KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Waarde - Archeologie
Artikel 5 Waarde - Bufferzone Hydrologisch Gevoelige Gebieden
Artikel 6 Waarde - Gebied Met Kwetsbaar Reliëf
3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Verhoudingen Tussen Bestemmingen
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Artikel 13 Algemene Procedureregels
Artikel 14 Werking Wettelijke Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel

Wijzigingsplan "Eind 85 te Nederweert-Eind"

Bestemmingsplan - Gemeente Nederweert

Vastgesteld op 25-02-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Toelichting

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Eind 85 Nederweert-Eind met identificatienummer NL.IMRO.0946.BPEind85NWEind-VA01 van de gemeente Nederweert.

1.2 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.3 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.4 aan huis gebonden bedrijf:

een dienstverlenende ambachtelijke bedrijvigheid, die in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.5 aan huis gebonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.6 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, met daarin onderscheid tussen:
  • grondgebonden agrarisch bedrijf, waaronder wordt begrepen een akkerbouw bedrijf en een veehouderij, niet zijnde intensieve veehouderij en waaronder mede begrepen een productiegerichte paardenhouderij.
  • intensief veehouderijbedrijf:
  • glastuinbouwbedrijf;
  • intensieve kwekerij, waaronder een viskwekerij en champignonkwekerij;
  • melkveehouderij.
Met dien verstande dat een gebruiksgerichte paardenhouderij (manege) niet als agrarisch bedrijf kan worden aangemerkt.

1.7 Agrarische bedrijfswoning bewoond door burgers

Een agrarische bedrijfswoning die op grond van dit bestemmingsplan cq door het verlenen van een afwijking op grond van dit bestemmingsplan bewoond mag worden door burgers, wordt gelijkgesteld aan een plattelandswoning zoals bedoeld in artikel 1.1.a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.8 Agrarisch bouwblok

De gronden ter plaatse van de aanduiding Specifieke vorm van agrarisch-grondgebonden ("as-gg").

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 bebouwde deel van de bouwkavel:

dat deel van de agrarische bouwkavel waarop alle gebouwen en andere bouwwerken zoals bedrijfswoning, stallen, loodsen, waterbassins, mestopslag, (folie)kassen, schaduwhallen, silo's en permanente teeltondersteunende voorzieningen opgericht dienen te worden.

1.11 bebouwingsconcentraties:

bebouwingsclusters en/of bebouwingslinten, zoals aangegeven op de verbeelding.

1.12 bedrijfswoning:

een woning, in of bij een bedrijf, bestemd voor (het gezin van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is.

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bestaand:

zoals bestond ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

1.17 bijgebouw:

een vrijstaand dan wel aangebouwd gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen niet als hoofdgebouw kan worden aangemerkt.

1.18 BOM+:

de uitwerking Bouwkavel op Maat plus van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), gericht op het mogelijk maken van (agrarische) bedrijfsontwikkelingen en tegelijkertijd winst behalen in de omgevingskwaliteit, vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Limburg d.d. 15 juli 2003 en inwerking getreden d.d. 11 september 2003.

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.21 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 burgerwoning:

een woning, niet zijnde een bedrijfswoning.

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.27 dove gevel:

- een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie op het moment van vaststelling van het plan en 33 dB alsmede
- een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

1.28 extensieve dagrecreatie:

recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, fietsen, varen, paardrijden, zwemmen en vissen; onder extensieve (dag)recreatie vallen geen gemotoriseerde sporten.

1.29 gebiedseigen functie:

functie die thuishoort in een specifiek gebied.

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.31 glastuinbouw:

een agrarische bedrijfsvoering, die gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen door gebruik te maken van kassen;

1.32 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarische bedrijfsvoering die geheel dan wel grotendeels afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend. Tot een grondgebonden agrarisch bedrijf worden met name een akkerbouwbedrijf, een veehouderij (niet zijnde een intensief veehouderijbedrijf), alsmede een productiegerichte paardenhouderij gerekend.

1.33 hoge boogkassen (ook wel wandelkap):

een verhoogde tunnel met veelal een breedte van 2 tot 6 meter en een hoogte van ca. 2,25 m. tot maximaal 2,50 m. waarbij de overkapping van de teelt niet meer dan 6 maanden in het jaar aanwezig is. De constructie van de tunnel bestaat uit metalen bogen die rusten op ankers welke veelal met een trekker in de grond worden gebracht. Aan elke kopeind is een deuropening en het luchten geschiedt door plastic over de bogen te schuiven.

1.34 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.35 intensief veehouderijbedrijf:

het bedrijfsmatig houden van dieren zonder dat het bedrijf hoeft te beschikken over grond bestemd voor de voerproductie van deze dieren. De dieren worden in stallen of hokken gehouden. In principe wordt gedoeld op het hebben van een bedrijfsmatige tak van varkens, kippen, vleeskuikens, vleeskalveren, stieren voor de roodvleesproductie, eenden, pelsdieren, konijnen, kalkoenen, parelhoenders (waarvoor een milieuvergunning is verleend). Een melkveehouderij en een intensieve kwekerij worden niet beschouwd als intensief veehouderijbedrijf.

1.36 intensieve kwekerij:

een agrarisch bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van produkten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren, zonder dat het productieproces afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend. Het produktieproces vindt voornamelijk plaats binnen bebouwing, niet zijnde kassenbouw. Tot een intensieve kwekerij behoren met name bedrijven als een viskwekerij, een melkgeitenhouderij en champignonkwekerij. Een intensieve veehouderij wordt hiertoe niet gerekend.

1.37 kampeermiddel:

  1. een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;
  2. enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is;
één en ander voorzover de onder a en b bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn in- of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf. Stacaravans worden hiertoe niet gerekend.

1.38 kampeerplaats:

plaats geschikt voor een kampeermiddel.

1.39 kanaal:

een door de mens (al dan niet met machines) gegraven vaarweg, meestal in een rechte lijn aangelegd en ten behoeve van de scheepvaart of de aan- of afvoer van water.

1.40 kas:

een gebouw, bestaande uit glas of ander lichtdoorlatend en transparant materiaal dienen tot het kweken of trekken van bomen, vruchten, bloemen of planten.

1.41 kleinschalig kamperen:

het gebruik van de gronden ten behoeve van een beperkt kampeerterrein met maximaal 25 kampeermiddelen.

1.42 knelsituatie:

onder een knelsituatie in het kader van dit bestemmingsplan wordt verstaan:
  1. bedrijven die gelegen zijn in extensiveringsgebieden in Nederweert, zijnde de gebieden met de bestemmingen Agrarisch met waarden - Openheid, Agrarisch met waarden - Esdorpen, Agrarisch met waarden - Ontwikkelingszone groen en de bestemming Natuur;
  1. bedrijven die gelegen zijn in verwevingsgebieden in Nederweert, zijnde de gebieden met de bestemming Agrarisch, waarbij:
    1. de ligging zodanig is dat het bedrijf vanwege andere functies geen ontwikkelingsmogelijkheden heeft. Verplaatsing van het bedrijf is gewenst omdat dit de spanning tussen functies vermindert en daardoor bijdraagt aan de ontwikkeling tot plattelandsgemeente;
    2. de ligging zodanig is dat een ontwikkeling op het gebied van woningbouw, toerisme en recreactie en dergelijke wordt belemmerd.

1.43 landschapselement:

punt-, lijn- en vlakelementen met een maximale grootte van 5 ha, die een groene of blauwe component bezitten, en die voor de identiteit van het landschap van algemeen belang zijn vanwege hun leeftijd (ouder dan 35 jaar) of om andere redenen, zoals hun schoonheids- of plaatselijke zeldzaamheidswaarde of hun beeldbepalende functie voor de omgeving.

1.44 maatschappelijke functies:

het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder gezondheidszorg, zorg en welzijn, kinderopvang, onderwijs, religie, uitvaart/begraafplaats en verenigingsleven, mede in het bijzonder een beheersboerderij, molen, opslag ten behoeve van weg/waterstaat en een schaapskooi.

1.45 mestbewerking/-verwerking:

de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals scheiding, bezinking, toevoeging van additieven, vergisting, beluchting, droging, compostering, indamping, vergassing en verbranding.

1.46 milieuhygiënische uitvoerbaarheid:

indien geen sprake is van een onaanvaardbare milieusituatie, beoordeeld aan de hand van op dat moment van kracht zijnde regelgeving en bestaande milieukwaliteit op het gebied van bodem, geur, geluid en luchtkwaliteit. De milieuhygiënische uitvoerbaarheid houdt bovendien in dat bij de ontwikkeling wordt getoetst of de natuur- en milieukwaliteit voldoet aan vigerende regelgeving.

1.47 milieukwaliteit:

Hierbij gaat het om alle aspecten die de milieusituatie kunnen beïnvloeden, zoals geur en ammoniak, waterhuishouding en ecologische waarden.

1.48 nevenactiviteiten:

een activiteit die naar ruimtebeslag, inkomensvergaring en arbeidsintensiteit ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit (agrarisch bedrijf) ter plekke, zoals een speeltuin, kinderopvang, boerengolf, educatieve doeleinden.

1.49 nieuwvestiging:

het vestigen van een bedrijf, waaronder begrepen zowel vestiging op een bestaand als een nieuw bouwvlak.

1.50 normale onderhoudswerkzaamheden:

werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde.

1.51 omschakeling:

omzetten van een bedrijfstype in een ander bedrijfstype.

1.52 onbebouwde deel van de bouwkavel:

dat deel van de agrarische bouwkavel waarop containervelden, tijdelijke hoge boogkassen, tijdelijke regenkappen en lage boogkassen opgericht dienen te worden.

1.53 peil:

voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst:
de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
in andere gevallen:
de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.54 permanente teeltondersteunende voorzieningen:

overkapping van de teelt, welke gedurende meer dan 6 maanden in het jaar aanwezig is.

1.55 recreatief medegebruik:

vorm van recreatie waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, doch kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals wegbewijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes.

1.56 regenkappen:

een constructie van houten of gegalvaniseerde of verzinkte stalen palen met daarop een boog met een kap van transparantie folie. Deze kap is van bloei tot en met oogst voor een periode van maximaal 6 maanden aanwezig.

1.57 stiltegebied:

stiltegebieden zijn milieubeschermingsgebieden waarin het aspect stilte bijzondere bescherming nodig heeft, aangezien het anders verloren dreigt te gaan. Stiltegebieden worden door de provincies op grond van artikel 4.9 van de Wet milieubeheer vastgelegd in het provinciaal milieubeleidsplan. Tot de gebieden behoren ten minste:
  1. de gebieden die krachtens de Natuurbeschermingswet zijn aangewezen als beschermd natuurmonument of als staatsnatuurmonument, en
  2. de gebieden die zijn aangewezen ter uitvoering van de Overeenkomst inzake watergebieden van internationale betekenis, in het bijzonder als verblijfplaats voor watervogels (Conventie van Ramsar (1971), Trb. 1975, 84).

1.58 teeltondersteunende voorzieningen:

uitgespreid afdekmateriaal, afdekmateriaal met ondersteunende constructie (lage, niet menstoegankelijke tunnels en tijdelijke menstoegankelijke tunnels), bestemd voor vollegrondsgroente-, fruit-, bloemen- en boomteelt.

1.59 tijdelijke huisvesting arbeidsmigranten:

het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten.

1.60 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:

overkapping van de teelt, welke maximaal 6 maanden of korter in het jaar aanwezig is (al dan niet in een aaneengesloten periode).

1.61 verbeelding:

de verbeelding behorend bij dit plan met idn-nummer NL.IMRO.0946.BPEind85NWEind.ON01.

1.62 volwaardig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf met ten minste de arbeidsomvang van een volwaardige arbeidskracht en een zodanige bedrijfsomvang dat de continuïteit ook op langere termijn in voldoende mate is gewaarborgd.

1.63 voorgevelrooilijn:

een virtuele lijn die samenvalt met de bestaande voorgevel van de woning, alsmede zich uitstrekt tot maximaal 10 m. ter weerszijden van die voorgevel.

1.64 watergang:

natuurlijk of kunstmatig kanaal waarlangs water vervoerd kan worden.

1.65 waterstaat:

toestand van het oppervlakte- en grondwater.

1.66 woning:

een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden, met de daarbij behorende niet voor bewoning bestemde bergingen, stallingsruimten alsmede kantoor- en/of praktijkruimten, welke in de woning worden opgericht dan wel daaraan worden aangebouwd.

1.67 woonunit:

een gebouw bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van het woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Kelders worden hierbij buiten beschouwing gelaten.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.7 de rooilijn (langs de rijksweg):

de 50 en 100 meter rooilijn wordt gemeten vanuit de dichtstbijgelegen rijbaan van de (rijks)weg, waarbij de toe- en afrit ook als rijbaan beschouwd worden.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarisch grondgebruik;
  2. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, meer in het bijzonder een in hoofdzaak grondgebonden agrarisch bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding Specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden ("sa-gg");
een en ander met dien verstande dat:

-nieuwvestiging van en omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf of intensief veehouderijbedrijf niet is toegestaan.
  1. een burgerwoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding wonen;
  2. versterking van de aanwezige landschappelijke en stedenbouwkundige structuur;
  3. verkeersvoorzieningen, mede in de vorm van onverharde wegen en paden;
  4. waterhuishoudingkundige doeleinden;
  5. groenvoorzieningen;
  6. extensieve dagrecreatie, inclusief semi-verharde parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op de voor Agrarisch aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, die ten dienste staan aan de bestemming, waarbij de volgende eisen gelden:

3.3 Nadere eisen

  1. Het bevoegd gezag kan eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    1. bebouwing;
    2. verhardingen;
  2. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op:
    1. de natuurlijke en/of landschappelijke waarden van het gebied;
    2. stedenbouwkundige kwaliteit;
    3. het straat- en bebouwingsbeeld;
    4. de milieusituatie;
    5. de verkeersveiligheid;
    6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    7. de sociale veiligheid;
    8. de externe veiligheid;
    9. de hemelwaterproblematiek.
  3. Voor zover sprake is van bebouwing en verhardingen in het kader van agrarische ontwikkelingen, dient bij de aspecten natuurlijke en/of landschappelijke waarden, stedenbouwkundige kwaliteit en hemelwaterproblematiek in ieder geval het bepaalde in artikel 13 lid 2 in acht te worden genomen.
    Voor zover sprake is van bebouwing en verhardingen in het kader van ontwikkelingen bij niet-agrarische bedrijven en recreatiebedrijven, dient bij de aspecten natuurlijke en/of landschappelijke waarden, stedenbouwkundige kwaliteit en hemelwaterproblematiek in ieder geval het bepaalde in artikel 13 lid 3 in acht te worden genomen.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 3 lid 1, meer in het bijzonder:
  1. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens stacaravans of het permanent plaatsen van caravans op kampeerterreinen of kleinschalige campings
    alsmede caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door arbeidsmigranten, met uitzondering van de gronden met permanente bewoning of aanduiding “minicamping”;
  2. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
  3. het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel, anders dan toegestaan op grond van de in dit plan opgenomen regels;
  4. het gebruik van gronden en opstallen voor nevenactiviteiten, anders dan:
    1. toegestaan op grond van de in dit plan opgenomen regels, of
    2. tot een oppervlakte van 200 m2 per agrarisch bedrijf, mits geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking en er geen detailhandel plaatsvindt anders verkoop van lokaal geproduceerde streekeigen producten;
  5. het gebruik van gronden en opstallen voor mestbewerking/-verwerking als nevenactiviteit ten behoeve van meerdere bedrijven is niet toegestaan, met dien verstande dat mestbewerking/-verwerking als nevenactiviteit voor het eigen agrarisch bedrijf wel is toegestaan;
  6. het gebruik van de bebouwing voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten;
  7. het gebruik van bedrijfsgebouwen (stallen) en bijgebouwen ten behoeve van (zelfstandige) bewoning;
  8. het gebruik van recreatiewoningen ten behoeve van permanente bewoning.
  9. het gebruik van de agrarische bedrijfswoning als burgerwoning. Dit verbod geldt niet voor bewoningssituaties die reeds op 1 september 2007 bestaand waren danwel voor situaties waarvoor na die datum een ontheffing/afwijking is verkregen.
  10. het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten.
  11. als gebruik overeenkomstig de bestemming wordt gerekend het gebruik van leegstaande gebouwen voor statische opslag, zonder dat er handels- of bedrijfsactiviteiten plaatsvinden.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

Op de tot Waarde - Archeologie bestemde gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:
  1. verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen, voor zover bij de bouw de bestaande oppervlakte van een gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,4 meter ten opzicht van het maaiveld;
  2. de bouw van een bijgebouw van, of uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een bruto-oppervlak van de bodemingreep van ten hoogste 100 m2;
  3. bouwwerken ten dienste van de in artikel 4 lid 1 genoemde doeleinden en ten dienste van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,40 meter ten opzichte van het maaiveld.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, de fundering en de afmetingen van bouwwerken, voor zover die worden gebouwd op, of binnen een afstand van 25 meter tot gebieden die op de verbeelding zijn aangeduid als Waarde - Archeologie, zulks ter voorkoming van onevnredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van het betreffende waardevolle terrein, maar ook omdat de exacte begrenzing van archeologische terreinen niet in alle gevallen vaststaat.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de verbeelding van het plan zodanig te wijzigen dat het bestemmingsvlak:
  1. naar ligging wordt verschoven, dan wel
  2. naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel
  3. van de verbeelding wordt verwijder

    voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 5 Waarde - Bufferzone Hydrologisch Gevoelige Gebieden

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Bufferzone hydrologisch gevoelige gebieden aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en herstel van de natte milieuomstandigheden in de natuurgebieden de Groote Peel, Sarsven/de Banen, De Zoom en de Groote Moost.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Waarde - Gebied Met Kwetsbaar Reliëf

De regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Gebied met kwetsbaar reliëf' van het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert 1e herziening', vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweert op 24 april 2012, zoals onherroepelijk geworden bij bij uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 april 2013 (zaaknummer 201206438/1/R1) met planIDN NL.IMRO.0946.BPbgbpartherz2012-VA01 blijven van toepassing.

3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Verhoudingen Tussen Bestemmingen

a. Waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming;
b. Waar dubbelbestemmingen samenvallen gelden:
  1. in de eerste plaats de regels van de dubbelbestemming Waarde - Bufferzone hydrologisch gevoelige gebieden;
  2. in de tweede plaats de regels van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie;
  3. in de derde plaats de regels van de dubbelbestemming Waarde - Gebied met kwetsbaar reliëf.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Geoorloofd gebruik

Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan:
  1. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van (jaarlijks) terugkerende evenementen en activiteiten - waaronder mede begrepen (groeps)kamperen - met een maximum van 3 keer per jaar per perceel en met een duur van minder dan 15 dagen per evenement, inclusief op- en afbouwen, Wanneer vergunningen zijn vereist als gevolg van een wettelijk voorschrift, dan dienen deze te zijn verleend. De in de vorige zin opgenomen uitzondering op het strijdig gebruik geldt niet voor gronden en bouwwerken gelegen binnen een afstand van 2 km uit Natura2000 gebieden of gelegen in de bestemming Natuur of gelegen binnen een stiltegebied.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning, afwijken van:
  1. de planregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  2. de planregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangepast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de ontheffing gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  3. de planregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot, waarbij voor een vergroting tot meer dan 30 m. overleg dient plaats te vinden met Defensie in het kader van de veiligheid voor vliegverkeer binnen laagvlieggebieden;
  4. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen;
  5. de voorgeschreven maten met maximaal 10%, mits niet elders in deze planregels wordt voorzien in een ontheffing van de maatvoeringsregels.

10.2 Afwegingskader

Een in artikel 10 lid 1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de milieusituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. de sociale veiligheid;
  6. de externe veiligheid.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1 Wijzigingsbevoegdheid

11.2 Algemene sloopregeling

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Boringsvrije zone

Ter plaatse van de gronden met de aanduiding Boringsvrije zone mogen geen activiteiten worden ontplooit die strijdig zijn met de bescherming van de bodem en grondwater voor de openbare drinkwatervoorziening. Het gaat om activiteiten in de vorm van borningen en roeren van grond die dieper reiken dan 80 meter onder maaiveld.

Artikel 13 Algemene Procedureregels

13.1 Kwaliteitsregels

Het bestemmingsplan maakt nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied mogelijk. Om verzekerd te zijn van kwaliteitsverbetering worden instrumenten ingezet die erop gericht zijn om de ontwikkelingen te combineren met die benodigde kwaliteitsverbetering.

Deze kwaliteitsverbetering vindt via een tweetal benaderingen plaats:
  1. ruimtelijke kwaliteit via het instrument BOM+;
  2. ruimtelijke kwaliteit via het instrument kwaliteitsbijdrage.

De ruimtelijke kwaliteit via het instrument BOM+ geldt ten aanzien van agrarische bedrijven. Voor zover sprake is van uitbreiding van verharding en bebouwing binnen het bouwblok kan het instrument worden ingezet via de nadere eisenregeling. Voor zover het betreft het oprichten van een nieuwe bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf dan wel bouwvlakuitbreiding of nieuwvestiging van agrarische bedrijven en omschakeling naar niet-grondgebonden agrarische bedrijven, wordt het instrument ingezet in het kader van de ontheffing respectievelijk wijzigingsbevoegdheid.

De ruimtelijke kwaliteit via het instrument kwaliteitsbijdrage geldt voor niet-agrarische ontwikkelingen in het buitengebied. Voor zover het betreft:
  • ontwikkelingen buiten het bouwvlak
  • een meer ingrijpende uitbreiding van niet-agrarische bedrijven/recreatiebedrijven
  • het toevoegen van nevenactiviteiten

13.2 Ruimtelijke kwaliteit via het instrument POL-uitwerking BOM

13.3 Ruimtelijke kwaliteit via het instrument kwaliteitbijdrage

Artikel 14 Werking Wettelijke Regels

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

15.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid artikel 15 lid 1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid artikel 15 lid 1 met maximaal 10 %.

15.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid artikel 15 lid 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

15.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid artikel 15 lid 4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

15.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in het lid artikel 15 lid 4, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

15.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid artikel 15 lid 4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Eind 85 Nederweert-Eind van de gemeente Nederweert.