KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 6 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
Artikel 8 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Planvoornemen
2.1 Inleiding
2.2 Omgeving
2.3 Planvoornemen
2.4 Ontsluiting En Parkeren
2.5 Privacy En Bezonning Belendende Percelen
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijks-, Provinciaal, Regionaal En Gemeentelijk Beleid
3.3 Ladder Van Duurzame Verstedelijking
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Geluid
4.3 Bodem
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
4.6 Geurhinder
4.7 Milieubescherming, Veiligheid En Overige Zones
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Kabels En Leidingen
4.10 Archeologie En Cultuurhistorie
4.11 Flora En Fauna
4.12 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
5.2 Beleid Waterschap Peel En Maasvallei
5.3 Waterhuishoudkundige Situatie
5.4 Invloed Van Het Planvoornemen
Hoofdstuk 6 Juridische Opzet
6.1 Inleiding
6.2 De Verbeelding
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
7.2 Economische En Financiële Uitvoerbaarheid
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.4 Conclusie
Hoofdstuk 8 De Procedure
8.1 De Te Volgen Procedure
8.2 Kennisgeving
8.3 Het Vooroverleg Met Diensten Van Rijk En Provincie
8.4 Vaststelling
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek 2009 Tiskeswej

Kruisstraat ong 2016 te Nederweert-Eind

Bestemmingsplan - gemeente Nederweert

Vastgesteld op 12-07-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Kruisstraat ong. 2016 te Nederweert-Eind' met identificatienummer NL.IMRO.0946.BPKruisstrOng2016-VA01 van de gemeente Nederweert.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aaneengebouwde woning:

een woning, die deel uitmaakt van een blok van twee of meer woningen, waarvan het hoofdgebouw aan ten minste één zijde aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd.

1.6 aan huis gebonden beroep:

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, paramedisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein; hieronder dienen niet te worden begrepen de uitoefening van ambachten alsmede vormen van detailhandel.

1.7 aan- of uitbouw:

een bijgebouw dat aan een hoofdgebouw is vast gebouwd.

1.8 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 m van de voorkant van het hoofdgebouw.

1.9 activiteit:

activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid of artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.10 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).

1.11 archeologische verwachting:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden).

1.12 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW) en werkend volgens de kwaliteitsnorm van de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.14 bebouwingspercentage:

een in de verbeelding of regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogst mag worden bebouwd.

1.15 bedrijvigheid aan huis:

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsmede het verkopen en/of leveren als ondergeschikte activiteit van goederen, die verband houden met het ambacht.

1.16 begane grond:

een bouwlaag geen verdieping zijnde.

1.17 bestaand:

legaal aanwezig of in aanbouw op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, tenzij anders is bepaald.

1.18 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 bevoegd gezag:

het bevoegd gezag in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Als hoofdregel is dit het college van burgemeester en wethouders van Nederweert.

1.21 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.22 bijbehorende voorzieningen:

functies en bebouwing die niet nader in de doeleindenomschrijving van een bestemming zijn genoemd, maar die inherent zijn aan de in de doeleindenomschrijving genoemde functies en bebouwing.

1.23 bijgebouw:

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Erkers worden hier niet onder begrepen.

1.24 bodemingreep:

werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologische bodemarchief.

1.25 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.26 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.27 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke, of bij benadering gelijke, hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van de onderbouw en de kap/zolder.

1.28 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.29 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.30 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.31 bouwvoor:

bovenste deel van de bodem van bijvoorbeeld een akker dat door menging door ploegen of spitten is ontstaan en humusrijker is dan de ondergrond (zie ook akkerdek). De grondlaag waar de wortels van de planten in groeien. Doorgaans is dit de bovenste 30 cm.

1.32 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.33 carport:

een bijgebouw of bouwwerk, geen gebouw, bedoeld als stallingsgelegenheid voor auto's en zonder zelfstandige wand.

1.34 consumentverzorgende dienstverlening:

het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het aan huist gebonden beroep, gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk. De woning behoudt hierbij in overwegende mate haar functie en de bedrijvigheid heeft een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die met de woonfunctie in overeenstemming is. Een seksinrichting wordt hier in ieder geval niet onder begrepen.

1.35 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:

een door het college van burgemeester en wethouders c.q. bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de in de KNA gestelde kwalificaties van senior archeoloog.

1.36 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen resp. huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; horecadoeleinden worden hier niet onder begrepen.

1.37 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder ook een belwinkel en een internetcafé.

1.38 doeleinden van openbaar nut:

kleinschalige nutsvoorzieningen zoals transformatorhuisjes en schakelkastjes, ondergrondse lokale leidingen, tele- en datacommunicatieleidingen, riolering, telefooncellen en wachthuisjes, straatvoorzieningen (o.a. voor afvalstoffen). Een bouwwerk,

1.39 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt.

1.40 evenement:

elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak op sociaal, cultureel gebied of op het gebied van sport.

1.41 extensief medegebruik:

(recreatief) medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten dat geen specifiek beslag legt op de ruimte behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets, en ruiterpaden en rust- en picknickplaatsen, en die in hoofdzaak gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving.

1.42 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.43 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.

1.44 gevellijn:

de bouwgrens die nagenoeg gelijk loopt aan de as van de weg waarin een (of meer) gevel(s) van een gebouw is (zijn) geplaatst en die is gelegen aan de weg(en) grenzende perceelsgrens.

1.45 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen als het belangrijkst bouwwerk valt aan te merken.

1.46 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren en/of logies.

1.47 internetwinkel:

(detail)handel via internet (of postorder), mits ter plekke geen sprake is van het uitstallen, afhalen of verkoop ter plekke (ook niet als ondergeschikte activiteit), waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.48 levensloop bestendige woning:

woning die voorziet in de primaire voorzieningen, zoals badkamer en slaapkamer, op de begane grond.

1.49 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, waaronder begrepen ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen.

1.50 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.51 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde verbonden is.

1.52 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.53 peil:

  1. e. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. f. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.54 primaire voorzieningen:

voorzieningen die minimaal noodzakelijk zijn voor het dagelijks gebruik van een woning, zoals woonkamer, keuken, badkamer/toilet en slaapkamer.

1.55 projectgebied:

gebied waar een (nieuwe) bestemming wordt opgelegd. Omdat het verdrag van Malta en de daarop geënte Wamz van het beschermen in situ (ter plaatse in de bodem) uitgaat, is het zaak voor die delen die - vooralsnog - niet verstoord worden, een beschermingsregime op te leggen (of te handhaven).

1.56 risicovolle inrichting:

een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (BRZO'99) of het Vuurwerkbesluit.

1.57 speelautomatenhal:

een inrichting, toegankelijk vanaf de openbare weg, waar kansspelautomaten staan opgesteld.

1.58 stedenbouwkundig beeld:

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaald of beoogd beeld, inclusief het ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere, door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormd dan wel beoogd beeld.

1.59 twee-aan-eengebouwde woningen:

een woning waarvan het hoofdgebouw met één zijgevel in de zijdelingse bouwperceelgrens is gebouwd en waarvan de afstand tot de andere zijdelingse bouwperceelgrens ten minste 3 m bedraagt; de woning kan deel uitmaken van een blok van ten hoogste twee woningen ("twee-onder-één-kap").

1.60 vrijstaande woning:

een woning, waarvan de afstand van beide zijgevels van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrenzen ten minste een in de bouwregels bepaalde afstand bedraagt.

1.61 Wabo:

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

1.62 woning:

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 het bebouwingspercentage:

het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de diepte van de bodemingreep:

de diepte van de bodemverstorende ingreep, gemeten ten opzichte van het peil ter plaatse (straat of terreinniveau).

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.

2.9 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.10 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.11 de oppervlakte van een bodemingreep:

het gebied (zone) waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologisch bodemarchief

2.12 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1.50 m.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen in een nog te realiseren woning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'aantal wooneenheden' waar het aangegeven aantal woningen gerealiseerd mag worden;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. tuinen en erven;
  2. c. verhardingen;
  3. d. parkeervoorzieningen en stallingsruimte voor fietsen;
  4. e. groenvoorzieningen;
  5. f. nutsvoorzieningen;
  6. g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de bestemming 'Wonen', wijzigen ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrenzen, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van ondergeschikte punten, mits:

  1. a. de wijziging met het oog op praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt;
  2. b. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  3. c. geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden plaatsvindt.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Afwijkingsregels

5.1 Algemene afwijkingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor:

  1. a. het afwijken van de voorgeschreven minimum en maximum maten, aantallen en percentages met niet meer dan 10% voor zover:
    1. 1. daarvoor in deze regels geen bijzondere afwijkingsbevoegdheden zijn opgenomen;
    2. 2. geen evenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de bestemming of aan één of meer functies van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. het afwijken voor het bouwen van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen voor zover:
    1. 1. deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn;
    2. 2. de bouwhoogte maximaal 15,00 meter bedraagt;
    3. 3. een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van de antennes ten opzichte van de omgeving wordt gewaarborgd;
    4. 4. geen evenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de bestemming of aan één of meer functies van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  3. c. voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van doeleinden van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, reduceerstations, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, voor zover deze bouwwerken geen grotere goothoogte dan 3,50 meter en geen groter oppervlak dan 20 m2 hebben.

Artikel 6 Overige Regels

6.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 7 Overgangsrecht

7.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

7.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 8 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Kruisstraat ong. 2016 te Nederweert-Eind'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 30 januari 2007 heeft de gemeenteraad van Nederweert het bestemmingsplan 'Kern Eind' vastgesteld. Het perceel Kruistraat ongenummerd (naast nummer 100), waar dit bestemmingsplan voor wordt opgesteld, is gelegen binnen de contouren van dat plan. Kruisstraat ongenummerd (naast nummer 100) heeft daarin de bestemming Wonen gekregen, met een aanduiding voor een vrijstaande woning, waarvan de goothoogte 6 meter mag bedragen. In het voorheen geldend bestemmingsplan 'Ahrensburgerstraat-oost, Eind' waren ter plaatse van het perceel Kruisstraat 100 en ongenummerd maximaal 2 woningen toegestaan. Planologisch-juridisch was het dus nog mogelijk om hier nog 1 woning te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPKruisstrOng2016-VA01_0001.png"

vigerend bestemmingsplan versus voorheen geldend bestemmingsplan

Door de formulering van de voorschriften en het ontbreken van een specifieke aanduiding in het vigerende bestemmingsplan 'Kern Eind', is op basis van dit bestemmingsplan de bouw van een woning echter planologisch-juridisch niet meer mogelijk. Dit terwijl de vigerende plankaart van het bestemmingsplan 'Kern Eind' de mogelijkheid tot woningbouw wel suggereert.

In de regels staat geregeld dat binnen de bestemming 'Wonen' het niet is toegestaan om nieuwe hoofdgebouwen te bouwen, tenzij het vervangende nieuwbouw of herbouw betreft. Voor dit perceel geldt geen bijzondere afwijkingsmogelijkheid voor het realiseren van een nieuwe grondgebonden woning, aangezien de betreffende aanduiding daarvoor ontbreekt.

Dit bestemmingsplan heeft daarom tot doel deze omissie te repareren, door de regels en de verbeelding voor dit perceel zo aan te passen dat de bouw van 1 nieuwe vrijstaande woning hier alsnog planologisch-juridisch mogelijk wordt.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied is gelegen in de gemeente Nederweert aan de oostzijde van de kern Nederweert-Eind. Het perceel ligt aan de zuidzijde van de Kruisstraat en grenst links aan de bestaande woning Kruisstraat 100. Aan de rechterzijde van het perceel is de woningbouwuitbreiding 'Tiskeswej' in ontwikkeling. Aan de noordzijde grenst het perceel aan het landelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPKruisstrOng2016-VA01_0002.png"

Luchtfoto planlocatie

Het perceel zelf is kadastraal bekend als gemeente Nederweert, sectie R, nummer 1411 en 1344.

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kern Eind'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Nederweert vastgesteld op 30 januari 2007 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Limburg op 8 mei 2007.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPKruisstrOng2016-VA01_0003.png"

Uitsnede vigerende plankaart

Het plangebied heeft in het vigerende bestemmingsplan 'Kern Eind' de bestemming Woondoeleinden -W-. Met een aanduiding is geregeld dat hier vrijstaande woningen gerealiseerd mogen worden. Op de kaart is een bouwvlak aangegeven waarbinnen het hoofdgebouw gebouwd moet worden. De goothoogte van het hoofdgebouw is daarbij bepaald op 6 meter. Aan de voorzijde is een arcering opgenomen ter aanduiding van de voortuin. Hierbinnen mogen geen gebouwen worden opgericht. Op basis van het voorgaande wordt gesuggereert dat een woning is toegestaan.

Echter in de regels is voorts algemeen geregeld dat het niet is toegestaan nieuwe hoofdgebouwen ten dienste van het wonen te bouwen, tenzij het vervangende nieuwbouw of herbouw betreft. Het bestemmingsplan werkt vervolgens met een speciale aanduiding waarmee aangegeven wordt dat middels een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid een nieuwe woning opgericht kan worden. Abusievelijk is hierdoor de bouw van een woning op dit perceel niet meer mogelijk omdat dit bestemmingsplan de eerdere planologisch-juridische woningbouwmogelijkheid uit het voorheen geldende bestemmingsplan 'Ahrensburgerstraat-oost, Eind' overruled. Om deze bestaande rechten te respecteren en een woning op dit perceel alsnog mogelijk te maken, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk, wordt kort het planvoornemen beschreven in hoofdstuk 2. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. De wateraspecten in vorm van een waterparagraaf zijn aangegeven in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt aangegeven hoe het planvoornemen is verwoord in de planregels. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 en 8 ingegaan op respectievelijk de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen en de procedure.

Hoofdstuk 2 Het Planvoornemen

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgeving van het plangebied en het planvoornemen binnen het plangebied zelf.

2.2 Omgeving

Het plangebied is gelegen aan de Kruisstraat, naast nummer 100 te Nederweert-Eind. De Kruisstraat vormt de ontsluitingsweg voor de aan deze weg grenzende woningen en loopt door in het aangrenzende buitengebied.

De bebouwing langs de Kruisstraat, aan de linkerzijde van het perceel bestaat vooral uit vrijstaande en halfvrijstaande woningen met twee bouwlagen een kap, afgewisseld met enkele woningen bestaande uit één bouwlaag met een kap. De goothoogte en nokrichting is daarbij gedifferentieerd. De ruimtelijke verschijningsvorm van de vrijstaande en halfvrijstaande woningen is divers. Aan de rechterzijde van het perceel is de woningbouwuitbreiding 'Tiskeswej' in ontwikkeling. Aan de Kruisstraat zijn hier eveneens vrijstaande en halfvrijstaande woningen in 2 bouwlagen met kap voorzien. Tussen het perceel en deze nog te realiseren woningen is een groenplantsoen voorzien in combinatie met waterhuishoudkundige voorzieningen in de vorm van wadi's voor de opvang van het hemelwater van deze woningbouwontwikkeling.

De noordzijde van het plangebied kenmerkt zich als een agrarisch gebied. Aan deze zijde van de Kruisstraat zijn de woningen niet aaneengesloten gelegen, waardoor het aangrenzende agrarische gebied zichtbaar is Hoewel het plangebied hier direct aan grenst, is het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf toch gelegen op enige afstand gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPKruisstrOng2016-VA01_0004.png"

Planlocactie

De planlocatie zelf betreft een perceel binnen de kern Nederweert-Eind. Het perceel is momenteel deels in gebruik als tuin behorende bij Kruisstraat nummer 100 en deels in gebruik als moestuin. Met de invulling van deze locatie wordt een open plek aan de Kruisstraat opgevuld in aansluiting op de woningbouwuitbreiding 'Tiskeswej'.

2.3 Planvoornemen

In het voorheen geldende bestemmingsplan 'Ahrensburgerstraat-oost, Eind' was planologisch-juridisch geregeld dat op het perceel Kruisstraat 100 maximaal 2 vrijstaande woningen gerealiseerd konden worden. De woning Kruisstraat 100 is bestaand. Naast deze bestaande woning is fysiek nog de ruimte aanwezig om een nieuwe woning te realiseren.

Door de omissie in het bestemmingsplan 'Kern Eind' is door de formulering van de regels de bouw van nieuw hoofdgebouw niet meer mogelijk. Op de verbeelding is echter wel voorzien in de bouw van een woning. Op de verbeelding is namelijk een woonbestemming opgenomen, een bouwvlak ingetekend en zijn er aanduidingen opgenomen dat een vrijstaande woning is toegestaan met een goothoogte van maximaal 6 meter. Echter de regels laat nieuwbouw van woningen niet toe.

Dit bestemmingsplan voorziet in de planologisch-juridische reparatie van de omissie. Met dit bestemmingsplan wordt op het perceel de bestaande rechten gerespecteerd, zodat de bouw van een woning hier weer mogelijk is. De te realiseren vrijstaande woning wordt daarbij in dezelfde voorgevelrooilijn als de bestaande woningen aan de Kruisstraat nummer 100 gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPKruisstrOng2016-VA01_0005.png"

Nieuwe verbeelding bestemmingsplan

Na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan ligt er een kader om een woning te bouwen. De bouwregels zijn van gelijke strekking, zoals die nu in het vigerende bestemmingsplan zijn opgenomen. In het kort houdt dit het volgende in:

  • alleen een vrijstaande woning is hier toegestaan;
  • de goothoogte van de woning bedraagt ten hoogste 6 meter;
  • de bouwhoogte van de woning bedraagt ten hoogste 11 meter;
  • de inhoud van de woning bedraagt ten hoogste 1.000 m3;
  • de minimale breedte van de woning bedraagt ten minste 6 meter;
  • de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3 meter;
  • op basis van het bestemmingsplan mag ten hoogste 75 m2 aan bijgebouwen worden gebouwd.

De overige bouw- en gebruiksregels staan in de regels weergegeven.

2.4 Ontsluiting En Parkeren

Het perceel wordt direct ontsloten via een inrit vanuit de Kruisstraat. In westelijke richting rijd je direct richting de bebouwing van de kern Nederweert- Eind en de doorgaande weg. In oostelijke loopt de Kruisstraat het aangrenzende buitengebied in.

Parkeren vindt op eigen terrein plaats, het perceel is daarvoor ruim genoeg. Er dient tenminste te worden voorzien in 2 parkeerplaatsen.

2.5 Privacy En Bezonning Belendende Percelen

Ten aanzien van de privacy en bezonning voor de belendende percelen blijft de situatie ongewijzigd ten opzichte van wat in het verleden planologisch-juridisch mogelijk was en het hetgeen beoogd was te bestemmen in het bestemmingsplan 'Kern Eind'. In de regels is bepaald dat een vrijstaande woning in ieder geval 3 meter afstand moet aanhouden tot de zijdelingse perceelsgrenzen. Dit is in zijn algemeenheid genomen een acceptabele afstand in reguliere woonsituaties. De privacy en de bezonning van de belendende percelen blijft daarmee in voldoende mate gewaarborgd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Bij ieder plan vindt inkadering binnen het beleid van de overheid plaats. Door een toetsing aan rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid ontstaat een duidelijk beeld van de marges waarbinnen het bestemmingsplan wordt opgezet. De beleidsinkadering dient een compleet beeld te geven van de ruimtelijke overwegingen en het relevante planologisch beleid.

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van Rijk en de provincie Limburg worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd randvoorwaarden geven voor het lokale maatwerk in het bestemmingsplan.

3.2 Rijks-, Provinciaal, Regionaal En Gemeentelijk Beleid

Het beleid van de diverse overheidsinstanties, zoals Rijk, provincie, regio en gemeente, is met betrekking tot de oorspronkelijke woningbouwontwikkeling reeds uitvoerig behandeld in de eerdere planologische procedure voor het mogelijk maken van een woningbouwmogelijkhied ter plaatse en voorts op de plankaart bestendigd in het thans bestemmingsplan 'Kern Eind'. Hieruit is destijds gebleken dat de woningbouwontwikkeling past binnen de beleidskaders van de verschillende overheidsinstanties. Door een omissie van het genoemde bestemmingsplan is de realisatie van een woning op ondehavig perceel daardoor niet meer mogelijk en is een herziening nodig om de woning alsnog mogelijk te maken.

In essentie wijkt dit bestemmingsplan niet af van het vigerende bestemmingsplan. Enkel een omissie, waardoor de realisatie van de woning planologisch-juridisch niet mogelijk is, wordt gerepareerd. Zoals eerder aangegeven, voorziet de verbeelding wel in de komst van de woning, maar sluiten de regels in zijn algemeenheid de nieuwvestiging van woningen uit doordat nieuwe hoofdgebouwen niet zijn toegestaan.

Het maximum aantal gewenste woningen ter plaatse, evenals de mogelijke woningtypologie wijzigen hierdoor niet. Door de ondergeschikte betekenis van dit reparatieplan zijn er geen Rijks-, provinciale, regionale of gemeentelijke belangen in het geding.

3.3 Ladder Van Duurzame Verstedelijking

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en overprogrammering worden voorkomen. Door middel van de 'ladder van duurzame verstedelijking' (kortweg: duurzaamheidsladder) vindt een toetsing plaats. De ladder bestaat uit drie treden:

  • Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien. Het kan zowel om een kwantitatieve als kwalitatieve behoefte gaan.
  • Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformaties van bestaande locaties;
  • Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

Uit de redactie van artikel 6.1.2, lid 2 Bro blijkt dat de ladder slechts van toepassing is op ruimtelijke besluiten die een 'stedelijke ontwikkeling' mogelijk maken. Dit begrip is in artikel 1.1.1, lid 1, sub i gedefinieerd als: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Uit de jurisprudentie die is verschenen sinds de inwerkingtreding van de ladder blijkt dat de Afdeling een zekere ondergrens stelt aan ontwikkelingen wanneer het gaat om de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Zo heeft de Afdeling ten aanzien van woningbouwplannen geoordeeld dat de realisatie van 1 woning (AbRvS 14 januari 2014, nr 201308263/2/R4), 4 woningen (AbRvS 27 augustus 2014, nr 201311233/1/R4), 6 woningen, waarvan 3 rechtstreeks bestemd en 3 eerst na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid (Vz AbRvS 4 juni 2014, nr 201401129/1/R4) of 10 woningen, behoudens samenhang met een groter woningbouwproject (AbRvS 4 maart 2015, nr. ECLI:NL:RVS:2015:653) , niet zijn aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Ook een plan dat voorzag in een bedrijfsbestemming met een oppervlakte van ca 2.360 m2 en de mogelijkheid een bedrijfsgebouw van maximaal 400 m2 te realiseren is door de Afdeling niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro, vanwege de beperkte omvang en de beperkte gebruiksmogelijkheden (AbRvS 23 juni 2014, nr 201306183/1/R3, JM 2014/83 m. nt. R. van Bommel). Voorts is in het kader van dit advies van belang dat de Afdeling de realisatie van aanlegsteigers ten behoeve van een jachthaven, in combinatie met een beperkte uitbreiding van en bestaande bedrijfsloods niet heeft aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling (AbRvS 30 juli 2014, nr 201402114/2/R4).

Uit de diverse uitspraken blijkt dat voor woningbouw de minimum omvang ligt rond de 10 woningen. Het planvoornemen betreft de realisatie van slechts één nieuwe woning (met bijbehorende bijgebouwen). Gelet hierop is het planvoornemen niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de duurzaamheidsladder is dan ook niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Inleiding

Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen.

Ondanks dat de komst van een woning aan de Kruisstraat ongenummerd (naast nummer 100) eerder reeds mogelijk was gemaakt, zullen de verschillende milieuaspecten nader onderbouwd c.q. verantwoord moeten worden om te kunnen voldoen aan de huidige wettelijke richtlijnen. Onderstaand worden de verschillende aspecten besproken. Indien aanvullend onderzoek nodig is, staat dat daarbij vermeld.

4.2 Geluid

Met dit bestemmingsplan wordt opnieuw de bouwmogelijkheid gecreëerd voor een woning aan de Kruisstraat. Ondanks dat de uitvoerbaarheid ten aanzien van geluid in een eerder stadium, reeds is onderzocht, zal vanwege de verstreken periode de geluidsbelasting op de gevels van de toekomstige woning opnieuw moeten worden bekeken. In de loop der tijd zijn de verkeersintensiteiten en verkeerssituatie (30 km regime) op de Kruisstraat gewijzigd.

Als gevolg van de woningbouwuitbreiding 'Tiskeswej' is op basis van de uitvoeringsplannen van de gemeente Nederweert de Kruisstraat inmiddels aangewezen als 30 km weg. Dit houdt in dat de Kruisstraat ter hoogte van het plangebied, in het kader van de Wet geluidhinder, niet zoneplichting is. Een akoestisch onderzoek is voor dergelijke wegen derhalve niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening (en vanwege bestaande jurisprudentie) dient de gemeente Nederweert wel te beoordelen of er sprake zal zijn van een acceptabel geluidklimaat. Uit akoestisch onderzoek voor de woningen aan de Kruisstraat in de woninguitbreiding 'Tiskeswej' is gebleken dat de gevelbelasting voor deze woningen maximaal 59 dB bedraagt. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien er overwegende bezwaren zijn de geluidbelasting door overdrachtsen bronmaatregelen terug te brengen.

Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de hoogst toelaatbare geluidbelasting ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Voor het toepassen van een stiller wegdek (bronmaatregel) geldt dat deze maatregel overwegende bezwaren van financiële aard ontmoet. Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

Aangezien voor de wegen in de directe omgeving van het plangebied een 30 km/regime geldt is een formele geluidtoets niet noodzakelijk en zijn geluidreducerende maatregelen niet verplicht. Voor nieuwbouw woningen is de bescherming tegen geluid geregeld in het bouwbesluit. Dit momt er op neer dat de geluidwering van de gevel (of dak) zodanig moet zijn, dat het geluidniveau (als gevolg van het wegverkeerslawaai) binnen niet hoger dan 33 dB mag bedragen. Om te voldoen aan het bouwbesluit wordt geadviseerd om bij de dimensionering van de geluidwerende maatregelen rekening te houden met de resultaten van het akoestisch onderzoek.

4.3 Bodem

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen.

Het planvoornemen gaat uit van de bouw van één nieuwe woning op een open plek. De gronden zijn reeds bestemd voor wonen. De bestemming wordt niet gewijzigd. Eveneens is hier een bouwvlak aanwezig. Door de formulering van de regels is het echter niet mogelijk om een nieuwe woning te realiseren. In dat kader wordt dit bestemmingsplan opgesteld.

Hoewel formeel geen sprake is van een bestemmingswijziging met dit bestemmingsplan, is desondanks bekeken of de gronden aangemerkt kunnen worden als 'onverdacht'. De gronden maakten in het verleden deel uit van de Kruisstraat 100. Vanaf omstreeks 1962 was hier een agrarisch bedrijf gevestigd. Hiervoor was de locatie in gebruik als landbouwgrond. Ter plaatse van de Kruissstraat ong. is in 1965 een 2e vleeskuikenstal gerealiseerd. De voorzijde van deze stal lag ter plaatse van het achtste gedeelte van Kruisstraat ong. Sinds 1999 worden er geen vleeskuikens meer gehoudein in de stallen. De stallen zijn in 1999 gesloopt. Daarna zijn de gronden in gebruik als tuin dan wel moestuin.

In 1998 is ten behoeve van het bestemmingsplan "Ahrensburgerstraat" een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Aelmans ECO B.V. (kenmerk BOD98.610). Ter plaatse van wat nu Kruisstraat ong is, zijn destijds enkel licht verhoogde concentraties cadmium, PAK en EOX aangetroffen. Dit is echter niet belemmerend ten aanzien van de woonbestemming.

Aangezien de gronden als 'onverdacht' worden aangemerkt en het gebruik kan dan ook gesteld worden dat er milieuhygiënisch geen belemmeringen bestaan voor de voorgenomen bouwplannen op de onderzoekslocatie. Er is geen aanleiding voor verder bodemonderzoek dan wel een bodemonderzoek op analytische grondslag.

4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen.

Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Pas als een planvoornemen uitgaat van de realisatie van 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg zal een plan mogelijk in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging van de omgeving. Concreet wordt met dit planvoornemen de bouw van één woning mogelijk gemaakt. Aangenomen wordt dat luchtkwaliteit dan ook geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.

4.5 Bedrijven En Milieuzonering

Bij het realiseren van nieuwe hindergevoelige functies, zoals woningen, moet rekening worden gehouden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de directe omgeving van het plangebied. Ter plaatse van de woning moet sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast mogen de bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Om te bepalen wat de invloedssfeer is van een bedrijf wordt gebruik gemaakt van zogenaamde richtafstanden.

Hierbij wordt gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering van de VNG (2009). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met verschillende milieuaspecten. Hierbij moet gedacht worden aan geur-, stof- en geluidshinder. De gegeven richtafstanden gaan uit van een rustige woonwijk. In geval dat een onderzoekslocatie is gelegen in een gemengd gebied, mag uitgegaan worden van verkleinde richtafstanden. Een en ander komt voort uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie.

De afweging of een woning op deze locatie uitvoerbaar is, heeft in het verleden reeds plaatsgevonden toen het planologisch-juridische traject werd doorlopen van het voorheen geldende bestemmingsplan. Sindsdien is er weinig veranderd in de omgeving. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die zijn aangemerkt als bedrijfsbestemming. De dichtstbijzijnde bedrijfslocatie ligt op een afstand van circa 450 meter. Gezien de groote van de afstand wordt het woon- en leefklimaat in voldoende mate gewaarborgd. Tussen het plangebied en dit bedrijf staan meerdere andere woningen. De woning vormt daarmee geen belemmering voor dit bedrijf. Daarnaast zijn reeds meerdere woningen op kortere afstand gelegen, welke maatgevend zijn voor het bedrijf.

4.6 Geurhinder

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen intensieve veehouderijen of andere bedrijven gelegen die eventueel voor geurhinder zouden kunnen zorgen. het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf (intensieve veehouderij) aan de Kruiszijweg op een afstand van circa 280 meter. Omgekeerd worden binnen het plangebied geen activiteiten toegestaan die geurhinder op de omgeving kunnen veroorzaken. Het aspect geurhinder is derhalve niet aan de orde.

4.7 Milieubescherming, Veiligheid En Overige Zones

In Limburg zijn speciale gebieden aanwezig met een bijzondere milieukwaliteit of met een bijzondere gevoelige functie. Onderscheiden worden stiltegebieden, het bodembeschermingsgebieden, de boringsvrije zones, grondwaterbeschermingsgebieden en waterwingebieden.

Conform het provinciale beleid valt het plangebied binnen de boringsvrije zone 'Roerdalslenk, zone III', hetgeen als beperking meebrengt dat boringen dieper dan 80 meter beneden maaiveld alleen met ontheffing van de Omgevingsverordening Limburg zijn toegestaan. Aangezien er geen werkzaamheden dieper dan 80 meter beneden maaiveld worden uitgevoerd, heeft de ligging in deze zone geen invloed op de planontwikkeling.

Het plangebied is verder niet gelegen in een milieubeschermingsgebied, grondwaterbeschermings- of waterwingebied, stiltegebied, bodembeschermingsgebied of ecologische hoofdstructuur.

4.8 Externe Veiligheid

Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en risicovol transport. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:

  • bescherming van personen die zich bevinden in de nabijheid van een risicobron tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen of ten gevolge van een ongeval met een vliegtuig op of nabij een luchthaven;
  • bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een dergelijk ongeval met een groot aantal slachtoffers.

Op basis van de risicokaart voor Limburg zijn de risicobronnen onderzocht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPKruisstrOng2016-VA01_0006.png"

Uitsnede risicokaart

Risicovolle inrichtingen

De ontwikkeling is niet gelegen binnen de invloedsafstand van een Bevi-inrichting. Het dichtstbijzijnde bedrijf betreft een lpg-tankstation aan de Venloseweg 1 en Eind 12. De afstand tot deze bedrijven bedraagt ruim 700 meter. De plaatsgebonden risico-contour bedraagt 35 meter ten gevolge van het vulpunt lpg. Het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt voor het lpg-station 150 meter. De planlocatie ligt ruimschoots buiten deze contour.

Transportassen

Het plan ligt op een afstand van circa 680 meter van de provinciale weg N275. Deze weg geldt als een route voor gevaarlijke stoffen. Dit bestemmingsplan voorziet in de reparatie van het vigerende bestemmingsplan 'Kern Eind'. Hiermee wordt de ontwikkeling van een nieuwe woning opnieuw mogelijk gemaakt. Gelet hierop is uitgebreid onderzoek niet noodzakelijk, aangezien de veiligheidsafwegingen in een eerder stadium reeds hebben plaatsgevonden.

Buisleidingen

Ten westen van het plangebied loopt parallel aan het kanaal een hogedruk gasleiding. Deze leiding ligt op meer dan 1,5 kilometer van het plangebied. Gezien deze afstand kan worden geconcludeerd dat de woning in voldoende mate buiten de invloedssfeerd van de leiding en het station ligt.

Conclusie

In het kader van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het planvoornemen.

4.9 Kabels En Leidingen

In of direct nabij het plangebied zijn geen kabels of leidingen gelegen die ten behoeve van het gebruik en/of de veiligheid planologische bescherming behoeven en daarmee een belemmering voor het planvoornemen betekenen. Wel zijn in het straatprofiel de reguliere nutsvoorzieningen voor gas, water en elektra gelegen.

4.10 Archeologie En Cultuurhistorie

4.10.1 Archeologie

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPKruisstrOng2016-VA01_0007.png"

Uitsnede archeologische verwachtingskaart, gemeente Weert en Nederweert

Grontmij Nederland bv heeft in opdracht van de gemeente Nederweert in maart 2007 een archeologisch onderzoek uitgevoerd in verband met de woningbouwuitbreiding 'Tiskeswej'. Doel van dit onderzoek was het opsporen van eventueel aanwezige archeologische resten en,voor zover mogelijk, een eerste indruk te geven van de kwaliteit (gaafheid en conservering),aard, datering, omvang en diepte ligging ervan.

Het bureauonderzoek heeft uitgewezen dat zich in het plangebied gooreerdgronden en podzolgronden bevinden. In ARCHIS zijn geen waarnemingen bekend uit het plangebied. Op de IKAW heeft het plangebied een hoge verwachtingswaarde voor het aantreffen van archeologische waarden. Op basis van het bureauonderzoek is een lage tot middelhoge specifieke archeologische verwachtingswaarde vastgesteld voor de op landbouw gebaseerde

samenlevingen (Neolithicum toto en met de Nieuwe Tijd).

Uit het booronderzoek is gebleken dat zich in het plangebied goed ontwaterde (gwt VI) gooreerdgronden met resten van podzolgronden bevinden, ontwikkeld in eolische afzettingen (leemhoudend fijn zand), behorend tot de Formatie van Boxtel welke dateert uit de laatste fase van het Pleistoceen (het Weichselien).

Tijdens het inventariserend veldonderzoek, karterende fase zijn in het plangebied geen (eenduidige) archeologische resten aangetroffen. Naar verwachting zal er als gevolg van de geplande werkzaamheden dan ook geen verstoring van archeologische waarden optreden. Derhalve worden géén aanbevelingen ten aanzien van behoud van archeologische waarden of vervolgonderzoek gedaan.

Op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeente Nederweert heeft het plangebied een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Op basis van deze verwachtingswaarde is archeologische onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen met een oppervlak groter dan 2500 m2 en met een een verstoringsdiepte van meer dan 40 centimeter. aangezien bij de realisatie van een nieuwe woning in het plangebied dit oppervlak en diept niet overschreden wordt is nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

Gelet op het voorgaande kan gesteld worden dat archeologie de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg zal staan.

4.10.2 Cultuurhistorie

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPKruisstrOng2016-VA01_0008.png"

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart

Binnen het plangebied zelf is geen bebouwing aanwezig, waardoor geen sprake is van rijks- of gemeentelijke monumenten. In de directe omgeving bevinden zich verder geen beschermde of beeldbepalende panden waarvan het karakter aangetast kan worden door de bouw van de woning.

Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeenten Weert en Nederweert is het plangebied uitsluitend aangewezen als cultuurland. De Kruisstraat is een weg ouder 1890. Cultuurhistorie vormt echter geen belemmering of aandachtspunt voor het planvoornemen.

4.11 Flora En Fauna

4.11.1 Inleiding

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening gehouden worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden.

4.11.2 Gebiedsbescherming

Aangezien de onderzoekslocatie niet is gelegen in of binnen de invloedssfeer van een onderdeel dat behoort tot de het Natuurnetwerk Nederland, is aantasting niet aan de orde. Externe werking op overige beschermde natuurgebieden, zoals het Natura 2000-gebied Sarsven & De Banen is, gelet op afstand tot de onderzoekslocatie (> 500 meter) en de aard van de ingreep niet aan de orde. De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de invloedsfeer van een beschermd natuurmonument.

4.11.3 Soortenbescherming

Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De soortenbescherming is vastgelegd in de Flora- en faunawet (Staatsblad 1999, 264, laatstelijk gewijzigd Staatsblad 2009,617). Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de soortenbescherming.

In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. In ruimtelijke plannen mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de Flora- en faunawet (met name op basis van de verbodsbepalingen van artikelen 8 tot en met 14) geen ontheffing zal worden verleend.

De Flora- en faunawet deelt de soorten in drie tabellen in. Voor soorten in de eerste tabel geldt een algemene vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor soorten in tabel 2 is een ontheffingsaanvraag noodzakelijk, tenzij men beschikt over of de werkzaamheden (aantoonbaar) uitvoert volgens een door het ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie (EL&I) vastgestelde gedragscode. De soorten in tabel 3 zijn het strengste beschermd. Afhankelijk van het planvoornemen en de beschermde soort die in of nabij het plangebied voorkomt vindt een afweging plaats. Een aanvraag van een ontheffing is enkel noodzakelijk indien de voorgenomen activiteiten een schadelijk effect zullen hebben op de aanwezige beschermde soorten of zorgen voor een vermindering van de ecologische functionaliteit voor deze soorten. Een aanvraag is niet noodzakelijk indien de werkzaamheden dusdanig worden ingericht dat geen schade wordt toegebracht aan de beschermde soorten.

Het plangebied bestaat momenteel uit tuin en moestuin waar regelmatig onderhoud plaats vindt. Binnen het plangebied is beplanting aanwezig als onderdeel van de tuin, in de vorm van bomen, struiken en hagen. Van natuurwaarden is, gezien het regulier (intensieve) beheer, in de huidige situatie geen sprake. De kans op aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten wordt dan ook klein geacht.

Gezien het huidige gebruik en het ontbreken van enige natuurlijke waarden is nader onderzoek niet noodzakelijk. Tevens is er geen sprake van het indienen van een ontheffingsaanvraag voor overtredingen van verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet ten aanzien van het verstoren van vaste rust- en verblijfplaatsen.

Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.

4.12 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Dit bestemmingsplan voorziet in de aanpassing van de regels van het vigerende bestemmingsplan, waardoor de bouw van een nieuwe woning in een reeds bestaand bouwvlak binnen de bestemming Wonen mogelijk wordt.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieueffecten optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor het planvoornemen is dan ook geen m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting van een bestemmingsplan aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Dit hoofdstuk kan als waterparagraaf worden beschouwd.

5.2 Beleid Waterschap Peel En Maasvallei

Het Waterbeheerplan 2016-2021 is op 14 oktober 2015 vastgesteld door de Algemeen besturen van waterschap Roer en Overmaas en Waterschap Peel en Maasvallei. Het plan heeft een looptijd van 2016 tot en met 2021. Dit plan is, vooruitlopend op de fusie in 2017 tot Waterschap Limburg, een gezamenlijk plan van beide waterschappen.

Met dit Waterbeheerplan zetten de waterschappen de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg; hoe invulling wordt geven aan de taak om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten en voldoende en schoon water. In dit plan is vastgelegd hoe het watersysteem en waterkeringen op orde worden gebracht en gehouden. Beschreven is voor welke thema’s het waterschap aan de lat staat, de strategie hiervoor, welke maatregelen worden uitgevoerd, wie de partners daarin zijn en hoe dit wordt gemonitord om waar nodig bij te sturen. Ook staat hierin welke bijdrage de waterschappen leveren aan de Europese Kaderrichtlijn Water. Voorbeelden van maatregelen zijn: het aanleggen en verbeteren van dijken tegen overstromingen, het aanpakken van knelpunten van wateroverlast, herstellen van beken en het verbeteren van de effluentkwaliteit van de rioolwaterzuiveringsinstallaties.

In het beleid van het waterschap staat centraal dat een duurzaam waterhuishoudkundig systeem dient te worden gerealiseerd. Concreet betekent dit dat sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

  • afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen van toepassing is;
  • de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
  • verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen te worden voorkomen;
  • grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
  • een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewater is toegestaan.

5.3 Waterhuishoudkundige Situatie

Het plangebied is in de huidige situatie geheel onbebouwd en onverhard. Het hemelwater kan rechtstreeks in de bodem infiltreren. Binnen het plangebied en in de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig en bevinden zich geen belangen van het waterschap Peel en Maasvallei.

Tectonisch gezien ligt het plangebied in de Roerdalslenk. Deze slenk wordt aan de zuidwestzijde begrensd door de Feldbiss en aan de noordoost zijde door de Peelrandbreuk. Beide breuken zijn noordwest-zuidoost gericht.

Het eerste watervoerend pakket heeft een dikte van ongeveer 120 meter en wordt gevormd door de grove en grindrijke zanden van de Formaties van Sterksel, Veghel en Kedichem. Op deze fluviatiele en glaciofluviatiele formaties liggen de fijnzandige, matig goed doorlatende afzettingen, behorende tot de Formatie van Boxtel, met een dikte van ongeveer 14 meter. Het eerste watervoerend pakket wordt aan de onderzijde begrensd door kleiafzettingen bhorende tot de Brunssum klei.

Op basis van de boringen te plaatse van de aangrenzende woningbouwuitbreiding 'Tiskeswej' kan de bodem tot een diepte van 3,5 m -mv worden beschreven als matig tot zeer fijn, zwak tot sterk ziltig zand. De diepere bodemopbouw bestaat tot een diepte van circa 20 m -mv uit lagen van matig fijn, tot matig grof zand, afgewisseld met lagen van matig, tot sterk zandige leem. Van 20 m -mv tot de maximale boordiepte van 60 m -mv bestaat de bodem voornamelijk uit matig tot uiterst grof zand, met plaatselijk circa 1 m dikke grind- of kleilagen.

Op basis van peilbuisgegevens ter plaatse van de aangrenzende woningbouwuitbreiding 'Tiskeswej' wordt voor de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) ter plaatse uitgegaan van een waarde van 28,5 m +NAP. Voor de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) wordt uitgegaan van een waarde van 29,9 m +NAP. Het plangebied ligt ten zuiden van de waterscheiding van zowel het freatisch grondwater als van het 1e watervoerende pakket. De stromingsrichting van het freatisch grondwater en het grondwater in het 1e watervoerende pakket is zuidoostelijk gericht.

Door het waterschap Peel en Maasvallei is de doorlatendheid van de bodem in kaart gebracht. Ter plaatse van het plangebied wordt uitgegaan van een doorlatendheid van 0,6 m/d. Deze waarde is gebaseerd op de regionale bodemopbouw en kan plaatselijk afwijken.

Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermings- en/of grondwaterwingebied.

5.4 Invloed Van Het Planvoornemen

Met dit bestemmingsplan wordt een omissie in het bestemmingsplan 'Kern Eind' gerepareerd. Voor het perceel Kruisstraat ongenummerd (naast nummer 100) is in het verleden een planologisch-juridische procedure doorlopen om de haalbaarheid en uitvoerbaarheid te toetsen. Hierbij is ook gekeken naar het aspect water en is de planvorming aan het waterschap voorgelegd. De nieuwbouwmogelijkheid is echter in het vigerende bestemmingsplan niet juist opgenomen, waardoor een aanpassing van het plan noodzakelijk is.

De bodemopbouw, GHG en doorlatendheid wijzen uit dat het infiltreren van hemelwater in de bodem mogelijk is. In dat kader is voor de aangrenzende woningbouwuitbreiding 'Tiskeswej' naast het plangebied een wadi aangelegd. Indien mogelijk en gewenst kan de nieuwe woning hierop afgekoppeld worden. Indien dit niet wenselijk is dan wel mogelijk is kan het hemelwater worden geloosd op een vijver van voldoende afmeting op het perceel.

De nog te bouwen woning zal worden uitgevoerd met een gescheiden rioolstelsel en ook als zodanig worden aangesloten op het aanwezige gescheiden rioolstelsel.

Hoofdstuk 6 Juridische Opzet

6.1 Inleiding

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening, bepaalt een viertal zaken de opzet en inrichting van de bestemmingsplanregels, te weten:

  • de digitale raadpleegbaarheid;
  • de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SBVP 2012);
  • de Woningwet;
  • het vigerende bestemmingsplan 'Kern Eind' (vastgesteld in 2007);

Bij het opstellen van de inhoud van de regels zijn de voorschriften uit het vigerende bestemmingsplan 'Kern Eind' aangehouden. Aangezien dat bestemmingsplan niet is opgesteld conform SVBP2012 zijn de regels in dit plan hier op aangepast en wordt de bouw van een nieuwe woning geregeld.

De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.

6.2 De Verbeelding

Op de verbeelding zijn aangegeven:

  • de grens van het plangebied;
  • de bestemming van de in het plangebied gelegen gronden: 'Wonen';
  • het bouwvlak;
  • de bouwaanduidingen: 'bijgebouwen';
  • de maatvoeringsaanduiding: 'maximum goothoogte' en 'aantal wooneenheden'.

Het bouwvlak geeft de begrenzing weer waarbinnen hoofd- en bijgebouwen opgericht mogen worden. Eveneens mogen ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouwen' bijgebouwen worden opgericht. Dit is overeenkomstig de bouwmogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan. Ter plaatse van de functieaanduiding 'tuin' mogen geen gebouwen worden opgericht, maar uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde.

6.2.1 Regels

De regels zijn conform de SVBP 2012 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) als volgt opgebouwd:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Naast het toetsen van het planvoornemen aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

7.2 Economische En Financiële Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomst met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

Omdat dit plan voorziet in de planologisch-juridische reparatie van de mogelijkheid tot het bouwen van een woning en het geheel wordt uitgevoerd door particulier initiatief kan worden gesteld dat het er geen beperkingen/risico’s zijn voor de grondexploitatie en financiële uitvoerbaarheid van het plan. Er zijn geen gevolgen voor de gemeentelijke financiën, behoudens dat de plankosten voor rekening komen van de gemeente. Het betreft immers de reparatie van een ommissie als gevolg van het niet regelen van deze woningbouwmogelijkheid in het vigerende bestemmingsplan 'Kern Eind'.

7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het planvoornemen betreft het alsnog planologisch-juridisch mogelijk maken van de realisatie van een vrijstaande woning. De haalbaarheid en de uitvoerbaarheid hiervan heeft reeds in eerder stadium plaatsgevonden. Dit plan betreft dan ook een reparatie van het bestemmingsplan. Het planvoornemen zal daarom naar alle waarschijnlijkheid niet op overwegende planologische bezwaren uit de omgeving stuiten.

Dit bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.

7.4 Conclusie

Het planvoornemen zal gezien het bovenstaande niet leiden tot overwegende planologische bezwaren. De bestemmingswijziging betekent, na een afweging van de verschillende belangen, een aanvaardbare invulling van het plangebied.

Hoofdstuk 8 De Procedure

8.1 De Te Volgen Procedure

Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:

  1. a. Ontwerp:

Publicatie en terinzagelegging

Een ieder kan gedurende deze terinzagelegging een zienswijze indienen bij de gemeenteraad

  1. b. Vaststelling:

Vaststelling door de Raad

Mogelijkheid reactieve aanwijzing

Publicatie en terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan gedurende de beroepstermijn

  1. c. Inwerkingtreding:

Na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan)

  1. d. Beroep:

Beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

In het kader van deze procedure is het voor eenieder mogelijk om zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist uiteindelijk c.q. in hoogste instantie, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.

8.2 Kennisgeving

Overeenkomstig artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Kruisstraat ong. 2016 te Nederweert-Eind´.Hierin is vermeld dat het planvoornemen ziet op de realisatie van een woning op een open plek aan de Kruisstraat te Nederweert-Eind.

8.3 Het Vooroverleg Met Diensten Van Rijk En Provincie

De oorspronkelijke realisatie van een woning op onderhavige locatie is in het kader van het wettelijk vooroverleg voorgelegd aan de diverse instanties (provincie Limburg, waterschap) en voldeed destijds aan de beleidskaders van de verschillende instanties. Met dit bestemmingsplan wordt een omissie gerepareerd van hetgeen eigenlijk al akkoord was bevonden. Er zijn hierdoor geen rijks- of provinciale belangen in het geding. Het is de verwachting dat instanties geen opmerkingen zullen maken op dit bestemmingsplan.

8.4 Vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 22 april 2016, gedurende zes weken, dat wil zeggen tot en met 2 juni 2016 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen tegen het plan ingediend. Het bestemmingsplan is ten opzichte van het ontwerp dan ook ongewijzigd vastgesteld in de raadsvergadering van 12 juli 2016

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek 2009 Tiskeswej

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek 2009 Tiskeswej