Herinrichting Uitkijkpunt Huls
Bestemmingsplan - Gemeente Simpelveld
Vastgesteld op 03-01-2022 - geheel in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Herinrichting Uitkijkpunt Huls' met identificatienummer NL.IMRO.0965.BPuitkijkpunthuls-VG01 van de gemeente Simpelveld.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat voor wat betreft afmetingen en/of in architectonisch opzicht (onder meer voor wat betreft goothoogte, dakhelling en/of dakvorm) ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt. Een aanbouw is een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in de Wabo.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aaneengebouwd
bebouwing welke wordt gekenmerkt door een rij van minimaal drie aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen.
1.7 achtererfgebied
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 m van de voorkant van het hoofdgebouw.
1.8 antenne-installatie
installatie bestaande uit een antenne, een antenne-drager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
1.9 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.
1.10 architectonische waarde
de aan een bouwwerk toegekende waarde in verband met de vormgeving, het materiaalgebruik en/of detaillering.
1.11 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.12 bebouwingspercentage
een in de verbeelding of regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogst mag worden bebouwd.
1.13 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen niet daaronder begrepen.
1.14 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.15 bedrijfsvloeroppervlak
het vloeroppervlak van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.
1.16 beeldkwaliteit
de aan een bouwwerk toegekende architectonische waarde met betrekking tot de bouwkundige vormgeving en ruimtelijke en functionele aspecten.
1.17 begane grond
de natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging, alsmede dat gedeelte van een gebouw dat met die oppervlakte gelijk is. Is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aangrenzend maaiveld.
1.18 beperkt kwetsbaar object
Objecten zoals benoemd in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.19 berging
een bijbehorend bouwwerk bestemd voor de stalling van bromfietsen, motorfietsen, fietsen, afvalcontainers voor huishoudelijk afval en overige huishoudelijke zaken.
1.20 Besluit omgevingsrecht
besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wabo.
1.21 bestaand
bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.22 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.23 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.24 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat ingevolge de Wabo bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning.
1.25 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.26 borstwering
het deel van de buitenmuren dat boven de zolder of dakvloer uitsteekt. Ook: een tot borsthoogte opgetrokken muur of open hekwerk van een balkon, loggia of dakterras.
1.27 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.28 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.29 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback en borstwering.
1.30 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.31 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.32 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.33 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.34 bruto vloeroppervlak (BVO)
de vloeroppervlakte van de ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een vastgoedobject gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen (volgens NEN-norm 2580).
1.35 buitenopslag
het opslaan, of opgeslagen houden van voorwerpen, stoffen of producten en andere materialen op de onbebouwde gronden van de bedrijfspercelen, daaronder mede begrepen de uitstalling ten verkoop, verhuur en dergelijke.
1.36 carport/overkapping
een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw. Een carport/overkapping is een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in de Wabo.
1.37 coffeeshop
een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders.
1.38 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat in de loop van de geschiedenis is ontstaan door het gebruik dat de mens van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt.
1.39 dagrecreatie
het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats zonder overnachtingsmogelijkheden.
1.40 dakopbouw
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van dat gebouw bevindt en die in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.
1.41 dakterras
een buitenruimte, behorende bij het gebruik van het hoofdgebouw dat bovenop het gehele of een gedeelte van een hoofdgebouw, aanbouw of uitbouw is gesitueerd.
1.42 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond.
1.43 (eet-)café
een horecabedrijf, waarin alcoholvrije en alcoholhoudende dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse, al of niet in combinatie met het bereiden en verstrekken van maaltijden; de nadruk ligt echter op het verstrekken van dranken.
1.44 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbiedt.
1.45 evenement
een activiteit in de openlucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden.
1.46 functie
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
1.47 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.48 gelijke hoogte
een hoogteverschil per vloer of balklaag van maximaal 2,00 m (gemeten op het laagste punt).
1.49 geluidgevoelige functies
functies zoals bedoeld in het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen.
1.50 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.51 horeca
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren ten behoeve van consumptie ter plaatse, alsmede het daaraan ondergeschikt verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, al dan niet in combinatie met het verstrekken van nachtverblijf en/of van zaalverhuur, zoals een (hotel-) restaurant, pannenkoekhuis, eetcafé en pizzeria, uitgezonderd een maaltijdafhaalcentrum. Onder horeca wordt tevens verstaan een standplaats, zoals een frietkraam, oliebollenkraam, e.d..
1.52 horeca van categorie 1
een horecabedrijf dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en waar naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren en in hoofdzaak alcoholvrije drank worden verstrekt.
1.53 horeca van categorie 2
een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse dienen te worden genuttigd. Daaronder worden begrepen: cafetaria / snackbar, fastfood en broodjeszaak, standplaats, lunchroom, ijssalon / ijswinkel, koffie en/of theeschenkerij, afhaalcentrum, eetwinkels, restaurant, met daaraan ondergeschikt het verstrekken van dranken.
1.54 horeca van categorie 3
een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse dienen te worden genuttigd, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen. Daaronder worden begrepen: café, bar, grand-café, eetcafé, danscafé, pubs, juice- en healthbar.
1.55 hotel
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van nachtverblijf met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.
1.56 kelder
een geheel ondergronds gelegen ruimte, die grotendeels is gesitueerd onder een bijbehorend bovengronds bouwwerk.
1.57 kunstwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening. Dan wel creatieve voortbrengselen van de beeldende kunst. Onder kunstwerk wordt ook een (verplaatsbare) plantenbak verstaan.
1.58 kwetsbaar object
Objecten zoals benoemd in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.59 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.
1.60 maaiveld
bovenkant van het afgewerkt terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft na voltooiing van de bouw.
1.61 monumenten
alle bouwwerken conform artikel 6 Monumentenwet, alsmede gemeentelijke monumenten.
1.62 natuurlijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
1.63 omgevingsvergunning
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.
1.64 onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant gedeeltelijk onder peil is gelegen.
1.65 onderkomens
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
1.66 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.67 openbare nutsvoorziening
een bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation.
1.68 opslag
het opslaan, of opgeslagen houden van voorwerpen, stoffen of producten en andere materialen, daaronder mede begrepen de uitstalling ten verkoop, verhuur en dergelijke.
1.69 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.70 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.71 parkeernorm
aantal benodigde parkeerplaatsen bij een functie op basis van de ASVV/CROW normen.
1.72 peil
- Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld;
- ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - peil' op de verbeelding: maximaal +191,50 NAP.
1.73 perceel
een stuk grond dat eenzelfde gebruik heeft en is omgeven door een duidelijk herkenbare grens in de vorm van bijvoorbeeld heggen, afrasteringen, sloten, greppels of daarmee gelijk te stellen afschermingen.
1.74 permanente bewoning
bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een gebouw, dan wel een gedeelte daarvan als hoofdverblijf.
1.75 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.
1.76 recreatie
activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.
1.77 recreatief medegebruik
het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, en voor plaatsgebonden recreatieve activiteiten, zoals voor sportvisserijen, alsmede route-ondersteunende voorzieningen, zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.
1.78 risicovolle inrichting
een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (BRZO'99) of het Vuurwerkbesluit.
1.79 ruimtelijke kwaliteit
de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte.
1.80 schuilgelegenheid
een bouwwerk dat aan dieren de gelegenheid biedt te schuilen tegen weersinvloeden, waarbij de dieren vrij in en uit kunnen lopen.
1.81 seksinrichting
de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.82 stedenbouwkundig beeld
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.
1.83 Stichting Kwaliteitscommissie Limburg
een onafhankelijke adviescommissie ingesteld om gemeenten in de provincie Limburg te adviseren over aanvragen voor ruimtelijke ontwikkelingen in het kader van de provinciale beleidsregels ‘Limburgs Kwaliteitsmenu 2012’ (LKM), zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels.
1.84 straatmeubilair
de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, gedenktekens, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.
1.85 straatprostitutie
het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.
1.86 terras
een buiten een gebouw gelegen gebied, waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of etenswaren verstrekt.
1.87 verdieping
een bouwlaag die is gelegen boven de eerste bouwlaag op de begane grond.
1.88 Wabo
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
1.89 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.90 weg
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.91 werk
een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde of een handeling.
1.92 woning/wooneenheid
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.93 zolder
ruimte in een gebouw die hoofdzakelijk is (zijn) afgedekt met schuine daken.
1.94 zorgunit
een kant en klare aanbouw voor een tijdelijke zorgkamer waarin een slaapkamer en een badkamer is gerealiseerd zodat bewoner(s) gelijkvloers kunnen wonen. Deze tijdelijke zorgkamer wordt los op het erf geplaatst, direct of via een sluis bij de bestaande woning, waardoor op de begane grond een mogelijkheid tot intensieve zorg wordt gerealiseerd.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
2.7 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.9 peil
- voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van het midden van de hoofdtoegang, vermeerderd met 0,30 m;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het midden van de hoofdtoegang, vermeerderd met 0,30 m.
2.10 het bebouwd oppervlakte van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
2.11 het bebouwingspercentage
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming, waarbij overstekken van minder dan 50 cm buiten beschouwing worden gelaten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Horeca
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
4.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door met betrekking tot de gronden waarop het wijzigingsbesluit betrekking heeft, de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 van de verbeelding te verwijderen, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 5
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door met betrekking tot de gronden waarop het wijzigingsbesluit betrekking heeft, de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5 van de verbeelding te verwijderen, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
Artikel 7 Waarde - Ecologie
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Overschrijding
Het is verboden op de in het plan begrepen gronden enig bouwwerk te bouwen, waarbij de aangegeven bouwgrens wordt overschreden, behoudens overschrijdingen, die volgens deze regels zijn toegestaan.
9.2 Balkons
De aangegeven bouwgrenzen mogen slechts worden overschreden voor geringe uitbreidingen voor balkons met maximaal 2,50 diep.
9.3 Bestaande maten en afstanden
9.4 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer
9.5 Bluswatervoorziening
9.6 Ondergronds bouwen
Het ondergronds bouwen van menstoegankelijke ruimten is uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak en tot maximaal 3,5 meter diep, met in achtneming van de regels in artikel 4.2.2.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Gebruiksverbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
10.2 Strijdig gebruik
Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
- a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- b. een dierenpension;
- c. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- d. straatprostitutie;
- e. de plaatsing van kampeermiddelen een en ander met uitzondering van een normaal gebruik overeenkomstig de bestemming;
- f. uitbreiding van het totaal aantal (bedrijfs)woningen binnen het plangebied na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan is niet toegestaan;
- g. (bedrijfs)woningsplitsing;
- h. asielzoekerscentrum;
- i. afkickcentrum;
- j. opvang voor dak- en thuislozen.
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
11.1 overige zone - landschapselementen
- a. Het doel van de regels in verband met de kleinschalige landschapselementen is instandhouding en herstel van de in het buitengebied aanwezige kleinschalige landschapselementen en de daarmee samenhangende landschappelijke en natuurlijke waarden, alsmede het daarmee samenhangende waterbergend vermogen van de grond.
- b. Gestreefd wordt naar handhaving van de kleinschalige landschapselementen zoals weergegeven in Bijlage 8, zoals populierenopstanden, hoogstamboomgaarden, houtsingels/spontane opslag, heggen, steilranden (graften, holle wegen), solitaire (knot)bomen, groepen (knot)bomen, rijen (knot)bomen, lanen, solitaire struiken, poelen (klein water biotopen), dassenburchten en dassentunnels, in hun huidige vorm dan wel in hun oorspronkelijke vorm, wanneer deze ontoereikend en/of onoordeelkundig onderhoud verloren is gegaan.
- c. Het te voeren beleid heeft mede betrekking op:
- 1. De bescherming van de buiten de ecologische hoofdstructuur aanwezige, aan kleine landschapselementen gebonden natuurwaarden;
- 2. De bescherming van de cultuurhistorisch/landschappelijk waardevolle elementen en structuren.
- 3. De instandhouding van een kleinschalig landschap als essentieel element van het leefgebied van flora en fauna, waaronder de das en de hamster.
- 4. Het tegengaan van bodemerosie en wateroverlast en daarmee het behoud van het producerend en waterbergend vermogen van de bodem.
- d. Het is verboden op of in de voor 'overige zone - landschapselementen' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. Het vellen, rooien, slopen, dempen, egaliseren van kleinschalige landschapselementen, dan wel het verrichten van werkzaamheden, die ernstige beschadiging of de dood of verdwijning van kleinschalige landschapselementen tot gevolg hebben.
- e. Het bepaalde in sub d is niet van toepassing op:
- 1. normale onderhoudswerkzaamheden;
- 2. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
- 3. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.
- f. De werken of werkzaamheden als bedoeld in sub d onder 1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in sub a t/m c genoemde waarden en doeleinden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 Afwijken ten behoeve van bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden
Het bevoegd gezag kan met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden, zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, pinautomaten, afval- en glascontainers, kapellen, wegkruisen en dergelijke, met dien verstande dat:
- a. de inhoud maximaal 50 m³ mag bedragen;
- b. de bouwhoogte maximaal 3,50 m mag bedragen.
12.2 Afwijken voor het bouwen van antennemasten
Het bevoegd gezag kan met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van antennemasten, ten behoeve van de C2000-infrastructuur als bedoeld in het Besluit omgevingsrecht, met dien verstande dat:
- a. de bouwhoogte niet meer dan 50,00 m mag bedragen;
- b. de antennemast geen onevenredige afbreuk mag doen aan het stedenbouwkundig beeld;
- c. de antennemast geen onevenredige hinder mag opleveren voor het woonmilieu en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
- d. de antennemast geen hinder mag opleveren voor omliggende bedrijven.
12.3 Afwijken voor de aanpassing van het beloop of het profiel van wegen
Het bevoegd gezag kan met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bouw- en/of gebruiksregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft.
12.4 Afwijken van de bouwhoogtes
Het bevoegd gezag kan met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking :
- a. van de regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
- 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40,00 m;
- 2. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10,00 m;
- b. van de regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
- 2. de bouw hoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.
12.5 Afwijken ten behoeve van voorzieningen voor duurzame energie
Het bevoegd gezag kan met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds-)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor de afwijking van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van gevelvoorzieningen ten behoeve van duurzaamheid/energiebesparing waardoor de rooilijn(en) overschreden worden.
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
13.1 Verschuiven bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot maximaal 2,00 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.
Artikel 14 Algemene Procedureregels
14.1 Nadere eisen
Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:
- a. het ontwerp-besluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende zes weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
- b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid;
- c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
- d. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
- e. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 15 Overige Regels
15.1 (Wettelijke) regels
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerpplan.
15.2 Gemeentelijke regels
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar gemeentelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerpplan.
15.3 Voorrangsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
16.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Herinrichting Uitkijkpunt Huls.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Simpelveld is voornemens om het Hulsveld te gaan herinrichten. Ter plekke wordt vooraleerst voorzien in een uitkijkpunt en een horecagelegenheid met terras en bijbehorende parkeervoorziening. Geïntegreerd in het uitkijkpunt en de horecagelegenheid wordt de sarcofaag van Simpelveld ('askist'). Tevens wordt het in zuidelijke richting aflopende terrein heringericht met een slingerpad en een aantal picknickplekken / zitplekken (bestaande uit houten vlonders).
Het doel hiervan is een in de landelijke omgeving passende herinrichting van het terrein, waar jong en oud, bewoners en passanten kunnen genieten van het uitzicht, spelen en spelenderwijs leren kunnen van natuur en cultuurhistorie.
1.2 Ligging Plangebied
Onderhavig plangebied is gelegen ter plekke van Hulsveld, de overgang van het hooggelegen gehucht Huls naar het lager gelegen kerkdorp Simpelveld.
Topografische kaart met aanduiding plangebied
Meer specifiek is het plangebied gelegen tussen de wegen Sint Remigiusstraat - Hulsbergweg - Lange Graaf.
Luchtfoto met ligging plangebied
Kadastraal betreft onderhavig plangebied het perceel gemeente Simpelveld - sectie E - nummer 746 (gedeeltelijk).
Kadastrale kaart met aanduiding plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Ter plekke van het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016', vastgesteld door de gemeenteraad van Simpelveld op 16 augustus 2016.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' met aanduiding plangebied
Op grond van het dit bestemmingsplan geldt voor het plangebied de bestemming 'Groen'. Tevens zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4', 'Waarde - Archeologie 5', en 'Waarde - Ecologie' van toepassing.
De voor 'Groen' bestemde gronden zijn in z'n algemeenheid bedoeld voor groenvoorzieningen, zoals trapvelden, speelplaatsen, plantsoenen, waterpartijen met de daarbij behorende voet- en fietspaden en andere voorzieningen. Het realiseren van een uitkijkpunt met horecagelegenheid is niet toegestaan op grond van de regels. Er zijn geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingbevoegdheden voor het college van burgemeester om het planvoornemen alsnog mogelijk te maken.
Er dient buitenplans te worden afgeweken te worden van het bestemmingsplan. Ten behoeve van voorliggende planontwikkeling is gekozen voor het opstellen van een postzegelbestemmingsplan voor de totale herinrichting van het onderhavige plangebied.
1.4 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting is als volgt opgebouwd:
- in hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie in het plangebied beschreven;
- in hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het ruimtelijke beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
- in hoofdstuk 4 wordt het voorgenomen plan beschreven;
- in hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod;
- in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de overige ruimtelijke aspecten;
- in hoofdstuk 7 komt de uitvoerbaarheid aan bod;
- in hoofdstuk 8 tenslotte wordt ten slotte ingegaan op de juridische aspecten van het plan.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ruimtelijke Structuur
Ter plekke van het plangebied is in de bestaande situatie sprake van in zuidoostelijke richting sterk aflopen terrein. Het hoogste punt is op circa +NAP 198,5 meter gelegen; het laagste punt circa 20 meter lager op +NAP 178,5 meter.
Uitsnede ANH-viewer met hoogteprofiel plangebied
Op het hoogst gelegen terreindeel is het plangebied ingericht als picknickplaats met een zitbankje en een aantal picknickbanken. Ook is een verrekijker ter plekke geplaatst. Wat lager gelegen is een parkeerterrein met eveneens picknickplaatsen.
Foto's picknickplaats en parkeerterrein
Voor het overige bestaat het plangebied uit grasland met her en der verspreid een aantal bomen.
Foto's overig deel plangebied
2.2 Functionele Structuur
Het plangebied is als openbare groenvoorziening bestemd. Het hoger gelegen deel is in gebruik als picknickplaats met parkeervoorziening, en biedt wijds uitzicht over de regio in de richting van Vaals / Aken.
Hoofdstuk 3 Beleid & Regelgeving
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld, waarin de toekomstvisie wordt gegeven van het kabinet met betrekking tot onder andere de ruimtelijke ordening. Deze structuurvisie vervangt (onder andere) de Nota Ruimte. Hiernavolgend wordt ingegaan op deze structuurvisie.
De structuurvisie beschrijft de principes voor de ruimtelijke inrichting in Nederland. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de beoogde ambities tot en met 2040. In de structuurvisie worden de hoofdlijnen van het beleid aangegeven, waarbij de nationale ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland een grote rol speelt.
In deze structuurvisie wordt benadrukt dat het van het grootste belang is dat de concurrentiepositie van Nederland verbetert. Hiertoe is het van belang dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd, te weten:
- 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland;
- 2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid;
- 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Om de regeldruk te verlagen heeft het kabinet besloten dat de ruimtelijke afwegingen zo dicht mogelijk bij de burger plaats moet vinden. Daarom zal er op basis van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte naar gestreefd worden om zoveel mogelijk verantwoordelijkheden bij de gemeenten en provincies onder te brengen. Het Rijk zal zeer terughoudend, en met name achteraf, bij het toezicht betrokken zijn.
Er zijn echter wel enkele ontwikkelingen waarbij het Rijk bij voorbaat al aangeeft dat er een rijksverantwoordelijkheid aan de orde kan zijn. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien een onderwerp nationale baten/lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Voorbeelden hiervan zijn ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport en greenports. Maar ook onderwerpen waarover internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie of werelderfgoed. Daarnaast kunnen ook onderwerpen die provincie- of landgrensoverschrijdend of een hoog afwentelingsrisico kennen een rijksverantwoordelijkheid zijn.
Ontwikkelingen die niet onder het bovenstaande vallen zullen in principe alleen achteraf gecontroleerd worden door het Rijk. Rijkswaterstaat en de ministeries van Defensie en EL&I zullen als direct belanghebbenden wel de plannen vooraf blijven beoordelen.
De structuurvisie streeft een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen na. Hiertoe is in de structuurvisie een ladder voor duurzame verstedelijking ontwikkeld. De invulling van deze ladder wordt overgelaten aan de gemeenten en provincies. Zolang de ontwikkeling de rijksbeleidsdoeleinden niet frustreert, is er een grote mate van vrijheid voor de decentrale overheden. In paragraaf 4.1.2 wordt nader ingegaan op deze ladder voor duurzame verstedelijking.
Het Rijk streeft met het opstellen van de structuurvisie een goed werkende woningmarkt in Nederland na. Dit wil zeggen dat er qua omvang, kwaliteit en differentiatie een goede balans dient te zijn. Bovendien dient er ruimte te zijn voor het in stand houden van de bereikbaarheid van Nederland en dient er rekening gehouden te worden met het behoud van de natuur.
Meer specifiek heeft het Rijk in de provincie Limburg enkele belangrijke gebieden aangewezen. Het Rijk kent de Greenport Venlo en Brainport Zuidoost Nederland een belangrijke waarde toe voor de concurrentiepositie van Nederland. Het verstedelijkte gebied rondom Sittard-Geleen en Maastricht is zodoende dan ook aangewezen als een voor de concurrentiepositie essentieel gebied. Met name de bereikbaarheid van deze gebieden verdient derhalve extra aandacht.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
- project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
- grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
- toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
- Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
- verstedelijking in het IJsselmeer;
- defensie;
- erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
- hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
- Elektriciteitsvoorziening;
- ecologische hoofdstructuur.
3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 1.1.1, eerste lid aanhef onder i, Bro is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Onderhavige herinrichting wordt niet gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Met betrekking tot de te realiseren horecagelegenheid in relatie tot de ladder kan het volgende worden aangegeven. Op basis van jurisprudentie (o.a. uitspraak Raad van State d.d. 28 juni 2017, 201608869/1/R3) is te concluderen dat voor het toevoegen van meer dan 500 m2 BVO aan horeca de ladder van toepassing is. Tot 500 m2 BVO wordt niet beschouwd als een stedelijke ontwikkeling. Bij voorliggend planvoornemen wordt ruimschoots minder dan 500 m2 BVO aan horeca mogelijk gemaakt, namelijk circa 300 m².
Voorliggend project wordt gelet op vorenstaande niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
3.1.4 Conclusie Rijksbeleid
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding. Geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Het Rijksbeleid vormt geen belemmeringen voor het planvoornemen.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014
Provinciale Staten van Limburg hebben op 12 december 2014 het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) vastgesteld. In het POL2014 is de provincie opgedeeld in zoneringen.
Onderhavig plangebied is gelegen binnen de zoneringen 'Bronsgroene landschapszone' en 'Buitengebied'.
Uitsnede POL2014 kaart 'zoneringen' met aanduiding plangebied
Bronsgroene landschapszone
De 'bronsgroene landschapszone' betreft de beekdalen én gebieden met steilere hellingen met een grote variatie aan functies, die in hoge mate bepalend zijn voor het beeld van het Limburgs landschap. De provinciale beleidsaccenten zijn gericht op de kwaliteit en het functioneren van het regionale watersysteem, de ontwikkeling van de landbouw in balans met de omgeving, het versterken van de kernkwaliteiten landschap en cultuurhistorie en recreatief medegebruik.
Buitengebied
De gronden die gelegen zijn in de zone 'Buitengebied' betreffen alle gronden in het landelijk gebied die niet zijn gelegen in de 'Goudgroene natuurzone', 'Zilvergroene natuurzone' en/of 'Bronsgroene landschapszone'. Het betreffen met name gronden met een agrarisch karakter, waarbij (o.a.) ruimte wordt gegeven voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. De provinciale beleidsaccenten in de zone 'Buitengebied' zijn gericht op ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe (landbouw)bedrijfslocaties, het terugdringen van de milieubelasting vanuit de landbouw en de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond.
3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.
Uitsnede kaart 'milieubeschermingsgebieden' met aanduiding plangebied
Onderhavig plangebied is blijkens de kaart 'milieubeschermingsgebieden' gelegen in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg.
In Nederland zijn in totaal 20 zogenaamde nationale landschappen aangewezen. Dit zijn landschappen met elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen. De Nationale Landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.
De kernkwaliteiten zijn voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen.
Op grond van de omgevingsverordening geldt primair een verbod op het verrichten van handelen in beekdalen, bronnen of bronzones, graften en holle wegen. Hiervan is ter plekke van onderhavig plangebied wel/geen sprake.
In paragraaf 6.5.1 wordt nader ingegaan op de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg in relatie tot voorliggende planontwikkeling.
3.2.3 Ontwerp Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI)
De nieuwe Omgevingswet treedt naar verwachting op 1 juli 2022 in werking. De provincie moet dan beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie is in dat verband doende het POL2014 te vervangen door de Omgevingsvisie Limburg (hierna ook: de POVl). De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook het aspect gezondheid en een gezonde leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie meegenomen.
De zoneringen op grond van het POL2014 zijn in de ontwerp POVI overgenomen op de kaart 'Limburgse principes'. In de ontwerp POVI zijn ter plekke van onderhavig plangebied de ‘Groenblauwe mantel’ (o.b.v. het POL2014 de ‘zilvergroene natuurzone’ en de ‘bronsgroene landschapszone’) en het ‘Buitengebied’ (o.b.v. het POL2014 ook het ‘buitengebied) van toepassing. Vanuit beleidsmatig oogpunt in relatie tot voorliggende planontwikkeling is geen sprake van relevante wijzigingen.
Uitsnede kaart 'Limburgse principes' ontwerp POVI met aanduiding plangebied
3.2.4 Limburgs Kwaliteitsmenu
Voor (ruimtelijke) ontwikkelingen buiten de zogenaamde 'rode contouren' is het Limburgs Kwaliteitsmenu van kracht. In dit Kwaliteitsmenu geeft de provincie de Limburgse gemeenten een handreiking op welke wijze deze om moeten gaan met ontwikkelingen in het buitengebied. Gemeenten dienen in een structuurvisie dit provinciale beleidskader te verwerken en aan te geven op welke wijze zij toepassing geven aan het Limburgs Kwaliteitsmenu.
In z'n algemeenheid betreft het Limburgs Kwaliteitsmenu een beleidsregel die onder voorwaarden ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Limburg toestaat. Daarbij dient sprake te zijn van 'kwaliteitswinst'. Deze kwaliteitswinst kan op diverse wijze tot stand komen, zoals bijvoorbeeld het realiseren van een landschappelijke inpassing, het slopen van bedrijfsbebouwing of glasopstanden, het realiseren van natuur of het leveren van een financiële bijdrage in een (gemeentelijk) 'groenfonds'. De provincie geeft in het Limburgs Kwaliteitsmenu richtlijnen en drempelwaarden voor het bepalen van de hoogte van de tegenprestatie bij verschillende soorten ruimtelijke ontwikkelingen.
De gemeente Simpelveld heeft het Limburgs Kwaliteitsmenu publiekrechtelijk verankerd in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016'. Vanwege de ligging van onderhavig plangebied in het buitengebied, dient voor wat betreft het wijzigen van het plangebied in de bestemming 'Horeca' toepassing te worden gegeven aan het Limburgs Kwaliteitsmenu. In verband met de herinrichting van het plangebied is een inrichtingsplan vervaardigd door Bureau Verbeek. Dit plan voorziet in een nieuwe landschapselementen zoals de aanplant van nieuwe bomen, nieuwe hagen, en ruw gras / (bloemen)weide.
Voorliggende planontwikkeling is voor advies voorgelegd aan de Stichting Kwaliteitscommissie Limburg. Deze commissie heeft op 21 april 2021 haar positieve advies uitgebracht. Dit advies inclusief de daaraan ten grondslag gelegde stukken zijn bijgevoegd als Bijlage 1 van voorliggende toelichting.
3.2.5 Conclusie provinciaal beleid
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het relevante provinciale beleid vormt dit geen belemmeringen voor de gewenste ontwikkelingen ter plekke van onderhavig planvoornemen.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Strategische visie 2013-2023
De gemeente Simpelveld beschikt over de 'Strategische visie 2013-2023'. Deze visie is gebaseerd op een herijking van de in februari 2006 door de gemeenteraad van Simpelveld vastgestelde is de strategische visie 'Duurzaam leven in Simpelveld'.
Eén van de speerpunten van de gemeente Simpelveld is 'toerisme en recreatie'. De speerpunten zijn in de stratische visie uitgewerkt aan de hand van een afwegingskader. Dit kader wordt gevormd door de drie trends te weten schaalvergroting, decentralisaties en bezuinigingen plús de kernwaarden die gekozen zijn. Het afwegingskader vormt tevens de meetlat waartegen alle nieuwe ontwikkelingen worden afgezet. De uitwerking van het speerpunt 'toerisme en recreatie' wordt in de volgende matrix overzichtelijk weergegeven.
3.3.2 Verder stoom afblazen in toeristisch Simpelveld, toeristische nota 29-09-2012
Deze nota is een actualisering en doorontwikkeling van de nota 'Stoom afblazen in Simpelveld' zoals die in 2004 door de gemeenteraad is vastgesteld. In de nota 'Verder stoom afblazen in toeristisch Simpelveld' wordt zowel teruggeblikt als vooruit gekeken en zijn de (te verwachte) ontwikkelingen in de sector toerisme en recreatie, de gemeente en de regio opgenomen.
In de nota is opgenomen dat de gemeente Simpelveld zich de komende jaren verder wil gaan profileren als een verpoosgemeente waar het voor toeristen, recreanten en dagjesmensen goed vertoeven is. De gemeente blijft zich inzetten voor de stimulering van het dagtoerisme. Onderdeel daarvan is het stimuleren en promoten van uitzichtplaats 'De Huls'.
3.3.3 Conclusie gemeentelijk beleid
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid past onderhavige herinrichting van het plangebied en daarbij realiseren van een horecavoorziening binnen het door de gemeente gevoerde beleid.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Horecavoorziening
In eerste instantie voorziet voorliggende planontwikkeling in het realiseren van een uitkijkpunt en een horecagelegenheid met terras en bijbehorende parkeervoorziening. Geïntegreerd in het uitkijkpunt en de horecagelegenheid wordt de sarcofaag van Simpelveld ('askist'). Vanwege het aflopende maaiveld wordt deels 'in de helling' gebouwd waarbij de bebouwing in zuidelijke richting is georiënteerd; bovenop bevindt zich het uitzichtpunt. Het terras bevindt zich aan de zuidzijde van het nieuwe gebouw.
Het totale programma van de bebouwing wordt voorzien binnen een vast te leggen bouwvlak van 600 m². Binnen dit bouwvlak wordt circa 325 m² aan bebouwing gerealiseerd. De horecagelegenheid is voorzien met een BVO van circa 300 m², waarvan circa 75 m² volledig ondergronds ('in de helling') wordt gerealiseerd. In dit volledig ondergronds gedeelte zijn de toiletten, opslag, e.d. voorzien. De zitgelegenheid zelf inclusief bargedeelte is beoogd op circa 225 m². Het bebouwde oppervlak van het uitkijkpunt met askist bedraagt circa 25 m².
De bouwhoogte van de horecavoorziening zelf bedraagt circa 3,5 meter. Met de daarbovenop te realiseren balustrade voor het uitkijkpunt bedraagt de bouwhoogte circa 4,55 meter. Het daarboven gelegen gebouw met uitzichtpunt heeft een bouwhoogte van circa 7,5 meter (uitgaande van het bouwpeil van de horecavoorziening).
Uitsluitend worden horeca-activiteiten overdag beoogd, tussen 9:00 uur en 20:00 uur.
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein langs de Hulsbergweg, alsook middels langsparkeren langs de St. Remigiusstraat. De bevoorrading en laden en lossen vindt plaats aan de zijde van de Hulsbergweg; vanuit de ontsluiting aan de St. Remigiusstraat is de mogelijkheid voor fietsparkeren.
Het voorlopige ontwerp van de horecavoorziening is bijgevoegd als Bijlage 2 en wordt aan de hand van de volgende figuren inzichtelijk gemaakt.
Situatietekening bouwplan
Dakaanzicht
Plattegrond
Doorsnede
Aan de hand van de volgende afbeeldingen wordt middels impressies de toekomstige situatie inzichtelijk gemaakt.
Impressies
4.2 Inrichtingsplan
In het kader van voorliggende ontwikkeling wordt het gehele plangebied heringericht. Vanuit het hoogste deel aan de Hulsbergweg wordt een wandel-/slingerpad aangelegd langs het uitzichtpunt, de horecagelegenheid, door het aflopende gelegen terrein, en aansluitend op de Lange Graaf. De hoogteverschillen in het terrein worden opgevangen met een aantal stapelmuren. Her en der verspreid in het als gras / gazon in te richten terrein worden 8 (houten) vlonders aangelegd die dienen als picknickplekken of zitplaatsen. Voor het overige wordt het terrein ingezaaid als ruw gras / (bloemen)weide. Bestaande bomen blijven zoveel als gehandhaafd, doch een aantal bomen zullen moeten worden verwijderd. In totaal wordt voorzien in ruim 60 verschillende soorten halfstam fruitbomen aan de randen van het plangebied.
Het inrichtingsplan / landschapsontwerp is in onderstaande figuur weergegeven alsook bijgevoegd als Bijlage 3.
Inrichtingsplan/landschapsontwerp
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
5.1 Bodem
5.1.1 Algemeen
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Bij voorliggende planontwikkeling is sprake van het deels wijzigen van de bestemming 'Groen' in 'Horeca'. Vanwege deze planologische functiewijziging dient de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem te worden onderzocht.
5.1.2 Verricht bodemonderzoek
Ten behoeve van voorliggende planontwikkeling is een verkennend bodem- en asbestonderzoek verricht voor het gehele plangebied. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4. In de rapportage is het plangebied onderdeeld in het weiland/groen en de picknickplats. Op grond van het verrichte onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan.
Weiland/groen
De bovengrond ter plekke van het weiland/groen is licht verontreinigd. Sprake is echter van dermate marginale overschrijdingen die veelvuldig in het gebied worden aangetroffen, en vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen directe belemmeringen opleveren voor de gewenste herinrichting van het gebied. De bovengrond kan op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit als klasse industrie grond worden bestempeld. De ondergrond is als klasse AW2000 grond bestempeld.
Picknickplaats
De bovengrond van de boringen ter plekke van de overharde stroken rondom de picknickplaats is in beginsel bestempeld als klasse AW2000 grond. Aangezien echter een verhoogde concentratie PFAS (som PFOS) is aangetroffen, en deze (lichte) overschrijding invloed heeft op de uiteindelijk kwalificatie van de bodem, is de bovengrond als klasse wonen grond gekwalificeerd. De overige boringen zijn geplaatst ter plekke van de verhardingen. De bovengrond ter plekke is als klasse industrie grond bestempeld; er zijn geen directe belemmeringen en/of beperkingen voor de beoogde herinrichting van het perceel. De ondergrond is op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan als klasse AW2000 grond bestempeld.
5.1.3 Conclusie bodem
Op grond van het verrichte onderzoek is geconcludeerd dat er geen aanleidingen zijn om over te gaan tot het uitvoeren van een nader onderzoek. Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
5.2 Geluid
5.2.1 Algemeen
Met betrekking tot het aspect geluid (van externe komaf) kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Onderhavig plangebied is enkel gelegen binnen de wettelijke geluidzone van de St. Remigiusstraat, alwaar een maximum snelheidsregime geldt van 50 km/u. Van industrielawaai en/of spoorweglawaai is geen sprake.
5.2.2 Geluidgevoelige objecten en terreinen
In het kader van de Wet geluidhinder worden de volgende objecten beschermd tegen geluid:
- woningen;
- andere geluidsgevoelige gebouwen;
- geluidsgevoelige terreinen.
Een 'ander geluidsgevoelig gebouw' is conform artikel 1 van de Wet geluidhinder aangewezen in het Besluit geluidhinder (Bgh). Als 'ander geluidsgevoelig gebouw' zijn in artikel 1.2 Bgh aangewezen:
- onderwijsgebouwen;
- ziekenhuizen en verpleeghuizen;
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- kinderdagverblijven.
Een 'geluidsgevoelig terrein' is conform artikel 1 Wet geluidhinder aangewezen in het Besluit geluidhinder (Bgh). Als 'geluidsgevoelig terrein' zijn in artikel 1.2 Bgh aangewezen:
- woonwagenstandplaatsen;
- ligplaatsen voor woonschepen.
Gelet op vorenstaande (limitatieve) lijst is bij voorliggende planontwikkeling geen sprake van het realiseren van een (nieuw) geluidgevoelig object/gebouw/terrein. Er behoeft dan ook gelet op de Wet geluidhinder geen akoestisch onderzoek te worden verricht.
5.2.3 Conclusie geluid
Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
5.3 Milieuzonering
5.3.1 Algemeen
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
- het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.
5.3.2 Nieuwe bedrijvigheid
Voorliggende planontwikkeling maakt nieuwe bedrijfsmatige horeca-activiteiten mogelijk. Met betrekking tot de geluidbelasting van onderhavige ontwikkeling op geluidgevoelige objecten in de omgeving (woningen) dient te worden aangetoond dat de ontwikkeling geen onevenredige toename van de geluidbelasting op gevoelige objecten met zich meebrengt.
In dit verband is de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering 2009' geraadplaagd. De beoogde horeca-activiteiten ter plekke van onderhavig plangebied dienen te worden geschaard onder de categorie 'Logies-, maaltijden- en drankenverstrekking' (SBI-2008: 55) en daaronder vallende subcategorie 'restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen, e.d.' (SBI-2008: 561). Voor deze bedrijfsactiviteiten dient een minimale richtafstand van 10 meter in acht te worden genomen vanwege de aspecten geur, geluid en gevaar.
De hiervoor genoemde richtafstand dient in beginsel te worden gemeten vanaf de grens van de (nieuwe) inrichting tot aan de gevels van gevoelige objecten (woningen). De meest nabij gelegen woning ten opzichte van de nieuwe horeca-inrichting betreft de woning aan de St. Remigiusstraat 51. De afstand tussen de nieuwe bestemming 'Horeca' en de gevel van deze woning bedraagt meer dan 40 meter. Deze afstand is (ruimschoots) groter dan de minimaal te hanteren richtafstand van 10 meter. Noemenswaardig in dit verband is tevens dat de afstand tussen de nieuw vast te leggen bestemming 'Horeca' en de omliggende bestemmingen 'Wonen' - binnen welke bestemmingen mogelijk gevoelige objecten rechtstreeks zouden kunnen worden opgericht - meter (woning St. Remigiusstraat 51) bedraagt en daarmee tevens (ruimschoots) voldoet aan de minimale richtafstand van 10 meter.
5.3.3 Verricht akoestisch onderzoek industrielawaai
Omdat een horeca-inrichting een verkeersaantrekkende werking genereert, is - ondanks dat voldaan wordt aan de te hanteren minimale richtafstanden - een akoestisch onderzoek industrielawaai verricht. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 5. Op grond van het onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan.
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau
Voor wat betreft het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau worden de omliggende woningen overeenkomstig de VNG-publicatie getoetst aan de geluidgrenswaarden van stap 2 voor “Rustige woonwijk”, zijnde 45 dB(A) etmaalwaarde.
- Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (exclusief het gebruik van tuinmachines) voldoet aan de geluidgrenswaarde van stap 2, zijnde 45 dB(A) in de dagperiode, 40 dB(A) in de avondperiode en 35 dB(A) in de nachtperiode. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
- Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (inclusief het gebruik van tuinmachines) voldoet aan de geluidgrenswaarde van stap 3, zijnde 50 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avondperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode. Omdat het gebruik van tuinmachines beperkt is tot maximaal 1 uur per dag en ervan uitgaande dat tijdens openingstijden van de horeca gelegenheid geen gebruik zal worden gemaakt van tuinmachines, wordt het legitiem geacht om gebruik te maken van stap 3. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
- Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (inclusief het gebruik van tuinmachines) voldoet naast vorenstaande óók aan de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer zijnde 50 dB(A) voor de dagperiode, 45 dB(A) voor de avondperiode en 40 dB(A) voor de nachtperiode.
Maximaal geluidniveau
Voor wat betreft het maximaal geluidniveau worden de omliggende woningen overeenkomstig de VNG-publicatie getoetst aan de geluidgrenswaarden van stap 2 voor “Rustige woonwijk”, zijnde 65 dB(A) etmaalwaarde.
- Het maximale geluidniveau voldoet aan de geluidgrenswaarde van stap 2, zijnde 65 dB(A) in de dagperiode, 60 dB(A) in de avondperiode en 55 dB(A) in de nachtperiode. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
- Het maximale geluidniveau voldoet óók aan de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer zijnde 70 dB(A) voor de dagperiode, 65 dB(A) voor de avondperiode en 60 dB(A) voor de nachtperiode.
Indirecte hinder
Met betrekking tot het aspect indirecte hinder als gevolg van af- en aanvoerend verkeer van en naar de inrichting wordt voldaan ter plaatse van de gevels van geluidgevoelige objecten aan de geluidgrenswaarde van stap 2 uit de VNG publicatie, zijnde 50 dB(A) etmaalwaarde.
5.3.4 Conclusie milieuzonering
Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
5.4 Luchtkwaliteit
5.4.1 Algemeen
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wmb). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wmb, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de inwerkingtreding van de Wet luchtkwaliteit is het Besluit luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
- een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.
5.4.2 Het besluit NIBM
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Voorliggend plan voorziet niet in een planontwikkeling die qua omvang vergelijkbaar is met het realiseren van 1.500 woningen. Op basis hiervan mag worden geconcludeerd dat voorliggende planontwikkeling NIBM is.
NIBM-tool InfoMil
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 1.370 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer. Bij het invoeren van 5% vrachtverkeer bedraagt het genoemde aantal 932 voertuigen.
5.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Het besluit is gericht op de bescherming van mensen die verhoogd gevoelig zijn voor fijn stof en stikstofdioxide (m.n. kinderen, ouderen en zieken).
Dit besluit is niet van toepassing op onderhavig planvoornemen.
5.4.4 Conclusie luchtkwaliteit
Gelet op vorenstaande uiteenzetting met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit leidt voorliggende planontwikkeling, binnen de daartoe gestelde wettelijke (onder)grenzen, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit
5.5 Externe Veiligheid
Bij onderhavige planontwikkeling is sprake van het realiseren van één extra zogenaamd (beperkt) kwetsbaar object in het kader van externe veiligheid. Zodoende wordt hierna het beleid omtrent externe veiligheid beschouwd en wordt een afweging gemaakt of de planontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.
5.5.1 Beleid
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.
Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken.
Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.
5.5.2 Risicovolle bronnen
Ten behoeve van de beoordeling van de voor onderhavige (beperkt) kwetsbaar object mogelijke externe veiligheidsrisico's, is de Risicokaart Limburg geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over transportroutes, buisleidingen, en risicovolle inrichtingen.
Risicokaart Limburg met aanduiding plangebied
Risicovolle inrichtingen (Bevi)
Sinds 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht, op basis waarvan overheden verplicht zijn afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Voorliggend plangebied is gelegen op ruim 625 meter afstand ten opzichte van de inrichting 'E.A.L.M. Engelen', gelegen aan de Molsberg 83. Zowel de plaatsgebonden risicocontour als het groepsrisico vanwege deze inrichting vormen geen belemmeringen voor onderhavig planvoornemen, gelet op de ruime afstand.
Transportroutes (Bevt)
In de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) worden normwaarden gegeven voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Overeenkomstig het Bevt hoeft geen beperkingen aan het ruimtegebruik van een plan te worden gesteld in het gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. Indien de risicobron op minder dan 200 meter afstand van het plangebied is gelegen, dient een berekening plaats te vinden van de ligging van de plaatsgebonden risicocontouren of de (toename van de) hoogte van het groepsrisico.
Op circa 850 meter afstand ten opzichte van onderhavig plangebied is de A76 gelegen waarover volgens de Risicokaart transport van gevaarlijke stoffen plaats vindt. Gelet op deze ruimte afstand vormt dit transport geen belemmeringen voor onderhavig planvoornemen.
Transportleidingen gevaarlijke stoffen (Bevb)
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Deze AMvB regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen, zoals aardgas.
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan, op grond waarvan de bouw van een kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten:
- wordt een waarde in acht genomen van 10-6 per jaar met betrekking tot het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten ofwel binnen de PR-contour is de bouw van een kwetsbaar object niet toegestaan;
- wordt tevens het groepsrisico in het invloedgebied van de buisleiding verantwoord (invloedsgebied: het gebied waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico van de buisleiding tot de grens waarbinnen de letaliteit van die personen 1% is).
Op circa 580 meter ten noordoosten van onderhavig plangebied zijn twee ondergrondse buisleidingen gelegen in beheer van de Gasunie. Op circa 715 meter ten noord(west)en van het plangebied is eveneens een ondergrondse buisleiding van GAsunie aanwezig.
Onderhavig plangebied valt buiten de plaatsgebonden risicocontouren en is niet gelegen binnen het invloedsgebied van de diverse leidingen .
5.5.3 Conclusie externe veiligheid
Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Hoofdstuk 6 Overige Ruimtelijke Aspecten
Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5 dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.
6.1 Archeologie
6.1.1 Algemeen
Archeologische waarden zijn bij wet beschermd (Monumentenwet 1988, hoofdstuk vijf 'Archeologische monumentenzorg'). Gemeenten zijn verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma's van Eisen. Voorheen werd dit door de provincie gedaan, maar deze beperkt zich momenteel tot zaken die van provinciaal belang zijn.
Voor (gemeentelijke) bestemmingsplannen betekent dit concreet het volgende:
- de gemeenteraad dient bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en monumenten;
- in een bestemmingsplan kan in het belang van de archeologie een vergunningenstelsel worden opgenomen. Zowel de aanvrager van een vergunning, waarbij bodemverstoring plaats vindt, kunnen langs de weg van het bestemmingsplan de verplichting krijgen tot het laten uitvoeren van een archeologisch (voor)onderzoek. Zo nodig kunnen aan dergelijke vergunningen regels worden verbonden ter bescherming van de archeologische waarden en monumenten.
6.1.2 Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Erfgoedwet)
Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. Deze wet is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta uit 1992. In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect 'archeologie' in ruimtelijke plannen.
In de wet wordt het culturele erfgoed, en dan met name het archeologische erfgoed, beschermd. Onder archeologisch erfgoed worden alle fysieke overblijfselen verstaan, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. De fysieke overblijfselen kunnen zich zowel in als boven de grond bevinden.
De uitgangspunten van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg zijn als volgt:
- de archeologische waarden dienen zoveel mogelijk in de bodem te worden bewaard. Opgravingen vinden alleen plaatst indien behoud in situ (dus in de bodem) niet mogelijk is;
- er dient vroeg in het proces van de ruimtelijke ordening al rekening te worden gehouden met het aspect 'archeologie'. In een vroegtijdig stadium moeten initiatiefnemers aangeven hoe met eventuele archeologische waarden wordt omgegaan in geval van bodemverstorende activiteiten. In beginsel dient er dus een verkennend vooronderzoek plaats te vinden bij dergelijke activiteiten. Er kan een uitzondering worden gemaakt, indien het plangebied kleiner is dan 2.500 m2 en er binnen een straal van 50 meter geen vondsten zijn gedaan in het verleden;
- de initiatiefnemer tot ruimtelijke plannen betaalt het archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen.
In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is bepaald dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma's van Eisen. Voorheen werd dit door de provincie gedaan, maar deze beperkt zich momenteel tot zaken die van provinciaal belang zijn.
Gemeenten dienen in beginsel te beschikken over een archeologische basiskaart. Daarnaast beschikt de provincie Limburg over de Cultuurhistorische Waarden Kaart, waarin binnen diverse kaartlagen bijvoorbeeld de archeologische verwachtingswaarde kan worden bekeken en de in het verleden gedane vondsten.
Bij de vaststelling van nieuwe bestemmingsplannen, of bij vrijstellingen op bestaande plannen, dient de gemeente aan te geven welke archeologische waarden er in de bodem verwacht worden en hoe men met deze waarden om zal gaan. Op basis hiervan kunnen gemeenten bij de verlening van omgevingsvergunningen eisen stellen met betrekking tot het aspect archeologie.
Ten behoeve van het gemeentelijk archeologiebeleid is een archeologische verwachtingskaart opgesteld. De verschillende archeologische verwachtingskaarten geven inzicht in de aanwezigheid en verwachte aanwezigheid van archeologische resten in de gemeente.
6.1.3 Archeologische verwachtingswaarden
De gemeente Simpelveld beschikt over een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. Gelet op deze kaart is het volledige onderhavige plangebied gelegen in twee waardecategorieën:
- waardecategorie 4 'Gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde';
- waardecategorie 5 'Gebieden met een lage verwachtingswaarde'.
Uitsnede archeologische verwachtingskaart met aanduiding plangebied
De gemeente Simpelveld heeft de archeologische verwachtingswaarden vertaald in de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 5' in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016'. Gelet op de regels van deze dubbelbestemming is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk, indien bodemverstorende activiteiten bij een diepte groter dan 40 cm plaatsvinden en als de oppervlakte meer bedraagt dan 2.500 m² (cat. 4) en 10.000 m² (cat. 5).
Ter plekke van de ter realiseren horeca-inrichting is een lage archeologische verwachtingswaarde. Geen sprake is van een bodemvertoring met een oppervlak groter dan 10.000 m². Ten behoeve van deze bebouwing is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
Het aan te leggen wandel-/slingerpad is gelegen in zowel een middelhoge als lage verwachtingswaarde. De maximale te verstoren oppervlakten worden vanwege het aanleggen van het pad nergens overschreden, zodat ook hiervoor geen archeologisch onderzoek behoeft te worden uitgevoerd.
6.1.4 Conclusie archeologie
Gelet op vorenstaande vormt het aspect archeologie geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling. In alle gevallen geldt dat indien bij toekomstig graafwerk archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, deze direct gemeld dienen te worden bij de minister conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10 & 5.11.
6.2 Kabels En Leidingen
6.2.1 Boven en/of ondergrondse leidingen
Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
6.2.2 Nutsvoorzieningen
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
6.2.3 Conclusie kabels en leidingen
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling.
6.3 Verkeer En Parkeren
Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) verkeerskundige gevolgen alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
6.3.1 Ontsluiting
De bestaande ontsluitingen van het parkeerterrein vanuit de St. Remigiusstraat en de Hulsbergweg worden opgeheven. Aan de St. Remigiusstraat wordt circa 40 meter 'hogerop' een nieuwe ontslutiing gerealiseerd. Via deze nieuwe constructie wordt het fietsparkeren ontsloten.
Het nieuwe wandelpad begint ter hoogte van bestaande aansluiting op de Hulsbergweg en wordt geheel zuidelijk aan de Lange Graaf aangetakt.
Voorts wordt in het kader van voorliggende planontwikkeling het bovenste gedeelte van de Hulsbergweg een tweerichtingsstraat voor auto's. Daartoe zal een wegreconstructie worden doorgevoerd. Het instellen van tweerichtingsverkeer is noodzakelijk ten behoeve van de bereikbaarheid c.q. ontsluiting van de parkeerplaatsen aan de noorzijde van het plangebied aan de Hulsbergweg, komende vanuit de Sint Remigiusstraat. Voorts wordt met het instellen van dit tweerichtingsverkeer de bereikbaarheid van een aantal bungalows mogelijk, komende vanaf de Huls via Remigiusstraat. De tot heden gebruikte 'routing' via de grote parkeerplaats is na realisatie van voorliggende planontwikkeling immers niet meer mogelijk.
Aan het einde van de tweerichtingsweg wordt (aan de oostelijke zijde van de nieuwe horecabebouwing) voorzien in een nieuwe ontsluiting op de Hulsbergweg, bedoeld voor de toevoer van de bevoorrading van de horecainrichting. Ter plekke wordt ook fysieke ruimte gecreëerd om te keren.
6.3.2 Parkeren
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie kan gebruik worden gemaakt van de CROW publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Op grond van deze kencijfers kan voor een 'restaurant' gemiddeld bezien uitgegaan worden van een parkeernorm van 10 parkeerplaatsen per 100 m² BVO. Voorliggende planontwikkeling voorziet in 300 m² BVO (nieuwe) horeca, waardoor een parkeerbehoefte is voor het kunnen stallen van 30 auto's.
Gelet op de situatietekening van het bouwplan wordt in 20 parkeerplaatsen langs de Hulsbergweg gerealiseerd. Voorts is sprake van bestaand langsparkeren aan de St. Remigiusstraat ter hoogte van het plangebied. Ter plekke is wordt - na herinrichting vanwege de nieuwe ontsluiting ter plekke - ruimte ingericht voor 10 auto's.
In het kader van voorliggende planontwikkeling wordt voorzien in afdoende parkeergelegenheid om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte.
6.3.3 Verkeersgeneratie
Voor een 'restaurant' zijn in de CROW publicatie 317 zijn géén kengetallen opgenomen. De verkeersgeneratie is erg afhankelijk van het beoogde horeca-concept en het verwachte aantal bezoekers. Verder is de gemiddelde verblijfsduur van bezoekers van belang, alsook de wijze van vervoer van en naar de horeca-inrichting.
Ten behoeve van planontwikkeling is een bezoekersprofiel opgesteld:
- 1. gemiddeld aantal gasten per dag: 250 personen
- 2. gemiddelde verblijfsduur: 1,5 uur
- 3. 75% van de gasten komt per auto
- 4. gemiddelde bezettingsgraad: 2 personen per auto
De verkeersgeneratie (uitgedrukt in motorvoertuigen per etmaal) van het plangebied kan aan de hand van de volgende formule worden berekend:
aantal gasten * % per auto * 2
bezettingsgraad
Op basis van deze berekening bedraagt de verkeersgeneratie vanwege voorliggende planontwikkeling
250 * 75% * 2 = 187,5 motorvoertuigen/etmaal
2
Het verkeer van en naar het plangebied zal geheel worden afgewikkeld via het bovenste deel van de Hulsbergweg (in te richten voor tweerichtingsverkeer) en de St. Remigiusstraat. De Sint Remigiusstraat is in het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan van de gemeente Simpelveld aangewezen als een gebiedsontsluitingsweg. Dergelijke wegen zijn zodanig ingericht om meerdere duizenden voertuigbewegingen per werkdagetmaal te kunnen afhandelen. Het hiervoor berekende aantal voertuigbewegingen vanwege voorliggende planontwikkeling is ten opzichte van de totale wegcapaciteit een beperkte hoeveelheid. Problemen in de verkeersdoorstroming, -veiligheid, en -afwikkeling behoeven derhalve niet te worden verwacht. Verkeerskundige maatregelen vanwege voorliggende planontwikkeling zijn niet noodzakelijk.
6.3.4 Conclusie verkeer en parkeren
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling.
6.4 Waterhuishouding
6.4.1 Nationaal waterplan
In het Nationaal waterplan is het (strategische) waterbeleid van het Rijk vastgelegd. De hoofdlijnen van het Nationaal waterplan luiden als volgt (artikel 4.1, lid 2 Waterwet):
- a. een aanduiding, in het licht van de wettelijke doelstellingen en normen, van de gewenste ontwikkeling, werking en bescherming van de watersystemen, alsmede van de bijbehorende termijnen;
- b. een uiteenzetting van de maatregelen en voorzieningen, die met het oog op die ontwikkeling, werking en bescherming nodig zijn;
- c. een aanduiding van de redelijkerwijze te verwachten financiële en economische gevolgen van het te voeren beleid;
- d. een visie op de gewenste ontwikkelingen in verband met de voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen en waterschaarste, voor een periode van ten minste veertig jaren mede in verband met de verwachte klimaatveranderingen.
Het Nationaal waterplan kent een looptijd van 2016 tot 2021 en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen.
6.4.2 Provinciaal beleid
De provincie Limburg kent ook als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
6.4.3 Watertoets Waterschap Limburg
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. De Limburgse waterbeheerders hebben afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.
Raadpleging van de digitale watertoets leert dat onderhavig plangebied niet is gelegen in een gebied met waterschapsbelang. Sinds de nieuwe keur van april 2019 dienen alle plannen te worden voorgelegd aan het waterschap middels het daartoe opengestelde mailadres. Vervolgens brengt het waterschap advies uit.
Uitsnede kaart digitale watertoets met aanduiding plangebied
6.4.4 Afhandeling afval- en hemelwater
Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige plangebied wordt hierna uiteengezet.
Afvalwater
Het afvalwater als gevolg van onderhavige planontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.
Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein
Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het plangebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.
Hemelwater (dak)verhardingen
Het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding zal worden opgevangen en oppervlakkig worden afgevoerd, hetzij via aanwezige paden hetzij via goten, naar een te realiseren hemelwatervoorziening.
Capaciteit hemelwatervoorziening
Het streven is om bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak af te koppelen. Om te beoordelen hoe groot de te realiseren hemelwatervoorziening moet zijn, dient op basis van de nieuwe Keur van het Waterschap Limburg per 1 april 2019 een te realiseren hemelwatervoorziening te worden gedimensioneerd op een extreme bui van met een neerslaghoeveelheid van 80 millimeter in 2 uur, met een noodoverlaat.
Het voornemen is om ter plekke van onderhavig plangebied bebouwing met een totaal oppervlak van circa 325 m² te realiseren ten behoeve van een horecagelegenheid. Voorts wordt voorzien in circa 475 m² beton- en asfaltverharding binnen het plangebied. De totale capaciteit van de te realiseren hemelwatervoorziening(en) bedraagt (80 x 80 =) 64 m³.
Uitwerking hemelwatervoorziening
Indien een concrete aanvraag omgevingsvergunning wordt ingediend voor het realiseren van de bebouwing en verhardingen op basis van voorliggend bestemmingsplan, dient ten behoeve van de uitwerking van een hemelwatervoorziening rekening te worden gehouden met vorenstaande kengetallen. Gelet op de grootte van onderhavig plangebied is afdoende ruimte beschikbaar voor het kunnen realiseren van een adequate hemelwatervoorziening.
Opvang schoon hemelwater
In de hemelwatervoorziening dient enkel schoon hemelwater te worden opgevangen, waaraan geen verontreinigde stoffen worden toegevoegd. Uitloging bij infiltratie wordt voorkómen door alleen schoon hemelwater te infiltreren. Een infiltratievoorziening kan in dat opzicht tevens dienst doen als bodempassage, waarmee gezorgd wordt dat het hemelwater wordt ontdaan van (diffuse) verontreinigingen alvorens het infiltreert.
Voorkomen van wateroverlast
Door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot hiermee rekening te houden, wordt voorkomen dat water in de te realiseren gebouwen kan vloeien.
6.4.5 Conclusie waterhuishouding
Gelet op vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
6.5 Natuurbescherming
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.
6.5.1 Kernkwaliteiten
Zoals reeds eerder geconstateerd in paragraaf 3.2.2 is het plangebied gelegen in het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg'.
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt ten aanzien van het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg' voorgeschreven dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in deze gebieden – waarvan in casu sprake is – een beschrijving bevat van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd.
De kernkwaliteiten zijn voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen. Dienaangaande het volgende.
Schaalcontrast van zeer open naar besloten
Onderhavig plangebied vormt een helling tussen het het hoog gelegen buurtschap Huls en de lager gelegen dorpskern Simpelveld. Vanuit het hoger gelegen deel van het plangebied is sprake van een wijds open uitzicht in de richting van Vaals - Aken. Het plangebied zelf is een veelal open gebied bestaande uit grasland en her en der een aantal bomen. Ten gevolge van onderhavig planvoornemen is het juist de bedoeling om gebruik te maken van het wijdse open uitzicht. Ook is geen sprake van de aanplant van hoog opgaande beplanting, behoudens twee nieuwe bomen. Per saldo neemt het aantal bomen binnen het gebied af, waardoor het open karakter ter plekke meer wordt benadrukt. .
Het groene karakter
Voorliggend planvoornemen voorziet in het realiseren van nieuwe bebouwing ter plekke van huidig veelal voor parkeerterrein en picknickplaats verharde gronden. De nieuwbouw gaat gepaard met een herinrichting van het plangebied, waarin het groene karakter mede centraal staat in de beleving van het gebied. Er is geen sprake van aantasting van het groene karakter.
Reliëf en ondergrond
Het plangebied kenmerkt zich door een aanzienlijk hoogteverschil van circa 20 meter. Hiervan wordt juist gebruik gemaakt door het hoogste terreindeel te gaan benutten als uitzichtpunt, de horecagelegenheid als het ware 'in de helling' te bouwen, en het wandelpad al slingerend met de hoogtelijnen mee aan te leggen. Geen sprake is van een aantasting van het bestaande reliëf en de bestaande ondergrond.
Rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed
Van deze kernkwaliteit is ter plekke van onderhavig plangebied geen sprake. Wel voorziet de planontwikkeling in het bieden van een plaats van de sarcofaag van Simpelveld, met als doel om hiermee een belangrijk cultuurhistorisch onderdeel en verhaal van de gemeente Simpelveld aan de mensen te tonen.
6.5.2 Natura2000
De Wet natuurbescherming (Wnb) vormt in Nederland het wettelijke kader voor o.a. de aanwijzing en bescherming van Natura 2000-gebieden. Projecten en andere handelingen die de kwaliteit van natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of die een significant verstorend effect kunnen hebben op soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mogen niet plaatsvinden zonder vergunning (artikelen 2.7 en 5.6 Wet-Nb).
Vanwege de in de omgeving gelegen Natura2000-gebieden is ten behoeve van voorliggend planvoornemen een stikstofberekening uitgevoerd om na te gaan of voorliggend voornemen een significant negatieve effecten kan hebben op gevoelige habitattypen in deze Natura2000-gebieden of overige natuurgebieden.
Uitsnede POL2014-kaart 'natuur' met aanduiding plangebied
De rapportage van de stikstofberekeningen is bijgevoegd in Bijlage 6. Uit de berekening met AERIUS blijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie op een op voor stikstof gevoelige natuurgebieden. De depositie bedraagt 0,00 mol potentieel zuur/ha/jaar. Negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van N2000 gebieden ten gevolge van stikstof kunnen met zekerheid worden uitgesloten.
6.5.3 Flora en fauna
Gelet op de terreingesteldheid ter plekke van het plangebied is een quickscan flora en fauna verricht om te beoordelen of eventuele aanwezige beschermde soorten planten en/of dieren verstoord worden vanwege voorliggende planontwikkeling De rapportage van de quickscan is bijgevoegd als Bijlage 7. Op grond van het verrichte onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:
- het is uitgesloten dat beschermde grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, broedvogels, reptielen, amfibieën, vissen, ongewervelden of planten worden verstoord, waardoor een aanvraag ontheffing Wnb artikel 3.8 en/of een aanvullend flora- en faunaonderzoek niet nodig is;
- vanwege het broedseizoen (april – juli) dient de bomenkap altijd hierbuiten plaats te vinden, en zodoende dus plaats te vinden in de periode augustus – maart.
6.5.4 Conclusie natuurbescherming
Gelet op vorenstaande vormt het aspect natuurbescherming geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling.
Vorenstaande laat onverlet dat artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Grondexploitatie
7.1.1 Algemeen
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
7.1.2 Exploitatieplan
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan om welke bouwplannen het gaat. Onder artikel 6.2.1, sub a, zijn vervolgens gevallen opgenomen waarvoor geen exploitatieplan behoeft te worden opgesteld.
Voorliggende planontwikkeling betreft een initiatief van de gemeente zelf waarmee rekening is gehouden in de gemeentelijke begroting.
7.2 Planschade
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.
Voorliggende planontwikkeling betreft een initiatief van de gemeente zelf waarmee rekening is gehouden in de gemeentelijke begroting, waarbij tevens het verhaal van planschade is betrokken.
7.3 Omgevingsoverleg
De gemeente heeft het traject om te komen tot de beoogde herinrichting voor wat betreft de communicatie naar de burgers vanaf het begin breed opgepakt. Zo is er in 2018 – 2019 een werkgroep opgericht waarin vertegenwoordiging van de buurt, externe adviseur en ambtelijke en bestuurlijke vertegenwoordiging van de gemeente zitting hebben genomen. De plannen en de vervolgstappen zijn in de werkgroep besproken en er is ruimte geboden voor inbreng en discussie.
Voorts heeft er op 18 februari 2019 een informatieavond voor de burgers plaatsgevonden en is het Voorlopig Ontwerp gepresenteerd. Deze avond werd druk bezocht en de burgers zijn in de gelegenheid gesteld om hun opmerkingen op het plan te maken. Van de inbreng van die avond is een verslag gemaakt en dit verslag is op de gemeentelijke website geplaatst zodat eenieder hiervan kennis heeft kunnen nemen. Tevens zijn de gemaakte opmerkingen aan Bureau Verbeek ter heroverweging meegegeven. Het doel van deze informatieavond is om te bezien in hoeverre de gemeente, in alle redelijkheid gezien, aan de ingebrachte zaken tegemoet kan komen teneinde het plan kwalitatief te verbeteren en recht te doen aan het belangrijke aspect van 'vooroverleg burgers' cq burgerparticipatie.
Met de burgers is destijds afgesproken dat op het moment dat het Definitief Ontwerp gereed is en voordat het bestemmingsplan formeel in procedure wordt gebracht, het plan nog eenmaal aan de burgers fysiek zal worden gepresenteerd met uitleg over op welke wijze de gemeente is omgegaan met de op 18 februari 2019 ingebrachte zaken. Dan ligt het accent meer op het zenden van informatie. Gelet op de Coronacrisis is dit niet meer mogelijk.
Als alternatief is ervoor gekozen om - voorafgaand aan de formele bestemmingsplanprocedure - een voorontwerp bestemmingsplan te publiceren waarop door eenieder de mogelijkheid bestond om inspraak te leveren. Het voorontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf 9 juni 2021 tot en met 20 juli 2021 voor inspraak ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn diverse inspraakreacties ingekomen.
Gelijktijdig met tervisielegging van het voorontwerp bestemmingsplan is het voorontwerpplan op grond van artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan de (wettelijke adviseurs) provincie Limburg, het Waterschap Limburg, de Nederlandse Gasunie, en de Parkstad regio.
De ingekomen inspraakreacties en adviezen van de wettelijke adviseurs zijn samengevat en voorzien van een reactie in de Nota van inspraak en vooroverleg. Deze nota is toegevoegd als Bijlage 8. De ingekomen inspraakreacties en adviezen hebben niet geleid tot het doorvoeren van aanpassingen in voorliggend bestemmingsplan.
Hoofdstuk 8 Juridische Aspecten
8.1 Algemene Plansystematiek En Juridische Opbouw
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, zijn met de inwerkingtreding van de Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2012' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Vergelijkbaarheid van bestemmings-, wijzigings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:
- er is een begrippenkader gegeven dat in de plannen toegepast moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lijsten van bestemmingshoofdgroepen met mogelijke gebruiksdoelen, dubbelbestemmingen, aanduidingen, indeling van regels etc. Voor het hanteren van het begrippenkader is geen specifieke software vereist;
- er is een verplichte 'analoge verbeelding' voorgeschreven, hetgeen inhoudt de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Er zijn dwingende regels inzake de opmaak van het plan. Voor het opmaken van plannen is in de praktijk speciale software benodigd;
- er is een verplichte 'digitale verbeelding' voorgeschreven, waarmee wordt gedoeld op het tonen van het plan in een digitale omgeving (website).
Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.
8.2 Toelichting, Regels En Verbeelding
Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het plan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.
8.2.1 Toelichting
De toelichting van het bestemmingsplan is niet juridisch bindend, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het plan.
8.2.2 Regels
Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
- Begrippen
- Wijze van meten
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
- Bestemmingen
- Voorlopige bestemmingen
- Uit te werken bestemmingen
- Dubbelbestemmingen
Hoofdstuk 3: Algemene regels
- Anti-dubbeltelregel
- Algemene bouwregels
- Algemene gebruiksregels
- Algemene aanduidingsregels
- Algemene afwijkingssregels
- Algemene wijzigingsregels
- Verwerkelijking in de naaste toekomst
- Algemene procedureregels
- Overige regels
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
- Overgangsrecht
- Slotregel
De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:
- Bestemmingsomschrijving
- Bouwregels
- Nadere eisen
- Afwijken van de bouwregels
- Specifieke gebruiksregels
- Afwijken van de gebruiksregels
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
- Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- Wijzigingsbevoegdheid
Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan. Daarbij hebben verder de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' het uitgangspunt gevormd.
8.2.3 Verbeelding
De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.
Verder voorziet een verbeelding in de naam van het van toepassing zijnde bestemmingsplan en een IDN-nummer, conform het 'Handboek gebiedsgerichte besluiten gemeente Simpelveld'. Dit zijn verplichtingen in het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.
De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.
8.3 Toelichting Gehanteerde Planologisch-juridische Regeling
Hierna wordt een toelichting gegeven op de in voorliggend bestemmingsplan gehanteerde planologisch-juridische regeling en de daaromtrent gemaakte keuzen.
8.3.1 Bestemming 'Horeca'
Bij voorliggend bestemmingsplan is de bestemming 'Horeca' in het noordelijke deel van het plangebied vastgelegd ter plekke van de beoogde bebouwing en terras. Binnen deze bestemming is een bouwvlak opgenomen waarbinnen de nieuwe horeca-inrichting inclusief het uitzichtpunt kunnen worden gerealiseerd. De voor het concrete bouwplan benodigde bouwhoogten van (circa) 3,5 meter voor de horeca-inrichting en (circa) 7,5 meter voor het uitzichtpunt zijn als zodanig vastgelegd. Ook is het (buiten)terras specifiek aangeduid op de verbeelding. Ten laatste is de 'askist' specifiek aangeduid, waaraan gekoppeld is de hoger toegestane bouwhoogte.
8.3.2 Bestemming 'Groen'
Het merendeel van het plangebied is bestemd voor 'Groen', overeenkomstig de bestemmingswijze in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016'. Specifiek is aan deze bestemming gekoppeld het inrichtingsplan van Bureau Verbeek, zodat dit publiekrechtelijk is geborgd. Binnen de bestemming 'Groen' zijn (o.a.) parkeervoorzieningen toegestaan.
8.3.3 Dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 5'
In voorliggend bestemmingsplan zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 5' opgenomen, conform het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016', om een kader te bieden voor toekomstige bodemingrepen.
8.3.4 Dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie'
In voorliggend bestemmingsplan is voorts de dubbelbestemming 'Waarde – Ecologie' opgenomen, conform het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016', om een kader te bieden voor de instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden.
8.4 Formele Procedure
8.4.1 Algemeen
De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:
- 1. Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan.
- 2. Ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken. Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten, belanghebbenden en betrokken Rijksdiensten.
- 3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kan een ieder zienswijzen naar voren brengen.
- 4. Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken.
- 5. Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door ter inzage legging met voorafgaande kennisgeving en toezending van het besluit tot vaststelling aan Gedeputeerde Staten en betrokken Rijksdiensten, Waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling.
- 6. Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden.
- 7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.4.2 Zienswijzen
Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft met ingang van woensdag 13 oktober 2021 tot en met 23 november 2021 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn in totaal 10 zienswijzen. Van deze zienswijzen zijn 2 zienswijzen pro forma ingediend, waarna door de gemeente een nadere termijn is geboden.
De ingekomen zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een reactie in de Nota van zienswijzen. Deze nota is toegevoegd als Bijlage 9. De ingekomen zienswijzen hebben geleid tot het doorvoeren van aanpassingen in voorliggend bestemmingsplan. Deze zijn verwoord in hoofdstuk 3 van de nota van zienswijzen.
Bijlage 1 Beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu 2012
Bijlage 1 Beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu 2012
Bijlage 2 Inrichtingsplan
Bijlage 3 Kleinschalige Landschapselementen
Bijlage 3 Kleinschalige landschapselementen
Bijlage 1 Advies Stichting Kwaliteitscommissie Limburg Inclusief Onderliggende Stukken
Bijlage 1 Advies Stichting Kwaliteitscommissie Limburg inclusief onderliggende stukken
Bijlage 2 Voorlopig Ontwerp Horecavoorziening
Bijlage 2 Voorlopig ontwerp horecavoorziening
Bijlage 3 Inrichtingsplan
Bijlage 4 Rapportage Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek
Bijlage 4 Rapportage verkennend bodem- en asbestonderzoek
Bijlage 5 Rapportage Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 5 Rapportage akoestisch onderzoek industrielawaai
Bijlage 6 Stikstofberekeningen
Bijlage 6 Stikstofberekeningen
Bijlage 7 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 7 Quickscan flora en fauna
Bijlage 8 Nota Van Inspraak En Vooroverleg
Bijlage 8 Nota van inspraak en vooroverleg