Buitengebied Nederweert 5e herziening - geitenhouderijen
Bestemmingsplan - Gemeente Nederweert
Vastgesteld op 09-07-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Buitengebied Nederweert 5e herziening - geitenhouderijen met identificatienummer NL.IMRO.0946.BPbgbpartherz2019-VA01.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 geitenhouderij:
een agrarisch bedrijf of een onderdeel daarvan waar geiten worden gehouden.
1.4 inpandige mestopslag:
opslag van mest in een gesloten gebouw, dat wil zeggen met vier wanden en een deur voor aan- en afvoer. Een vorm van (natuurlijke) ventilatie is aanwezig. Maar dit betekent niet dat een wand grotendeels open is.
Voor het overige blijven de begrippen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert Nederweert 2e herziening', vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweer op 17 december 2013, zoals onherroepelijk geworden bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 april 2015 (zaaknummer 201401570/1R1) met planIDN NL.IMRO.0946.BPbgbpartherz2013-OH01 van toepassing, met dien verstande dat:
- aan de omschrijving van het begrip "agrarisch bedrijf" na het opsommingsbolletje "intensieve kwekerij, waaronder een viskwekerij en champignonkwekerij", een nieuw opsommingsbolletje wordt toegevoegd, dat als volgt luidt:
"geitenhouderij;" - in de omschrijving van het begrip "agrarisch bouwblok" voor de woorden "of 'Specifieke vorm van natuur - melkveehouderij ("sn-m") wordt de volgende zinsnede ingevoegd:
", 'Specifieke vorm van agrarisch - geitenhouderij ("sa-gh")', 'Specifieke vorm van agrarisch met waarden - geitenhouderij ("sa-gh")' - aan de omschijving van het begrip "grondgebonden agrarisch bedrijf" de volgende zin wordt toegevoegd:
"Een geitenhouderij wordt niet tot een grondgebonden agrarisch bedrijf gerekend." - in de omschrijving van het begrip "intensieve kwekerij" wordt in de derde zin het zinsdeel ", een melkgeitenhouderij" geschrapt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
De wijze van meten van het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert Nederweert 2e herziening', vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweert op 17 december 2013, zoals onherroepelijk geworden bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 april 2015 (zaaknummer 201401570/1R1) met planIDN NL.IMRO.0946.BPbgbpartherz2013-OH01, blijft van toepassing.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
De bestemmmingsregels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert Nederweert 2e herziening', vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweert op 17 december 2013, zoals onherroepelijk geworden bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 april 2015 (zaaknummer 201401570/1R1) met planIDN NL.IMRO.0946.BPbgbpartherz2013-OH01, blijven van toepassing, met dien verstande dat:
ARTIKEL 3 (AGRARISCH)
- aan artikel 3, lid 3.1, onder b een sub 6 wordt toegevoegd, dat als volgt luidt:
"een geitenhouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding Specifieke vorm van agrarisch - geitenhouderij ("sa-gh");" - aan artikel 3, lid 3.1 onder b, een nieuw sub f wordt toegevoegd, dat als volgt luidt:
"f. nieuwvestiging van en omschakeling naar een geitenhouderij is niet toegestaan. Uitbreiding van een bestaande geitenhouderij is evenmin toegestaan. Van bestaande geitenhouderij is sprake voor zover deze aanwezig of vergund was op 27 februari 2018;" - aan artikel 3, lid 3.2.2, aan het einde, de volgende passage wordt toegevoegd:
"Een en ander met dien verstande dat de bestaande omvang van dierenverblijven voor een geitenhouderij niet mag worden uitgebreid. De bestaande omvang, betreft de omvang zoals die aanwezig of vergund was op 27 februari 2018." - aan artikel 3, lid 3.4.1, onder c een sub 5 wordt ingevoegd, dat als volgt luidt:
"5. deze ontheffing geldt niet voor geitenhouderijen;"
De bestaande opsomming wordt hernummerd van 5 t/m 9 naar 6 t/m 10. - aan artikel 3, lid 3.4.1, onder h wordt een sub 4 toegevoegd, dat als volgt luidt:
"4. deze ontheffing geldt niet voor geitenhouderijen." - aan artikel 3, lid 3.4.1 wordt een nieuw onder o toegevoegd, dat als volgt luidt:
"het bepaalde in 3.2.2, laatste zin en uitbreiding van de bebouwing ten behoeve van een geitenhouderij,onder de voorwaarden dat:- 1. de vergroting noodzakelijk is in verband met het dierenwelzijnsconcept;
- 2. het aantal geiten niet toeneemt;
- 3. geen sprake is van het wisselen van de bestaande aantallen geiten van opfokgeiten naar melkgeiten;
- 4. buitenpandig opslaan van mest niet is toegestaan;
- 5. het be-/verwerken van mest is niet toegestaan.
- aan artikel 3, lid 3.5 wordt een onder k toegevoegd, dat als volgt luidt:
"k. voor zover het betreft bestaande geitenhouderijen:- 1. het vergroten van het aantal gehouden geiten;
- 2. het wisselen van de bestaande aantallen geiten van opfokgeiten naar melkgeiten;
- 3. het vergroten van de buitenopslag van geitenmest;
- 4. het verplaatsen van de locatie van de buitenopslag van mest op het perceel;
- 5. een toename in de be-/verwerking van mest;
- 6. het huisvesten van dieren of het opslaan van mest ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - dierenverblijf en mestopslag uitgesloten'."
ARTIKEL 4 (AGRARISCH LANDBOUWONTWIKKELINGSGEBIED)
- aan artikel 4, lid 4.1 onder b, wordt een nieuw sub g toegevoegd, dat als volgt luidt:
"g. nieuwvestiging van en omschakeling naar een geitenhouderij is niet toegestaan;"
ARTIKEL 5 (AGRARISCH MET WAARDEN - ESDORPEN)
- aan artikel 5, lid 5.1, onder b een sub 6 wordt toegevoegd, dat als volgt luidt:
"een geitenhouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding Specifieke vorm van agrarisch met waarden - geitenhouderij ("saw-gh");" - aan artikel 5, lid 5.1 onder b, een nieuw sub f wordt toegevoegd, dat als volgt luidt:
"f. nieuwvestiging van en omschakeling naar een geitenhouderij is niet toegestaan. Uitbreiding van een bestaande geitenhouderij is evenmin toegestaan. Van bestaande geitenhouderij is sprake voor zover deze aanwezig of vergund was op 27 februari 2018;" - aan artikel 5, lid 5.2.2, aan het einde, de volgende passage wordt toegevoegd:
"Een en ander met dien verstande dat de bestaande omvang van dierenverblijven voor een geitenhouderij niet mag worden uitgebreid. De bestaande omvang, betreft de omvang zoals die aanwezig of vergund was op 27 februari 2018." - aan artikel 5, lid 5.4.1, onder d een sub 5 wordt ingevoegd, dat als volgt luidt:
"5. deze ontheffing geldt niet voor geitenhouderijen;"
De bestaande opsomming wordt hernummerd van 5 t/m 10 naar 6 t/m 11. - aan artikel 5, lid 5.4.1, onder f wordt een sub 4 toegevoegd, dat als volgt luidt:
"4. deze ontheffing geldt niet voor geitenhouderijen." - aan artikel 5, lid 5.4.1 wordt een nieuw onder o toegevoegd, dat als volgt luidt:
"het bepaalde in 5.2.2, laatste zin en uitbreiding van de bebouwing ten behoeve van een geitenhouderij,onder de voorwaarden dat:- 1. de vergroting noodzakelijk is in verband met het dierenwelzijnsconcept;
- 2. het aantal geiten niet toeneemt;
- 3. geen sprake is van het wisselen van de bestaande aantallen geiten van opfokgeiten naar melkgeiten;
- 4. buitenpandig opslaan van mest niet is toegestaan;
- 5. het be-/verwerken van mest is niet toegestaan.
- aan artikel 5, lid 5.5 wordt een onder k toegevoegd, dat als volgt luidt:
"k. voor zover het betreft bestaande geitenhouderijen:- 1. het vergroten van het aantal gehouden geiten;
- 2. het wisselen van de bestaande aantallen geiten van opfokgeiten naar melkgeiten;
- 3. het vergroten van de buitenopslag van geitenmest;
- 4. het verplaatsen van de locatie van de buitenopslag van mest op het perceel;
- 5. een toename in de be-/verwerking van mest."
ARTIKEL 6 (AGRARISCH MET WAARDEN - ONTWIKKELINGSZONE GROEN)
- aan artikel 6, lid 6.1, onder b een sub 5 wordt toegevoegd, dat als volgt luidt:
"een geitenhouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding Specifieke vorm van agrarisch met waarden - geitenhouderij ("saw-gh");" - aan artikel 6, lid 6.1 onder b, een nieuw sub g wordt toegevoegd, dat als volgt luidt:
"g. nieuwvestiging van en omschakeling naar een geitenhouderij is niet toegestaan. Uitbreiding van een bestaande geitenhouderij is evenmin toegestaan. Van bestaande geitenhouderij is sprake voor zover deze aanwezig of vergund was op 27 februari 2018;" - aan artikel 6, lid 6.2.2, aan het einde, de volgende passage wordt toegevoegd:
"Een en ander met dien verstande dat de bestaande omvang van dierenverblijven voor een geitenhouderij niet mag worden uitgebreid. De bestaande omvang, betreft de omvang zoals die aanwezig of vergund was op 27 februari 2018." - aan artikel 6, lid 6.4.1, onder c een sub 5 wordt ingevoegd, dat als volgt luidt:
"5. deze onthefffing geldt niet voor geitenhouderijen;"
De bestaande opsomming wordt hernummerd van 5 t/m 10 naar 6 t/m 11. - aan artikel 6, lid 6.4.1, onder e wordt een sub 4 toegevoegd, dat als volgt luidt:
"4. deze ontheffing geldt niet voor geitenhouderijen." - aan artikel 6, lid 6.4.1 wordt een nieuw onder m toegevoegd, dat als volgt luidt:
"het bepaalde in 6.2.2, laatste zin en uitbreiding van de bebouwing ten behoeve van een geitenhouderij,onder de voorwaarden dat:- 1. de vergroting noodzakelijk is in verband met het dierenwelzijnsconcept;
- 2. het aantal geiten niet toeneemt;
- 3. geen sprake is van het wisselen van de bestaande aantallen geiten van opfokgeiten naar melkgeiten;
- 4. buitenpandig opslaan van mest niet is toegestaan;
- 5. het be-/verwerken van mest is niet toegestaan.
- aan artikel 6, lid 6.5 wordt een onder k toegevoegd, dat als volgt luidt:
"k. voor zover het betreft bestaande geitenhouderijen:- 1. het vergroten van het aantal gehouden geiten;
- 2. het wisselen van de bestaande aantallen geiten van opfokgeiten naar melkgeiten;
- 3. het vergroten van de buitenopslag van geitenmest;
- 4. het verplaatsen van de locatie van de buitenopslag van mest op het perceel;
- 5. een toename in de be-/verwerking van mest;
- 6. het huisvesten van dieren of het opslaan van mest ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - dierenverblijf en mestopslag uitgesloten'."
ARTIKEL 7 (AGRARISCH MET WAARDEN - OPENHEID)
- aan artikel 7, lid 7.1 onder b, wordt een nieuw sub f toegevoegd, dat als volgt luidt:
"f. nieuwvestiging van en omschakeling naar een geitenhouderij is niet toegestaan."
BIJLAGE 1
In Bijlage 1, Lijst van functieaanduidingen, behorende bij het ''Buitengebied Nederweert Nederweert 2e herziening', vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweert op 17 december 2013, zoals onherroepelijk geworden bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 april 2015 (zaaknummer 201401570/1R1) met planIDN NL.IMRO.0946.BPbgbpartherz2013-OH01, wordt:
- onder het kopje "Agrarisch" de volgende aanduiding toegevoegd:
"Geitenhouderij (sa-gh); - onder het kopje "Specifieke vorm van Agrarisch (sa-..)" de volgende aanduiding toegevoegd:
"Geitenhouderij (saw-gh).
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
De algemene regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert Nederweert 2e herziening', vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweert op 17 december 2013, zoals onherroepelijk geworden bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 april 2015 (zaaknummer 201401570/1R1) met planIDN NL.IMRO.0946.BPbgbpartherz2013-OH01, blijven van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
De overgangs- en slotregels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert Nederweert 2e herziening', vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweert op 17 december 2013, zoals onherroepelijk geworden bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 april 2015 (zaaknummer 201401570/1R1) met planIDN NL.IMRO.0946.BPbgbpartherz2013-OH01, blijven van toepassing, met dien verstande dat:
- artikel 35 als volgt komt te luiden:
"Artikel 35 Slotregel
Deze regels woren aangehaald als:
"Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert 5e herziening - geitenhouderijen'."
Hoofdstuk 1 Inleiding
In het buitengebied van de gemeente Nederweert bevindt zich een drietal geitenhouderijen. Het gaat om de bedrijven gevestigd op de percelen Houtsberg 11 te Nederweert-Eind, Roeven 21 te Nederweert en Bergenweg 3c te Leveroy.
Uit recent onderzoek blijkt er een verband is gevonden tussen het vóórkomen van longontsteking en de nabijheid van geitenhouderijen (binnen een straal van 1,5 tot 2 km). Het verhoogde risico kan niet verklaard worden door Q-koorts, omdat het ook is gevonden in de jaren na de uitbraak daarvan. Van alle gevallen van longontsteking in het onderzoeksgebied hangt 7,2% samen met geitenhouderijen.
Vanwege de mogelijke gezondheidsrisico's voor omwonenden heeft de raad van de gemeente Nederweert op 13 maart 2018 een voorbereidingsbesluit genomen over de geitenhouderij. In dat voorbereidingsbesluit is aangekondigd dat een bestemmingsplan wordt voorbereid met betrekking tot de ontwikkelingsmogelijkheden van geitenhouderijen.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de beoogde regeling.
![]() | ![]() | ![]() |
Houtsberg 11, Nederweert-Eind | Roeven 21, Nederweert | Bergenweg 3c, Leveroy |
© Googlemaps
In hoofdstuk 2 wordt eerst nader ingaan op de uitkomsten van de onderzoeksrapporten, Vervolgens wordt kort de regeling in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied besproken. Daarna wordt een beknopt overzicht geboden van de landelijke ontwikkelingen inzake het verbod op geitenhouderijen, waarna aandacht wordt besteed aan de gemeentelijke aanpak. Hoofdstuk 2 eindigt met een beschrijving van de nieuwe regeling voor geitenhouderijen binnen het buitengebied.
In hoofdstuk 3 wordt de juridische regeling uiteengezet. Tenslotte wordt in hoofdstuk 4 ingaan op de uitvoerbaarheid van het plan, waarbij aandacht wordt besteed aan de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 De Herziening
2.1 Aanleiding
De afgelopen jaren zijn diverse onderzoeken uitgevoerd naar de gezondheidseffecten van veehouderijen op omwonenden. Op deze onderzoeken wordt hierna achtereenvolgens ingegaan.
Uit het onderzoek "Mogelijke effecten van intensieve-veehouderij op de gezondheid van omwonenden:onderzoek naar potentiële blootstelling en gezondheidsproblemen" (IVG) (2011) van de Universiteit Utrecht (IRAS), Wageningen UR en het NIVEL, blijkt dat omwonenden van intensieve veehouderijbedrijven potentieel zijn blootgesteld aan fijnstof, aan een aantal specifieke micro-organismen en aan endotoxinen. Op kortere afstand van de bedrijven, vooral als het meerdere bedrijven zijn, kan deze blootstelling effecten geven op de gezondheid, met name op de luchtwegen. Uit de resultaten van dit onderzoek kan niet simpelweg worden geconcludeerd om welke afstand tot bedrijven het nu precies gaat en bij welke concentraties gezondheidseffecten optreden. Daarvoor is met name nodig dat er op meer locaties wordt gemeten (verschillende typen bedrijven) en ook bij specifieke activiteiten (uitrijden mest, dierentransport). De kans op gezondheidseffecten van de huidige signalen van de Q-koortsbacterie en van MRSA in de omgeving van veehouderijbedrijven wordt als gering ingeschat. Het lijkt volgens de onderzoekers een verrassende bevinding dat astma minder vaak voorkomt onder omwonenden van veehouderijbedrijven. Deze bescherming lijkt daarmee ook te gelden voor omwonenden. Uit de literatuur was al een beschermend effect voor astma gevonden voor kinderen die waren opgegroeid op een boerderij. Mensen met astma hebben vaker infecties van de bovenste luchtwegen (exacerbaties) en longontsteking dan astmatici in plattelandsgebieden met minder veehouderijbedrijven. Longontsteking wordt vaker gezien in de nabijheid van intensieve veehouderij, vooral bij bedrijven met geiten en pluimvee. Omdat er vaker longontsteking werd gezien dan kan worden verklaard door de Q-koorts golf in 2009, dient volgens de onderzoekers de relatie tussen longontsteking en pluimveehouderij nader onderzocht te worden. Kinderen die wonen in de nabijheid van veehouderijbedrijven hebben, net als kinderen die zijn opgegroeid op een boerderij, vaker eczeem. Er bestonden weinig aanwijzingen dat zeer grote stallen, zogenaamde megastallen, sterker met gezondheidseffecten op omwonenden zijn geassocieerd.
Door de inherente beperkingen van het onderzoek (relatief weinig meetlocaties en meetseries, geen gegevens over allergieën, geen vergelijkbare gegevens van de situatie elders in de wereld, geen ´beoordelingskader’ voor microbiële blootstelling en endotoxinenen en voor de acceptabele gezondheidsrisico´s, geen mogelijkheden om het samengaan op een beperkt oppervlak van meerdere typen bedrijven met meerdere diersoorten te ontrafelen) is een precieze uitspraak over de directe relatie tussen nabijheid van intensieve veehouderij, vooral met betrekking tot het type bedrijf, en effecten op de gezondheid vaak niet mogelijk. Deze inventariserende studie kan niet verder gaan dan het aangeven van potentiële blootstelling en mogelijke effecten op de gezondheid zoals hierboven is gedaan.
Een van de aanbevelingen die de onderzoekers doen, is het uitvoeren van nader onderzoek naar het verband tussen longontsteking en de nabijheid van bedrijven met geiten en pluimvee.
In het onderzoek "Veehouderij en gezondheid omwonenden" (VGO1) (2016) van de Universiteit Utrecht (IRAS), Wageningen UR en het NIVEL, is vervolgens nagegaan of het wonen in de buurt van veehouderijen effect kan hebben op de gezondheid van de omwonenden. Hieruit komen een aantal positieve en een aantal negatieve gezondheidseffecten naar voren. Een eenduidig antwoord is volgens het onderzoek dan ook niet te geven. Aangetoond is dat mensen die rondom veehouderijen wonen minder astma en allergieën hebben. Dicht bij veehouderijen wonen minder mensen met COPD, een chronische ziekte aan de longen. Daar staat tegenover dat de mensen in deze omgeving die wel COPD hebben, daar vaker en/of ernstigere complicaties van hebben. Verder is er een verband gevonden tussen wonen nabij veehouderijen en een verlaagde longfunctie. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door stoffen die afkomstig zijn van de veehouderij. Niet alleen wonen dichtbij veel veehouderijen zorgt voor een lagere longfunctie. De longfunctie wordt in het hele onderzoeksgebied lager op momenten dat de concentratie van ammoniak (een stof die afkomstig is van mest) in de lucht hoog is. Deze effecten zijn vergelijkbaar met de schadelijke gezondheidseffecten van verkeer in een stad. De onderzoekers vonden dat er meer longontstekingen in het onderzoeksgebied voorkomen dan in de rest van het land; een verschil dat na de Q-koorts-epidemie van 2007-2010 wel kleiner is geworden. Er werd een verband gevonden tussen pluimveehouderijen binnen 1 kilometer afstand van de woning en een licht verhoogde kans op longontsteking. Het is onduidelijk of de extra longontstekingen in dit onderzoeksgebied worden veroorzaakt door specifieke ziekteverwekkers die van dieren afkomstig zijn (zoönose-verwekkers), of dat mensen gevoeliger voor longontsteking worden door de blootstelling aan stoffen die veehouderijbedrijven uitstoten, zoals fijnstof, endotoxines (onderdelen van micro-organismen) en ammoniak. In het onderzoek is ook gekeken of bepaalde zoönoseverwekkers vaker voorkomen in de omgeving van veehouderijen ten opzichte van de rest van het land. Bij het hepatitis E-virus, de bacterie Clostridium difficile en ESBL-producerende bacteriën is dat niet het geval. Wel lijken mensen iets vaker drager te zijn van de veegerelateerde MRSA-bacterie. Of deze verhoging komt door uitstoot vanuit veehouderijen is op basis van dit onderzoek nog onduidelijk.
Het onderzoek "Veehouderij en gezondheid omwonenden (aanvullende studies)" (VGO2) (2017) van de Universiteit Utrecht (IRAS), Wageningen UR en het NIVEL bevestigt de conclusies uit de eerdere rapporten en onderbouwt ze steviger. Het gaat gemiddeld om ongeveer 119 extra patiënten met longontsteking per jaar per 100.000 mensen in het onderzoeksgebied. Dat komt neer op ongeveer 7,2% extra patiënten. Er zijn sterke aanwijzingen dat fijnstof en componenten ervan mensen gevoeliger maken voor luchtweginfecties. Specifieke ziekteverwekkers afkomstig van dieren kunnen echter niet worden uitgesloten.Ook rondom geitenhouderijen hebben mensen een grotere kans op longontsteking. Eerder zijn hiervoor al aanwijzingen gevonden, die nu nader onderbouwd zijn over een langere periode. De onderzoekers zien deze toename over alle jaren van 2007 tot en met 2013, dus ook na de Q koortsepidemie, die van 2007 tot en met 2010 plaatsvond. Het aantal extra gevallen van longontsteking in het onderzoeksgebied dat kan worden toegeschreven aan de aanwezigheid van geitenbedrijven is gemiddeld over de jaren 2009-2013 ongeveer 89 patiënten per 100.000 mensen per jaar. Dat komt neer op ongeveer 5,4% extra patiënten. De Q koortsepidemie heeft waarschijnlijk tijdens de vroege jaren bijgedragen aan het verhoogde aantal longontstekingen. Het is echter geen verklaring van het verhoogde risico vanaf 2011. Wat deze toename wel veroorzaakt, is nog onduidelijk. Deze uitkomsten moeten blijken uit vervolgonderzoek van VGO. Het onderzoek bevestigt ook de eerdere conclusie dat mensen met COPD, die in de buurt van veehouderijen wonen, vaker en ernstiger klachten hebben dan mensen die op grotere afstand van veehouderijen wonen. Uit luchtmetingen in de woonomgeving blijkt dat de concentratie endotoxinen in de lucht toeneemt naarmate de afstand tot een veehouderij kleiner wordt of het aantal veehouderijen in een gebied (de dichtheid) groter wordt. Endotoxinen zijn kleine onderdelen van micro-organismen die luchtwegirritatie en ontstekingsreacties kunnen veroorzaken. Veehouderijsectoren met de hoogste uitstoot van fijnstof, zoals pluimvee- en varkenshouderij, dragen duidelijk bij aan de concentratie van endotoxinen in de leefomgeving. Opvallend is dat ook sectoren van de veehouderij die niet bekend staan om een hoge uitstoot van stoffen toch substantieel lijken bij te dragen aan de concentratie van endotoxinen in de leefomgeving. Veehouderijen uit deze sectoren zijn in grote aantallen in het onderzoeksgebied vertegenwoordigd.
Naar aanleiding van de bovenstaande rapportages komt de Gezondheidsraad met zijn advies "Gezondheidsrisico's rond veehouderijen: vervolgadvies" (14 februari 2018). De Gezondheidsraad geeft aan dat een nieuw gezichtspunt uit de onderzoeken betreft het verband dat gevonden is tussen het voorkomen van longontsteking en de nabijheid van geitenhouderijen (binnen een straal van 1,5 tot 2 km). De Gezondheidsraad geeft verder aan dat er internationaal bekeken eveneens aanwijzingen bestaan dat wonen in de buurt van veehouderijen effecten op de luchtwegen kan hebben, met name longfunctievermindering en het in verhoogde mate voorkomen van luchtwegklachten. De Gezondheidsraad onderschrijft het nut van het uitvoeren van vervolgonderzoek naar het longontstekingsrisico in de buurt van geitenhouderijen.
Het rapport "Veehouderij en Gezondheid Omwonenden III, Longontsteking in de nabijheid van geiten-en pluimveehouderijen; actualisering van gegevens uit huisartspraktijken 2014 – 2016" (VGO3) (2018) van de Universiteit Utrecht (IRAS), Wageningen UR en het NIVEL betreft een vervolgonderzoek naar de oorzaak van de associatie in de nabijheid van geitenhouderijen. Daarbij was gewenst dat er de beschikking zou zijn over recentere gegevens uit de huisartspraktijk. In dit rapport wordt deze actualisering gepresenteerd voor de jaren 2014 t/m 2016. De onderzoekers hebben de opdrachtgevers voorgesteld de opdracht te verruimen: niet alleen geiten in de nabijheid, maar ook pluimvee (waarvoor in IVG en VGO ook een associatie bestond, zij het zwakker) en andere diersoorten. Daarnaast hebben de onderzoekers in een aantal analyses niet alleen longontsteking, maar meerdere problemen van de luchtwegen en symptomen en aandoeningen meegenomen die al dan niet gerelateerd zouden kunnen zijn aan veehouderij in de nabijheid van de woning.
De onderzoekers contateren in de jaren 2014-2016 dezelfde verhoging van het aantal longontstekingen bij omwonenden van geitenhouderijen als in de jaren ervoor. Een vergelijking tussen het studiegebied en controlegebieden in het land, met minder/geen geitenhouderijen in de omgeving laat zien dat er in het studiegebied statistisch significant vaker longontsteking wordt gediagnosticeerd door huisartsen. Het aantal gevallen van longontsteking is in het studiegebied jaarlijks gemiddeld circa 50% hoger.
Omdat er systematische verschillen kunnen bestaan tussen huisartsen en huisartspraktijken en de classificatie van longontsteking in het registratiesysteem werden diverse analysetechnieken toegepast met ieder hun voor- en nadelen, maar wel complementair aan elkaar. Er is in dit project niet een duidelijke voorkeursmethode naar voren gekomen. Er zijn duidelijke associaties gevonden tussen de afstand van een geitenbedrijf tot het woonadres. Deze associatie is in alle toegepaste analysemethoden aangetoond en daarmee is deze gevonden associatie robuust en niet sterk afhankelijk van de gedane aannames in de verschillende analysemethoden. De associatie is vooral sterk naarmate de afstand tussen woning en geitenhouderij kleiner is: bij één van de analysemethoden is deze tot (minstens) 2000 meter afstand statistisch significant, bij twee andere tot 500 meter afstand. De ‘kernel-analyse’ laat zien dat de risicoverhoging voor longontsteking rondom geitenhouderijen voor de jaren 2014-2016 vergelijkbaar is met de eerder onderzochte jaren (2009-2013). Onder bewoners bij wie binnen twee kilometer rondom de woning één geitenhouderij ligt, treden 32%, 24% en 25% (resp. 2014, 2015, 2016) meer gevallen van longontsteking op vergeleken met bewoners zonder geitenhouderij binnen twee kilometer van de woning.
Gerekend over de gehele studiepopulatie correspondeert het verhoogde risico op longontsteking in de nabijheid van geitenhouderijen in deze analyse (onder de aanname dat het een causale associatie betreft) met ongeveer 124 (7.8%) vermijdbare gevallen onder ongeveer 1600 gevallen van longontsteking per 100.000 omwonenden (gedefinieerd als huisartspatiënten in de dataset) in 2014, 122 (6.0%) vermijdbare gevallen onder ongeveer 2000 gevallen van longontsteking per 100.000 omwonenden in 2015 en 134 (7.2%) vermijdbare gevallen onder ongeveer 1900 gevallen van longontsteking per 100.000 omwonenden in 2016.
De resultaten van de associatie tussen longontsteking en geitenhouderijen worden nauwelijks beïnvloed door de aanwezigheid van andere typen veehouderij in de omgeving. De associatie met longontsteking wordt in nagenoeg even grote mate gevonden voor beide grootste risicogroepen: ouderen en kinderen.
De in het VGO-project gevonden associatie tussen het voorkomen van longontsteking en pluimveehouderijen in de nabijheid van de woning kon worden bevestigd voor het jaar 2014. In de jaren 2015 en 2016 was de associatie niet (meer) statistisch significant.
Het herhaalde resultaat maakt de associatie tussen longontsteking en de nabijheid van geitenhouderijen consistent en vraagt daarom om nader onderzoek dat dieper ingaat op de mogelijke causaliteit. Meer zicht op de causaliteit is van belang voor de volksgezondheid in het gebied. Het gaat immers om circa 130 vermijdbare gevallen van longontsteking per 100.000 omwonenden per jaar.
De uitkomsten van het aanvullend onderzoek, dat mede betrekking heeft op causaliteit, worden verwacht in 2020/2021.
2.2 Vigerend Bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert Nederweert 2e herziening', vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweert op 17 december 2013, zoals onherroepelijk geworden bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 april 2015 (zaaknummer 201401570/1R1) met planIDN NL.IMRO.0946.BPbgbpartherz2013-OH01
In het vigerende bestemmingsplan worden geitenhouderijen in ieder geval begrepen onder de term "intensieve kwekerijen". In het geldende bestemmingsplan is een ruime regeling opgenomen voor het uitbreiden en omschakelen naar geitenhouderijen. In beginsel kan iedere bestaande geitenhouderij binnen het bouwvlak uitbreiden. Ieder agrarisch bouwblok, voor zover dat niet gelegen is in het landbouwontwikkelingsgebied (log), kan omschakelen naar geiten zonder dat hiervoor een bestemmingsplanwijziging nodig is.
2.3 Landelijke Ontwikkelingen
Naar aanleiding van de voorlopige uitkomsten van de onderzoeken gaat er landelijk steeds meer aandacht uit naar de mogelijke gezondheidsproblematiek rondom geitenhouderijen.
Zo heeft staatsecretaris van Econmische Zaken in zijn brief van 16 juni 2017 (kenmerk DGAN-DAD/17078454) bij de aanbieding van het rapport VOG2 (zie paragraaf 2.1 van deze toelichting) aangegeven dat de verhoogde ziektedruk een zorgelijk signaal is. Omdat de oorzaak van de ziektedruk rond geitenhouderijen onduidelijk is, zal op dit punt vervolgonderzoek worden laten uitgevoerd. Gelet op de gevonden effecten lijken maatregelen noodzakelijk, maar zoals de onderzoekers aangeven, is meer inzicht nodig alvorens risicoreducerende maatregelen te kunnen treffen. Dit neemt niet weg dat het in de tussentijd van belang is dat het bevoegde gezag, bij het nemen van besluiten op het gebied van ruimtelijke ordening en, voor zover mogelijk, bij het nemen van besluiten over het verlenen van vergunningen, rekening houdt met deze zorgelijke signalen, aldus de staatssecretaris.
Bij brief van 4 juli 2017 (kenmerk IenM/BSK-2017/168269) heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu aangegeven dat een landelijk moratorium niet mogelijk is. Dit is een decentrale bevoegdheid. Provincies en gemeenten kunnen op grond van het instrumentarium van de Wet ruimtelijke ordening zelf een moratorium instellen. Zij kunnen dat doen door een voorbereidingsbesluit te nemen waarmee de bouw en uitbreiding van geitenstallen wordt verboden of beperkt, vooruitlopend op een wijziging van het gemeentelijke bestemmingsplan of provinciale verordening met dat doel.
In de provincie Noord-Brabant heeft Provinciale Staten op 7 juli 2017 besloten tot het instellen van moratorium op de geitenhouderij. Het moratorium is vervolgens verwerkt in de Verordening ruimte actualisatie 2017, die op 15 juli 2017 in werking is getreden. Het betreft rechtstreeks werkende regels. Deze regeling verbied de toename van de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor geitenhouderijen door het oprichten van gebouwen of door het in gebruik nemen van gebouwen voor het houden van geiten.
De regeling is niet van toepassing op de verplaatsing van een geitenhouderij in het belang van de gezondheid en de ontwikkeling van geitenhouderijen waarbij geen toename plaatsvindt van het aantal dieren maar waarbij er alleen vanwege dierenwelzijnseisen uitbreiding van dierenverblijf wordt nagestreefd. In de Verordening is aangegeven dat een bestemmingsplan de vestiging van, de uitbreiding van, de omschakeling naar en een toename van de oppervlakte dierenverblijf van geitenhouderijen dient uit te sluiten.
In de provincie Gelderland is op 30 augustus 2017 een voorbereidingsbesluit in werking getreden. Vanaf dat moment is het verboden voor nieuwe geitenboeren zich er te vestigen, zich uit te breiden of de oppervlakte van de dierenverblijven te vergroten. Vervolgens zijn per 1 januari 2018 aangepaste versies van de omgevingsvisie en omgevingsverordening van kracht geworden. gedurende een termijn van 3 jaren is het verboden om een geitenhouderij te vestigen, om te schakelen naar een geitenhouderij, de oppervlakte van een dierenverblijf voor geiten te vergroten (tenzij het vergunde/gemelde aantal geiten aantoonbaar niet groeit), een dierenverblijf voor een geitenhouderij op te richten, een gebouw of gronden voor het houden van geiten in gebruik te nemen of bouwwerken en gronden tijdelijk te gebruiken voor een geitenhouderij. Deze regeling dient in nieuwe bestemmingsplannen binnen de provincie Gelderland te worden overgenomen.
In de provincie Zuid-Holland is met ingang van 18 januari 2018 de provinciale verordening in die zin aangepast dat nieuwvestiging van geitenhouderijen als hoofdtak of neventak verboden is. Ook het nieuw oprichten van bebouwing of het in gebruik nemen van betaande bebouwing ten behoeve van een bestaande geitenhouderij is uitsluitend toegestaan wanneer het aantal geiten niet toeneemt. Deze verboden moeten worden overgenomen in nieuw vast te stellen bestemmingsplannen binnen de provincie Zuid-Holland.
In de provincie Utrecht geldt vanaf 11 juli 2018 een voorbereidingsbesluit waarin is bepaald dat het verboden is het aantal geiten op een agrarisch bedrijf uit te breiden, tenzij er geen sprake is van een meldingsplicht als bedoeld in artikel 1.18, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer. De provincie overweegt daarbij dat het met de huidige kennis van zaken over de gezondheidseffecten van geitenhouderijen op de kwaliteit van de leefomgeving noodzakelijk wordt geacht om in vigerende bestemmingsplannen of beheersverordeningen opgenomen mogelijkheden voor de vestiging en uitbreiding van geitenhouderijen, alsmede de omschakeling van bestaande agrarische bedrijven naar geitenhouderijen, te beëindigen. Vanwege de betekenis van het voorzorgsbeginsel, in samenhang met de provinciale zorg voor een goede ruimtelijke ordening en de daarmee verbonden bevordering van de kwaliteit van de leefomgeving, waarvan ook gezondheidsaspecten deel uitmaken, acht de provincie het noodzakelijk om op korte termijn de provinciale omgevingsverordening te wijzigen.
In de provincie Overijssel is op 28 september 2018 een voorbereidingsbesluit ingegaan. Daarin is opgenomen dat het gedurende een half jaar niet mogelijk om geitenhouderijen te vestigen, uit te breiden of de oppervlakte dierenverblijven te vergroten alsmede het aantal geiten op een agrarisch bedrijf uit te breiden. Ook is het niet mogelijk dat landbouwbedrijven omschakelen naar geitenhouderijen gedurende dit half jaar. Hiermee wil de provincie Overijssel uit voorzorg voorkomen dat risico’s voor de gezondheid van omwonenden toenemen zolang niet duidelijk is welke oorzaken hieraan ten grondslag liggen. Het streven is dat Provinciale Staten van Overijssel de gewijzigde Omgevingsvisie en –verordening uiterlijk (eind) februari 2019 vaststellen.
In de provincie Limburg is met ingang van 21 december 2018 een voorbereidingsbesluit van kracht die ertoe strekt om de vestiging en uitbreiding van oppervlakte dierenverblijf ten behoeve van het houden van geiten, een uitbreiding van het aantal geiten alsmede de omschakeling naar een geitenhouderij te verbieden indien de vestiging, uitbreiding of omschakeling ziet op het houden van ten minste tien geiten per inrichting. Verder bepaald het voorbereidingsbesluit dat het verboden is om het direct aan de inwerkingtreding van dit voorbereidingsbesluit voorafgaande bestaande gebruik van bouwwerken of gronden binnen het gehele grondgebied van de provincie Limburg te wijzigen in gebruik ten behoeve van het houden van geiten. Onder wijzigen wordt ook verstaan een uitbreiding van het direct aan de inwerkingtreding van dit voorbereidingsbesluit voorafgaande aanwezige aantal geiten binnen een inrichting. Dit verbod is niet van toepassing op inrichtingen waar minder dan tien geiten zullen worden gehouden. De provincie heeft aangekondigd om korte termijn tot een aanpassing van de provinciale Omgevingsverordening.
2.4 Gemeentelijke Aanpak
2.4.1 Beleid
De gemeente Nederweert is gestart met het opstellen van een omgevingsvisie voor het Buitengebied. De toekomst van de veehouderij, waaronder geitenhouderijen, wordt hierin meegenomen. Het tussentijds aanpassen van het bestemmingsplan Buitengebied kan onduidelijkheid veroorzaken voor de burgers en bedrijven. Het opstellen van de omgevingsvisie is echter een lang proces terwijl het voorbereidingsbesluit slechts voor 1 jaar geldt. De wijziging van het bestemmingsplan voor het onderdeel geiten kan daardoor niet wachten op de omgevingsvisie.
De aangekondigde onderzoeken kunnen overigens leiden tot nieuwe inzichten waardoor beleidswijzigingen wenselijk zijn. Dit kan wel worden meegenomen in het traject bij het opstellen van de omgevingsvisie. De uitkomsten van deze onderzoeken worden in 2020 verwacht. Zolang er onduidelijkheid is over de gezondheidsrisico's wil de gemeente uit voorzorg voorkomen dat er ontwikkelingen plaatsvinden die mogelijk gezondheidsrisico's met zich meebrengen.
In de afgelopen perioden is overleg gevoerd met diverse partijen waaronder de GGD, de landbouwsector, omwonenden en ondernemers. Over het algemeen wordt de lijn gesteund om, zolang er onduidelijkheid is over gezondheidsrisico's, nieuwe ontwikkelingen te voorkomen. Wel wordt vanuit de landbouwsector aandacht gevraagd voor de mogelijkheden voor bestaande geitenhouderijen, zodat wenselijke ontwikkelingen op gebied van dierwelzijn en emissiereducties niet worden belemmerd.
Totdat er meer duidelijkheid is over de oorzaak van de longontsteking en een integrale aanpak, adviseert de GGD het voorzorgbeginsel toe te passen en terughoudend te zijn met uitbreiding of nieuwvestiging van geitenhouderijen in de buurt van gevoelige bestemmingen (zoals woningen, kinderdagverblijven en scholen). Andersom geldt ook dat geadviseerd wordt terughoudend te zijn met het plaatsen van gevoelige bestemmingen in de buurt van bestaande geitenhouderijen. Dat betekent dat gemeenten wordt geadviseerd om in hun besluitvorming het risico op longontsteking mee te wegen.
Met dit advies beoogt de GGD geen nieuwe of hogere gezondheidsrisico's te laten ontstaan totdat er meer duidelijkheid is over de te nemen maatregelen om dit risico te beperken. Welke maatregelen dat zijn hangt af van het vervolgonderzoek naar de oorzaak van het gevonden verband.
2.4.2 Voorbereidingsbesluit
In onderzoeken naar de effecten van veehouderijen op de gezondheid van omwonenden is bevestigd dat deze gezondheidseffecten rondom geitenhouderijen optreden (zie ook paragraaf 2.1). De onderzoeken geven echter geen duidelijkheid over de precieze oorzaken van het verhoogde ziekterisico en ook niet over de mogelijkheden om hier met bedrijfsmaatregelen iets aan te doen. Zolang er onduidelijkheid bestaat over de precieze oorzaken is het onwenselijk dat het aantal geitenhouderijen in Nederweert verder toeneemt.
Op 13 maart 2018 heeft de raad van de gemeente Nederweert een voorbereidingsbesluit genomen over de geitenhouderij. In dit voorbereidingsbesluit is aangekondigd dat vanwege het mogelijke gezondheidsrisico voor omwonende rondom geitenhouderijen een wijzing van het bestemmingsplan met betrekking tot de geitenhouderij wordt voorbereid. Om in de tussentijd te voorkomen dat er ongewenste ontwikkelingen plaatsvinden is in het voorbereidingsbesluit opgenomen dat uitbreiding van het aantal het aantal locaties waar geiten worden gehouden niet is toegestaan. Bestaande locaties mogen alleen uitbreiden als er sprake is van bedrijfsoptimalisatie. Het voorbereidingsbesluit heeft een looptijd van één jaar tot 15 maart 2019. Om de aanhouding die door het voorbereidingsbesluit is ontstaan te continueren moet er voor die datum een ontwerpbestemmingplan ter inzage worden gelegd.
2.5 Nieuwe Regeling Geitenhouderijen
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een nieuwe regeling voor geitenhouderijen. Een geitenhouderij wordt gedefinieerd als: "een agrarisch bedrijf of een onderdeel daarvan waar geiten worden gehouden." In het bestemmingsplan wordt geregeld dat er geen nieuwe geitenhouderijen bij mogen komen. Dit houdt in dat er geen nieuwe bedrijfsvestiging is toegestaan en dat omschakeling naar geitenhouderij is uitgesloten. Evenmin mag het aantal dieren toenemen en mag er geen wisseling van opfokgeiten naar melkgeiten plaatsvinden. Het maximaal toegestane aantal dieren bij de bestaande geitenhouderijen staat aangegeven in de onderstaande tabel:
Adres | Aantal |
Houtsberg 11 te Nederweert-Eind | 1.407 C1 geiten ouder dan 1 jaar 590 C2 opfokgeiten 300 C3 lammeren |
Bergenweg 3C te Leveroy | 2.300 C1 geiten ouder dan 1 jaar |
Roeven 21 te Nederweert | 1.970 C1 geiten ouder dan 1 jaar |
Ook de hoeveelheid bebouwing (dierenverblijven) ten behoeve van geiten mag niet worden vergroot, tenzij het slechts plaatsvindt in het kader van het dierenwelzijnsaspect, waarbij het aantal geiten niet toeneemt, er geen wisseling plaatsvindt van opfokgeiten naar melkgeiten.
In de regels is tevens opgenomen dat buitenpandige mestopslag niet is toegestaan; mestbewerking en mestverwerking zijn evenmin toegelaten. Dat betekent dat voor zover momenteel mest bij geitenhouderijen buitenpandig wordt opgeslagen of bewerkt dan wel verwerkt wordt, dit onder het overgangsrecht komt te vallen. Het mag dan worden gecontinueerd, maar niet in omvang toenemen.
De reden voor het opnemen van een verbod voor buitenpandige mestopslag en de bewerking of verwerking van mest bij geitenhouderijen is erin gelegen dat het op dit moment niet duidelijk is waardoor de gezondheidseffecten zich in de buurt van geitenhouderijen voordoen, welke emissies hiervoor verantwoordelijk zijn. Niet uitgesloten kan worden dat dit mede wordt veroorzaakt door emissies vanwege mest. Gelet op deze onduidelijkheid en gelet op het voorzorgbeginsel is het op dit moment wenselijk om eventuele emissies zoveel mogelijk te beperken; het buitenpandige opslagverbod voor mest en het verbod op de bewerking en verwerking van mest dragen daar aan toe. Voor wat betreft mestbewerking wordt nog opgemerkt dat compostering volgens het bestemmingsplan Buitengebied Nederweert als mestbewerking wordt beschouwd. Compostering kan gestimuleerd worden door mechanische beluchting, roeren van de mest en dergelijke technieken. Compostering is echter ook een natuurlijk proces dat optreedt zodra mest wordt opgeslagen. Opslag van mest zonder een zekere mate van compostering is daardoor niet mogelijk. Indien de mest enkel wordt opgeslagen, wordt dit echter niet gezien als compostering in de zin van mestbewerking zoals bedoeld in het bestemmingsplan Buitengebied Nederweert.
Voor zover bij geitenhouderijen bestaande bedrijfsgebouwen aanwezig zijn waar momenteel geen geiten worden gehouden, is een verbod opgenomen om deze gebouwen alsnog voor dierenverblijf of mestopslag aan te wenden.
Ten slotte worden aan Bijlage 1 (Lijst van functieaanduidingen) van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Nederweert, de functieaanduidingen 'Specifieke vorm van agrarisch - geitenhouderij ("sa-gh")' en 'Specifieke vorm van agrarisch met waarden - geitenhouderij ("saw-gh") toegevoegd.
Zoals eerder aangegeven, komen in 2020/2021 nieuwe onderzoeken beschikbaar. Aan de hand van deze onderzoeken kan het beleid/bestemmingsplan aangepast worden en strenger of juist soepeler worden.
Hoofdstuk 3 Juridisch Plan
In de plangerels van deze herziening wordt verwezen naar de vigerende planregels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert Nederweert 2e herziening', vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweert op 17 december 2013, zoals onherroepelijk geworden bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 april 2015 (zaaknummer 201401570/1R1) met planIDN NL.IMRO.0946.BPbgbpartherz2013-OH01.
De regeling heeft betrekking op het hele vigerende bestemmingsplan buitengebied. Een drietal locaties waar bestaande geitenhouderijen aanwezig zijn, zijn nu aangeduid als geitenhouderij en zijn van een bouwvlak voorzien waarbinnen de gebouwen zijn toegestaan.
Zienswijzen kunnen enkel worden ingediend tegen de in de voorliggende herziening opgenomen veranderingen ten opzichte van het bestemmingsplan Buitengebied 2e herziening.
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Voorliggend bestemmingsplan heeft een beperkend karakter voor geitenhouderijen en laat geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen toe.
Enkel aan het opstellen van het bestemmingsplan zijn kosten verbonden welke door de gemeente bekostigd worden. Verder worden er geen kosten gemaakt bij het opstellen van het bestemmingsplan. De economische haalbaarheid van het plan kan hierdoor als aangetoond worden beschouwd.
Planschade
Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan met een planologische wijziging kan in beginsel aanleiding geven tot planschade. Gelet daarop is een globale planschaderisicoanalyse opgesteld, waarvan de uitkomst is dat een aanvullende planschaderisicoanalyse noodzakelijk is. Deze zal voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan zijn uitgevoerd.
Geen exploitatieplan
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient, indien sprake is van één van de in artikel 6.2.1 van het Bro genoemde bouwactiviteiten, een exploitatieplan te worden vastgesteld. Een exploitatieplan heeft onder meer tot doel om te komen tot een adequaat publiekrechtelijk kostenverhaal, het realiseren van een goede inrichting van de openbare ruimte door middel van het stellen van locatie-eisen en het bieden van een goede grondslag om de verdeling van woningbouwcategorieën te ondersteunen.
Het onderhavige bestemmingsplan laat geen nieuwe ontwikkelingen toe. Het bestemmingsplan biedt geen ruimte voor aanvullende woningbouw dan wel één van de andere in artikel 6.2.1 van het Bro genoemde bouwactiviteiten. Gelet hierop bestaat er geen verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan.
4.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
4.2.1 Overleg
De raad heeft op 18 december 2018 besloten om het aantal geiten in Nederweert niet te laten toenemen. Er is overleg geweest met de GGD en de in de gemeente aanwezige geitenhouders. Een van de geitenhouders heeft niet op het verzoek tot overleg gereageerd. In het kader van het voorbereidingsbesluit is al eerder overleg gevoerd met agrarische organisaties en de geitenhouders. De GGD heeft op 1 punt nog geen reactie kunnen geven, namelijk op de inpandige mestopslag en het verbod op mestbewerking. Deze reactie zal wanneer ze binnenkomt verwerkt worden in het vast te stellen plan.
In het overleg met de geitenhouders werd aandacht gevraagd voor de wijze van composteren die op twee van de drie geitenhouderijlocaties plaatsvindt. De mest wordt eenmaal omgezet op de mestopslag om een beter gecomposteerd product te bereiken. Ook hierover is advies gevraagd aan de GGD, zodra dit binnenkomt wordt hierin een definitief standpunt over ingenomen. Daarnaast is aangegeven dat het gaat om grote investeringen die door de onderzoeken naar gezondheid straks wellicht achterhaald zijn, er wordt ook getwijfeld aan de vergunbaarheid. Nu het echter gaat om bestaande bedrijven waarvan de bestaande mestopslag door het overgangsrecht beschermd wordt en de resultaten van de onderzoeken in 2020/2021, dus vrij snel, verwacht worden is het treffen van maatregelen voor uitbreidingen niet onevenredig bezwaarlijk voor bestaande bedrijven.
Gelet op de beperkte omvang van de herziening, de spoed gelet op het voorbereidingsbesluit, en het provinciale voorbereidingsbesluit dat grotendeels dezelfde strekking heeft als deze herziening wordt de provincie enkel formeel op het ontwerpbesluit haar reactie gevraagd.
4.2.2 Zienswijzen
Het bestemmingsplan heeft met ingang van 15 maart 2019 6 weken ter inzage gelegen, waarbij een ieder in de gelegenheid is gesteld om zienswijzen in te dienen. Gedurende deze termijn zijn twee zienswijzen binnen gekomen.
Naar aanleiding van de binnengekomen zienswijzen is het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. Het bleek onevenredig om bestaande buitenpandige mestopslag met een beroep op het voorzorgsbeginsel onder het overgangsrecht te brengen. De regeling is daarom nu aangepast om vergroting van de mestopslag uit te sluiten zodat bestaande mestopslag positief bestemd blijft; hiermee wordt immers hetzelfde effect gerealiseerd.
De aanwezige geitenhouderijen in Nederweert houden hun dieren alle in traditionele huisvesting. Omschakeling naar een huisvestingssysteem met meer emissie is daardoor niet mogelijk. Een verbod daarop is dan ook niet nodig.
Daarnaast heeft nog een ambtshalve aanpassing plaatsgevonden. Om verwarring te voorkomen is een definitie van inpandige opslag opgenomen. Er is aangesloten bij de definitie van inpandige mestopslag in de toelichting van de Regeling ammoniak en veehouderij die geldt voor de verplichte inpandige opslag van pluimveemest. Deze geeft reeds een werkbare en duidelijke definitie specifiek voor de opslag van mest.