Liesjeshoek ong. te Leveroy
Bestemmingsplan - gemeente Nederweert
Vastgesteld op 08-05-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Liesjeshoek ong. Leveroy' van de gemeente Nederweert;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0946.BPLiesjeshong2011-VAST met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
de uitoefening aan huis van een beroep of de beroepsmatige verlening van diensten aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen beroep, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder worden geen detailhandel e
n seksinrichting begrepen;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 achtergevellijn:
de achterzijde van het bouwvlak evenwijdig aan de voorgevellijn.
1.7 akkerdek:
humusrijk grondpakket ontstaan door grondomwerking. Men spreekt van een plaggendek als ten gevolge van bemesting met (heide)plaggen vermengd met dierlijke mest in de loop der tijd een dikker akkerdek is ontstaan.
1.8 ambachtelijke bedrijvigheid:
het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen die verband houden met het ambacht;
1.9 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
1.10 archeologische verwachting:
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.
1.11 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.13 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding of in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel c.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.14 bedrijvigheid aan huis:
het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsmede het verkopen en/ of leveren als ondergeschikte activiteit van goederen, die verband houden met het ambacht;
1.15 bestaande:
- a. bij bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp;
- b. bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod;
1.16 bestemmingsgrens:
een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak;
1.17 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.18 bijgebouw:
een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Erkers worden hier niet onder begrepen;
1.19 bodemingreep:
werken of werkzaamheden, genoemd onder Artikel 2van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologische bodemarchief.
1.20 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.21 bouwgrens:
een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak;
1.22 bouwlaag:
een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en zolder en met een maximale hoogte van 3,50 m voor woningen respectievelijk woongebouwen en 4,50 m voor andere gebouwen;
1.23 bouwmassa:
bebouwing bestaande uit:
- a. een vrijstaand hoofdgebouw met aangebouwde bijgebouwen, dan wel;
- b. twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen met bijbehorende aangebouwde bijgebouwen;
1.24 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.25 bouwperceelgrens:
een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwperceel;
1.26 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.27 bouwvoor:
bovenste deel van de bodem van bijvoorbeeld een akker dat door menging door ploegen of spitten is ontstaan en humusrijker is dan de ondergrond (zie ook akkerdek). De grondlaag waar de wortels van de planten in groeien. Doorgaans de bovenste 30 cm.
1.28 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.29 carport:
een bijgebouw, niet zijnde een overkapping met een open constructie als bedoeld in het Besluit omgevingsrecht (Bor), bijlage II, artikel 2 en artikel 3, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een ander bouwwerk, bestaande uit slechts van boven afgesloten c.q. afgedekte, en uit ten hoogste twee wanden, niet zijnde een voorwand, voorziene ruimte van lichte constructie, kennelijk slechts bestemd om te dienen als overdekte stalling voor een motorrijtuig;
1.30 consumentverzorgende dienstverlening:
het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het aan huis gebonden beroep, gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk. Een seks- en/ of pornobedrijf wordt hier in ieder geval niet onder begrepen;
1.31 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.32 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:
een door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de in de KNA gestelde kwalificaties van senior archeoloog.
1.33 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; Horecadoeleinden worden hieronder begrepen;
1.34 dienstverlening:
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
1.35 diepte bodemingreep:
de diepte van de bodemverstorende ingreep, gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse (straat of terreinniveau).
1.36 discotheek/bar-dancing:
een horecabedrijf dat als hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse, met een in het algemeen hoog bezoekersfrequentie gedurende de avond en de nacht, waarbij het doen beluisteren van overwegend (mechanische) muziek en het gelegenheid bieden tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen;
1.37 doeleinden van openbaar nut:
kleinschalige nutsvoorzieningen zoals transformatorhuisjes en schakelkastjes, ondergrondse lokale leidingen, tele- en datacommunicatieleidingen, rioleringen, telefooncellen en wachthuisjes, straatvoorzieningen (o.a. voor afvalstoffen);
1.38 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.39 erker:
uitbouw aan een gevel waardoor een gedeelte van die gevel voor of naast de woning is gelegen;
1.40 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.41 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.42 horeca:
een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van een nachtverblijf en/ of ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/ of het exploiteren van zaalaccommodatie, een en ander gepaard gaande met dienstverlening en niet zijnde een discotheek/bar-dancing;
1.43 kap:
de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;
1.44 levensloopbestendige woning:
woning die voorziet in de primaire voorzieningen op de begane grond;
1.45 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorziening;
1.46 milieusituatie:
de huidige en/of nieuwe ruimtelijk relevante stand van zaken voor de verschillende milieucomponenten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, water, externe veiligheid en geur.
1.47 nok:
het snijpunt van twee hellende vlakken;
1.48 oppervlakte bodemingreep:
het gebied (zone) waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologisch bodemarchief.
1.49 perceelsgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.50 plan:
het bestemmingsplan 'Liesjeshoek ong. Leveroy' van de gemeente Nederweert;
1.51 peil:
- a. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.52 primaire voorziening:
voorzieningen die minimaal noodzakelijk zijn voor het dagelijks gebruik van een woning; te weten: woonkamer, keuken, badkamer/toilet, één slaapkamer;
1.53 projectgebied:
gebied waar een (nieuwe) bestemming wordt opgelegd. Omdat het verdrag van Malta en de daarop geënte Wet op de archeologische monumentenzorg van het beschermen in situ (ter plaatse in de bodem) uitgaat, is het zaak voor die delen die – vooralsnog – niet verstoord worden, een beschermingsregime op te leggen (of te handhaven).
1.54 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.55 recreatieve voorziening:
voorziening ten behoeve van recreatie, hieronder mede begrepen sport- en spelaccommodaties, voorzieningen ter bevordering van de lichamelijke en geestelijke gezondheid, kantine alsmede accommodaties voor administratieve functies ten dienste van de bestemming;
1.56 seks- en/ of pornobedrijf:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel, zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat is bestemd en/ of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/ of te huur aanbieden, waaronder medegrepen uitstalling, verhuren en/ of leveren van seksartikelen. Een prostitutiebedrijf is hieronder mede begrepen. Seks- en/ of pornobedrijf is een aparte functie en vervalt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. functieomschrijving en/ of bestemming, zoals bedoeld dan wel omschreven in dit bestemmingsplan;
1.57 speelautomatenhal:
een inrichting, toegankelijk vanaf de openbare weg, waar kansspelautomaten staan opgesteld;
1.58 straatprostitutie:
het op zich op de weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimten bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding. Straatprostitutie is een aparte functie en valt op geen enkele wijze onder enig andere functie c.q. functieomschrijving en/ of bestemming zoals bedoeld dan wel omschreven in dit bestemmingsplan;
1.59 verbeelding:
de tekening (analoog en digitaal) van het bestemmingsplan 'Liesjeshoek ong. Leveroy' van de gemeente Nederweert;
1.60 verdieping:
de bouwlaag van een gebouw, gelegen boven de begane grond;
1.61 voorgevellijn:
voorzijde van het bouwvlak dat in ruimtelijk opzicht de voorzijde van het gebouw vormt welke is gelegen aan de zijde van de weg of het water.
1.62 voorziening van openbaar nut:
voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, duikers, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, etc;
1.63 vrijstaand bijgebouw:
een bijgebouw, dat qua constructie en visueel vrij staat van het hoofdgebouw of daarmee slechts verbonden is door een tuinmuur, haag of andere tuinafscherming;
1.64 vrijstaande woning:
een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw;
1.65 weg:
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot op de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;
1.66 woning:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat blijkens aard, inrichting en indeling geschikt en bestemd is voor de huisvesting van één huishouden;
1.67 zolder:
ruimte(n) in een gebouw die geheel is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt (uitmaken) van de daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:
de kortste afstand tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
2.2 afstand tussen gebouwen:
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.
2.3 breedte van bouwpercelen:
tussen de zijdelingse perceelscheidingen van het bouwperceel in de naar de zijde van de weg gekeerde perceelgrens.
2.4 breedte van woningen:
tussen de hoofdzijgevelvlakken in de naar de zijde van de weg gekeerde bouwgrens.
2.5 bebouwingspercentage:
het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.
2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.7 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.8 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.9 de hoogte van een dakopbouw:
Vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw.
2.10 de hoogte van een kap:
Vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.
2.11 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevel (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.12 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.13 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
De oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.
2.14 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren).
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit; waarbij op de verbeelding het type toegestane bebouwing middels een aanduiding als volgt wordt weergegeven:
- 1. [vrij] voor vrijstaande woningen;
met de daarbij behorende:
- b. gebouwen;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- d. tuinen en erven;
- e. groenvoorzieningen;
- f. openbare nutsvoorzieningen;
met dien verstande dat:
- g. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in de hoofdgebouwen is enkel toegestaan met toepassing van de onder 3.5.1 opgenomen voorwaarden;
- h. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in een bijgebouw of de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijfsactiviteit alleen is toegestaan met toepassing van de onder 3.6 opgenomen afwijking.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van een hoofdgebouw, gelden de volgende regels:
- a. hoofdgebouwen dienen ten dienste van de bestemming, binnen het bouwvlak te worden gebouw met inachtname van de bebouwingstypologieën ter plaatse van de daarvoor bestemde bouwaanduidingen, met dien verstande dat de voorgevel in dan wel maximaal 2 m achter de voorgevellijn dient te worden opgericht;
- b. per bouwvlak mag één woning worden opgericht;
- c. de goothoogte/ bouwhoogte mag niet meer bedragen dan aangeven op de verbeelding;
- d. de diepte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 12 m;
- e. met betrekking tot de overige maatvoering gelden de in het navolgende schema opgenomen maten:
Woningklasse | Max. inhoud hoofgebouw | Min. breedte hoofdgebouw | Afstand hoofdgebouw tot zijdelingse perceelgrens |
Vrijstaand | 1.000 m3 | 6 meter | 3 meter |
3.2.2 Bijgebouwen
Voor bijgebouwen, gelden de volgende regels:
- a. bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en het vlak met de aanduiding bijgebouwen;
- b. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag niet meer dan 75 m² bedragen, met dien verstande dat de gronden gelegen achter de achtergevellijn en het verlengde daarvan voor maximaal 40% bebouwd mogen worden;
- c. ten behoeve van het verbouwen van een woning tot een levensloopbestendige woning mag de gezamenlijke oppervlakte van de aan-, uitbouwen en bijgebouwen 100 m³ bedragen, met dien verstande dat de gronden gelegen achter de achtergevellijn en het verlengde daarvan voor maximaal 40% bebouwd mogen worden;
- d. bij sloop van de bestaande bijgebouwen mag naast het bepaalde in sub b en sub c 40 % van het meerdere worden teruggebouwd met een maximum van 300 m²;
- e. de goothoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,50 m;
- f. de bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 6 m bedragen;
- g. bijgebouwen dienen in de zijdelingse perceelgrens te worden opgericht, danwel ten minste 1 m daaruit;
- h. bijgebouwen dienen aan een zijde van het hoofdgebouw minimaal 2 m en aan de andere zijde minimaal 5 m achter de voorgevellijn te worden opgericht, met uitzondering van een carport die 0,50 m voor de voorgevellijn dan wel 0,50 m achter de voorgevellijn mag worden opgericht;
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van erfafscheidingen, opgericht vóór de voorgevellijn, mag niet meer dan 1 m bedragen;
- b. de bouwhoogte van erfafscheidingen, opgericht achter de voorgevellijn, mag niet meer dan 2 m bedragen;
- c. de bouwhoogte van voorzieningen voor de openbare verlichting mag maximaal 8 m bedragen;
- d. de bouwhoogte van antennes en antennemasten mag maximaal 12 m bedragen;
- e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 3 m bedragen.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- b. de situering en afmeting van bouwpercelen;
mits deze eisen blijven binnen de in het plan neergelegde begrenzingen en indien zulke eisen noodzakelijk zijn in verband met:
- 1. de woonsituatie;
- 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 3. in verband met de verkeers- sociale-, en brandveiligheid;
- 4. de externe veiligheid;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.1 Procedure
Burgemeester en wethouders dienen bij het stellen van nadere eisen, de volgende procedureregels in acht te nemen:
- a. het voornemen tot het stellen van nadere eisen ligt gedurende ten minste twee weken ter gemeentesecretarie voor één ieder ter inzage;
- b. Burgemeester en wethouders maken de nederlegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huis bladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op gebruikelijke wijze bekend, met dien verstande dat de kennisgeving tevens langs elektronische weg geschiedt;
- c. de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het schriftelijk naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
- d. Burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen naar voren hebben gebracht, de beslissing daaromtrent mee.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Algemene afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2 en toestaan:
- a. afwijkingen van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot ten hoogste 10% van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages, indien dit in het belang is van een doelmatiger of technisch beter verantwoorde uitvoering van bouwwerken;
- b. het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van doeleinden van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, reduceerstations en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, voor zover deze bouwwerken geen grotere goothoogte dan 3,50 m en geen groter oppervlak dan 10 m² hebben;
- c. het bouwen van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15 m.
- d. lid 3.2.1 sub a en d voor het uitbreiden van de woning ten aanzien van het overschrijden van het bouwvlak, met dien verstande dat de diepte van het bouwvlak maximaal 15 m bedraagt:
- e. lid 3.2.1 sub e voor de bouw van een hoofdgebouw in de zijdelingse perceelgrens, mits dit slechts aan één zijde van het bouwperceel gebeurt en de afstand tot de naastgelegen woning minimaal 3 m bedraagt en deze niet aan de bestemming 'Verkeer' grenst.
3.4.2 Afwegingskader
- a. Aan een in 3.4 genoemde afwijking kan slechts worden meegewerkt indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de milieusituatie;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 5. de sociale veiligheid;
- 6. de externe veiligheid.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van een omgevingsvergunning voorts voorwaarden stellen ten aanzien van de situering van de in 3.4.1 sub d bedoelde antennes, teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van antennes ten opzichte van de omgeving te waarborgen.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Toegestaan gebruik
- a. Gebruik van ruimten binnen het hoofdgebouw ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, met dien verstande dat:
- 1. de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd:
- 2. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
- 3. de parkeerbalans in de directe omgeving niet onevenredig nadelig mag worden beïnvloeding of kan worden beïnvloed;
- 4. detailhandel slechts is toegestaan voor zover deze beperkt blijft tot een beperkte verkoop en in direct verband staat met het aan huis gebonden beroep.
3.5.2 Strijdig gebruik
- a. Tot een gebruik van de gronden in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:
- 1. het opslaan van oude metalen, schroot, lompen, papier, puin of vuilnis;
- 2. het opslaan van rij- en voertuigen, die voor de sloop bestemd zijn, of reeds gedeeltelijk gesloopt zijn of daaruit reeds gesloopte materialen;
- 3. straatprostitutie;
- 4. het gebruik van bouwwerken voor prostitutie, escortbedrijf, een seksinrichting of een speelautomatenhal;
- 5. het gebruik van ruimtes binnen de woning en bijgebouwen voor publiek aantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
- 6. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van zelfstandige bewoning;
- 7. het gebruik van gronden en gebouwen/ bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van enige vorm van handel en/ of bedrijf anders dan omschreven in 3.5.1 sub a.
- b. Bij niet naleving van de aan een omgevingsvergunning verbonden voorwaarden zoals bedoeld in 3.4.2 sub b, wordt het betrokken strijdig gebruik geacht plaats te vinden zonder omgevingsvergunning.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.5.1 sub a en toestaan dat de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in een vrijstaand bijgebouw, bedrijvigheid aan huis of de uitoefening van consumentverzorgende dienstverlening binnen deze bestemming plaatsvindt, onder de voorwaarden dat:
3.6.1 Afwegingskader
Aan de in 3.6 genoemde afwijking kan slechts worden meegewerkt indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- a. per bouwperceel het oppervlakte aan bebouwing dat hiervoor gebruikt wordt niet meer dan 40 m² bedraagt;
- b. de woonfunctie op het bouwperceel blijft primair;
- c. het gebruik levert geen ernstige c.q. onevenredige hinder op voor het woonmilieu en doet geen afbreuk aan het woonkarakter van de buurt;
- d. detailhandel vindt alleen plaats als ondergeschikte nevenactiviteit bij bedrijvigheid aan huis en het uitsluitend betreft de verkoop van ter plaatse vervaardigde producten;
- e. de activiteit betreft geen een milieuzoneringsplichtige inrichting;
- f. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de afwikkeling van het verkeer;
- g. op eigen terrein wordt voorzien in de nodige parkeergelegenheid.
- h. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de milieusituatie;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 5. de sociale veiligheid;
- 6. de externe veiligheid.
Burgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van een omgevingsvergunning voorts voorwaarden stellen ten aanzien van de situering van de in 3.4.1 sub c bedoelde antennes, teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van antennes ten opzichte van de omgeving te waarborgen.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Wijzigingsregel
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van:
- a. de bestemming 'Wonen', wijzigen ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrenzen, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van ondergeschikte punten.
3.7.2 Afwegingskader
- a. Een in 3.7.1 onder a genoemde wijziging kan slechts worden vastgesteld mits:
- 1. de wijziging met het oog op praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt;
- 2. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
- 3. geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden plaatsvindt.
3.7.3 Procedureregels
Bij het verlenen van een wijziging nemen Burgemeester en wethouders ingevolge artikel 3.6 lid 5 van de Wet ruimtelijke ordening, de procedure als opgenomen in afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht in acht, waarbij de termijn van tervisielegging 6 weken bedraagt.
Artikel 4 Waarde - Archeologie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde – Archeologie (WR-A) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Omgevingsvergunning
- a. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
- b. Een onderzoek als bedoeld in sub a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
- c. Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
- 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
- 2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften.
4.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen
- a. In de situatie als bedoeld in 4.2.1 onder c kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden :
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- b. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
4.2.3 Uitzonderingen
Het bepaalde in 4.2.1 en 4.2.2. is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
- a. een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 250 m2;
- b. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
- c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter;
- d. een bouwwerk binnen de bestemmingen agrarische bedrijfsdoeleinden, glastuinbouw, bedrijfsdoeleinden, dag- en verblijfsrecreatieve doeleinden, woondoeleinden, sportdoeleinden, manege, maatschappelijke doeleinden en horecadoeleinden;
- e. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
- f. mogen worden uitgevoerd kracht een reeds verleende vergunning.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
4.3.1 Verbodsbepaling
Het is verboden om op of in de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1. lid 1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren :
- a. grondwerkzaamheden, zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van gronden;
- b. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;
- c. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
- d. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
- e. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
- f. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
- g. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
- h. het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden boomteelt, graszodenteelt en siergewassenteelt;
- i. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- j. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 0,5 m bedragen;
- k. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
- l. het afplaggen van heide- of natuurgebieden;
- m. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie.
4.3.2 Uitzonderingen
- a. Het bepaalde in 4.3.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:
- 1. maximaal 0,40 meter diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen genoemd onder 4.3.1 sub h, l en m;
- 2. een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 250 m2;
- 3. ten dienste staan van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
- 4. het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
- 5. het normale agrarisch gebruik betreffen waaronder worden verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 0,40 meter onder maaiveld wordt geroerd;
- 6. plaatsvinden binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
- 7. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
- 8. mogen worden uitgevoerd kracht een reeds verleende vergunning.
- b. Het verbod als bedoeld in 4.3.1 is ook niet van toepassing indien :
- 1. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de verstoringsdiepte van de werkzaamheden of werken minder diep reikt dan de diepte van het akkerdek, en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder 4.3.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist;
- 2. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een schriftelijke verklaring met bewijsmateriaal waarbij wordt aangetoond dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder 4.3.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist.
4.3.3 Rapport en toelaatbaarheid
- a. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in 4.3.1 die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar oordeel van de gemeente in voldoende mate is vastgesteld;
- b. een onderzoek als bedoeld in sub a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
- c. Het bevoegde gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat :
- 1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- 2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
- 3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
4.4 Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
- a. In de situatie als bedoeld in 4.3.3 onder c. kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- b. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien :
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Bouwbepaling
Op de gronden, begrepen in het plan, is het verboden enig bouwwerk te bouwen, indien daardoor een ander bouwwerk of complex van bouwwerken met het daarbij behorende bouwperceel, hetzij niet langer zal blijven voldoen aan, hetzij in grotere mate zal gaan afwijken van het plan.
6.2 Vergunningsvrij bouwen
Ongeacht het bepaalde in dit plan zijn vergunningsvrije bouwwerken, als bedoeld in het Besluit omgevingsrecht (Bor), bijlage II, artikel 2 en artikel 3, toegestaan.
6.3 Tijdelijke woonunit
Op de gronden met de bestemming 'Wonen' is het toegestaan een woonunit ten behoeve van het tijdelijk verblijf op het bouwperceel van de te bouwen woning voor de duur van maximaal 2 jaar, na afgifte van de omgevingsvergunning op te richten. Voor het plaatsen van de woonunit gelden de volgende voorwaarden:
- a. de maximale oppervlakte van de woonunit bedraagt 75 m2;
- b. de maximale bouwhoogte van de woonunit bedraagt 3,5 m;
- c. de woonunit wordt tenminste 1 m uit de voorste en zijdelingse perceelsgrens geplaatst.
Artikel 7 Werking Wettelijke Regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
8.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
8.2 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning eenmalig afwijken van lid 8.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 8.1 met maximaal 10%.
8.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 8.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
8.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 8.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
8.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 8.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
8.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 8.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Liesjeshoek ong. Leveroy'.
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek