Hakkesstraat-Hendrikkenhofstraat Venlo
Bestemmingsplan - Gemeente Venlo
Vastgesteld op 19-10-2022 - deels in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan
het bestemmingsplan Hakkesstraat-Hendrikkenhofstraat Venlo met identificatienummer NL.IMRO.0983.BP202002ALBERTUSH-VA01 (SVBP2012) van de gemeente Venlo.
1.2 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 Aan- en/of uitbouw
Een aan een hoofdgebouw vastgebouwd gebouw, dat architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in directe verbinding staat met het hoofdgebouw;
1.6 Aan huis gebonden bedrijf
Het door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met overwegend behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel;
1.7 Aan huis gebonden beroep
Het door de bewoner van de woning beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen beroep dat door zijn omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met overwegend behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Hieronder dienen niet te worden begrepen de uitoefening van consumentverzorgende ambachtelijk bedrijfsactiviteiten noch detailhandel;
1.8 Antenne-installatie
Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbijbehorende bevestigingsconstructie;
1.9 Archeologische waarde
De aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten in het verleden;
1.10 Archeologisch onderzoek
Onderzoek naar archeologische waarden uitgevoerd conform de vigerende Kwaliteitsnorm voor Nederlandse Archeologie;
1.11 Bebouwing
Een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.12 Bebouwingspercentage
Het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
1.13 Bedrijf
Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen niet daaronder begrepen;
1.14 Bedrijfswoning
Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, uitsluitend bedoeld voor (het huishouden van) één of meerdere persoon/personen, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de bestemming.
1.15 Begane grond
Een bouwlaag geen verdieping zijnde;
1.16 Bestaand
- Bebouwing
De als zodanig aangegeven bebouwing, welke bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, dan wel op dat tijdstip op basis van een afgegeven omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden gebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.
- Gebruik
Gebruik van gronden en bouwwerken, zoals dat bestaat ten tijde van inwerkingtreding van dit plan.
1.17 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak;
1.18 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.20 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak;
1.21 Bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback;
1.22 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.23 Bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel;
1.24 Bouw
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolgde de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.25 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.26 Bijbehorend bouwwerk
Een gebouw behorende bij en dienstbaar aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw;
1.27 Bijzondere woonvorm
Woonvormen, met uitzondering van reguliere huisvesting.
1.28 Centrale voorzieningen ten behoeve van tijdelijke huisvesting van internationale werknemers
Voorzieningen welke ten dienste staan aan de internationale werknemers, zoals een receptiegebouw, multifunctionele ontmoetingsruimte bijvoorbeeld ten behoeve van taalonderwijs, fitnessruimte, wasserette.
1.29 Coffeeshop
Een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders.
1.30 Dak
Iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.31 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop of te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen respectievelijk huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.32 Evenement
Een één of meerdaagse voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak.
1.33 Extensieve dagrecreatie
Vrijetijdsbesteding die in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, trimmen, fietsen.
1.34 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.35 Geluidzoneringsplichtige inrichting
Een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
1.36 Herdenkingspark
Een herdenkingspark biedt nabestaanden de gelegenheid om in een natuurlijke, parkachtige omgeving een boom te laten planten voor een overleden dierbare of een urn te laten bijzetten in een ingetogen kunstobject, zonder dat er sprake is van een 'kerkhof-uitstraling'.
1.37 Herstelzorg
Wanneer een klinische patiënt ontslagen wordt uit het ziekenhuis maar niet met thuiszorg naar huis kan, kan deze patiënt in aanmerking komen voor herstelzorg. Herstelzorg vindt plaats in een zorginstantie waar 24 uur per dag iemand aanwezig is om de benodigde zorg te verlenen; het verblijf voor de duur van maximaal 6 weken is bedoeld om verder te herstellen/aan te sterken en daarna weer naar het eigen huis terug te keren.
1.38 Hoofdgebouw
Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.39 Internationale werknemer
Iemand die bij aanvang van de tijdelijke huisvesting moet worden aangemerkt als iemand van buiten Nederland, die zijn land, streek, stad verlaat vaak voor een beperkte duur om elders (beter betaald) werk te vinden.
1.40 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteit
De in de Bedrijvenlijst Woongebied genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met overwegend behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
1.41 Kunstobjecten
Ingetogen sculptuur of een plastiek waarin urnen kunnen worden bewaard en welke tot doel hebben om te herinneren.
1.42 Landschapsintegratieplan
Visie en bijbehorende doelstellingen die aangeven hoe een gebied er in de toekomst in grote lijnen uit zou moeten zien en landschappelijk vormgegeven zou moeten worden.
1.43 Lijst van bedrijfsactiviteiten
De lijst van bedrijven bevat basisinformatie voor milieuzonering, en is opgenomen in de bijlage behorende bij deze regels.
1.44 Maatschappelijk
Het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder gezondheidszorg, zorg en welzijn, jeugd/kinder-opvang, onderwijs, religie, uitvaart/begraafplaats, bibliotheken, openbare dienstverlening, verenigingsleven.
1.45 Overbruggingszorg
Overbruggingszorg is de zorg die wordt ontvangen in afwachting van een plek in een zorginstelling.
1.46 Overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, daaronder begrepen een carport;
1.47 Parkeervoorziening
Een al of niet overdekte, op straat aanwezige dan wel met een straat in open verbinding staande ruimte, die gelet op de ligging en de ontsluiting geschikt is om te worden gebruikt voor het parkeren van motorvoertuigen.
1.48 Permanente bewoning
Het gebruiken van een gebouw als hoofdverblijf, zijnde de vaste woon- en verblijfplaats, waarbij de woning voor de bewoners het reële hoofdverblijf vormt en derhalve niet een adres is waar men tijdelijk verblijft.
1.49 Peil
- voor bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld.
1.50 Prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding, daaronder begrepen straatprostitutie;
1.51 Resomeercentrum
Alternatieve vorm van lijkbezorging naast begraven en cremeren. Een uitvaart waarbij gekozen wordt voor resomeren is tot het moment waarop de overledene aan het zicht wordt onttrokken gelijk aan een begrafenis of crematie. De overledene wordt vervolgens in een resomeerinstallatie geplaatst. Bij alkalische hydrolyse (resomeren) worden onder invloed van alkali (natronloog) en water de chemische verbindingen verbroken, waardoor een stoffelijk overschot tot 3% van zijn oorspronkelijke gewicht wordt gereduceerd.
1.52 Ruimtelijke kwaliteit
De kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde van die ruimte, voor zover nader beschreven in de toelichting op dit plan;
1.53 Seksinrichting
De voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.54 Short stay
De groep internationale werknemers die (nog) niet de intentie heeft om voor een langere tijd te blijven. Hieronder vallen ook personen die herhaaldelijk terugkomen met dezelfde intentie. Deze groep heeft behoefte aan een tijdelijk woonvoorziening en kan daarvoor niet terugvallen op de reguliere woningmarkt. De leeftijd van een short-stay internationale werknemer is minimaal 18 jaar. De short-stay huisvesting is niet geschikt voor gezinnen met kinderen jonger dan 18 jaar.
1.55 Stedenbouwkundig beeld
Het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaald beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte(n), voor zover nader beschreven in de toelichting op dit plan en/of voor zover nader aangegeven;
1.56 Stichting Normering Flexwonen
Stichting Normering Flexwonen beheert de registers van ondernemingen die aan de norm voor huisvesting van internationale werknemers voldoen en onderhoudt deze normen. Organisaties die huisvesting voor internationale werknemers aanbieden kunnen een certificaat van de Stichting Normering Flexwonen behalen. Hiervoor dienen zij te voldoen aan de norm voor huisvesting van internationale werknemers. Huisvestingslocaties van de organisaties die zich aanmelden bij de Stichting Normering Flexwonen worden jaarlijks gecontroleerd. Voldoet de huisvesting niet, en worden zaken niet snel hersteld, dan wordt de aanbieder van huisvesting uit het register van de Stichting Normering Flexwonen geschreven.
1.57 Uitbouw
Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.58 Verkeer
Wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie, railverkeer, luchtverkeer, voet- en rijwielpaden, parkeervoorzieningen, bermen en beplanting en/of straatmeubilair;
1.59 Verticale diepte van een gebouw
De diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer;
1.60 Voorgevel
Een of meer gevel(s) van een gebouw die is / zijn gelegen aan de zijde van de weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant(en) van een gebouw vorm(t)(en);
1.61 Voorgevelrooilijn
De naar de weg of het openbaar gebied gekeerde bouwgrens;
1.62 Voorzieningen van algemeen nut
Voorzieningen ten behoeve van het op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
1.63 Vrijstaand bijgebouw
Een bijgebouw, dat in functionele en bouwkundige zin ondergeschikt is aan en qua constructie en in ruimtelijk visueel opzicht vrij staat van het hoofdgebouw of daarmee slechts verbonden is door een tuinmuur, haag of andere tuinafscherming;
1.64 Weg
Een voor het rij- en ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeergelegenheden;
1.65 Wet / wettelijke regelingen
Indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;
1.66 Woning
Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
1.67 Wooneenheid
Een tot bewoning bestemd gebouw dat blijvend is bestemd voor tijdelijke bewoning door maximaal 4 short-stay-internationale werknemers per wooneenheid.
1.68 Zijerf
Gronden gelegen tussen een zijgevel van het hoofdgebouw en de zijdelingse niet aan een weg grenzende bouwperceelgrens.
1.69 Zijgevel
Een gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde de voor- of achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bos
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos en bebossing;
- b. groenvoorzieningen;
- c. waterhuishoudkundige voorzieningen (waaronder bluswatervoorzieningen), waterlopen en waterpartijen;
- d. extensief dagrecreatief medegebruik;
- e. herdenkingspark, uitsluitend ter plaatse van de specifieke functieaanduiding 'herdenkingspark';
met de daarbij behorende:
- f. paden en wegen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke bouwregels
3.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de gronden;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- d. met betrekking tot de in het kader van waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
3.6 Specifieke gebruiksvoorschriften
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. plantsoenen;
- b. groenvoorzieningen;
- c. extensief dagrecreatief medegebruik;
- d. bermen en beplanting;
- e. (herdenkings)park;
met daaraan ondergeschikt:
- f. waterhuishoudkundige voorzieningen (waaronder bluswatervoorzieningen), (overkluisde) waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
- g. ontsluitingswegen en parkeervoorzieningen ten behoeve van aangrenzende bestemmingen
- h. verhardingen;
- i. kunstwerken.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke bouwregels
4.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de gronden;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- d. met betrekking tot de in het kader van waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen te nemen maatregelen ter voorkoming van overlast van hemelwater ten gevolge van nieuw op te richten bebouwing en/of aan te brengen oppervlakteverharding.
4.5 Specifieke gebruiksvoorschriften
Artikel 5 Maatschappelijk
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een klooster ter plaatse van de aanduiding ‘religie’;
- b. resomeercentrum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - resomeercentrum';
- c. waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting': een ontsluiting voor het resomeercentrum.
met daaraan ondergeschikt:
- e. wegen en paden;
- f. groenvoorzieningen;
- g. parkeervoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke bouwregels
5.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de ontsluitingen en de bebouwing:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van een goede milieusituatie;
- d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
- f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
- g. met betrekking tot de in het kader van waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen te nemen maatregelen ter voorkoming van overlast van hemelwater ten gevolge van nieuw op te richten bebouwing en/of aan te brengen oppervlakteverharding.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels ten behoeve van een andere maatschappelijke voorziening dan genoemd onder 5.1, ten behoeve van de volgende functies:
- gezondheidszorg, medische en para-medische functies;
- overbruggingszorg en herstelzorg;
- zorg en welzijn;
- jeugd/kinderopvang;
- onderwijs;
- bibliotheken;
- verenigingsleven;
onder de voorwaarden dat:
- a. ter onderbouwing van de nieuwe functie een bedrijfsplan wordt overlegd, waaruit blijkt dat de nieuwe functie economisch uitvoerbaar is;
- b. er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;
- c. het gebruik niet leidt tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;
- d. parkeren geheel op eigen terrein wordt voorzien;
- e. het gebruik geen onaanvaardbare gevolgen mag hebben voor de verkeersafwikkeling.
5.7 Voorwaardelijke verplichting
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een nieuw gebouw, wordt uitsluitend verleend indien:
- 1. op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd. Voldoende parkeergelegenheid betekent dat in ieder geval wordt voldaan aan de normen die zijn neergelegd in de CROW publicatie 381. Indien de normen gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging;
- 2. de ontsluiting ten behoeve van het resomeercentrum en de bijbehorende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting'.
Artikel 6 Wonen
6.1 Doeleindenomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsruimten en centrale voorzieningen ten behoeve van tijdelijke huisvesting van internationale werknemers (short stay), uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - huisvesting van internationale werknemers';
- b. wonen in een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
met daaraan ondergeschikt:
- c. wegen en paden;
- d. groenvoorzieningen;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. kunstobjecten;
- g. voorzieningen van algemeen nut;
- h. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de ontsluitingen en de bebouwing:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
- e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
- f. ter bevordering van duurzaam bouwen.
6.4 Specifieke bouwregels
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan, na verstrijken van de termijn van 10 jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan, worden afgeweken van de regels ten behoeve van het gebruik voor andere bijzondere woonvormen, onder de voorwaarden dat:
- a. het gebruik van de gronden ten behoeve van huisvesting van internationale werknemers geheel is beëindigd;
- b. er geen sprake is van reguliere, permanente bewoning;
- c. wordt voldaan aan het op het moment van de omgevingsvergunningaanvraag geldende gemeentelijk ruimtelijk en volkshuisvestelijk beleidskader;
- d. ter onderbouwing van de noodzaak van het gebruik voor een bijzondere woonvorm een behoefteonderzoek wordt overlegd;
- e. er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;
- f. het gebruik niet leidt tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;
- g. parkeren geheel op eigen terrein wordt voorzien;
- h. het gebruik geen onaanvaardbare gevolgen mag hebben voor de verkeersafwikkeling.
6.7 Voorwaardelijke verplichting
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een nieuw gebouw, wordt uitsluitend verleend indien op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd. Voldoende parkeergelegenheid betekent dat voor wat betreft de huisvesting van internationale werknemers in ieder geval wordt voldaan aan het gemiddelde van de normen die zijn neergelegd in de CROW publicatie 381 voor 'Kamerverhuur, zelfstandig (niet-studenten)' en 'Kamerverhuur studenten (niet-zelfstandig). Indien de normen gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 1
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in lid 7.1 mag niet worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen en/of bouwwerken die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
7.3 Afwijking van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 teneinde het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken dient:
- a. een verkennend booronderzoek te worden uitgevoerd voorzover dit niet eerder heeft plaatsgevonden;
- b. indien de resultaten van het onderzoek genoemd onder a hiertoe aanleiding geven dient een Programma van Eisen te worden opgesteld waarin is vastgelegd waaraan het onderzoek moet voldoen, dat wordt goedgekeurd door het bevoegde gezag;
- c. een karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek uit te worden gevoerd, gebaseerd op het Programma van Eisen als genoemd onder b.
7.4 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk vervalt, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 2
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden.
8.2 Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld in lid 8.1 mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:
- a. het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken, waarbij de bebouwing minder diep reikt dan 40 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
- b. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 500 m2 wordt uitgebreid;
- c. de bestaande bebouwing wordt vergroot met een oppervlakte van ten hoogste 500 m2;
- d. gebouwen en/of bouwwerken die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
8.3 Afwijking van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 teneinde het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:
- a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
- b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
- c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.4 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk vervalt, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de cultuurhistorisch waardevolle objecten.
9.2 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de gebieden waar de dubbelbestemming als genoemd in artikel 9 te veranderen en/of te verwijderen indien dat op basis van nader verkregen (cultuurhistorische) kennis wenselijk is.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene Bouwregels
11.1 Algemene bepalingen over bestaande afstanden en andere maten
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden, het woon- en leefklimaat, de stedenbouwkundige kwaliteit, de beeldkwaliteit, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de brandveiligheid en rampenbestrijding van de aangrenzende gronden en bouwwerken, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
- a. de voorgeschreven maximum maten, afmetingen, percentages tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. de bestemmingsplanregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- e. het bepaalde ten aanzien van de maximum (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers en lichtkappen, mits:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting maximaal 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
- 2. de hoogte maximaal 1,25 maal de maximum bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen;
- f. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, (glas)containers, monumenten, kapellen, wegkruisen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:
- 1. de oppervlakte niet meer dan 15 m² bedraagt;
- 2. de goothoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
- 3. de bouwwerken naar aard en afmetingen passen in het plan, met dien verstande, dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 10 m mag bedragen;
- 4. uit een bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.
- g. het bepaalde ten aanzien van de afstand van een bedrijfsgebouw tot de zijdelingse perceelgrens en toestaan dat de afstand van een bedrijfsgebouw tot de zijdelingse perceelgrens minder dan 5 m bedraagt, voor zover het de voortzetting van een afwijking betreft die bestond op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan.
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
13.1 Overschrijding bouwgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
- b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. de overschrijdingen als bedoeld onder a en b mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- d. het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij wordt verwezen naar regels in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Hakkesstraat-Hendrikkenhofstraat Venlo.
Bijlagen
Bijlage 1 Landschapsintegratieplan
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Van Het Bestemmingsplan
Initiatiefnemers hebben het voornemen om de hoek Nijmeegseweg-Hakkesstraat- Hendrikkenhofstraat te Venlo te gaan ontwikkelen. Deze ontwikkeling betreft enerzijds de huisvesting van internationale werknemers en anderzijds de ontwikkeling van ‘Plan Albertushof’. Het perceel van de Albertushof wordt gesplitst in twee delen: op het zuidoostelijke deel, ongeveer 3 ha, wordt bebouwing gerealiseerd voor het duurzaam huisvesten van internationale werknemers en het noordelijke deel zal worden getransformeerd in een herinneringspark waar mensen herinneren en herinnerd worden. Aan dit herdenkings-concept, waarin ook een resomeercentrum is voorzien, liggen de volgende doelstellingen ten grondslag:
- het behouden of terughalen van de natuur in de stad of de gemeente, passend in de omgeving;
- het aantrekkelijk en toegankelijk maken van een ‘stadspark’ voor burgers;
- het creëren van een overgangsgebied tussen wonen, werken en recreëren.
In 2017 is een principeverzoek hiertoe ingediend, waarop op 8 juli 2018 een overwegend positieve reactie van het bevoegd gezag is ontvangen op basis waarvan voor deze locatie de bestemmingsplanprocedure opgestart kan gaan worden.
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
Het plangebied is gesitueerd aan de hoek Nijmeegseweg-Hakkesstraat-Hendrikkenhofstraat te Venlo, kadastraal bekend gemeente Venlo, sectie A nummers 7561, 7584, 7585, 4198, 6307 en 2367 (totaal circa 9,2 ha) en wordt aan drie zijden omringd door de bedrijventerreinen Veegtes en Noorderpoort.
Op onderstaande figuur 1 is het plangebied in blauw aangeduid.
![]() |
Figuur: plangebied
1.3 Bestemmingsplannen
1.3.1 Bestemmingsplan bedrijventerrein Veegtes
Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan bedrijventerrein Veegtes, zoals vastgesteld op 28 maart 2012. Onderstaande afbeelding is een uitsnede van de verbeelding:
Figuur: uitsnede vigerende verbeelding
Binnen de bestemming Groen zijn in ieder geval geen verblijfseenheden voor internationale werknemers toegestaan en het concept is ook niet binnen de vigerende bestemmingen te realiseren. Verder volstaan de bouwvlakken niet voor de gewenste bebouwing.
Het bestemmingsplan kent geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden zodat alleen medewerking kan worden verleend door het vaststellen van onderhavig, op maat geredigeerd bestemmingsplan.
1.3.2 Paraplubestemmingsplannen
Op 25 november 2020 zijn twee paraplubestemmingsplannen vastgesteld. Het betreft:
- 1. Parapluplan reguleren onbenutte plancapaciteit wonen
- 2. Parapluplan kamerbewoning.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de te regelen ruimtelijke ontwikkeling zelf. Vervolgens geeft hoofdstuk 5 inzicht in de relevante milieu-planologische aspecten. De uitvoerbaarheid is neergelegd in hoofdstuk 6 en ten slotte de juridische toelichting in hoofdstuk 7.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied
2.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt de ligging van het plangebied op gemeentelijk niveau en de feitelijke
situatie van het plangebied beschreven. Ook wordt er ingegaan op de aanwezige
ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving.
2.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Het plangebied is gelegen aan de hoek Nijmeegseweg-Hakkesstraat-Hendrikkenhofstraat te Venlo, kadastraal bekend gemeente Venlo, sectie A nummers 7561, 7584, 7585, 4198, 6307 en 2367 (totaal circa 9,2 ha)en wordt aan drie zijden omringd door de bedrijventerreinen Veegtes en Noorderpoort. Het gebied is bekend als Albertushof.
Oorspronkelijk was Albertushof, ook wel Hendrikkenhof genoemd, een 19e-eeuwse boerderij. De boerderij werd omstreeks 1905 door de paters Dominicanen gekocht als buitenverblijf voor hun studenten. In januari 1939 werd er het missiehuis van de Zusters Dominicanessen in ondergebracht. Vanuit de oude hoeve vertrokken circa zestig zusters naar de missie in Zuid-Afrika. Daarnaast startten de zusters in Venlo in 1962 een kinderdagverblijf: de Stichting Albertuskleuterhof. Uit deze stichting ontstond in 1965 de Stichting Kindervreugd voor de opvang van verstandelijk gehandicapte kinderen.
Momenteel is de hoeve omgebouwd tot een restaurant (Galerie De Hoeve) en rond 1968 is er een nieuw klooster gebouwd.
Het omliggend perceel bestaat uit een bos, een tuin, een groentetuin, jonge aanplant, een in slechte staat verkerend (en inmiddels gesloopte) voormalig kinderdagverblijf, braakliggend terrein, enkele paardenweiden en een stuk landbouwgrond waar mais op werd verbouwd. In het bestaande bosgebied is het kerkhof van de congregatie en een Mariagrot gesitueerd.
Galerie De Hoeve valt buiten het te ontwikkelen project, maar zal wel als bestaande en te behouden accommodatie bij de uitvoering van het project betrokken worden.
De overzichtsfoto met het plangebied rood omkaderd, ziet er als volgt uit:
Figuur: luchtfoto met plangebied
![]() | ![]() |
![]() | ![]() |
![]() | ![]() |
Figuur: foto's bestaande situatie
Ten noordwesten van het plangebied bevindt zich Océ, ingeklemd tussen de Maas, A67 en de Nijmeegseweg. Sinds de jaren ’70 van de vorige eeuw heeft Océ een sterke groei doorgemaakt.
Aan de Nijmeegseweg (aan de zuidzijde grenzend aan het plangebied) is de Veiligheidsregio Limburg-Noord gevestigd. Hier bevinden zich onder andere de regionale brandweer, de Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de regio (GHOR), de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) en een opleidingscentrum met een oefenlocatie voor brandpreventie en brandbestrijding.
Het plangebied bevindt zich in de uiterste noordwestelijke hoek van bedrijventerrein Veegtes. Met de ontwikkeling van het bedrijventerrein Veegtes werd gestart in 1950 door de aanleg van de L.J. Costerstraat. De overige straten werden in 1962 aangelegd, met uitzondering van de Simon Stevinstraat (1967/1968) en de Buys Ballotstraat (1968). Op het bedrijventerrein Veegtes zijn ongeveer 140 bedrijven gevestigd met in totaal ongeveer 3500 werkzame personen. Er bevinden zich met name bedrijven in de sectoren industrie, groot- en tussenhandel, reparatie en bouw. Ook komen er logistieke bedrijven voor, naast meer publiekgerichte bedrijven (onder andere aan de Winkelveldstraat). Binnen het gebied is sprake van een zeer sterke menging van genoemde bedrijfstypen. Van clustering of concentratie is geen sprake.
Noorderpoort (ten noorden van het plangebied) is een hoogwaardig kantoren- en bedrijvenpark gelegen tegen de A67. Aan de westrand van het terrein op zichtlocaties aan de Nijmeegseweg, liggen kantoorgebouwen terwijl het achterliggende deel van het bedrijvenpark een mix van functies kent waaronder ook kleinschalige, maar hoogwaardige industriële productie. Het terrein heeft een hoogwaardig karakter door de groene, rustige uitstraling. De bedrijven op het terrein verzorgen in totaal circa 700 arbeidsplaatsen. Meer dan de helft van de werkgelegenheid wordt ingenomen door de dienstverlening. De overige werkgelegenheid is verdeeld over de sectoren; handel/ horeca, transport/communicatie en industrie.
De ontsluitingsstructuur van de bedrijventerreinen (Océ, Noorderpoort, Veegtes) vindt primair plaats via de A67, van waaruit via de Nijmeegseweg de diverse bedrijventerreindelen benaderd kunnen worden
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft een beeld van de randvoorwaarden die vanuit het beleid gelden betreffende onderhavige ontwikkeling. De beleidskaders zijn op verschillende schaalniveaus beschreven. Aan bod komen het rijks-, provinciaal - en het gemeentelijk beleid.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geef aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed.
Deze aspecten zullen in paragraaf 5.3, respectievelijk paragraaf 5.2 en 5.7 aan de orde komen.
Onderhavig plan heeft geen invloed op de beschreven doelen die het Rijk nastreeft.
3.2.2 Ladder duurzame verstedelijking
Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Gelet op de omvang van onderhavige deelprojecten is er duidelijk sprake van een stedelijke ontwikkeling.
Als een stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ligt en voorziet in een behoefte dan is voldaan aan de Ladder (aldus de Afdelingsuitspraak ABRvS 20 januari 2016; ECLI:NL:RVS:2016:125). In betreffende casus was aan de gronden in het plangebied in het voorheen geldende bestemmingsplan de bestemming "Groenvoorzieningen" toegekend. De gronden waren onder meer bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden. Gelet op de ligging aangrenzend aan de woonbebouwing, gaat het hier om stedelijk groen, behorend bij een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. Derhalve is het plangebied bestaand stedelijk gebied in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, en artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bro.
Behoefte aan huisvestingslocatie binnen het verzorgingsgebied
De regio Noord-Limburg heeft Etil Research Group (Etil) gevraagd een onderzoek uit te voeren naar de hoeveelheid internationale werknemers die Noord-Limburg de komende vijf jaar kan verwachten en in welke sectoren, gelet op de arbeidsmarktsituatie (rekening houdend met de vraag naar arbeidskrachten en de wijze waarop de regio hierin zelf kan voorzien). E.e.a met een doorkijk naar de situatie in 2030.
De Nederlandse economie is met groeicijfers van 3,2% (2018) en 2,7% (2019) op stoom. De economische hoogconjunctuur heeft tot gevolg dat de arbeidsmarkt krapper wordt. De werkloosheid in Nederland daalt in 2019 naar het laagste niveaus sinds 2001, 3.5%. Ook op de arbeidsmarkt in Noord-Limburg zijn de gevolgen van de aantrekkende economie duidelijk zichtbaar: toename arbeidsmarktspanning en een toename van het percentage bedrijven dat door een tekort aan arbeidskrachten belemmeringen ervaart in de bedrijfsvoering.
In de prognose periode 2017-2022 is het aantal baanopeningen groter dan de instroom van schoolverlaters. Afhankelijk van de realisatie van de economische ambities van de regio Noord-Limburg is er eind 2022 sprake van een personeelstekort van 7.500 tot 12.500 werkzame personen.
De instroom van internationale werknemers is een belangrijke optie om het in 2022 verwachte personeelstekort mede op te lossen. Etil en het CBS constateren dat er eind 2022 in Noord-Limburg behoefte is aan 1100 tot 4800 extra internationale werknemers (t.o.v. het jaar 2017).
Verder doorkijkend dan het jaar 2022 nemen de onzekerheden rondom de toekomstige behoeftes van de arbeidsmarkt en daarmee samenhangende tekorten toe. Het CPB gaat in zijn laatste lange termijnverkenning (Toekomstverkenning welvaart en leefomgeving, 2015) ervan uit dat de economische groei in Nederland tot het jaar 2030 tussen de 1%-2% bedraagt en dat er gedurende deze periode sprake is van een (beperkte) toename van de werkgelegenheid. Aanvullend zorgen de extra investeringen door de regio er voor dat er ook gedurende de periode 2022-2030 extra werkgelegenheid gecreëerd (ongeveer 5.000 extra arbeidsplaatsen) wordt.
Ondanks dat het lastig is uitspraken te doen over de omvang van de benodigde instroom van internationale werknemers, zal - volgens het Etil-onderzoek - de vraag naar internationale werknemers gedurende de periode 2022-2030 zeker blijven bestaan. De onzekere factor bij het vaststellen van de hoogte van de benodigde instroom van internationale werknemers is het effect van de technologische ontwikkelingen.
De extra vraag is met name gekoppeld aan de ontwikkelingen in de Greenport en heeft hiermee een sterke link met de Greenportgemeenten. Gesprekken met bedrijven, huisvesters en uitzendbureaus wijzen er op dat dit een realistische inschatting is van de vraag.
Om een substantiële bijdrage te leveren om het tekort op te lossen is de doelstelling voor Venlo om 3000 bedden te realiseren voor 2025.
Op basis van het Etil-onderzoek - dat is uitgevoerd op basis van de methodiek van de Ladder voor duurzame verstedelijking - kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling voor het tijdelijke huisvesten van internationale werknemers voorziet in een duidelijke behoefte en dat er geen sprake is van onaanvaardbare effecten op de leegstand dan wel het werk-, woon- en leefklimaat in de regio. Er is zeker sprake van een economische opgave: voorkomen dat een gebrek aan huisvesting een remmende factor is bij het aantrekken van personeel en daarmee voor economische groei en ontwikkeling.
De effecten van de onderhavige ontwikkeling zijn per saldo als positief te beoordelen, omdat niet dan wel slecht gehuisveste mensen een (tijdelijke) verblijfplaats krijgen die voldoet aan de hedendaagse eisen qua inrichting, comfort en veiligheid.
Toetsing aan het beleid
Het concrete project voldoet aan de uitgangspunten en voorwaarden voor een goede huisvesting voor internationale werknemers conform het Beleidskader huisvesting internationale werknemers (short stay) Venlo.
Aanvaardbaarheid van de effecten
De ontwikkeling heeft duidelijke positieve effecten op het woon-, leef-en ondernemersklimaat in de regio. Veel internationale werknemers wonen nu in vakantieparken (ten koste van de recreatieve capaciteit c.q. uitstraling), op locaties zonder woonbestemming (bijvoorbeeld agrarische bedrijven) en/of in onveilige accommodaties.
Behalve dat daarbij vaak sprake is van een planologisch ongewenste situatie, leiden deze woonvormen soms tot ongewenste effecten op de omgeving (overlast, samenscholing, geluidsoverlast, zwerfvuil, etc.) en moeten deze internationale werknemers relatief grote afstanden overbruggen tot winkels, scholen en andere voorzieningen. Daarbij komt dat de internationale werknemers van groot en groeiend belang zijn voor de economische bedrijvigheid in de regio Venlo. Er moet derhalve passende huisvesting worden geboden, die voldoet aan de hedendaagse eisen qua locatie, inrichting, privacy, comfort en veiligheid.
Conclusie
De beoogde nieuwe, tijdelijke huisvesting van internationale werknemers in de vorm van een verblijfsgebouwen ten behoeve van maximaal 768 internationale werknemers, wordt vanuit de doelstellingen en kaders van de Ladder voor duurzame verstedelijking positief beoordeeld. Er is ruim voldoende regionale behoefte aanwezig, zowel vanuit kwalitatief als kwantitatief perspectief en er is geen sprake van onaanvaardbare effecten.
Behoefte aan resomeercentrum binnen het verzorgingsgebied
In het 'Draagvlakonderzoek resomeren', opgesteld door I&O Research, in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Rapportnummer 2017/028, 9 februari 2017) is onderzocht of er behoefte is aan een alternatieve vorm van lijkbezorging. Uit dit onderzoek is het volgende gebleken:
1. Achtergrond en doel van het onderzoek
Nederland kent momenteel drie toegestane vormen van lijkbezorging: begraven, crematie en ter beschikking stellen aan de wetenschap. Deze toegestane vormen zijn vastgelegd in de Wet op de lijkbezorging (Wlb1). Vanuit de uitvaartbranche is er een initiatief om resomeren als een alternatieve vorm van lijkbezorging in ons land aan te bieden. Dit is pas mogelijk door een wijziging van de Wlb. Als input voor besluitvorming hierover heeft het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) aan I&O Research de opdracht verleend een onderzoek uit te voeren naar het maatschappelijk draagvlak voor resomeren. De doelstelling van het onderzoek is het bieden van een objectief en onafhankelijk beeld van de maatschappelijke wenselijkheid van een nieuwe methode van lijkbezorging in de vorm van resomeren. Het ministerie van BZK gebruikt de uitkomsten als basis voor de besluitvorming over het toestaan van resomeren.
In het verlengde van deze doelstelling is de centrale vraag van het onderzoek als volgt geformuleerd: "Is er draagvlak/behoefte bij de Nederlandse bevolking voor een alternatieve methode voor lijkbezorging in de vorm van resomeren indien deze in de dienstverlening wordt aangeboden?"
Om het draagvlak te kunnen bepalen is in het onderzoek achtereenvolgens gekeken naar:
• de algemene houding tegenover alternatieve vormen van lijkbezorging naast de reeds bestaande;
• de reacties en emoties die de methode en techniek van resomeren oproepen;
• de vraag of resomeren bij mogelijke introductie in ons land wordt geaccepteerd c.q. als serieuze optie in het keuzeproces wordt meegenomen;
• de publieke opinie over het eventueel wettelijk toestaan van resomeren in Nederland.
2. Uitvoering van het onderzoek
Het onderzoek bestond uit een kwalitatief en een kwantitatief deel. In de kwalitatieve fase is deskresearch uitgevoerd en zijn er gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van de religieuze groeperingen in ons land. Daarnaast is een tweetal focusgroepen met burgers uitgevoerd. De belangrijkste argumenten, standpunten en emoties rond resomeren zijn verwerkt in een vragenlijst. Deze is vervolgens in de kwantitatieve fase voorgelegd aan een representatieve groep inwoners van ons land.
In de respons waren de verschillende geloofsovertuigingen voldoende vertegenwoordigd om over die groepen afzonderlijke uitspraken te kunnen doen.
3. Belangrijkste uitkomsten
Grootste groep kiest voor crematie; onder moslims en protestant-christelijke groepen sterke voorkeur voor begraven.
Binnen de Nederlandse bevolking kiest op dit moment de grootste groep (44%) voor zichzelf voor crematie. Ruim een derde van de Nederlanders (35%) heeft een voorkeur voor begraven. Een deel van deze groep geeft aan dit te doen voor de nabestaanden, maar ook de geloofsovertuiging speelt een belangrijke rol. Onder gereformeerden, hervormden, protestanten, moslims en joden heeft begraven de voorkeur. Onder rooms-katholieken, boeddhisten, hindoes en Nederlanders zonder kerkelijke gezindte, kiest meer dan de helft voor crematie. De motieven voor cremeren hebben vaak te maken met het ontzorgen van de nabestaanden en het milieu. Degenen die aangeven hun lichaam ter beschikking te willen stellen aan de wetenschap (4%), kiezen hier met name voor om na hun dood nog iets te kunnen betekenen voor de samenleving.
Krappe meerderheid heeft geen bezwaar tegen introductie alternatieve vormen van lijkbezorging, mits de eigen keuzevrijheid gewaarborgd blijft.
Buiten de gangbare vormen van lijkbezorging zijn bij 16 procent van de Nederlanders alternatieve vormen bekend. In het algemeen heeft een op de drie Nederlanders (32%) er geen bezwaar tegen als er in Nederland een nieuwe vorm van lijkbezorging wordt geïntroduceerd, voor ruim de helft (54%) hangt dit sterk af van de methode. Zeven procent heeft wel bezwaar tegen een nieuwe vorm. Bezwaren tegen het introduceren van een nieuwe vorm van lijkbezorging leven het sterkst onder moslims, hervormden en gereformeerden. De mate van religiositeit speelt sowieso een grote rol: hoe religieuzer men zichzelf vindt, hoe meer bezwaar men hier tegen heeft.
Ruim vier op de vijf Nederlanders vinden dat elke Nederlander vrij moet zijn om te kiezen tussen begraven, cremeren of een andere vorm van lijkbezorging. De overgrote meerderheid heeft geen bezwaar tegen andere vormen zolang zij zelf de vrijheid hebben om hun eigen methode van lijkbezorging te kunnen kiezen. Wel vindt twee derde dat niet alles maar toegestaan moet worden: de overheid moet volgens hen duidelijke grenzen stellen aan de vormen van lijkbezorging in ons land. Ruim de helft van de Nederlanders overweegt mogelijk alternatieve vormen van lijkbezorging, mocht begraven en cremeren in de toekomst te belastend worden voor het milieu. Nederlanders die begraven willen worden zijn het minst geneigd om alternatieve vormen van lijkbezorging te overwegen.
Resomeren roept zowel positieve als negatieve reacties op; religieuze Nederlanders zijn negatiever over de methode dan niet-religieuzen
Resomeren is als methode van lijkbezorging nog vrijwel onbekend in Nederland. De deelnemers aan dit onderzoek blijken na een korte introductietekst over de methode in bijna 40 procent van de gevallen positief te oordelen over deze vorm van lijkbezorging. Zij zien resomeren vaak als een interessant, goed en milieuvriendelijk alternatief voor de huidige vormen van lijkbezorging. Nederlanders die neutraal tegenover resomeren staan (30%), zien vooral veel overeenkomsten met cremeren. Resomeren komt op hen over als een milieuvriendelijke methode, die nog wel wat vreemd en onwennig is maar wellicht toch interessant kan zijn. De Nederlanders waarbij resomeren vooral negatieve gevoelens oproept (30%), uiten met name weerzin. Daarnaast is er onbegrip: de vraag rijst waarom het nodig is om deze (vreemde) methode van lijkbezorging te introduceren. De gevoelens die resomeren als mogelijke vorm van lijkbezorging oproept, hangen samen met de mate waarin men zichzelf als religieus beschouwt: onder sterk religieuze groepen is de weerstand tegen resomeren als vorm van lijkbezorging het sterkst.
Meerderheid heeft er geen problemen mee als anderen kiezen voor resomeren; kwart geeft aan de methode mogelijk te overwegen als alternatief voor bestaande vormen van lijkbezorging
Het merendeel van de Nederlanders heeft er geen bezwaar tegen wanneer anderen kiezen voor resomeren als methode van lijkbezorging. Zo zegt bijna 80 procent er geen problemen mee te hebben wanneer iemand uit zijn of haar vrienden- of kennissenkring kiest voor resomeren. Maar als het dichter bij de persoonlijke levenssfeer komt, neemt het draagvlak af. Wanneer de eigen partner zou kiezen voor resomeren, zegt nog maar de helft daar geen problemen mee te hebben. Slechts weinig Nederlanders zouden vanwege de keuze van de overledene voor resomeren, weigeren de uitvaart te bezoeken.
Een kwart van de Nederlandse bevolking (25%) overweegt resomeren voor de eigen uitvaart. Met name het milieu is voor deze groep een belangrijk argument om deze nieuwe methode te overwegen. Iets meer dan zes op de tien Nederlanders (61%) geven aan resomeren niet in overweging te nemen voor de eigen uitvaart. Binnen deze groep is het meest genoemde argument dat resomeren in strijd is met het geloof.
Er is (onder voorwaarden) steun voor wettelijk toestaan
Circa twee derde van de Nederlanders (66%) heeft er geen bezwaar tegen als resomeren in Nederland wettelijk wordt toegestaan en een op de acht (12%) heeft wel bezwaren. Deze hebben vooral te maken met de eigen religieuze overtuiging. Onder de tegenstanders van het wettelijk toestaan zijn personen die zichzelf als sterk religieus beschouwen, relatief sterk vertegenwoordigd. De weerstand tegen wettelijk toestaan van resomeren is het grootst onder gereformeerden.
Ruim een op de vijf Nederlanders die géén bezwaar hebben tegen het wettelijk toestaan van resomeren in Nederland, vindt dat een eventuele introductie van resomeren in Nederland wel aan bepaalde voorwaarden moet zijn verbonden.
Nederlanders hechten aan eigen keuzevrijheid
De meeste Nederlanders vinden dat iedereen vrij moet zijn om te kiezen tussen begraven, cremeren of resomeren (91%). Ook tegenstanders van resomeren geven aan keuzevrijheid belangrijk te vinden en dat hen geen andere vormen (zoals resomeren) worden opgedrongen.
4. Conclusies
• Resomeren is momenteel in Nederland nog vrijwel onbekend als methode van lijkbezorging. Het onderzoek maakt duidelijk dat inwoners die voor het eerst over deze alternatieve methode worden geïnformeerd, hierop uiteenlopend reageren. Naast een aanzienlijke groep die er neutraal tegenover staat, roept de methode in eerste instantie iets meer positieve dan negatieve associaties en reacties op.
• Het merendeel van de Nederlandse bevolking staat niet afwijzend tegenover een eventuele introductie van resomeren als methode van lijkbezorging. Twee derde van de Nederlanders heeft er geen bezwaar tegen als resomeren in Nederland wettelijk wordt toegestaan. Bijna een kwart geeft aan dat zij resomeren in overweging nemen als methode van lijkbezorging voor zichzelf.
• Daarnaast is er een groep Nederlanders die niet positief tegenover resomeren staat. In de meeste gevallen is dit omdat men persoonlijk een duidelijke voorkeur heeft voor een andere vorm van lijkbezorging. Een afwijzende houding tegenover resomeren vinden we vooral terug bij protestantchristelijke groeperingen (hervormden en gereformeerden) en onder moslims. Het merendeel van deze tegenstanders heeft er echter geen bezwaar tegen als anderen wel voor resomeren kiezen.
• Nederlanders hechten sterk aan de individuele keuzevrijheid waar het gaat om de keuze voor de best passende methode van lijkbezorging.
• Al met al leidt dat tot de slotconclusie dat een eventuele introductie van resomeren of een andere nieuwe uitvaartmethode niet zal leiden tot zwaarwegende bezwaren vanuit de samenleving. Zolang de eigen keuzevrijheid is gegarandeerd, heeft men er geen problemen mee als anderen voor een alternatieve andere vorm van lijkbezorging kiezen.
Hieruit blijkt dat er behoefte is aan een nieuwe en milieuvriendelijke vorm van lijkbezorging welke in Nederland, noch de omringende landen, mogelijk is. Hiermee wordt derhalve voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2.3 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro)
In het Barro zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ruimtelijke regels stelt:
- rond rijksvaarwegen wordt ruimte geborgd voor de veiligheid van scheepvaart;
- rond de Maastakken wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige rivierverruiming;
- rond verschillende hoofdwegen en op enkele locaties wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige uitbreiding van het hoofdwegennet en hoofdspoorwegennet;
- op verschillende locaties wordt ruimte gereserveerd voor (kern)energiecentrales en zones onder hoogspanningsverbindingen worden gevrijwaard;
- de provincies wordt opgedragen de ecologische hoofdstructuur te beschermen;
- primaire waterkeringen buiten het kustfundament krijgen ruimtelijke bescherming;
- in het IJsselmeer wordt verstedelijkingsruimte beperkt mogelijk gemaakt;
- het erfgoed van de Stelling van Amsterdam, de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Romeinse Limes worden ruimtelijk beschermd;
- rond militaire radarposten worden voorwaarden gesteld aan windmolens en hoge bebouwing.
Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Rarro.
Op onderhavig project werken geen van de in het Barro genoemde rijksbelangen rechtstreeks door.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg
De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen. In de Omgevingsverordening legt de Provincie regels vast voor onder meer natuur, milieu, (grond-) water, ontgronding, wegen, ruimte (verstedelijking, woon- en werklocaties, agrarische bedrijven).
De Omgevingsvisie is op 1 oktober 2021 door Provinciale Staten vastgesteld.
In deze Omgevingsvisie wordt onder andere geconstateerd dat er behoefte is aan passende, en mogelijk tijdelijke, huisvesting voor internationale werknemers en dat deze internationale werknemers geholpen moeten worden met geschikte huisvesting, integratie en onderwijs. Het verdient aandacht om een waardige en passende huisvestingsstrategie voor de (tijdelijke) internationale werknemers te faciliteren, die in de pas moet lopen met de keuzes voor de economische focus van de regio. De maatschappelijke acceptatie verdient hierin expliciet aandacht.
3.3.2 Omgevingsverordening Limburg
Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet.
Hoewel de Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.
Deze nieuwe en gewijzigde onderdelen vinden hun oorsprong in het ontwerp van de Omgevingsvisie Limburg.
Op 17 december 2021 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening Limburg (2021) vastgesteld.
In artikel 12.11 ('Instructieregel toepassing SNF-normen huisvesting internationale werknemers') is ten aanzien van de huisvesting van internationale werknemers het volgende bepaald:
Bij de vaststelling van een omgevingsplan dat voorziet in een functie die de tijdelijke of permanente huisvesting van internationale werknemers toestaat houdt het gemeentebestuur rekening met de normenset voor huisvesting van internationale werknemers voor het register van de Stichting Normering Flexwonen.
Deze instructieregel is in onderhavig bestemmingsplan vertaald in artikel 6.5.3 van de planregels, waarin direct verwezen wordt naar de normenset van het SNF.
3.3.3 Beleidsnotitie huisvesting internationale werknemers
In de beleidsnotitie huisvesting internationale werknemers 2016 worden de algemene uitgangspunten benoemd voor de tijdelijke huisvesting van internationale werknemers in de provincie Limburg. Kort en bondig zijn dit de volgende:
- Als algemeen uitgangspunt geldt het provinciale beleid zoals verwoord in het Provinciaal Omgevingsplan 2014.
- Voor alle huisvestingskosten geldt als basisvereiste dat tenminste wordt voldaan aan de eisen zoals opgenomen in het Bouwbesluit. Het is wenselijk dat bij plannen voor huisvesting van internationale werknemers ook een huisvestingsnorm gehanteerd wordt, zoals de uniforme huisvestingsnorm geformuleerd door Stichting Normering Flexwerken (SNF).
- Met betrekking tot het beheer van huisvestingslocaties dienen afspraken gemaakt en geborgd te worden tussen de gemeente en verhuurder.
- Huisvesting van internationale werknemers moet zoveel mogelijk plaatsvinden in of nabij bestaand bebouwd gebied van steden of dorpen.
- Nieuwbouw buiten de reguliere woningvoorraad ten behoeve van de huisvesting van internationale werknemers is uitgesloten, tenzij het gaat om transformatie van bestaande bebouwing (sloop en vervolgens nieuwbouw op dezelfde plek).
- Huisvesting op recreatieterreinen is conform Omgevingsverordening Limburg 2014 niet toegestaan. Uitzondering hierop is huisvesting van internationale werknemers voor de duur van maximaal 10 jaar op óf te saneren recreatieterreinen óf te revitaliseren recreatieterreinen. Dit is tijdelijk mogelijk onder voorwaarde dat een deel van de inkomsten wordt gebruikt om de sanering of revitalisering te bekostigen. Deze voorwaarde is geborgd in de Omgevingsverordening Limburg 2014.
Huisvesting van internationale werknemers kent de volgende prioritering:
- 1. Huisvesting binnen de reguliere woningvoorraad in of nabij bestaand bebouwd gebied van steden en dorpen.
- 2. Huisvesting binnen de bestaande (eventueel te saneren of transformeren) bebouwing in of nabij bestaand gebouwd gebied van steden en dorpen, indien optie 1 niet binnen de regio voorhanden is.
- 3. Huisvesting op bestaande (te saneren of te revitaliseren) recreatieterreinen, indien optie 1 en 2 binnen de regio niet voorhanden zijn.
- 4. Bij uitzondering huisvesting in tijdelijke woonunits, indien optie 1,2 en 3 binnen de regio niet voorhanden zijn.
Indien huisvesting in de reguliere woningvoorraad niet mogelijk blijkt, moet onderzocht worden of er bestaande bebouwing in of nabij bestaand bebouwd gebied van steden en dorpen beschikbaar is die geschikt gemaakt kan worden voor bewoning. Pas als blijkt dat dit ook geen mogelijkheden biedt, kan onder goede motivering per specifiek geval uitgeweken worden naar (te saneren of te revitaliseren) recreatieterreinen. Als blijkt dat huisvestingsmogelijkheden in optie 1, 2 en 3 binnen de regio niet voorhanden zijn, kan bij uitzondering uitgeweken worden naar tijdelijke woonunits.
In casu is initiatiefnemer in bezit van het SNF-keurmerk en worden de short-stay internationale werknemers binnen het plangebied ten minste conform de normen van SNF gehuisvest. Tevens is, in overleg met het bevoegd gezag, voorzien in 24/7 beheer van de huisvestingslocatie.
De locatie is gevonden binnen het bestaand bebouwd gebied, voorzien van een zeer goede ontsluiting nabij de grotere uitvalswegen, maar ook op korte (loop)afstand van de primaire voorzieningen (eerste levensbehoeften).
Voor de short-stay huisvesting van 768 internationale werknemers is in alle redelijkheid geen locatie te vinden waarbij volstaan kan worden met 'transformatie binnen bestaande bebouwingsmassa's'. Om te voorzien in accommodaties voor deze aantallen, welke ook nog moeten voldoen aan onder andere SNF-normen, duurzaamheidsaspecten en draagvlak, zal omwille van de financiële haalbaarheid nieuw gebouwd moeten worden. Een locatie waarop een in verval geraakt gebouw aanwezig was dat hiertoe inmiddels is gesloopt, en gelegen binnen het bestaand bebouwd gebied is in dergelijke situatie het best haalbare.
3.4 Regionaal Beleid
3.4.1 Regionale Woonvisie Noord-Limburg
Op 23 september 2020 heeft de gemeente Venlo de nieuwe Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2024 vastgesteld. Deze woonvisie geeft richting aan het woonbeleid voor de komende 4 jaar. Het is de 2e visie die door de 8 Noord-Limburgse gemeenten in gezamenlijkheid is opgesteld. In deze visie wordt teruggekeken naar de vorige visie: waar komen we vandaan en wat willen we meenemen naar de nieuwe visie. En zijn er ook zaken die veranderd zijn? Het 'wonen' is steeds meer verweven met andere beleidsvelden in het economische én het sociaal domein. In het hoofdstuk 'analyse: trends en ontwikkelingen' wordt aangegeven wat de huishoudensontwikkeling is. Demografie blijft immers een belangrijke onderlegger voor het woonbeleid. Prognoses geven een handvat om in te spelen op de toekomstige ontwikkeling van onze bevolking. Hierbij gaat het zeker niet alleen om aantallen, maar ook om de samenstelling van onze bevolking. Uit de analyse die inzicht geeft in de sterke en zwakke segmenten van de woningvoorraad, blijkt dat de aandacht met name moet uitgaan naar de bestaande voorraad. Ook zijn allerlei trends en ontwikkelingen die de context waarbinnen wordt gewerkt, beïnvloeden en de druk op de leefbaarheid vergroten. Denk hierbij aan grote ontwikkelingen zoals de energietransitie en de vergaande extramuralisering van de zorg. Vanuit deze analyse is er dan ook een aantal opgaven dat kan worden samengevat in:
- Mismatch woningbehoefte en woningvoorraad: Het gaat hierbij om zowel de bestaande woningvoorraad, als nieuwbouw. Er wordt geconstateerd dat de samenstelling van onze bevolking verandert. Men wordt ouder en er is een grote toename van het aantal 1-persoonshuishoudens. Dit brengt een andere woonvraag met zich mee. Deze vraag sluit maar deels aan op wat we in de bestaande voorraad hebben. De opgave ligt dan ook bij het aanpassen van de bestaande voorraad. De nieuwbouw die wordt toegevoegd dient toegespitst te worden op de toekomstige woningbehoefte. Hierbij wordt nog meer dan voorheen gekeken naar de kwalitatieve vraag en het bevorderen van de doorstroming op de regionale woningmarkt. Bij nieuwbouw is de kwalitatieve toets daarom leidend en in mindere mate de kwantitatieve toets.
- Zoektocht om alle doelgroepen een plek te geven binnen onze woningmarkt: In onze regio komen verschillende doelgroepen nadrukkelijker naar voren. Die moeten allemaal een plek krijgen binnen onze woningmarkt en maatschappij. Denk hierbij aan zorgdoelgroepen (vanuit beschermd wonen naar de reguliere woningmarkt) en internationale werknemers die zich hier voor langere tijd willen vestigen. Voor een deel zijn bijzondere doelgroepen afhankelijk van de sociale huursector. De druk op dit segment lijkt dan ook toe te nemen. Niet alleen qua aantallen, maar juist door een concentratie van mensen die door allerlei oorzaken hun weg maar moeilijk kunnen vinden in onze maatschappij. Dit brengt druk op de leefbaarheid met zich mee.
Toets aan regionale Woonvisie:
De uitgangspunten van deze woonvisie betreffen:
- Toevoegen van woningen in principe alleen in de kernen
- Koppelkansen
- Toevoegen van woningen leidt niet tot het vergroten van het kwetsbare woningoverschot
- Het type toe te voegen woning moet passen binnen de kwalitatieve behoefte
- We streven sociaal duurzame woonconcepten na
- We zoeken aansluiting op de duurzaamheidsdoelen die landelijk, regionaal en lokaal gesteld zijn
In paragraaf 3.5.3 zal blijken op welke wijze in Venlo bijzondere aandacht uitgaat naar huisvestingslocaties voor internationale werknemers en hoe onderhavig initiatief pas in dit gemeentelijk beleid.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Strategische Visie Venlo 2030
De Strategische Visie Venlo 2030 vormt een afwegingskader op basis waarvan toekomstige besluiten kunnen worden afgewogen en nieuwe ontwikkelingen binnen breder perspectief kunnen worden geplaatst. In de Visie is vastgelegd hoe Venlo zich tot 2030 zal moeten ontwikkelen.
Er zijn vijf thema's gekozen waarvoor een analyse voor het jaar 2010 is uitgevoerd en waarvoor de ambities voor het jaar 2030 zijn geformuleerd. Het betreft de volgende thema's:
- Stad van actieve mensen
- Innovatieve en excellente stad
- Venlo internationaal
- Centrum van de Euregio: hoofdstad en vitaal hart
- Veelzijdige stad in het groen
In deze thema's komen individuele ontplooiing en participatie, innovatiekracht en een aantrekkelijk woonklimaat naar voren, als zijnde de belangrijkste karakteristieken voor de toekomst.
Venlo zet in op doorontwikkeling en innovatie van de economische speerpunten. De crux van de ontwikkeling schuilt in de netwerkvorming: het bijeenbrengen van bedrijven uit dezelfde en verschillende branches, intermediaire organisaties, kennisinstituten en onderwijsinstellingen, met het doel te komen tot ketenvorming. De gemeente faciliteert dit proces en is platform voor de communicatie tussen netwerkpartners. Naast productinnovatie vindt procesinnovatie plaats, waarbij met name gebruik gemaakt wordt van ketenvorming. Daarnaast kiest Venlo voor de ‘quality of life’ door fors te investeren in aanpalende vestigingsplaatsfactoren: Door de combinatie van een kwalitatief hoogwaardige binnenstad en een prachtige natuurlijke omgeving met uitstekende verbindingen maakt de stad en de regio zeer aantrekkelijk voor de eigen inwoners, maar ook voor nieuwkomers en toeristen.
Educatie en kwalificatie van de beroepsbevolking zijn, naast het aantrekken van kenniswerkers van buiten de regio, speerpunt. Regionale arrangementen tussen onderwijs en bedrijfsleven stuwen de economische ontwikkeling. Een gedetailleerde kennis van de (Eu-) regionale arbeidsmarkt leidt tot een betere aansluiting van arbeidsvraag en -aanbod.
De samenleving is laagdrempelig voor nieuwkomers en waardeert en stimuleert de bijdragen die zij leveren aan de regionale economie en aan de gemeenschap. Zonder verlies van identiteit verloopt integratie in de stedelijke samenleving soepel. Nieuwe gedifferentieerde woonmilieus sluiten aan bij de behoeften die er zijn binnen de groepen nieuwkomers. Binnen het verenigingsleven ontstaan door deze aanwas nieuwe initiatieven.
Deze visie geeft aan dat Venlo een grote rol ziet in ontwikkeling van (vernieuwende) bedrijfstakken en hierin een voortrekkersrol ziet. In die zin past het in deze visie om een vernieuwend bedrijf als een resomeercentrum, dat ook ziet op een duurzamere manier van 'ter aarde bestelling' dan regulier (natuur)begraven dat meer ruimte kost, of cremeren, waarbij de milieubelasting hoger is en de capaciteit minder groot.
Ook past het in deze visie dat nieuwkomers (in casu de short stay internationale werknemers) welkom worden geheten om de arbeidsvraag die de bedrijven in Venlo hebben te vervullen. Hiervoor wordt ook verwezen naar paragraaf 3.5.3.
3.5.2 Ruimtelijke Structuurvisie 2014
Op 25 juni 2014 heeft de gemeenteraad van Venlo de Ruimtelijke Structuurvisie Venlo vastgesteld. In de structuurvisie staat de hoofdlijn van het ruimtelijk beleid voor de gemeente Venlo beschreven. Hieruit is af te leiden wat er de komende jaren op ruimtelijk gebied wel en niet mogelijk is.
De ruimtelijke structuurvisie is verdeeld in vijf thema's, de zogenaamde 'majeure opgaven'. Daarnaast zijn er drie aandachtspunten geformuleerd die op elke ruimtelijke beslissing van toepassing zijn, de 'basisprincipes'.
Majeure opgaven:
- Drukte in het ommeland: het contrast tussen buitengebied en stedelijk gebied verscherpen door het buitengebied ook daadwerkelijk als buitengebied te behandelen. Dit betekent het combineren van meerdere functies, zoals landbouw, recreatie, waterberging en natuurontwikkeling.
- Ruimte in de stad: het contrast tussen buitengebied en stedelijk gebied door de beschikbare ruimte in bestaand stedelijk gebied maximaal te benutten.
- Leven met de Maas: ruimte geven aan de rivier en haar beken om te anticiperen op klimaatverandering.
- Voorzieningen op maat: zorgen voor vitale en toekomstbestendige voorzieningenclusters die aansluiten bij de reële behoefte van de samenleving.
- Robuuste structuren: werken aan een weerbare infrastructuur voor personen- en goederenvervoer. Daarnaast vraagt het gebruik van de ondergrond en het opwekken van schone energie steeds meer aandacht.
De uitbreidingsruimte van het stedelijk weefsel van stad en dorpen is begrensd door er een 'contour' omheen te trekken. Hierbuiten worden in principe geen stedelijke functies meer toegestaan. De contouren vormen de overgangen tussen het stedelijk gebied en het buitengebied. Deze contouren zijn stadsrandzones waarin de overgang van bebouwd gebied naar het (open) landschap wordt vormgegeven. Op veel plekken rondom het stedelijk gebied is er sprake van een logische begrenzing. Indien de cultuurhistorische kwaliteiten van een gebied een verdere verdichting van het landschap niet toelaten of verdragen, zijn deze gebieden buiten de contour gelaten.
In het stedelijk gebied wordt gestreefd naar maximale benutting van de bestaande beschikbare ruimte, niet om een uitbreiding daarvan. In het stedelijk gebied is door tijdelijk gebruik, hergebruik, multifunctioneel gebruik en slim slopen nog voldoende ruimte aanwezig om nieuwe initiatieven een plaats te geven. Liever wil men bestaande woningen of gebieden aanpassen, dan dat er wordt uitgebreid. Ook voor kantoren, bedrijfsruimte of winkels geldt dat het bestaande of al in ontwikkeling genomen aanbod voor lange tijd voldoende is. Hoewel bekend is dat hergebruik, herstructurering en transformatie complexer en vaak kostbaarder is dan nieuwbouw, benutten we de groeiende leegstand toch voor herontwikkeling. Ruimtes die weinig gebruikt worden, kunnen intensiever gebruikt worden, verouderde en verloederende (bedrijven)terreinen kunnen worden opgewaardeerd en ‘rotte plekken’ kunnen worden aangepakt. Absolute prioriteit ligt bij hergebruik en -ontwikkeling van waardevol cultureel en religieus erfgoed, zoals boerderijen, fabriekspanden, kloosters en kerken.
Ook wordt uitgegaan van drie basisprincipes:
- 1. Elk initiatief dat de uitgangspunten van Cradle to Cradle (C2C) als vertrekpunt hanteert, wordt beschouwd als kansrijker.
'Grondstoffen en fossiele brandstoffen worden schaars en duur. Overschakelen op nieuwe duurzame economische modellen is daarom essentieel. Wij onderstrepen de definitie van ruimtelijke kwaliteit als toekomstwaarde, belevingswaarde en gebruikswaarde en geloven dan ook in het concept C2C. Cradle to Cradle is een innovatief economisch concept dat uitgaat van het continu opnieuw gebruiken van materialen, het gebruiken van schone energie, zuiveren van lucht, water en bodem. Wij hebben als eerste regio ter wereld C2C volledig omarmd en wij hebben in 2014 een koploperspositie in de wereld. We streven ernaar om deze leidende positie te behouden en te benutten en kiezen ervoor om in C2C te blijven investeren. We vinden als gemeente dat wij hierbij een voorbeeldfunctie hebben, en daarmee de taak om onze burgers en bedrijfsleven te inspireren en te overtuigen van de sociale, economische en ecologische meerwaarde. We kiezen ervoor om de uitgangspunten zelf praktisch toe te passen en ontwikkelen zelf een stimulerend instrumentarium.'
- 2. Elk ruimtelijk initiatief dat onderworpen is aan de vraag wat het betrekken van onze (Duitse) regiogemeenten kan betekenen voor dit initiatief, wordt beschouwd als kansrijker.
'Samen met onze buurgemeenten beschikken we over een groot achterland met miljoenen inwoners. Verder kijken dan onze gemeentegrenzen kan een verrijking zijn voor het ruimtelijke initiatief. Met name op het gebied van regionale spreiding en concentratie van diverse voorzieningen, bedrijventerreinen, natuur- en landschapsontwikkeling, klimaatadaptatie, (toekomstige) knelpunten op het gebied van infrastructuur en energievoorziening ligt samenwerking voor de hand, ook grensoverschrijdend! Wij kiezen ervoor om de relatie met onze Nederlandse regiogemeenten verder te intensiveren, met onze Duitse regiogemeenten willen we een constructieve relatie opbouwen.
3. Elk ruimtelijk initiatief dat zelf georganiseerd draagvlak geniet, beschouwen we als kansrijker.
'Dit houdt in dat een initiatiefnemer zelf op zoek gaat naar draagvlak in zijn of haar omgeving en daartoe allianties smeedt. Wij zijn in dat geval eerder bereid om mee te werken. Voorwaarde is uiteraard dat het initiatief, ondanks draagvlak, niet het publieke belang onevenredig schaadt. Dit betekent niet dat zomaar alles kan en mag, ook al kan er in de directe omgeving draagvlak gecreëerd worden.'
Ad 1: Het C2C-principe dient anno 2020 onlosmakelijk verbonden te zijn met elk initiatief; er dient gebruik te worden gemaakt van duurzame materialen, hergebruik van stoffen en schone energie. Zowel het resomeercentrum al de huisvestingsbebouwing inclusief bijbehorende voorzieningen zullen C2C worden uitgevoerd, zoals ook in paragraaf 4.5 wordt aangegeven.
Verder is het resomeercentrum bijzonder vernieuwend en mogelijk de eerste in het land. Door gebruik te maken van de resomeertechniek wordt de voetafdruk van de mens na het overlijden tot een minimum beperkt; het proces van resomeren zorgt voor minder restproduct (vaste stof) dan cremeren en het ruimtegebruik van urnen danwel stoffelijke overschotten is beperkter. In tijden van een groeiend bevolkingsaantal en vergrijzing is het verminderen van het noodzakelijke beslag op de ruimte wenselijk.
Ad 2: Deze grensoverschrijdende samenwerking komt erg goed tot uitdrukking in onderhavig project. Enerzijds zal het resomeercentrum ook een deel van de Duitse markt bedienen, omdat ook in Duitsland (althans voorzover het de regio rondom Venlo betreft) nog geen mogelijkheden voor resomeren geboden worden. Anderzijds is er in de regio Venlo een grote behoefte aan arbeidskrachten welke niet meer vanuit deze regio te betrekken zijn; hiervoor zal dus grensoverschrijdend gezocht moeten worden. Deze internationale werknemers zal onderdak/huisvesting geboden moeten worden. Hierin voorziet het plandeel 'huisvestingslocatie internationale werknemers'.
Ad 3: Onderhavig project kan niet los worden gezien van de omgeving en een zo groot mogelijk draagvlak is dan ook wenselijk. Op 3 juli 2018 heeft in Galerie de Hoeve te Venlo een presentatie van het project plaatsgevonden. Omwonenden en bedrijven in de directe omgeving van het terrein tussen Hakkesstraat en Hendrikkenhofstraat (bedrijventerrein Noorderpoort en Veegtes) zijn daarbij geïnformeerd over de plannen om in het gebied dat is gelegen tussen de Nijmeegseweg-Hakkesstraat-Hendrikkenhofstraat te Venlo huisvesting voor internationale werknemers en een herdenkingspark met resomeercentrum te realiseren. De aanwezigen hebben vragen kunnen stellen, welke ter plaatse, maar ook nadien zijn beantwoord. De informatieavond werd tevens door een vertegenwoordiger van het bevoegd gezag bijgewoond.
Na deze presentatie (omgevingsdialoog) zullen meer informatiemomenten volgen, op momenten die hiervoor, gezien de stand van de procedure, geschikt worden geacht.
In de ruimtelijke structuurvisie zijn voor onderhavig plangebied de volgende typeringen opgenomen:
Uitsnede uit ruimtelijke structuurvisie
Geconstateerd moet worden dat deze typeringen niet in lijn zijn met de vigerende bestemmingen, althans het behalen van de doelstellingen van de ruimtelijke structuurvisie worden door het feitelijke gebruik en de vigerende bestemmingen niet erg gestimuleerd.
Echter, met de verwezenlijking van het Plan Hakkesstraat-Hendrikkenhofstraat Venlo kan Venlo in de toekomst genieten van een groene invulling die de totale kwaliteit van het gebied duurzaam naar een nog hoger plan tilt. De parkachtige omgeving zal worden voortgezet binnen de huidige bestemming ‘Groen’, waardoor in het gebied meer kwaliteit wordt gebracht. Het Plan Hakkesstraat-Hendrikkenhofstraat Venlo zal een gebied van grofweg 400 x 170 m bestrijken waarbinnen voornamelijk een bos-/parkachtige omgeving wordt gerealiseerd, met beperkte bebouwingsmogelijkheden. De bestaande (bestemming van) Galerie De Hoeve zal ongewijzigd blijven, evenals het cultuurhistorisch waardevolle en in het groen gelegen klooster. Ten behoeve van de realisatie van een gebouw voor het uitvoeren van resomaties, zullen de bebouwingsmogelijkheden ter plaatse van het voormalige Stichting 'Kindervreugd' in noord-oostelijke richting worden verschoven en geclusterd worden met de bestaande bebouwing langs de Hakkesstraat. Ook dit nieuwe gebouw zal volledig in het groen worden ingepast en ‘cradle-to-cradle-proof’ worden uitgevoerd.
Met het nieuwe (te verplaatsen) bouwvlak ten behoeve van het resomeercentrum moet de bouw van de volgende gebouwen mogelijk worden gemaakt:
Deze maatvoeringen zijn vergelijkbaar met de maatvoeringen bij crematoria, die in essentie dezelfde doelstelling hebben en zijn afgestemd op de noodzakelijke ruimten.
Verder zal ten behoeve van het resomeercentrum voorzien worden in voldoende parkeergelegenheid, waarbij in ieder geval aan de CROW-richtlijnen zal worden voldaan (35 parkeerplaatsen per (deels) gelijktijdige plechtigheid). De ruimte is hiervoor ruimschoots aanwezig.
De groenstructuur ter plaatse van het plan voor de verblijfseenheden voor internationale werknemers is op dit moment van zeer lage kwaliteit. Binnen het project zal zoveel mogelijk kwaliteitsgroen worden toegevoegd, in de lijn van de structuurvisie. Hiertoe is een landschappelijk inrichtingsplan (streefbeeld) aan de planregels van onderhavig bestemmingsplan gekoppeld, waarin de natuurwaarden en de cultuurhistorie van het gebied met de versterking van de gebiedseigen beplanting in beeld wordt gebracht, en dat de onderligger zal zijn voor de versterking en het behoud van de landschappelijke kwaliteit van dit gebied.
In de structuurvisie wordt verder vermeld dat initiatieven die leiden tot diversiteit en flexibiliteit in het woningaanbod wenselijk zijn, en dat de huisvesting van (tijdelijke) internationale werknemers bijzondere aandacht verdient. Deze mensen moeten zoveel mogelijk in de reguliere woonomgeving een (tijdelijk) thuis kunnen vinden, en niet uitwijken naar verblijfsrecreatieve terreinen buiten de stad.
Onderhavig initiatief past in grote lijn binnen de gedachtegang van de structuurvisie.
3.5.3 Beleidskader huisvesting internationale werknemers (short-stay) Venlo
Op 28 april 2021 heeft de gemeenteraad van Venlo het 'Beleidskader huisvesting internationale werknemers (short-stay) Venlo' vastgesteld, hetgeen een bestendiging is van het beleid van april 2019 maar waarbij een verbreding van de mogelijkheden is opgenomen.
Vanuit het besef dat de inzet van internationale werknemers nodig zijn om de economie draaiend te houden en de ambitie om internationale werknemers te binden, is regionaal deze bouwsteen opgesteld voor short-stay huisvesting. Hiermee is getracht zoveel mogelijk een regionaal gelijke basis te creëren voor huisvesting van internationale werknemers. Deze regionale basis heeft voor Venlo geresulteerd in de volgende doelstellingen van het ‘Beleidskader huisvesting internationale werknemers (short-stay) Venlo’:
- Voldoende huisvesting bieden
Het blijft arbitrair hoeveel huisvesting er precies nodig is. In 2019 is de opgave vastgesteld om voor 2025 3000 plaatsen te realiseren in Venlo voor short-stay internationale werknemers. Dit aantal van destijds was gebaseerd op een quick scan van E’til. Om een actueler inzicht te krijgen in de cijfers is in opdracht van de Stuurgroep internationale werknemers een onderzoek uitgevoerd door Deceisio en Companen naar zowel de arbeidsmarkt als de huisvestingsopgave voor internationale werknemers in Limburg. Dit onderzoek bevestigt de behoefte vanuit de arbeidsmarkt aan internationale werknemers.
Om een substantiële bijdrage te leveren om het tekort op te lossen is de doelstelling voor Venlo om 3000 bedden te realiseren voor 2025. Hierbij gaat het niet alleen om nieuwe plaatsen, maar deels om de vervanging van huisvesting op camping de Maasvallei-Oost en het bieden van een alternatief voor ondeugdelijke bestaande huisvesting.
-> Met onderhavig initiatief voor huisvesting van internationale werknemers wordt voor een deel invulling gegeven aan deze doelstelling.
- Kwalitatief goede huisvesting realiseren
Het is lang niet vanzelfsprekend dat internationale werknemers voor Nederland en onze regio kiezen (landen als Duitsland, Groot-Brittannië en Noorwegen zijn populairder). Ruimte bieden aan initiatieven die het verschil maken, door bijvoorbeeld extra voorzieningen, maakt onderdeel uit van een uitnodigende strategie voor internationale werknemers. Hiermee kunnen we ons onderscheiden als regio en ook in de toekomst internationale werknemers hopelijk verleiden te kiezen voor regio Venlo. Ook tijdelijke (10 + 5 jaar),flexibele huisvestingsconcepten kunnen hier een bijdrage aan leveren. De gemeente Venlo stelt geen maximum aan het aantal te huisvesten internationale werknemers op een locatie, de aard van locatie en omgeving bepaald wat verantwoord is. Gelet op de grote aantallen internationale werknemers die momenteel tijdelijk naar onze regio komen, is het wenselijk om deze groep zoveel mogelijk geconcentreerd te huisvesten, zodat goed beheer en toezicht mogelijk is. Bij initiatieven is het aantal te huisvesten personen ook afhankelijk van beheersfactoren/ bedrijfsvoeringsmodel van het beoogde huisvestingsconcept.
-> In hoofdstuk 4 van deze plantoelichting wordt deze kwaliteit beschreven.
- Open huisvesting
Hiermee wordt bedoeld dat huisvesting zoveel mogelijk toegankelijk moet zijn voor alle internationale werknemers. Dus niet alleen voor één specifiek bedrijf of uitzendbureau. Het heeft daarom onze voorkeur om samen te werken met professionele huisvesters. Hiermee voorkom je (deels) ook een al te sterke afhankelijkheidsrelatie tussen werkgever en arbeidsmigrant. Daarbij komt dat huisvesting voor deze doelgroep een vak apart is en niet iets dat je er zomaar even bij doet.
Uiteraard is het voor huisvesters noodzakelijk om contracten te sluiten met bedrijven en uitzendbureaus om voldoende bezetting en continuïteit in huisvesting te waarborgen. Daarnaast willen we afspraken maken over het percentage plekken dat beschikbaar blijft voor internationale werknemers die niet gelieerd zijn aan een specifiek bedrijf of uitzendbureau. Dit gaat om een ondergeschikt percentage van het aantal beschikbare bedden.
-> Initiatiefnemer zal de huisvesting voor internationale werknemers verzorgen voor diverse bedrijven die behoefte hebben aan huisvestingslocaties. Initiatiefnemer is hierin gespecialiseerd, waardoor kwaliteit, onderhoud, toezicht en dergelijke gewaarborgd kunnen worden.
- Alternatieven bieden voor kamerverhuur in de wijken
-> Onderhavig project betreft een alternatief voor kamerverhuur in de wijken door een gezamenlijke huisvesting te bieden waardoor ook de benodigde begeleiding en toezicht kan worden gehouden en voorzieningen aanwezig zijn zodat met onder andere het bieden van mogelijkheden voor een taalcursus de tijdelijke bewoners zo goed mogelijk kunnen deelnemen aan de Nederlandse samenleving.
Bij raadsbesluit van 28 april 2021 heeft verbreding van het bestaande beleid plaatsgevonden op de navolgende punten:
- Short-stay huisvesting op bedrijventerreinen
Gezien de grote opgave en het beperkte aantal geschikte locaties wordt de tijdelijke huisvesting op bedrijventerreinen op voorhand niet uitgesloten. Het tijdelijk (10 jaar met een verlenging van maximaal 5 jaar) huisvesten van internationale werknemers op dit type locaties kan meer mogelijkheden bieden. Belangrijke kanttekening is dat alle regelgeving (zoals externe veiligheid en milieu) overeind blijft. Het borgen van een goed woon-en leefklimaat blijft ook essentieel, we willen immers aantrekkelijk zijn voor internationale werknemers. Uiteraard geldt ook dat omliggende bedrijven niet gehinderd mogen worden in hun bedrijfsvoering door het toestaan van short-stay huisvesting op een bedrijventerrein.
-> Met onderhavig initiatief voor huisvesting van internationale werknemers binnen het bedrijventerrein wordt invulling gegeven aan deze mogelijkheid, waarbij voor de toets aan alle milieuaspecten verwezen wordt naar paragraaf 5.2 van de plantoelichting.
- Tijdelijke concepten die transformeren naar andere functies
In het beleidskader van 2019 was opgenomen dat short-stay huisvesting bij voorkeur moet plaatsvinden op plekken of in gebouwen die hun functie hebben verloren en met de short-stay huisvesting van internationale werknemers dus weer opnieuw gebruikt kunnen worden. In het nieuwe beleidskader wordt ook de meerwaarde gezien van de mogelijkheid dit om te draaien. Dus op een locatie eerst tijdelijk starten met short-stay huisvesting van internationale werknemers als opmaat naar een andere permanente functie, passend binnen vastgesteld beleid. Dit biedt ruimte om middelen te genereren voor een kwaliteitsimpuls in de toekomst.
-> In artikel 6.6 van de planregels is deze mogelijkheid opgenomen om, na een nader afwegingsmoment door het bevoegd gezag, medewerking te kunnen verlenen aan het gebruik van de locatie voor bijzondere woonvormen. Voor ander hergebruik zal een zwaardere afweging noodzakelijk zijn en dient geregeld te worden via een afzonderlijke buitenplanse procedure.
Uitgangspunten beleid
Om te waarborgen dat huisvesting voldoende kwaliteit biedt voor de arbeidsmigrant, zijn een aantal uitgangspunten opgesteld waaraan huisvestingsinitiatieven getoetst worden. De mate waaraan ze kunnen voldoen aan de uitgangspunten en hiermee een bijdrage leveren aan onze doelstellingen, bepaald of medewerking wenselijk is. Er is sprake van maatwerk. Vertrekpunt is dat een initiatief voor zowel de arbeidsmigrant als de omgeving passend moet zijn.
- 1. Minimale eisen huisvesting
Huisvestingsinitiatieven moeten ten minste voldoen aan de eisen van de Stichting Normering Flexwonen (SNF).
-> in hoofdstuk 4 van de plantoelichting wordt aan deze minimale eisen gerefereerd. Initiatiefnemer is in bezit van het SNF-keurmerk zodat ervan kan worden uitgegaan dat in dit nieuwe huisvestingsproject aan die eisen wordt voldaan. De SNF-normen gaan bijvoorbeeld uit van een gebruiksoppervlak van minimaal 12 m2 per tijdelijke bewoner, terwijl initiatiefnemer ruim 15 m2 zal bieden. Er zullen nooit meer dan 2 personen per kamer worden gehuisvest.
- 2. Onderscheidend vermogen
Initiatieven kunnen zich onderscheiden door extra kwaliteit van huisvesting (privacy, recreatieve voorzieningen), waarbij tenminste een woonkamer en/of ontspanningsruimte aanwezig dient te zijn. Daarnaast kunnen initiatieven zich onderscheiden door extra aandacht voor de fysieke randvoorwaarden van de locatie en aandacht voor de ontwikkeling van de arbeidsmigrant. Denk hierbij aan informatievoorziening en mogelijkheden van scholing. Ook met het bieden van flexibele, tijdelijke en energiezuinige concepten kan een initiatiefnemer zich onderscheiden.
-> in hoofdstuk 4 van de plantoelichting wordt deze kwaliteit en onderscheidendheid beschreven.
- 3. Beheer en toezicht
-> Initiatiefnemer is gespecialiseerd in het verzorgen van de huisvesting van internationale werknemers voor diverse bedrijven die behoefte hebben aan huisvestingslocaties, waardoor kwaliteit, onderhoud, toezicht en dergelijke gewaarborgd kunnen worden. Er zal 24/7 een beheerder op de locatie aanwezig zijn en zal een draaiboek aanwezig zijn hoe ervoor gezorgd wordt dat de locatie ordelijk is en blijft, en mogelijke hinder op welke manier dan ook tot een minimum wordt beperkt.
- 4. Parkeren
-> Er wordt voorzien in 372 parkeerplekken welke, gerelateerd aan het aantal te huisvesten internationale werknemers en de gangbare wijze van het zich verplaatsen, voldoende moet worden geacht.
- 5. Ontsluiting
-> In bijlage 7 (verkeerskundig onderzoek) is de ontsluiting uitgebreid beschouwd en goed bevonden.
- 6. Bereikbaarheid voorzieningen
-> Binnen een afstand van 1 km (10 minuten lopen) is Trefcentrum Venlo gelegen, met supermarkten en andere detailhandelsvestigingen, waardoor er sprake is van een uitstekende situering ten opzichte van de locaties voor eerste levensbehoeften. Op eigen terrein zal voorzien worden in een ontmoetingsruimte (binnen en buiten) waar (alléén voor de tijdelijke bewoners) de mogelijkheid is om in beperkte omvang recreatieve of sportieve activiteiten te ontplooien.
- 7. Woon-en leefklimaat
-> In paragraaf 5.2.4 van deze toelichting is uitgebreid getoetst aan milieuzoneringsaspecten, waaruit volgt dat een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd kan worden en omliggende functies niet worden belemmerd.
- 8. Context locatie en omgeving
-> De locatie ‘Hakkesstraat-Hendrikkenhofstraat Venlo’ is omringd door bedrijventerreinen en is in het provinciale beleid getypeerd als ‘overig bebouwd gebied’ en valt binnen de (voormalige) rode contour welke het stedelijke/bebouwde gebied omringt. Het project betreft een stedelijke functie die primair ook in het stedelijke gebied thuis hoort. Hakkesstraat-Hendrikkenhofstraat Venlo is een relatief groene locatie binnen de bedrijventerreinen direct ten zuiden van de A67 en ten oosten van de Maas; het plangebied was tot voor kort (en deels nog) bebouwd met een klooster en voormalige kleuterschool, zoals beschreven in de aanmeldnotitie. Deze bebouwing heeft zijn functie inmiddels (op een enkele bewoner van het klooster na, die hier ook zal blijven wonen) zijn functie verloren en zal stapsgewijs plaatsmaken voor de nieuwe ontwikkeling zoals beschreven in hoofdstuk 4.
De ligging binnen de bedrijventerreinen en ten opzichte van de ontsluitingswegen is dus geschikt voor huisvesting van short-stay-internationale werknemers.
9. Omgevingsdialoog
-> Een eerste informatie-bijeenkomst voor de buurt heeft in juli 2018 plaatsgevonden. Hier is het project en de behoefte hiertoe toegelicht, is uitgelegd hoe het project vormgegeven gaat worden en zijn vragen van omwonenden beantwoord. Het is van zeer groot belang om, gaande de procedure om uiteindelijk tot vaststelling van een bestemmingsplan en verlening van een omgevingsvergunning te komen, de omgeving (buurtbewoners en bedrijven) te blijven informeren en oor en oog te hebben voor de belangen van deze groep.
Vanwege de corona-omstandigheden is in de periode 19 april -5 mei 2021 een digitale informatieronde geweest. Het verslag van deze informatievoorziening en de ontvangen reacties/input vanuit de omgeving is ter hand gesteld aan de gemeente.
10. Combinatie met andere opgaven
-> zie onder punt 7.
Conclusie
Op basis van bovenstaande toets aan het Beleidskader huisvesting internationale werknemers volgt niet alleen de constatering dat er evident behoefte is aan nieuwe huisvestingslocaties zoals aan de Hendrikkenhofstraat Venlo, maar tevens dat voldaan wordt cq kan worden aan de voorwaarden welke het beleid stelt aan deze huisvestingslocaties.
3.5.4 Bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan bedrijventerrein Veegtes, zoals vastgesteld op 28 maart 2012. Onderstaande afbeelding is een uitsnede van de verbeelding:
Figuur: uitsnede vigerende verbeelding
Binnen de bestemming Groen zijn in ieder geval geen verblijfseenheden voor internationale werknemers toegestaan en het concept van het Plan Albertushof-herdenkingspark is ook niet binnen de vigerende bestemmingen te realiseren. Verder volstaan de bouwvlakken niet voor de gewenste bebouwing.
Het bestemmingsplan kent geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden zodat alleen medewerking kan worden verleend door het vaststellen van onderhavig, op maat geredigeerd bestemmingsplan.
Zoals in paragraaf 1.3.2 is vermeld, zijn op 25 november 2020 twee paraplubestemmingsplannen vastgesteld. Het betreft:
- 1. Parapluplan reguleren onbenutte plancapaciteit wonen
- 2. Parapluplan kamerbewoning.
Deze hebben geen specifieke consequenties voor het project.
3.6 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de geïnitieerde ontwikkeling niet in strijd is met het nationaal beleid, en tegemoet komt aan een behoefte welke duidelijk in het provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid naar voren komt. Het initiatief past derhalve binnen de meest recente beleidsmatige doelstellingen.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Uitgangspunten En Doelstellingen Van Het Plan
Binnen het plangebied ligt het momenteel nog door de zusters bewoonde kloostercomplex. Zij hebben bij verkoop van Albertushof het recht bedongen om het klooster door de huidige groep zusters tot de laatst levende te kunnen bewonen, tenzij ze zelf hierover anders besluiten. Er wonen momenteel nog 8 zusters en met het oog op hun leeftijden en gezondheid is het te hopen én te verwachten dat zij de komende jaren nog van hun woonrecht gebruik zullen maken.
Nadien zal er, binnen de regels van onderhavig bestemmingsplan, een passend hergebruik worden gezocht voor dit klooster. Op onderhavige afbeelding is het huidige klooster te midden van het bosgebied/groenvoorziening weergegeven:
Het doel van onderhavig bestemmingsplan is tweeledig.
Enerzijds wordt hiermee de huisvesting van internationale werknemers gefaciliteerd (zuidelijke deel van plangebied) en anderzijds de realisatie van een resomeercentrum noordoostelijk deel van plangebied) met een herdenkingspark.
Beide projectdelen worden onderstaand beschreven:
Huisvesting voor internationale werknemers
De gemeente Venlo biedt een goed vestigingsklimaat voor nieuwe, grote (logistieke) bedrijven. Deze bedrijven maken veelal gebruik van internationale werknemers om te voorzien in de personele behoefte. Dit betekent dat de behoefte aan internationale werknemers en dus ook huisvesting niet meer (zoals dit lange tijd geweest is) seizoensgebonden is maar 24/7 en het hele jaar door. De verzoeken die bij de gemeenten binnenkomen om planologische medewerking te verlenen aan huisvestingsinitiatieven zijn de afgelopen periode flink toegenomen. Daarnaast is een trend zichtbaar dat de huisvesting steeds grootschaliger wordt. Door deze wijze van huisvesten kan uitvoering gegeven worden aan een goed beheer en toezicht van de locatie om eventuele overlast voor de omgeving te beperken.
In opdracht van de regiogemeenten heeft onderzoeksbureau E’til een quick scan (Quickscan toekomstige vraag naar internationale werknemers Noord-Limburg, E’til, 2018) uitgevoerd. Hierbij is berekend dat de economische ambities van de regio in de komende vijf jaar een extra vraag naar internationale werknemers met zich meebrengt van maximaal 4800 internationale werknemers. Het gaat dan met name om inzet in de logistiek, maakindustrie en agrarische sector. Ook in de periode erna is de verwachting dat er vraag blijft naar internationale werknemers. Tot 2030 neemt de potentiele beroepsbevolking van Noord-Limburg af met 13.400 personen tot 198.900, terwijl de werkgelegenheid naar verwachting toeneemt.
Ook op de nog langere termijn (tot 2040) zullen er ook in andere sectoren grote tekorten aan arbeidskrachten ontstaan, denk hierbij aan sectoren als zorg, onderwijs en openbaar bestuur (Trendverkenning demografische transitie Noord Limburg, Ruimtevolk, 2017).
Dit brengt weer hele andere vraagstukken met zich mee, maar de noodzaak van de inzet van internationale werknemers is dus geen tijdelijk fenomeen.
Zoals uit het bovenstaande blijkt zijn internationale werknemers van groot belang voor onze economische bedrijvigheid. Maar er is nog een ander element dat meespeelt. Wanneer een deel van de internationale werknemers zich hier definitief vestigt, heeft dat een positief effect op de demografische ontwikkeling. Ambitie van de regiogemeenten is dan ook om internationale werknemers te verleiden zich definitief te vestigen in de regio. Om dit te onderstrepen is door de regiogemeenten samen met andere partijen in 2011 de verklaring ‘het belang van internationale werknemers’ ondertekend. Tegelijkertijd is er het besef dat de komst van grote groepen internationale werknemers impact kan hebben op de woon- en leefomgeving.
Uit onderzoek blijkt dat niet alleen verwacht wordt dat het aantal internationale werknemers verder toeneemt, maar ook dat een substantieel deel van de internationale werknemers gehuisvest is op een wijze die niet acceptabel is; teveel mensen op een te klein oppervlak, in caravans, in kassen en in recreatiewoningen die daarvoor niet geschikt zijn.
Met regelmaat wordt bij handhavingsonderzoek geconstateerd dat huisvestingsvoorzieningen niet voldoen aan de minimale eisen en worden ze gesloten. Voor de bewoners is het dan vaak erg moeilijk om vervangende woonruimte te vinden. Volgens de provincie is “gebrek aan goede huisvesting een van de meest nijpende knelpunten. Vooral voor shortstay en mid-stay zijn er te weinig goede huisvestingsmogelijkheden. De oplossingen die vanwege de urgentie worden bedacht om in dit gebrek te voorzien zijn op de lange duur gezien veelal ongewenst.”
Bij short-stay is de focus van de werknemers primair gericht op het in korte tijd verdienen van zoveel mogelijk geld. Vaak heeft dan een eenvoudige, goedkope logiesvoorziening de voorkeur en de binding van de werknemer met Limburg is beperkt .
Maasvallei Oost biedt voor internationale werknemers huisvesting voor ongeveer 540 personen op de camping Maasvallei Oost te Arcen, gemeente Venlo. Maasvallei Oost heeft een SNF keurmerk, hetgeen wil zeggen dat de kwaliteit van huisvesting en gezondheid gewaarborgd wordt door certificering bij de Stichting Normering Flexwonen (SNF). Het aantal bewoners van Maasvallei Oost is per 1 juni 2017 op basis van aanpassing van de regels van SNF teruggebracht naar 340 bewoners. Voor 200 internationale werknemers is elders tijdelijke huisvesting gevonden. Per 1 januari 2025 vervalt de aan Maasvallei Oost toegekende omgevingsvergunning tot het huisvesten van internationale werknemers.
Maasvallei Oost is daarom al geruime tijd actief met de gemeente Venlo, provincie Limburg en Stichting Limburgs Landschap op zoek naar een nieuwe locatie ten behoeve van het huisvesten van internationale werknemers. Deze nieuwe locatie is gevonden aan de Nijmeegseweg-Hakkesstraat- Hendrikkenhofstraat te Venlo waar, binnen het zuidoostelijke deel van onderhavig plangebied, circa 180 verblijfseenheden voor maximaal 768 internationale werknemers zullen worden gerealiseerd, een beheerderswoning (voor 24/7 toezicht op het terrein), een centrale ontmoetingsruimte ten behoeve van onder andere het geven van taalonderwijs, fitnessruimte, wasserette, en een receptie; het geheel zal multifunctioneel worden vormgegeven en voorzien worden van voldoende parkeergelegenheid en ontsluiting.
Hiermee wordt (voor een deel) voorzien in kwalitatief hoogwaardige huisvestingsbehoefte voor short-stay internationale werknemers in (de regio) Venlo.
Resomeercentrum
Uitvaartorganisaties onderzoeken alternatieve methodes van lijkbezorging voor begraven en cremeren. Eén van de alternatieven is resomeren. Al enige tijd wordt onderzocht of dit proces op korte termijn vanuit de sector kan worden aangeboden in Nederland.
Resomeren (of bio-cremeren) als nieuwe vorm van lijkbezorging betekent “oplossen in water”. Door middel van een alkalische (basische) vloeistof wordt het lichaam van de overledene onder verhoogde druk en temperatuur afgebroken. Na afloop van het proces blijft er een volledig steriele, waterige vloeistof en compleet schoon wit poeder over.
Diverse draagvlakonderzoeken tonen aan dat een grote meerderheid van de inwoners van Nederland vindt dat iedereen vrij moet zijn om te kiezen tussen verschillende uitvaartmethoden, inclusief resomeren.
Op basis van de vigerende Wet op de lijkbezorging is resomeren nog niet toegestaan. Inmiddels is er een initiatiefvoorstel ingediend om de Wet op de lijkbezorging aan te passen (de initiatiefnota van het lid Den Boer ‘Naar een moderne uitvaartwet’ (Kamerstuk 35 077). In het voorstel voor de uitvaartwet zal worden opgenomen dat nieuwe uitvaartmogelijkheden waaronder resomeren mogelijk moeten zijn.
In 2011 heeft onderzoeksbureau TNO onderzoek gedaan naar diverse nieuwe vormen van lijkbezorging (zie TNO-060-UT-2011-01366-vs2; opgenomen als bijlage 8). In 2018 heeft TNO verdiepend onderzoek gedaan naar de arbo- en milieuveiligheid van resomeren. Op basis van een in de Verenigde Staten onderzochte resomatie-installatie, alsmede informatie uit de literatuur en gesprekken met betrokkenen (in de Verenigde Staten en Engeland), concludeert TNO dat er op veiligheidsgronden geen significante redenen zijn om resomeren niet wettelijk toe te laten in Nederland (zie TNO 2018 R10677;opgenomen als bijlage 9). Hiermee wordt bedoeld dat het proces van resomeren kan voldoen aan voorschriften in de Nederlandse wetgeving met betrekking tot arbeids- en omgevingsveiligheid, met enkele, eenvoudig haalbare, technische aanpassingen in de uitvoeringswijze in vergelijking met de in de Verenigde Staten onderzochte installatie.
Het technische proces van resomeren is goed beheersbaar, gezien de uniforme input (het menselijk lichaam, alkalisch milieu) en gecontroleerde output (botresten, effluent met gedegradeerde vetten en eiwitten, voornamelijk in opgeloste toestand).
De beperkte hoeveelheid gevaarlijke stoffen (zuren en logen) in de installatie kan hooguit een risico vormen voor de personen in de directe nabijheid van de resomator of de opslagtanks. Via gangbare veiligheidsanalyses (zoals een Risico- Inventarisatie en Evaluatie, RI&E) kunnen arbeidsveiligheid en -hygiëne worden gegarandeerd. Op basis van de analysedata en aangeboden hoeveelheden kan verder worden geconcludeerd dat de impact van het aangeboden effluent van het resomatieproces op het influent van een afvalwaterzuiveringsinstallatie verwaarloosbaar is. Er worden geen negatieve effecten verwacht bij het zuiveren van het resomatie-effluent op de installaties. Indien aangeleverde hoeveelheden groter worden dan zal de impact ook groter zijn en dient opnieuw getoetst te worden.
Er is tevens gekeken naar ongevalsdata over (geregistreerde) incidenten met dergelijke installaties. Er hebben zich in de VS en Canada, waar deze wijze van lijkbezorging al ruim een decennium is toegestaan, tot nu toe geen geregistreerde incidenten voorgedaan die de arbeids- of omgevingsveiligheid in gevaar hebben gebracht. Indien er publieke aandacht was, of als zich controverses voordeden, lag de oorzaak steeds in levensbeschouwelijke of commerciële motieven.
Bij gebruik van de resomeertechniek zal alle apparatuur en gebruikte ruimtes moeten zijn voorzien van de juiste toelatingskeuren, zoals voor drukvaten, opslagvoorzieningen en gebruik van gevaarlijke stoffen. De eindgebruiker (de uitvaartbranche) zal bij toepassing van deze techniek de juiste procedures moeten doorlopen om aan te tonen dat wordt voldaan aan de wettelijke voorschriften. Voor wat betreft de arbeidsveiligheid is dat (artikel 5 van de Arbowet) het (laten)uitvoeren van een Risico-Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) voor de veiligheid van werknemers en bezoekers van de inrichting. Voor wat betreft de omgevingsveiligheid moet worden voldaan aan de voorschriften in de omgevingsvergunning. Qua procesveiligheid is het de stand der techniek in Nederland om een storingsanalyse (of een vergelijkbare studie) uit te (laten) voeren om aan te tonen dat veiligheidsrisico’s beheersbaar zijn, dat voldoende maatregelen zijn getroffen en dat deze, bijvoorbeeld middels een veiligheidsmanagementsysteem, voldoende zijn geborgd.
Op 17 januari 2019 is in een brief aan de Tweede Kamer het voorstel gedaan om de wet aan te passen zodat de resomeertechniek ook in Nederland wordt toegestaan.
WerkConsult (initiatiefnemer van dit projectonderdeel) sorteert nu al voor op deze nieuwe wetgeving, zodat direct na het wegnemen van de juridische belemmering via aanpassing van de Wet op de lijkbezorging, ook planologisch de wegen geëffend zijn om het ‘resomeren’ binnen de gemeente Venlo mogelijk te maken en daarmee één van de eerste locaties in Nederland te zijn die deze dienst kan verzorgen. WerkConsult zal gedurende een lange periode de samenwerking aangaan met uitvaartorganisaties of –verzekeraars.
4.2 Stedenbouwkundige/ruimtelijke Aspecten
Huisvesting internationale werknemers
Voor de tijdelijke huisvesting van de internationale werknemers zullen voorzieningen worden gerealiseerd in de vorm van gestapelde woonblokken. Deze lage bebouwing (2 woonlagen en maximaal 7 meter bouwhoogte) wordt zodanig opgesteld dat er tussen de woonunits zichtlijnen naar het klooster ontstaan. Deze groene corridors dragen bij aan een open structuur en verbinden het nieuwe verblijfsgedeelte met de naastgelegen historie. Onderstaande artist-impressions geven een idee van de verschijningsvorm:
Figuur: artist impression van mogelijke verschijningsvorm
De huisvestingslocatie zal worden ingericht als een prettige, groene en open woonsfeer. Aan de zijde van de Hendrikkenhofweg wordt het terrein afgebiesd met een haag met een hoogte van circa 1,6 m. Overdag, als de meeste mensen aan het werk zijn, wordt dit gevoel versterkt door bij de parkeerplaatsen gebruik te maken van grastegels. Vanuit de openbare weg is het zicht dan een brede grasstrook met de open gevels van de huisvesting daarachter. Het geheel wordt voorzien van aanplant van bomen, zowel aan de randen van de huisvestingslocatie als op het binnenterrein.
Figuur: impressie inrichting plandeel huisvesting internationale werknemers
De wooneenheden voldoen allemaal minimaal aan de eisen zoals gesteld door de Stichting Normering Flexwonen.
Binnen dit projectdeel zal, esthetisch passend tussen de wooneenheden, een beheerderswoning worden gerealiseerd. Een beheerder is 24 uur per dag en 7 dagen per week aanwezig om alles in goede banen te leiden, vragen van werknemers en van omwonenden cq omliggende bedrijven te beantwoorden, en in algemene zin toezicht te houden op de veiligheid van bewoners en op de relatie met de omgeving. De beheerder is voor iedereen het eerste aanspreekpunt.
Resomeercentrum
Het resomeercentrum zal worden gesitueerd in het noordoostelijk deel van het plangebied, op voldoende afstand van Galerie de Hoeve, omliggende woningen en de te realiseren huisvestingslocatie voor internationale werknemers; dit in het kader van milieuzoneringseisen.
Het resomeercentrum wordt juist hier geprojecteerd, om op deze wijze het bestaande bos en de aangrenzende groenvoorziening zoveel mogelijk onaangetast te laten en bebouwing te clusteren. De bebouwing zal de uitstraling hebben welke vergelijkbaar is met een crematorium. Op onderstaande afbeelding is grof geschetst hoe de situering van het resomeercentrum (zwart-grijs vierkant) is gepland.
Globale situering resomeercentrum
In onderstaande tabel zijn de ruimten met bijbehorende oppervlakten aangegeven welke in ieder geval noodzakelijk zijn om een volwaardig resomeercentrum te kunnen realiseren:
Gebruiksfunctie | Minimaal noodzakelijk oppervlak |
2 ontvangstruimten inclusief garderobe en toiletten | 500 m2 |
2 Aula's voor afscheidsdiensten à 500 m2 | 1000 m2 |
2 bezoekersruimten voor koffie, thee en broodjes à 300 m2 | Max. 600 m2 (afhankelijk van de samenwerkingsomvang met Galerie De Hoeve) |
Technische resomeerruimten met afscheidslokaal | 250 m2 |
Inpandig mortuarium voor 6 personen inclusief aflegruimte | 350 m2 |
Koelruimten en magazijn / opslagplaats | 250 m2 |
Kantooraccommodatie | 150 m2 |
Totaal | 3100 m2 |
Deze maatvoeringen zijn vergelijkbaar met de maatvoeringen bij crematoria, die in essentie dezelfde doelstelling hebben en zijn afgestemd op de noodzakelijke ruimten.
De beide bezoekersruimten zijn bedoeld voor nabestaanden die prijs stellen op een sobere plechtigheid en nadien geen gebruik wensen te maken van een echte horecagelegenheid zoals Galerie de Hoeve. Tevens dient deze ruimte om gasten die van ver komen, ook voor de plechtigheid een eenvoudige versterking van de inwendige mens te kunnen voorzien en gastvrij te kunnen ontvangen.
Het bestaande bosgebied en groenvoorziening zal als geheel een natuurparkachtige uitstraling krijgen en onder de naam 'Park Nilaya' een herinneringspark worden 'voor leven en dood'; een plek waar:
- mensen herinneren en herinnerd worden;
- het leven én de dood van mensen wordt gevierd;
- mensen verblijven om te genieten van de rust en de schoonheid van kunst.
Met het NILAYA concept wil initiatiefnemer recht doen aan:
- de ambities van steden en grote gemeenten voor een gezond leven in een gezond leefklimaat;
- het behouden of terughalen van de natuur in de stad of de gemeente, passend in de omgeving;
- het betaalbaar maken van het in stand houden cq creëren van een groene hoofdstructuur dan wel een duurzame structuurvisie voor de langere termijn;
- het aantrekkelijk en toegankelijk maken van een 'stadspark' voor burgers;
- het creëren van een overgangsgebied tussen wonen, werken en recreëren, voor beleving, bewustwording en spiritualiteit
- het, in samenwerking met de aangrenzende horecafunctie, bieden van een omgeving voor viering (rouw en trouw) en educatie (workshops, excursies en lezingen)
- het tegemoet komen aan de toenemende behoefte van burgers om hun persoonlijke wensen te verwerken in live events als rouwen en trouwen.
Initiatiefnemer richt het herdenkingspark op eigen kosten in, inclusief kunstobjecten. Deze kunstobjecten kunnen bestaan uit:
- sculpturen: ruimtelijk beeldhouwwerk dat vormgegeven is door materiaal te verwijderen (de subtractieve methode)
- plastieken: ruimtelijk kunstwerk dat is gemodelleerd door toevoeging uit een beweeglijke, plastische massa als klei of was, of gegoten (de additieve of opbouwende methode)
- houten objecten
Onderstaand is een voorbeeld van een kunstobject in een parkachtige omgeving weergegeven:
De inrichting beoogt onder andere het bovengronds en zichtbaar kunnen plaatsen van urnen of naamduidingen. Door urnen te plaatsen als onderdeel van de kunstobjecten, maar ook door urnen te plaatsen in unieke kunstobjecten die bijvoorbeeld als familie-urnenplaats dienen kunnen mensen bij leven een plaats voor hun dierbaren en/of zichzelf reserveren. Initiatiefnemer zal voor wat betreft de exploitatie de samenwerking aangaan met uitvaartorganisaties of –verzekeraars gedurende een lange periode.
4.3 Landschappelijke Integratie En Water
Het herdenkingspark Nilaya biedt nabestaanden de gelegenheid om in een natuurlijke, parkachtige omgeving een boom te laten planten voor een overleden dierbare of een urn te laten bijzetten in een ingetogen kunstobject, zonder dat er sprake is van een 'kerkhof-uitstraling'. Het bestaande bosgebied met de karakteristieke glooiing in het landschap zal geheel behouden blijven. Door de kunstobjecten op een afstand van ten minste 50 m uit de Nijmeegseweg te realiseren, zal de uitstraling vanuit deze weg onveranderd blijven. Binnen het deel met de bestemming 'Groen' zullen ook waterpartijen worden gerealiseerd, ter infiltratie van het hemelwater dat op het nieuw te realiseren dakvlak en parkeergelegenheid zal neerslaan.
Onderstaande inrichting met paden en aanduiding van water en kunstobjecten betreft een impressie. De paden zullen zo natuurlijk mogelijk worden vormgegeven, waarbij er wel aandacht is voor de begaanbaarheid ervan voor mensen die minder goed ter been zijn; op deze manier wordt aan zoveel mogelijk gebruikers de kans gegeven om te genieten van deze groene ingetogen oase binnen de hectiek van de stad. Het park zal, na zonsopkomst en tot zonsondergang, voor iedereen toegankelijk zijn.
Impressie landschappelijke inpassing/inrichting
In bijlage 18 is een verder uitgewerkt landschappelijk beeld toegevoegd, dat een verfijning van bovenstaande impressie betreft.
4.4 Parkeren
Huisvestingslocatie
Volgens de CROW-parkeernormen dienen er (in de omgeving 'rest bebouwde kom') voor de functie 'Kamerverhuur, zelfstandig (niet-studenten)' 0,7 parkeerplaatsen per kamer aanwezig te zijn (voor de 768 personen betreffen het 538 parkeerplaatsen) en voor de functie 'Kamerverhuur studenten (niet-zelfstandig)' 0,2 parkeerplaatsen per kamer (voor de 768 personen betreffen het dan 154 parkeerplaatsen). De huisvestingslocatie voor tijdelijke (short-stay) internationale werknemers houdt het midden tussen beide categorieën: het betreft géén studenten, maar ze wonen ook niet zelfstandig. Een middeling van beide aantallen lijkt hier daarom op zijn plaats: 538 + 154 = 692 : 2 = 346 parkeerplaatsen.
De ervaring van initiatiefnemer leert dat van de 768 te huisvesten personen, maximaal 1/3 deel over een eigen auto beschikt, zodat er circa 260 parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig dienen te zijn. Dit is inclusief de voertuigen welke bij de bedrijfswoning geparkeerd zullen worden. Dit is een bevestiging van de aangepaste parkeernorm uit de vorige alinea.
Onderstaande inrichtingsschets geeft het beoogde terrein weer, inclusief de realisatie van het een zeer ruim aantal parkeerplaatsen (372 stuks). NB: blok 17 wordt naar alle waarschijnlijkheid binnen het op te nemen bouwvlak verplaatst.
De parkeerplaatsen zullen zodanig worden uitgevoerd (grastegels) dat bij het niet gebruiken daarvan, het terrein groen oogt en niet als massief verhard vlak wordt ervaren.
Resomeercentrum
De CROW parkeernorm geeft aan dat er voor een crematorium (dat de meeste overeenkomsten toont met een resomeercentrum) 34,8-48,6 parkeerplaatsen nodig zijn per plechtigheid. Ten behoeve van het resomeercentrum zal daarom gerekend worden met de zwaarste parkeernorm van 48,6 parkeerplaats per (deels) gelijktijdige plechtigheid, uitgaande van een groot verzorgingsgebied.
Voor dit deel van het project is een inrichtingsschets opgesteld waarin voldoende ruimte is gereserveerd voor het parkeren van 100 voertuigen (bezoekers inclusief personeel voor twee (deels) gelijktijdige plechtigheden), zodat in ieder geval nooit gebruik hoeft te worden gemaakt van het openbaar gebied. Deze parkeerplaatsen kunnen dan ook gebruikt worden voor bezoekers van het herdenkingspark, waarvoor volgens het CROW met een parkeernorm van 10,5 per park gerekend kan worden. De mogelijke situering van deze parkeerplaatsen (verharde parkeerplaatsen inclusief onverharde 'parkeeraanleidingen') is onderstaand gevisualiseerd:
In de planregels zal een bepaling worden opgenomen dat het benodigde aantal parkeerplaatsen correspondeert met de te vergunning (functie van de) bebouwing.
Op tijdstippen dat dit mogelijk is, en indien dat noodzakelijk is, zouden de parkeerplekken bij het resomeercentrum gebruikt kunnen worden door internationale werknemers. Dit kan met name 's avonds en op zondag het geval zijn, op het moment dat het resomeercentrum niet gebruikt wordt. Verder dienen er altijd parkeerplaatsen beschikbaar te zijn voor reguliere bezoekers van het herdenkingspark.
4.5 Duurzaamheid
Daar waar mogelijk wordt bij de aanleg van het park en het resomeercentrum rekening gehouden met de modernste technieken om optimaal zelfvoorzienend te zijn in de energiebehoefte. Hierbij moet gedacht worden aan het gebruik van zonne-energie, windenergie en aardwarmte alsmede het terugwinnen van vrijkomende energie uit verwerkingsprocessen. De nog te maken berekeningen zullen bepalend zijn voor de mate waarin dat mogelijk is alsmede de mate waarin noodgedwongen gebruik zal moeten worden gemaakt van de traditionele energiebronnen.
Ditzelfde geldt ook voor de wooneenheden voor de huisvesting van internationale werknemers, welke niet meer op gas zullen worden aangesloten en welke qua energievoorziening mede afhankelijk worden van de zon.
Als bouwmaterialen zal gebruik worden gemaakt van duurzame grondstoffen en materialen met een hoge isolatiewaarde.
4.6 Lange Termijn Invulling
Nu de huisvesting van internationale werknemers voorziet in een tijdelijke behoefte, doch hiervoor permanente bebouwing zal worden gerealiseerd, wordt tevens rekening gehouden met mogelijk hergebruik van deze bebouwing nadat de termijn van 10 jaar voor het huisvesten van internationale werknemers is verstreken. In het principebesluit van juli 2018, waarin wordt opgemerkt dat de aanvraag in feite betrekking heeft op “een permanente locatie voor tijdelijk verblijf", is de mogelijkheid voor het permanente gebruik van de nieuwe bebouwing ook met zoveel woorden opgenomen:
'In dit bestemmingsplan dient te worden vastgelegd dat het terrein mag worden gebruikt voor de tijdelijke huisvesting van specifieke doelgroepen. Gedurende de eerste 10 jaar wordt uitsluitend de huisvesting van arbeidsmigranten toegestaan.
Na 10 jaar ontstaat planologisch (dit ziet uitsluitend op het bestemmingsplan; over de bouwtechnische eisen kan nu nog niets gezegd worden) de mogelijkheid om ook tijdelijke huisvesting te bieden aan andere specifieke doelgroepen, doch de gebruiksmogelijkheden na 10 jaar worden in elk geval gekoppeld aan een alsdan te verlenen omgevingsvergunning. Als criteria voor het verlenen van die vergunning dienen in het bestemmingsplan o.a. te worden genoemd de alsdan geldende beleidskaders op ruimtelijk en volkshuisvestelijk gebied.
Het voortgezette gebruik van de locatie voor tijdelijke huisvesting wordt op die manier geborgd, doch de concrete invulling met toegestane doelgroepen wordt over 10 jaar opnieuw beoordeeld en gewogen.
Onder tijdelijke huisvesting wordt in elk geval niet verstaan regulier wonen.'
Op voorhand is nog niet bekend welke invulling gegeven kan worden, maar omdat reguliere permanente huisvesting op een bedrijventerrein niet beschouwd wordt als een primair wenselijke situatie, zal deze reguliere woonvorm binnen de kaders van dit bestemmingsplan zijn uitgesloten.
De huisvestingseenheden zijn zeer geschikt voorwoonvormen waarbij toezicht gewenst is. De beheerderswoning voorziet onder andere daarin. Uit hoofdstuk 5 van deze plantoelichting blijkt dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor een gevoelige functie als de beheerderswoning.
Met betrekking tot een mogelijke lange termijn invulling met een bijzondere woonvorm wordt het volgende opgemerkt. Voor wat betreft de akoestische inpasbaarheid dient te worden gekeken naar omliggende wegen en bedrijven. Voor wat betreft de omliggende wegen is uit akoestisch onderzoek gebleken, dat enkel vanwege de A67 sprake is van een geringe overschrijding op een beperkt aantal units van de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Deze geluidbelasting verzet zich niet tegen het op termijn omzetten van de functie 'logies' naar de functie van 'bijzondere woonvorm'. Voor wat betreft de geluidbelasting vanwege de ligging van bedrijven in de nabijheid van het plan kan in relatie tot de vraag of sprake is van een acceptabel woon-leefklimaat worden gesteld, dat ook de aanwezigheid van de bedrijven zich in beginsel niet verzet tot het op termijn omzetten van 'logies' naar 'bijzondere woonvorm'.
Uit onderzoek is gebleken, dat de verblijfunits buiten de 55 dB(A)-contour liggen van industrieterrein De Veegtes en daarmee sprake is van een geluidbelasting welke een acceptabel woon- en leefklimaat waarborgt. Alhoewel de 55 dB(A)-contour na het dezoneren van het industrieterrein De Veegtes in het kader van het bestemmingsplan van 2012 geen formele status meer heeft geeft deze contour voldoende informatie nu deze geluidruimte ook ten grondslag heeft gelegen aan de verdeling van de geluidruimte bij het opstellen van de Nota industrielawaai Veegtes welke in het kader van het bestemmingsplan voor bedrijventerrein De Veegtes geldt. Met andere woorden de Nota industrielawaai Veegtes ziet erop toe dat de geluidbelasting van alle bedrijven tezamen niet zodanig hoog is en in de toekomst kan worden waardoor op termijn het omzetten van 'logies' naar 'bijzondere woonvorm' akoestisch onwenselijk/niet inpasbaar is.
In de planregels is echter een specifieke afwegingsverplichting opgenomen ten aanzien van de volgende onderwerpen, welke enerzijds betrekking hebben op de behoefte en anderzijds op milieuhygiënische uitvoerbaarheid:
- Er wordt voldaan aan het op het moment van de omgevingsvergunningaanvraag geldende gemeentelijk ruimtelijk en volkshuisvestelijk beleidskader;
- Ter onderbouwing van de noodzaak van het gebruik voor een bijzondere woonvorm wordt een behoefteonderzoek overlegd;
- Er mogen geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;
- Het gebruik niet leidt tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen;
- Parkeren wordt geheel op eigen terrein voorzien;
- Het gebruik mag geen onaanvaardbare gevolgen hebben voor de verkeersafwikkeling.
Hoofdstuk 5 Sectorale Aspecten
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt vanuit verschillende sectorale aspecten (o.a. milieu, veiligheid, water, natuur en archeologie) het initiatief getoetst of men zal voldoen aan de criteria van deze aspecten.
5.1.1 Milieueffectrapportage
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In het gewijzigde Besluit staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet een m.e.r.-beoordelingsbesluit worden genomen. Dit houdt in dat in afwijking van voorheen voor iedere activiteit dat wordt genoemd in kolom 1 en onder de drempelwaarde blijft van gevallen in kolom 2, een m.e.r.-beoordelingsbesluit moet worden genomen.
In artikel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is een categorie ‘stedelijk ontwikkelingsproject’ (D 11.2) opgenomen. Op grond van het Besluit milieueffectrapportage dient voor de ‘aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’ een m.e.r.-ontwikkelings- beoordeling te worden uitgevoerd in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
- 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
- 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of;
- 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
Uit de (uitgebreide) jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de enkele omstandigheid dat een project relevante (negatieve) milieugevolgen heeft niet doorslaggevend is voor het oordeel of zo’n project is aan te merken als een ‘stedelijk ontwikkelingsproject’ in de zin van onderdeel D, kolom I, categorie 11.2 van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. De concrete aard en omvang van het project zijn veel belangrijkere criteria voor deze beoordeling (zie bijvoorbeeld ABRvS 15 maart 2017 / 201601015/1/R1 ECLI:NL:RVS:2017:694 (bouwmarkt Hornbach)).
Belangrijke criteria die in de jurisprudentie over huisvestingsprojecten voor internationale werknemers of asielzoekers een rol spelen bij het oordeel of een project een ‘stedelijk ontwikkelingsproject’ is, zijn:
- het aantal te huisvesten personen;
- de duur van de huisvesting;
- de schaalgrootte van het project;
- al dan niet uitbreiding van bebouwde oppervlakte;
- de aard van het gebied c.q. de omgeving waar het project gerealiseerd wordt.
Gelet op deze criteria moet het onderhavige project gekwalificeerd worden als een ‘stedelijk ontwikkelingsproject’. Immers het betreft de tijdelijke huisvesting van een relatief grote groep personen (768) op een permanente locatie. Het project kent een aanzienlijk ruimtebeslag (3 hectare). Thans is een bouwblok aanwezig van ruim 3000 m2 (bestaande bebouwing is gesloopt).
Ten behoeve van het resomeercentrum zal een oppervlakte van circa 1,5 ha een stedelijke functie gaan krijgen, met een bouwvlak waarop bebouwing is toegestaan tot een bebouwd oppervlak van 3500 m2.
Als gevolg van het op te stellen bestemmingsplan zal de bebouwde oppervlakte ter plaatse aanzienlijk toenemen. Het project wordt gerealiseerd op percelen welke omsloten worden door bedrijfsbestemmingen (binnen bestemmingsplan de Veegtes en bestemmingsplan Océ e.o.) en is als groene enclave met drie bestemmingsvlakken ten behoeve van maatschappelijke functies, geheel gelegen binnen het bestaande stedelijke gebied.
Het onderhavige project voorziet in een combinatie van activiteiten en ontwikkelingen op een oppervlakte van in totaal circa 4,5 ha derhalve ruimschoots onder de drempel van een oppervlakte van 100 hectare of meer alsmede onder de drempel van de bouw van 2.000 woningen of meer in een aaneengesloten gebied, zoals opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage. De activiteit is dus niet m.e.r.-beoordelingsplichtig. Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst, is voorafgaand aan onderhavig bestemmingsplan een vormvrije m.e.r.-beoordeling verricht, welke als bijlage bij onderhavige plantoelichting is gevoegd.
In het kader van voornoemde aanmeldnotitie is in voldoende mate inzicht gekregen in de milieugevolgen van de beoogde ontwikkeling. Samengevat blijven de effecten van het planvoornemen beperkt tot de projectlocatie en de directe omgeving daarvan. De effecten zijn beperkt en de ontwikkeling stuit niet op bezwaren in relatie tot de aangehaald milieu- en omgevingsaspecten.
Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de kenmerken van de effecten van het project, moet worden geconcludeerd dat het project niet leidt tot milieueffecten van een dusdanige omvang dat sprake kan zijn van ‘belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.-beoordelingsprocedure of m.e.r.-procedure.
Gelet op het vorenstaande is de conclusie dan ook dat het niet noodzakelijk is om ten behoeve van het project een milieueffectrapportage op te stellen.
5.2 Milieuaspecten
5.2.1 Bodem- en grondwaterkwaliteit
In het kader van het onderhavige plan worden binnen het plangebied nieuwe bodemgevoelige functies toegelaten in de vorm van een huisvestingslocatie voor internationale werknemers en een resomeercentrum.
Voordat door middel van een omgevingsvergunning nieuwe functies mogelijk worden gemaakt zal er inzicht moeten zijn of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijke bebouwing en gebruik ook mogelijk maken.
Op 29 januari 2019 is door Milon te Veghel (projectnummer 20182390; toegevoegd als bijlage 4) de bodemkwaliteit binnen de projectlocatie voor de huisvesting van internationale werknemers onderzocht. Het onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie in het kader van de aankoop van de locatie. In de grond zijn ten hoogste licht verhoogde gehalten aangetroffen. In het grondwater zijn naast licht verhoogde concentraties ook een matig verhoogde concentratie kobalt en een sterk verhoogde concentratie nikkel aangetroffen. Aanvullend onderzoek naar de licht verhoogde waarden wordt niet noodzakelijk geacht. Formeel dient een nader grondwateronderzoek te worden verricht naar de matig en sterk verhoogde concentraties. Geadviseerd wordt om in eerste instantie het grondwater uit peilbuis 38 opnieuw te bemonsteren en te analyseren op nikkel en kobalt. Daarnaast wordt geadviseerd om de van het onderzoek uitgesloten locatie, het puinpad en de depots bouw- en sloopafval, te onderzoeken op de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Voor deze delen waar het bodemonderzoek niet geheel afgerond is, zal in de planregels een voorwaardelijke verplichting worden opgenomen, zodat niet eerder een omgevingsvergunning kan worden verleend dan dat de kwaliteit van de bodem voldoende is bevonden.
In aanvulling op dit onderzoek is ook een verkennend bodemonderzoek (projectnummer 20191644; toegevoegd als bijlage 5) ter plaatse van de realisatie van het resomeercentrum. Dit onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Ter plaatse zijn ten hoogste licht verhoogde concentraties aangetoond. Vervolgonderzoek wordt niet zinvol geacht. Op basis van de vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit wordt geacht dat geen belemmeringen aanwezig zijn voor het huidige en toekomstige gebruik van de locatie.
In januari 2021 is door HMB een aanvullend onderzoek naar de grondwaterkwaliteit uitgevoerd; hieruit blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor het uitvoeren van het project. Dit aanvullend grondwateronderzoek is als bijlage 6 aan de planstukken toegevoegd.
5.2.2 Geluid
Wegverkeerslawaai
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).
De logiesgebouwen ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van internationale werknemers worden niet beschouwd als een geluidsgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder, maar moeten in het kader van de toepassing van het criterium van ‘een goede ruimtelijke ordening’ wel beschermd worden tegen overmatige geluidhinder. Een aanvaardbaar verblijfsklimaat in de logiesgebouwen moet gegarandeerd zijn.
Door Kragten is op 30 november 2021 een onderzoek naar wegverkeerslawaai op de logiesgebouwen en de beheerderswoning uitgevoerd (rapportnummer 20211130-BSM007-RAP-AKO-WVL 6.0 ), welk onderzoek is bijgevoegd als bijlage 10. Hierin is het volgende geconstateerd:
Beheerderswoning
De berekende geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Nijmeegseweg (N271), Hakkesstraat, Hendrikkenhofstraat en de L.J.Costerstraat bedraagt ten hoogste 48 dB. De voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder wordt gerespecteerd. Ten gevolge van het wegverkeer op de Rijksweg A67 bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 53 dB. De voorkeurswaarde (48 dB) uit de Wet geluidhinder wordt niet gerespecteerd. Echter de maximale ontheffingswaarde (53 dB) wordt wel gerespecteerd. Maatregelen ten einde het verlagen van de geluidbelasting zijn onderzocht en stuiten op overwegende bezwaren. Bij de gemeente Venlo dient een hogere waarde voor de beheerderswoning te worden aangevraagd. Uit een aanvullend onderzoek naar de geluidwering van de gevel zal moeten blijken of de vereiste karakteristieke geluidwering van de gevel (GA;k) voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit.
Huisvesting internationale werknemers
De berekende geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Nijmeegseweg (N271), Hakkesstraat en de L.J.Costerstraat bedraagt ten hoogste 48 dB. De voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder wordt gerespecteerd. Ten gevolge van het wegverkeer op de Hendrikkenhofstraat bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 49 dB. De voorkeurswaarde (48 dB) uit de Wet geluidhinder wordt niet gerespecteerd. Echter de maximale ontheffingswaarde (63 dB) wordt wel gerespecteerd Ten gevolge van het wegverkeer op de Rijksweg A67 bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 53 dB. De voorkeurswaarde (48 dB) uit de Wet geluidhinder wordt niet gerespecteerd. Echter de maximale ontheffingswaarde (53 dB) wordt wel gerespecteerd.
Zoals reeds aangegeven wordt de onderhavig beoogde huisvesting van internationale werknemers conform de Wet geluidhinder niet als een geluidgevoelig object beschouwd waardoor het verlenen van een hogere waarde niet van toepassing is.
Cumulatieve geluidbelasting
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de gecumuleerde geluidbelasting inzichtelijk gemaakt. De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ter plaatse van de huisvesting van de internationale werknemers ten hoogste 59 dB (exclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) en ter plaatse van de beheerderswoning ten hoogste 57 dB (exclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder).
Geadviseerd wordt om in het kader van een goede ruimtelijke ordening voor de beheerderswoning een aanvaardbaar binnenniveau conform het Bouwbesluit artikel 3.3 lid 1 te waarborgen. Overeenkomstig het Bouwbesluit bedraagt de eis voor de hoogste toelaatbare geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai 33 dB. Indien hierbij wordt aangesloten bedraagt de minimaal te garanderen karakteristieke geluidwering (GA;k) 24 dB.
Door het bevoegd gezag is aangegeven om in het kader van een goede ruimtelijke ordening voor de internationale werknemerswoningen in beginsel een binnenniveau van 33 dB conform het Bouwbesluit artikel 3.3 lid 1 na te streven. Echter, indien dit vanwege bouwvorm stuit op bezwaren van technische of financiële aard kan alsnog gemotiveerd een hoger binnenniveau door het bevoegd gezag worden vergund. Voor het nastreven van een binnenniveau van 33 dB dient de minimaal te garanderen karakteristieke geluidwering (GA;k) 26 dB te bedragen.
Spoorweglawaai
In de nabijheid van het plangebied is geen spoorlijn gesitueerd. De spoorlijn Venlo-Nijmegen bevindt zich op een afstand van ruim 2,5 km ten westen van het plangebied en vormt hierdoor geen belemmering voor onderhavig plan.
Industrielawaai
Geluidzoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen zijn binnen het bestemmingsplan De Veegtes niet toegestaan.
5.2.3 Luchtkwaliteit
Kleine en grote projecten
De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.
Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.
Stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10)
Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM). Het project voorziet in de realisatie van 180 wooneenheden ten behoeve van in totaal maximaal 768 tijdelijke internationale werknemers én een bedrijfswoning. Analoog hieraan kan gesteld worden dat dit project ruimschoots onder de norm van 1500 woningen blijft. Het project is veel te kleinschalig om in betekende mate bij te dragen aan een verandering/verslechtering van de luchtkwaliteit.
Tevens zal er een resomeercentrum worden gerealiseerd, waarbij (gelezen het onderzoek van TNO) de verkeersbewegingen de meest relevante impact hebben op de luchtkwaliteit.
Stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) vanwege de verkeersaantrekkende werking logiesgebouwen:
De verkeersgeneratie welke gerelateerd kan worden aan 180 logiesgebouwen voor internationale werknemers en een bedrijfswoning bedraagt circa 140 verkeersbewegingen per etmaal. Met behulp van de NIBM-tool (versie: 15 mei 2018) is de maximale toename van fijnstof en stikstofdioxide bepaald door de verkeersaantrekkende werking vanwege het project, waarbij de aanname is gedaan dat 5% van de verkeersbewegingen bestaat uit vrachtverkeer, hetgeen een ‘worst case scenario’ is.
Uit de tool volgt dat de maximale bijdrage van de verkeersaantrekkende werking aan de luchtkwaliteit 0,28 ug/m3 stikstofdioxide (NO2 ) en 0,05 ug/m3 fijn stof (PM10) betreft. De verkeersaantrekkende werking valt hiermee ruimschoots binnen de ‘niet in betekende mate’ grens van 1,2 ug/m3 NO2/PM10. Het project is dan ook aan te duiden als ‘niet in betekende mate’.
Stikstofdioxide (NO2 ) en fijn stof (PM10) vanwege de verkeersaantrekkende werking resomeercentrum:
In de CROW-richtlijnen voor verkeersgeneratie staat dat een plechtigheid minimaal 34,8 en maximaal 48,6 verkeersbewegingen zal genereren. In de huidige plannen van het resomeercentrum zijn twee aula’s opgenomen waar een plechtigheid kan plaatsvinden. Verwacht wordt dat maximaal 3 plechtigheden per aula per dag worden gehouden (bron: Dela). In totaal zijn dit maximaal 6 plechtigheden per dag. Deze plechtigheden zullen voornamelijk overdag tussen 11:00 en 15:00 plaatsvinden. Diensten/plechtigheden starten normaliter niet tegelijkertijd, waardoor de verkeersdrukte wordt verspreid. Een plechtigheid duurt ongeveer twee uur inclusief de voorbereidingen en afsluiting.
Ervan uitgaande dat de reikwijdte van het resomeercentrum in het vroege stadium zeer groot is door de beperkte hoeveelheid aan resomeercentra in Nederland en in Duitsland, zal gerekend worden met het maximaal aantal verkeersbewegingen per plechtigheid. Dit betekent dat over de gehele dag maximaal 292 extra verkeersbewegingen zullen plaatsvinden.
Met behulp van de NIBM-tool (versie: 15 mei 2018) is de maximale toename van fijnstof en stikstofdioxide bepaald door de verkeersaantrekkende werking vanwege het project, waarbij de aanname is gedaan dat 5% van de verkeersbewegingen bestaat uit vrachtverkeer, hetgeen een ‘worst case scenario’ is.
Uit de tool volgt dat de maximale bijdrage van de verkeersaantrekkende werking aan de luchtkwaliteit 0,29 ug/m3 stikstofdioxide (NO2) en 0,05 ug/m3 fijn stof (PM10) betreft. De verkeersaantrekkende werking valt hiermee ruimschoots binnen de ‘niet in betekende mate’ grens van 1,2 ug/m3 NO2/PM10. Het project is dan ook aan te duiden als ‘niet in betekende mate’.
Als beide projecten samen worden beoordeeld en de NIBM-tool hierop wordt toegepast, is er nog altijd sprake van ‘niet in betekenende mate’ bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Achtergrondconcentraties
De grenswaarden voor de luchtkwaliteitseisen voor PM10, PM2,5 en NO2 - zoals opgenomen in de Wet milieubeheer – zijn in de navolgende tabel weergegeven.
Tabel grenswaarden luchtkwaliteit
Op basis van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland blijkt dat de achtergrondconcentratie in 2018 nabij de projectlocatie tussen 20 en 25 ug/m3 stikstofdioxide (NO2), tussen 18 en 20 ug/m3 (PM10) en tussen 12 en 14 ug/m3 fijn stof (PM2,5) bedraagt. De totale immissie ter plaatse van de projectlocatie overschrijdt derhalve de geldende normstelling niet. De aanwezige achtergrondconcentraties inclusief de toename vanwege het project, blijven ruimschoots onder de wettelijke grenswaarden. Daarmee is ter plaatse van de projectlocatie sprake van een goed woon- en leefklimaat.
5.2.4 Bedrijven en milieuzoneringen
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009.
Bedrijven en milieuzonering
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
- de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
- de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld.
Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
Invloed milieuhinder op het plangebied
Het plangebied ligt in het bebouwd gebied van Venlo, tussen bedrijventerrein de Veegtes, bedrijventerrein Noorderpoort en de bedrijfslocatie van Océ en ligt ten oosten van de N271 welke in noord-zuidrichting Venlo doorsnijdt. Verspreid rondom het plangebied bevinden zich ook (burger-)woningen van derden.
Er is hier duidelijk sprake van een dynamische omgeving.
In een straal van 100 m vanaf de randen van het plangebied zijn bedrijven toegestaan tot milieucategorie 3.2 (aan de Hendrikkenhofstraat), tot milieucategorie 3 (binnen het bestemmingsplan Océ en omgeving), tot milieucategorie 4.2 (ten noorden van Hakkesstraat, binnen bedrijventerrein Veegtes) en op het bedrijventerrein Noorderpoort zijn bedrijven tot milieucategorie 2 toegestaan.
De bijbehorende richtafstanden tot gevoelige functies bedraagt:
Milieucategorie | Richtafstand ingeval van rustig gebied | Richtafstand ingeval van gemengd gebied |
1 | 10 m | - |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
De ‘Veiligheidsregio Limburg-Noord’ betreft een inrichting in de milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 50 m; ingeval van een gemengd gebied is de richtafstand 30 m. Met deze afstand tussen het bouwvlak en de huisvestingslocatie zal rekening worden gehouden.
De huisvestingslocatie voor internationale werknemers is verder niet gelegen binnen de richtafstand van 50 m voor bestaande bedrijven tot milieucategorie 3.2 in een gemengd gebied, voorzover het de zijde betreft welke is gericht op de Hendrikkenhofstraat.
Aan de noordzijde van de Hakkesstraat, binnen het plangebied van bedrijventerrein Veegtes, zijn bedrijven toegestaan tot categorie 4.2. Ingeval van een gemengd gebied dient van een richtafstand van 200 m te worden uitgegaan. Binnen die richtafstand tot aan de huisvesting voor internationale werknemers bevinden zich drie bedrijven, te weten Akarton (ingeval van een productiecapaciteit van meer dan 15 ton/uur valt dit bedrijf onder milieucategorie 4.2), Caspar de Haan schildersbedrijf, energetisch renoveren en planmatig onderhoud van gebouwen (vergelijkbaar met een bedrijf gerelateerd aan de bouwnijverheid waarbij een maximale milieucategorie van 3.2 van toepassing is) en Steigerhout RHB, een winkel in met name houten meubels(betreft bedrijf in de categorie 1). De huisvestingslocatie voor internationale werknemers is binnen de richtafstand van Akarton gelegen.
Er moet echter geconstateerd worden dat aan weerszijden van Akarton burgerwoningen zijn gesitueerd en aan de overzijde een gevoelige functie in de vorm van een onderwijsinstelling voor kinderen is gelegen. Deze gevoelige functies bevinden zich op kortere afstand van Akarton dan de huisvestingslocatie is gepland. Hierdoor kan zonder meer gesteld worden dat Akarton niet extra in de bedrijfsvoering zal worden belemmerd. De richtafstand van Akarton is gerelateerd aan het aspect geluidhinder. Bij de vergunningverlening voor dit bedrijf dient echter rekening te worden gehouden met het behoud van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van woningen van derden. Logischerwijs kan derhalve worden geconcludeerd dat, nu de geluidsbelasting op de woningen ten oosten en westen van Akarton voldoet aan de milieuregelgeving, dit eveneens het geval moet zijn ter plaatse van de dichtstbij te projecteren logiesgebouwen voor internationale werknemers, welke op meer dan 100 m uit het bouwvlak van Akarton komt te staan, in vergelijking met de woning ten westen, welke op nog geen 50 m van Akarton staat. De milieuzonering rond Akarton staat het project derhalve niet in de weg.
Aan de noordzijde van de Hakkesstraat ter plaatse van het bedrijventerrein Noorderpoort zijn bedrijven, kantoren en horeca toegestaan in de bedrijfscategorie 1 en 2. De richtafstand binnen een gemengd gebied bedraagt dan 10 m, hetgeen overduidelijk aan alle zijden wordt gehaald.
Ten westen van de Nijmeegseweg (N271) ligt het bedrijf Océ en is een milieucategorie van maximaal 3 toegestaan, met een richtafstand van 50 m ingeval van een gemengd gebied waarvan hier sprake is. De afstand tussen Océ en de huisvestingslocatie bedraagt vele malen meer dan 50 m, zodat ook hier milieuzonering geen belemmering vormt.
De horecagelegenheid Galerie de Hoeve vormt op een afstand van circa 90 m evenmin een belemmering.
Aan de oostzijde van de Hendrikkenhofstraat zijn bedrijven tot de milieucategorie 3.2 en op grotere afstand tot 4.2 zijn toegestaan. Ingeval van een gemengd gebied dient van een richtafstand van 200 m voor een milieucategorie 4.2-bedrijf te worden uitgegaan. Binnen die richtafstand tot aan de huisvesting voor internationale werknemers bevindt zich het bedrijf ECOR Europe. Het vervangt giftige, niet-recyclebare materialen door schone, duurzame alternatieven, door het verwerken van bio-based vezels die anders als afval worden beschouwd en creëert nieuwe, volledig recyclebare producten. Dit betreft een bedrijf dat past binnen de categorie papier- en kartonfabriek (SBI-code (2008) 1712) – 3t/u, en valt daarmee onder milieucategorie 3.1, waarbij een richtafstand hoort van 50 meter, welke ingeval van een dynamische omgeving één afstandsstap lager kan worden aangehouden (te weten 20 meter). Deze afstand wordt zonder meer gehaald ten opzichte van de nieuwe ontwikkeling.
Er moet echter voor dit bedrijf geconstateerd worden dat grenzend aan het bedrijfsperceel van ECOR al een burgerwoning is gesitueerd en binnen de vigerende maatschappelijke bestemming binnen het gebied ten westen van de Hendrikkenhofstraat een kinderdagverblijf aanwezig mocht zijn (en feitelijk ook aanwezig was). Binnen de maximale richtafstand van 200 meter uitgaande van de maximaal toegestane milieucategorie, bevinden zich nog meer functies welke als milieugevoelige functies meegewogen moeten worden op het moment dat ECOR tot uitbreiding over zou willen gaan. De nieuw te realiseren beheerderswoning bevindt zich op grotere afstand dan de overige bestaande milieugevoelige functies en bestemmingen. Logischerwijs kan derhalve worden geconcludeerd dat, nu de milieubelasting op betreffende woningen voldoet aan de milieuregelgeving, dit eveneens het geval moet zijn ter plaatse van de dichtstbij te projecteren logiesgebouwen voor internationale werknemers, welke op meer dan 80 m uit het bouwvlak van ECOR komt te staan, in vergelijking met de burgerwoning aan de Simon Stevinstraat.
Verder is in het kader van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Veegtes in 2012 in de Nota industrielawaai Veegtes de geluidruimte vastgesteld die voor het bedrijf op basis van het bestemmingsplan beschikbaar is. In die beleidsnotitie is voor Ecor een bronvermogen per m² opgenomen van 65 dB(A). Dit bronvermogen is gebaseerd op de milieucategorie (4.2) die volgens het bestemmingsplan op deze locatie is toegelaten.
Het initiatief voor de huisvesting van internationale werknemers heeft hier geen invloed op. Het beperkt de geluidruimte uit de nota industrielawaai niet.
Daarnaast kan worden gesteld dat bij de huisvestiging van internationale werknemers nabij
locatie Albertushof sprake is van tijdelijke bewoning in de vorm van short-stay. Bij short-stay gaat het om een groep internationale werknemers die niet de intentie heeft om voor een langere tijd te blijven. Deze groep heeft behoefte aan een tijdelijke woonvoorziening en kan daarvoor niet terugvallen op de reguliere woningmarkt. Tijdelijke bewoning in de vorm van short-stay wordt niet aangemerkt als een geluidgevoelige functie en daarom is deze huisvestingsvorm niet van invloed op de bedrijfsvoering van Ecor.
Opgemerkt dient te worden dat de beheerderswoning op het terrein wel als geluidgevoelig moet worden aangemerkt. Alhoewel ook de komst van de beheerderswoning geen gevolgen heeft voor de, voor het bedrijf gereserveerde geluidruimte (65 dB(A)/m²), is wel onderzocht of deze woning gevolgen heeft voor het bedrijf in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Op basis van de in de nota industrielawaai gereserveerde geluidruimte van 65 dB(A)/m² is de geluidbelasting op de beheerderswoning bepaald. Uit deze berekening is gebleken dat de geluidbelasting, als gevolg van de afstand en de afschermende werking van bedrijfsgebouwen minder dan 40 dB(A)-etmaalwaarde bedraagt. Gezien de geluidnorm in het Activiteitenbesluit van 50 dB(A)-etmaalwaarde waaraan voldaan dient te worden kan derhalve worden geconcludeerd dat ook voor wat betreft de beheerderwoning geen belemmeringen voor Ecor optreden.
In het kader van het bestemmingsplan worden geen eisen gesteld aan de geluidspieken. In het Activiteitenbesluit zijn wel normen opgenomen ter voorkoming van hinder door pieken. De norm 70 dB(A)-etmaalwaarde zal op de beheerderswoning vanwege de afstand en de afschermende werking van de bedrijfsgebouwen niet in het geding komen. De normen gelden niet voor de units van de internationale werknemers.
De huisvestingslocatie voor internationale werknemers is derhalve geen extra belemmering voor omliggende bedrijven en vanuit omliggende bedrijven behoeft ook niet gevreesd te worden voor een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de huisvestingslocatie.
Binnen het plangebied wordt verder het resomeercentrum mogelijk gemaakt. Een resomeercentrum betreft een bijzondere vorm van een uitvaartcentrum (in zijn algemeenheid getypeerd met een milieucategorie 1) welke milieuvriendelijker is dan een crematorium dat valt onder milieucategorie 3.2 (in verband met geurhinder). Een crematorium is qua geur echter niet te vergelijken met een resomeercentrum. Uit het TNO-onderzoek blijkt ten aanzien van het aspect geur en veiligheid het volgende:
Ten aanzien van de arbeidsomstandigheden wordt opgemerkt dat de onprettige geur in de werkruimtes niet wenselijk is. In hoeverre deze geur tot overlast in de omgeving kan leiden (indien hij bijvoorbeeld wordt afgezogen) is niet duidelijk. Maar mocht dit zo zijn, dan kan een geurfilter een oplossing bieden. Volgens de operator was deze geur een gevolg van een lekke afdichting, waarvoor reeds vervanging gepland was.
Gevaren voor de omgeving (omwonenden) als gevolg van onbedoeld vrijkomen van gevaarlijke stoffen zijn zeer onwaarschijnlijk. De inhoud van de resomator is dermate gering dat deze alleen een risico kan vormen voor (personen in) de ruimtes waar het proces wordt uitgevoerd.
De beperkte hoeveelheid gevaarlijke stoffen (zuren en logen) in de installatie kan hooguit een risico vormen voor de personen in de directe nabijheid van de resomator of de opslagtanks.
Door een afstand van ten minste 30 m tussen het resomeercentrum en omliggende woningen in acht te nemen, kan voldaan worden aan de eis van een voldoende ruime milieuzonering. Via milieuregelgeving kunnen alle gevaren of geuremissies tot een minimum worden beperkt.
Om te onderzoeken wat de akoestische effecten op het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen zal zijn, is door K-Plus een akoestisch onderzoek (Nm200288aaA0.quro, d.d. 28 april 2020) uitgevoerd naar de verkeeraantrekkende werking vanwege het duurzaam huisvesten van internationale werknemers voor bepaalde tijd en vanwege de realisatie van een resomeercentrum. De resultaten zijn getoetst aan de circulaire “Beoordeling geluidshinder wegverkeer in verband met de vergunningverlening Wet Milieubeheer”. Hierin is een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) en een maximale grenswaarde van 65 dB(A) opgenomen. Aan de hand van de resultaten blijkt dat de optredende gevelbelasting, ook als de totale verkeersaantrekkende werking wordt beschouwd, bij de representatieve beoordelingspunten voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde uit de voornoemde circulaire. Daarmee is aangetoond dat het extra verkeer het woon- en leefklimaat niet zal aantasten. Dit onderzoek is toegevoegd als bijlage 11.
Er kan derhalve worden gesteld dat qua milieuzonering wordt voldaan aan de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'.
5.2.5 Externe veiligheid
De logiesgebouwen zijn, evenals het resomeercentrum, geen risicovolle inrichtingen, maar vormen zelf kwetsbare objecten.
De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6/jr.
Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).
Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.
Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsrisico (GR). Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.
Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg ligt in de omgeving (in een straal van 160 m) van de bouwvlakken binnen het plangebied géén risicovolle inrichting en zullen de kwetsbare objecten ook niet worden opgericht binnen de plaatsgebonden risicocontouren van in de verdere omgeving gelegen bedrijven, zoals op onderstaande uitsnede uit de risicokaart is weergegeven:
Uitsnede uit risicokaart
Vervoer gevaarlijke stoffen
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd. Voor zover het gaat om het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn met name de rijks-, provinciale- en spoorwegen van belang. Op een afstand van circa 160 m vanuit de grens van de meest nabijgelegen logiesgebouwen voor internationale werknemers is de Nijmeegseweg (N271) gelegen. Voor deze weg is de PR-contour 10 -6/jr. niet berekenbaar geweest. Dit houdt in dat voor dit aspect geen knelpunt aanwezig is. Of de oriënterende waarde van het groepsrisico wordt overschreden, dient te blijken uit een nog op te stellen verantwoording van het groepsrisico. Tevens ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van de A67 en de Weselseweg.
Er kan op voorhand worden gesteld dat er een grote bufferende werking uitgaat van het tussen de huisvestingslocatie en de N271 gelegen bebouwing van de Veiligheidsregio Limburg-Noord en AmbulanceZorg Limburg-Noord, waarbinnen eveneens een logiesfunctie tot 50 personen aanwezig is. Afgezien van de bufferende werking van deze bebouwing, kan duidelijk gesteld worden dat alle in geval van calamiteiten benodigde blusapparatuur op zeer korte afstand aanwezig zijn.
Er is in de omgeving van de plangebied (binnen een straal van 250 m) geen sprake van een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen. Parallel aan de zuidzijde van de A67 ligt een aardgasleiding van Gasunie Transport Services (NEN 3650-leiding). Uit de bijlagen behorende bij de toelichting op het vigerende bestemmingsplan Bedrijventerrein Veegtes valt op te maken dat de Gasunie een PR berekening heeft uitgevoerd naar deze leiding. Hieruit blijkt dat de leiding geen PR 10-6 contour kent. Het invloedsgebied van deze 8" leiding is 95 meter (100% letaal is 50 meter). Het plangebied voor de huisvestingslocatie voor internationale werknemers en het resomeercentrum ligt op meer dan 250 meter. Hierdoor is het niet noodzakelijk in verband met deze gasleiding een verantwoording van het groepsrisico uit te voeren.
Op basis van de quick scan ‘externe veiligheid’ kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen zijn vanuit het plaatsgebonden en groepsrisico ten aanzien van inrichtingen en buisleidingen maar dat het groepsrisico ten aanzien van de N271 verantwoord dient te worden. Zie hiervoor ook de door Kragten uitgevoerde quick scan (rapportnr: 20190507-BSM007-0001- EV-QS) welke als bijlage 12 is toegevoegd. Deze quick scan is in mei 2019 gevolgd door een door Kragten opgestelde ‘verantwoording groepsrisico’ voor onderhavig project (als bijlage 13 toegevoegd). Op dit punt wordt hier geheel naar verwezen.
Het advies van de Veiligheidsregio Limburg-Noord is als bijlage 14 aan de planstukken toegevoegd. De daarin beschreven aanbevelingen zullen in de uitwerking van de bouwplannen en de exploitatie worden meegenomen.
5.3 Waterparagraaf
Waterbeleid
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Venlo als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:
- afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen van toepassing is;
- de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
- verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen voorkomen te worden;
- grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
- een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem is toegestaan.
Hergebruik
Hierbij kan gedacht worden aan de aanleg van gescheiden watercircuits door het hergebruik van bijvoorbeeld regenwater (drinkwater, grijswater, huishoudwater). De ervaringen met bestaande proefprojecten leert echter dat deze pas rendabel zijn bij projecten met 1000 of meer te bouwen woningen. Ook de recent aangescherpte regelgeving op dit vlak maakt het hergebruik van (regen)water niet snel haalbaar. Het onderhavige project is dan ook te kleinschalig om deze voorziening toe te passen.
Infiltratie, buffering en afvoer
Onderstaand is aangegeven hoe met deze aspecten wordt omgegaan.
Waterhuishoudkundige situatie plangebied
Afvoerend verhard oppervlak en riolering
Binnen het plangebied vindt een toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats ten belope van maximaal 11.000 m2 (bebouwing én niet-doorlatende erfverharding). Zoveel mogelijk erfverharding zal uitgevoerd worden als waterdoorlatende verharding ofwel voorzien worden van molgoten waaronder een infiltrerende onderlaag (bv Rockflow) is aangebracht.
Grondwater
De bodem bestaat volgens BIS uit hoge zwarte enkeerdgronden en lemig fijn zand. De gemiddelde hoogste grondwaterstand zit op 40-80 cm -mv en de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 120 cm -mv.
Oppervlaktewater
Aan de rand van het plangebied bevindt zich de Kruisberglossing. Op grotere afstand stromen de Zwartwaterbeek en de Gerrittenbeek; voor het overige is er geen oppervlaktewater in de omgeving. Op onderstaande figuur 10 is een uitsnede van de legger van het waterschap weergegeven waarop de waterlopen ten opzichte van het plangebied zijn te zien.
Figuur 10: uitsnede legger waterschap
Deze primaire watergang zal als onderdeel van de landschappelijke inpassing opgenomen worden in de planvorming en als waterlossing gehandhaafd blijven.
Het project heeft hierdoor redelijkerwijs geen nadelige effecten op deze waterloop.
HemeI- en afvalwater
Infiltratie van hemelwater.
Binnen het plangebied vindt een toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats van circa 5.000 m2. Gelet op het feit dat het gaat om nieuwbouw zal deze afgekoppeld dienen te worden.
Kwantiteitsberekening
De K-waarde (geeft de mate van infiltratiegeschiktheid aan) van het plangebied bedraagt volgens de kaart inzake de bodemdoorlatendheid (K-waarde) van het waterschap 0,45 - 0,75 m/dag. Deze gronden zijn derhalve gemiddeld geschikt voor hemelwaterinfiltratie.
Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de infiltratievoorziening wordt uitgegaan van een neerslaggebeurtenis T=100 waarbij 50 mm/m2 verhard oppervlak geborgen moet kunnen worden. Hiertoe zal er een wadi met een bufferinhoud van 250 m3 gecreëerd moeten worden. Bij de nieuwe norm van het Waterschap Limburg zal dit 500 m3 dienen te zijn; dit is nu al opgenomen in het plan.
In het gebied zal dus straks op basis van de nieuwste normen ca. 500 m3 aan water moeten kunnen worden opgevangen. De geplande vijver heeft een veelvoud van dit opvangend vermogen; indien nodig kan daarbij nog aanvullend de genoemde wadi worden aangelegd op de plek die in paragraaf 4.3 is aangeduid.
Hiermee is er de garantie dat het regenwater op eigen terrein zal worden opgevangen en zal infiltreren en geen overlast kan vormen.
Dus indien nodig, een wadi met lengte van 100 meter, breedte van 8 meter en diepte van 80 cm, welke zorgt voor een inhoud van ruim 500 m3 om te bufferen en hier te infiltreren. Een overstort is er niet, behalve de aangrenzende "vloeiveldmogelijkheid" in het gras-groengebied.
Beide projectonderdelen zullen in beginsel voorzien in hemelwaterinfiltratie op eigen terrein.
Voor de afvoer van huishoudelijk- en bedrijfsafvalwater zal aangesloten worden op de gemeentelijke riolering.
Bouwmaterialen
De gemeente Venlo streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Van de initiatiefnemer wordt daarom gevraagd geen gebruik te maken van uitlogende bouwmaterialen.
Concluderend kan gesteld worden dat door onderhavig project geen knelpunten ontstaan tussen grondgebruik en de waterhuishouding.
5.4 Kabels En Leidingen
Het plangebied is niet gelegen binnen een (hinder)zone of werkstrook van hoofdleidingen voor olie of water en hoogspanningsleidingen. Voordat met eventuele (lichte) graafwerkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, zal initiatiefnemer een Klic-melding doen, zodat ook rekening gehouden kan worden met de ligging van de gebruikelijke leidingen en kabels.
Het plangebied is verder niet gelegen binnen een obstakelbeheer- of radarverstoringsgebied van een civiel of militair luchtvaartterrein en over het plangebied loopt geen straalpad van telecomaanbieders.
5.5 Gebiedsbescherming
Van belang is te bepalen of het plan eventueel negatieve effecten heeft op beschermde natuurgebieden. Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het meest nabij het plangebied gelegen Natura 2000-gebied ‘Maasduinen’ ligt op bijna 5 kilometer afstand. Gezien die afstand zijn effecten van geluid en licht uit te sluiten. Wat betreft de uitstoot van stikstof is dat wel mogelijk.
Aanpak Stikstof
Ten behoeve van de huisvesting van 768 short-stay internationale werknemers zullen aan de Hendrikkenhofstraat 29 woonblokken met 4 of 8 eenheden worden gerealiseerd alsmede een resomeercentrum met een bebouwde oppervlakte van maximaal 3500 m2 aan de Hakkesstraat.
De bescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet Natuurbescherming. Er dient te worden aangetoond dat met het plan geen negatieve effecten worden voorzien op de omliggende Natura 2000-gebieden. In het stikstofonderzoek, uitgevoerd door Kragten en integraal als bijlage 3 toegevoegd, is met het programma AERIUS-Calculator de depositie van stikstofverbindingen in de vorm van ammoniak (NH3) en stikstofoxiden (NOx) op het oppervlak van de omliggende Natura 2000-gebieden inzichtelijk gemaakt. Bij een projectbijdrage van 0,00 mol/ha/jaar zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten.
Met het project wordt de bouw van logiesgebouwen en een resomeercentrum mogelijk gemaakt. De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) vinden plaats in de realisatiefase en daarna door de verkeersbewegingen van en naar de projectlocatie.
De berekening van het projecteffect van de beoogde situatie is verricht met behulp van het Aerius Calculator. Uit de uitgevoerde berekeningen (zie bijlage 3) van de gebruiksfase en de aanlegfase blijkt dat de stikstofdepositie in beide situaties niet meer dan 0,00 mol N/ha/jaar bedraagt. Het onderhavige plan zal geen relevante significante cumulatieve effecten veroorzaken ter plaatse van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. In het kader van een voortoets kunnen significant negatieve effecten derhalve worden uitgesloten, waardoor het uitvoeren van een passende beoordeling niet aan de orde is en het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk, maar ligt wel in de nabijheid van een gebied, behorend tot het Natuurnetwerk Nederland . Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich circa 0,3 kilometer ten noorden van het plangebied. Het betreft het Zwartwater (ten noorden van de A67 en de oostelijke oever van de Maas) .
De naam Zwart Water is enigszins verwarrend. Hij is ontleend aan een moerasgebied dat tot in de jaren '50 van de vorige eeuw op de plaats lag van de huidige autosnelweg ten noordoosten van Venlo. Door drooglegging is niets meer van dit moeras over. Nu liggen er landbouwgronden, wegen en het industrieterrein Noorderpoort. Het Zwart Water leeft echter voort in de naam van het tegenwoordige natuurgebied ten noorden van de snelweg. Het grootste water in dit gebied is de Venkoelen, gelegen in een oude Maasbedding. De plas is ontstaan door vervening tot in het begin van de 19e eeuw. Na de ontvening begonnen de vennen al snel weer dicht te groeien. Boeren profiteerden hiervan. Zij maaiden de holpijp die langs de oevers van de uitgeveende plas groeide en gebruikten het maaisel als groenbemester op het veld. Doordat de omgeving van het ven in een oude Maasbedding lag was het ook mogelijk rivierklei te winnen. Er ontstonden kleiputten die overigens later zijn opgevuld met stadsvuil en puin uit de Tweede Wereldoorlog. De klei werd afgeticheld en tot bakstenen verwerkt. De achterblijvende gronden zijn tegenwoordig grasland, heide en bos in de omgeving van de Ossenberg. Vanaf 1930 vond veel bosaanplant plaats. Een bijzonder bostype, nog herkenbaar aan de boomsoorten die er staan, is het zogenaamde Stadsbos. Na de Tweede Wereldoorlog werd dit ingericht als park met een grote afwisseling van boomsoorten.
In het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 is dit gebied aangeduid als 'goudgroene natuurzone, zoals op onderstaand afbeelding is te zien:
Figuur 10a: POL-kaart natuur
Tussen de Goudgroene natuurzone en het plangebied ligt de snelweg A67 en het bedrijventerrein Noorderpoort. Met het planvoornemen zullen de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland niet worden aangetast. Een ontheffing op basis van de Wet Natuurbescherming is voor dit aspect daarom niet noodzakelijk.
5.6 Soortenbescherming
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen vertaald in nationale regelgeving. De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan strikte voorwaarden worden voldaan.
Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:
- er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is;
- er geen sprake is van verslechtering van de staat van instandhouding van de soort; en
- er een limitatief opgesomde ontheffingsgrond aan de ontheffing ten grondslag kan worden gelegd.
Quickscan:
Het plangebied dat het klooster omsluit, is in gebruik als bos, tuin, groentetuin, jonge aanplant, een in slechte staat en voor ammovatie in aanmerking komend voormalig kinderdagverblijf, braakliggend terrein, enkele paardenweiden en een stuk landbouwgrond waar mais op werd verbouwd. In het bestaande bosgebied is het kerkhof van de congregatie en een Mariagrot gesitueerd.
Op basis van de natuurgegevens van www.waarneming.nl en www.limburgsevogels.nl valt te zien dat in en in de directe omgeving van het plangebied geen beschermde soorten (planten en dieren) zijn waargenomen. Dit betekent niet automatisch dat er geen beschermde soorten voorkomen. Daarom is door Econsultancy BV in augustus 2021 een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd in het kader van de voorgenomen herontwikkeling met als doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten, gebieden of houtopstanden aanwezig zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. De delen van het plangebied welke hun bestemming behouden danwel waar op korte termijn geen ontwikkelingen plaatsvinden welke een verstoring van flora en/of fauna tot gevolg kunnen hebben, zijn buiten het onderzoeksgebied gelaten. In de planregels zijn bepalingen opgenomen die noodzaken tot een specifiek ecologisch onderzoek indien de binnen deze bestemmingen mogelijk gemaakte realisatie van nieuwe bouwwerken actueel wordt. Het op voorhand uitvoeren van ecologisch onderzoek heeft geen meerwaarde; tevens dient opgemerkt te worden dat aan de Wet natuurbescherming rechtstreekse werking toekomt en hier te allen tijde aan voldaan dient te worden.
De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in onderstaande tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningstrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Tabel: Overzicht geschiktheid onderzoekslocatie voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen
Op basis van deze quickscan dient, voor uitvoering van de plannen, middels nader onderzoek meer duidelijkheid te worden verkregen omtrent de eventuele functie van de onderzoekslocatie voor de teunisbloempijlstaart. Verder dient in het bladerloze seizoen (globaal half november t/m maart) een nesteninspectie uitgevoerd te worden om aan- of afwezigheid van ransuil- en/of torenvalknesten aan te tonen. Deze nadere onderzoeken zijn medio augustus 2021 in gang gezet.
Indien de bomen in de houtsingel worden gekapt dient een nesteninspectie uitgevoerd te worden of dienen de (kap)werkzaamheden in de vrijstellingsperiode van de eekhoorn uitgevoerd te worden (maart-april en juli t/m november). Daarnaast dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden naar de grote vos wanneer de zoete kers of treurwilgen in het noordelijk deelgebied worden gekapt.
Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht ten behoeve van grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Dat houdt in dat al het redelijkerwijs mogelijke gedaan dient te worden om het doden en verwonden van dieren te voorkomen.
Tevens dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen bij de uitvoering van werkzaamheden. Het verwijderen van groen, takkenhopen en het uitvoeren van graafwerkzaamheden dient plaats te vinden buiten het broedseizoen. Globaal kan hiervoor de periode maart tot en met half augustus worden aangehouden. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen. Indien binnen het broedseizoen bomen of struwelen verwijderd dienen te worden, dient voorafgaand aan deze werkzaamheden een broedvogelinspectie door een ter zake kundige ecoloog plaats te vinden.
Verder geldt te allen tijde de algemene zorgplicht ten aanzien van grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Dit houdt in dat al het redelijkerwijs mogelijke gedaan dient te worden om het doden en verwonden van individuen te voorkomen.
De ecologische quick scan is als bijlage 15 aan de planstukken toegevoegd.
Op 13 januari 2022 is door Econsultancy BV een aanvullende ecologische rapportage opgesteld.
Uit het aanvullend veldonderzoek is het volgende gebleken:
'Binnen de voor de teunisbloempijlstaart optimale periode om onderzoek uit te voeren, zijn in totaal drie veldbezoeken uitgevoerd. Tijdens deze veldbezoeken is de aanwezigheid van de rupsen van teunisbloempijlstaart op de onderzoekslocatie (en directe omgeving) onderzocht.
Tijdens de veldbezoeken zijn, ondanks grondige inspecties, geen eitjes en rupsen van teunisbloem-pijlstaart waargenomen. Er zijn echter wel vraatsporen aangetroffen op waardplanten van de teunis-bloempijlstaart. Desalniettemin kan de aanwezigheid van teunisbloempijlstaart uitgesloten worden vanwege het feit dat er geen individuen van teunisbloempijlstaart zijn aangetroffen en de vraatsporen op desbetreffende waardplanten verklaard kunnen worden door de aanwezigheid van de keversoort "lang griendhaantje".
Tot slot zijn tijdens een nesteninspectie in het bladerloze seizoen geen grote nesten aangetroffen van roofvogels waaronder ransuil en torenvalk. Daarmee kan worden uitgesloten dat op de onderzoekslo-catie en binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden jaarrond beschermde nesten van ransuil en torenvalk aanwezig zijn.
Conclusie
Met betrekking tot de teunisbloempijlstaart, ransuil en torenvalk hoeven vanwege de afwezigheid van de soorten geen verdere maatregelen getroffen te worden. Wel dient te allen tijde de algemene zorg-plicht ten aanzien van broedvogels, grondgebonden zoogdieren en amfibieën nageleefd te worden. Dit houdt in dat al het redelijkerwijs mogelijke gedaan wordt om het verstoren, verwonden en/of doden van dieren te voorkomen.'
Ook dit aanvullend onderzoek is als bijlage bijgevoegd.
Houtopstanden
Tenslotte is de eis vanuit het bevoegd gezag om de gekapte bomen vanuit het verleden binnen het plan te compenseren. Vanuit een illegale velling uit eerdere tijd is er een herplant opgelegd van 3750 m2 aaneengesloten bos. Deze herplant dient uiterlijk 31 december 2022 te hebben plaatsgevonden.
Vanuit deze basisvoorwaarden en de nieuwe functies heeft een en ander geleid tot een plan dat vanuit functionaliteit, integratie, cultuurhistorie, ecologie en ook belevingsruimte voor de mensen is bezien. Een plan dat ook vanuit de ruimere omgeving is opgesteld. Hierin staat aangegeven dat er minimaal aan groen verdwijnt en dat er een groot areaal aan nieuw groen zal verrijzen. Hierbinnen zit ook de herplant van 3750 m2 bosgebied.
5.7 Archeologie En Cultuurhistorie
5.7.1 Archeologie
Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is- door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld. In gebieden met een lage indicatieve archeologische waarde is er een geringe kans op het aantreffen van archeologische waarden.
Vrijwel het gehele terrein heeft een hoge/middelhoge archeologische verwachtingswaarde, zoals op onderstaande uitsnede van de archeologische beleidskaart is te zien:
Figuur: Archeologische Beleidskaart
In onderhavig bestemmingsplan is rekening gehouden met de op bovenstaande kaart aangeduide vindplaatsen (tussen Galerie de Hoeve en het klooster in); hier zal in ieder geval geen nieuwe bebouwing worden opgericht. Bij de voorgenomen ontwikkelingen is een archeologisch vooronderzoek noodzakelijk, voorzover de verstoring van de bodem nu reeds is voorzien.
Op 6 april 2020 zijn de bevindingen door Econsultancy neergelegd in een rapportage (zie bijlage 16). Hierin is het volgende geconstateerd:
"Het bureauonderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden. In het bijzonder verhoogt de aanwezigheid van dekzandruggen en lage landduinen bij een oude Maasarm de kans daarop. Daarom is aansluitend een inventariserend veld-onderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd.
De resultaten van het booronderzoek geven aan dat in het zuidelijke en noordwestelijke deel van het nu door middel van booronderzoek onderzochte deel van het plangebied de bodem sterke verstoord is. Op de locatie van boringen 2, 3, 4, 5, 6, 7, 9 en 10 is de bodem nog wel goed intact.
Daar waar het bodemprofiel is verstoord, binnen het zuidelijke en noordwestelijke deel van het nu door middel van booronderzoek onderzochte deel van het plangebied, kan worden geconcludeerd dat archeologische waarden niet meer in situ worden verwacht. Ter plaatse van boringen 2, 3, 4, 5, 6, 7, 9 en 10 zijn de verstoringen dermate marginaal dat hier nog wel archeologische resten in situ te ver-wachten zijn.
In het plangebied, waar nog archeologische waarden worden verwacht, adviseert Econsultancy een dubbelbestemming archeologie waarbij de mogelijke archeologische waarden in situ worden bewaard. Hiertoe dienen beschermende regels in het bestemmingsplan te worden opgenomen. Mocht het niet mogelijk zijn om de archeologische waarden in situ te behouden, dan adviseert Econsultancy om een karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek uit te voeren. De rest van het nu onderzochte deel van het plangebied, het zuidelijke en noordwestelijke deel (bij boringen 1, 8 en 11 tot en met 17), worden geen archeologische resten in situ meer verwacht en wordt geadviseerd geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren. De verstoringen van boring 8, 13 en 17 kunnen het gevolg zijn van een weg die door het plangebied heen liep maar gezien de diepte van de verstoringen en de ligging van deze verstoorde boringen t.o.v. andere verstoorde boringen lijkt het er niet op dat de verstoorde bodemopbouw in de boringen hiermee te maken hebben.
Voor het terrein waar niet geboord kon worden door de bij de sloop aangetroffen asbest wordt geadviseerd om hier alsnog een verkennend booronderzoek uit te voeren na de asbestsanering om de archeologische verwachting van het bureauonderzoek ook voor dit deel van het plangebied te toetsen.
Bij een proefsleuvenonderzoek dienen verspreid over het plangebied sleuven gegraven te worden met als doel om eventuele archeologische waarden te karteren en waarderen. Voor dit onderzoek dient een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van Eisen te zijn opgesteld waarin is vastgelegd waaraan het onderzoek moet voldoen.
Bovenstaand betreft een advies, opgesteld door Econsultancy. Het advies is ter goedkeuring voorgelegd aan de bevoegde overheid (gemeente Venlo).
Selectiebesluit
De gemeente Venlo neemt het advies over om het onderzochte gedeelte van het plangebied gedeeltelijk vrij te geven op basis van de aangetroffen verstoring. Opgemerkt moet worden dat ongeveer een derde van het plangebied nog niet is onderzocht. Gevraagd wordt om het onderzoek hier alsnog zo snel mogelijk uit te voeren, zodat ook de verwachtingswaarde van het zuiddeel van het plangebied duidelijk is en een volledig selectiebesluit kan worden genomen.
Het selectiebesluit voor zover dat op dit moment kan worden genomen, houdt in dat ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling in ieder geval in het noordoostelijke gedeelte van het plangebied vervolgonderzoek dient te worden uitgevoerd door middel van proefsleuven. Voor dit onderzoek dient een Programma van Eisen ter goedkeuring bij het bevoegd gezag te worden aangeleverd.
Mochten tijdens de graafwerkzaamheden in het nu door Econsultancy vrijgegeven deel van het plangebied toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient hiervan melding te worden ge-maakt conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016. Melding van archeologische waarden kan plaatsvinden bij de gemeente Venlo, de Provincie Limburg of bij het Ministerie van OCW (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).”
Figuur: gearceerde vlakken krijgen dubbelbestemming Waarde - Archeologie
Het gearceerde delen in het roodomkaderde gebied betreffen gronden met dusdanige archeologische verwachtingswaarde, dat alvorens bodemingrepen worden gedaan, een aanvullend rapport dient te worden overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Alvorens deze Archeologische Monumentenzorg-procedure (AMZ) is afgerond, zal hier in het geheel geen verstoring plaats mogen vinden.
Op 22 maart 2021 is er een aanvullend archeologisch booronderzoek uitgevoerd voor het zuidelijke deel van bovenstaand gearceerd gebied. Voor het westelijke en centrale deel van het plangebied adviseert Econsultancy een dubbelbestemming archeologie waarbij de mogelijke archeologische waarden in situ worden bewaard. Hiertoe dienen beschermende regels in het bestemmingsplan te worden opgenomen. Mocht het niet mogelijk zijn om de archeologische waarden in situ te behouden, dan adviseert Econsultancy om een karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek uit te voeren. In de rest van het nu onderzochte deel van het plangebied wordt geadviseerd geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren. De rapportage is als bijlage 17 bijgevoegd.
Het programma van eisen voor het graven van proefsleuven is opgesteld en door het bevoegd gezag geakkordeerd. Het proefsleuvenonderzoek is medio januari 2022 afgerond en de rapportage (als bijlage toegevoegd aan de planstukken) is door het bevoegd gezag geakkordeerd. Het advies om het plangebied archeologisch vrij te geven is akkoord en zal worden overgenomen als (selectie)besluit. Het onderzoek heeft geen behoudenswaardige vindplaats opgeleverd, alleen een beperkt aantal sporen, met name (perceels-)greppels, die waarschijnlijk getuigen van de ingebruikname van het gebied als akker en weiland in grofweg de periode 1400-1700. Het archeologisch onderzoekstraject in het plangebied is met deze karterende en waarderende fase van proefsleuven afgerond. De vrijgave betekent dat het aspect archeologie geen rol meer speelt bij de verdere planontwikkeling binnen het gebied als aangeduid op bovenstaande figuur geen archeologische dubbelbestemming meer noodzakelijk is. Dit betreft dus de gronden met de bestemming Wonen en de oostelijke bestemming Maatschappelijk (ter plaatse van het resomeercentrum).
Ter bescherming van archeologische waarden binnen het overige deel van het plangebied, is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen, waardoor bodemingrepen van meer dan 500 m2 en dieper dan 40 cm niet zijn toegestaan zonder voorafgaand onderzoek. De gronden welke een archeologische vindplaats betreffen dan wel waar op basis van voornoemd archeologisch onderzoek een nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is gebleken maar nog niet zijn vrijgegeven, krijgen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Zonder nader onderzoek mogen deze gronden niet worden verstoord.
5.7.2 Cultuurhistorie
Oorspronkelijk was het voormalig klooster Albertushof een boerderij, ook wel Hendrikkenhof genaamd. Op onderstaande historische kaarten is te zien dat de naam 'Hendrikkenhof' al sinds 1895 voor deze locatie in gebruik is.
Historische kaarten van het plangebied en omgeving uit 1895, 1935 en 1970
De boerderij werd omstreeks 1905 door de paters Dominicanen gekocht als buitenverblijf voor hun studenten. Vanaf 11 januari 1939 huisvestte Albertushof het missiehuis van de Zusters Dominicanessen. Vanuit Albertushof vertrokken circa zestig zusters naar de missie in Zuid-Afrika.
In het klooster is nu "Galerie de Hoeve" gevestigd met uitgebreide horecafaciliteiten.
De Lourdesgrot welke in 1948 in het glooiende westelijke deel van het plangebied is gebouwd, is in 2009 ingestort tijdens een hevige storm. Gelukkig was het mogelijk de grot te restaureren. Tijdens de opruimingswerkzaamheden voor de restauratie werd een glazen cilinder gevonden, mogelijk een deel van een fles met briefjes erin. Deze briefjes bevatten een lijst van de oorspronkelijke gevers die de grot mogelijk hebben gemaakt, gebeden en zelfs een relikwie van de "Blessed Martin de Porres O.P." uit New York. Alle briefjes zijn weer ingemetseld in de nieuwe grot, samen met enkele nieuwe opdrachten, een kennisgeving van het jaartal van de wederopbouw en de naam van de opbouwer. De gerenoveerde Lourdesgrot werd in 2010 weer in gebruik genomen.
Het is van groot belang om deze elementen zoals de Lourdesgrot en de structuur van het glooiende landschap te behouden en op te nemen als onderdeel van het herdenkingspark.
Tevens is door de Stichting Erfgoed Venlo een toelichting geschreven op de cultuurhistorische waarden van het plangebied. Deze rapportage is als bijlage 19 toegevoegd.
5.8 Verkeer
Het resomeercentrum wordt ontsloten op de Hakkesstraat en de wooneenheden voor te short-stay internationale werknemers met bijbehorende worden ontsloten op de Hendrikkenhofstraat en van daaruit op de Hakkesstraat. De Hakkesstraat sluit rechtstreeks aan op de N271 (Nijmeegseweg) waar zich een verkeersregelinstallatie bevindt, van waaruit een snelle doorstroom naar de A67 in oost-westrichting mogelijk is. Een andere mogelijke ontsluiting op de N271 is via de Laurens Janszoon Costerstraat; ook hier staat een verkeersregelinstallatie. Het project leidt ten opzichte van de bestaande situatie tot extra verkeersbewegingen.
Het vervoer van de internationale werknemers tussen de huisvestingslocatie en de arbeidsplaatsen waar zij werkzaam zijn, wordt geheel verzorgd door de initiatiefnemer (de werkgever). Op basis van de grootte van de groep te huisvesten internationale werknemers (maximaal 768 werknemers) zullen iedere werkdag in de dagperiode (07.00 uur-19.00 uur) gemiddeld 10 kleine busjes (max. 10 personen/bus) en 130 personenauto's de werknemers op komen halen en weer terugbrengen naar de huisvestingslocatie. Dat betekent gemiddeld 280 voertuigbewegingen per werkdagetmaal.
Het resomeercentrum is nog niet opgenomen in de landelijke richtlijnen voor parkeerplaatsen en verkeersgeneratie. Echter, een resomeercentrum moet gezien worden als een alternatief voor een crematorium en zal daar dus qua verkeerskundige aspecten van weinig afwijken. Daarom zijn bij de berekening van de verkeersgeneratie de cijfers behorende bij een crematorium gebruikt.
In de CROW-richtlijnen voor verkeersgeneratie staat dat een plechtigheid minimaal 34,8 en maximaal 48,6 verkeersbewegingen zal genereren. In de huidige plannen van het resomeercentrum zijn twee aula’s opgenomen waar een plechtigheid kan plaatsvinden. Verwacht wordt dat maximaal 3 plechtigheden per aula per dag worden gehouden (bron: Dela). In totaal zijn dit maximaal 6 plechtigheden per dag. Deze plechtigheden zullen voornamelijk overdag tussen 11:00 en 15:00 plaatsvinden. Diensten/plechtigheden starten normaliter niet tegelijkertijd, waardoor de verkeersdrukte wordt verspreid. Een plechtigheid duurt ongeveer twee uur inclusief de voorbereidingen en afsluiting.
Ervan uitgaande dat het verzorgingsgebied van het resomeercentrum in het vroege stadium zeer groot is door de beperkte hoeveelheid aan resomeercentra in Nederland en in Duitsland, zal gerekend worden met het maximaal aantal verkeersbewegingen per plechtigheid. Dit betekent dat over de gehele dag maximaal 292 extra verkeersbewegingen zullen plaatsvinden. Het verkeer zal voornamelijk van de A67 komen en via de Nijmeegseweg de Hakkesstraat bereiken. De verkeersbewegingen zullen voornamelijk buiten de spits plaatsvinden hetgeen extra verkeer tijdens de piekmomenten voorkomt.
Beide ontwikkelingen hebben invloed op de verkeersafwikkeling op de aangrenzende en nabij liggende straten. In totaal leiden deze ontwikkelingen tot maximaal 572 extra voertuigbewegingen per etmaal op de Hakkesstraat. Deze aanzienlijke groei heeft maar een beperkte invloed op de totale capaciteit van de Hakkesstraat en de Nijmeegseweg. Al deze bewegingen vinden verspreid over de dag plaats waardoor de verkeersdruk tijdens de spits minimaal wordt beïnvloed.
Na een plechtigheid bij het resomeercentrum vertrekken de meeste bezoekers vrijwel gelijktijdig. De afwikkeling van deze stroom voertuigen kan tot ongewenste situaties leiden op de Hakkesstraat, indien de parkeerplaats van het resomeercentrum hierop is aangesloten. Daarom adviseert Kragten in haar verkeersstudie (BSM007-0001 Verkeerskundig onderzoek ontwikkelproject Albertushof te Venlo daterend van 3 december 2021), bijgevoegd als bijlage 7, om bij de ontwikkeling van het resomeercentrum de in- en uitrit van het resomeercentrum aan te sluiten op de Hendrikkenhofstraat in plaats van de Hakkesstraat.
Bij de inrichting van het deelgebied ten behoeve van de realisatie van het resomeercentrum zal met dit advies rekening worden gehouden.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. De gronden zijn in eigendom van de initiatiefnemer.
Tenslotte wordt ook een planschadeverhaalsovereenkomst zoals bedoeld in art. 6.4a Wro gesloten. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Venlo komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.
6.2 Maatschappelijk Uitvoerbaarheid
Procedure
Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.
Conform artikel 3.1.1. Bro worden de provincie Limburg en Waterschap Limburg in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg.
Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:
1. kennisgeving, zoals bedoeld in artikel 3:12 Awb, dient tevens te worden gepubliceerd in de Staatscourant en langs elektronische weg te worden verzonden;
2. het ontwerpbestemmingsplan dient te worden verstuurd aan het Rijk, provincie, waterschappen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;
3. kennisgeving aan de eigenaren van percelen welke de bestemming in de naaste toekomst zal worden verwezenlijkt;
4. door een ieder kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht;
5. de gemeenteraad dient binnen 12 weken, na de ter inzage termijn beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door de Gedeputeerde Staten (GS) of de inspecteur een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan de GS en/of de inspecteur.
Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.
Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.
Overleg
In het kader van het wettelijk vooroverleg heeft overleg plaatsgevonden met Waterschap Limburg, de Veiligheidsregio Limburg-Noord en provincie Limburg. De resultaten hiervan zijn als bijlage opgenomen.
Omgevingsdialoog:
Op 3 juli 2018 heeft in Galerie de Hoeve te Venlo een presentatie plaatsgevonden. Omwonenden en bedrijven in de directe omgeving van het terrein tussen Hakkesstraat en Hendrikkenhofstraat (bedrijventerrein Noorderpoort en Veegtes) zijn daarbij geïnformeerd over de plannen om in het gebied dat is gelegen tussen de Nijmeegseweg-Hakkesstraat- Hendrikkenhofstraat te Venlo huisvesting voor internationale werknemers en een herdenkingspark met resomeercentrum te realiseren.
De aanwezigen hebben vragen kunnen stellen, welke ter plaatse, maar ook nadien zijn beantwoord. De informatieavond werd tevens door een vertegenwoordiger van het bevoegd gezag bijgewoond.
Eind maart-begin april 2021 is een informatieronde gedaan bij omwonenden van het project en de in de omgeving liggende bedrijven (al dan niet aangesloten bij de ondernemersvereniging welke ook is geïnformeerd). Via een hiertoe in het leven geroepen website (www.albertushofvenlo.nl) kunnen geïnteresseerden informatie lezen met betrekking tot de project. De betrokkenen konden vragen om verduidelijkingen op de informatie welke op de website is gedeeld en waren in de gelegenheid om opmerkingen te maken. Er is tevens gelegenheid geboden om met initiatiefnemers in gesprek te gaan in de laatste week van april 2021. Van deze omgevingsdialoog is een verslag gemaakt dat separaat aan dit bestemmingsplan aan het bevoegd gezag ter hand is gesteld.
Zienswijzen ontwerp-bestemmingsplan
Het ontwerp-bestemmingsplan en het ontwerp-besluit tot vaststelling van een hogere waarde, beide met bijbehorende stukken, hebben vanaf 10 maart 2022 gedurende zes weken (tot en met 20 april 2022) ter inzage gelegen. Binnen de termijn van terinzagelegging zijn tegen het ontwerpbestemmingsplan 16 brieven met zienswijzen ingediend, waarvan 8 unieke brieven. Van die 8 unieke brieven is er één namens 2 bedrijven, een vastgoedeigenaar en 2 omwonenden ingediend, één namens 14 omwonenden, één mede namens 6 omwonenden en één mede namens 402 ondertekenaars van een petitie. De petitie is een initiatief uit ’t Ven.
In de als bijlage 23 toegevoegde Nota van zienwijzen worden de tegen het ontwerp-bestemmingsplan ingediende zienswijzen samengevat en wordt het gemeentelijk standpunt weergegeven. Van de mogelijkheid tot het kenbaar maken van mondelinge zienswijzen is geen gebruik gemaakt.
Eén van de zienswijzen geeft aanleiding tot aanvullen van deze plantoelichting met de toevoeging in paragraaf 5.2.4 dat aan de oostzijde van de Hendrikkenhofstraat bedrijven tot de milieucategorie 3.2 en op grotere afstand tot 4.2 zijn toegestaan, doch dat de aldaar aanwezige bedrijven in combinatie met de reeds bestaande beperkingen (milieugevoelige functies) die op kortere afstand van betreffende bedrijven aanwezig zijn, door het nieuwe initiatief niet verder in hun uitbreidingsmogelijkheden worden beperkt.
Met betrekking tot het ontwerp-besluit tot vaststelling van een hogere waarde Wet geluidhinder is geen zienswijze ingediend.
Hoofdstuk 7 Juridische Toelichting
7.1 Planstukken
Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:
- plantoelichting
- planregels;
- verbeelding.
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.
De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:
- Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012;
- PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP) 2012;
- Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI) 2012.
7.2 Toelichting Op De Verbeelding
In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.
7.3 Toelichting Op De Regels
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.
INLEIDENDE REGELS
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 is een aantal noodzakelijke begripsbepalingen opgenomen welke worden gebruikt in de regels. In artikel 2 wordt uiteengezet op welke wijze gemeten dient te worden.
BESTEMMINGSREGELS
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemming.
Bos (Artikel 3)
In artikel 3 is de bestemming Bos opgenomen. Binnen deze bestemming worden landschappelijke en natuurwaarden behouden. Ten behoeve van een herdenkingspark is onder voorwaarden het plaatsen van kunstobjecten toegestaan.
Gemengd (Artikel 4)
In artikel 4 worden primair regels gesteld om de huisvesting van internationale werknemers en het realiseren van een resomeercentrum mogelijk te maken.
Groen (Artikel 5)
Daar waar een minder zware bescherming van de landschappelijke en natuurwaarden noodzakelijk is en waar nieuw groen is voorzien, is de bestemming Groen toegekend. Ten behoeve van een herdenkingspark is onder voorwaarden het plaatsen van kunstobjecten toegestaan.
Maatschappelijk (Artikel 6)
Ter plaatse van het huidige en als zodanig(met uitsterfconstructie) in functie te behouden klooster is de bestemming Maatschappelijk toegekend. Nadat de laatste bewoners van het klooster het pand hebben verlaten, is hergebruik binnen deze bestemming mogelijk.
Waarde - Archeologie 1 en 2 (Artikel 7 en 8 )
In artikel 7 en 8 worden de, mogelijk, in de bodem aanwezige cultuurhistorische of archeologische waarden beschermd en worden regels gesteld ingeval er omvangrijke grondroeringen zijn voorzien.
Waarde - Cultuurhistorie
Artikel 9 is opgenomen ter bescherming van enkele als zodanig aangeduide cultuurhistorisch waardevolle objecten of elementen.
ALGEMENE, SLOT- EN OVERGANGSREGELS
Deze artikelen bevatten de bepalingen die op het hele plangebied betrekking hebben en burgemeester en wethouders de mogelijkheid bieden flexibiliteit in het plangebied te betrachten.