gewaarborgd.
1.167 voorgevel
gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de openbare weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt.
1.168 voorgevelrooilijn
de bouwgrens/lijn die is gelegen aan de zijde van de aan de weg gelegen perceelsgrens, die uitgezonderd toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde of de van de weg afgekeerde zijde niet mag worden overschreden;
ter verduidelijking:
onder bouwgrens valt zowel de grens van een bouwvlak als de grens van de aanduiding 'bijgebouwen'.
1.169 waterhuishoudkundige voorziening
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, gemalen, inlaten etc.
1.170 welstandscommissie/stadsbouwmeester
door de gemeenteraad benoemde onafhankelijke commissie/deskundige, die aan het bevoegd gezag advies uitbrengt ten aanzien van de vraag of het uiterlijk of de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, in strijd is met redelijke eisen van welstand.
1.171 weg
een voor het rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, en ook de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeergelegenheden.
1.172 woonwagen
voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.173 woning/wooneenheid
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden.
1.174 woningsplitsing
het bouwkundig en/of functioneel splitsen van één woning in twee of meer woningen dan wel het omzetten van één of meer wooneenheden naar één of meer woningen en/of het toevoegen van een extra woning in een bijbehorend bouwwerk.
1.175 zelfstandige woonruimte
wooneenheid met een eigen toegang, die door een huishouden kan worden bewoond zonder dat het huishouden daarbij afhankelijk is van voor bewoning noodzakelijke voorzieningen, zoals keuken, toilet en badkamer, buiten die woonruimte.
1.176 zolder
ruimte(n) in een gebouw die geheel is (zijn) afgedekt met schuine daken, met een borstwering van maximaal 1,00 meter hoog, en die in functioneel opzicht deel uitmaakt van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.
1.177 zorgboerderij
een agrarisch of overwegend agrarisch bedrijf dat naast de agrarische activiteiten (al dan niet als nevenactiviteit) een sociaal-maatschappelijke functie heeft door mensen te werk te stellen die een bepaalde mate van zorg behoeven.
1.178 zorgwoning
een woning geschikt voor bewoners met een lichamelijke en/of geestelijke handicap die aangepast is voor en waar zorg dan wel begeleiding geleverd wordt of de levering van zorg dan wel begeleiding (in de toekomst) mogelijk is.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Meetregels
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 59.4.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 59.4.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Agrarisch Met Waarden
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
Op en onder de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden is bouwen toegestaan ten dienste van de bestemming, waarbij tevens voldaan wordt aan de volgende bepalingen:
- a. een gedenkhuis ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gedenkhuis' tot een maximale bouwhoogte van 9 meter;
- b. een paardenstal ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenstal' met een maximale bouwhoogte van 3,5 meter;
- c. gebouwen ten behoeve van het hobbymatig houden van dieren en/of het stallen/bergen van materieel ten behoeve van kleinschalig agrarisch gebruik, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', met dien verstande dat:
- 1. de goothoogte ten hoogste 3,00 meter bedraagt, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' ten hoogste de aangeduide goothoogte is toegestaan;
- 2. de bouwhoogte ten hoogste 5,00 meter bedraagt, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' of aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' ten hoogste de aangeduide bouwhoogte is toegestaan;
- d. in afwijking van het bepaalde onder c. mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' één gebouw ten behoeve van het hobbymatig houden van dieren en/of het stallen/bergen van materieel ten behoeve van kleinschalig agrarisch gebruik worden gebouwd met een maximum oppervlakte van 70 m², een goothoogte van maximaal 3,00 meter en een bouwhoogte van maximaal 6,00 meter;
- e. bouwwerken ten behoeve van tijdelijke voorzieningen voor het project Grensmaas mogen worden gebouwd, tot een maximale bouwhoogte van 10,00 meter;
- f. andere bouwwerken met een maximale bouwhoogte van 1,50 meter die noodzakelijk zijn voor het agrarisch gebruik, niet zijnde andere bouwwerken ten behoeve van verlichting, zoals lantaarnpalen, lichtmasten en verlichtingspalen;
- g. in afwijking van het bepaalde onder f. mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' vijf lichtmasten worden opgericht met een bouwhoogte van maximaal 3,00 meter en mag één niet overdekte paardrijbak met omheining worden gerealiseerd met een oppervlakte van 40 x 18 meter en een maximale bouwhoogte van 1,5 meter voor de omheining;
- h. in afwijking van het bepaalde onder f. mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' erfafscheidingen worden gebouwd met een bouwhoogte van 2,00 meter, mits een open constructie wordt toegepast (draadomheining, spijlenhekwerk, of vergelijkbaar);
- i. in afwijking van het bepaalde onder f. mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - buitenbak' en de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak' één niet overdekte paardrijbak met omheining worden gerealiseerd met een maximale bouwhoogte van 1,5 meter voor de omheining;
- j. voor ondergronds bouwen geldt het bepaalde in artikel 55.4;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - natuurspeelplek', zijn zit- en speelgelegenheden en voorzieningen ten behoeve van educatie toegestaan, met dien verstande dat:
- 1. de maximale bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 meter;
- 2. het aantal voorzieningen ten behoeve van educatie niet meer bedraagt dan 2 stuks, met een totaal oppervlak van maximaal 30 m2;
- 3. het aantal uitzichtpunten niet meer bedraagt dan 3 stuks;
- 4. ten hoogste 1 tokkelbaan mag worden gerealiseerd, met een maximale bouwhoogte van 4 meter.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 59.4.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 6 Bedrijf
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 59.4.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van bedrijven opgenomen in categorie 3 van bijlage 8 (Toegesneden lijst van bedrijfstypen) van de regels), en ook bedrijven die naar het oordeel van het burgemeester en wethouders qua aard en omvang daarmee gelijk te stellen zijn, zulks met uitzondering van geluidhinder veroorzakende inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Milieubeheer, met dien verstande dat:
- a. de effecten op de omgeving, zoals de belasting van het milieu en het aantal verkeersbewegingen en de parkeeroverlast, per saldo niet zullen toenemen;
- b. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 58.2.
6.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:
- a. de volgens de bestemming toegestane activiteiten ter plaatse zijn beëindigd;
- b. de woningbouw past binnen de Provinciale Woonvisie;
- c. geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen;
- d. de woningen inpasbaar zijn vanuit het stedenbouwkundig beeld;
- e. de geluidsbelasting, volgens een geluidsniveaukaart dan wel een akoestisch onderzoek, niet hoger is dan de voor wegverkeerslawaai geldende voorkeursgrenswaarden, of een hogere grenswaarde in het kader van de Wet geluidhinder, in welk geval de verblijfsruimten van de woning in overwegende mate aan de geluidsluwe zijde dienen te worden gesitueerd;
- f. uit onderzoek naar de gesteldheid van de bodem is gebleken, dat ervan uit milieuhygiënisch opzicht geen bezwaren bestaan tegen de realisering van woningen. Voor zover uit dat onderzoek een verontreiniging naar voren komt, dienen de gronden te worden gesaneerd in overeenstemming met de saneringsaanpak zoals opgenomen in de Wet bodembescherming;
- g. de luchtkwaliteit niet zodanig is of kan worden beïnvloed dat wettelijke bezwaren bestaan tegen de realisering van woningen;
- h. voordat aan deze wijzigingsbevoegdheid toepassing wordt gegeven, met een vooronderzoek inzicht in de flora en fauna waarden van het gebied dient te zijn gegeven.
- i. rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit en -kwantiteit);
- j. voordat aan deze wijzigingsbevoegdheid toepassing wordt gegeven, met een vooronderzoek inzicht in de archeologische waarden van het gebied dient te zijn gegeven;
- k. de regels als bedoeld in de 'Structuurvisie Buitengebied' zoals opgenomen in bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan in acht worden genomen;
- l. bij de wijziging voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 31, met dien verstande dat, het wijzigingsplan duidelijkheid geeft over (nieuwe) bouwvlakken en de aanduiding 'bijgebouwen', en ook het aantal en de aard van de woningen.
Artikel 7 Bedrijf - Gasontvangstation
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 59.4.
7.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte die nodig is voor de veiligheid en het functioneren van het gasontvangststation, met dien verstande dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 58.2.
Artikel 8 Bedrijf - Hovenier
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.2 Bouwregels
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 59.4.
8.4 Afwijken van de bouwregels
8.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 9 Bedrijf - Nutsvoorziening
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.2 Bouwregels
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 59.4.
9.4 Afwijken van de bouwregels
9.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 10 Bedrijventerrein
10.1 Bestemmingsomschrijving
10.2 Bouwregels
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 59.4.
10.4 Afwijken van de bouwregels
10.5 Specifieke gebruiksregels
10.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 11 Centrum
11.1 Bestemmingsomschrijving
11.2 Bouwregels
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 59.4.
11.4 Afwijken van de bouwregels
11.5 Specifieke gebruiksregels
11.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 12 Gemengd
12.1 Bestemmingsomschrijving
12.2 Bouwregels
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 59.4.
12.4 Afwijken van de bouwregels
12.5 Afwijken van de bouw- en gebruiksregels ten behoeve van 2 extra woningen binnen de bestaande bebouwing
Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingszone - afwijkingsgebied’ een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bouw- en gebruiksregels ten behoeve van het realiseren van 2 extra woningen binnen de bestaande bebouwing, onder de volgende voorwaarden:
- a. de woningen dienen een minimale inhoud te hebben van 300 m³;
- b. de functieaanduiding ‘specifieke vorm van gemengd - 2’ en de daaraan verbonden regels komen te vervallen;
- c. de aanwezige cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het gebouw dienen behouden te blijven;
- d. de totstandkoming van een goed woonklimaat in de te realiseren woningen dient te worden gegarandeerd;
- e. de geluidbelasting dient, volgens een geluidsniveaukaart dan wel akoestisch onderzoek niet hoger te zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarden, of verkregen hogere grenswaarden in het kader van de Wet geluidhinder, waarbij in het laatste geval de verblijfsruimten van de woning in overwegende mate aan de geluidsluwe zijde dienen te worden gesitueerd;
- f. indien vereist de procedure hogere grenswaarden is uitgevoerd voordat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning verleend;
- g. de bodem dient, volgens vooraf ingesteld bodemonderzoek, niet zodanig verontreinigd te zijn dat wettelijke bezwaren bestaan tegen de realisering van woningen;
- h. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in rtikel 58.2.
12.6 Specifieke gebruiksregels
12.7 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van de realisering van voorzieningen anders dan wonen op de verdieping, met dien verstande dat:
- a. de noodzaak vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond;
- b. de voorzieningen bedoeld zijn ter ondersteuning, dan wel uitbreiding van de toegestane functie op de begane grond;
- c. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 58.2.
Artikel 13 Gemengd - Natuur Na Ontgronding
13.1 Bestemmingsomschrijving
13.2 Bouwregels
Op en onder de voor 'Gemengd - Natuur na ontgronding' aangewezen gronden is bouwen toegestaan ten dienste van de bestemming, waarbij ook voldaan wordt aan de volgende bepalingen:
- a. gebouwen geen woning zijnde, mogen worden gebouwd tot een maximale bouwhoogte van 10,00 meter;
- b. andere bouwwerken mogen worden gebouwd tot een maximale bouwhoogte van 25,00 meter;
- c. voor ondergronds bouwen geldt het bepaalde in artikel 55.4.
13.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van tijdelijke voorzieningen voor het project Grensmaas bestaande uit tijdelijke werkwegen, als dit noodzakelijk is:
- a. ten behoeve van de bescherming van het woonmilieu, onder andere voor wat betreft geluid en luchtkwaliteit;
- b. ter voorkoming van onevenredige nadelige aantasting van de omliggende natuurlijke waarden.
Artikel 14 Groen
14.1 Bestemmingsomschrijving
14.2 Bouwregels
14.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 59.4.
14.4 Specifieke gebruiksregels
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de grond voor parkeervoorzieningen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage'.
14.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het realiseren van parkeervoorzieningen mits dit niet leidt tot een onevenredige inbreuk op de groenstructuur en mits dit verantwoord is vanuit oogpunt van verkeersveiligheid.
14.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 15 Horeca
15.1 Bestemmingsomschrijving
15.2 Bouwregels
15.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 59.4.
15.4 Afwijken van de bouwregels
15.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 16 Kantoor
16.1 Bestemmingsomschrijving
16.2 Bouwregels
16.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 59.4.
16.4 Afwijken van de bouwregels
16.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 17 Maatschappelijk
17.1 Bestemmingsomschrijving
17.2 Bouwregels
17.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 59.4.
17.4 Afwijken van de bouwregels
17.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 18 Maatschappelijk - Begraafplaats
18.1 Bestemmingsomschrijving
18.2 Bouwregels
18.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 59.4.
Artikel 19 Maatschappelijk - Militair Terrein
19.1 Bestemmingsomschrijving
19.2 Bouwregels
Op en onder de voor 'Maatschappelijk - Militair terrein' aangewezen gronden is bouwen toegestaan ten dienste van de bestemming, waarbij ook voldaan wordt aan de volgende bepalingen:
- a. gebouwen mogen niet worden gebouwd;
- b. bouwwerken mogen niet worden gebouwd, uitgezonderd het oprichten van voorzieningen zoals hekwerken ter bescherming van waterputten in een waterwingebied;
- c. het verlenen van een omgevingsvergunning voor het tijdelijk afwijken van het plan is uitgesloten.
19.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 59.4.
19.4 Specifieke gebruiksregels
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de grond:
- a. als staanplaats of ligplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen, anders dan ten behoeve van het in artikel 19.1.1 toegestane gebruik;
- b. als sport- en wedstrijdterrein, parkeerterrein, buitenmanege of lig- en speelweide, anders dan ten behoeve van het in artikel 19.1.1 toegestane gebruik;
- c. ten behoeve van agrarische doeleinden;
- d. voor het beproeven van voertuigen, de beoefening van de motorsport, het houden van wedstrijden met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen;
- e. voor het racen of crossen met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen;
- f. als staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
- g. voor het opslaan van mest(stoffen) uitgezonderd in mestzakken, als daarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
- h. voor het oprichten van boogkassen, hagelnetten en teeltondersteunende voorzieningen;
- i. voor opslagdoeleinden, zoals onder andere het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen en ook tuinafval, anders dan inherent aan het toegelaten gebruik;
- j. als terrein voor het aanbrengen en het hebben van opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, behouden het bepaalde in artikel 7 van de Grondwet;
- k. voor terras, tennisbaan, zwembad en manegebak;
- l. voor het winnen van bosstrooisel en mos;
- m. voor het scheuren van grasland.
19.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 20 Natuur
20.1 Bestemmingsomschrijving
20.2 Bouwregels
Op en onder de voor 'Natuur' aangewezen gronden gelden de volgende bepalingen:
- a. bouwen is niet toegestaan, uitgezonderd:
- 1. het oprichten van voorzieningen, zoals in de vorm van hekwerken, ter bescherming van waterputten in waterwingebied;
- 2. een ecoduct met een maximale bouwhoogte van 10,00 meter ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - ecoduct’;
- 3. een gebouw met een maximale bouwhoogte van 3,5 meter ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - materialen opslag';
- 4. gebouwen binnen de aanduiding 'bouwvlak' met een maximale bouwhoogte van 3,5 meter;
- b. het verlenen van een omgevingsvergunning voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan is uitgesloten.
20.3 Afwijken van de bouwregels
20.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 59.4.
20.5 Specifieke gebruiksregels
20.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 21 Recreatie - Dagrecreatie
21.1 Bestemmingsomschrijving
21.2 Bouwregels
21.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 59.4.
21.4 Afwijken van de bouwregels
21.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 22 Recreatie - Verblijfsrecreatie
22.1 Bestemmingsomschrijving
22.2 Bouwregels
22.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 59.4.
22.4 Afwijken van de bouwregels
22.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 23 Recreatie - Verblijfsrecreatie Camping 'T Geuldal
23.1 Bestemmingsomschrijving
23.2 Bouwregels
23.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen op basis van een landschappelijk inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) en met inachtneming van de regels als bedoeld in de Structuurvisie Buitengebied Meerssen zoals opgenomen in Bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan, ten aanzien van:
- 1. de situering, en afmetingen van bebouwing;
- 2. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
- 3. voorzieningen ter voorkoming van hemelwater- problematiek in verband met nieuwe bebouwing;
- b. De onder a. genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
- 1. als dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke inpassing; en
- 2. ter voorkoming van onevenredige nadelige aantasting van de omliggende waarden; en
- 3. ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken; en
- 4. ter voorkoming van de onevenredige nadelige aantasting van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse; en
- 5. voor zover van toepassing in verband met maatwerk ten aanzien van het agrarisch bouwperceel en de verbetering van de gebiedskwaliteit ten behoeve van duurzaam agrarisch grondgebruik.
23.4 Afwijken van de bouwregels
23.5 Specifieke gebruiksregels
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
- a. staanplaats of ligplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen buiten het kampeerseizoen, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'vaste staanplaatsen' alwaar kampeermiddelen jaarrond aanwezig mogen zijn en mogen worden gebruikt;
- b. verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan toegestaan in artikel 23.1.1;
- c. ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
- d. detailhandel en groothandel;
- e. horeca, anders dan ondergeschikt en voortvloeiend uit het toegestane gebruik en anders dan toegestaan in artikel 23.1.1;
- f. dagrecreatie;
- g. opslagdoeleinden, anders dan in verband met het toegelaten gebruik. Als strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt de opslag van explosie- en/of brandgevaarlijke goederen en stoffen.;
- h. permanente of tijdelijke bewoning anders dan in de bedrijfswoning.
Artikel 24 Recreatie - Volkstuin
24.1 Bestemmingsomschrijving
24.2 Bouwregels
24.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 59.4.
24.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 25 Sport
25.1 Bestemmingsomschrijving
25.2 Bouwregels
25.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 59.4.
25.4 Afwijken van de bouwregels
25.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 26 Sport - Golfbaan
26.1 Bestemmingsomschrijving
26.2 Bouwregels
26.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 59.4.
26.4 Afwijken van de bouwregels
26.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 27 Sport - Manege
27.1 Bestemmingsomschrijving
27.2 Bouwregels
27.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 59.4.
27.4 Afwijken van de bouwregels
27.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 28 Verkeer
28.1 Bestemmingsomschrijving
28.2 Bouwregels
28.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 59.4.
28.4 Afwijken van de bouwregels
28.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 29 Verkeer - Railverkeer
29.1 Bestemmingsomschrijving
29.2 Bouwregels
29.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 59.4.
Artikel 30 Water
30.1 Bestemmingsomschrijving
30.2 Bouwregels
30.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 59.4.
30.4 Specifieke gebruiksregels
30.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 31 Wonen
31.1 Bestemmingsomschrijving
31.2 Bouwregels
31.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 59.4.
31.4 Afwijken van de bouwregels
31.5 Specifieke gebruiksregels
31.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 32 Wonen - Garage
32.1 Bestemmingsomschrijving
32.2 Bouwregels
32.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 59.4.
32.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 33 Wonen - Landgoed
33.1 Bestemmingsomschrijving
33.2 Bouwregels
33.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 59.4.
33.4 Specifieke gebruiksregels
33.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 34 Wonen - Woonwagenstandplaats
34.1 Bestemmingsomschrijving
34.2 Bouwregels
34.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 59.4.
34.4 Specifieke gebruiksregels
34.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van de milieusituatie, een omgevingsvergunning verlenen voor een bedrijfsmatige werk- en/of opslagruimte binnen de bestemming, mits:
- a. het geen opslagruimte voor gevaarlijke goederen en stoffen betreft;
- b. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 58.2.
Artikel 35 Leiding - Gas
35.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse leidingen voor hoge druk gastransport (inclusief voorzieningen).
De hartlijn van de leiding voor gastransport is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas'.
35.2 Dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen
Voor zover de gronden ook zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende bepalingen van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 59.6.
35.3 Bouwregels
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geldt dat op of in de in artikel 35.1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) mogen worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.
35.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) als de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
35.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen t.b.v. van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding.
- b. het wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen, als daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten.
35.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 36 Leiding - Hoogspanningsverbinding
36.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede aangewezen voor de aanleg, het beheer, de instandhouding en/of bescherming van (bovengrondse) hoogspanningsverbinding, met de daarbij behorende masten en veiligheidsvoorzieningen.
36.2 Dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen
Voor zover de gronden ook zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende bepalingen van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 59.6.
36.3 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op of in de voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd;
- b. op of in de voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn geen gebouwen en bouwwerken toegestaan, met uitzondering van bestaande (vergunde) gebouwen en bouwwerken;
- c. als bestaande gebouwen en/of bouwwerken worden vervangen, vernieuwd of veranderd is dit toegestaan als de oppervlakte en hoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- d. voor ondergronds bouwen geldt het bepaalde in artikel 55.4.
36.4 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 36.3 voor het bouwen op grond van de overige gebiedsregels van deze gronden, mits de belangen en de veiligheid van de in artikel 36.1 bedoelde (bovengrondse) hoogspannings- verbindingen niet worden geschaad;
- b. tot het verlenen van een omgevingsvergunning wordt eerst overgegaan, als uit het verkregen positief schriftelijk advies van de netbeheerder is gebleken dat hierdoor de veiligheid en leveringszekerheid niet blijvend onevenredig worden geschaad. Aan de hand daarvan kan het bevoegd gezag desgewenst voorwaarden verbinden aan de vergunning, ter bescherming van bedoelde verbinding.
36.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden om zonder, op of in de in artikel 36.1 bedoelde gronden, een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
- a. het aanbrengen en/of rooien van opgaande beplanting en bomen;
- b. het wijzigen van maaiveld-of weghoogte door ontgrondingswerkzaamheden, ophoging of andere graafwerkzaamheden;
- c. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van (al bestaande) watergangen;
- d. het opslaan van goederen, (brandbare)stoffen en/of materialen;
- e. het aanbrengen en/of slopen van bovengrondse opstallen, constructies, straatmeubilair, installaties of apparatuur anders dan ten dienste van deze in artikel 36.1 omschreven regels;
- f. het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
- g. het aanleggen van zonneparken.
36.6 Uitzondering van de vergunningplicht
Het verbod in artikel 36.5 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden die:
- a. al in uitvoering zijn bij het van kracht worden van het plan;
- b. verband houden met de aanleg, aanpassing of onderhoud van de betreffende hoogspanningsverbinding en de daarbij horende voorzieningen;
- c. het onderhoud en beheer hetgeen op grond van de onderliggende bestemming(en) is toegestaan.
36.7 Voorwaarden vergunningverlening
Tot het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 36.5 wordt eerst overgegaan, als uit het verkregen positief schriftelijk advies van de netbeheerder is gebleken dat hierdoor de veiligheid en leveringszekerheid niet blijvend onevenredig worden geschaad.
Aan de hand daarvan kan het bevoegd gezag desgewenst voorwaarden verbinden aan de vergunning, ter bescherming van bedoelde verbinding.
36.8 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met de gebiedsregels, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend een gebruik dat geen rekening houdt met een ongestoorde werking van de bovengrondse hoogspanningsleiding en de risico's die ermee verbonden zijn.
Artikel 37 Leiding - Water
37.1 Bestemmingsomschrijving
37.2 Dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen
Voor zover de gronden ook zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende bepalingen van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 59.6.
37.3 Bouwregels
37.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het oprichten van andere bebouwing binnen de voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden, met dien verstande dat:
- a. het belang van de leiding, gehoord de leidingbeheerder, niet onevenredig nadelig wordt aangetast;
- b. dit geen gevaar oplevert voor de leiding of aan het (veilig) functioneren van de leiding geen afbreuk doet en/of door het aan de vergunning verbinden van voorwaarden een en ander kan worden voorkomen;
- c. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.
37.5 Specifieke gebruiksregels
37.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 37.5, onder b. t/m onder h., ten behoeve van het uitvoeren van de vermelde activiteiten, met dien verstande dat:
- a. het belang van de leiding, gehoord de leidingbeheerder, niet onevenredig nadelig wordt aangetast;
- b. deze activiteiten geen gevaar opleveren voor de leiding en/of geen afbreuk doen aan het (veilig) functioneren van de leiding dan wel dit voorkomen wordt door het aan de vergunning verbinden van voorwaarden.
Artikel 38 Waarde - Archeologie
38.1 Bestemmingsomschrijving
38.2 Bouwregels
38.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 38.2 met betrekking tot het laten uitvoeren van een inventariserend onderzoek en het overhandigen van een rapport over de waarde van het terrein, als een onafhankelijke deskundige het betreffende (bouw)plan heeft beoordeeld en heeft geconcludeerd dat geen archeologische waarden in het geding zijn.
38.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 39 Waarde - Archeologie 2
39.1 Bestemmingsomschrijving
39.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
Voor zover de gronden ook zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels in artikel 59.6.
39.3 Bouwregels
39.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 39.3.1 met betrekking tot het laten uitvoeren van een inventariserend onderzoek en het overhandigen van een rapport over de waarde van het terrein, als een onafhankelijke deskundige het betreffende (bouw)plan heeft beoordeeld en heeft geconcludeerd dat geen archeologische waarden in het geding zijn.
39.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 40 Waarde - Archeologie 3
40.1 Bestemmingsomschrijving
40.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
Voor zover de gronden ook zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels in artikel 59.6.
40.3 Bouwregels
40.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 40.3.1 met betrekking tot het laten uitvoeren van een inventariserend onderzoek en het overhandigen van een rapport over de waarde van het terrein, als een onafhankelijke deskundige het betreffende (bouw)plan heeft beoordeeld en heeft geconcludeerd dat geen archeologische waarden in het geding zijn.
40.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 41 Waarde - Archeologie 4
41.1 Bestemmingsomschrijving
45.1.1 Algemeen
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen en/of terreinen, in het bijzonder voor zones met een middelhoge trefkans en zones met een lage trefkans met kans op een bijzondere dataset.
41.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
Voor zover de gronden ook zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels in artikel 59.6.
41.3 Bouwregels
41.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 41.3.1 met betrekking tot het laten uitvoeren van een inventariserend onderzoek en het overhandigen van een rapport over de waarde van het terrein, als een onafhankelijke deskundige het betreffende (bouw)plan heeft beoordeeld en heeft geconcludeerd dat geen archeologische waarden in het geding zijn.
41.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 42 Waarde - Archeologie 5
42.1 Bestemmingsomschrijving
42.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
Voor zover de gronden ook zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels in artikel 59.6.
42.3 Bouwregels
42.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 42.3.1 met betrekking tot het laten uitvoeren van een inventariserend onderzoek en het overhandigen van een rapport over de waarde van het terrein, als een onafhankelijke deskundige het betreffende (bouw)plan heeft beoordeeld en heeft geconcludeerd dat geen archeologische waarden in het geding zijn.
42.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 43 Waarde - Beekdal
43.1 Bestemmingsomschrijving
43.2 Bouwregels
32.2.1 Algemeen
Op en onder de voor 'Waarde - Beekdal' aangewezen gronden mogen, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, uitsluitend worden gebouwd:
- a. bouwwerken welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van een watergang of regenwaterbuffer, met dien verstande, dat:
- 1. het oppervlak per bouwwerk ten hoogste 20 m² bedraagt;
- 2. de bouwhoogte ten hoogste 3,50 meter bedraagt.
- b. voor ondergronds bouwen geldt het bepaalde in artikel 55.4.
43.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 44 Waarde - Cultuurhistorie
44.1 Bestemmingsomschrijving
44.2 Bouwregels
44.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen ten behoeve van de onderliggende bestemmingen met dien verstande dat:
- a. de cultuurhistorische en oudheidkundige waarden niet worden aangetast;
- b. de nieuwbouw past binnen c.q. een kwalitatieve bijdrage levert aan de cultuurhistorische en oudheidkundige waarden;
- c. er geen wezenlijke veranderingen worden aangebracht in het stedenbouwkundige beeld;
- d. voor zover het monumenten betreft, hierover advies dient te worden ingewonnen van een ter zake deskundige instantie.
44.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 45 Waarde - Ecologie
45.1 Bestemmingsomschrijving
45.2 Bouwregels
45.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 46 Waarde - Landschapselementen
46.1 Bestemmingsomschrijving
46.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 47 Waterstaat - Erosie
47.1 Bestemmingsomschrijving
47.2 Bouwregels
Op en onder de voor 'Waterstaat - Erosie' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen bouwwerken zijnde ten dienste van de onderliggende bestemming worden opgericht.
47.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 47.2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken binnen de beschermingszone mits:
- a. daardoor de kans op wateroverlast en erosie niet onevenredig wordt vergroot;
- b. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.
Het bevoegd gezag wint, alvorens af te wijken, advies in bij de waterbeheerder zijnde het waterschap.
47.4 Specifieke gebruiksregels
Op de gronden met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Erosie' zijn de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van het Waterschap Limburg van toepassing.
47.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 48 Waterstaat - Inundatiegebied
48.1 Bestemmingsomschrijving
48.2 Bouwregels
Op en onder de voor 'Waterstaat - Inundatiegebied' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd.
48.3 Afwijken van de bouwregels
48.4 Specifieke gebruiksregels
Op de gronden met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Inundatiegebied' zijn de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van het Waterschap Limburg van toepassing.
48.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 49 Waterstaat - Meanderzone
49.1 Bestemmingsomschrijving
49.2 Bouwregels
Op en onder de voor 'Waterstaat - Meanderzone' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd.
49.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 49.2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken binnen de beschermingszone mits:
- a. het belang van de meanderzone niet onevenredig nadelig wordt aangetast;
- b. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.
Het bevoegd gezag wint, alvorens af te wijken, advies in bij de waterbeheerder zijnde het waterschap.
49.4 Specifieke gebruiksregels
Op de gronden met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Meanderzone' zijn de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van het Waterschap Limburg van toepassing.
49.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 50 Waterstaat - Stroomvoerend Rivierbed
50.1 Bestemmingsomschrijving
50.2 Bouwregels
Op en onder de tot 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed' bestemde gronden mogen geen bouwwerken worden opgericht. Bestaande bouwwerken mogen in hun huidige omvang worden gehandhaafd.
50.3 Afwijken van de bouwregels
50.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning of melding een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren in het kader van de Waterwet.
Artikel 51 Waterstaat - Waterbergend Rivierbed
51.1 Bestemmingsomschrijving
51.2 Bouwregels
Op en onder de voor 'Waterstaat - Waterbergend rivierbed' bestemde gronden mogen geen bouwwerken worden opgericht. Bestaande bouwwerken mogen in hun huidige omvang worden gehandhaafd.
51.3 Afwijken van de bouwregels
Met dien verstande dat geen onevenredige nadelige afbreuk wordt gedaan aan het belang van het waterbergend rivierbed, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in artikel 51.2 en toegestaan worden dat op de gronden binnen deze bestemming wordt gebouwd, mits positief advies is verkregen van Rijkswaterstaat. Hierbij wordt door Rijkswaterstaat aan de volgende criteria getoetst:
- a. er is sprake van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft;
- b. er is geen sprake van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit;
- c. er is sprake van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is; en
- d. de resterende waterstandseffecten of de afname van het bergend vermogen worden duurzaam gecompenseerd, waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen verzekerd zijn.
51.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning of melding een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren in het kader van de Waterwet.
Artikel 52 Waterstaat - Waterkering
52.1 Bestemmingsomschrijving
52.2 Bouwregels
Op en onder de tot 'Waterstaat - Waterkering' bestemde gronden mogen geen bouwwerken worden opgericht, uitgezonderd andere bouwwerken, niet zijnde overkappingen, nodig voor het behoud en onderhoud van de waterkering, met een bouwhoogte van maximaal 3,00 meter.
Bestaande bouwwerken mogen in hun huidige omvang worden gehandhaafd.
52.3 Afwijken van de bouwregels
Met dien verstande dat geen onevenredige nadelige afbreuk wordt gedaan aan het belang van de waterkering, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in artikel 52.2 en toegestaan worden dat op de gronden binnen deze bestemming wordt gebouwd, met dien verstande dat:
- a. het belang van de waterkering wordt niet onevenredig nadelig aangetast;
- b. bebouwing is mogelijk op grond van de onderliggende bestemming;
- c. burgemeester en wethouders winnen advies in bij de beheerder van de waterkering.
52.4 Specifieke gebruiksregels
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik gronden en opstallen voor en/of als:
- a. opslag-, stort- en of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen, grond, stoffen en materialen, uitgezonderd voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden.
52.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 53 Waterstaat - Waterlopen
53.1 Bestemmingsomschrijving
53.2 Bouwregels
53.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 53.2 ten behoeve van het oprichten van andere bebouwing binnen de voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden, met dien verstande dat:
- a. het belang van het primaire water, gehoord het waterschap, niet onevenredig nadelig wordt aangetast;
- b. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.
53.4 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 54 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 55 Algemene Bouwregels
55.1 Verbodsbepaling overschrijding bouwgrens
Het is verboden op de in het plan begrepen gronden enig bouwwerk te bouwen, waarbij de bouwgrens wordt overschreden, uitgezonderd overschrijdingen, die volgens deze regels zijn toegestaan.
55.2 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten
55.3 Bouwregels voor zwembaden en jacuzzi's
Het is niet toegestaan voor de voorgevel of in het verlengde daarvan zwembaden, jacuzzi's en vergelijkbare bouwwerken te bouwen. Voor het overige geldt voor het bouwen van zwembaden het bepaalde in 55.4.2, onder c.
55.4 Ondergronds bouwen
Artikel 56 Algemene Gebruiksregels
56.1 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit plan te gebruiken en/of te doen en/of het laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
56.2 Gebruiksverbod
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het plan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van opstallen voor het beroepsmatig verlenen van diensten op het gebied van prostitutie en/of een seksinrichting en/of escortbedrijf.
56.3 Woningsplitsing
- a. het is verboden om:
- 1. een woning en/of kamersgewijs bewoonde woning en/of woonwagen en/of kamersgewijs bewoonde woonwagen te wijzigen (splitsen) naar twee of meer woningen/woonwagens;
- 2. een als woning, dan wel woongebouw bestemde woning, die legaal in gebruik is voor een andere functie dan wonen, te wijzigen (splitsen) naar twee of meer woningen;
- b. woningsplitsingen welke voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan zijn gerealiseerd in strijd met het op dat moment vigerende bestemmingsplan/beheersverordening en/of zonder of in strijd met een daartoe vereiste vergunning, worden geacht in strijd met het verbod zoals genoemd onder a. van dit artikel te zijn gerealiseerd;
- c. woningsplitsingen waarvoor voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan een daartoe strekkende vergunning is verleend en woningsplitsingen die op grond van het op dat moment vigerende bestemmingsplan/beheersverordening rechtstreeks (zonder daartoe strekkende vergunning) waren toegestaan en welke zijn gerealiseerd voor de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, vallen niet onder het verbod zoals opgenomen onder a. van dit artikel.
56.4 Kamerbewoning (kamergewijze verhuur)
Ten aanzien van kamerbewoning in een woning of woonwagen gelden de volgende bepalingen:
- a. kamerbewoning (kamergewijze verhuur) is niet toegestaan als de verhuurder van de kamer(s) niet ter plaatse het hoofdverblijf heeft;
- b. kamerbewoning (kamergewijze verhuur) is toegestaan als de verhuurder van de kamer(s) ter plaatse het hoofdverblijf heeft en voldaan wordt aan de volgende bepalingen:
- 1. per woning of woonwagen maximaal twee kamers voor kamerbewoning mogen worden gebruikt;
- 2. de minimale oppervlakte per kamer dient minimaal 5 m² te bedragen.
Artikel 57 Algemene Aanduidingsregels
57.1 geluidzone luchtvaart
57.2 geluidzone - spoor
57.3 milieuzone - beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - beschermingsgebied Nationaal LandschapZuid-Limburg' is duurzaam behoud en bescherming van de landschappelijke kwaliteiten noodzakelijk. Daarbij dient rekening gehouden te worden met dan wel afstemming te worden gezocht met het beleid ter zake van de Omgevingsverordening Limburg.
57.4 milieuzone - bodembeschermingsgebied
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' is duurzaam behoud van kwetsbare functies en waarden als bijzondere bescherming van de bodem noodzakelijk. Het streven is naar een kwaliteit van bodem, grondwater en landschap die voldoet aan de eisen die de aanwezige bijzondere biotische, abiotische en cultuurhistorische waarden stellen. Daarbij dient rekening gehouden te worden met dan wel afstemming te worden gezocht met het beleid ter zake van de Provinciale Omgevingsverordening Limburg en het Provinciaal Omgevingsplan Limburg..
57.5 milieuzone - geurzone
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' mogen geen milieugevoelige bestemmingen worden gevestigd.
57.6 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de gronden mede bedoeld voor bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening. Er dient rekening te worden gehouden met het beleid ter zake van de Provinciale Omgevingsverordening Limburg en het Provinciaal Omgevingsplan Limburg.
57.7 milieuzone - waterwingebied
57.8 veiligheidszone - bedrijven
57.9 veiligheidszone - leiding
57.10 veiligheidszone - lpg
Ter plaatste van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' is het oprichten van nieuwe kwetsbare objecten, zoals woningen, scholen, bejaarden-, verzorgings- en ziekenhuizen, niet mogelijk als en voor zover deze hinder niet is opgeheven.
57.11 Veiligheidszone - plasbrandaandachtsgebied
57.12 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' dienen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen van inrichtingen vooraf in het kader van externe veiligheid te worden getoetst en te voldoen aan de plaatsgebonden en/of groepsgebonden risico's.
57.13 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen spoor
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen spoor' leidt de aanwezigheid van het spoor tot inachtneming van een onderzoekszone van 0-50 meter voor individueel risico, waarbinnen alleen gebouwd mag worden volgens de nota 'risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' van het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Verder geldt ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijkestoffen spoor' een aandachtsgebied voor groepsrisico.
57.14 vrijwaringszone - luchtvaart
- a. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - luchtvaart' is het verboden bouwwerken op te richten met een grotere bouwhoogte dan is aangegeven als maximum toegelaten bouwhoogte:
- 1. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - luchtvaart maximum bouwhoogte 0m';
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - luchtvaart maximum bouwhoogte 10m';
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - luchtvaart maximum bouwhoogte 20m';
- 4. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - luchtvaart maximum bouwhoogte 30m';
- 5. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - luchtvaart maximum bouwhoogte 35m';
- 6. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - luchtvaart maximum bouwhoogte 40m';
- 7. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - luchtvaart maximum bouwhoogte 45m';
- b. De aangegeven bouwhoogte in meters ten opzichte van N.A.P. mag evenmin overschreden worden door schoorstenen, dakkapellen, antennes, vlaggenmasten, opbouwen ten behoeve van lift- en luchtbehandelingsinstallaties, reclameborden of -verlichting en dergelijke, en ook door enig deel van windturbines.
57.15 vrijwaringszone - spoor
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - spoor' mag (volgens het bepaalde in de artikelen 19 tot en met 22 van de Spoorwegwet) niet worden gebouwd en mogen geen werken of werkzaamheden worden uitgevoerd in strijd met de Spoorwegwet, zonder ontheffing door of vanwege de Minister van Infrastructuur en Milieu.
57.16 vrijwaringszone - vaarweg
57.17 vrijwaringszone langs wegen
57.18 tijdelijke werkwegen, tijdelijke ringdijk en tijdelijke gronddepots
57.19 zoekgebied ongelijkvloerse kruising
57.20 Luchtvaartverkeerzone - Eurocontrol
57.21 Luchtvaartverkeerzones - CNS apparatuur
Artikel 58 Algemene Afwijkingsregels
58.1 Algemene afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels van het plan ten aanzien van:
- a. de bebouwing van niet voor 'Wonen' aangewezen gronden met gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten dienste van het openbare nut met een bouwhoogte van niet meer dan 3,50 meter en een inhoud van niet meer dan 50 m3 en met dien verstande dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 58.2;
- b. het plaatsen van masten ten behoeve van telecommunicatie en alarmering, welke niet vergunningsvrij zijn, met dien verstande dat:
- 1. deze passen binnen het stedenbouwkundige en landschappelijk beeld ter plaatse;
- 2. de totale bouwhoogte van een antenne-installatie inclusief bebouwing niet meer dan 40.00 meter mag bedragen;
- 3. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 58.2;
- c. de in hoofdstuk 2 genoemde en in de verbeelding van het plan aangeduide maten en percentages, met uitzondering van bestemmingsgrenzen, met dien verstande dat:
- 1. de afwijking niet meer bedraagt dan 10%;
- 2. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 58.2;
- d. het toestaan van evenementen die met een zekere regelmaat plaatsvinden en een planologische relevantie hebben vanwege de duur van de activiteit, waaronder het opbouwen en afbreken en/of vanwege de omvang van de activiteit, waaronder het aantal deelnemers/toeschouwers, met dien verstande dat:
- 1. dit niet plaatsvindt op de voor 'Natuur' aangewezen gronden;
- 2. het bepaalde in de dubbelbestemmingen in acht wordt genomen;
- 3. de evenementen zijn toegestaan overeenkomstig de bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV);
- 4. het evenement maximaal 15 dagen aaneengesloten duurt, inclusief het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement;
- 5. een locatie niet meer dan 3 maal per jaar voor een evenement wordt gebruikt;
- 6. er geen horeca ter plaatse plaatsvindt, anders dan inherent aan het toegestane evenement;
- 7. er geen detailhandel ter plaatse plaatsvindt, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement, met uitzondering van vlooien- en/of rommelmarkten;
- 8. er geen recreatief nachtverblijf ter plaatse plaatsvindt;
- 9. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien;
- 10. aan de van toepassing zijnde milieuwet- en regelgeving wordt voldaan;
- 11. het evenement niet leidt tot onevenredige nadelige aantasting van bestaande natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden;
- 12. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 58.2.;
- e. bouwwerken op de niet voor 'wonen' aangewezen gronden, ten dienste van het openbare nut een oppervlak van maximaal 60 m² dan wel een inhoud van niet meer dan 230 m3.
58.2 Algemene voorwaarden bij afwijken
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels van het plan, dient het onderstaande in acht te worden genomen:
- a. er wordt geen substantiële afbreuk gedaan aan het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse;
- b. belangen van derden worden niet onevenredig nadelig geschaad of kunnen niet onevenredig nadelig geschaad worden;
- c. er vindt geen onevenredige nadelige aantasting plaats van:
- 1. de milieusituatie;
- 2. het woonmilieu en de leefbaarheid ter plaatse;
- 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende grond;
- 4. de verkeersveiligheid;
- 5. de parkeerbalans in de directe omgeving, waarbij de parkeernormen overeenkomstig de 'Nota parkeerbeleid 2022-2025' (of diens rechtsopvolger) in acht worden genomen.
Artikel 59 Overige Regels
59.1 Burgemeester en wethouders
In deze regels wordt, voor zover het de afwijkingsregels betreft, onder burgemeester en wethouders mede verstaan elk ander bevoegd gezag ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrechtof diens rechtsopvolger.
59.2 Wettelijke regels
Als en voor zover in deze regels of in de verbeelding wordt verwezen naar wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.
59.3 Gemeentelijke regels
59.4 Nadere eisen
59.5 Beeldkwaliteitsplannen
59.6 Voorrangsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 60 Overgangsrecht
60.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden op grond van een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
60.2 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in artikel 60.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
60.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Het bepaalde in artikel 60.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
60.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
60.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 60.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
60.6 Verboden gebruik
Als het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
60.7 Persoongebonden overgangsrecht
- a. In afwijking van het bepaalde in artikel 60.6, is het bepaalde in artikel 60.4 wel van toepassing op het gebruik dat de natuurlijke personen die zijn genoemd in onderstaande tabel, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan maakten van gronden en/of opstallen gelegen aan de in de tabel opgenomen adressen, met dien verstande dat zodra het betreffende strijdige gebruik duurzaam wordt beëindigd, dit niet meer is toegestaan.
Naam | Geboortedatum | Adres | Gebruik |
J.H.F.M. Timmermans | 5 juli 1955 | Eikenlaan ongenummerd/ Papenweg 79, Bunde | aannemersbedrijf |
dhr. D.J.H.J. Ummels | 11 oktober 1990 | Bunderstraat 206, Meerssen | showroom met een oppervlakte van maximaal 197 m² ten behoeve van kunststofkozijnen, gokkasten en inboedels afkomstig uit faillissementen |
hr. G.M.A.F. Huynen en mevr. M.H.M. Huynen-Hazen | 9 maart 1964 3 februari 1978 | Bunderstraat 207, Meerssen | AGF-winkel (winkel in aardappelen, groenten en fruit) en de verkoop van seizoensgebonden producten. |
dhr. V. Bouwens en mw. E. Wilbers | 8 maart 1958 3 januari 1966 | Hoolhuis 7c, Bunde | standplaats voor één woonwagen |
- b. in afwijking van het bepaalde in artikel 60.6, is het bepaalde in artikel 60.4 wel van toepassing op het gebruik voor woondoeleinden door de heer H.J. Groenewoud, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - persoonsgebonden overgangsrecht broekhoven 5a', met dien verstande dat zodra het betreffende strijdige gebruik duurzaam wordt beëindigd, dit niet meer is toegestaan;
- c. in afwijking van het bepaalde in artikel 60.6, is het bepaalde in artikel 60.4 wel van toepassing op het gebruik voor woondoeleinden door de bewoonster ten tijde van de in werking treding van dit plan, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - persoonsgebonden overgangsrecht gemeentebroek 6', met dien verstande dat zodra het betreffende strijdige gebruik duurzaam wordt beëindigd, dit niet meer is toegestaan.
60.8 Nadere eisen
Het bepaalde in artikel 60.4 is niet van toepassing op het gebruik dat al in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 61 Slotregel
Deze regels met bijlagen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Meerssen' van de gemeente Meerssen.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Planherziening
Op 1 januari 2024 treedt de Omgevingswet (hierna: Ow) in werking. Met de invoering van de Ow wil de overheid de regels met betrekking tot de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk samenvoegen en vereenvoudigen, zodat het in de toekomst eenvoudiger wordt om ruimte te bieden aan gewenste ruimtelijke ontwikkelingen.
De Ow bundelt en moderniseert de wet- en regelgeving in de fysieke leefomgeving. 26 verschillende wetten worden gebundeld tot één wet: de Omgevingswet (Ow). Daarnaast worden 60 Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) samengevoegd tot 4 AMvB's:
- het besluit activiteiten leefomgeving (Bal);
- het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl);
- het besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl);
- het Omgevingsbesluit.
Tevens worden 75 ministeriële regelingen samengevoegd tot een regeling: de Omgevingsregeling.
Afbeelding 1.1: de vereenvoudiging van de Ow
Één van de nieuwe kerninstrumenten in de Ow betreft het omgevingsplan. Het omgevingsplan dient gemeenten naar de toekomst toe meer bestuurlijke afwegingsruimte te bieden om de fysieke leefomgeving te beheren en te ontwikkelen. Op basis van de Ow dienen alle regels met betrekking tot de fysieke leefomgeving voor het gehele grondgebied van de gemeente samengevoegd te worden in één allesomvattend plan. Burgers kunnen in het omgevingsplan straks zien welke regels er gelden met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Naast minder en meer overzichtelijke regels moet het omgevingsplan de gemeente tevens meer mogelijkheden geven om ruimte te bieden aan nieuwe initiatieven.
Afbeelding 1.2: de kerninstrumenten van de nieuwe Ow
Zodra de Ow in werking treedt vormen alle in de gemeente vigerende bestemmingsplan/beheersverordeningen etc. tezamen met de van rijkswege verkregen 'bruidsschat' (rijksregels die komen te vervallen en geïntegreerd dienen te worden in het omgevingsplan) van rechtswege het 'tijdelijke' omgevingsplan voor de gemeente Meerssen. Er geldt namelijk een overgangsperiode van 9 jaar om het 'tijdelijke' omgevingsplan om te zetten naar een definitief omgevingsplan, waarin tevens zijn opgenomen de regels met betrekking tot de fysieke leefomgeving die op dit moment in gemeentelijke verordeningen zijn opgenomen. Vanaf 1 januari 2032 dient de gemeente Meerssen te beschikken over een omgevingsplan ('nieuwe stijl'), dat voldoet aan de eisen en standaarden die door de Omgevingswet worden voorgeschreven.
Afbeelding 1.3: afbeelding van overgang naar een definitief omgevingsplan
De gemeente Meerssen wil goed voorbereid zijn op de inwerkingtreding van de Ow. Daarom is besloten alle ruimtelijke plannen (bestemmingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en planologische omgevingsvergunningen) in eerste aanleg samen te voegen tot één consoliderend bestemmingsplan, waarbij alle juridische regelingen van de verschillende plannen op elkaar zijn afgestemd c.q. geüniformeerd tot één gebiedsdekkend bestemmingsplan, het bestemmingsplan 'Meerssen'.
1.2 Vigerende Plannen
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is gebiedsdekkend voor de gehele gemeente Meerssen en bestaat uit een samenvoeging van de plangebieden van alle vigerende planologische plannen en omgevingsvergunningen binnen de gemeente.
Het betreft in elk geval de volgende plannen:
- bestemmingsplan 'Buitengebied' vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 2013-04-25;
- de 'beheersverordening Kernen' vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 2014-02-27;
- het veegbestemmingsplan 2015, vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 2017-02-02;
- het veegbestemmingsplan 2017, vastgesteld oor de gemeenteraad d.d. 2017-12-14;
- het veegbestemmingsplan 2018, vastgesteld door de gemeenteraad d.d.2019-02-14;
- het bestemmingsplan 'Nieuwbouwwoning Nachtegaalstraat Geulle', vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 2016-05-25;
- het bestemmingsplan 'Bergbezinkbassins Geulle Rothem', vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 2016-12-15;
- het bestemmingsplan 'Sint Catharinastraat 16-18, Ulestraten', vastgesteld oor de gemeenteraad d.d. 2022-03-23;
- het bestemmingsplan 'Bosweg, ongenummerd te Bunde', vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 2018-02-01;
- het bestemmingsplan 'Appartementen Vliegenstraat 50', vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 2021--09-29;
- het bestemmingsplan 'Pletsstraat - Sint Agnesplein Bunde (Centrumplan Bunde)', vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 2016-10-06;
- het bestemmingsplan 'Uitbreiding Supermarkt St. Rochusstraat 18-22', vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 2014-01-30;
- het bestemmingsplan 'Woningbouw Pastoor D. Hexstraat', vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 2013-09-26;
- het bestemmingsplan 'Bunderstraat 88', vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 20120-10-15;
- het bestemmingsplan 'Bunderstraat 88', vastgesteld door de gemeenteraad op 202-10-15;
- het bestemmingsplan St. Josephstraat', vastgesteld door de gemeenteraad op 2015-09-10;
- het bestemmingsplan 'In het riet', vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 2018-12-20;
- het bestemmingsplan Sint Catharinastraat 16-20, vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 2023-10-20;
- het bestemmingsplan 'Camping 't Geuldal', vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 2023-06-15;
- het bestemmingsplan 'Langs de Gewannen 20', vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 2019=09-06;;
- het bestemmingsplan 'Langs de Gewannen 10', vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 2022-09-29;
- het bestemmingsplan Boschweg ong. te Bunde, vastgesteld door de gemeneteraad d.d. 2018-02-01;
- het bestemmingsplan 'Ijzerenkuilweg 21' te Meerssen, vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 2023-02-02.
Daarnaast zijn in het bestemmingsplan enkele planologische verleende omgevingsvergunningen opgenomen.
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
Meerssen is een gemeente in Zuid-Limburg die in 1982 in de huidige vorm is ontstaan. Het plangebied van voorliggende bestemmingsplan omvat het gehele grondgebied van de gemeente Meerssen en heeft een oppervlakte van circa 2766 km² (2,766 hectare), waarvan 2,673 hectare land en 93 hectare water. Zie hiervoor afbeelding 1.2.
Er wonen circa 8.479 huishoudens in de gemeente Meerssen bestaat uit vijf dorpen: Bunde, Geulle, Meerssen, Rothem (kerkdorp voormalige gemeente Meerssen) en Ulestraten. Elk dorp heeft zijn eigen geschiedenis.
De gemeente Meerssen in opgedeeld in 3 wijken (Bunde-Geulle, Ulestraten en Meerssen) met 14 buurten, te weten:
- Meersen met 5 buurten: Meerssen, Rothem, Weert, Raar en 'verspreide huizen'.
- Bunde-Geulle met 7 buurten: Bunde, Kasen, Geulle, Hussenberg met Snijdersberg, Hulsen-Oostbroek, Moorveld en Brommelen-Westbroek.
- Ulestraten met 2 buurten: Ulestraten en 'verspreide huizen'.
Afbeelding 1.2: begrenzing van de gemeente Meerssen op topografische ondergrond
De gemeente ligt aan de monding van het Geuldal in het Maasdal waar het beekje de Geul bij Voulwammes uitmondt in de Maas. In het noordoosten van de gemeente liggen enkele dorpjes en buurtschappen op het zuidwestelijke gedeelte van het Centraal Plateau, waarbij het Watervalder-beekdal met de Watervalderbeek en de Vliekerwaterlossing insnijdt op dit plateau. In het zuidoosten ligt de noordwestelijke uitloper van het Plateau van Margraten deels binnen de gemeente.
Op de oostelijke hellingen van het Maasdal ligt het Bunderbos met haar vele bronnetjes. Op de noordelijke hellingen van het Geuldal liggen het Kalverbosch en het Vliekerbos, terwijl op de zuidelijke helling van het Geuldal het bosgebied De Dellen ligt. Aansluitend op De Dellen ligt het natuurgebied Meerssenerbroek.
Afbeelding 1.3: de rivier de Geul (bron: Rho)
1.4 Bestemmingsplan
1.4.1 Planvorm
Het voorliggende bestemmingsplan wordt, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Ow, vastgesteld onder de werking van de nog geldende Wet ruimtelijke ordening (Wro). De structuur van het bestemmingsplan voldoet conform artikel 3.1.7 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan de "Standaard vergelijkbare Bestemmingsplannen" (SVBP2012).
Het bestemmingsplan bestaat formeel uit 2 juridische onderdelen:
- verbeelding: een digitaal GML-bestand met een specifiek nummer, in dit geval NL.IMRO.0938.BP03013-VG02 (vastgestelde versie).
- regels: deze regels zijn in het SVBP2012 zoveel mogelijke gestandaardiseerd (o.a. de volgorde, de indeling, de benaming, begripsbepalingen, overgangsbepalingen en de slotbepaling.
Op de verbeelding zijn, met bijbehorende verklaringen , de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. De verklaringen leggen de verbinding tussen de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en de bijbehorende regels. De verbeelding bestaat uit één groot plangebied, verdeeld over een groot aantal deelkaarten,
De regels bevatten de inzake het gebruik van de gronden, die in het plan zijn begrepen en de zich daarop bevinden bouwwerken. De regels zijn ingedeeld in vier hoofdstukken:
- de inleidende regels;
- de bestemmingsregels;
- de algemene regels;
- overgangsregels.
Een bestemmingsplan gaat voorts vergezeld van een toelichting, waarin een onderbouwing/ verantwoording is opgenomen van de gemaakte beleidskeuzen en relevante omgevingsaspecten betreffende het bestemmingsplan. De toelichting maakt juridisch gezien géén onderdeel uit van het bestemmingsplan.
1.4.2 Inventarisatie
Voorafgaand aan de bestemmingsplanopstelling heeft een inventarisatie van het plangebied plaatsgevonden. Voor deze inventarisatie is onder andere gebruik gemaakt van de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). In deze basisregistratie is informatie opgenomen die gekoppeld kan worden aan de onderliggende vigerende bestemming. Verklaren de gegevens uit de BAG dat het een bepaalde functielocatie betreft, maar bepaalt de vigerende planregeling ter plaatse dat de locatie een afwijkende bestemming heeft, dan is sprake van een knelpunt. Bezien is of er voor deze locatie een vrijstelling/ontheffing/afwijking is verleend of een herziening heeft plaatsgevonden, dan wel dat sprake is van een ‘spontane' ontwikkeling’, los van enige juridische regeling. Naast de BAG zijn ook de gegevens van de Kamer van Koophandel gecontroleerd. Op deze wijze is een goed beeld van de vigerende situatie ontstaan en is gericht gezocht naar eventuele discrepanties.
De in eerste aanleg opgemaakt verbeelding zal door de gemeente enige tijd ter inzage worden gelegd met de mogelijkheid hierop te reageren. De ingediende reacties worden door de gemeente beoordeeld en al dan niet verwerkt in een aangepast verbeelding behorende bij het plan, alvorens het plan de formele vaststellingsprocedure gaat doorlopen. Zie hiervoor verder hoofdstuk 8.
Teneinde ook de niet zichtbare belangen in het plangebied in beeld te krijgen (bijvoorbeeld ondergrondse leidingen, zoneringen) zijn in het kader van de inventarisatie ook diverse instanties aangeschreven en in de gelegenheid gesteld hun belangen kenbaar te maken in het kader van het wettelijk vooroverleg. Zie hiervoor verder hoofdstuk 8.
De inventarisatie van de bestaande situatie/bestaande belangen en de verkregen informatie van de diverse instanties vormen de basis voor de definitieve verbeelding bij dit bestemmingsplan en de daarop van toepassing zijnde regeling.
Nieuwe ontwikkelingen in het plangebied, waarover nog geen besluitvorming heeft plaatsgevonden door het bevoegd gezag worden in dit plan niet meegenomen, met uitzondering van het bouwplan m.b.t. Moorveldshof. De monumentale hoeve bevat reeds een gemengde bestemming waarin o.a. 10 woningen, een destilleerderij en restaurant zijn toegestaan. Nadien zijn 3 tijdelijke woningen met een omgevingsvergunning mogelijk gemaakt. Met dit bestemmingsplan worden het aantal wooneenheden in de carré boerderij uitgebreid tot maximaal 20 woningen, worden een tweetal bijgebouwen in het achtererfgebied toegestaan en worden de parkeervoorzieningen uitgebreid om de parkeervraag te kunnen opvangen op eigen terrein. Wat betreft het aantal wooneenheden wordt aldus beoogd 7 wooneenheden toe te voegen. In het achtererfgebied wordt conform een landschapsplan naast een moestuin, wijngaard en hoogstamboomgaard een zonnepanelenweide tot stand gebracht. Een en ander is in een separate bijlage 2 bij deze toelichting gemotiveerd.
1.5 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt een betreft een beknopte gebiedsbeschrijving. Daarbij wordt ingegaan op de historische ontwikkeling alsmede de ruimtelijke-functionele structuur van de huidige situatie van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt op hoofdlijnen ingegaan op de beleidsdocumenten die door de te onderscheiden overheden ten aanzien zijn gepubliceerd alsmede enkele thematische beleidsonderdelen. In hoofdstuk 4 wordt inzicht gegeven in de omgevingsaspecten bestaande uit de fysieke omgevingswaarden, de milieutechnische randvoorwaarden en de historische kwaliteiten. Hoofdstuk 5 bevat de juridische planopzet en de daarbij behorende planregeling. De uitvoeringsaspecten handhaving en de economische uitvoerbaarheid worden besproken in hoofdstuk 6 respectievelijk hoofdstuk 7. Als laatste komt in hoofdstuk 8 de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de procedure tot totstandkoming van het bestemmingsplan aan bod.
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
2.1 Historische Ontwikkeling
Meerssen is ontstaan in een moerasachtig gebied dat ooit onderdeel was van de uitgestrekte Germaanse wouden. De ligging aan de Via Belgica, een belangrijke Romeinse handelsweg tussen Boulogne sur Mer en Keulen, droeg enorm bij aan de groei van Marsna (de Romeinse naam voor Meerssen).
Meerssen is vanuit de historie bekend om het Verdrag van Meerssen in het jaar 870, waar een verdeling plaatsvond tussen het Oost- en West-Frankische Rijk.
Meerssen heeft één maal een rol van betekenis gespeeld in de Europese geschiedenis en wel in 870. Meerssen was namelijk de plek waar Lodewijk de Duitser verbleef tijdens de onderhandelingen over het Verdrag van Meerssen in 870. Na de dood van Lotharius II werd het in drie stukken uiteengevallen Karolingische Rijk verdeeld tussen het West-Frankische en het Oost-Frankische Rijk
De gemeente Meerssen kwam tot stand kort na de inlijving van het gebied bij de Eerste Franse Republiek door het Verdrag van Den Haag (1795). Het grondgebied van de gemeente (commune) bestond onder andere uit de voormalige bezittingen van de Proosdij van Meerssen en delen van het destijds eveneens opgeheven Land van Valkenburg.
Door de herindeling van 1 januari 1920 raakte de gemeente Meerssen een deel van haar grondgebied kwijt aan Maastricht. Daartoe behoorden onder andere het station Maastricht (eigenlijk al in 1907 geannexeerd bij een grenscorrectie), de Mosa-fabrieken, de Sphinx-tegelfabriek, een deel van het Zinkwit-terrein, het dorp Limmel en een aantal landgoederen.
Afbeelding 2.1: De zwavelfabriek van de Zinkwit in Limmel (bron: Stichting Historische en Heemkundige Studies in en rond het Geuldal)
In 1951 en 1970 volgden er opnieuw grenscorrecties, waarbij de gebieden Beatrixhaven en Meerssenhoven werden overgeheveld naar Maastricht.
Afbeelding 2.2: begrenzingen van de gemeente nu en in het verleden op topografische ondergrond
In de vorige eeuw is de gemeente door herindelingen wat grondgebied verloren, maar in 1982 werd door de toevoeging van Ulestraten, Geulle en Bunde de huidige vorm bereikt. De gemeente heeft ruim 18.556 inwoners (peildatum 31 januari 2022), dat jaarlijks in aantal afneemt.
Afbeelding 2.3: grondgebied van Meerssen op topografische ondergrond
2.2 Kern Meerssen
De kern Meerssen is sinds 1982 de hoofdplaats van de gelijknamige fusiegemeente Meerssen gelegen in het Heuvelland van de provincie Limburg. De kern is relatief dichtbevolkt ten opzichte van andere kernen en kent een rijke historie. De Basiliek van Meerssen, ook wel 'Pronkstuk van de Maasgothiek', vormt het middelpunt van de kern. De gotische kerk werd in de 14e eeuw gebouwd naar ontwerp van onbekende Franse bouwmeesters.
Afbeelding 2.4: de basiliek van het H. Sacrament in Meerssen (bron: Rho)
Meerssen was tot 2010 een zelfstandig dekenaat. Per 1 januari 2010 heeft het Bisdom Roermond het dekenaat Meerssen opgeheven en is de parochie Meerssen toegevoegd aan het dekenaat Maastricht.
Meerssen wordt voor het eerst genoemd als Marsna, ‘plaats aan de moerassige beek’. In de Romeinse tijd werd het gebied rond Meerssen reeds bewoond. Met name in Maastricht was er al sprake van een Romeinse nederzetting. Het dorp ontstond op de noordoever van de Geul, ten westen van een Romeinse villa rond een middeleeuwse kerk, een Karolingische palts en daarna een proosdij van waaruit zowel de parochie als het wereldlijk bezit bestuurd werd.
In later tijden werd Meerssen een soort buitenverblijf van verschillende Frankische vorsten zoals bijvoorbeeld Karel de Grote en werd Meerssen steeds belangrijker. Het lag immers niet ver van het centrum van het Frankische Rijk dat Aken als hoofdstad had.
De kerk en de vermoedelijke paltslocatie liggen 250 meter van de noordelijke tak van de Geul, op circa 60 meter + NAP. In deze tak bevindt zich een watermolen. Deze tak zal dus secundair zijn en door mensen aangelegd zijn. De dalbodem ligt op circa 51 meter + NAP. In het midden van de 19e eeuw telde de kern van Meerssen 1.000 inwoners. De hele gemeente telde 2.500 inwoners Het proosdijpark ten westen van de kerk is gesticht in 1642 en was oorspronkelijk classicistisch ingericht. In 1804 werd de tuin in landschapsstijl hervormd. In de Geul ligt ten zuiden van de kerk een watermolen, waarvan het huidige gebouw in opzet 18e-eeuws is.
Afbeelding 2.5: centrum van Meerssen op een kaart van 1813
In 1222 vond in de kloosterkapel te Meerssen het 'bloedwonder' plaats als gevolg waarvan een pelgrimage ontstond ter ere van het H. Sacrament. De nog bestaande gotische kerk werd in de 14e eeuw gebouwd naar ontwerp van onbekende Franse bouwmeesters. Meerssen is tot heden pelgrimsoord gebleven.
Verkeers-geografisch ligt Meerssen in de middeleeuwen en in de Romeinse tijd op een belangrijk punt, namelijk bij de ingang van het Geuldal vanuit Maastricht en bij de verbinding met Valkenburg, van waar uit de hoofdweg verder gaat naar Heerlen, Aken en Keulen. Dat geldt zowel voor de Romeinse Via Belgica als voor de middeleeuwse weg, de directe voorganger van de bestaande provinciale weg langs Houthem. Ten westen van Meerssen begint een hoofdweg in noordelijke richting naar Sittard. Mogelijk is ook hier in de Romeinse tijd een tracé geweest. In noordwestelijke richting de Geul volgend komt men na Bunde bij Voulwames uit bij het punt waar de Geul nu in de Maas stroomt. In de middeleeuwen echter lag de monding noordelijker, tussen Geulle en Elsloo. De Maas heeft later zijn weg verlegd en heeft bij Voulwames het bed van de Geul overgenomen.
Raar
Raar is een buurtschap ten oosten van de Kern Meerssen gesitueerd met enkele boerderijen en kapellen, gelegen op de rand van het Centraal plateau ten noordoosten van de kom van Meerssen op een hoogte van circa 122 meter + NAP. Deze plaats wordt in 1347 voor het eerst vermeld als Roder. en ook 'rade', wat de meervoudsvorm is van Rode, ‘bosontginning’.
2.3 Kern Bunde
Bunde ligt in de Maasvallei, op de rechteroever van het Julianakanaal. Het smalle gebied tussen het kanaal en de Maas is vrij uitgestrekt en landelijk; hier ligt o.a. het buurtschap Voulwames, dat bekend is als het plaatsje waar de Geul in de Maas uitmondt. Het grotere gehucht Kasen ligt op het hoger gelegen heuvelplateau ten noorden van Bunde. De weg van Bunde naar Kasen is de Dennenberg, die begint bij de kleine overweg. De helling wordt ter plekke dichtbebost door het Bunderbos. Dit bos bestaat uit het Lage Bos, het Hoge Bos, het Armenbos en het strekt zich van zuid naar noord uit over een lengte van meer dan 5 kilometer. Het Bunderbos is door middel van de ecoducten Bunderbosch en Kalverbosch verbonden met het Kalverbosch.
De voormalig gemeente Bunde omvat het naamgevende dorp Bunde en Voulwames in het Geuldal en het gehucht Kasen daarboven op de plateaurand. Bunde ligt in het Geuldal op de rechteroever van de Geul. De kerk met naburige bebouwing ligt circa 350 meter van de beek op een hoogte van 46 meter + NAP. Aan de oostzijde stroomt een kleinere beek, die bij Brommelen in de Maas uitkomt.
Afbeelding 2.6: gemeente Bunde in 1868
Er is sprake van een vermelding van 'Buonde' in 1202. De betekenis van de naam is onzeker. In de naam worden zowel Germaanse als Romaanse als Keltische elementen gezien. Voorgesteld zijn: omheind terrein, bodem, grens, voet van de berg. De laatste verklaring is landschappelijk correct.
Een vroegmiddeleeuwse ouderdom mag in ieder geval aangenomen worden. Bunde was in de middeleeuwen kerkelijk onderhorig aan Meerssen met een kapel gewijd aan Agnes. In 1613 is Bunde een zelfstandige parochie geworden. Het middeleeuwse kerkgebouw is in 1714 vervangen (waarschijnlijk op de zelfde locatie) door een gebouw dat in de 19e eeuw ingrijpend gewijzigd is en in 1960 is gesloten. Een nieuwe kerk is 400 meter oostwaarts gebouwd.
Afbeelding 2.7: Sint Agnuskerk in Bunde - (bron: Rho)
Vanaf de vijfde en zesde eeuw maakt Bunde deel uit van het Frankische en later van het Karolingische Rijk. De periode daarna maakt de proosdij Bunde onder andere deel uit van de abdijkerk van St. Remigius te Reims (10e tot en met 16e eeuw), van het Land van Valkenburg (17e en eerste helft 18e eeuw) (de poort van de hoeve Ingenope is een restant uit deze periode) en het Land van Overmaas. In 1794 viel Maastricht met het omringende platteland in handen van de revolutionaire legers van de Franse Republiek (1794-1814). In 1815 werd Bunde overgedragen aan de prins van Oranje.
Bunde heeft in de loop der tijd slechts een beperkte groei van het inwonertal gekend. In 1868 telde de gemeente Bunde 650 inwoners. Pas op het eind van de 19e eeuw werd het inwonertal van Ulestraten en Geulle gepasseerd. Bunde was een sterk op de landbouw georiënteerde kern, waarvan sedert het begin van de 20ste eeuw een toenemend aantal inwoners werk vond in de meer geïndustrialiseerde buurgemeenten.
Afbeelding 2.8 : zicht op Julianakanaal (bron: Rho)
Door de aanleg van het Julianakanaal en de dichte bebouwing is het landschapsbeeld sterk veranderd. In Bunde liggen enkele hoeves, oorspronkelijk heerlijke leengoederen. De 18e-eeuwse Heiligenberg is de opvolger van de middeleeuwse laathof (het beheercentrum van cijnzen en beleende goederen) Carteyn, dat in 1381 als leengoed van Valkenburg vermeld wordt in het leenregister van Valkenburg. Ook de laathof van Overbunde was in 1381 een leen van Valkenburg. Van een kasteel Overbunde wordt vermeld dat het in 1397 in brand is gestoken. In 1737 is sprake van een hoeve Overbunde, waarschijnlijk de opvolger van het kasteel. Om het gebouw heeft mogelijk een gracht gelegen. Later is hierin een -inmiddels gesloten – klooster gevestigd. De herenhof Rustenburg dateert blijkens een gevelsteen uit 1654. Oudere gegevens zijn niet bekend. De Kalverhof of Ingendael wordt in 1443 vermeld als leen van Valkenburg. De herenhof Ingenope wordt in 1381 als leen van Valkenburg genoemd. Het huidige gebouw is uit de 19e eeuw.
Weert
Weert ligt 1,5 km ten westen van Meerssen op de noordoever van de Geul ten zuiden van Bunde en ten westen van de A2, op circa 100 meter van de beek, op een hoogte van circa 48 meter + NAP. Het is een buurtschap in de oude gemeente Meerssen dat bestaat uit circa 40 woningen, waarvan er veel rijksmonument zijn. Het gehucht Weert wordt in 1399 vermeld als "Weirt". Weert of waard betekent door een rivier of water omsloten land, vaak een laag liggend landschap in een rivierengebied.
De plaats is verdeeld over de gemeente Meerssen en gemeente Maastricht. In het gehucht ligt de Weerterhof, een pachthoeve uit 1671 welke hoorde bij kasteel Vaeshartelt, dat thans in de gemeente Maastricht ligt.
Afbeelding 2.9: Weerterhof in Bunde (bron: Rho)
Kasen
Kasen is gelegen op een uitloper van het plateau van de Kruisberg 1,5 kilometer ten noordoosten van de kerk van Bunde (kern Bunde) op een hoogte van circa 109 meter + NAP en ten westen van de A2 in de directe nabijheid van Maastricht-Airport. Hoewel deze plaats pas in de 16e eeuw voor het eerst vermeld wordt als Casen, zou de plaatsnaam van een Romaans naamtype zijn en afgeleid zijn van het Latijn casas, wat (4e naamval) ‘huizen’ betekent. Ook is echter een vermelding als Caswyn in 1409 voorgedragen en een verklaring als hoeve bij een eik. Er is een theorie dat een Romeinse weg naar Nijmegen op de rechter Maasoever via Kasen gelopen heeft. De naam 'Kasen' verwijst naar oud-Nederlandse stammen. De inwoners zijn voornamelijk actief in de fruitteelt.
Voulwames
het buurtschap Voulwames ligt op het punt waar de Maas de bedding van de Geul heeft opgenomen, waardoor hier de Geul in de Maas uitmondt. Het gehucht ligt direct aan de Maas op circa 41 meter + NAP. In 1626 is sprake van Voulwambes. Dat betekent ‘moerassig land’.
Afbeelding 2.10: zicht op Voulwames (bron: Rho)
Afbeelding 2.11: zicht op de Geulle (bron: Rho)
2.4 Kern Ulestraten
Ulestraten ligt in het noordoosten van de gemeente op 115 meter hoogte aan de rand van het Centraal Plateau en het Geuldal. Ten westen van het dorp liggen Maastricht Airport en een bedrijventerrein.
De voormalige gemeente Ulestraten omvat het naamgevende dorp en de buurtschappen Genzon, Vliek, Schietecoven, Waterval, Groot en Klein Berghem en de oostzijde van Moorveld op het plateau en het gehucht Humcoven aan de voet van het droogdal dat naar Ulestraten leidt. Ulestraten was tot aan 1833 kerkelijk onderhorig aan Meerssen en had een kapel gewijd aan Catharina. In 1806 is op de plaats van de kapel een kerk gebouwd. Anders dan Geulle en Bunde in het Geuldal, welke even oud als Meerssen kunnen zijn, is Ulestraten een secundaire nederzetting op het plateau. Van 1626 tot 1794 was Ulestraten een heerlijkheid in het Land van Valkenburg.
Ulestraten ligt 3,1 kilometer ten noordoosten van het centrum van Meerssen langs een noordoost-zuidwest gericht droogdal op een hoogte van circa 111 meter + NAP. Het dorp wordt in 1335 voor het eerst vermeld als “Hulenstroten”. De naam wordt verklaard als een samenstelling van ‘oele’ (laagliggend land, vochtige plek) en het meervoud van ‘stroet’ of ‘stroot’. Dat betekent ‘drassige plek met kreupelhout’. Archeologische vondsten uit de jonge steentijd, de ijzertijd (Keltische graven op een hellend perceel ten oosten van Klein-Berghem), de Romeinse periode en de Frankische tijd wijzen op sporen van menselijke activiteit in Ulestraten.
De naam Ulestraten komt waarschijnlijk van Ula (potten), een plaats waar potten worden gebakken. Dit vermoeden lijkt bevestigd door het feit dat op de plaats waar het gemeenschapshuis is gebouwd, een Romeinse pottenbakkerij is ontdekt. Het is dan ook aannemelijk dat bandkeramiekers ook in Ulestraten reeds een nederzetting hadden. In de literatuur worden verschillende, als Romeins beschouwde wegen op het grondgebied van Ulestraten gesitueerd. Een traject liep over de Wijngaardsberg via de Trichterstraat naar Genzon en van daar via Schimmert, Heisterbrug en Doenrade tot uiteindelijk Heinsberg (D.)
Ulestraten wordt in 1335 voor het eerst schriftelijk vermeld. Ulestraten raakt verankerd in het wijdvertakte stelsel van leenverhoudingen in het Land van Valkenburg, waarover de landsheer van deze plaats zijn feodale rechten uitoefent. Deze leenverhoudingen zijn sterk aan verandering onderhevig. Vóór de vestiging van de heerlijkheidsrechten in Ulestraten bevinden zich in en rond deze plaats een tweetal bescheiden Valkenburgse lenen: de Hoef van Suytendael en de Oenselderhof. De drie belangrijkste Ulestratense bouwwerken uit de periode van het Ancien Régime betreffen de Ulestraterhof, kasteel Vliek en hoeve Wijngaardsberg. Laatstgenoemde hoeve is gelegen boven aan de helling van de Wijngaardsberg, een naam die onverbrekelijk verbonden is met de eeuwenlange wijnbouw op de zuidelijke plateauhellingen tussen Ulestraten en Meerssen.
Afbeelding 2.12: voormalig raadshuis aan de Sint Catharinastraat 18 in Ulestraten (bron: Rho)
Tot de komst van de Fransen blijft Ulestraten, samen met Geulle en Bunde, in handen van de familie Van Hoensbroek. De komst van de Franse republikeinse legers maakt in 1794 een einde aan het ondoorzichtige stelsel van feodale verhoudingen. Ulestraten wordt in 1795 ingedeeld bij het kanton Meerssen binnen het departement van de Nedermaas. Als het kanton in 1800 wordt opgeheven, wordt Ulestraten een zelfstandige gemeente. De scheiding van kerk en staat is dan ook een feit.
Waterval
Waterval is een gehucht in de voormalige gemeente Ulestraten. Het ligt bij een droogdal op het plateau op circa 90 meter + NAP, 2 kilometer ten noordoosten van de kern van Meerssen. In 1400 is er sprake van een geslachtsnaam ‘van Waterval’. Hier ontspringt de Watervalder beek die ten westen van de kerk van Meerssen in de Geul stroomt.
Afbeelding 2.13: woning in Waterval (bron: Rho)
Schietecoven
Schietecoven is een gehucht op de plateaurand aan de westzijde van het droogdal naar Ulestraten. Deze plaats wordt in 1501 voor het eerst vermeld als Schitekoven. In de plaatsnaam zit het woord ‘hof’, maar de betekenis van ‘Schite’ is onbekend. Schietecoven ligt op circa 109 meter + NAP, 2 kilometer ten noorden van de kern van Meerssen.
Afbeelding 2.14: toegang tot Schietecoven (bron: Rho)
Humcoven
Humcoven is een gehucht in de voormalige gemeente Ulestraten. In 1660 wordt de plaats Humcoven voor het eerst vermeld. De naam betekent ‘hofstede van Heimo of Hummo. Humcoven ligt aan de Watervalder beek op circa 68 meter + NAP, 1 kilometer ten noorden van de kern van Meerssen, aan het begin van het droogdal naar Ulestraten.
Afbeelding 2.15: zicht op Humcoven (bron: Rho)
Oenselderhof
In het uiterste noordoosten van de tegenwoordige gemeente Meerssen in de nabijheid van het vliegveld ligt de Oenselderhof, welke voorheen deel uitmaakte van de gemeente Beek. Dit is een L-vormige hoeve die in ieder geval terug gaat tot de 17e eeuw.
Afbeelding 2.16: de Oenselderhof aan de Gewanne (bron: Rho)
2.5 Kern Rothem
Rothem is een klein landelijk dorp gelegen op de zuidelijke oever van de Geul op circa 500 meter van de zuidelijke tak op circa 52 meter + NAP, in het Geuldal ten westen van Meerssen. Rothem ligt ingesloten tussen twee drukke autowegen (A2 en A79), en de spoorlijnen van Maastricht naar respectievelijk Sittard en Valkenburg. Ten oosten van Rothem ligt het natuurgebied De Dellen met de statige buitenplaats Vaeshartelt en de mooie Villa Kruisdonk op de hellingen naar het Plateau van Margraten.
In het begin van de 19e eeuw is het een straatdorp langs de weg naar Maastricht. In 1382 wordt deze plaats voor het eerst vermeld als Roetheym, een samenstelling van rode (ontginning) en heem (woonplaats). Rothem is gelegen aan de doorgaande, waarschijnlijk middeleeuwse weg van Maastricht naar Meerssen en ook het tracé van de Romeinse weg van Maastricht naar Heerlen moet hier ergens gelopen hebben. Het traject van de Romeinse weg tussen Maastricht en Keulen op de rechter Maasoever liep via Limmel, Amby, Rothem en Meerssen naar Valkenburg.
Het dorp staat bekend om het Rothem Terras, dit is een rivier as die gevormd is in de ijstijd. Parallel aan de rivier de Geulle werden bijriviertjes gegraven met namen als Kleine Geul en Geulke, ten behoeve van watermolens en dergelijke. De kern wordt al sinds de vroege middeleeuwen bewoond met prachtige oude hoeves.
Aan de oostkant van Rothem ligt de zogenoemde Oliemolen. De oorsprong van het waterwerk "de Oude Oliemolen" ligt vermoedelijk in de Middeleeuwen, maar dateert in elk geval van vóór 1551. Uit dat jaar komt de eerste schriftelijke (bewaarde) vermelding van het bestaan van de molen. Vanaf deze plek werd de waterhuishouding van de grachten, vijvers en beemden bij Kasteel Vaeshartelt geregeld (door de aanleg van de A2 zijn deze complexen van elkaar afgesneden).
Bij "den Moolen met den Waterstroom van Vaeshartelt" werd rond 1789 een herenhuis gebouwd en een tuin aangelegd als buitenverblijf voor de toenmalige eigenaars, de familie Coenegracht. Het geheel kreeg een 'bourgeoisie uitstraling'.
Het molencomplex heeft de eerste eeuwen dienst gedaan als oliemolen. Er werden oliehoudende zaden geperst, vooral het zaad van de knolraap. Toen het gebruik van olie minder werd, schakelden veel molens over op het malen van granen. Vanaf circa 1830 deed ook de oliemolen dienst als graanmolen en vanaf circa 1850 zelfs alleen als graanmolen. Maar zij bleef luisteren naar de naam “de Oude Oliemolen.” De huidige opbouw van de watermolen is gebouwd in de 18e eeuw. Rond 1920 is het houten waterrad vervangen door een ijzeren rad en eindigde het olie slaan. In 1944, tijdens de Tweede Wereldoorlog raakte de molen ernstig beschadigd door brand, maar werd wel gerestaureerd en tot woonhuis omgebouwd.
Afbeelding 2.17: de Ijzeren molen in Rothem (bron: Rho)
2.6 Kern Geulle
De plaats Geulle ligt langs de oostelijke rand van de Maasvallei zowel verspreid boven op het plateau (Geulle-boven) als beneden in het dal (Geulle-beneden) en is ontstaan door de samenvoeging van een aantal omliggende gehuchten als Broekhoven in het noorden, Hulsen in het oosten, en meer ten westen het gehucht Aan de Maas alsmede ten zuiden Oostbroek en Westbroek en Brommelen op de grens met de voormalige gemeente Bunde in het dal (Geulle-Beneden) en Hussenberg, Snijdersberg en Stommeveld op het plateau (Geulle-Boven). Met een hoogteverschil van ruim 60 meter liggen er twee hellingen, de Slingerberg en de Snijdersberg, deze zijn landelijk bekend door wielerwedstrijden. De fysieke scheiding tussen Geulle-boven en Geulle-beneden wordt gevormd door het Bunderbos, een langgerekt hellingbos waarlangs ook de spoorlijn van Maastricht naar Sittard loopt; het station langs deze lijn is in 1938 opgeheven.
Afbeelding 2.18: richting Geulle (bron: Rho)
Aan de Maas was in de 19e eeuw het centrum van de gemeente en op de kadastrale minuut staat hierbij ‘Geulle Dorp’. Hier stond en staat de aan Martinus gewijde parochiekerk. Door de aanleg van het Julianakanaal in 1931 werd het dorp in twee delen gescheiden. De naam Geulle ging over op het oostelijke deel, het eigenlijke Hulsen. Broek en Overbroek kwamen ook aan de oostzijde van het kanaal te liggen en heetten sindsdien Westbroek en Oostbroek.
Aan de Maas en Brommelen zijn de oudste nederzettingen in de voormalige gemeente Geulle. Van hieruit zijn de natte gebieden (Broek en Overbroek) en het plateau (Moorveld, Hussenberg) ontgonnen.
De naam Geulle is afgeleid van het gelijknamige riviertje de Geul, die vroeger onder of tegenover het dorp in de Maas stroomde, maar dat nu ongeveer 5 kilometer zuidelijker doet, aan het Voulwames te Bunde, omdat volgens de overlevering de Maas de bedding van de Geul heeft overgenomen.
De Maas stroomde in de middeleeuwen twee kilometer westwaarts. Tussen de 12e en de 15e eeuw verlegde de Maas bij een overstroming haar loop naar de Geulbedding, waardoor Geulle aan de Maas kwam te liggen. In 817 zou het dorp door Lodewijk de Vrome, de zoon van Karel de Grote, zijn geschonken aan de abdij van Kornelimünster bij Aken. Als eerste vermelding geldt 908. Dan wordt echter niet de plaats, maar de naam van de rivier Gulia genoemd. Het Oudnederlandse woord ‘gulja’ betekent ‘smal water’, feitelijk niets anders dan het bestaande zelfstandig naamwoord ‘geul’.
In 1835 wordt de plaats Hulsen voor het eerst vermeld. De naam betekent ‘nederzetting bij een hulstbosje’. Tot 1298 zou Geulle eigendom blijven van Kornelimünster. In dat jaar werd het aan Walram van Valkenburg verkocht waardoor het bij het Land van Valkenburg ging behoren. In 1554 werd het een zelfstandige heerlijkheid.
Afbeelding 2.19: de Sint-Martinuskerk in Geulle (bron: Rho)
Geulle was in de middeleeuwen een zelfstandige parochie met –in het tegenwoordige Aan de Maas– een kerk gewijd aan Martinus. De kerk wordt in 1298 voor het eerst vermeld. Het oudste deel van het bestaande kerkgebouw is de mergelstenen toren uit de 14e eeuw. Ten zuiden van de kerk ligt kasteel Geulle, het bestuurlijk centrum van de voormalige heerlijkheid Geulle. Het kasteel van Geulle is in 1620 gebouwd voor de toenmalige heer Walter van Hoensbroek. Het hoofdgebouw is afgebroken in 1847. Het boerderijgedeelte resteert. In Geulle bevindt zich ook een watermolen uit 1878.
Afbeelding 2.20: kasteel Geulle (bron: Rho)
De geschiedenis van Geulle is nauw verweven met die van het kasteel en zijn bewoners. Telgen uit voorname adellijke geslachten, die de voormalige heerlijkheid Geulle bestuurd hebben. De geschiedenis van het dorp gaat echter verder terug. Zij beslaat een indrukwekkende periode van duizenden jaren. De zogenaamde 'Bandkeramiekers' hebben er nederzettingen gehad. Zij leefden 3.000 jaar vóór Christus. En met zekerheid valt aan te nemen, dat Kelten en Eburonen in deze streek gewoond hebben en dat hun overheersers, de Romeinen, dankbaar gebruik hebben gemaakt van de strategische hoogten rondom Geulle. Een van de Romeinse heirbanen, die van Tongeren naar Nijmegen zou via de Snijdersberg en Moorveld hebben gelopen. Zeker is ook, dat de plaats veel te lijden heeft gehad van binnenvallende Noormannen, die nabij de Geul verslagen werden door koning Arnulf.
De oorspronkelijke kern van Geulle, waar ook de eeuwenoude parochiekerk Sint-Martinus en het voormalige gemeentehuis staan, ligt in het uiterste westen en langs de Maas, waardoor deze kern tegenwoordig Geulle aan de Maas wordt genoemd. Hier vormt het Julianakanaal sinds de twintiger en dertiger jaren van de vorige eeuw de scheiding, wat Geulle dus verdeelt in drie gedeelten. Een stalen monumentale boogbrug verbindt deze kern met de rest van de plaats.
Afbeelding 2.21: stalen boogbrug over het Julianakanaal (bron; Rho)
Buurtschap Geulle aan de Maas
Het buurtschap Geulle aan de Maas ligt, zoals de naam al zegt, aan rivier de Maas. Het is de oorspronkelijke kern van het dorp Geulle, maar de ligging van het Julianakanaal scheidt de twee kernen. De Maas, die ten westen ligt, vormt de grens tussen België en Nederland. Door grote overstromingen van de Maas heeft het dorp vaak blank gestaan, door het aanleggen van dijken wordt dit nu voorkomen.
Afbeelding 2.22: entree Geulle aan de Maas (bron: Rho)
Moorveld
Moorveld is een buurtschap gelegen tussen Maastricht Airport en Geulle in, aan de rand van het plateau op een hoogte van circa 101 meter + NAP.
In 1835 wordt deze plaats vermeld als ‘Moerveld’, wat moerassig veld betekent. De rand van het plateau herbergt een groot bos (Geulse- of Bunderbos) waar vele natuurlijke waterbronnen zijn gelegen. Tot 1982 lag dit dorp grotendeels in de gemeente Geulle. Waalsen zou een andere naam zijn voor Moorveld. Voor toeristen staat Moorveld vooral bekend om de mooie wandelroutes.
Afbeelding 2.23: kerk van Moorveld (bron: Rho)
Brommelen
Brommelen is een gehucht gelegen aan het Geulke, een zijbeekje van de Maas, op 500 meter ten oosten van de Maas op een hoogte van circa 42 meter + NAP. De plaatsnaam Brommelen betekent ‘nederzetting bij een braamstruik’. In 1391 is een vermelding Brommelen, maar die is niet helemaal zeker. In de 16e eeuw wordt de plaats zeker genoemd.
2.7 Gebiedsbeschrijving Meerssen
Algemeen
De verschijningsvorm van de bestaande (bebouwde) omgeving is te verklaren aan de hand van de lagenstructuur. Deze legt de omgeving uiteen in een laag ondergrond, een laag netwerken en een laag occupatie (gebruik). De ondergrond kan worden beschreven met behulp van gegevens over geomorfologie (vorm van de ondergrond), bodem (samenstelling van de ondergrond), waterhuishouding, natuur, landschap en cultuurhistorie. De netwerken zijn opgebouwd uit de infrastructuur van wegen, vaarwegen en leidingen. De lagen ondergrond en infrastructuur zijn sturend voor het ruimtegebruik van de derde laag. Dit ruimtegebruik is op te splitsen in ruimtelijk gebruik, zoals de ruimtelijke opbouw, type bebouwing en beeldkwaliteit en functioneel gebruik zoals wonen, werken en recreëren, met de daarbij noodzakelijke voorzieningen.
Al die lagen zijn aan verandering onderhevig. De snelheid waarmee ze veranderen verschilt per laag. Sommige lagen hebben een lange geschiedenis. Veranderingen leggen de toekomst voor lange tijd vast. Andere zijn vluchtiger en veranderen binnen enkele jaren. Als stelregel geldt: "hoe langzamer de veranderingssnelheid, hoe zorgvuldiger je ermee omgaat".
Afbeelding 2.24: impressie van de Lagenbenadering
2.7.1 Netwerk laag ondergrond
Geologie
De gemeente Meerssen ligt op de rand van het Ardennen Massief. In dit Ardennen Massief zijn in het Boven Carboon vele breuken ontstaan als gevolg van de opheffing van dit massief. De Geulle breuk, bijvoorbeeld, is gelegen tussen Meerssen en Ulestraten. In het Boven Krijt lag dit gebied onder de zeespiegel en zijn dikke kalkpakketten afgezet.
Geologisch gezien kan Limburg in twee delen verdeeld worden. Het gebied ten noorden van de Heerlerheide breuk en het gebied ten zuiden ervan. Meerssen behoort tot het zuidelijke deel, het deel dat ook na het Kwartair verder werd opgeheven.
Geomorfologie
Een belangrijk landschappelijk kenmerk van zuidelijk Limburg zijn de terrassen. De Maas was in de ijstijden in het Pleistoceen een vlechtende rivier, die over een breed gebied zand en grind afzette. In warme perioden sneed de rivier zich in de eigen bedding in. Dit proces werd nog eens versterkt door de opheffing van het gehele Ardennen Massief. Deze insnijding, gecombineerd met het geleidelijk westwaarts verplaatsen van de Maas door de kanteling van het Massief hebben geresulteerd in het ontstaan van een aantal Maasterrassen evenwijdig aan de rivier.
Afbeelding 2.25: kaart geomorfologie van Meerssen
Later zijn in het Holocene Maasdal door het natuurlijke stromingsproces van de rivier twee soorten geulen ontstaan: de kronkelwaardgeulen, die zijn ontstaan door laterale erosie van oude maasmeanders en de oude Maasgeulen, bestaande uit verlaten beddingen. De gemiddelde breedte van dit Holocene Maasdal is zo’n 4 kilometer. Het dal bestaat grof gezegd uit de huidige maasbedding met lokaal grindeilanden, een lage strook langs de maasbedding met daarin restgeulen en kronkelwaardgeulen, vervolgens een hoger opgeslibd deel en nog verder van de rivier af Pleistocene terrasresten. Een groot deel van de gemeente Meerssen is gelegen in dit Holocene Maasdal of op de laag- en midden terrassen. De hogere delen van de gemeente zijn gelegen op het plateau van Schimmert.
Bodem
De bodemopbouw in de gemeente Meerssen wordt gekenmerkt door een onderverdeling tussen hoge delen en lage delen. In het dal van de Geul, het Maasdal en de monding van de Geul zijn de rivierkleigronden aanwezig, variërend van lichte zavel tot lichte klei. Op de plateaus zijn vooral leem- en brikgronden aanwezig. Op de hellingen van de Geul en de kleinere zijbeken, die zich in het plateau hebben ingesneden en op de helling aan de rand van het Maasdal (Bunderbos) zijn löss- en terrashellinggronden te vinden. De niet geërodeerde gebieden vormen een belangrijk cultuurhistorisch patroon. Van oudsher waren deze gebieden het meest geschikt als landbouwgrond.
Reliëf
Het maaiveld in de gemeente Meerssen is het laagst in het gebied langs de Maas en de Geul. De maaiveldhoogten in een groot gebied langs de Maas variëren van ca. 40-45 meter boven NAP. Langs de Geul varieert het maaiveld van ca. 45 meter boven NAP in het westen tot 55 meter boven NAP in het oosten. Vanaf de rivierbeddingen nemen de maaiveldhoogten sterk toe tot ca. 135 meter boven NAP in het oosten van de gemeente (plateau van Schimmert).
Afbeelding 2.26: hoogtekaart met gemeente Meerssen
Op de topografische kaart is duidelijk de steilrand in het gebied waarneembaar. Aantasting van het oorspronkelijk reliëfbeeld heeft plaatsgevonden onder invloed van mergelwinning in de zuidelijke Geulwand.
Afbeelding 2.27: reliëfbeeld van Meerssen en omgeving
Watersysteem
In de ondergrond rond Meerssen zijn vier watervoerende pakketten te onderscheiden:
- de Maasgrinden vormen het eerste watervoerende pakket;
- de Formatie van Breda vormt het tweede watervoerende pakket;
- de Formaties van Houthem vormt het derde watervoerende pakket; en
- de Formatie van Maastricht vormt het vierde watervoerende pakket.
Het peil in de Maas is van grote invloed op de waterhuishouding, met name in de lagere delen van de gemeente. Er kunnen drie grondwatersystemen worden onderscheiden:
1. Het regionale grondwatersysteem: Dit wordt gekenmerkt door infiltratie in de hoge delen en kwel in de Maasbedding. Dit regionale grondwater legt een relatief lange weg af en stroomt door de dieper liggende watervoerende pakketten. Bij hoge waterstanden van de Maas kan dit water een tegendruk geven aan de kweldruk, waardoor de kwel eerder in het Maasdal aan de oppervlakte komt. Regionale grondwaterstromen worden in het studiegebied voor een deel “afgevangen” door de Geul, die een sterk drainerend effect heeft.
2. Het lokale grondwatersysteem: hierbij legt het water een korte weg af van infiltratie- naar kwelgebied. Dit water stroomt doorgaans door het eerste watervoerende pakket.
3. Een derde grondwatersysteem: Het Maassysteem. Dit is een dynamisch systeem dat wordt gevormd door de fluctuerende standen in de Maas in wisselwerking met het grondwater in de aangrenzende rivierafzettingen en andere delen van de bodem. Over het algemeen draineert de Maas, maar bij hoge rivierwaterstanden kan de rivier ook infiltreren. Het infiltrerende water wordt dan niet meer afgevangen door de Maas.
Afbeelding 2.28: de stromende Geul (bron: google maps)
De Geul wordt voornamelijk gevoed met water uit talrijke direct aan de beek gelegen bronnen en uit door bronnen gevoede heuvellandbeekjes, die zorgen voor een vrij constante waterafvoer. Tijdens buien kan het debiet zeer sterk toenemen, door de snelle wateraanvoer vanaf de hellingen van de beekdalen.
De Overbundebeek is een beek die behoort tot het stroomgebied van de Geul. De beek stroomt echter het riool in. Bij deze beek is een regenwaterbuffer gecreëerd om piekafvoeren tegen te gaan en het neerslagoverschot gefaseerd af te kunnen laten stromen.
Het bronnengebied van op de terrasrand van het Bunderbos wordt gerekend tot het stroomgebied van de Ur, Kingbeek en Hemelbeek. Het water dat in het Bunderbos als bron aan de oppervlakte komt, infiltreert hogerop op het plateau van Schimmert. Op diverse plekken in het bos komt door de aanwezigheid van een ondoorlatende laag in de ondergrond dit water weer aan de oppervlakte, aldus verscheidene bronbeekjes creërend. Deze beekjes komen bij elkaar en vormen grotere beken. Uiteindelijk komen ze terecht in twee beken, die door het holocene Maasdal stromen en uitmonden in de Maas. De bronnen in het noordelijk deel van het Bunderbos, nabij Elsoo, voeden de Hemelbeek. Deze beek mondt bij Elsoo uit in de Maas.
De meer zuidelijk gelegen bronnen, grof gezegd tussen Geulle en Bunde, voeden de Oude Broekgraaf, die nabij Geulle Aan de Maas in de Maas stroomt. De Oude Broekgraaf ontspringt als de Molenbeek in Moorveld bij Geulle. Nadat de Molenbeek is samengevloeid met een paar andere beken (onder andere de Verlengde Broekgraaf) en onder het Julianakanaal is doorgestroomd, wordt zij de Oude Broekgraaf genoemd. De Oude Broekgraaf ligt in een vlakte tussen de Maas en het Julianakanaal.
De beken zijn te karakteriseren als relatief snel stromende heuvellandbeken met in het landelijke gebied veelal een relatief natuurlijke morfologie. De grotere bronbeken binnen de gemeente Meerssen zijn: de Verlegde Broekgraaf, de Paslossing, de Middelgraaf, de Zavelbeek, de Bunderbeek, de Stalebeek, de Berghorsbeek en de Bosbeek. Het gehele stelsel van bronnen en bronbeken is ecologisch erg waardevol, evenals de flora en fauna die als gevolg van de aanwezigheid van de bronnen tot stand is gekomen.
Erosie
Voor landbouwgronden is de bestrijding van erosie van groot belang. Ter voorkoming daarvan is overeenstemming bereikt bij gebruikers en overheid. De te nemen maatregelen, alsmede de regenwaterbuffer zijn belangrijke gegevens voor het bepalen van de gebiedskwaliteit van de omringende gronden rond de kern en de overgangen naar het buitengebied.
Natuur
Binnen de gemeente Meerssen concentreren de bosgebieden zich op de steilere hellingen en andere gebieden die minder geschikt zijn voor agrarisch gebruik. De belangrijkste boscomplexen zijn die op de Maasdalhellingen tussen Bunde, Geulle en Catsop, de zuidelijke Geuldalhellingen (de Dellen) en daarnaast de bossen op de hellingen van de Kruisberg, Biesenberg en Wijngaardsberg.
Daarnaast zijn van landschappelijke betekenis kleine bos- en begroeiingselementen op de dalbodem (broekbosjes, oeverbegroeiing, enz.).
Afbeelding 2.29: impressie van het Bunderbos (bron:Rho)
Het Bunderbos is van een unieke waarde, doordat hier een uitzonderlijke flora en fauna wordt aangetroffen. De bossen zijn plaatselijk zeer oud met een onder vegetatie die kenmerkend is voor deze bostypen en die als onvervangbaar beschouwd dient te worden. De floristische rijkdom van het Bunderbos is mede afhankelijk van de biologisch gunstige situatie. Hier overheerst een voedselarm milieu. Faunistisch gezien is het bos interessant door het voorkomen van een dassenpopulatie. Reptielen en amfibieën komen in verschillende soorten voor.
Op het plateaugebied zijn de nog resterende hoogstamboomgaarden, solitaire bomen bij wegkruisingen en watergaten en daarnaast bermbeplanting van holle wegen belangrijk. Van de eerdergenoemde bossen is het Bunderbos van een unieke waarde, doordat hier een uitzonderlijke flora en fauna wordt aangetroffen. De bossen zijn plaatselijk zeer oud met een onder vegetatie die kenmerkend is voor deze bostypen en die als onvervangbaar beschouwd dient te worden. De floristische rijkdom van het Bunderbos is mede afhankelijk van de biologisch gunstige situatie. Hier overheerst een voedselarm milieu. Faunistisch gezien is het bos interessant door het voorkomen van een dassenpopulatie. Reptielen en amfibieën komen in verschillende soorten voor.
Afbeelding 2.30: impressie van een holle weg (bron: google.nl/maps)
Landschap
Het gemeentelijk grondgebied van Meerssen bestaat uit een gevarieerd landschap, dat in zijn huidige vorm hoofdzakelijk gevormd is door invloeden van de rivieren de Maas en de Geul. Vooral het Geuldal domineert door zijn diepe insnijding en kleinschaligheid. In het Maasdal is de aanwezigheid van het middenterras belangrijk. Dit terras vormde van oudsher een natuurlijke begrenzing van de bebouwing langs de Maas. Bunde en Geulle liggen op de rand van dit terras. De hellingen van het Geul- en Maasdal kennen een hoge landschappelijke waarde.
Ten zuidoosten van Rothem strekt een klein plateaugebied zich uit. Van groter formaat is het Eikenveld, dat onderdeel vormt van een grootschalig plateau dat in het zuiden wordt begrensd door het Geuldal, in het oosten door het droogdal Ravensbos, in het westen door het hellinggebied van het Raarveld en in het noorden zijn voortzetting vindt tot in Beek.
Afbeelding 2.31: impressie van het landschap in de gemeente (bron: google.nl)
De hellingen zijn in ruimtelijk opzicht het meest structuur bepalend. In algemene zin kunnen de volgende elementen onderscheiden worden:
- de dalbodems overwegend graslanden met een extensief gebruik;
- het middenterras, waar de oudste occupatie heeft plaats gevonden met een zeer intensief gebruik;
- de hellingen met een vrij extensief (recreatief) gebruik;
- het plateau of hoogterras met een zeer intensief agrarisch gebruik, fruit en akkerbouw.
Agrarisch grondgebruik
Gezien de grote vruchtbaarheid van met name de löss was de omgeving van Meerssen rond 1850 al geheel ontgonnen. Wel bestond nog een deel van het gebied uit bossen. Een omvangrijk bosgebied was bijvoorbeeld aan te treffen in het zuidelijk deel van het Geuldal, tussen Meerssen en Valkenburg, daar waar de hellingen te steil waren voor het bedrijven van landbouw.
De agrarische activiteiten waren geconcentreerd in de grasgebieden van de dalbodems van Geul en Maas en op de plateaus. De verdeling was grofweg twee derde bouwland en één derde weiland, waarbij de zware lössgrond als bouwland in gebruik was. In de omgeving van Meerssen trof men voornamelijk haver en gerst aan op de bouwgronden. De veeteelt stond geheel ten dienst van de graanproductie. Het dorp Ulestraten en de directe omgeving daarvan was rond 1850 bijna geheel in cultuur gebracht. Het percentage cultuurgrond lag rond de 96% en was dus zeer hoog. De bouwgrond werd hier speciaal gebruikt voor het verbouwen van suikerbieten.
Geulle, één van de Maasdorpen van Zuid-Limburg, kon zich gelukkig prijzen met een rijke bodem. Het laagterras langs de Maas, bedekt met rivierklei, was in gebruik als weiland. Bij hoog water werden deze landerijen regelmatig overstroomd. In deze streek bestond 24% uit grasland en 68% uit bouwland.
Hetzelfde beeld geldt voor Bunde. Tot aan het einde van de negentiende eeuw traden nauwelijks veranderingen op in het hiervoor geschetste beeld.
Afbeelding 2.32: agrarisch landschap in het Geuldal (bron: google.nl)
Evenals in de rest van Zuid-Limburg nam in Meerssen de grasoppervlakte toe. Deze ontwikkeling ging ten koste van het areaal akkerbouwland. In Geulle, waar altijd al een groot deel van de bodem in gebruik was als grasland, werd de verhouding akkerlandgrasland 50%-50%. Het toenemende belang van de veeteelt was een direct gevolg van de groeiende behoefte aan vlees- en zuivelproducten in de steden. Hiernaast nam in dezelfde periode, ook in de kern Meerssen en haar omgeving, de fruitteelt toe.
Voor het dorp Meerssen was deze omschakeling binnen de landbouw een bittere noodzaak, aangezien door de dalende graanprijzen de markt voor gewassen als tarwe, rogge en gerst vrijwel volledig instortte. De boeren van Ulestraten verkeerden in een wat betere positie. Suikerbieten konden immers uitstekend als veevoeder worden gebruikt.
In de periode tussen 1900 en 1940 vonden nauwelijks grote veranderingen plaats in de agrarische activiteiten. Het gemengde bedrijf, zoals dat tegen het einde van de negentiende eeuw ontstond, bleef gehandhaafd.
2.7.2 Netwerk laag - infrastructuur
De gemeente Meerssen wordt doorsneden door een aantal zware infrastructurele lijnen, die voor het merendeel noord–zuid gericht zijn. De belangrijkste zijn de rijksweg A2/E25, de spoorlijn Maastricht-Sittard, het Julianakanaal en de luchthaven Maastricht Aachen Airport. Daarnaast kunnen de rijksweg A79 en de spoorlijn Maastricht-Heerlen als oost–west gerichte lijnen genoemd worden.
Afbeelding 2.33: het Julianakanaal (links) met dijk en de Maas (rechts) tussen Bunde en Geulle (bron: Rho)
Het ontstaan hiervan hangt enerzijds samen met de ligging van Meerssen binnen het Zuid-Limburgse en met name ten opzichte van de grote bevolkings- en industrieconcentratie (Maastricht). Anderzijds is de natuurlijke gesteldheid en de ligging ten opzichte van het Maasdal bepalend voor de aanwezigheid van deze infrastructuur.
De gemeente Meerssen is door deze omstandigheid verzekerd van een directe aansluiting op de genoemde ontsluiting, waardoor een goede toegankelijkheid op landelijk, regionaal en zelfs internationaal niveau is gegarandeerd. De A2 heeft een op-/afrit bij Geulle en Ulestraten (en Maastricht Aachen Airport) en een op-/afrit bij Bunde en Meerssen. De A79 heeft een op-/afrit bij Meerssen. Ten zuiden van de kern Rothem komen beide rijkswegen bij elkaar, ook wel bekend als knooppunt Kruisdonk.
Afbeelding 2.34: impressie van knooppunt Kruisdonk (bron; google.nl/maps)
De belangrijkste wegen binnen de gemeente Meerssen zijn de verbindingswegen tussen de kernen Meerssen – Bunde, Meerssen – Ulestraten en Bunde – Geulle. Alle ontsluitingswegen zijn dus gericht op de kernen Meerssen en Bunde. De oost – west relaties blijven beperkt tot een klein aantal overgangen over het kanaal, de spoorlijn en de A2/E25.
Kabels en leidingen
De gemeente Meerssen is op adequate wijze aangesloten op de moderne nutsvoorzieningen. Dit gaat gepaard met een infrastructuur van bovengrondse en ondergrondse voorzieningen en leidingen. De aanwezige nutsvoorzieningen en leidingen leggen beperkingen op aan het functioneren van bestaand bebouwd gebied en nieuwe ontwikkelingen, als gevolg van het directe ruimtebeslag en de in acht te nemen toetsings- en veiligheidsafstanden (het indirecte ruimtebeslag).
Afbeelding 2.35: hoogspanningsmast met de basiliek van Meerssen (bron: google.nl)
Watergangen
Een bijzondere categorie van infrastructuur vormen de primaire oppervlaktewateren, bestaande uit de aanwezige watergangen (beken, bronbeken en wegwaterlossingen) en regenwaterbuffers. In het westen wordt de gemeente doorkruist door het Julianakanaal. De watergangen zijn in beheer bij het Waterschap Limburg en hebben hoofdzakelijk een waterstaatkundige functie. Ten behoeve van deze functie hanteert het Waterschap beschermingszones. De breedte van de beschermingszones rond de primaire hoofdwatergangen of de regenwaterbuffer verschillen per watergang of regenwaterbuffer.
Met de uitvoering van het project Grensmaas zijn de doelstellingen rivierbeveiliging (bescherming tegen hoogwater), grindwinning (nieuwe verwerkingslocatie aan de Maas met toegangsweg) en natuurontwikkeling bereikt.
2.7.3 Netwerk laag - occupatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI), september 2020
Vanaf 1 januari 2024 treedt de nieuwe Ow in werking. Daarbij hoort ook één rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI). De NOVI loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de NOVI, vastgesteld op 11 september 2020, geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI is zelfbindend voor het Rijk. De rijksoverheid zet er wel op in dat provincies en gemeenten bij het vaststellen van hun eigen omgevingsvisies rekening houden met wat er in de NOVI staat. De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk.
Het instrument omgevingsvisie komt in de plaats van gebiedsdekkende structuurvisies, de relevante delen van de natuurvisie, verkeers- en vervoerplannen, strategische gedeelten van nationale en provinciale waterplannen en milieubeleidsplannen. Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
De delen van verplichte plannen die hun werking behouden, worden gelezen in het licht van de in werking getreden NOVI. Het gaat dan om delen van de volgende plannen:
- Rijksnatuurvisie 2014
- Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021
- Bijlage 6, Essentiële onderdelen Nota Mobiliteit van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
- Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP)
Daarnaast is er de Structuurvisie Bodem en Ondergrond (STRONG. Deze gaat niet op in de NOVI, maar wordt vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet (op basis van een gelijkstellingsbepaling) van rechtswege omgezet in een programma: Programma ondergrond.
Afbeelding 3.1: Nationale Hoofdstructuur Leefomgeving (bron: NOVI)
De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Met de NOVI benoemt het Rijk de nationale belangen genoemd die gewaarborgd moeten worden in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Dit betekent een land:
- dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
- met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
- waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
- met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
- waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
- dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
- waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
- dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.
Hierdoor ontstaat het volgende beeld: het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
De NOVI gaat uit van vier maatschappelijke prioritaire richtinggevende opgaven en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. De prioriteiten zijn:
Hierbij worden drie inrichtingsprincipes gehanteerd die helpen om in een specifieke casus of gebied bij botsende belangen een zorgvuldige weging tussen nationale belangen te maken. Die inrichtings- principes zijn:
- combineren boven enkelvoudig;
- kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
- afwentelen voorkomen.
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de mede overheden.
Toetsing
Voor dit project zijn de relevante nationale belangen:
- bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
- waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
De belangrijkste keuzes zijn:
- duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit;
- ruimte voor overgang naar een circulaire economie;
- woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden;
- landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen.
3.1.2 De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De SVIR bepaalt welke kader stellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormings- mogelijkheden op lokaal niveau. Deze zijn opgenomen in het Barro. In de visie worden ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden.
Van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie) door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
De hoofdlijn van de SVIR is dat het Rijk op het gebied van de ruimtelijke ordening terugtreedt en dat gemeenten en provincies op dit taakveld een meer prominente rol krijgen. In het SVIR staat centraal dat alleen nog een taak voor het Rijk is weggelegd wanneer sprake is van nationale baten en/of lasten, internationale verplichtingen (bijvoorbeeld werelderfgoederen) of provincie- c.q. land overschrijdende onderwerpen.
Het Rijk heeft 13 onderwerpen benoemd waar het, aan de hand van de bovenstaande criteria, een taak voor zichzelf ziet weggelegd. Door het nemen van verantwoordelijkheid ten aanzien van deze onderwerpen stelt het Rijk zich voor de middellange (2028) en lange termijn (2040) tot doel Nederland concurrerend, veilig en leefbaar te houden.
De onderwerpen die een nationaal belang betreffen zijn het creëren van een internationaal bereikbaar vestigingsklimaat, ruimte bieden voor het hoofdnetwerk van (duurzame) energievoorziening en het vervoer van stoffen via buisleidingen en een efficiënt gebruik van de ondergrond. Daarnaast zijn ook het creëren van een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen, het beter benutten en in stand houden van het bestaande mobiliteitssysteem met bijbehorende hoofdinfrastructuur, het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid en klimaatbestendige ontwikkeling, ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationaal unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten van nationaal belang. Tenslotte vindt het Rijk zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij ruimtelijke plannen belangrijk.
De structuurvisie is relevant wanneer de gemeente in haar bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die van nationaal belang zijn.
Toetsing
in dit plan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Op het bestemmingsplan is geen van de onderwerpen die door het Rijk zijn aangemerkt als nationaal belang, concreet van toepassing.
3.1.3 Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) vloeit voort uit de SVIR. Om de nationale belangen uit de SVIR door te laten werken in ruimtelijke plannen van lagere overheden is naast de SVIR het Barro in werking getreden. Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken van provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Het gaat daarbij om het beschermen van de nationale belangen. Deze algemene regels, vastgelegd in het Barro, werken zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Als directe doorwerking niet mogelijk is, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 14 nationale belangen zijn:
1. Rijksvaarwegen;
2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
3. Kustfundament;
4. Grote rivieren;
5. Waddenzee en waddengebied;
6. Defensie;
7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
8. Elektriciteitsvoorziening;
9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
10. Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur);
11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.
3.1.4 Natura 2000
De Europese Unie heeft het initiatief genomen voor 'Natura 2000', een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de lidstaten van de EU. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. Alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogel- en/of Habitatrichtlijn zijn ook aangegeven als Natura 2000-gebied. Het is niet toegestaan om zonder vooraf toegekende vergunning nieuwe activiteiten in deze gebieden uit te voeren. Tussen Elsloo en Bunde ligt het Bunder- en Elslooërbos. De Grensmaas is de rivier de Maas die de grens vormt tussen België en Nederland. Het Geuldal wordt gekenmerkt door grote hoogteverschillen en het zuidoosten van de gemeente.
Afbeelding 3.11: situering Natura 2000-gebieden (bron: Atlas van de leefomgeving)
3.1.5 Waterbeleid
3.1.6 Archeologie
Verdrag van Malta
In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valletta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed door op verantwoorde wijze om te gaan met archeologische belangen in de ruimtelijke ordening. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard (opgraven en bewaren in depot).
Van belang is dat door middel van veldonderzoek vroegtijdig inzicht wordt gegeven in de archeologische en cultuurhistorische waarden in het gebied. Op deze manier kunnen de aanwezige waarden bij de planontwikkeling voldoende worden gewaarborgd.
Het Verdrag van Valletta is vervolgens door vertaald in Nederlandse wet- en regelgeving.
Wet op de Archeologische Monumentenzorg
In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988, alsmede tot een aanvulling op, of wijziging van, bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Deze wijzigingswet is beter bekend als de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), die op 1 september 2007 van kracht werd. Sinds de inwerkingtreding van deze wet is de gemeente verantwoordelijk voor het archeologiebeleid en heeft de provincie zich hiervan teruggetrokken.
De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: ‘de veroorzaker betaalt’.
In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect archeologie in ruimtelijke plannen.
Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief in situ (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig (al vroeg in het proces) rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologievriendelijke alternatieven. De eigen rol van de overheden wordt hierbij steeds belangrijker. Gemeenten moeten rekening houden met archeologie bij nieuwe plannen.
Belangrijke punten in de wet zijn onder andere:
- Zorgplicht voor alle overheidslagen, met name gemeenten.
- De beheersverordening is het instrument waarbinnen de archeologische monumentenzorg kan worden geregeld. Via de beheersverordening kunnen voorwaarden en regels worden verbonden aan omgevingsvergunningen en afwijkingen.
- De veroorzaker is financieel en operationeel verantwoordelijk voor de archeologische monumentenzorg.
- Expliciete verplichting voor overheden en uitvoerende instanties tot terug melden van resultaten van het archeologisch (voor-)onderzoek.
Erfgoedwet
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en vervangt 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. De belangrijkste verandering voor archeologen is de vervanging van de opgravingsvergunning door een wettelijk geregelde certificering. Dit moet garanderen dat archeologisch onderzoek en opgravingen volgens professionele kwaliteitsnormen worden uitgevoerd.
Een aantal onderdelen van de Erfgoedwet gaat over naar de Omgevingswet. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet blijven deze onderdelen van kracht binnen het overgangsrecht van de Erfgoedwet. Voor archeologie gaat het onder meer om:
- het meewegen van het archeologische belang bij het opstellen van bestemmingsplannen;
- de mogelijkheid om voorschriften te verbinden aan de omgevingsvergunning ter bescherming van archeologie;
- de mogelijkheid van de Minister van OCW om bij (dreigende) schade aan archeologische monumenten na een toevalsvondst voorschriften te stellen aan de uitvoering van de werkzaamheden of die stil te leggen;
- de mogelijkheid van het bevoegd gezag of de Minister van OCW om toegang tot een terrein af te dwingen om archeologisch onderzoek te kunnen doen.
In deze toelichting wordt op het aspect externe archeologie nader ingegaan in paragraaf 4.3.2.
3.1.7 Cultuurhistorie
Visie erfgoed en ruimte ‘Kiezen voor karakter’ (juni 2011) In de Visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.
In de Visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.
Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:
1. werelderfgoed: de samenhang borgen en de uitstraling vergroten;
2. eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: met focus op groei en krimp;
4. levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie en ecologie;
5. en wederopbouw: het tonen van een tijdperk.
In deze toelichting wordt op het aspect cultuurhistorie nader ingegaan in paragraaf 4.3.1.
3.1.8 Wet milieubeheer
Op de grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm), in samenhang met het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.), moet bij de initiatieven voor bepaalde activiteiten worden beoordeeld of er sprake is van milieueffecten.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken en plaats van de projecten en de kenmerken van potentiële effecten.
In deze toelichting wordt op het aspect m.e.r.-beoordeling nader ingegaan in paragraaf 4.9.
3.1.9 Overig wettelijk kader
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteitseisen, (Wamz), de Natuurbeschermingswet, Besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc.
3.1.10 Conclusie rijksbeleid
De bestaande planologische situatie binnen de gemeente wordt geconsolideerd. Daarmee is het plan passend binnen het rijksbeleid. Het plan sluit aan bij de doelstellingen van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en heeft als doel het creëren van een leefbare en veilige omgeving waarin de aanwezige natuurlijke en cultuurhistorische waarden worden ingezet als dragers.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciale omgevingsvisie Limburg (POVI)
Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten van Limburg de Omgevingsvisie Limburg (hierna: POVI) vastgesteld, met inachtneming van de aanvaarde amendementen. De POVI vervangt het in 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014) en is via een interactief proces met overheden, semi-overheden, belangenorganisaties en burgers opgesteld. De POVI is in werking getreden op 25 oktober 2021.
De POVI is een strategische en lange termijn visie (2030-2050) op de fysieke leefomgeving. De POVI kijkt echter breder dan enkel naar de fysieke leefomgeving. Dat wil zeggen dat de visie ook ingaat op onderwerpen als gezondheid en veiligheid, economie en sociale aspecten. Dit in onderlinge samenhang en met oog voor de internationale context waarin Limburg zich bevindt. De opzet en scope van de Omgevingsvisie (fysieke leefomgeving in brede zin) sluiten aan bij de nieuwe Omgevingswet (beoogde inwerkingtreding per 01-01-2023).
Er is één Provinciale Omgevingsvisie voor het grondgebied van Limburg. Deze omgevingsvisie is opgebouwd uit met elkaar samenhangende en afgestemde (beleids-)modules, zowel gebiedsgericht als thematisch. In de Omgevingswet zijn geen regels gesteld over een verplichting tot actualiseren of een (vaste) termijn waarbinnen een actualisatie van de Omgevingsvisie moet plaatsvinden. Dit biedt de flexibiliteit om, (als dat nodig is) via partiële herzieningen één of meerdere modules van de Omgevingsvisie aan te passen, waarbij de integraliteit van de Omgevingsvisie in de gaten gehouden moet worden. Impulsen hiertoe kunnen voortkomen uit nieuwe college- of coalitieprogramma’s, maatschappelijke ontwikkelingen, monitoring en evaluatie, en wetgeving. De geconsolideerde Omgevingsvisie bevat voor alle modules altijd de actuele versies.
Bij de operationalisering van beleidsdoelen uit een omgevingsvisie spelen programma’s een belangrijke rol. Een programma kan een sectoraal of gebiedsgericht karakter hebben en kan verschillende elementen bevatten. Het kan ook kaders stellen voor de uitoefening van bevoegdheden door het bestuursorgaan dat het programma vaststelt.
Een programma bevat voor één of meer onderdelen van de fysieke leefomgeving:
- een uitwerking van het te voeren beleid voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming of het behoud daarvan;
- maatregelen om aan één of meer omgevingswaarden te voldoen of één of meer andere doelstellingen voor de fysieke leefomgeving te bereiken.
Overheden kunnen kiezen hoe en waarvoor ze programma’s inzetten. Een omgevingsvisie kan globaal worden gehouden. Het beleid wordt dan verder uitgewerkt in programma’s. Met een specifieke omgevingsvisie kan juist minder met programma’s worden gewerkt. Limburg kiest voor een Omgevingsvisie op hoofdlijnen, waardoor er ruimte is om in samenhang met de vierjaarlijkse bestuurscyclus accenten en prioriteiten te bepalen. Dit kan waar nodig in combinatie met het op onderdelen (modulair) actualiseren van de Omgevingsvisie. Het ligt voor de hand dat wanneer een projectbesluit wordt voorbereid of wanneer de Omgevingsverordening wordt aangepast, dit in de omgevingsvisie of in een programma wordt aangekondigd.
Voor enkele onderwerpen zijn programma’s wettelijk voorgeschreven ter implementatie van EU-richtlijnen. Voor de Provincie zijn vier programma’s verplicht:
- Actieplan geluid;
- Regionaal Waterprogramma;
- Beheerplannen voor Natura 2000-gebieden;
- Programma’s bij dreigende overschrijding van omgevingswaarde (zwaveldioxiden of stikstof)
Afbeelding 3.13: uitsnede uit Omgevingsvisie Limburg
Het Omgevingsbeleid voor Zuid-Limburg richt zich op het koesteren en verder uitbouwen van de sterke punten uit de profielschets en tegelijkertijd op een strategie om de zwakke punten aan te pakken.
De regio biedt een bijzonder aantrekkelijke omgeving om te wonen, te werken en te recreëren, voor zowel inwoners als toeristen. De regio trekt nieuwe inwoners aan, want het op peil houden van het inwoneraantal draagt bij aan het behoud en het verbeteren van een brede welvaart.
Gezien de stapeling van grote opgaven én kansen in een gebied met een bijzonder karakter en de opkomst van thema’s met (soms nog onbekende) ruimtevragen, onderscheiden we hier opgaven in vier lagen, met elk een verschillend gericht beleid. Deze vier lagen zijn:
- Landelijk gebied;
- Duurzame mobiliteit;
- Regionale centra en grote werklocaties;
- Stedelijk gebied.
Het Omgevingsbeleid voor Zuid-Limburg richt zich op het koesteren en verder uitbouwen van de sterke punten uit de profielschets en tegelijkertijd op een strategie om de zwakke punten aan te pakken. De regio biedt een bijzonder aantrekkelijke omgeving om te wonen, te werken en te recreëren, voor zowel inwoners als toeristen. De regio trekt nieuwe inwoners aan, want het op peil houden van het inwoneraantal draagt bij aan het behoud en het verbeteren van een brede welvaart.
Zuid-Limburg beschikt over een uniek en prettig leefklimaat waar twee omgevingen op te zoeken zijn: zowel een snelle stedelijke omgeving als een rustige, ontspannen, natuurlijke en natuurrijke omgeving. Daarnaast zijn er suburbane gebieden die een groen en aantrekkelijk woonmilieu bieden. Bij de ontwikkeling geeft het principe 'meer stad, meer land' richting. In het unieke buitengebied zijn de bijzondere landschappelijke kwaliteiten in combinatie met een hoge dichtheid aan cultuurhistorische elementen en een omgeving van onthaasting in stand gehouden, waardoor het gebied van grote waarde is voor de regio. Het (ruimtelijk) raamwerk, waarbij de focus ligt op het borgen van de kwaliteit van het landelijk gebied, de relatie stad-land, duurzame mobiliteit en een klimaatbestendig landschap, is goed op orde.
Landelijk gebied
Het landelijk gebied staat voor grote integrale transitieopgaven. Het reliëf, de cultuurhistorische elementen en (cultuurhistorische) gebouwen, het groene karakter en het contrast tussen open en gesloten gebieden vormen de landschappelijke kernkwaliteiten. Deze kwaliteiten worden goed beschermd, beheerd en ontwikkeld.
Verder zal er sprake zijn van het verder versterken van het hoogwaardig landschappelijk raamwerk dat gevormd wordt door het Natuurnetwerk en de groenblauwe mantel met het Maasdal, beekdalen, hellingen, droogdalen en stad-landzones. In de groenblauwe mantel ligt tevens een belangrijk deel van de wateropgave. In de zuidelijke Maasvallei wordt de hoogwateropgave van de Maas uitgewerkt via een integrale aanpak. Daarnaast wordt het regionaal watersysteem aangepakt via landschappelijke maatregelen, waardoor onder andere het risico op wateroverlast afneemt. De beekdalen worden hiervoor klimaatrobuust ingericht met een integraal en extensief beheer. Door het landschap in de beekdalen en op de hellingen te verruwen, door extensivering, door een andere wijze van grondgebruik en grondbewerking, door bosontwikkeling en de aanleg van grotere landschapselementen, kan het water beter worden vastgehouden. De infiltratiecapaciteit van de bodem wordt daarmee vergroot. Tegelijkertijd wordt hiermee invulling gegeven aan de opgave voor de instandhouding en het versterken van de biodiversiteit en bosaanleg.
Op de hellingen en op de randen van de plateaus maken bosontwikkeling en grote landschapselementen het landschap meer besloten. Hierdoor worden de aanwezige verblijfsrecreatieterreinen beter landschappelijk ingepast en wordt het water beter vastgehouden. Dit levert een effectieve bijdrage aan de grondwatervoorraad en het voorkomen van droogte. Deze bronmaatregelen hebben ook een positief effect op de verbetering van de bodem. Ze bevorderen de bodemvruchtbaarheid en de duurzaamheid van de landbouw. Het landschappelijk raamwerk vormt ook de belevingsroute van de cultuurhistorie. De routestructuren in het raamwerk worden internationaal en strategisch ontsloten en versterkt voor met name het langzame verkeer.
Landbouw
De landbouw is en blijft de belangrijkste beheerder van het landelijk gebied. De toekomstige landbouw richt zich meer op kleinschaligheid, klimaatadaptatie, precisielandbouw, korte afzetlijnen, het sluiten van kringlopen en herstel van de biodiversiteit. Er wordt ingezet op ketensamenwerking, met aandacht voor regionale en lokale productie en een circulaire distributieketen
Vrijetijdseconomie
De vrijetijdseconomie wordt beter verbonden aan het bewaken en verhogen van de kwaliteit van het Zuid-Limburgse landschap. Duurzaamheid is hierbij belangrijk, daarom worden toerisme en recreatie met respect voor mens en omgeving ontwikkeld.
Wonen in kernen
Woningbouw is selectief gericht op nieuwbouw voor specifieke doelgroepen en segmenten met evidente behoeften, waarin de bestaande woningvoorraad onvoldoende voorziet. In principe worden geen nieuwe uitbreidingsgebieden gerealiseerd. De focus is vooral gericht op transformatie binnen bestaand bebouwd gebied en voorzien wordt in een veilige, gezonde en duurzame leefomgeving een belangrijke opgave.
Wonen en leefomgeving
Voor wonen staan voor een belangrijk deel de gemeenten aan de lat. De werkwijze voor wonen is vanaf 2015 gegroeid en per regio vastgelegd in bestuursafspraken tussen de gemeenten en de Provincie. De essentie van deze werkwijze is dat de gemeenten in regionaal verband per thema de kaders uit de provinciale omgevingsvisie (ambitie, opgave, principes) concretiseren tot gezamenlijke (inter)gemeentelijke programma’s (voorheen structuurvisies of visies), waarvan de essenties onderdeel worden van de gemeentelijke omgevingsvisies. De Provincie is nauw betrokken bij deze uitwerkingen. De vaststelling vindt evenwel plaats door gemeenteraden/ besturen. De bestuursafspraken gaan over de totstandkoming, uitwerking, uitvoering, borging, naleving en monitoring van deze regionale uitwerkingen. De regionale aanpakken maken maatwerk per regio (Zuid-Limburg) mogelijk.
Er is sprake van zowel kwalitatieve als kwantitatieve opgaven op de woningmarkt en van een trage doorstroming. Deze opgaven verschillen per regio. Ook de betaalbaarheid van woningen staat onder druk.
Op het gebied van wonen en leefomgeving liggen regionaal bepaalde uitdagingen én kansen. Limburg scoort op het punt van besteedbaar inkomen, arbeidsparticipatie, sociale contacten, vertrouwen en gezondheid beduidend slechter dan het Nederlands gemiddelde. Daarom kijkt de provincie met haar beleid voor wonen niet alleen naar de woonbehoefte en de kwaliteit en betaalbaarheid van de woning én de woon- en leefomgeving, maar wordt gekozen voor een bredere aanpak. Er is een ambitie om de brede welvaart van de Limburger te verbeteren. Daarbij zijn er ook kansen om een bijdrage te leveren aan de klimaat-, energie-, verduurzamings-, ruimtelijke- en mobiliteitsopgaven die er voor de woningmarkt en in de bebouwde omgeving liggen.
De woningbehoeften van de Limburgers veranderen. Daarom wordt gekozen voor een goed doordacht, flexibel beleid op hoofdlijnen. Hiermee wordt ingespeeld op de huidige opgaven én de te verwachten uitdagingen in de toekomst. De woonbehoeften van de inwoners van Limburg zijn hierbij leidend.
De grootste opgave op korte- en middellange termijn zit in het toekomstgeschikt maken van de verouderde en niet-courante bestaande woningvoorraad. Conjuncturele ontwikkelingen en migratiestromen beïnvloeden vraag en aanbod op de woningmarkt. Daarnaast zien we dat de woonvraag verandert waardoor het woningaanbod niet altijd aansluit op de vraag. Daardoor is er op korte termijn een vraag naar woningen voor specifieke doelgroepen en lokaal een overschot aan incourante plannen en woningen. Voor zover (harde en zachte) planvoorraad voorziet in de mogelijkheid om woningen te bouwen waar niet langer behoefte aan is, zal de Provincie in overleg met de gemeenten onderzoeken hoe deze planvoorraad aangepakt kan worden. Hiertoe is reeds in POL2014 een oproep gedaan aan gemeenten, die Limburg breed nog niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd. Het gevolg is dat woningbouwplannen waaraan dringend behoefte bestaat, niet kunnen worden toegevoegd vanwege een te grote voorraad aan niet meer actuele plannen die niet meer aansluiten bij de behoefte.
Volgens de huidige prognoses worden vanaf ongeveer 2030 overschotten in de woningvoorraad verwacht. Lokaal zijn die er nu al of ontstaat dit overschot juist later. Getalsmatig zijn er voldoende woningen en liggen er meer dan genoeg plannen klaar. Kwalitatief gezien zijn dit echter niet overal de juiste woningen en de juiste plannen. Met name in de middenhuur en sociale huur is er een steeds diverser wordende groep mensen aangewezen op nieuwe woon(zorg)concepten. Daarnaast is er behoefte aan passende, en mogelijk tijdelijke, huisvesting voor bijvoorbeeld internationale werknemers, vluchtelingen, statushouders en woonurgenten.
Limburg kent daarnaast een relatief oude, incourante woning- en planvoorraad. Deze woningen moeten toekomst- en levensloopbestendig én verduurzaamd worden. gedacht wordt hierbij aan bijvoorbeeld isoleren, het plaatsen van zonnepanelen en woningen van het gas halen. Dit leidt tot sloop- en/of herstructureringsopgaven in centra, buurten, wijken, dorpen en het buitengebied, om daarmee de woningvoorraad up-to-date en passend bij de woonbehoefte te maken. Bovendien wordt een bijdrage geleverd aan het verbeteren van de sociaal-economische en gezondheidssituatie van de inwoners en het voorkomen van segregatie.
Ook de betaalbaarheid van woningen blijft een belangrijk aandachtspunt. Voor sommige doelgroepen nemen kansen op de woningmarkt af. Dit komt door stijgende huurprijzen en hoge inkomenseisen, lossere arbeidsrelaties, passend toewijzen, hogere studieschulden, strengere hypotheekeisen en weinig doorstroming.
Door het in balans brengen van vraag en aanbod kan een tekort aan woningen voor bepaalde doelgroepen worden voorkomen. Daarnaast heeft dit een positief effect op ongewenste leegstand met de bijbehorende ondermijnings- en leefbaarheids- problemen.
De woonkwaliteit voor mensen is niet alleen afhankelijk van de woning zelf. Ook sociaal-economische omstandigheden, gezondheid, leefbaarheid, het voorzieningenniveau, de bereikbaarheid en een veilige omgeving zijn van belang. Leegstand, criminele activiteiten, ondermijning of verloedering en eenzijdig samengestelde woongebieden hebben invloed op de leefbaarheid en kunnen de kloof in de samenleving vergroten. Gemengde wijken met ruimte voor verschillende leefstijlen dragen bij aan een sterker sociaal weefsel en kunnen bijdragen aan het voorkomen van sociale problemen.
Schone lucht, de nabijheid van groen - ook om hittestress tegen te gaan-, voorzieningen om wateroverlast tegen te gaan bij extreme buien en de kwaliteit van de openbare ruimte dragen bij aan de omgevingskwaliteit.
Ambitie
Samen met haar partners wil de provincie een voortreffelijke woon- en leefomgeving realiseren; een leefomgeving waar mensen zich prettig voelen. Het is belangrijk dat mensen kunnen wonen in een zelfgekozen woning en woonomgeving (die past bij hun mogelijkheden en levensfase) waar ze zich thuis voelen. Dit doen we door toe te werken naar een toekomstbestendige Limburgse woningmarkt met voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek, die waar mogelijk op het juiste moment beschikbaar én betaalbaar zijn.
De provincie faciliteert flexibiliteit op de woningmarkt én stimuleert flexibele woonvormen waardoor aan de veranderende woonwensen en –behoeften van een diverse groep mensen tegemoet kan worden gekomen in zowel de bestaande bouw als nieuwbouw.
Door in samenhang naar woonopgaven te kijken, legt de provincie op wijk- en buurtniveau de juiste verbindingen tussen sociale en fysieke woonopgaven (wonen, zorg, welzijn en leefbaarheid) en een duurzame, veilige en gezonde leefomgeving met gevarieerde woonmilieus. Daarmee wordt verdere segregatie voorkomen en vindt ruimtelijk sturing plaats door te prioriteren op inbreiding (herstructurering/ herbestemming), conform de principes van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Waarvoor wordt gekozen?
- De POVI is het richtinggevende kader op hoofdlijnen. Daarnaast worden nadere uitwerkingen gemaakt op basis van regionale en lokale woonbehoeften, zoals de Limburgse Agenda Wonen 2020-2023. Deze meer gerichte uitwerkingen zijn noodzakelijk in provinciale, regionale en/of gemeentelijke programma's, agenda's en instrumenten. Enerzijds omdat de woningbehoefte verandert en anderzijds omdat er lokale en regionale verschillen zijn in de opgaven ten aanzien van woon- en leefomgeving. Zo bieden we flexibiliteit om opgaven gericht op te pakken en bij te sturen
- Vanwege het brede maatschappelijke belang van de opgave is gekozen voor een agenderende, stimulerende, meesturende en verbindende rol. In hoofdzaak acteert de provincie vanuit toegevoegde waarde, meestal ondersteunend en aanvullend aan die de partners en via de inzet van (financieel en juridisch) instrumentarium. Indien nodig worden provinciale instrumenten ingezet.
- Monitoring vormt de basis voor regionale samenwerking. Provinciale monitoring is belangrijk om de Limburgse en regionale woonopgave voortdurend in beeld te hebben. Op basis daarvan kunnen gemotiveerd provinciale en regionale uitwerkingen voor het beleidsveld wonen worden gemaakt. Daarnaast kunnen de regio’s op basis van de monitoringsgegevens hun programmering maken en afstemmen.
- De woningbouwontwikkelingen worden benaderd vanuit een brede maatschappelijke context. Dit vraagt een integrale aanpak van locaties en gebieden in de vorm van herstructurering en transformatie/herbestemming in centra, buurten, wijken, dorpen en het buitengebied. Bij het nemen van keuzes wordt rekening gehouden met samenhangende belangen zoals leegstand bij detailhandel, kantoren, maatschappelijk vastgoed, monumenten, etc. Daarnaast wordt de woningopgave altijd bezien in samenhang met veiligheid en leefbaarheid. Met het stimuleren van natuur inclusief en circulair bouwen, de verduurzamingsopgave en het levensloopbestendig maken van bestaande en nieuwe woningen, vraagt de provincie om gebruik te maken van meekoppelkansen voor een klimaatbestendige en -adaptieve woonomgeving.
- Via het principe van de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt de ruimte in bestaand bebouwd gebied optimaal benut, zowel kwantitatief als kwalitatief. Dat betekent dat eerst leegstaand vastgoed hergebruikt en herbestemd wordt in lijn met de Limburgse principes. Daarvoor wordt samengewerkt met andere beleidsvelden. Wonen is in beginsel alleen maar toegestaan in bestaand bebouwd gebied. Hierop kunnen – tijdelijke – uitzonderingen worden gemaakt in de vorm van flexibele woonvormen. Voorbeelden hiervan zijn tijdelijk permanente bewoning toestaan in recreatieparken toestaan voor de huisvesting van internationale werknemers en/of woonurgenten voor de duur van maximaal tien jaar en onder (nader te bepalen) voorwaarden als verdienmodel voor toekomstige herontwikkeling of sanering van het park, of het herbestemmen van monumentale bebouwing in het buitengebied zijn hiervan voorbeelden (zie hiervoor ook het hoofdstuk Economie). Deze uitzondering – hoewel niet tijdelijk – geldt ook voor Ruimte voor Ruimte woningen.
- Waar nodig wordt samen met ondernemers ruimte gemaakt voor arbeidsmigratie met leefbare huisvesting voor tijdelijke internationale werknemers en goede integratie van ‘nieuwe Limburgers’. Gemeenten worden geholpen om op een goede wijze de huisvesting te organiseren waarbij toegewerkt wordt naar één keurmerk, namelijk het keurmerk van de Stichting Normering Flexwonen (SNF).
Toetsing
De bestaande planologische situatie binnen de gemeente wordt geconsolideerd. Daarmee worden met onderhavig bestemmingsplan de beleidsdoeleinden van de provincie niet belemmerd.
3.2.2 Omgevingsverordening Limburg
Algemeen
Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet. Hoewel het ontwerp van de Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers. Deze nieuwe en gewijzigde onderdelen vinden hun oorsprong in de POVI.
Op 17 december 2021 hebben Provinciale Staten van Limburg de Omgevingsverordening Limburg (2021) vastgesteld. Doordat de inwerkingtreding van de Omgevingswet echter is uitgesteld tot 1 januari 2024 wordt daarmee automatisch de inwerkingtreding van de Omgevingsverordening Limburg ook uitgesteld tot die datum. Tot die tijd blijft de Omgevingsverordening Limburg 2014 gelden.
In de Omgevingsverordening Limburg staan regels op het gebied van milieu, wegen, water, grond, landbouw, natuur, wonen en ruimte. Alle regels die betrekking hebben op het omgevingsbeleid zijn ondergebracht in één verordening. De Omgevingsverordening bevat grofweg twee typen regels:
- instructieregels gericht tot gemeenten of het waterschap;
- regels voor activiteiten die rechtstreeks voor een ieder gelden of voor specifieke doelgroepen.
Instructie regels gemeenten
In de Omgevingsverordening Limburg staan instructieregels die gemeenten in acht moeten nemen als zij een omgevingsplan vaststellen of wijzigen. In artikel 2.1.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 was bepaald dat de instructieregels die waren opgenomen in hoofdstuk 2 van die verordening niet alleen voor ‘bestemmingsplannen’ golden, maar breder voor ‘ruimtelijke plannen’. Hieronder werden niet alleen bestemmingsplannen begrepen, maar onder meer ook wijzigings-of uitwerkingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen waarmee werd afgeweken van het bestemmingsplan.
Een soortgelijke bepaling in de omgevingsverordening is onder de Omgevingswet niet meer nodig. Voor een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit geldende instructieregels namelijk rechtstreeks op grond van de artikelen 8.0b en 8.0c van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Deze artikelen bepalen dat de instructieregels van de Omgevingsverordening voor het vaststellen van een omgevingsplan, overeenkomstig worden toegepast als beoordelingsregel bij het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
De overeenkomstige toepassing van de instructieregels bij een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit is niet expliciet geregeld, maar dat is ook niet nodig. Immers het hele omgevingsplan, inclusief binnenplanse vergunningstelsels en daarbij horende beoordelingsregels, moet voldoen aan de instructieregel zoals opgenomen in de omgevingsverordening. De overige ‘ruimtelijke besluiten’ die artikel 2.1.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 noemde, hebben onder de Omgevingswet geen vergelijkbare opvolger gekregen.
Sinds de provinciale omgevingsverordening van 2014 is er veel veranderd ten aanzien van de woningmarkt en daarom ook ten aanzien van het woningmarktbeleid. Samenwerking in de regio blijft belangrijk en om aan de actuele vraag te voldoen is het belangrijk om waar mogelijk belemmeringen weg te nemen. De provincie Limburg beschikt over meer dan voldoende planvoorraad om aan de kwantitatieve vraag te voldoen (2x meer planvoorraad dan de vraag). Of met deze bestaande planvoorraad voldaan kan worden aan de kwalitatieve vraag is niet altijd duidelijk. Daarbij zijn veel gemeenten na de vaststelling van het bestemmingsplan sterk afhankelijk van de bereidheid van de ontwikkelaar/initiatiefnemer om tot realisatie van de woningen te komen. Om van de woningen op papier echte woningen te maken, om te stimuleren dat plannen worden gerealiseerd, in heel Limburg, in steden en op het platteland, is er een realisatie termijn voor woningbouwplannen in de omgevingsverordening opgenomen.
Er is een onderscheid gemaakt in plannen die onherroepelijk en nog niet gerealiseerd zijn (op de plank liggen) en plannen die vanaf 2022 in procedure gaan (nieuwe woningbouwplannen). Zo dienen alle onherroepelijke en niet gerealiseerde plannen van vóór 2015, vóór 2025 te zijn gerealiseerd. Indien realisatie niet plaatsvindt, dan zal de gemeente deze plannen voor die termijn heroverwegen. Voor alle woningbouwplannen die tussen 2015 en 2021 onherroepelijk zijn geworden, geldt dat ze uiterlijk in 2029 dienen te zijn gerealiseerd en anders door de gemeente worden heroverwogen. Voor alle nieuwe woningbouwplannen die vanaf 2022 door de gemeente worden vastgesteld, geldt dat ze binnen vijf jaar dienen te worden gerealiseerd. Heeft de realisatie niet plaatsgevonden, dan worden ze door de gemeente heroverwogen.
Voor onherroepelijke niet gerealiseerde woningbouwplannen en nieuwe niet gerealiseerde woningbouwplannen geldt dat de gemeentelijke heroverweging plaatsvindt op basis van de dan geldende actuele kwalitatieve en kwantitatieve behoefte en de dan geldende regionale afspraken en samenwerking. Dankzij de Limburg brede realisatie termijn wordt een toename van de realisaties verwacht. Dankzij de Limburg brede heroverweging kunnen de gemeenten gelijktijdig optrekken en enerzijds bepalen of het plan wordt voortgezet en binnen afzienbare tijd wordt gerealiseerd, of anderzijds bepalen dat het plaats maakt voor een andere passende functie. Daarmee tevens ook plaats makend voor andere woningbouwplannen. De belangrijkste gemeentelijke belemmeringen, afhankelijkheid van derden en de eeuwige houdbaarheid van papieren plannen, worden met de instructieregels in de omgevingsverordening weg genomen. Gesteund door de andere instrumenten die de provincie en het Rijk inzetten, wordt de slagingskans van onze gezamenlijke wens om te zorgen voor de realisatie van ‘de juiste woning, op de juiste plek, op het juiste moment’ vergroot.
Met deze actualisatieplicht in twee stappen, wordt gestuurd op de planvoorraad die past bij de actuele kwalitatieve en kwantitatieve behoefte, welke tevens ook binnen afzienbare tijd wordt gerealiseerd en anders plaats maakt voor andere woningbouwplannen of functies.
Figuur 3.14: uitsnede van kaart 10 'Wonen, werken en recreëren' (bron: Ontwerp Omgevingsverordening Limburg)
Instructieregels voor waterschap
Vanuit de provincie gelden voor regionale oppervlaktewateren omgevingswaarden, ofwel “normen” voor wateroverlast. Het waterschap is de beheerder van de regionale wateren. Vanuit die positie dient(alleen) het waterschap concrete maatregelen te nemen om de afvoer- en bergingscapaciteit van een regionaal oppervlaktewater te vergroten. Daarom moet het waterschap voldoen aan de provinciale normen voor wateroverlast.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid van de Omgevingswet moet een omgevingswaarde worden geduid als een resultaatverplichting, inspanningsverplichting of een andere, te omschrijven verplichting. Op grond van de hieronder beschreven aspecten is de omgevingswaarde geduid als resultaatverplichting:
- het beleid omtrent de normering zoals opgenomen in het Provinciaal Waterprogramma als continuering van het voorgaande Provinciale Waterplan;
- de concrete wijze waarop de normering is vastgelegd in de Omgevingsverordening, waarbij is afgewogen of de te treffen maatregelen haalbaar en betaalbaar, landschappelijk inpasbaar en ecologisch duurzaam zijn;
- de mogelijkheid om de normering aan te passen op basis van de periodieke beoordeling van de regionale wateren als bedoel in artikel 3.1, tweede lid.
Tevens is bepaald dat op grond van artikel 2.10, tweede lid van de Omgevingswet dat aan de resultaatsverplichting om te voldoen aan de normering uiterlijk in 2035 moet zijn voldaan. Hierbij is rekening gehouden met de complexiteit van de opgave, met name in het Zuid-Limburgse Heuvelland en de omvang van de kosten.
De omgevingswaarden geven de maximaal toelaatbare kans op overstroming per jaar van aangewezen gebieden aan. Ze zijn gericht op extreme situaties: neerslag- en afvoersituaties die niet vaak voorkomen. Deze omgevingswaarden geven afhankelijk van de functie van het gebied en van het oppervlaktewater aan, aan welke normen de bescherming tegen wateroverlast moet voldoen. Bij de uitvoering van maatregelen om aan deze normen te voldoen wordt rekening gehouden met de gevolgen van het extremer wordende weer, met meer hoosbuien en daardoor een grotere kans op wateroverlast. Bij de normstelling wordt het uitgangspunt gehanteerd dat maatregelen haalbaar en betaalbaar, landschappelijk inpasbaar en ecologisch duurzaam zijn. De normering regionale wateroverlast bepaalt de opgave inzake wateroverlast door het waterschap.
De locaties met een gemiddelde overstromingskans van 1:100 voor bebouwing in bebouwde kernen (donkerrood) behalve langs beken en in de droogdalen in beschermingsgebied Nationaal landschap Zuid-Limburg. Daarbij geldt dat:
- de norm voor bebouwing alleen geldt voor woonbebouwing, bedrijven en niet voor overige terreinen in stedelijk gebied;
- de norm voor bebouwing alleen geldt voor water dat over de drempel van bebouwing naar binnen stroomt.
Afbeelding 3.15: uitsnede van kaart 3 'Omgevingswaarden - wateroverlast' (bron: Ontwerp Omgevingsverordening Limburg)
Het waterschap is verantwoordelijk voor het realiseren van de bescherming volgens de normen. Daarbij dient het waterschap de maatregelen zodanig te ontwerpen, dat deze ook in het verwachte klimaat van 2050 nog voldoen aan de geldende normen uit de Omgevingsverordening. Daarbij dient steeds uitgegaan te worden van de meest actuele neerslagstatistieken.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling op de project locatie is uitvoerbaar met inachtneming van de (toekomstige) verordende regels van de Omgevingsverordening Limburg. Zie hiervoor onder meer de verantwoording in paragraaf 4.1 en hoofdstuk 4.8.1 ("Omgevingsaspecten").
3.2.3 Geconsolideerde Omgevingsverordening Limburg 2014
Algemeen
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van het POL 2014 juridische binding te geven. De Omgevingsverordening is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. Nu is de Omgevingsverordening uitgebreid met een nieuw hoofdstuk Ruimte. Dat hoofdstuk Ruimte bevat een aantal instrumenten die gericht zijn op de doorwerking van het ruimtelijk beleid van het POL 2014 in gemeentelijke plannen. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de Verordening Veehouderijen en Natura 2000 en de Verordening Wonen Zuid-Limburg vrijwel ongewijzigd opgenomen. Hierdoor zijn alle doorwerkingsinstrumenten van het omgevingsbeleid nu ondergebracht in één document.
De laatste versie (geconsolideerde versie) van de Omgevingsverordening Limburg is vastgesteld op 22 november 2019.
Toetsing
De bestaande planologische situatie binnen de gemeente wordt geconsolideerd. Daarmee worden met onderhavig bestemmingsplan de beleidsdoeleinden van de provincie niet belemmerd.
3.2.4 Waterbeleid Provincie Limburg
Het provinciaal beleid is onder andere verwoord in het Provinciaal Waterplan Limburg 2022-2027. Het Provinciaal Waterplan vormt de strategische basis voor het Limburgse waterbeleid en waterbeheer, voor de korte en lange termijn. Het waterplan houdt rekening met duurzaamheid en klimaat veranderingen. Het is een breed gedragen beleidsplan, omdat het tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met veel belanghebbende (water)partijen in Limburg.
In paragraaf 4.4 wordt daar nader op ingegaan op het aspect waterhuishouding.
3.2.5 Rapportage ‘Beweging op de woningmarkt’
Op 3 november 2017 hebben Provinciale Staten van Limburg de motie ‘Beweging op de woningmarkt’ aangenomen. PS roepen hierin Gedeputeerde Staten op om met de woningmarktregio’s om tafel te gaan om te inventariseren welke knelpunten vanwege de veranderde woningmarkt binnen de regio’s worden gesignaleerd en in kaart te brengen welke mogelijke maatregelen deze knelpunten kunnen opheffen. Op 30 januari 2018 hebben Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten de rapportage 'Beweging op de woningmarkt' aangeboden. Daarin wordt aangegeven dat de gemeenten de huidige samenwerking (provincie – regio’s – gemeenten) met betrekking het woonbeleid willen voortzetten en op een aantal punten willen verbeteren. Het adagium ‘bouwen naar behoefte’ mag gelden als een breed gedragen uitgangspunt dat ook in de nationale wetgeving is verankerd. Volgens GS levert de vertaling hiervan in de provinciale visie en de regionale structuurvisies als praktijkervaring op, dat naast gewenste effecten ook knelpunten optreden, in de zin dat in een aantal gevallen niet voldoende kan worden voldaan aan de behoefte. GS willen het bouwen naar behoefte beter faciliteren en stellen daarom voor om in de praktijk een aantal praktische oplossingen te hanteren, die kunnen gelden als uitwerkingen van het bestaande woonbeleid. De regio’s worden opgeroepen om deze oplossingen te bezien en in de regionale structuurvisie of de uitwerking daarvan een plek te geven. Onder andere wordt aangegeven dat er woningbouwlocaties zijn die gebaat zijn bij het loslaten van de directe koppeling tussen de reductie van plannen en nieuwe initiatieven met een urgent karakter, waarbij de vraag niet valt te matchen met het reguliere aanbod. Het is verstandig om bij dergelijke initiatieven in eerste instantie te kijken naar locaties, waar een impuls voor de ruimtelijke kwaliteit juist zeer gewenst is (bijv. centrumontwikkelingen, omzetten winkels in aanloopstraten naar woningen).
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg
De Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) is een visie op de woningmarkt, opgesteld door 18 gemeenten. Het doel van deze visie is om een aantrekkelijke woon- en leefomgeving te creëren waarin de gemeentes elkaar aanvullen. De transformatieopgave staat centraal, dit wordt bepaald op basis van huidige woningcijfers en prognoses. Ontwikkelingen worden altijd getoetst aan de transformatieopgave, zodat iedere gemeente hierop kan worden geattendeerd. Alleen in de stedelijke gebieden in Zuid-Limburg is de vraag naar woningen groter dan het aanbod. In de landelijke woonsfeer komt naar verwachting een overschot aan aanbod. In de suburbane woonsfeer is de grootste verdunningsopgave, er is hier met name in de particuliere voorraad een overschot. Veelal voldoen particuliere woningen niet meer aan de vraag, ze zijn aan vernieuwing of verduurzaming toe of ze staan op de verkeerde plek.
Ruimtelijk wordt geadviseerd de ontwikkeling te concentreren binnen de kernen om de voorzieningen in stand te houden.
Door het overschot aan planvoorraad is vanaf 1 januari 2017 vastgelegd dat bouwmogelijkheden van één of meer zelfstandige woningen in bestemmingsplannen, tenzij opgenomen in een regionale woningmarktprogrammering, worden geschrapt. Er wordt gekeken of plannen iets toevoegen aan de betreffende gemeente, of de ruimtelijke focus wordt gelegd op het versterken van de kernen en of ze aansluiten bij deze SVWZL.
Er is een stijgende vraag naar goedkope en middeldure huur door verschillende ontwikkelingen, zoals strengere hypotheekeisen en flexibele arbeidscontracten. Dit is een lastige opgave, omdat de totale woningvoorraad niet mag toenemen. Er zal kritischer moeten worden gekeken naar uitponden en sloop van huurwoningen, en een oplossing is om koopwoningen om te zetten naar huurwoningen.
De vergrijzing in Zuid-Limburg zorgt voor vraag naar meer zorg- en toekomstbestendige woningen. Bij bestaande zorgcomplexen moet kritisch worden bekeken of deze gesloopt worden. De bestaande particuliere woonvoorraad zal toekomstbestendiger moeten worden. Vergrijzing zal leiden tot een stijgende vraag naar huurwoningen.
De verwachte vraag naar studentenkamers is fors met 3.000 extra kamers. Deze kamers worden vooral geaccommodeerd rondom de kernen van Maastricht, Heerlen en Sittard.
3.3.2 Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg
De Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg (SVREZL) is een gezamenlijke ruimtelijk-economische visie en handelingskader voor de winkel-, kantoren en bedrijventerreinenmarkt in Zuid-Limburg. Evenals de SVWZL is deze visie opgesteld door de 18 Zuid-Limburgse gemeenten. De SVREZL is voor overheden de basis voor de uitvoering van plannen.
De opgave in de structuurvisie bestaat uit de volgende punten:
- Behoud van de leefbaarheid en versterking van de hoofdstructuur in de segmenten winkels en kantoren.
- Het verdunnen van de bestaande vastgoedvoorraad in de segmenten winkels, kantoren en bedrijven terreinen, daar waar sprake is van een overschot.
- Het stap-voor-stap terugdringen van ongewenste planvoorraad buiten de hoofdstructuur in winkels en kantoren tot er op subregioniveau sprake is van frictieleegstand.
- Het faciliteren van kwalitatieve toevoegingen die passen binnen de uitgangspunten van de structuurvisie.
Het door middel van herbestemming bijdragen aan de verbetering van het gebruik en de functionaliteit van de bestaande locatie (kavel, pand, gebied). Overigens kan het gaan om bebouwde of onbebouwde bestemmingen.
3.3.3 Visie Vrijetijdseconomie Zuid-Limburg
De Visie Vrijetijdseconomie is opgesteld door 16 Zuid-Limburgse gemeenten, hierin wordt toegelicht hoe ze gezamenlijk werken aan een toekomstbestendige toeristisch-recreatieve bestemming. De vrijetijdseconomie is in Zuid-Limburg een grote sector met 8% van het totaal aantal banen en een groeiend volume aan bestedingen.
Voor 'Bestemming Zuid-Limburg' zijn voor 2030 ambities opgesteld, waarin:
- toerisme blijft bijdragen aan duurzame economische structuurversterking van de regio;
- kwalitatieve groei boven kwantitatieve groei;
- landschappelijke en stedelijke kwaliteiten elkaar versterken;
- de vrijetijdseconomie helpt om natuur en landschap te ontwikkelen;
- inwoners en gasten heel Zuid-Limburg kunnen beleven.
Aan deze ambities wordt gewerkt door middel van de volgende opgaven:
- 1. Het managen en ontwikkelen van Zuid-Limburg als één bestemming.
- 2. De vrijetijdseconomie beter verbinden aan de kwaliteit van het Zuid-Limburgse landschap en vanuit de vrijetijdseconomie bijdragen aan het bewaken en verhogen van de kwaliteit van het landschap.
- 3. Het beter beleefbaar maken van de Zuid-Limburgse verhalen en toeristische kernkwaliteiten.
- 4. Het aanspreken van nieuwe doelgroepen.
- 5. Het beter in balans brengen van de vraag naar en het aanbod van verblijfsaccomodaties, zowel kwalitatief als kwantitatief.
- 6. Het behouden en waar mogelijk herbestemmen van monumentale gebouwen voor de vrijetijdseconomie, waarbij een goede balans tussen vraag en aanbod uitgangspunt is.
- 7. Het optimaliseren van de positieve effecten van toerisme.
- 8. Intergemeentelijk samenwerken, gezamenlijk beleid uitvoeren en versterken van de samenwerking binnen en buiten de sector, ook in de grensregio.
3.3.4 Regionale Energie Strategie
De Regionale Energie Strategie (RES) is opgesteld door 16 gemeenten uit Zuid-Limburg voor deze regio. De RES is er om de regio te verduurzamen en de CO2-uitstoot te verminderen. Elke twee jaar kan de strategie aangepast worden door nieuwe ontwikkelingen. Het uitgangspunt is dat iedere gemeente bijdraagt aan de energietransitie, het streven is hierbij om het maximale te halen uit bestaande en toekomstige technologieën.
Zuid-Limburg wil in 2030 tussen de 1,1 en 1,9 TWh kunnen leveren, de landelijke opgave is 35 TWh. Om deze energie duurzaam op te wekken worden zonnepanelen en windturbines gebouwd. Een andere manier is het opwekken van duurzame warmte in de gebouwde omgeving. Dit wordt ook wel de Regionale Structuur Warmte (RSW) genoemd. Er zijn voor de opwekking van duurzame energie verschillende scenario's die terug te vinden zijn in de RES.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Toekomstvisie Meerssen
De toekomstvisie van de gemeente Meerssen schetst een beeld van wat de gemeente Meerssen in de komende jaren (tot 2020) wil betekenen: voor de inwoners van de gemeente zelf en voor de regio.
De gemeentelijke toekomstvisie heeft verschillende doelstellingen:
- een afgewogen en aansprekend antwoord geven op de vraag hoe de burgers van deze gemeente een prettig woon-, werk- en leefklimaat kan worden geboden;
- inspelen op de behoefte aan een samenhangend beleid op gemeentelijke aandachtsgebieden;
- antwoord geven op veranderingen en nieuwe ontwikkelingen in de samenleving;
- reageren op regionale vraagstukken en beleid van rijk en provincie en dus zorgen dat Meerssen bij de tijd blijft.
Meerssen wil met nadruk een woon- en leefgemeente zijn en zet in op het behoud van haar vitale leefkernen en een landelijke en rustige woonomgeving.
3.4.2 Woonvisie Meerssen
De gemeente Meerssen heeft op 11 mei 2021 een woonvisie gepubliceerd. De gemeente wil inspelen op de veranderende woningmarkt en demografische ontwikkelingen, zoals het ouder worden van de bevolking. Het uitgangspunt van de gemeente Meerssen is om nieuwe woningbouw zo veel mogelijk binnen de gemeentelijke grenzen te realiseren.
In de woonvisie komen een aantal uitgangspunten terug, hier wordt de komende jaren op ingezet:
- Het aantal huishoudens zal stabiliseren, of zelfs licht afnemen. Er is weinig behoefte aan kwantitatieve toevoeging van woningbouw.
- Uit demografische gegevens blijkt dat de bevolking in de gemeente steeds ouder wordt.
- Toekomstbestendigheid van de bestaande woningvoorraad.
- Betaalbaarheid en beschikbaarheid voor (her)starters en bijzondere doelgroepen.
- Aandacht voor zorgwoningen bij nieuwbouw en in de bestaande voorraad.
- Nieuwbouw in de juiste segmenten en die voldoet aan de kwaliteitseisen uit de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg en de beleidsregel 'Bouwen naar behoefte'.
De bestaande woningvoorraad is het vertrekpunt, omdat circa 95% van de benodigde woningen in 2030 en 2040 al gerealiseerd is. Het aantal huishoudens zal naar verwachting de komende 10 jaar met 25 tot 155 afnemen. De vergrijzing zorgt voor een veranderende woningvraag. Het huidige aanbod bestaat voornamelijk uit gezinswoningen, deze woningen zullen toekomstbestendiger moeten worden, zodat ouderen langer thuis kunnen blijven wonen. De huidige woningvoorraad zal verduurzaamd moeten worden om in de toekomst te voldoen aan de duurzaamheidseisen.
De gemeente Meerssen heeft een faciliterende, informerende en sturende rol. Dit komt, omdat de gemeente zelf nauwelijks woningen en gronden bezit. Door visies en beleid probeert de gemeente de woningmarkt in de juiste richting te sturen.
De gemeente Meerssen bevat enkele onbenutte solitaire bouwtitels, verspreid over de kernen en in het buitengebied. De gemeente Meerssen vindt het belangrijk dat deze bouwtitels benut worden, oftewel bebouwd worden met woningen. Het onbenut laten van een bouwtitel is niet wenselijk, zeker niet in tijden van woningnood en in relatie met de Woonvisie (actualisatie 2023) en de Limburgse Woondeal. Om deze redenen zullen onbenutte bouwtitels worden wegbestemd indien hiervan geen gebruik wordt gemaakt. Dit proces wordt voor het vaststellen van het gemeentelijke Omgevingsplan (in ieder geval vóór 1 januari 2032) in gang gezet.
Op 14 december 2023 is de Woonvisie 2021 bijgesteld door de gemeenteraad. Recente ontwikkelingen op de woningmarkt, de landelijke woningbouwafspraken die gemaakt zijn en ook de gemeentelijke ambitie, hebben aanleiding gegeven om de Woonvisie en het Uitvoeringsprogramma opnieuw onder de loep te nemen en waar nodig te actualiseren. Als gemeente willen we mee kunnen bewegen in de markt. Dit vraagt om bijsturing en waar mogelijk om versnelling van ons woningbouwprogramma. Daarom is de gemeenteraad gevraagd om de Woonvisie ´Leefbare en vitale kernen´ d.d. 11 mei 2021 bij te stellen, zodat woningbouwontwikkelingen in alle kernen van de gemeente Meerssen mogelijk zijn (in plaats van slechts in Meerssen en Bunde). Naar verwachting wordt het Uitvoeringsprogramma in 2024 geactualiseerd.
3.4.3 Woondeal Limburg
Op 9 maart 2023 is de Woondeal Limburg vastgesteld. De Woondeal is een met gemeenten en regio's opgestelde doorvertaling van de op 13 oktober 2022 gemaakte bestuurlijke afspraken tussen Rijk en provincie, evenals van de Nationale Prestatieafspraken. In de Woondeal is vastgelegd dat in de provincie Limburg 26.550 woningen moeten worden gebouwd, waarbij het grootste deel in de sociale huur, de middenhuur en de betaalbare koop moet worden ondergebracht. Bovendien heeft de provincie aangegeven om 20.000 woningen bovenop deze aantallen te willen realiseren. Voor de subregio Maastricht-Heuvelland, waarin Meerssen gelegen is, geldt dat voor de eerste periode (2022-2024) een toevoeging van 4.794 woningen is beoogd en 9.201 woningen voor de tweede periode (2025-2030). Voor de gemeente Meerssen is dit aantal 83 woningen voor de eerste periode.
3.4.4 Woonbehoefteonderzoek gemeente Meerssen 2023
De regio Maastricht Heuvelland voerde afgelopen jaar een regionaal woonbehoefteonderzoek uit. Hierin onderzocht de regio aan hoeveel en bovenal welke soort woningen er behoefte is nu en in de toekomst. Gemeente Meerssen voerde daaropvolgend ook een behoefteonderzoek uit om per woonkern te bekijken aan welke soort woningen er in Bunde, Geulle, Meerssen, Rothem en Ulestraten behoefte is.
In het Woonbehoefteonderzoek 2023 van de gemeente Meerssen is per kern in beeld gebracht wat de (historische) demografische ontwikkelingen zijn, hoe de woningmarkt is, wat de verwachte huishoudensontwikkeling is en aan welke soort woningen er naar de toekomst toe behoefte is. Een belangrijke conclusie is dat er sprake is van ontgroening en vergrijzing van de bevolking. Dit brengt mogelijk als gevolg dat er tot 2033 lichte huishoudenskrimp kan ontstaan. Echter, rekening houdend met sociaaleconomische ontwikkelingen (bv. meer migratie of meer arbeidsplaatsen), kan er ook een hogere kwantitatieve vraag naar woningen blijven.
De resultaten en adviezen uit het woonbehoefteonderzoek vormen de uitgangspunten voor de actualisatie van het uitvoeringsprogramma woningbouw. Dit is een onderdeel van de Woonvisie, die eind 2023, begin 2024 geactualiseerd wordt vastgesteld. Eén van de uitgangspunten als het gaat om nieuwe woningen, is dat nieuwe woningen levensloopbestendig moeten zijn en dat er meer woningen moeten worden gebouwd voor lage- en middeninkomens. Daarnaast is het belangrijk om doorstroming op de markt in gang te brengen, waarmee verdere ontgroening kan worden voorkomen.
3.4.5 Structuurvisie buitengebied
De 'Structuurvisie Buitengebied' (vastgesteld d.d. 30 mei 2012) betreft een uitwerking van de toekomstvisie op het buitengebied. In deze visie wordt aangegeven welke ontwikkelingen op welke plaats nog mogelijk en wenselijk zijn en welke tegenprestatie daarvoor geleverd moet worden. Nieuwe ontwikkelingen zijn namelijk alleen mogelijk als ook een bijdrage wordt geleverd aan de kwaliteitsverbetering van het buitengebied.
De structuurvisie Buitengebied is gebaseerd op de reeds bestaande beleidsstukken van de gemeente en uitgebreid met de thema's uit het Limburgs Kwaliteitsmenu. Het is een door de provincie Limburg opgesteld beleidsdocument met als doel gemeenten een instrumentarium in handen te geven om noodzakelijke of wenselijke ontwikkelingen in het buitengebied te combineren met de gewenste kwaliteitsverbetering. Daarnaast heeft de gemeente als algemeen doel 'duurzaamheid' geformuleerd. Uitgangspunt daarbij is een duurzaam behoud van de bestaande kwaliteit van de landschappelijk en natuurlijke waarden.
Om dit doel te bereiken wordt onderscheid gemaakt in locaties met ruimte voor ontwikkelingen. Het kwaliteitsverlies dat mogelijk optreedt door een ontwikkeling moet gecompenseerd worden. Hiervoor wordt de waarde van het kwaliteitsverlies uitgedrukt in de vorm van een kwaliteitsbijdrage. Met deze kwaliteitsbijdrage worden vervolgens elders kwaliteit verbeterende maatregelen uitgevoerd. Dit kan zowel rechtstreeks door de initiatiefnemer, als indirect via storting in een kwaliteitsfonds van de gemeente. De structuurvisie bevat een uitvoeringsparagraaf. In deze uitvoeringsparagraaf is een overzicht opgenomen van de voorgenomen ontwikkelingen die gefinancierd worden uit het kwaliteitsfonds. Tevens wordt ingegaan op de wijze waarop deze ontwikkelingen worden gerealiseerd.
Een deel van het plangebied ligt binnen de 'Structuurvisie Buitengebied'. Voor iedere nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient afgewogen te worden of het wenselijk en verantwoord is om hieraan medewerking te verlenen. Onderdeel van deze afweging is toetsing aan de structuurvisie.
Afbeelding 3.16: gebiedstypologieën in de 'Structuurvisie buitengebied.
3.4.6 Beleidsplan verkeer en vervoer
Het doel van dit beleidsplan is om systematisch een samenhangend beleid te formuleren en uit te voeren waarin alle aspecten integraal zijn verwerkt. Met het oog op een duurzaam veilig wegennet is vastgesteld wat de functie van elke weg is.
Naar de toekomst toe dient het feitelijk gebruik en de vormgeving van de infrastructuur af te worden gestemd op de functie die de weg heeft gekregen, waarbij er een duidelijke regionale afstemming dient plaats te vinden.
Herstructurering van bestaande wegen is mogelijk voor zover dit binnen de grenzen van de verkeersbestemming plaatsvindt.
3.4.7 Beleidsnotitie erfgoed en toerisme
In de toekomstvisie 2020 is nadrukkelijk uitgesproken dat van een betere benutting van de toeristische potenties sprake dient te zijn. De Beleidsnotitie Erfgoed en Toerisme bouwt voort op de bevindingen en resultaten van het toeristisch beleids- en actieplan dat eerder in 2007 is opgesteld. Uit dit plan is gebleken dat een zeer groot aandeel van de toeristen de gemeente Meerssen als aantrekkelijk ervaren. Het is zaak meer bezoekers naar de gemeente te trekken en hen langer vast te houden en vaker terug te laten komen. Hierbij dient men zich te richten op wat Meerssen uniek maakt ten opzichte van omringende gemeenten. Het rijke erfgoed en waardevolle landschapsstructuur, de belangrijkste kwaliteiten waarin men zich kan onderscheiden, dienen centraal staan.
Gericht wordt op een duurzame extensieve vorm van toerisme waarbij verschillende doelen worden nagestreefd: stimuleren van de economie, behoud van leefbaarheid, instandhouding cultuurhistorische en landschappelijke waarden en het vergroten van draagvlak van deze waarden.
Afbeelding 3.17: structuurmodel erfgoed en toerisme
Met de vaststelling van de beleidsnotitie wil het gemeentebestuur op een innovatieve wijze richting geven aan het verder uitbouwen van de toeristische mogelijkheden van de gemeente Meerssen, waarbij het rijke erfgoed en landschap centraal dienen te staan. De doelstellingen van het beleid zijn:
- De historische en landschappelijke structuren en het beheer van erfgoed beter verankeren in het ruimtelijk beleid en door middel van een gebiedsgerichte integrale aanpak de problemen en uitdagingen op gebied van natuur en landschap, milieu, recreatie en toerisme oppakken.
- Door één gemeenschappelijke toeristische visie de structuur en randvoorwaarden scheppen, zodat lokale ondernemers hierop kunnen inhaken en bestaande en nieuwe ontwikkelingen en initiatieven van ondernemers en belangengroepen gestimuleerd en gekanaliseerd worden zodat deze elkaar onderling kunnen versterken.
- Op een authentieke manier gebruikmaken van cultuurhistorie om toeristische producten meerwaarde te geven waarbij een extensieve, duurzame vorm van toerisme wordt gestimuleerd met een dusdanige kwaliteit dat deze aansluit op de huidige wensen van de toerist.
- De kennis van het rijke verleden van de gemeente en toeristische potenties Meerssen bereikbaar en tastbaar maken voor een grotere groep, zowel binnen als buiten de gemeente en deze informatie tevens gebruiken om een verbeterd beheer en onderhoud mogelijk te maken en innovatieve combinaties mogelijk te maken.
- Bewustwording stimuleren en draagvlak vergroten voor de instandhouding van het erfgoed en landschap van de gemeente Meerssen waardoor dit beter door de mensen uitgedragen kan worden
De gemeente zal bij het bereiken van deze doelen een stimulerende en faciliterende rol innemen en zal niet als ondernemer het toeristische veld betreden. Dit zal meer in ondersteunende en voorwaarden- scheppende sfeer zijn waarbij vooral gericht wordt op het sturen en reguleren van (soms reeds in gang gezette) ontwikkelingen door private en (semi)publieke ontwikkelingen, zodat de kwaliteit blijft gewaarborgd. Tevens zal de gemeente zich inzetten om de nodige kennis en contacten toegankelijk te maken, zodat eenieder hiervan kan profiteren.
3.4.8 Water- en rioleringsplan
De doelstelling van het thema veiligheid en wateroverlast is het herstel van veerkrachtige watersystemen. Een groot deel van de gemeente Meerssen is gelegen binnen een infiltratiegebied. Dit zijn veelal hoger gelegen gebieden waar het neerslagoverschot per saldo in de grond wegzakt, waardoor de grondwatervoorraad wordt aangevuld. In deze gebieden geldt dat er gestreefd dient te worden naar minimaal 60% afkoppeling van hemelwater van bestaande bebouwing en 100% afkoppeling van hemelwater bij nieuwbouw.
Het Waterschap Limburg hanteert bij de dimensionering van voorzieningen voor infiltratie en berging de richtlijn, dat wordt uitgegaan van een maatgevende bui met een herhalingstijd van gemiddeld 25 jaar (35 mm in 45 minuten) met een doorkijk naar 100 jaar (45 mm in 30 minuten). De voorkeur gaat uit naar open, bovengrondse voorzieningen zoals wadi's vanwege de betere zichtbaarheid en beheersbaarheid dan ondergrondse voorzieningen.
Een infiltratiesysteem dient zodanig ontworpen te zijn dat dat binnen 24 uur al het water is geïnfiltreerd. Wanneer dit niet mogelijk is dient er nog een bui van 35 mm in 45 minuten in het systeem geborgen te kunnen worden. Leegloop via het gemeentelijk rioleringsstelsel mag alleen als noodoverlaat.
Binnen de gemeente Meerssen liggen diverse regenwaterbuffers. De in het plangebied aanwezige gronden met daarop waterbuffers van het Waterschap zijn in het plan positief bestemd en van een beschermingszone voorzien.
Riolering
De doelstelling van het thema riolering is het beperken van de vuiluitworp uit rioolstelsels. Binnen de gemeente Meerssen is sprake van gemengde rioleringssystemen en gescheiden rioleringssystemen. Nieuwe bebouwing wordt op deze systemen aangesloten. Afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering.
3.4.9 Groenbeleidsplan
Het Groenbeleidsplan geeft richting aan de wijze waarop voldaan wordt aan het ontwikkelen, herstellen en in stand houden van de aan groen toegekende functies. Deze functies zijn recreatie en beleving, milieuhygiëne, educatie/natuurbesef en versterking van de stedenbouwkundige ordening.
Het beleid in het Groenbeleidsplan heeft betrekking op de wijze van inrichting van het groen en zijn belevings- en gebruikskwaliteiten (groenstructuur) en de wijze waarop het groen wordt beheerd en onderhouden (groenbeheer). Effectuering van het beleid houdt direct verband met de mate waarin aan planvorming, sturing en begeleiding, controle e.d. inhoud kan worden gegeven (groenmanagement) en de middelen die daartoe beschikbaar worden gesteld (groenbudget).
Het groen dat vanwege de ligging dagelijks door vele bewoners of bezoekers wordt beleefd en gebruikt is onontbeerlijk voor de gemeente. Het dient duurzaam in stand gehouden te worden en de kwaliteit ervan moet gegarandeerd worden.
Om dit te kunnen waarborgen wordt in het Groenbeleidsplan ingegaan op de volgende structuurelementen:
- groen langs het hoofdwegenstelsel: Dit groen heeft als hoofdfunctie een verkeersgeleidende functie. De wegbermen vormen daarnaast ecologische linten die fungeren als corridor, voedselbron en schuilgelegenheid voor de fauna en als standplaats en verspreidingsgebied van de flora. Het merendeel van de gemeentelijke bermen wordt op een ecologische wijze onderhouden;
- groen voor sport en recreatie: recreatie vindt met name plaats in het buitengebied, de bossen en het Geuldal komen aan de orde in het Landschapsbeleidsplan en het Beekdalontwikkelingsplan;
- groen voor bijzondere plekken: De bijzondere plekken in de gemeente zijn de centra van de kernen, parken en de begraafplaatsen. Begraafplaatsen krijgen een parkachtige functie;
- groen in woonwijken: Die stroken openbaar groen, waarvan is geoordeeld dat hier sprake is van zogenaamd functioneel groen krijgen de bestemming 'Groen'. Alle stukken/stroken niet functioneel groen, meestal zogenaamd woongroen krijgen een andere bestemming, zoals bijvoorbeeld 'Verkeer' of 'Wonen' zonder bebouwingsmogelijkheden (tuin). Hierbij geldt als uitgangspunt dat deze stroken voor verhuur of verkoop in aanmerking komen.
3.4.10 Nota Archeologiebeleid
Sinds 2007 is de gemeente wettelijk verplicht het archeologisch erfgoed (het 'bodemarchief') te beschermen door in bestemmingsplannen of beheersverordeningen rekening te houden met bekende en verwachte archeologische waarden. Hiertoe heeft de gemeenteraad van Meerssen op 24 maart 2011 de 'Nota Archeologiebeleid gemeente Meerssen' vastgesteld.
Beleidsdoel is zoveel mogelijk archeologische waarden ongestoord in de bodem te behouden en bij planontwikkelingen in een vroeg stadium te verifiëren of deze bedreigd worden. Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor bouw- of graafwerkzaamheden in een archeologisch risicovol gebied moet een inventariserend onderzoek worden uitgevoerd in de vorm van een bureaustudie en/of boringen en/of proefsleuven. Indien uit het rapport van het inventariserend onderzoek blijkt dat het terrein waardevol is, kan de gemeente bij de vergunning een voorwaarde stellen; hetzij behoud door planaanpassing, hetzij het doen van een opgraving, waarbij archeologische resten gedocumenteerd en verwijderd worden.
De Monumentenwet geeft een vrijstelling van inventariserend onderzoek voor projecten kleiner dan 100 m², maar geeft de gemeente vrijheid deze grens aan te passen. Meerssen wil de vrijstellingsgrens van 100 m² uitsluitend toepassen op terreinen van zeer hoge waarde. Deze zijn qua waarde vergelijkbaar met beschermde (Rijks)monumenten, waarvoor echter geen vrijstellingsgrens is. De vrijstellingsgrens van 100 m² geldt met name voor de historisch meest aansprekende plek: het centrum van Meerssen rond de basiliek waar ook de koninklijke palts gelegen moet hebben. In andere gebieden zijn al naar gelang de aanwezigheid van bekende of verwachte waarden de vrijstellingsgrenzen voor inventariserend onderzoek 250, 500, 1000, 10.000, 25.000 m². De zones waar deze grenzen gelden, staan op de archeologische beleidskaart.
Ongeacht de oppervlakte geldt in Meerssen in alle zones (behalve Rijksmonumenten) een algehele vrijstelling van inventariserend onderzoek voor graafwerkzaamheden niet dieper dan 50 centimeter in de bebouwde kom en 40 centimeter in het buitengebied (30 centimeter in de meest kwetsbare zones). Ontheffing van de plicht tot inventariserend onderzoek is mogelijk wanneer blijkt (na archeologisch advies) dat het project een gering risico vormt voor het 'bodemarchief'. In de praktijk zal het bij inventariserend onderzoek gaan om grotere bouwlocaties en in het buitengebied om grotere infrastructurele werken, zoals leidingen of waterprojecten, niet om normale agrarische werkzaamheden.
In onderstaande afbeelding zijn de vrijstellingsgrenzen opgenomen.
Afbeelding 3.18: 'Waarde-Archeologie' gebieden met vrijstellingsgrenzen.
In onderhavig bestemmingsplan zijn deze zones opgenomen als dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', met een onderscheid in de vrijstellingsgrens.
3.4.11 Welstandsbeleid
Om kwaliteit te bereiken is verwijzing naar een goed stedenbouwkundig beeld onontkoombaar. Daarmee loopt de gemeente het gevaar subjectieve criteria te hanteren. De gemeente heeft, in samenwerking met de regio, derhalve in het kader van de Woningwet de 'Visie Welstandsbeleid Gemeente Meerssen' vervaardigd.
Het welstandsbeleid van de gemeente Meerssen kent vier welstandniveaus. Elk gebied heeft een eigen welstandniveau toebedeeld gekregen. Hierdoor wordt aan de globale waarde een ambitieniveau toegekend. Dit bepaald de aard en intensiteit waarmee bouwplannen aan de diverse criteria worden getoetst.
Afbeelding 3.19: overzicht welstandsgebieden Meerssen
Welstandniveau 1 is het zwaarste niveau. Dit zijn gebieden met een gave en hoogwaardige omgeving die een grote uitstraling en een gave structuur hebben met veel bijzondere elementen. Het beleid binnen deze gebieden is gericht op beschermen en actief verbeteren met behulp van strenge welstandseisen. De gebieden die onder welstandsniveau 2 vallen zijn potentieel gevoelige gebieden met een herkenbare structuur en bijzondere elementen. Het beleid binnen deze gebieden is gericht op het handhaven en benutten van kansen voor verbetering. Onder welstandsniveau 3 vallen de reguliere gebieden met gemengde kwaliteiten. Het beleid binnen deze gebieden is gericht op het handhaven van minimale kwaliteiten, waarbij een normale welstandtoetsing wordt toegepast. Welstandniveau 4 betreft de welstandvrije gebieden. Deze gebieden kennen een zeer lage kwaliteit van de omgeving en elementen en zijn van zeer gering belang voor de uitstraling van het geheel. Of het betreft juist gebieden met een hoog zelfregulerend vermogen. Binnen deze gebieden geldt geen welstandstoetsing en is dus geen sturing mogelijk.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Landschap
4.1.1 Landschap
Landschap en cultuurhistorische elementen zijn de zichtbare effecten van menselijk gebruik van het abiotische milieu (dus beïnvloed door bodem, water en klimaat) in een bepaalde regio. Daardoor werden gronden in het verleden veelal gebruikt waarvoor ze van nature het meest geschikt waren (het teelt-volgt-aarde-principe). Door de technische voor- uitgang is deze natuurlijke invulling regelmatig verlaten, wat kan leiden tot een oneven- wichtig landschap. Dit vertaalt zich tevens in een verminderde (af)leesbaarheid van de samenhang tussen huidig grondgebruik en de oorspronkelijke markante karakteristieken van het landschap. Een nivellering van de kenmerkende landschappelijke kwaliteiten kan leiden tot een lagere waardering van het buitengebied bij bewoners en bezoekers. Herstel van de karakteristieken is in het kader van het nationaal ruimtelijk beleid (statustoewijzing nationaal landschap Zuid-Limburg) een relevante opgave binnen het bestemmingsplan buitengebied. De natuurlijke wijze van grondgebruik zou opnieuw een belangrijke bron van ideeën moeten zijn voor de (nieuwe) ontwikkelingen in het buitengebied. De gevolgen voor het landschap en de natuur zijn dan een stuk beperkter, omdat de bestaande situatie uitgangspunt is.
Het cultuurlandschap moet qua beeldkwaliteit en met het kwaliteitsmenu worden teruggebracht. Het nog aanwezige cultureel erfgoed moet worden beschermd. Oude topografische en kadastrale kaarten vormen de inspiratiebron voor herinrichting, waar het landschap nog aanknopingspunten biedt.
De omgevingskwaliteit wordt verbeterd door het terugdringen van de verstening middels het toepassen van de gemeentelijke structuurvisie en het LKM. Een nieuwe opzet van de bouwkavel (agrarisch bouwvlak) is alleen mogelijk via win-win situaties. Als bijzondere vorm van tegenprestatie kan gedacht worden aan compensatie in de POG. Bij reeds, in het vigerende plan, vergunde ruimte is verdergaande landschappelijke inpassing van de bouwkavel en ontkoppeling van de hemelwaterafvoer actueel.
Afhankelijk van de locatie is het terugbrengen van hoogstamboomgaarden in het landschap een opstap naar verder herstel van de oorspronkelijke karakteristiek van het voor- en achtererf. Dit kan ook gelden wanneer niet-agrariërs rond de kernen de gronden in gebruik hebben.
4.1.2 Landschapselementen
Binnen de gemeente Meerssen liggen diverse landschapselementen (onder andere vanuit de historie) die vragen om bescherming. Binnen het buitengebied kunnen verspreid kleinschalige landschapselementen voorkomen. Met een dubbelbestemming 'Waarde – Landschapselement' staat instandhouding en herstel van de in het buitengebied aanwezige kleinschalige landschapselementen en daarmee samenhangende landschappelijke en natuurlijke waarden voor. Voor deze dubbelbestemming worden de op plankaart opgenomen waardevolle landschapselementen uit het vigerende bestemmingsplan als uitgangspunt genomen.
Het behoud van de waardevolle landschapselementen is dus uitgangspunt. Onder strikte voorwaarden kan het in uitzonderlijke gevallen (bijvoorbeeld noodzakelijk geachte kavel- uitbreiding) nodig zijn landschapselementen te verwijderen. Dit kan slechts onder strikte voorwaarden en met compensatie van dit element op een andere, landschappelijk passende locatie. Als afwegingskader bij het bepalen waar landschapselementen bij voorkeur in geplaatst c.q. teruggeplaatst dienen te worden, dient historische kaartmateriaal als gegevensbron betrokken te worden.
4.2 Bodem
Voorafgaand aan het volgen van een ruimtelijke procedure dient te worden nagegaan of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van gronden en bouwwerken. Het belangrijkste uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreinigingen geen onaanvaardbare risico's opleveren voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet.
De gemeente Meerssen heeft een bodembeheersplan laten opstellen. Dit bodembeheersplan heeft tot doel hergebruik van schone en licht verontreinigde grond als bodem te reguleren conform het regime van de Vrijstellingsregeling grondverzet.
Het bodembeheersplan beschrijft de regels voor grondverzet binnen en tussen de onderscheiden bodemkwaliteitszones in de gemeente Meerssen. Verder beoogt het bodembeheersplan op milieuhygiënische verantwoorde wijze onderzoeksvrijstellingen te verlenen bij de beoordeling van aanvragen voor omgevingsvergunningen.
Bij nieuwe (bouw)ontwikkelingen/initiatieven dient bij afwijking of wijziging van de bestemming bekeken te worden of een bodemonderzoek noodzakelijk is. Het uitvoeren van bodemonderzoek is één van de opschortende voorwaarden die bij een afwijkingsbevoegdheid is opgenomen.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Er vindt tevens geen grondverzet plaats, direct voortvloeiend uit de vaststelling van het bestemmingsplan. Het aspect bodem vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Bodembeschermingsgebied
De kleinere kernen in de gemeente Meerssen liggen in het Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Op grond de Omgevingsverordening Limburg gelden er verbodsbepalingen die tot doel hebben om de kwaliteit van bodem en grondwater te beschermen, met name in de beekdalen, in bronnen en in graften of holle wegen. Het beschermingsgebied is als 'milieuzone – bodembeschermingsgebied' opgenomen op de verbeelding. Omdat bescherming is geregeld via de Omgevingsverordening heeft de aanduiding slechts een signalerende werking.
4.3 Cultuurhistorie En Archeologie
4.3.1 Cultuurhistorie
De gemeente Meerssen ligt van oudsher op een kruispunt van (water) wegen. Deze wegen zijn van wezenlijk belang geweest voor de verschillende dorpen en gehuchten die aan deze wegen zijn gevestigd. De Maas en de Geul zijn onlosmakelijk met Meerssen verbonden. Niet voor niets wordt Meerssen het Tweestromenland genoemd. Hoewel het water als de belangrijkste levensader gezien wordt voor het ontstaan van de verschillende nederzettingen dienen ook de landwegen in oogschouw genomen te worden. De Romeinse wegen die het grondgebied van de gemeente hebben doorkruist verbonden niet alleen het platteland met de stad maar verbonden ook de lössterrassen met het Maas- en Geuldal. Vandaar ook de benaming voor Meerssen als poort naar het Heuvelland. Kruispunt Meerssen, getuige
de palts, is dankzij de (water)wegen een belangrijk centrum in de oudheid geweest.
De Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW, zie afbeelding 4.1) geeft de cultuurhistorische en cultuurlandschappelijke gegevens weer, die archeologisch relevant zijn, omdat hier archeologische vindplaatsen in de buurt kunnen zijn of omdat zij zelf (potentiële) vindplaatsen zijn. Aangegeven zijn de locaties van de cultuurhistorische elementen van graften, onverharde of holle) wegen ouder dan of gelijktijdig met middeleeuwse verkaveling, sedert 1830 veranderd landschap, bos en heide rond 1832, sedert 1830 weinig of matig veranderd middeleeuws verkavelingspatroon. Aangegeven zijn ook de locaties van cultuurhistorische gebouwen zoals deze binnen de gemeentegrenzen voorkomen. Het betreffen watermolens, groeven, omgrachte huizen, kerken, kastelen of landgoederen, klooster.
Afbeelding 4.1: cultuurhistorische waardenkaart van Meerssen
Uit historisch-geografisch onderzoek blijkt dat een groot deel van het grondgebied van de gemeente Meerssen een sinds circa 1830 weinig veranderd verkavelingspatroon heeft. Dit is aangegeven op de Cultuurhistorische Waardenkaart van Meerssen. De grondslag van dit verkavelingspatroon is gelegd in de volle en late middeleeuwen. In deze periode maakte het vroegmiddeleeuwse landbouwsysteem waarbij de nederzettingen -althans zo wordt aangenomen- over een klein areaal aan cultuurgrond beschikten, plaats voor een grootschaliger systeem -althans op het plateau- waarbij de graanbouw door invoering van het drieslagstelsel werd geïntensiveerd. Het akkerland werd in drieën verdeeld, waarbij steeds één deel braak lag.
Het sinds de Romeinse tijd weer aanwezige bos werd na 1000 op het plateau met uitzondering van de steile hellingen gekapt en er ontstond een open landschap. Verkaveling in grote blokken duidde op grootgrondbezit. Verkaveling in brede stroken, die we vooral op het plateau zien, duidde op een systematische ontginning. Later zijn de kavels als gevolg van splitsing wegens erfdeling en het ontstaan van een klasse van keuterboeren kleiner geworden.
Ook de kloosters droegen hun steentje bij aan deze ontginningsgolf. Omdat ze over meer kapitaal en mankracht beschikten, konden ze dat systematischer en grootschaliger doen dan de individuele boeren. Voor het jaar 1000 was overal nog bos aanwezig, al was het door gebruik als bosweide op diverse plaatsen relatief open, en de natuur had de overhand. Na de grote ontginningen uit de periode 1000-1300 werd dat anders. Toen is de basis is gelegd voor het huidige landschap. De meeste huidige steden, dorpen en belangrijke wegen zijn destijds ontstaan. Ook het wegenpatroon, althans dat van de veldwegen, kan eeuwenoud zijn. Van een aanzienlijk deel van de veldwegen in de gemeente Meerssen wordt aangenomen dat zij tot de middeleeuwen terug gaan. Van enkele wordt zelfs een ontstaan in de Romeinse tijd vermoed. Wegtracé's kunnen eeuwenoud zijn en bepaalde paden of routes zijn al in de prehistorie ontstaan, eenvoudigweg omdat zij door het landschap bepaald worden. Deze oude wegen zijn nu vaker nog in het landschap herkenbaar als holle wegen. De meeste holle wegen ontstonden doordat men bestaande afwateringsgeulen gebruikte als toegangswegen naar de hoger gelegen landbouwgebieden en het plateau. Omgekeerd kwam het ook voor dat bestaande wegen gingen fungeren als waterafvoer. Doordat er geen vegetatie meer op de paden kon groeien, waren deze, vooral op een helling, gevoelig voor erosie waardoor ze hol uitsleten ten opzichte van hun directe omgeving. Echte wegenbouw met aanleg van verharding komt in omgeving buiten de steden alleen in de Romeinse tijd voor en daarna pas weer rond 1800. Ook in de Romeinse tijd waren niet alle wegen echte wegen. Alleen van de Via Belgica is zeker dat deze een bestrating had.
Een ander kenmerkend cultuurlandschappelijk fenomeen zijn de graften (houtwallen). Deze lopen evenwijdig aan de hoogtelijn en kunnen qua ouderdom terug gaan tot de ontginningsperiode. Om de hellingerosie tegen te gaan, werden tegen de dalhellingen en op perceelsgrenzen heggen aangeplant. Deze begroeide wallen fungeren als barricades tegen erosie. Na verloop van tijd ontstond ter plaatse van de heggen een terras met aan de dalzijde van de heg een steilrand; een zogenaamde graft. Aan de heuvelzijde van de heg bestaat de bodem uit colluvium, terwijl zich aan de dalzijde geërodeerde gronden bevinden. Omdat omlaag spoelende löss archeologische vondsten kan verplaatsen, fungeren de graften ook als ‘find traps’. Vaak zijn ze in het huidige landschap niet meer als zodanig herkenbaar, maar wel op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN).
Afbeelding 4.2: toegang tot de groeve Schenk (bron: google.nl/maps)
Een bescheiden deel van het cultureel erfgoed van de gemeente Meerssen wordt gevormd door de ondergrondse kalksteengroeven. In totaal gaat het om vijf groeven die zich (deels) binnen het grondgebied van de gemeente Meerssen bevinden. Het gaat daarbij om de volgende groeven: groeve Herkenberg, groeve Oly, Watergrot, groeve Ijzeren Kuilen en de groeve Schenk. Ondergrondse delfstofwinning heeft in Zuid-Limburg een lange geschiedenis, van prehistorie tot heden, die nauw verbonden is met de wijze waarop de hier wonende mensen gebruik maakten van de mogelijkheden die het landschap hen bood. De eerste ontginning had in open groeven plaats, de latere ondergronds. De kalksteengroeven zijn gemaakt om mergel te winnen, hetzij als losse kalk voor onder andere de landbouw, hetzij in de vorm van blokken kalksteen, voornamelijk als bouwmateriaal.
Veel groeven zijn op grond van hun gaafheid en conservering als waardevol cultuurhistorisch monument te beschouwen. Het cultuurlandschappelijke aspect is dat groeven het relict zijn van een menselijke ingreep in het landschap, vergelijkbaar met een graft, een molenbeek of een verkavelingspatroon. De overeenkomst met gebouwde monumenten is dat groeven in functionele zin als ondergrondse gebouwen gezien kunnen worden.
Binnen het bestemmingsplan zijn een aantal rijks- en gemeentelijke monumenten aanwezig, het betreft de volgende objecten:
Rijksmonumenten | ||
Bunde (rijksmonumenten) | ||
Objectnaam | Adres | Plaats |
Voormalige parochiekerk | Burchtstraat 2 | Bunde |
Hoeve Rustenburg | Geulstraat 47 t/m 51(oneven) | Bunde |
Heiligenberg laag herenhuis | Höfkestraat 15 | Bunde |
Voormalige boerderij | Höfkestraat 9-13 | Bunde |
Huize Overbunde | Kloosterweg 54 | Bunde |
Woning (voormalige pastorie) | Patronaatsstraat 1 | Bunde |
Heilig Hartbeeld | Patronaatstraat 8 (bij 1) | Bunde |
Neoclassistische inrijpoort | Patronaatstraat bij 4 | Bunde |
Geulle (rijksmonumenten) | ||
Objectnaam | Adres | Plaats |
Boogbrug over Julianakanaal | Brugweg (ongenummerd) | Geulle |
Waterput | Aan de Maas 11 | Geulle |
Pastorie | Kommelderweg 1 | Geulle |
Bouwhoeve voormalig kasteel | Geulderlei 1 | Geulle |
Pilaren | Geulderlei tegenover 1 | Geulle |
Voormalige boerderij, hoeve van baksteen | Hussenbergstraat 1 | Geulle |
Voormalige boerderij, herbouw 1904 en in 1978 gesplist in 2 woningen | Hussenbergstraat 4 en 4a | Geulle |
Voormalige boerderij | Kerkplein 2 | Geulle |
Woning | Kerkplein 5a | Geulle |
Voormalig gemeentehuis | Kerkplein 5a-5e | Geulle |
R.K. kerk | Kerkplein 6 | Geulle |
Kerkhofmuur (om kerk/kerkhof) | Kerkplein 6a | Geulle |
Voormalige boerderij | Kerkplein 8 | Geulle |
Voormalige boerderij | Kerkplein 9 | Geulle |
Voormalige kosterwoning | Kerkplein 10 | Geulle |
Waterput | Snijdersberg (bij 12) | Geulle |
Woning (naar ontwerp van Van der Mey) | Snijdersberg 10 | Geulle |
Bovenslag watermolen | Snijdersberg 31 | Geulle |
Voormalige boerderij | Westbroek 14 | Geulle |
Voormalige boerderij | Westbroek 59 | Geulle |
Meerssen (rijksmonumenten) | ||
Objectnaam | Adres | Plaats |
Bakstenen huis | Beekstraat 52 | Meerssen |
Woonhuis de trepkes | Beekstraat 62 | Meerssen |
Woonhuis de trepkes | Bunderstraat 2 | Meerssen |
Woning | Bunderstraat 32 | Meerssen |
Woning | Bunderstraat 83 | Meerssen |
St. Josef-kapel | Bunderstraat (ongenummerd bij 162) | Meerssen |
Hervormde Kerk | Gansbaan 7 | Meerssen |
Voormalige domineeswoning | Gansbaan 9 | Meerssen |
Woning | Houthemmerweg 74 | |
Overblijfselen Romeinse villa | Houthemerweg/Herkenberg | Meerssen |
Proosdijhoeve, voormalige woning met veestallen | Kerkstraat 8 | Meerssen |
Voormalige synagoge | Kuileneindestraat 22a | Meerssen |
Woning | Kuileneindestraat 6 | Meerssen |
R.K. Kerk | Markt (ongenummerd) | Meerssen |
Woning | Markt 1 | Meerssen |
Voormalig gemeentehuis | Markt 10 | Meerssen |
Grafkapel Petrus Regout | Markt 15 | Meerssen |
Kapelanie | Markt 21 | Meerssen |
Park en Gloriëtte | Markt 25 | Meerssen |
Voormalige schuur proosdijhoeve | Markt 27,29 | Meerssen |
Vredeskapel | Markt (ongenummerd) | Meerssen |
De Nieuwe Molen | Molenweg 5-7 | Meerssen |
Watermolen | Molenveldweg 12,14 | Meerssen |
Grafkapel Aubel (dekens van Meerssen) | Past N.Creftenstraat (ongenummerd tegenover 4) | Meerssen |
Grafkapel Brouwers | Past N.Creftenstraat (ongenummerd tegenover 4) | Meerssen |
Grafkapel Kleuters-Janssen | Past N.Creftenstraat (ongenummerd tegenover 4) | Meerssen |
Kleine boerderij | Raar 21 | Meerssen |
Huize Raar | Raar 37 en 37a | Meerssen |
Boerderij | Raar 40, 42 | Meerssen |
Woonhuis | Raar 47 | Meerssen |
Station met (voormalige stationswoning) | Stationsplein 1-3 | Meerssen |
Rest voormalige proosdij: U- vormige gracht, hekpijlers | Stationstraat (ongenummerd) | Meerssen |
Joodse begraafplaats | Tussen de Bruggen (ongenummerd) | Meerssen |
Poort der Geulvallei | Tussen de Bruggen 1 | Meerssen |
Woning bij hoeve Tribunaal | Tussen de Bruggen 2-4 | Meerssen |
Hoeve Tribunaal | Tussen de Bruggen 6 | Meerssen |
Villa Weert" (thans kantoor) | Weert 78 | Meerssen |
Weerterhof herenhoeve | Weert 85-89 | Meerssen |
Boerderij, Weert 93 | Weert 93 | Meerssen |
Rothem (rijksmonumenten) | ||
Objectnaam | Adres | Plaats |
R.K. Kerk v.h. H. Hart van Jezus | Kerkweg 52 | Rothem |
Voormalige kapelanie | Kerkweg 58 | Rothem |
Boerderijencomplex | Klinkenberg 1 | Rothem |
Hoeve | Klinkenberg 58, 60 | Rothem |
Ulestraten (rijksmonumenten) | ||
Objectnaam | Adres | Plaats |
Ulestraterhof linkergedeelte | Dorpstraat 19, 21 | Ulestraten |
Ulestraterhof rechterged. | Dorpstraat ong. | Ulestraten |
Bakstenen huis | Genzon 41 | Ulestraten |
Hoeve met binnenplaats | Genzon 42 | Ulestraten |
Bidkapel | Groenstraat (ongenummerd) | Ulestraten |
Woning met schuur | Groot Berghem 13 | Ulestraten |
Schuur | Groot Berghem bij 9 | Ulestraten |
Hoeve Oensel | Langs de Gewannen 75-77 | Ulestraten |
St. Catharinakerk | Sint Catharinastraat 1 | Ulestraten |
Voormalige smidse | Sint Catherinastraat 35 (bij) | Ulestraten |
Vakwerkwoning | Sint Catherinastraat 38 | Ulestraten |
Bakhuis annex druivenlas en muur | Vliek 1 | Ulestraten |
Badhuisje | Vliek 1 | Ulestraten |
Brug | Vliek 1 | Ulestraten |
Bruggetje | Vliek 1 | Ulestraten |
Drie trappen | Vliek 1 | Ulestraten |
Hoofgebouw | Vliek 1 | Ulestraten |
Moestuinmuren | Vliek 1 | Ulestraten |
Oostelijk bouwhuis | Vliek 1 | Ulestraten |
Pijlers hek en balustrade | Vliek 1 | Ulestraten |
Stenen tafel | Vliek 1 | Ulestraten |
Tiendschuur | Vliek 1 | Ulestraten |
Diverse trappen | Vliek 1 | Ulestraten |
Trap met keermuur | Vliek 1 | Ulestraten |
Gemeentelijke monumenten | ||
Bunde (gemeentelijke monumenten) | ||
Objectnaam | Adres | Plaats |
Woning | Boschweg 1 | Bunde |
Voormalig gemeentehuis | Burchtstraat 18/20 | Bunde |
Boerderij | Groeneweg 3 | Bunde |
Wegkruis | Groeneweg (bij 3) | Bunde |
Bidkapel | Groeneweg (bij 3) | Bunde |
Waterput | Kasennerweg (naast nr. 5) | Bunde |
Kapel | Kasennerweg (tegenover nr. 18) | Bunde |
Hoeve Ingenope | Klumpkestraat 6 | Bunde |
Bidkapel | Meerstraat (ongenummerd) | Bunde |
Kalverhof | Pasweg 1, 1a, 2, 3 en 4 | Bunde |
Hoeve Ingenope | Patronaatstraat 4 en 5 | Bunde |
Boerderij | Pletsstraat 38 | Bunde |
Kalverhof | Roggeveldstraat 2 | Bunde |
Woning | Vliegenstraat 72 | Bunde |
Geulle (gemeentelijke monument) | ||
Objectnaam | Adres | Plaats |
Boerderij | Heerenstraat 8 | Geulle |
Meerssen (gemeentelijke monumenten) | ||
Objectnaam | Adres | Plaats |
Voormalig gemeentehuis | Beekstraat 24 | Meerssen |
Woning | Beekstraat 25 | Meerssen |
Woning | Beekstraat 34 | Meerssen |
Woning / winkel | Beekstraat 37 | Meerssen |
Woning | Beekstraat 44 | Meerssen |
Woningen / winkels | Beekstraat 54 t/m 56 | Meerssen |
Woningen / winkels | Beekstraat 71 | Meerssen |
Woningen | Bunderstraat 126 en 128 | Meerssen |
Woningen | Bunderstraat 130 t/m152 (even) | Meerssen |
Woning | Bunderstraat 15 | Meerssen |
Woningen | Bunderstraat 160 t/m 190 (even) | Meerssen |
Woning | Bunderstraat 181 | Meerssen |
Gevelsteen | Bunderstraat 21 | Meerssen |
Woning | Bunderstraat 23 | Meerssen |
Gevelsteen | Bunderstraat 26 | Meerssen |
Woningen | Bunderstraat 61 t/m 67 (oneven) | Meerssen |
Woning | Gansbaan 2 | Meerssen |
Woningen / winkel | Gasthuisstraat 18 | Meerssen |
Woning / café | Gasthuisstraat 22 | Meerssen |
Woningen | Hoogveldweg 1 t/m 53 (oneven) | Meerssen |
De Boscoop | Houthemerweg 21 | Meerssen |
Woning | Houthemerweg 23 | Meerssen |
Brug over voetpad | Kerksteeg | Meerssen |
Woningen | Kruisstraat 1 en 3 | Meerssen |
Kruis | Kruisstraat bij nr. 1 | Meerssen |
Woning | Markt 3 | Meerssen |
Proostenkelder | Markt naast 21 | Meerssen |
Boerderij | Raar 10 | Meerssen |
Hoeve Rahr (gedeeltelijk) | Raar 41 | Meerssen |
Kapel | Raar 52 | Meerssen |
Woningen / winkels | Stationsstraat 1 | Meerssen |
Woning / winkel | Stationstraat 20 | Meerssen |
Woning | Stationstraat 3 | Meerssen |
Vakwerkhuis Hollanders | Stationstraat 41 | Meerssen |
Woning | Stationstraat 5 | Meerssen |
Woning / winkel | Stationstraat 7 | Meerssen |
Woningen / winkel | Steegstraat 7en 9 | Meerssen |
Hotel Gerberga | Volderstraat 31 | Meerssen |
Woning / café | Weert 41 | Meerssen |
Moorveld (gemeentelijke monument) | ||
Objectnaam | Adres | Plaats |
Boerderij | Schonen Steynweg 4, 5 en 6 | Moorveld |
Rothem (gemeentelijke monumenten) | ||
Objectnaam | Adres | Plaats |
Oliemolen | Geuldalweg 16 | Rothem |
Woning / horeca | Maastrichterweg 2 | Rothem |
Ulestraten (gemeentelijke monumenten) | ||
Objectnaam | Adres | Plaats |
Boerderij | Humcoven 1, 2 | Ulestraten |
Huize Zonneheuvel | Past. Van Eijsstraat 1 | Ulestraten |
Voormalig gemeentehuis | St Catharinastraat 18 | Ulestraten |
Woning | St Catharinastraat 79 | Ulestraten |
Aangezien het bestemmingsplan nieuwe ontwikkeling, waaronder mede begrepen het oprichten van gebouwen, niet mogelijk maakt, komen de genoemde monumentale en cultuurhistorische waarden niet in het geding. Ten behoeve van het behoud van cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren wordt gestreefd naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden door het tegengaan van versnippering van historische patronen, het zo mogelijk verwijderen van incidentele objecten zonder enig verband met de oorspronkelijke situatie en het voorkomen van het toevoegen van nieuwe elementen, anders dan bedoeld ter reconstructie van de oorspronkelijke situatie.
Monumentale gebouwen betreffen gebouwen die voor wat betreft kapvorm, hoogtematen en gevel- en raamindeling beeldbepalend zijn. Voorop staat de instandhouding van de monumentale gebouwen en bouwwerken, zoals dit is vastgelegd in de aanwijzing tot Rijks- of gemeentelijk monument.
Op de beschermde rijksmonumenten, aangewezen ingevolge artikel 3 van de Monumentenwet 1988, is het bepaalde uit de Monumentenwet en Wabo (artikel 2.1 lid 1 onder f) van toepassing (straks opgenomen in de Omgevingswet). Op gemeentelijke monumenten is de gemeentelijke monumentenverordening van toepassing. De bepalingen in de welstandsnota gelden bij aanpassingen en verbouwingen als uitgangspunt. Daarnaast dient bij monumenten advies ingewonnen te worden bij Monumentenzorg en/of een deskundige.
De monumenten hebben de aanduiding 'karakteristiek' gekregen op de verbeelding.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Het plan betreft een consoliderend plan, er vinden geen verstoringen plaats ten aanzien van de bestaande cultuurhistorische objecten/elementen. Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderhavig bestemmingsplan.
4.3.2 Archeologie
In bepaalde gebieden kunnen archeologische resten in de bodem worden aangetroffen. Ten behoeve van het behoud van deze waardevolle elementen en structuren wordt gestreefd naar het voor de toekomst behouden en beschermen van de archeologische waarden in de grond (in situ). Alleen wanneer behoud in de bodem niet mogelijk is, is opgraven een optie. De gemeente Meerssen beschikt over archeologisch beleid. Op basis hiervan wordt bepaald of voor een nieuwe ontwikkeling archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Met dit onderzoek wordt dan bepaald of in een gebied de archeologische resten aanwezig zijn die beschermd moeten worden.
Afbeelding 4.3: archeologische beleidskaart van Meerssen (oud en nieuw)
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Er vindt dan ook geen bodemverstoring plaats die enig effect kan hebben op de archeologie binnen de gemeente Meerssen. In het voorliggende bestemmingsplan is het vigerende beleid ten aanzien van archeologie verankerd door middel van de een archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Gronden met deze dubbelbestemming zijn mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor beschermde archeologische monumenten. Bouwen dan wel aanleggen in dergelijke gronden is niet zonder meer mogelijk.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor onderhavig bestemmingsplan.
4.4 Water
4.4.1 Watertoets
Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante plannen en besluiten. De watertoets is in het leven geroepen omdat met name het waterbeleid een wezenlijk andere oriëntatie heeft gekregen: van reageren naar anticiperen. Water heeft een aantal specifieke kwantitatieve en kwalitatieve eigenschappen waar de ruimtelijke ordening rekening mee moet houden. Een watertoets maakt de voor de waterhuishouding van belang zijnde invloeden van de herontwikkeling van het projectgebied inzichtelijk. Tevens geeft de watertoets oplossingsrichtingen aan waarmee mogelijke optredende negatieve invloeden beperkt of ongedaan gemaakt kunnen worden.
4.4.2 Waterbeheerplan
Het besluitgebied valt onder het Waterbeheerplan 2016-2021 en onder het beheerplan Waterkeringen 2017-2022 Waterschap Limburg. Het Waterbeheerplan is het centrale beleidsplan van het waterschap. Het bevat de beleidsvoornemens voor de komende planperiode. Het is een plan op hoofdlijnen dat voortvloeit vanuit de vele beleidskaders die Europa, het Rijk en de provincie Limburg stellen. Het bevat de doelstellingen van de watersystemen en waterketen in Limburg.
Om de beleidstaken uit te voeren beschikt het waterschap over verschillende instrumenten. De belangrijkste hiervan zijn de Keur met bijbehorende legger.
4.4.3 Keur van het Waterschap Limburg
Het waterschap is verantwoordelijk voor de waterhuishoudkundige verzorging (waterkwaliteit en kwantiteit) binnen het plangebied. Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de Keur van het Waterschap Limburg van toepassing.
Het waterschap kent naast zijn beleid de Keur als regelgeving (en de bijbehorende legger als kaart), De Keur is een waterschapsverordening die gedoogplichten, gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De keur omvat regels die gelden voor toestanden en handelingen op en vlakbij watergangen (beken en regenwaterbuffers), waterkeringen (kaden en dijken) en kunstwerken zoals duikers. De regels geven duidelijkheid over wat wel en wat niet mag voor mensen die langs het water, wonen of die in, op of aan het water, een waterkering of een waterstaatswerk een activiteit willen uitvoeren. De Keur stelt alleen regels voor oppervlaktewateren die niet behoren tot de wateren waarvoor het rijk verantwoordelijk is, bijvoorbeeld de Maas en het Julianakanaal. De Keur bevat de ligging en maatvoering van waterstaatkundige werken en waterpartijen, alsmede de onderhoud- en beschermingszones.
Afbeelding 4.4: watergangen in de gemeente Meerssen (bron: legger Waterschap Limburg)
De breedte van de beschermingszones rond de primaire hoofdwatergangen varieert, afhankelijk van de situatie rond de watergang of de regenwaterbuffer. De beschermingszones zijn in de verbeelding en regels opgenomen binnen de bestemming 'Waterstaat - Waterlopen'. Binnen deze zone mogen enkel bouwwerken van geringe omvang, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de watergang worden gebouwd. De beschermingszone heeft behalve voor het handhaven van de bereikbaarheid als 'nevenfunctie' om eventuele toekomstige herinrichtingen of verbeteringen (capaciteitsvergroting) mogelijk te houden.
4.4.4 Waterhuishoudkundige situatie (bestaand en toekomstig)
De binnen het plangebied aanwezige primaire watergangen (de Geul) en overige watergangen worden als 'Water' bestemd. De bij de aanwezige primaire watergangen beschermingszone is overeenkomstig de legger van het waterschap opgenomen als 'Waterstaat - Waterlopen'.
4.4.5 Wateradvies
Dit bestemmingsplan zal worden voorgelegd aan het waterschap Limburg, waarna eventuele reacties van het waterschap in het plan worden verwerkt.
4.4.6 Grondwaterbeschermingsgebied en waterwingebied
Binnen het grondgebied van Meerssen liggen het freatisch grondwater- beschermingsgebied Ijzeren Kuilen en de niet-freatisch grondwaterbeschermingsgebieden Geulle en Waterval. Binnen de grondwaterbeschermingsgebieden is tevens een waterwingebied gelegen.
In de waterwingebieden wordt voor de drinkwatervoorziening grondwater gewonnen. Aantasting van de milieukwaliteit ten gunste van economische functies, bedrijfsactiviteiten met een hoog risico voor de drinkwaterwinning, nieuwe woon- en bedrijfsbebouwing (inclusief uitbreiding) en nieuwe (spoor- en water-)wegen zijn niet toegestaan. Het waterwingebied is geregeld in de Omgevingsverordening Limburg.
Afbeelding 4.5: waterwinningsbeschermingsgebieden in Meerssen en directe omgeving (bron: viewer provincie Limburg)
De grondwaterbeschermingsgebieden moeten garanderen dat het grondwater een zodanige kwaliteit behoudt (of krijgt) dat het geschikt is voor de drinkwatervoorziening. De grondwaterbeschermings- gebieden zijn van een zodanige omvang dat de waterwinputten minimaal 25 jaar zijn beschermd tegen een mogelijke verontreiniging. Het grondwaterbeschermingsgebied is eveneens in de Omgevingsverordening Limburg geregeld. Hierin zijn specifieke regels opgenomen voor de (nieuw)vestiging of uitbreiding van diverse soorten inrichtingen of constructies en voor het (verbod op het) gebruik of vervoer van diverse (schadelijke) stoffen.
Afbeelding 4.6: grondwaterbeschermingsgebieden in Meerssen en directe omgeving (bron: viewer provincie Limburg)
In dit bestemmingsplan zijn het waterwingebieden- en grondwaterbeschermingsgebieden door middel van een aanduiding op de verbeelding met een verwijzing naar de regels vastgelegd.
Beoordeling
In het voorliggende bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het plan voorziet uitsluitend in het samenvoegen van alle vigerende bestemmingsplanen tot één consoliderend bestemmingsplan. Het plan heeft dan ook geen gevolgen voor de waterhuishouding binnen de gemeente Meerssen.
4.5 Natuur & Flora En Fauna
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming (Wnb) bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wnb voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
4.5.1 Gebiedsbescherming
Ten aanzien van flora en fauna dient in eerste instantie rekening gehouden te worden met gebiedsbescherming. Deze bescherming geschiedt op basis van de oorspronkelijke Natuurbeschermingswet 1998. Sinds 2005 zijn hierin ook alle Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden opgenomen als Natura 2000-gebieden.
Het hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" heeft betrekking op de Natura 2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. In Nederland zijn ruim 160 Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhouding)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Handelingen of activiteiten binnen en buiten beschermde natuurgebieden die schadelijk kunnen zijn voor de doelstellingen van het gebied zijn verboden, tenzij door het bevoegd gezag hier vergunning voor is verleend. Hierbij wordt het ‘Nee, tenzij’ principe gebruikt. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn opgenomen in Natura 2000-beheerplannen.
Voor de Natura 2000-gebieden zijn vanuit het Rijk instandhoudingsdoelstellingen opgenomen voor:
- de leefgebieden van vogels;
- de natuurlijke habitats of habitats van soorten.
- De provincie dient voor deze Natura 2000-gebieden een Natuurbeheerplan op te stellen. De provincie Limburg heeft dit gedaan in het Natuurbeheerplan Limburg. Dit plan beschrijft de beleidsdoelen en de subsidiemogelijkheden voor ontwikkeling en beheer van natuurgebieden, agrarische natuur en landschapselementen in de provincie. Daarnaast staan in het beheerplan maatregelen die ervoor moeten zorgen dat de instandhoudingsdoelstellingen worden bereikt.
Het Natura 2000-gebied 'Bunder- en Elslooërbos' (190 ha) ligt deels binnen de gemeente Meerssen. Tevens ligt het Natura 2000-gebied 'Geuldal' (2.724 ha) op een kleine afstand van de kern Meerssen.
Als door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Afbeelding 4.5: Natura 2000-gebieden gesitueerd binnen en in de nabijheid van de gemeente Meerssen (bron: viewer provincie Limburg)
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Natuurnetwerk Nederland (voorheen ecologische hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden. Het netwerk laat natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk Nederland bestaat uit:
- bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken;
- gebieden waar nieuwe natuur wordt aangelegd;
- landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;
- grotere wateren: meren, rivieren, de kustlijn van de Noordzee en de Waddenzee;
- alle Natura 2000-gebieden;
- De verantwoordelijkheid van het natuurnetwerk ligt bij de provincies. Het Natuurnetwerk Nederland moet uiteindelijk samen met de natuurgebieden in andere Europese landen het aaneengesloten pan-Europese Ecologische Netwerk (Peen) vormen.
Het Nationaal Natuurnetwerk van het Rijk (geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ 1990) is op provinciaal niveau vastgelegd. In Limburg worden de goud- en zilvergroene natuurzone en de bronsgroene landschapszone gehanteerd. Deze zijn ruimtelijk vastgelegd in de Omgevingsverordening Limburg.
De goudgroene natuurzone vormt het Limburgse deel van het Nationaal Natuurnetwerk en hierbinnen streeft de provincie naar behoud en beheer van de reeds aanwezige natuur en de ontwikkeling van nieuwe natuur. Binnen de zilvergroene natuurzone staat het benutten van kansen voor natuur en landschap centraal, maar deze zone maakt geen deel uit van het Nationaal Natuurnetwerk. De functionaliteit en effectiviteit van de goudgroene natuurzone worden wel ondersteund. De bronsgroene natuurzone omvat de landschappelijk waardevolle elementen rondom bestaande natuurgebieden. De zilvergroene natuurzones en bronsgroene landschapszones maken wel deel uit van het Provinciaal Natuurnetwerk.
Initiatiefnemers van ingrepen binnen of in de directe nabijheid van het Natuurnetwerk Nederland dienen in Limburg de effecten van de ingreep op de wezenlijke waarden en kenmerken van het Natuurnetwerk te onderzoeken.
De gemeente Meerssen maakt gedeeltelijk onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Gedeelten van de EHS maken onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of een Habitat- of Vogelrichtlijngebied. Standaard geldt voor het gehele gebied de algemene zorgplicht zoals die in de Wet natuurbescherming centraal staat. Bovendien moeten de handelingen in logisch verband staan met het plan en geen doel op zich vormen. Binnen de gemeente liggen een aantal gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (EHS), zie de onderstaande afbeelding.
Afbeelding 4.6: situering Natuurnetwerk Nederland in de nabijheid van de project locatie (bron: planviewer provincie Limburg)
4.5.2 Soortenbescherming
Naast gebiedsbescherming is de soortenbescherming van belang. De soortbeschermingsregeling uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn is geïmplementeerd in de Wnb, voorheen de Flora- en faunawet. In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met soortbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het besluitgebied. In ruimtelijke plannen mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing zal worden verleend.
Soortenbescherming
Het hoofdstuk "Soorten" heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden boven op de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen.
Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
- vogels met een jaarrond beschermde nestplaats;
- overige inheemse broedvogels;
- soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn;
- nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling;
- nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Beoordeling flora en fauna
Door voorafgaand aan een (bouw)project of ruimtelijke ontwikkeling rekening te houden met het eventueel voorkomen van beschermde en/of zeldzame planten- en diersoorten kan effectief worden omgegaan met de aanwezigheid van een beschermde soort.
In onderhavige bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het plan voorziet uitsluitend in het samenvoegen van alle vigerende bestemmingsplanen tot één consoliderend bestemmingsplan. Het plan leidt dan ook niet tot het verstoren of beschadigen van beschermde plant- en/of diersoorten.
4.6 Infrastructuur En Verkeer
4.6.1 Bebouwingsvrije zone Rijkswegen
Door Rijkswaterstaat wordt een rooilijnenbeleid gehanteerd langs rijkswegen. Dit beleid houdt in dat een zone van 0-50 meter uit de as van de buitenste rijbaan van de weg (rijksweg A2 en A79) bebouwingsvrij dient te blijven en dat in een zone van 50-100 meter de toestemming van Rijkswaterstaat nodig is. Hierbij dienen op- en afritten zoals in de situatie Meerssen meegenomen te worden.
4.6.2 Bebouwingsvrije zone spoorwegenwet
Ten behoeve van een veilige afwikkeling van de railverkeerstroom op de spoorlijn die dwars door het plangebied loopt, moet conform de Spoorwegenwet (artikelen 19 t/m 21) langs spoorwegen een bebouwingsvrije afstand worden aangehouden van 8 meter. Ten behoeve van een veilige afwikkeling van de railverkeerstroom op de spoorlijn die dwars door het plangebied loopt, moet conform de Spoorwegenwet (artikelen 19 t/m 21) langs spoorwegen een bebouwingsvrije afstand worden aangehouden van 8 meter.
4.6.3 Bebouwingsvrije zone Julianakanaal
In het westen van het plangebied is het Julianakanaal gelegen. Parallel aan het kanaal hanteert Rijkswaterstaat een 30 meter bebouwingsvrije zone, de zogenaamde rooilijn. Deze rooilijn wordt onder andere gehanteerd om mogelijke toekomstige reconstructies en/of uitbreidingen aan het kanaal niet onmogelijk te maken. Ook dient deze zone ten behoeve van beheer en onderhoud en om een optimale nautische omgeving te creëren.
Het rooilijnenbeleid van Rijkswaterstaat en het spoor is op de verbeelding weergegeven.
4.6.4 Luchthaven Maastricht-Aachen Airport
Op grond van de Omzettingsregeling luchthaven Maastricht en het aantal vliegbewegingen dat op grond van die Omzettingsregeling is toegestaan, gelden de volgende zones:
- geluidzones in de vorm van Ke- en Bkl-contouren;
- interimbeleid voor externe veiligheid;
- zones die verband houden met vliegveiligheid (invliegfunnel);
- zones die verband houden met CNS-apparatuur.
Geluidzones (Ke- en Bkl-contouren)
Over het plangebied vallen verschillende contouren die verband houden met het aspect geluid. Het betreft Ke-contouren (gebaseerd op het voorheen geldende Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart) en Bkl-contouren (gebaseerd op het voorheen geldende Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart). De Ke- en Bkl-contouren liggen over delen van Ulestraten en Schietecoven. Voor gronden die zijn gelegen buiten de 35 Ke-contour gelden voor het bouwen van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige gebouwen geen restricties vanuit het oogpunt van luchtverkeerslawaai. Voor te ontwikkelen woningbouw en andere geluidgevoelige bestemmingen tussen de 35 Ke- en 40 Ke-contour moet aan bepaalde voorwaarden worden voldaan. Zo moet er sprake zijn van het opvullen van open plekken tussen bestaande, te handhaven bebouwing, dan wel van vervangende nieuw-bouw in bestaande bebouwing -niet zijnde woningen- of er moet aannemelijk worden gemaakt dat de geluidbelasting binnen redelijke termijn zal afnemen tot 35 Ke. Het is ook mogelijk om tussen de 40 en 45 Ke-contour geluidgevoelige bebouwing te realiseren, mits dit noodzakelijk is gelet op grond- of bedrijfsgebondenheid en met inachtneming van de geldende isolatie-eisen op basis van de Ke-regels. Op de gronden binnen de 45 Ke-contour is nieuwbouw van woningen en andere geluidgevoelige bebouwing niet toegestaan. Voor bestaande vergunde woningen is 40 Ke de maximaal toelaatbare geluidsbelasting.
Indien echter de geluidswering van de uitwendige scheidingsconstructie van geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in de Regeling geluidwerende voorzieningen voldoet aan de in deze regeling opgenomen eisen, dan wel van rijkswege of anderszins geluidwerende voorzieningen zijn getroffen ter voldoening aan de eisen uit bovenvermelde regeling, is 55 Ke de maximaal toelaatbare geluidbelasting van een bestaande woning. Naast de Ke-geluidszone geldt voor de luchthaven ook een 47 Bkl-geluidszone. Binnen de 47 Bkl-geluidszone mogen geen nieuwe woningen worden opgericht.
De Ke-geluidzone en de Bkl-geluidzone zijn op de verbeelding en in de regels van dit plan opgenomen en zijn, met de bijbehorende regeling, opgenomen als 'geluidzone – grote luchtvaart' en 'geluidzone – kleine luchtvaart'.
Zie tevens hetgeen beschreven is in paragraaf 4.8.3.4.
Invliegfunnel
De invliegfunnel is een obstakelvrij start- en landingsvlak waarbinnen hoogtebeperkingen gelden voor bebouwing. De invliegfunnel bestaat uit een bebouwingsvrije zone en diverse oplopende vlakken. Voor dit plan zijn met name de vlakken aan weerszijden van de start- en landingsbaan (de zogenaamde transitional surfaces) van belang, omdat gronden in dit plan binnen dit vlak vallen. De invliegfunnel bestaat uit een bebouwingsvrije zone van 150 meter aan weerszijden van de start- en landingsbaan en een oplopend vlak in het gebied tussen de 150 en 465 meter. De bouwhoogte -gemeten ten opzichte van het maaiveldniveau van de start- en landingsbaan- loopt in dit vlak op in de verhouding 1:7 (voor elke 70 meter afstand mag 10 meter hoger worden gebouwd). Op 150 meter afstand van het hart van de start- en landingsbaan mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan de maaiveldhoogte van de start- en landingsbaan, op 465 meter afstand niet meer dan de maaiveldhoogte van de start- en landingsbaan + 45 meter. Omdat de start- en landingsbaan op Maastricht-Aachen Airport niet vlak ligt, is de toelaatbare bouwhoogte in de invliegfunnel variabel: die wordt namelijk gerelateerd aan de hoogte van de start- en landingsbaan ter hoogte van de locatie waar een bouwwerk wordt gerealiseerd.
Omdat de invliegfunnel beperkingen oplegt aan de hoogte van bebouwing in delen van het plangebied, is hiervoor een aanduiding 'luchtvaartverkeerzone – invliegfunnel' opgenomen op de verbeelding. In de regels is een formule opgenomen die dient te worden gehanteerd om de maximaal toelaatbare bouwhoogte van een gebouw of ander bouwwerk te bepalen. De variabelen zijn de afstand van het bouwwerk tot aan het hart van de start- en landingsbaan en de maaiveldhoogte van de start- en landingsbaan ter hoogte van het beoogde bouwwerk. De formule luidt als volgt:
(afstand tot startbaan - 150m) bouwhoogte (m+NAP) = referentiehoogte (m+NAP) + 7
waarin:
referentiehoogte = Referentiehoogte van de start- en landingsbaan (in m+NAP) zoals opgenomen in de bijlage bij de regels, gemeten haaks ten opzichte van de start- en landingsbaan. Indien bebouwing verder noordelijk of zuidelijk ligt dan de threshold, geldt als re-ferentiehoogte de hoogte van de threshold.
afstand tot startbaan = Afstand tot het hart van de start- en landingsbaan, gemeten haaks ten opzichte van de start- en landingsbaan. Indien bebouwing verder noordelijk ligt dan de threshold, wordt de afstand gemeten ten opzichte van het verlengde van het hart van de start- en landingsbaan.
Toetsingsvlakken Luchtverkeersleiding Nederland (CNS apparatuur)
Als gevolg van haar wettelijke taken beheert Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) technische installaties en systemen ten behoeve van de luchtverkeersbeveiliging. Een belangrijk deel hiervan betreft de apparatuur voor Communicatie-, Navigatie- en Surveillance infrastructuur (CNS). CNS apparatuur wordt gebruikt om het radiocontact tussen de verkeersleiding en de piloten te onderhouden, navigatie in het naderingsgebied en en-route mogelijk te maken en de plaatsbepaling van vliegtuigen zeker te stellen. De technische installaties en systemen staan met name op en in de omgeving van luchthavens. LVNL is verplicht haar taken te verrichten overeenkomstig het bepaalde in de voor Nederland verbindende verdragen, waaronder het Verdrag van Chicago. Op basis van het Verdrag van Chicago, dat Nederland heeft geratificeerd, is de International Civil Aviation Organization (ICAO) opgericht. ICAO vaardigt internationale burgerluchtvaartcriteria uit die de Nederlandse Staat dient te implementeren. LVNL dient aldus te handelen conform ICAO.
Alle CNS apparatuur maakt gebruik van radiogolven die uitgezonden en/of ontvangen worden door antennesystemen. Objecten, zowel vast (gebouwen, windmolens etcetera) als mobiel (bouwkra-nen, heistellingen etcetera), vormen in potentie een bedreiging voor de goede werking van de apparatuur omdat ze de uitgezonden radiosignalen kunnen verstoren. Verstoring van de apparatuur maakt de CNS apparatuur minder betrouwbaar of zelfs geheel onbruikbaar, waardoor de veiligheid van het luchtverkeer direct kan worden beïnvloed. Het is daarom in het belang van de luchtvaart-veiligheid om de systemen tegen verstorende objecten te beschermen. De CNS systemen kennen elk een eigen driedimensionaal toetsingsvlak ter bescherming. De afmetingen van de toetsingsvlakken zijn berekend op basis van internationale burgerluchtvaartcriteria. Objecten die het toetsingsvlak doorsnijden kunnen verstoring van de apparatuur opleveren. LVNL beoordeelt bij ieder initiatief of de uitvoering van voorgenomen (bouw)plannen die hoger zijn dan toegestaan op basis van de obstakelvlakken, van invloed is op de correcte werking van CNS apparatuur. LVNL toetst onder meer op vorm, situering en materiaalgebruik.
Rond Maastricht Aachen Airport ligt een groot aantal verschillende toetsingsvlakken vanwege CNS apparatuur. De toetsingsvlakken zijn opgebouwd uit horizontale en oplopende vlakken van verschillende vorm en grootte, met ieder een eigen hoogtebeperking. Het betreft onder meer toetsingsvlakken voor het Instrument Landing System (ILS), het ontvangststation, de zendstations A en B, het noodontvangststation, het noodzendstation en de VHF Directional Finder (VDF). De CNS-apparatuur bevindt zich op diverse locaties op en rond de luchthaven, waardoor de toetsingsvlakken over vrijwel het gehele plangebied liggen. De beperkingen die voortvloeien uit de aanwezigheid van CNS-apparatuur zijn deels neergelegd in de Regeling 'veilig gebruik luchthavens en andere terreinen' (voor ontwikkelingen binnen het luchthavengebied) en hebben daarnaast externe werking (voor ontwikkelingen buiten het luchthavengebied).
Beperkingen binnen het luchtvaartgebied
De (ruimtelijke) beperkingen die gelden binnen het luchtvaartgebied worden op grond van titel 8a.1 van de Wet luchtvaart gereguleerd via een veiligheidscertificaat en/of via het bepaalde in de Regeling 'veilig gebruik luchthavens en andere terreinen'. In artikel 12 van de regeling is bepaald dat de exploitant van de luchthaven ervoor zorgdraagt dat de aanleg, inrichting, uitrusting en het gebruik van de luchthaven niet leiden tot:
- a. verstoring van de goede werking van de ten behoeve van de luchthaven aanwezige communi-catie-, navigatie- en radarapparatuur;
- b. zog-turbulenties of wervelstraten die de veiligheid van het vliegverkeer verstoren;
- c. een belemmering van het zicht van de luchtverkeersleiding vanuit de verkeerstoren.
Op basis van deze regeling (of een afgegeven veiligheidscertificaat) wordt bij (bouw)plannen binnen het luchtvaartgebied door de exploitant advies gevraagd aan LVNL over de correcte werking van de aanwezige CNS-apparatuur en de relatie met overige veiligheidszones voor het vliegverkeer. LVNL toetst daarbij onder meer aan de obstakelvlakken van de CNS-apparatuur.
Maastricht-Aachen Airport zelf beschikt over een geldig veiligheidscertificaat, dat de luchthaven in staat stelt om het verkeer af te wikkelen overeenkomstig de Omzettingsregeling. Omdat via het veiligheidscertificaat is gegarandeerd dat binnen het luchtvaartgebied voor ieder voornemen afstemming met LVNL plaatsvindt, is het opnemen van beperkende regelingen niet noodzakelijk voor de gronden binnen het luchtvaartgebied.
De bestemmingen die gelden voor een aantal percelen ter weerszijden van luchthaventerrein Maastricht-Aachen Airport zijn de beperkingengebieden vanwege de CNS apparatuur vertaald in gebiedsaanduidingen met bouwregels. Voor deze gronden zijn de volgende gebiedsaanduidingen opgenomen voor deze gronden:
- luchtvaartverkeerzone – ILS;
- luchtvaartverkeerzone – noodontvangers Beek;
- luchtvaartverkeerzone – noodzenders Beek Toren;
- luchtvaartverkeerzone – ontvangstation Beek;
- luchtvaartverkeerzone – VDF;
- luchtvaartverkeerzone – zendstation Beek.
Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en staat slechts bouwwerken met een beperkte bouwhoogte toe. De toegelaten bouwhoogte voor nieuwe bebouwing is nergens hoger dan de toetsingsvlakken van de CNS-apparatuur, zodat de werking van deze apparatuur niet kan worden verstoord.
Toetsingsvlakken
Eurocontrol verzorgt het radiocontact met vliegtuigen die boven ongeveer 7,5 kilometer hoogte vliegen boven de Benelux en een groot gedeelte van Duitsland. De antennes staan op twee opstelpunten op het terrein van Eurocontrol, dat ten noordoosten van de luchthaven ligt. De antennes van één van de opstelpunten zijn continu in gebruik, de antennes op het andere opstelpunt worden gebruikt als één of meer antennes op het eerste opstelpunt (tijdelijk) niet in gebruik zijn, bijvoorbeeld in het geval van onderhoud of een calamiteit. Beide opstelpunten hebben cirkels waarbinnen hoogtebeperkingen gelden: binnen een straal van 200 meter mag niet hoger worden gebouwd dan het laagste punt van de antennes en in het gebied tussen de 200 meter en de 1.000 meter mag niet hoger worden gebouwd dan het laagste punt van de antennes vermeerderd met 2 meter. Het laagste punt van de antennes ligt op 136 m+NAP. Dit betekent dat binnen 200 meter van de antenne-opstelplaatsen niet hoger mag worden gebouwd dan 136 m+NAP en in het gebied tussen de 200 en 1.000 meter niet hoger dan 138 m+NAP.
Het bestemmingsplan maakt (nieuwe) bebouwing mogelijk die mogelijk hoger is dan de toetsingsvlakken van Eurocontrol. Omdat bebouwing de toetsingsvlakken van Eurocontrol kan doorsnijden, is op de gronden die gelegen binnen het plangebied de volgende gebiedsaanduiding opgenomen 'luchtvaartverkeerzone – Eurocontrol' met een maximale bebouwingshoogte van 136 meter.
4.6.5 Verkeerstructuur
Binnen de gemeente Meerssen geldt een beleidsplan verkeer en vervoer. Met het oog op een duurzaam veilig wegennet is vastgesteld wat de functie van elke weg is. Daarbij dient in de toekomst het feitelijk gebruik en de vormgeving van de infrastructuur af te worden gestemd op de functie die de weg heeft gekregen, waarbij er een duidelijke regionale afstemming dient plaats te vinden.
De wegenstructuur binnen de gemeente is opgedeeld in 3 typen wegen met een daarbij behorend functieprofiel, te weten:
- stroomwegen;
- gebiedsontsluitingswegen;
- erftoegangswegen.
Afbeelding 4.7: categorisering wegen (bron ; beleidsplan verkeer en vervoer)
Het bestemmingsplan voorziet uitsluitend in het samenvoegen van alle vigerende bestemmingsplanen tot één consoliderend bestemmingsplan. Alle relevante wegen in het plangebied hebben de bestemming 'Verkeer' gekregen in onderhavig plan.
4.7 Defensie
De gemeente Meerssen valt niet binnen een defensiezone.
4.8 Milieuaspecten
Milieu is een aspect dat in belangrijke mate bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving (wonen, werken, recreëren en natuur). Dit is in relatie tot het toekennen van functies aan een gebied van belang. Door een goede ordening van verschillende functies en voldoende ruimtelijke scheiding tussen functies met verschillende kwaliteiten wordt een belangrijk basisniveau voor een goed en geordend leefklimaat gegeven. In deze paragraaf wordt de feitelijke milieusituatie van het plangebied vanuit twee verschillende invalshoeken toegelicht. Enerzijds gaat het om het garanderen van voldoende ruimtelijke scheiding tussen woonomgeving en bedrijvigheid, door het beperken van de zwaarte van bedrijven ten aanzien van mogelijke milieu emissies (zonering). Anderzijds gaat het om garanties die een aantasting van de leefomgeving op het vlak van de milieuthema's lucht, geluid, externe veiligheid en bodem beperken c.q. voorkomen. In verband met de beoordeling deze milieuthema's in relatie tot het plangebied heeft een toetsing van de feitelijke situatie aan de van toepassing zijnde wet- en regelgeving plaatsgevonden.
4.8.1 Leefomgeving en bedrijvigheid
Voor behoud en verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving is een juiste afstemming tussen bedrijvigheid en wonen noodzakelijk (milieuzonering). Milieuzonering houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Voor deze afstemming wordt gebruik gemaakt van de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009, waarin een lijst is opgenomen van nagenoeg alle bedrijfstypen en hun milieukenmerken. Daarin worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieu emissies. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand.
Bedrijven en milieuzonering
In de VNG-brochure is een indeling van bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten opgenomen. De bedrijfsactiviteiten zijn daarbij ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieu emissies. Op grond van deze lijst kan bepaald worden waar rekening mee moet worden gehouden bij een ruimtelijke invulling van het toekomstig woongebied. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijven Indeling (SBI-codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productie- processen en voorzieningen;
- de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
- de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.
- categorie 1: grootste afstand 10 meter;
- categorie 2: grootste afstand 30 meter;
- categorie 3.1: grootste afstand 50 meter;
- categorie 3.2: grootste afstand 100 meter;
- categorie 4.1: grootste afstand 200 meter;
- categorie 4.2: grootste afstand 300 meter;
- categorie 5.1: grootste afstand 500 meter;
- categorie 5.2: grootste afstand 700 meter;
- categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter;
- categorie 6: grootste afstand 1.500 meter.
Staat van bedrijfsactiviteiten
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG-brochure. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
- de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
- de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.
De in dit bestemmingsplan bestaande en mogelijk toelaatbare (vergelijkbare) bedrijven en instellingen zijn in een Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen in een bijlage bij de regels, waarbij per inrichting de bijbehorende milieucategorie is aangegeven. Het betreft met name inrichtingen in de categorie 1 en 2, welke goed inpasbaar zijn in een woonomgeving en zeker in gemengde gebieden, zoals ter hoogte van de historische linten. Toevoeging van bedrijven op nieuwe locaties is niet toegestaan. Binnen het plangebied zijn ook inrichtingen uit de categorieën 3.1, 3.2 en zelf 4.1 en 4.2 gelegen. Deze liggen geconcentreerd langs de rijksweg A2. Binnen het bestemmingsplan is hiervoor een afzonderlijke bestemming opgenomen die de bestaande rechten respecteert.
Voor de verspreid liggende solitaire bedrijven geldt dat voor zover de bestaande inrichtingen vanuit het verleden op een legale wijze tot stand zijn gekomen, de aanwezige rechten blijven gehandhaafd en worden de bestaande functies gerespecteerd en in dit bestemmingsplan vastgelegd in hun huidige omvang en aard. Van het inpassen van nieuwe inrichtingen in de hogere categorieën is gezien het beheeraspect van het bestemmingsplan geen sprake. Nieuwe categorie 1 en 2 inrichtingen zijn mogelijk mits de vigerende bestemming daarvoor de ruimte biedt.
Met betrekking tot de aanwezige bedrijven en instellingen wordt in de huidige situatie geen (grootschalige) overlast ervaren. Gelet op de aard en omvang van de functies zal dit ook in de toekomst niet het geval zijn.
4.8.2 Bodem
Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht.
Wanneer een ontwikkeling geen bestemmingswijziging tot gevolg heeft, hoeft er geen bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan uitgevoerd te worden; de bodem wordt in dat geval geschikt geacht voor de toegestane functie. Het bodemonderzoek wordt in die gevallen uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
Beoordeling
Het bestemmingsplan voorziet uitsluitend in het samenvoegen van alle vigerende bestemmingsplanen tot één consoliderend bestemmingsplan. Alle bestaande bedrijven in het plangebied zijn als zodanig vastgelegd overeenkomstig de voorheen van toepassing zijnde planologische regelingen. In onderhavig plan. worden geen nieuwe ontwikkelingen bedrijfsfuncties mogelijk gemaakt. Er is tevens geen sprake van een bestemmingswijziging.
Bodembeschermingsgebied
Het grondgebied van de gemeente Meerssen is gelegen in het bodembeschermingsgebied Mergelland. In dit gebied wordt gestreefd naar een kwaliteit van bodem, grondwater en landschap die voldoet aan de eisen die de aanwezige - en bijzondere - biotopische, a-biotopische en cultuurhistorische waarden stellen. Op het bodembeschermingsgebied is de beschermingsregeling, zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg van toepassing. Een groot deel van het plangebied is gelegen in dit bodembeschermingsgebied. Derhalve is het bodembeschermingsgebied in de verbeelding en de regels van plan opgenomen.
4.8.3 Geluid
De Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang. Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de situatie met betrekking tot geluid in beeld gebracht te worden. De geluidsniveaus op de gevels van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen. Er dient gekeken te worden naar vier bronnen van geluid, namelijk:
- wegverkeerslawaai;
- spoorlawaai;
- industrielawaai;
Het juridisch kader voor wegverkeerslawaai, spoorlawaai en industrielawaai wordt gevormd door de Wet geluidhinder.
4.8.4 Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 vormt het aspect luchtkwaliteit uit de Wet milieubeheer de basis voor de besluitvorming in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Omdat titel 5.2 van de Wet milieubeheer handelt over luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Op basis van deze Wet luchtkwaliteit gelden milieukwaliteitseisen voor de luchtkwaliteit. Deze kwaliteitseisen zijn middels grenswaarden vastgelegd voor de luchtverontreiniging- componenten stikstofdioxide (NO2), zwevende deeltjes (PM10 of fijnstof), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb), benzeen (C6H6) en koolmonoxide (CO). De grenswaarden gelden overal in de buitenlucht.
Niet in betekenende mate' (NIBM)
De Wet Luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een ontwikkeling valt binnen het 3% criterium (kleinere netto toename van het aantal woningen minder en/of gelijk aan 1.500) hoeft geen luchtkwaliteit onderzoek uitgevoerd te worden.
Besluit 'gevoelige bestemmingen'
Daarnaast is op 16 januari 2009 het besluit 'gevoelige bestemmingen' in werking getreden. Als een bestuursorgaan voornemens is een besluit te nemen over een gevoelige bestemming op een locatie binnen 300 meter vanaf de rand van rijkswegen (snelwegen en autowegen in beheer bij het rijk) of binnen 50 meter vanaf de rand van provinciale wegen (autowegen en overige wegen in beheer bij de provincie), dan moet het bestuursorgaan onderzoeken of op die locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden voor zwevende deeltjes (fijn stof; PM10) en/of voor stikstofdioxide (NO2). Blijkt uit het onderzoek dat sprake is van zo'n (dreigende) overschrijding, dan mag ter plekke geen gevoelige bestemming worden gevestigd, ongeacht of het gaat om nieuwbouw ten behoeve van die gevoelige bestemming of om functiewijziging van een bestaand gebouw. Wel wordt eenmalig een beperkte uitbreiding van een bestaande gevoelige bestemming toegestaan die leidt tot een toename van maximaal 10% van het aantal personen dat ter plekke verblijft; hierbij is niet het feitelijk aantal verblijvende personen doorslaggevend, maar het aantal personen dat rechtens ter plaatse mag verblijven. Tot de gevoelige bestemmingen behoren: scholen (voor onderwijs aan minderjarigen), kinderopvang, bejaarden-, verzorgings- en verpleegtehuizen. Woningen worden in dit kader niet aangemerkt als een gevoelige bestemming. Bij nieuwe ontwikkelingen die binnen de genoemde zones zijn gelegen dient bekeken te worden of sprake is van een daadwerkelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarden.
Beoordeling
Het voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk en tevens is er geen sprake van het toevoegen van nieuwe gevoelige functies in het kader van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
4.8.5 Geurhinder
4.8.6 Externe veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals bijvoorbeeld omwonenden. Bij ruimtelijke plannen dient aandacht te worden besteed aan de vraag of er risicovolle activiteiten in en/of nabij het plangebied aanwezig zijn c.q. komen en zo ja, of er sprake is van een toelaatbaar risico. De risico's voor de bevolking, die verbonden zijn aan gevaar veroorzakende activiteiten moeten in beeld worden gebracht.
Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute of nabij een inrichting verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer, de opslag en/of de handeling van gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De risico’s worden weergegeven in PR risicocontouren.
Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportroute of een inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico geldt voor het groepsrisico geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde kan gezien worden als een streefwaarde en heeft geen juridische status. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in de besluitvorming door het bevoegd gezag gemotiveerd wordt middels een verantwoordingsverplichting. Het beleid inzake externe veiligheid is gericht op de beheersing van risico’s voor de omgeving. De volgende bronnen kunnen daarbij een rol spelen:
- 1. het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
- 2. het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, waterwegen, wegen en spoorwegen);
- 3. het gebruik van luchthavens.
- 4. vuurwerkopslagplaatsen;
- 5. opslagplaatsen ontplofbare stoffen voor civiel gebruik.
4.8.7 Kabels en leidingen
In het plangebied liggen een aantal relevante planologische kabels en leidingen waarmee rekening dient te worden gehouden. Het betreffen buisleidingen die gevaarlijke stoffen transporteren.
Ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport en het beperken van gevaar voor goederen en personen in de directe omgeving, is wettelijk bepaald dat het voldoende is om de belemmeringenstrook van de leidingen in dit bestemmingsplan te beperken tot een zone van 4 meter ter weerszijden van deze leidingen.
Binnen de belemmeringenstrook mag geen bebouwing worden opgericht. Deze afstand is als zodanig met een dubbelbestemming 'Leiding' opgenomen op de verbeelding en in de regels. Bebouwing is wel mogelijk na afwijking, waarbij vooraf door de leidingbeheerder toestemming moet zijn verleend.
Beoordeling
Het bestemmingsplan voorziet uitsluitend in het samenvoegen van alle vigerende bestemmingsplanen tot één consoliderend bestemmingsplan. Het plan voorziet derhalve niet in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het uitvoeren van nader onderzoek ten aanzien van de bescherming van leidingen is derhalve niet noodzakelijk.
4.8.8 Overige hinder
4.9 Milieueffectrapportage (M.e.r.)
4.9.1 Wettelijk kader
De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. Sinds september 2006 kent de Nederlandse m.e.r.-regelgeving de verplichting om bij een aantal ruimtelijke plannen en besluiten een m.e.r.- procedure te volgen. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld. Het doel van de m.e.r. is dat bij de besluitvorming het milieu een volwaardige plaats krijgt op basis van goede informatie.
Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.
De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:
- Kolom 1: de activiteit zelf
- Kolom 2: drempelwaarden activiteit
- Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)
- Kolom 4: de besluiten
De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.
(vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht
Indien de activiteit zich qua omvang onder de drempelwaarde bevindt is een vormvrije m.e.r.-beoordeling verplicht. De achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een m.e.r. nodig is.
Stedelijk ontwikkelingsproject
In het Besluit m.e.r. is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2)
Het begrip stedelijk ontwikkelingsproject is nergens gedefinieerd. Uit de toelichting op het Besluit m.e.r. en jurisprudentie volgt dat of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van Besluit m.e.r. afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard, omvang, locatie en de milieugevolgen van de voorziene ontwikkeling een rol spelen.
Beoordeling
Dit bestemmingsplan richt zich op het vastleggen van de bestaande situatie en van de functionele en ruimtelijke structuur (consoliderend bestemmingsplan). Er worden met onderhavig bestemmingsplan geen nieuwe (grote) ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Gelet op het bovenstaande zijn de ontwikkelingen die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt (bestaande afwijkingsbevoegdheden) niet te beschouwen als een activiteit als bedoeld in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Er is om die reden geen sprake van een noodzakelijke MER of m.e.r.-beoordelingsplicht.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Inleiding
In de voorafgaande hoofdstukken zijn de aan dit bestemmingsplan ten grondslag liggende beleidsuitgangspunten en de verschillende omgevings- en milieuaspecten weergegeven. Een en ander is vertaald in de regels van dit plan. Deze regels voldoen aan de eisen volgend uit de Wro en Wabo. Dit hoofdstuk bevat een korte toelichting op deze regels.
Het bestemmingsplan 'Meerssen' betreft een zogenaamd consoliderend plan. De regels uit alle vigerende ruimtelijke plannen en planologische omgevingsvergunningen van toepassing op het grondgebied van de gemeente Meerssen zijn in dit bestemmingsplan samengevoegd tot één bestemmingsplan.
5.2 Juridische Planopzet
5.2.1 Planvorm
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de wet ruimtelijke ordening (Wro worden door middel van de op de verbeelding opgenomen bestemmingen en daarop betrekking hebbende regels de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen, daarbij worden regels geven voor het bouwen van bouwwerken alsmede regels voor het gebruik van de bouwwerken en de onbebouwde gronden.
De wijze waarop deze regeling juridisch kan worden vormgegeven/opgebouwd, wordt door de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening, en door het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, zoals deze per 1 oktober 2012 in werking is getreden. Daarnaast wordt, aanvullend op de landelijke standaarden, gebruik gemaakt van de bestemmingsplansystematiek binnen de gemeente.
De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening).
Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee juridische onderdelen:
- een verbeelding (een digitaal GML-bestand met een specifiek nummer), die samenhang met de planregels dient te worden gelezen;
- regels; deze regels zijn in de SVBP2012 zoveel mogelijk gestandaardiseerd (o.a. volgorde, indeling, benaming, begripsbepalingen, overgangsbepalingen en slotbepaling).
5.2.2 Verbeelding
De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. De digitale verbeelding is de verbeelding van het bestemmingsplan in een interactieve raadpleegomgeving, waarin alle relevante bestemmingsplaninformatie wordt getoond: de combinatie van (plan)kaart en regels met de toelichting.
De verbeelding van het bestemming beslaat het gehele grondgebied van de gemeente Meerssen en is getekend op een BGT-ondergrond. Op de verbeelding zijn, met bijbehorende verklaringen, de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. De verklaringen leggen een verbinding tussen de op de verbeelding aangegeven bestemming(en) en de regels.
Voor de opbouw van de verbeelding met benaming, kleur en vorm van de bestemmingen en aanduidingen zijn de richtlijnen voor digitalisering en standaardisering van bestemmingsplanen (SVBP2012) aangehouden. De verbeelding is getekend op schaal.
5.2.3 Toelichting
De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.
5.2.4 Planregels
De inrichting van de planregels is deels voorgeschreven door de SVBP2012. De groepering van de planregels, de naamgeving van een aantal planregels en zelf de inrichting van bestemmingen is deels bepaald door de ministeriële regeling. Een aantal planregels is zelfs geheel voorgeschreven: het overgangsrecht, de anti-dubbeltelregel en de slotregel.
Systematiek van de planregels
Het gemeentebestuur staat een flexibele bestemmingsregeling voor, waardoor snel en doelmatig op eventuele initiatieven van derden kan worden ingespeeld. Naargelang het meer of minder ingrijpend karakter is gekozen voor:
- Positieve bestemming: de ontwikkeling van nieuwbouw of vernieuwbouw is mogelijk nadat door burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning is verleend (vergunningsvrije objecten zijn hiervan uitgesloten).
- Afwijkingsbevoegdheid: deze bevoegdheid geldt voor die ontwikkelingen, die ruimtelijk-functioneel passen in de desbetreffende bestemming, maar waarvan de aard en/of omvang de kwaliteit van het woon- en leefmilieu kunnen aantasten. De afwijkingsprocedure biedt voor burgemeester en wethouders de mogelijkheid tot een afweging van de noodzaak van een dergelijke ontwikkeling ten opzichte van het stedenbouwkundig en/of milieuhygiënisch belang.
- Nadere eisen: ten aanzien van enkele in de regels genoemde ontwikkelingen zijn burgemeester en wethouders bevoegd tot het stellen van nadere eisen onder meer ten aanzien van situering en/of maatvoering van bouwwerken, mits in de bestemmingsregeling hiervoor basiseisen zijn opgenomen. De objectivering wordt verkregen door kwalitatieve criteria.
Indeling van de planregels
De regels zijn standaard ingedeeld in vier hoofdstukken.
Hoofdstuk 1- Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit twee artikelen. Artikel 1 geeft een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen die van toepassing zijn op het plan. In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, maten, inhoud en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten (artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
In beide artikelen is, conform de SVBP 2012, een aantal standaardbegrippen en een aantal standaard meetwijzen opgenomen.
Hoofstuk 2 - Bestemmingsregels
In hoofdstuk 2 zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Per bestemming wordt aangegeven welke functies en doeleinden c.q. gebruiksvormen op de gronden en bouwwerken toelaatbaar zijn en wat er mag worden gebouwd. In beginsel is iedere vorm van bebouwing die past binnen de desbetreffende bestemming tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder voorafgaande afwijking of wijziging) toegestaan. Indien wordt voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bebouwingspercentage, goothoogte, bouwhoogte, oppervlak en afstanden etc.) kan hiervoor vanuit planologisch oogpunt een omgevingsvergunning voor worden verleend.
Ook dubbelbestemmingen zijn in dit hoofdstuk opgenomen.
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld, waarbij onder andere gedacht moet worden aan de anti-dubbeltelbepaling, de algemene afwijkingsregels, aanduidingsregels en gebruiksregels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.
Antidubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen, dat wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
- Een verbodsbepaling ten aanzien van de overschrijding van een bouwgrens.
- Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten: er kunnen zich situaties voordoen, waarbij bestaande bebouwing in strijd is met de regels. Zo kan de specifieke bouwhoogte van een woning hoger zijn dan de toegestane hoogte van bebouwing (een algemene maat). Deze strijdigheid is niet gewenst. Het is immers niet de bedoeling, dat deze bebouwing moet worden aangepast aan de nieuwe maatvoering. Daarom is de algemene bepaling opgenomen, dat bij afwijkingen de maatvoering mag worden aangehouden, zoals die bestond op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
- Bouwregels voor aanleg/bouw van zwembaden en jacuzzi's.
- Regels voor ondergronds bouwen: er is een algemene regeling met betrekking tot ondergronds ruimtegebruik opgenomen. Daar waar bovengronds gebouwd mag worden zijn ook ondergrondse bouwwerken toegestaan. De diepte van ondergronds bouwen bedraagt maximaal 3,5 meter.
Algemene gebruiksregels
Het betreft een algemeen verbod om gronden en bouwwerken in het plan te gebruiken en/of te doen en/of het laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en). Daaronder wordt in ieder geval verstaan het gebruik van opstallen voor het beroepsmatig verlenen van diensten op het gebied van prostitutie en/of een seksinrichting en/of escortbedrijf.
Algemene aanduidingsregels
In het plangebied zijn een groot aantal specifieke aangeduide locaties aanwezig, waar specifieke bepalingen op van toepassing zijn. Het betreft onder meer:
- 'geluidzone - grote luchtvaart';
- 'geluidzone - kleine luchtvaart';
- 'geluidzone - luchtvaart 47 BKL';
- 'geluidzone -spoor';
- 'milieuzone - beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg';
- 'milieuzone - bodembeschermingsgebied';
- 'milieuzone - geurzone';
- 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied';
- 'milieuzone - waterwingebied';
- 'veiligheidszone - bedrijven';
- 'veiligheidszone - leiding;
- 'veiligheidszone - lpg;
- 'veiligheidszone - plasbrandaandachtsgebied';
- 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen;
- 'veiligheidszone - 'vervoer gevaarlijke stoffen spoor';
- 'vrijwaringszone - luchtvaart';
- 'vrijwaringszone - luchtvaart maximum bouwhoogte 0 m';
- 'vrijwaringszone - luchtvaart maximum bouwhoogte 10 m';
- 'vrijwaringszone - luchtvaart maximum bouwhoogte 20 m';
- 'vrijwaringszone - luchtvaart maximum bouwhoogte 30 m';
- 'vrijwaringszone - luchtvaart maximum bouwhoogte 35 m';
- 'vrijwaringszone - luchtvaart maximum bouwhoogte 40 m';
- 'vrijwaringszone - luchtvaart maximum bouwhoogte 45 m';
- 'vrijwaringszone - spoor';
- 'vrijwaringszone - vaarweg';
- 'vrijwaringszone - weg 0-50 meter en vrijwaringszonen weg 50-100 meter';
- 'overige zone - zoekgebied ongelijkvloerse kruising';
- 'overige zone - tijdelijke ringdijk'
- 'overige zone - tijdelijke gronddepots';
- 'luchtvaartverkeerzone - Eurocontrol';
en de 'luchtvaartverkeerszones - CNS-appratuur':
- 'luchtvaartverkeerzone - ILS';
- 'luchtvaartverkeerzone - VDF';
- 'luchtvaartverkeerzone - invliegfunnel';
- 'luchtvaartverkeerzone - noodontvangers Beek';
- 'luchtvaartverkeerzone - noodzenders Beek Toren';
- 'luchtvaartverkeerzone - ontvangststation Beek';
- 'luchtvaartverkeerzone - zendstation Beek'.;
- 'luchtvaartverkeerzine - RESA'.
Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om een afwijking toe te staan ten behoeve van niet-ingrijpende activiteiten. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven
Overige regels
- Andere wettelijke regelingen: deze bepalingen geven aan dat indien verwezen wordt naar wettelijke regelingen, die regelingen van toepassing zijn zoals deze gelden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
- gemeentelijke regels: zoals onder meer de toepasselijke parkeernormen bij bouwen en bouwen in de voortuin.
- Nadere eisen: ten aanzien van enkele in de regels genoemde ontwikkelingen zijn burgemeester en wethouders bevoegd tot het stellen van nadere eisen, onder meer ten aanzien van situering en/of maatvoering van bouwwerken.
- voorrangsregels bij dubbelbestemmingen en tussen dubbelbestemmingen: in het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming gaat het belang van de dubbelbestemming voor.
Hoofdstuk 4 - Overgangsrecht en slotregel
Hoofdstuk 4 bevat regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel.
Overgangsrecht
Hett overgangsrecht komt voort uit artikel 3.2.1 van het Bro en is een verplicht onderdeel van de regels. Peildatum voor het overgangsrecht ten aanzien van bouwwerken en gebruik betreft het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Bouwwerken: het bevat regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn (nog kunnen worden gebouwd – omgevingsvergunning verleend of nog te verlenen) en die afwijken van de regels in dit bestemmingsplan. Deze bouwwerken blijven gehandhaafd.
Gebruik: het gebruik van de onbebouwde gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan afwijkt van dat plan mag worden voortgezet. Dit gebruik mag niet worden veranderd in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Tevens is er een persoonsgebonden overgangsbepaling (hardheidsclausule opgenomen). Dit betekent dat burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen voor zover toepassing van het overgangsrecht ten aanzien van bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen.
Slotregel
In de slotregel wordt aangegeven onder welke naam de planregels van het plan kunnen worden aangehaald.
Lijst van bedrijfsactiviteiten
Bij de regels zijn bijlage lijsten gevoegd met bedrijfsactiviteiten. Het betreft meerdere verschillende lijsten, met geselecteerde bedrijven/inrichtingen die toelaatbaar worden geacht binnen bepaalde bestemmingen. In de lijst van bedrijfsactiviteiten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste afstand van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. De lijst met bedrijfsactiviteiten heeft echter de navolgende nadelen:
- 1. De lijst heeft een algemeen karakter: De milieuhygiënische kengetallen in de lijst houden nauwelijks rekening met het verschil in milieubelasting tussen individuele bedrijven (waardoor een specifiek bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit minder hinderlijk is dan de lijst aangeeft; bijvoorbeeld wanneer een bedrijf bereid is zich extra milieuhygiënische inspanningen te getroosten waardoor de feitelijke milieubelasting geringer is dan van zijn soortgenoten die daartoe niet bereid zijn) en met technologische ontwikkelingen (waardoor een bepaald bedrijfstype tijdens de planperiode minder hinderlijk wordt). De lijst fungeert derhalve als limitatief toetsingskader bij de (directe) toelating van bedrijven. Om te voorkomen dat deze lijst niet een te limitatief karakter krijgt is enige flexibiliteit gewenst. Daarvoor is de hieronder bedoelde afwijkingsbevoegdheid opgenomen.
- 2. Als tweede nadeel kan genoemd worden dat de normen in de lijst niet van toepassing zijn op bestaande situaties, waarbij uiteraard de concrete informatie over bedrijven en omgeving prevaleert.
Deze nadelen worden in het onderhavige plan ondervangen door:
- Een limitatief gebruik van de als bijlage toegevoegde lijst met bedrijfsactiviteiten, in combinatie met d.w.z. in de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen aangegeven categorieën van bedrijven die zich binnen het plangebied(delen) kunnen vestigen, waarbij de als bijlage bij de regels toegevoegde lijst als leidraad fungeert;
- een afwijkingsbevoegdheid voor de vestiging van een bedrijf (c.q. bedrijfsactiviteit) uit de naast hogere categorie van de lijst, maar qua milieubelasting gelijkwaardig geacht kan worden aan de toegestane categorieën alsmede de vestiging van bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten, die weliswaar gelijkwaardig zijn aan de toegestane categorieën maar die niet worden genoemd in de lijst met bedrijfsactiviteiten.
5.3 Bestemmingen
Bestemmingsregels
De gronden binnen het hele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent, dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning bouwen hebben verleend. Een vergunning wordt verleend indien voldaan wordt aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
Opbouw van bestemmingen
De opbouw van de bestemmingen kennen alle een zelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover aanwezig, de volgende leden
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- afwijking van de bouwregels;
- gebruiksregels;
- afwijking van de gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werken, geen werkzaamheden zijnde (voorheen de aanlegvergunning (voor zover van toepassing).
Hieronder volgt per regel een korte toelichting.
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies. Duidelijk mag zijn, dat een bestemmingsplan- beschrijving per bestemming kan verschillen.
De hoofdfuncties worden als eerste genoemd. Indien van toepassing worden ook de aan de hoofdfuncties ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt weergegeven door de zinsnede ‘met daaraan ondergeschikt’. Tevens wordt aangegeven welke functies bij de bestemming behoren door middel van de zinsnede ‘met daarbij bijbehorende’. Het betreft hier meestal functies als paden, groen, erven, etc. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel, maar bevat ook inrichtingsaspecten.
Dubbelbestemming
In deze bepaling van de regels wordt verwezen naar de van toepassing zijn dubbelbestemmingen op de hoofdbestemming.
Bouwregels
In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Afwijking van de bouwregels
Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Voor elke afwijking wordt aangegeven waarvan de afwijking wordt verleend, de maximale afwijking en eventueel de situaties of voorwaarden waaronder afwijking wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben zijn ze opgenomen in de algemene bepalingen. In het bestemmingsplan is ervoor gekozen zo min mogelijk gebruik te maken van het opnemen van afwijkingsmogelijkheden. Dit betekent dat wanneer gebruik gemaakt kan worden van een opgenomen afwijkingsmogelijkheid er nadrukkelijk een belangenafweging dient plaats te vinden alvorens gebruik te maken van de afwijkingsbevoegdheid.
Gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Hierin worden niet alle mogelijke strijdig gebruiksvormen genoemd, maar alleen die waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijking van de gebruiksregels
Een afwijking van een gebruiksregel mag niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen, dat wel een afwijking kan worden verleend ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via afwijking kunnen geen ‘nieuwe‘ functies worden toegestaan. Met andere woorden: de afwijkingsregeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ingrijpende ruimtelijke ingrepen worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Specifieke inrichtingsactiviteiten, niet bestaande uit bouwen, dienen soms aan een vergunning gebonden te worden. Het gaat daarbij om gevallen waarbij er geen noodzaak bestaat om werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geheel uit te sluiten, maar waarbij de toelaatbaarheid afhangt van de omstandigheden in een concreet geval. Een dergelijk vergunningenstelsel wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke bestemming of waarde van de bestemming te bieden, zoals landschappelijke of natuurlijke waarden, of de groen en/of waterstructuur.
Basis bestemmingen
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit de volgende opgesomde basisbestemmingen:
- artikel 3: 'Agrarisch';
- artikel 4: 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf';
- artikel 5: 'Agrarisch met waarden';
- artikel 6: 'Bedrijf';
- artikel 7: 'Bedrijf - Gasontvangststation'
- artikel 8: 'Bedrijf - Hovenier'
- artikel 9: 'Bedrijf - Nutsvoorziening'
- artikel 10: 'Bedrijventerrein';
- artikel 11: 'Centrum';
- artikel 12: 'Gemengd';
- artikel 13: 'Gemengd - Natuur na ontgronding';
- artikel 14: 'Groen';
- artikel 15: 'Horeca';
- Artikel 16: 'Kantoor';
- artikel 17: 'Maatschappelijk';
- artikel 18: 'Maatschappelijk - Begraafplaats';
- artikel 19: 'Maatschappelijk - Militair terrein'
- artikel 20: 'Natuur';
- artikel 21: 'Recreatie - Dagrecreatie';
- artikel 22: 'Recreatie - Verblijfsrecreatie';
- artikel 23: 'Recreatie - Verblijfsrecreatie camping 't Geuldal';
- artikel 24: 'Recreatie - Volkstuin';
- artikel 25: 'Sport';
- artikel 26: 'Sport - Golfbaan';
- artikel 27: 'Sport - Manege';
- artikel 28: 'Verkeer';
- artikel 29: 'Verkeer - Railverkeer';
- artikel 30: 'Water';
- artikel 31: 'Wonen';
- artikel 32: 'Wonen - Garage';
- artikel 33: 'Wonen - Landgoed';
- artikel 34: 'Wonen - Woonwagenstandplaats'.
Daarnaast zijn op het bestemmingsplan de volgende dubbelbestemmingen van toepassing:
- artikel 35: 'Leiding - Gas';
- artikel 36: 'Leiding - Hoogspanningsverbinding';
- artikel 37: 'Leiding - Water';
- artikel 38: 'Waarde - Archeologie';
- artikel 39: 'Waarde - Archeologie 2';
- artikel 40: 'Waarde - Archeologie 3';
- artikel 41: 'Waarde - Archeologie 4';
- artikel 42: 'Waarde - Archeologie 5';
- artikel 43: 'Waarde - Beekdal';
- artikel 44: 'Waarde - Cultuurhistorie';
- artikel 45: 'Waarde - Ecologie';
- artikel 46: 'Waarde - Landschapselementen';
- artikel 47: 'Waterstaat - Erosie';
- artikel 48: 'Waterstaat - Inundatiegebied';
- artikel 49: 'Waterstaat - Meanderzone';
- artikel 50: 'Waterstaat - Stroomvoerend bed';
- artikel 51: 'Waterstaat - Waterbergend rivierbed';
- artikel 52: 'Waterstaat - Waterkering';
- artikel 53: 'Waterstaat - Waterlopen'.
Hoofdstuk 6 Handhaving
6.1 Inleiding
Handhaving is erop gericht dat de geldende planregels worden nageleefd. De gemeente wil door middel van een helder en duidelijk geformuleerd beleid handhaven. In de nota 'Integraal handhavingsbeleid gemeente Meerssen' zijn meerdere uitgangspunten, randvoorwaarden en intenties geformuleerd, conform welke het handhavingsbeleid in de gemeente uitvoering heeft.
Handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit het oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op een zelfde wijze daadwerkelijk aan het plan te worden gehouden.
Handhaving van het ruimtelijke beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Artikel 7.1 Wro bepaalt dat burgemeester en wethouders zorgdragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens de Wro. Uitvoering van de bestuursrechtelijke handhaving geschiedt conform de gemeentelijke handhavingsstrategie, die opgenomen is in het gemeentelijk handhavingsbeleid.
Daarnaast vallen overtredingen van het bestemmingsplan onder de Wet op de economische delicten. Het betreft hier de activiteiten die in de planregels worden genoemd onder gebruiksverbod en bouwverbod. Deze strafrechtelijke handhaving is in het leven geroepen om ernstige onomkeerbare gevolgen, zoals het afbreken van monumentale panden, te voorkomen.
Als een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld en op termijn een ander ruimtelijk rechtsregiem gaat gelden, dient de gemeente op een bepaald ijkmoment inzicht te hebben, wat er feitelijk aan bouwwerken in een gebied aanwezig is, hoe deze en de onbebouwde omgeving worden gebruikt. Dit wordt bij het opstellen van het bestemmingsplan geïnventariseerd.
Reeds bij de totstandkoming van een bestemmingsplan dient terdege aandacht te worden besteed aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Om een goed handhavingsbeleid mogelijk te maken moeten doelstellingen duidelijk aangegeven worden. Op basis van een risicoanalyse en aandachtspunten worden prioriteiten gesteld en wordt de handhavingsorganisatie zodanig ingericht dat gestelde doelen bereikt kunnen worden.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
- 1. Voldoende kenbaarheid van het plan. Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. Met het oog hierop heeft de wet in de bestemmingsplanprocedure in ieder geval een aantal verplichte inspraakmomenten ingebouwd.
- 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden als het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Uiteraard kan niet eenieder zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.
- 3. Inzichtelijke en realistische regeling. Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dit houdt in: helder van opzet, niet onnodig beperkend of inflexibel en goed controleerbaar. De regels behoren dan ook niet meer dan noodzakelijk is te regelen.
- 4. Actief handhavingsbeleid. Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien deze maatregelen achterwege blijven, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid. De rechtssituatie gaat specifiek een rol spelen als in het kader van toezicht en handhaving teruggegrepen moet worden op het overgangsrecht, zoals dat in het geldend bestemmingsplan is beschreven. Op grond van het overgangsrecht is met objectieve feiten vast te stellen hoe de rechtssituatie is en of er bouw- en of gebruiksregels worden overtreden.
Door een inzichtelijk plan te maken is zoveel mogelijk evenwicht gezocht tussen de zeer diverse waarden die beschermd moeten worden, de verschillende ontwikkelingen die mogelijk zouden moeten zijn, de voorwaarden die daarbij dan gesteld moeten worden, en de afstemming met de beleidslijnen van bijvoorbeeld waterschap, provincie, etc.
Handhaving van gebruiks- en aanlegregels wordt algemeen als knelpunt ervaren. Om de handhaafbaarheid te bevorderen worden de aanwezige kwaliteiten zo specifiek mogelijk op de verbeelding weergegeven.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
In het Bro is in artikel 6.21. een opsomming opgenomen van de plannen die worden beschouwd als bouwplan in de zijn van artikel 6.12 Wro, waarvoor een exploitatieplan dient te worden vastgesteld. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.
Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een (anterieure) overeenkomst. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.
Voorliggend bestemmingsplan bevat geen ruimtelijke ontwikkelingen welke op basis van artikel 6.2.1 Bro vergezeld dient te gaan van een exploitatieplan dan wel waarvan het kostenverhaal anderszins dient te worden geregeld. Onderhavig plan betreft een consoliderend bestemmingsplan waarbij alle ruimtelijk planologische plannen en omgevingsvergunning geïntegreerd zijn in één grondgebied dekkend bestemmingsplan.
Hoofdstuk 8 Procedure
8.1 Inspraak
Ingevolge de gemeentelijke inspraakverordening is het voorontwerpbestemmingsplan, gedurende een periode van 4 weken vanaf 29 september, digitaal ter inzage gelegen in het kader van inspraak via de gemeentelijke website www.meerssen.nl/ruimtelijkeplannen en via www.ruimtelijkeplannen.nl.
Gedurende de inspraakperiode is het voor iedereen mogelijk gemaakt om schriftelijk of mondeling een inspraakreactie naar voren te brengen. Binnen deze inspraakperiode zijn er verschillende inspraakreacties op het plan ingediend. De reacties zijn beoordeeld en van een korte beantwoording voorzien, opgenomen in een notitie, die als bijlage 1 bij de toelichting van het bestemmingsplan is gevoegd.
Naar aanleiding van de ingediende inspraakreacties is het plan op onderdelen aangepast.
8.2 Wettelijke Procedure
De procedures tot en met de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wet geregeld
8.2.1 Wettelijk vooroverleg
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Dit vooroverleg heeft ook in het kader van onderhavig bestemmingsplan plaatsgevonden. Divers instanties zijn aangeschreven. Een aantal van deze instanties hebben een schriftelijke reactie op hte voorontwerp ingediend. Deze reacties zijn beoordeeld en van een korte beantwoording voorzien, opgenomen in een notitie, die als bijlage 1 bij de toelichting van het bestemmingsplan is gevoegd.
8.2.2 Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan Meerssen heeft vanaf 14 december 2023 tot en met 25 januari 2024 ter inzage gelegen. Het plan was digitaal te raadplegen op de websites www.meerssen.nl en op www.ruimtelijkeplannen.nl.
Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn diverse zienswijzen ingediend. In een 'Nota zienswijzen en ambtshalve aanpassingen bestemmingsplan Meerssen', die onderdeel uitmaakt van het vastgestelde bestemmingsplan, zijn de ingekomen zienswijzen voorzien van een samenvatting met het besluit over de zienswijzen en een beschrijving van de gevolgen van het besluit voor de inhoud van het bestemmingsplan. Tevens is een overzicht opgenomen van de ambtshalve wijzigingen in het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp.
Deze nota, als bijlage 3 bij de toelichting van het bestemmingsplan gevoegd, behoort bij het voorstel van burgemeester en wethouders en bij het besluit over de vaststelling van het bestemmingsplan Meerssen.
8.2.3 Vast te stellen bestemmingsplan
Het bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Meerssen op 11 april 2024.
Bijlage 1 Structuurvisie Buitengebied Meerssen
Bijlage 1 Structuurvisie Buitengebied Meerssen
Bijlage 2 Archeologische Beleidskaart
Bijlage 2 Archeologische beleidskaart
Bijlage 3 Monumentenlijst
Bijlage 4 Parkeren In Voortuin
Bijlage 4 Parkeren in voortuin
Bijlage 5 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Aan Huis Gebonden Bedrijf
Bijlage 5 Lijst van bedrijfsactiviteiten aan huis gebonden bedrijf
Bijlage 6 Lijst Van Aanwezige Functies Ter Plaatse Van Verdieping En/of Kelder
Bijlage 6 Lijst van aanwezige functies ter plaatse van verdieping en/of kelder
Bijlage 7 Lijst Van Bestaande Bedrijven
Bijlage 7 Lijst van bestaande bedrijven
Bijlage 8 Lijst Van Bedrijfstypen - 'Solitaire Bedrijven'
Bijlage 8 Lijst van bedrijfstypen - 'Solitaire bedrijven'
Bijlage 9 Lijst Van Bedrijfstypen - 'Bedrijventerrein'
Bijlage 9 Lijst van bedrijfstypen - 'Bedrijventerrein'
Bijlage 10 Kaart Met Ke-contouren
Bijlage 10 Kaart met Ke-contouren
Bijlage 11 Kaart Met Bkl-contouren
Bijlage 11 Kaart met Bkl-contouren
Bijlage 12 Kaart Natuur-, Beekdalontwikkelingszones, Kwel- En Bronzones
Bijlage 12 Kaart natuur-, beekdalontwikkelingszones, kwel- en bronzones
Bijlage 13 Landschapselementenkaarten 1-3
Bijlage 13 Landschapselementenkaarten 1-3
Bijlage 14 Kaart Hellingsklassen Teeltondersteunende Voorzieningen
Bijlage 14 Kaart hellingsklassen teeltondersteunende voorzieningen
Bijlage 15 Landschapsinpassingsplannen
Bijlage 15 Landschapsinpassingsplannen
Bijlage 16 Bouwvisie Hoeve Klinkenberg
Bijlage 16 Bouwvisie hoeve Klinkenberg
Bijlage 17 Toetsingsvlakken Cns Apparatuur
Bijlage 17 Toetsingsvlakken CNS apparatuur
Bijlage 1 Reacties Op Voorontwerp Bp Meerssen
Bijlage 1 Reacties op voorontwerp BP Meerssen
Bijlage 2 Moorveldshof Ontwikkeling
Bijlage 2 Moorveldshof ontwikkeling
Bijlage 3 Nota Zienswijzen En Ambtshalve Wijzigingen Bestemmingsplan Meerssen
Bijlage 3 Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen bestemmingsplan Meerssen