Van Roosmalenstraat Venray
Bestemmingsplan - gemeente Venray
Vastgesteld op 30-01-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Van Roosmalenstraat Venray met identificatienummer NL.IMRO.0984.BP16009-va01 van de gemeente Venray.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 antenne-installatie
Installatie bestaande uit een antenne, een antenne-drager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.6 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende of te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.
1.7 architectonische waarde
De aan een bouwwerk toegekende waarde in verband met de vormgeving, het materiaalgebruik en/of detaillering.
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.10 bedrijf aan huis
het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het beroep aan huis, gericht op consumentenverzorging geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk en waarbij de omvang van de activiteiten zodanig is dat als deze in een woning en bijgebouwen wordt uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.
1.11 beroep aan huis
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend; hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van prostitutie.
1.12 bestaand
ten tijde van de inwerkingtreding van het plan aanwezig.
1.13 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 bijbehorend bouwwerk
een aangebouwd of vrijstaand gebouw of ander bouwwerk met een dak die door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, die in architectonisch opzicht ondergeschikt zijn en functioneel dienstbaar aan dit hoofdgebouw.
1.16 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.17 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.18 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.20 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.21 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.22 carport
een overkapping van lichte constructie, kennelijk slechts bestemd om te dienen als overdekte stalling voor een motorrijtuig, welke geen tot de constructie behorende wanden heeft.
1.23 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.24 dienstverlening
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.25 erf
Een gedeelte van het perceel, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij geldt:
Achtererf: Erf achter de met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied evenwijdig gelegen lijn, die het hoofdgebouw raakt:
- aan een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel, op 1 meter achter het snijpunt met de voorgevel, en,
- aan een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel, op het snijpunt met de achtergevel.
Voorerf: Erf dat geen onderdeel is van het achtererf.
Zijerf: Het gedeelte van het erf dat zich bevindt aan de zijkant van het hoofdgebouw, startend bij de voorkant en eindigend bij de achterkant van het hoofdgebouw. Het zijerf maakt onderdeel uit van het voorerf wanneer het grenst aan openbaar gebied; als dit niet zo is dan maakt het onderdeel uit van het achtererf vanaf 1 meter achter de voorgevelrooilijn.
1.26 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.27 gevel
Buitenmuur van een gebouw, waarbij geldt:
Voorgevel: de gevel aan de voorzijde van een hoofdgebouw.
Zijgevel: de gevels van een hoofdgebouw die haaks staan op de voorgevel.
Achtergevel: de gevel van een hoofdgebouw die zich aan de tegenovergestelde kant van de voorgevel bevindt.
1.28 gevellijn
de als zodanig aangegeven lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd.
1.29 hoeksituatie
Een perceel dat met minimaal twee aaneengesloten zijden grenst aan een weg of twee kruisende wegen.
1.30 hoofdgebouw
een of meerdere panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.31 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf .
1.32 huishouden
een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren.
1.33 kampeermiddel
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, caravans of stacaravans, vouwwagens en campers;
Enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.34 kunstwerk
object van artistieke kunstuiting.
1.35 maaiveld
bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.
1.36 maatschappelijke dienstverlening
het verlenen van diensten door organisaties op het gebied van openbaar bestuur respectievelijk het verlenen van diensten door religieuze en andere levensbeschouwelijke organisaties, gezondheids-, welzijns- en veterinaire diensten, zorginstellingen, verenigingen alsmede sociale organisaties, onderwijs.
1.37 maatvoeringsvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.
1.38 milieuhygiënische uitvoerbaarheid
overkoepelend begrip voor relevante milieuaspecten zoals bodem, geluid, geurhinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid, etc. aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden, zodat omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse is geborgd.
1.39 omgevingsvergunning
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.
1.40 onderbouw
een gedeelte van een gebouw dat maximaal 1,50 meter boven peil is gelegen en niet als bouwlaag wordt aangemerkt.
1.41 ondergeschikte bouwdelen
onderdelen van een hoofdgebouw die in architectonisch opzicht ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw en bijgebouwen, zoals erkers, ingangpartijen, luifels, schoorstenen en antennes.
1.42 ondergeschikte detailhandel
detailhandel-activiteit die als ondergeschikte activiteit past bij de hoofdfunctie, ter ondersteuning van de hoofdfunctie wordt uitgeoefend en niet zelfstandig toegankelijk is.
1.43 ondergeschikte horeca
het als ondergeschikte activiteit beperkt verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse in direct verband met andere ter plaatse toegestane hoofdactiviteiten, niet zijnde horeca.
1.44 ondergronds
beneden het peil.
1.45 onderkomens
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
1.46 openbaar toegankelijk gebied
Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.47 overige bouwwerken
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct duurzaam met de aarde is verbonden.
1.48 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde met een dak, dat niet of slechts aan één zijde is voorzien van een (bestaande) wand.
1.49 peil
- voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.50 permanente bewoning
bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een gebouw, dan wel een gedeelte daarvan als hoofdverblijf.
1.51 prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding. Raamprostitutie is hieronder mede begrepen.
1.52 recreatie
activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.
1.53 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijk gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel, zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Een prostitutiebedrijf en bordeel zijn hieronder mede begrepen. Seks- en/of pornobedrijf is een aparte functie en valt op geen enkele wijze onder enig andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming zoals bedoeld dan wel omschreven in dit bestemmingsplan. Hieronder wordt mede verstaan prostitutie en raamprostitutie.
1.54 stedenbouwkundig beeld
het beeld dat wordt bepaald door de bouwmassa's, de gevelindelingen, en de dakvormen van de bebouwing, alsmede de situering en de verschijningsvormen in zijn omgeving.
1.55 verbeelding
de plankaart van het plan.
1.56 voorgevelrooilijn
langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft.
1.57 voorkant van een hoofdgebouw
de gevel waarlangs de voorgevelrooilijn loopt.
1.58 voorzieningen van openbaar nut
een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse afvalvoorzieningen, bovengrondse afvalvoorzieningen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten, plus voorzieningen voor warmte- en koudeopslag of voorzieningen van soortgelijke aard met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.59 vrijstaande woning
een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning.
1.60 Wabo
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.61 waterhuishoudkundige voorzieningen
boven- en ondergrondse voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, infiltratie en waterkwaliteit.
1.62 weg
een voor het openbaar verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeervoorzieningen.
1.63 woning / wooneenheid
Een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
1.64 woningsplitsing
het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in twee of meer wooneenheden ten behoeve van de vestiging van meer dan één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
2.2 het bebouwingspercentage
het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.
2.8 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.10 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1.50 m.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarisch grondgebruik;
- b. dagrecreatief medegebruik 1 en 2;
- c. erfbeplanting, wegbeplanting, landschapselementen, bosschages;
- d. bestaande voorzieningen van openbaar nut;
een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder waterhuishoudkundige en parkeervoorzieningen, in- en uitritten en tuinen, met dien verstande dat:
- e. hobbyweides zijn toegestaan;
- f. infiltratie van hemelwater plaats dient te vinden op eigen terrein.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bepaalde in lid 3.2 van de planregels voor de oprichting van een schuilgelegenheid voor dieren, onder de voorwaarde dat:
- a. de hoogte maximaal 3 meter bedraagt;
- b. de bebouwingsoppervlakte maximaal 30 m2 bedraagt;
- c. de afstand tot de openbare weg ten minste 30 meter bedraagt;
- d. maximaal één schuilgelegenheid is toegestaan.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
- a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens tijdelijke opslag van geoogste producten met een maximum van 3 maanden per jaar en uitsluitend producten die op het betreffende perceel zijn geoogst ;
- b. het gebruik van de gronden als plaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens caravans ten behoeve van de huisvesting door tijdelijke werknemers;
- c. het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel;
- d. het gebruik van gronden en opstallen voor niet-agrarische activiteiten;
- e. het gebruik van gronden en opstallen voor het bewerken van agrarische producten;
- f. het gebruik van gronden als containerteeltvelden;
- g. het gebruik van gronden en opstallen ten behoeve van mestverwerkingsactiviteiten;
- h. het uitoefenen van nevenactiviteiten;
- i. het gebruik van hagelnetten;
- j. bevi-inrichtingen;
- k. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan;
- l. het racen of crossen met motorrijtuigen of (brom)fietsen;
- m. militaire oefeningen;
- n. standplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
- o. standplaats voor woonwagens;
- p. seksinrichting.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. één ontsluiting per aangrenzend bouwkavel, in de vorm van een inrit met een maximale breedte van 4 m ten behoeve van de woonfunctie;
met de daarbij behorende:
- c. bermen en beplanting;
- d. paden;
- e. waterlopen en waterpartijen alsmede ondergrondse en/of bovengrondse infiltratievoorzieningen;
- f. voorzieningen van algemeen nut.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Wonen-1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen-1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. beroepen aan huis met een maximum van 40 m²;
- c. voorzieningen van openbaar nut
een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder boven- en ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen, paden en verhardingen, in- en uitritten en tuinen en erven, met dien verstande dat:
- d. infiltratie van hemelwater voldoet aan het bepaalde in artikel 9.2;
- e. parkeervoorzieningen voldoen aan het bepaalde in artikel 9.3.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:
- a. situering en afmetingen van gebouwen en overige bouwwerken;
- b. dakhelling en dakhellingsrichting van de hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken;
- c. aanleg en omvang van voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, zoals reserveringen voor infiltratievoorzieningen, waterbuffers en goten op particuliere percelen voor de waterafvoer;
- d. aanleg en omvang van parkeervoorzieningen op eigen terrein en op openbaar gebied;
- e. functie en inrichting van de openbare ruimte;
- f. het type woning, de verschijningsvorm, de bouwhoogte en de oriëntatie van woningen en andere gebouwen;
- g. het maximale oppervlakteverhardingspercentage;
- h. mits deze eisen blijven binnen de in het plan neergelegde begrenzingen en indien zulks noodzakelijk is:
- 1. ter voldoening aan het bepaalde in dit artikel;
- 2. voor een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing in de omgeving en ter waarborging van de stedenbouwkundige (beeld- en milieu)kwaliteit;
- 3. in verband met de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
5.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bepaalde in:
- a. artikel 5.2.2 onder i voor het verhogen van de maximale toegestane breedte van het hoofdgebouw;
- b. artikel 5.2.3 onder a sub 5 voor het overschrijden van de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken tot maximaal 100 m2, mits de bebouwing met de dichtsbijzijnde gevel op niet meer dan 15 meter van de achtergevel van het hoofdgebouw is gelegen en maximaal 15% van het achtererf mag worden bebouwd;
onder de voorwaarden dat:
- c. de belangen van de eigenaren en/ of gebruikers van de nabij gelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- d. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt geschaad.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Wonen-2
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Ten aanzien van het bepaalde in artikel 6.2 zijn burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmetingen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken;
- b. de situering en afmetingen van de bouwpercelen;
indien zulks noodzakelijk is in verband met één of meer van de volgende aspecten:
- 1. de woonsituatie;
- 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 3. het verkeers-, sociale en brandveiligheid;
- 4. de milieusituatie;
- 5. de gebruiksmogelijkheden in aangrenzende bestemmingen.
6.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in:
- a. artikel 6.2.3 onder a sub 5 voor het overschrijden van de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken tot maximaal 100 m2, mits de bebouwing met de dichtstbijzijnde gevel op niet meer dan 15 meter van de achtergevel van het hoofdgebouw is gelegen en maximaal 15% van het achtererf mag worden bebouwd;
- b. artikel 6.2.3 onder e voor een grotere oppervlakte ten behoeve van het bouwen van praktijkruimten en kantoren voor beoefenaars van aan-huis-gebonden beroepen zoals medici, notarissen, accountants en advocaten, met dien verstande dat:
- 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 55 m² per woning;
- 2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
- 3. deze praktijkruimten naar aard en functie toelaatbaar zijn in een woonomgeving en wonen ter plaatse de hoofdfunctie zal blijven;
- 4. de zijgevel ten minste 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrens wordt geplaatst;
- 5. gezorgd dient te worden voor voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein;
- 6. indien tengevolge van deze afwijking een aantasting te verwachten is van de kwaliteit van het aangrenzende woonmilieu geen toestemming wordt verleend;
- 7. ten minste 60% van het bouwperceel onbebouwd moet blijven.
en onder de voorwaarden dat:
- c. de belangen van de eigenaren en / of gebruikers van de nabij gelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- d. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 7 Waarde - Archeologie
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende (basis)bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied.
7.2 Bouwregels
- 1. Voor het bouwen op en in de als 'Waarde - Archeologie' aangeduide gronden gelden de volgende regels:
- a. Op en in de als 'Waarde - Archeologie' aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd, waarbij de grond voor maximaal 500 m² per bouwperceel (gemeten op maaiveldniveau) wordt verstoord;
- b. Indien de verstoring meer dan 500 m² per bouwperceel bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm dient de aanvrager een rapport (bureauonderzoek, inventariserend (verkennend, karterend of waarderend) veldonderzoek d.m.v. proefsleuven of boringen, opgraving, archeologische begeleiding) te overleggen, waaruit blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
- c. Uitsluitend indien archeologische waarde is vastgesteld worden aan de omgevingsvergunning daartoe de volgende voorwaarden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken zoals heien, of
- de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, als op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, geen archeologische waarden zijn vastgesteld.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen beperkingen, de volgende regels:
- a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan bij bestaande hoofd- en bijgebouwen met dien verstande dat ondergrondse bouwwerken uitsluitend zijn toegestaan binnen de gevelgrenzen van de bestaande hoofd- en bijgebouwen;
- b. de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan de toegestane oppervlakte van bouwwerken boven peil;
- c. in aanvulling op het bepaalde in sub a en b is maximaal 1 niet-overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- d. het zwembad dient te worden gebouwd in het achtererf en op een afstand van ten minste 3,00 meter van zijdelingse en achterste perceelsgrens;
- e. het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde in de regels voor de van toepassing zijnde bestemming in acht wordt genomen;
- f. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
- g. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil.
9.2 Infiltratie
9.3 Parkeergelegenheid
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Strijdig gebruik
Onverlet het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is het (ook) verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het laten gebruiken danwel het doen laten gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
11.1 Luchtvaartverkeerszone
In afwijking van het overigens in het plan bepaalde is het niet toegestaan op de gronden gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'Luchtvaartverkeerzone', ter aanduiding van de obstakelvrije zone van het luchtvaartterrein, enig bouwwerk te bouwen, enig roerend goed, houtopstanden en/of beplantingen te hebben of aan te brengen, danwel de bodem op te hogen, met een grotere hoogte dan 65 m.
11.2 Geluidzone-industrie
In afwijking van het overige in het plan bepaalde is het niet toegestaan om op de gronden gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'Geluidzone-industrie' ter aanduiding van de industriële geluidzone van een bedrijventerrein, woningen, dan wel andere geluidgevoelige bebouwing op te richten, behoudens na omgevingsvergunning op basis van de Wet geluidhinder.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 10%-regeling
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% en maximaal 1 meter van die maten en percentages indien de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, met dien verstande dat dit niet geldt wanneer reeds op grond van deze regels een andere omgevingsvergunning (al dan niet met afwijking) is of kan worden verleend.
12.2 Bouwvlak
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het uitbreiden van het bouwvlak, binnen de bestemming, tot maximaal 10%, met dien verstande dat:
- a. binnen een afstand van minimaal 5 meter tot aan de zijdelingse en achterste perceelsgrens geen nieuwe bebouwing mag worden opgericht;
- b. de belangen van eigenaren en/of gebruikers van de nabij gelegen gronden en bebouwing niet onevenredig worden geschaad;
- c. er uit oogpunt van brandveiligheid geen belemmeringen zijn.
12.3 Meetverschillen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de aangeduide bouwgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, mits de afwijking maximaal 3,00 meter bedraagt.
12.4 Voorzieningen van openbaar nut
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden, zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, pinautomaten, afval- en glascontainers, kapellen, wegkruisen en dergelijke, met dien verstande dat:
- a. de inhoud maximaal 50 m3 mag bedragen;
- b. de hoogte maximaal 3,00 meter mag bedragen.
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
13.1 Feitelijke situatie
Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot maximaal 2,00 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.
Artikel 14 Algemene Procedureregels
14.1 Wijzigingsbevoegdheid
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.9a van de Wro van toepassing.
14.2 Nadere eisen
Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:
- a. het ontwerp-besluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende vier weken voor belanghebbenden ter inzage op het gemeentehuis;
- b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend op de internetsite van de gemeente Venray;
- c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij het bevoegd gezag;
- d. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
- e. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Van Roosmalenstraat Venray.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De heer en mevrouw Lucassen (hierna ook: initiatiefnemers) zijn, samen met de erven 'Mulders', mede-eigenaar van het perceel kadastraal bekend als gemeente Venray, sectie B nummer 4581 (inmiddels herverkaveld) en plaatselijk als Van Roosmalenstraat te Venray. Het perceel met een agrarische bestemming ligt braak, maar wordt omringd door woningen en woonbestemmingen.
Initiatiefnemers willen op betreffende inbreidingslocatie 4 woningen realiseren om op deze manier het bebouwingspatroon voort te zetten en het 'gat' in de stedenbouwkundige structuur passend op te vullen.
De locatie Van Roosmalenstraat te Venray is gelegen binnen het bestemmingsplan “Venray” en heeft daarin de bestemming 'Agrarisch gebied' gekregen, waarin een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen naar de bestemming 'Woondoeleinden; op basis van dat bestemmingsplan kan het college van burgemeester en wethouders onder voorwaarden medewerking verlenen aan het initiatief.
De gemeente Venray wil aan deze ruimtelijke ontwikkeling echter medewerking verlenen door de vaststelling van een nieuwe en passende planologisch-juridische regeling in de vorm van een regulier bestemmingsplan, onder de voorwaarde dat er elders binnen de gemeente Venray 4 bouwtitels voor nog niet gerealiseerde en ook niet meer te realiseren woningen worden geschrapt, hetgeen in één en dezelfde bestemmingsplanprocedure geregeld dient te worden.
Het voorliggende bestemmingsplan 'Van Roosmalenstraat Venray' voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project .
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het primaire plangebied (ter plaatse van de toevoeging van 4 woningen) is kadastraal bekend als gemeente Venray, sectie B nummer 4581 en plaatselijk als Van Roosmalenstraat Venray. Dit perceel beslaat een oppervlakte van circa 5000 m2. Op onderstaande luchtfoto en uitsnede uit de kadastrale omgevingskaart is de ligging van de ontwikkelingslocatie weergegeven:
Afbeelding:Ligging plangebied
De kadastrale situatie is op onderstaande afbeelding weergegeven.
De locaties van de secundaire plangebieden (ter plaatse van het schrappen van bouwtitels) liggen verspreid. Het betreft de volgende 4 locaties:
Adres | ||
Landweertweg 3 en 5 Venray | ![]() | |
Beetezijweg 2a Blitterswijck | ![]() | |
Keizer Karelweg Vredepeel | ![]() |
1.3 Voorgaand Bestemmingsplan
Voor het te ontwikkelen plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:
Naam bestemmingsplan | Bestemming | Vaststelling Raad | |
bestemmingsplan Venray | bestemming 'Agrarisch gebied' | 17 augustus 2006 |
Afbeelding: Uitsnede verbeelding
Binnen deze bestemming is het weliswaar mogelijk om via een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid de agrarische bestemming om te zetten in een woonbestemming voor 4 woningen, doch niet in combinatie met het tegelijkertijd schrappen van woningbouwtitels elders binnen de gemeente Venray. Daarom is het noodzakelijk om een reguliere bestemmingsplanprocedure te doorlopen.
Voor de plangebieden waar de bouwtitel geschrapt gaat worden, gelden de volgende bestemmingsplannen:
Adres | bestemmingsplan | bestemming |
Landweertweg 3 Venray | Burggraaf 1986 | woondoeleinden |
Landweertweg 5 Venray | Burggraaf 1986 | woondoeleinden |
Beetezijweg 2a Blitterswijck | Kern Blitterswijck | woondoeleinden |
Keizer Karelweg Vredepeel | Vredepeel | wonen |
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een uitgebreide analyse van (de waarden van) het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de ruimtelijke ontwikkeling zelf. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de milieu-planologische aspecten. Hoofdstuk 6 bevat de waterparagraaf. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is neergelegd in hoofdstuk 7. In hoofdstuk 8 wordt aandacht besteed aan de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure inclusief de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
In de plantoelichting zal verder geen beschrijving worden opgenomen over de locatie waar de bouwtitels geschrapt gaan worden, nu voor deze locaties geldt dat er slechts sprake is van een planologisch-juridische aanpassing, welke in het veld geen gevolgen heeft in vergelijking met de bestaande situatie.
Hoofdstuk 2 Analyse Van Het Plangebied
In dit hoofdstuk wordt de feitelijke situatie van het plangebied beschreven. Er wordt ingegaan op de aanwezige ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving. Ook worden de aanwezige gebiedswaarden (natuur en landschap, flora en fauna en cultuurhistorie) van het plangebied beschreven.
2.1 Beschrijving Plangebied E.o.
Het plangebied is gelegen ten westen van de kern van Venray. De omliggende gronden maken onderdeel uit van de wijk Vlakwater.
Op onderstaande impressie is de ligging van het plangebied (in rode kader) ten opzichte van het nieuwe woningbouwproject Vlakwater te zien.
Figuur: plangebied aan rand Vlakwater
De wijk Vlakwater is een ruim opgezette woonwijk met een aantal belangrijke functies zoals het ziekenhuis, een hospice, het zusterhuis van de Ursulinen en het stadsbos Vlakwater, een uitgebreid bosgebied met stuifzand waarbinnen tevens het Odapark en sportcentrum De Sprank zijn gelegen. Tevens ligt er een volkstuinencomplex aan de rand van het gebied, op de hoek Parkweg/Westsingel. Vlakwater heeft dan ook een belangrijke ‘groene-longfunctie’ voor Venray: het is het belangrijkste stedelijke uitloopgebied.
Het Vlakwaterbos fungeert als groene buffer tussen de kern van Venray en het beekdal van de Loobeek. Verder bestaat de wijk uitsluitend uit woningen.
2.2 Ruimtelijke Structuren
2.2.1 Ruimtelijke hoofdstructuur, stedenbouw en landschap
Het Vlakwatergebied (voorzover in casu relevant: gelegen tussen de Hoenderstraat en de Hoopweg) vormt een groene long die beeldbepalend is in de belevingswaarde van de kom van Venray als geheel. Het gebied bestaat voor het overgrote deel uit een bosgebied met hoogteverschillen (stuifduinen). Er is sprake van incidentele bebouwing, die qua uitstraling ondergeschikt is aan het groen. Het gebied heeft een openbare recreatieve functie en is goed bereikbaar. Bijzonder in het gebied is het Odapark waaraan tevens een kunstfunctie is gekoppeld. Andere functies zijn het bouledrome, een speeltuin, zwembad en een klooster. Tussen de Merseloseweg en de Hoenderstraat ligt het ziekenhuis, dat ten oosten en westen wordt geflankeerd door vrijstaande woningen op ruime, parkachtige kavels (Biezenvenneke en Notarisberg).
De uitbreiding van de wijk Vlakwater is gezocht bij de overgang van de hoger gelegen zandgronden naar de lagere gronden van het dal van de Loobeek. In dit overgangsgebied ligt een ruim opgezette woonbuurt met villa ’s op zeer ruime kavels. In het oudere deel van deze buurt domineert het groen. Feitelijk is sprake van woningen in het bos. Deze uitstraling neemt af richting buitengebied/beekdal. Hier is meer sprake van ‘normale’ tuinen, waarbij de groene uitstraling door de grote maat van de tuinen ook beeldbepalend is. Aan de uiterste rand zijn kavels te koop voor nieuwbouwwoningen die hier ontwikkeld zijn in het kader van de provinciale ruimte voor ruimteregeling (woningbouwproject Vlakwater).
Het openbare gebied heeft een eenvoudig karakter door de asfaltwegen met aan weerszijden een grasberm. Dit draagt bij aan de groene beleving van de straat.
2.2.2 Verkeer
De Merseloseweg sluit aan op de Westsingel. Via de 'Weg in den Berg' en de Langstraat kan de provinciale weg N270 en daarmee ook de A73 worden bereikt.
De woonstraten in de wijk Vlakwater zijn aangewezen als erftoegangsweg met een maximum snelheid van 30 km/uur.
Op de Merseloseweg binnen de bebouwde kom geldt eveneens een maximumsnelheid van 30 km/uur. Buiten de bebouwde kom geldt een maximumsnelheid van 60 km/uur.
In de omgeving van het plangebied zijn verder diverse openbaar vervoersmogelijkheden. Hierbij kan gedacht worden aan de bushalte aan de Merseloseweg (voor het ziekenhuis) op circa 800 meter van het plangebied en op iets grotere afstand (ruim 4 km) het treinstation Venray-Oostrum.
Het plan leidt niet tot substantieel extra verkeersbewegingen. De verkeersbewegingen zullen beperkt blijven tot bewoners- en bezoekersverkeer. Het project heeft geen wezenlijke consequenties voor de wegenstructuur en verkeersveiligheid.
Parkeren bij de nieuwe woningen:
De parkeernorm van de gemeente Venray (‘Beleidsnota Parkeernormen Venray ' en het CROW) betreft voor grondgebonden woningen 2 parkeerplaatsen, waarvan minstens 1 op eigen terrein. Gelet op de omvang van de nieuwe bouwpercelen, kunnen en zullen de beide benodigde parkeergelegenheden geheel op eigen terrein worden aangelegd.
2.2.3 Groen en water
Het Vlakwatergebied is, zoals eerder al aangehaald, een belangrijke groene long voor de kern Venray en wordt beheerd als stadsbos. Het stadsbos Vlakwater bestaat feitelijk uit meerdere boscomplexen, waarvan er enkele tussen de woningen liggen. Het gehele boscomplex is circa 54 ha groot. De stuifzanden van Vlakwater zijn in 1850 voor een deel bebost met voornamelijk naaldhout. Dit om te voorkomen dat Venray zou onderstuiven.
In het noordoostelijk deel van het Vlakwatergebied ligt het St. Odapark. Dit park, dat in 1899 door de zusters Ursulinen werd gekocht, deed dienst als buitenverblijf voor de kinderen van de kostschool. Het St. Odapark bestond uit loofbos. Vanaf de jaren vijftig raakten bos, Theehuis en prieeltjes in verval en het park is in 1981 door de gemeente Venray van de zusters Ursulinen gekocht, met uitzondering van het nog steeds bestaande zusterhuis met omringend bosperceel op de hoek Merseloseweg en Hoopweg.
Het huidige Vlakwaterbos is grofweg te verdelen in een restant van een voormalig stuifzandcomplex en een voormalige camping. Het stuifzandveld is in het veld goed terug te vinden, de camping is verdwenen, de voormalige vakantiewoningen zijn afgebroken en hebben plaats gemaakt voor bos. Enkele stukjes in Vlakwater zijn nog open gebleven (voormalige kampeerplekken) en de asfaltpaden liggen er nog. Het Odapark is een bebost stuifzandgebied.
Het Vlakwatergebied bestaat grotendeels uit droge bossen met vooral grove den en andere naaldbomen en is nog betrekkelijk soortenarm. Er is echter een ontwikkeling naar meer structuur waar te nemen door de vestiging van een struiklaag met berk, lijsterbes en vuilboom.
2.3 Waarden Van Het Plangebied E.o.
2.3.1 Natuur en landschap
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Ecologische HoofdStructuur (EHS), Natura 2000-gebieden zoals Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en beschermde natuurmonumenten (in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998). Gezien de ligging en de aard van de ontwikkeling binnen het plangebied zijn negatieve effecten op de dichtstbijgelegen ecologische hoofdstructuur (afstand van 300 meter) en Natura 2000-gebied Bosschuizerbergen (afstand van 3,8 km) uitgesloten.
2.3.2 Flora en fauna
In april 2002 is de Flora- en faunawet (Ff) in werking getreden. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn die de bescherming van soorten betreft geïmplementeerd. Op basis van de Ff-wet moet bij alle geplande ruimtelijke ingrepen nagegaan worden of er schade wordt toegebracht aan beschermde dier- en plantensoorten. In de artikelen 8 t/m 12 van de Ff-wet is vastgelegd welke handelingen ten aanzien van beschermde soorten verboden zijn. Bij ontwikkelingen waarbij een schadelijk effect optreedt voor beschermde soorten is een ontheffing nodig op grond van artikel 75 Ff. Bij de ontheffingverlening geldt voor bepaalde soorten een lichte toets en voor andere soorten een uitgebreide toets.
De beschermde soorten kunnen worden verdeeld in:
- strengbeschermde soorten
- overige beschermde soorten
- algemeen beschermde soorten
Strengbeschermde soorten
Het betreft hier Rode lijst-soorten (bijlage IV Habitatrichtlijn), alle vogelsoorten in Nederland (behalve exoten) en inheemse plant-en diersoorten die genoemd zijn in bijlage 1 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten/tabel 3 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet.Aantasting van strengbeschermde soorten is alleen mogelijk na ontheffing ex art. 75 Ff. Hiervoor geldt de zogenaamde uitgebreide toets. Dat wil zeggen dat ontheffing alleen wordt verleend als:
- er geen alternatief is voor de geplande activiteit
- er sprake is van een in of bij de wet genoemd belang
- activiteit niet leidt tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding van de soort
Overige beschermde soorten
Het betreft hier de soorten die genoemd zijn in tabel 2 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet. Aantasting van deze soorten is alleen mogelijk na ontheffing, doch hier geldt slechts een lichte toets. Ontheffing is mogelijk indien de activiteit niet leidt tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding van de soort.
Algemeen beschermde soorten
Het betreft hier de soorten die genoemd zijn in tabel 1 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet. Als een initiatiefnemer activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud, bestendig gebruik of een ruimtelijke ontwikkeling, geldt een algemene vrijstelling voor de soorten uit tabel 1. Wel blijft te allen tijde de algemene zorgplicht uit art. 2 Ff op de initiatiefnemer rusten. Voor andere activiteiten dan hierboven genoemd, blijft wel ontheffing noodzakelijk. Hiervoor geldt de lichte toets.
Quickscan flora en fauna
Het plangebied is in agrarisch gebruik. Water is binnen het plangebied niet aanwezig. Door het bestaande gebruik van het plangebied en de omgeving daarvan – en de verstoring die hierdoor plaatsvindt (maaien en ploegen) en overige menselijke activiteiten, vormt het plangebied e.o. geen veilige habitat voor streng- en overige beschermde zoogdieren, (broed)vogels, amfibieën en reptielen en is het geen geschikte biotoop voor bijzondere plantensoorten.
Gelet hierop is de aanwezigheid van beschermde broedvogelsoorten en plantensoorten niet aannemelijk; het gebied vormt geen veilig leefgebied voor beschermde dieren noch een permanente voedingsbodem voor plantensoorten.
In het kader van het opstellen van het aangrenzende bestemmingsplan Vlakwater 2009 is destijds een natuuronderzoek uitgevoerd (Natuuronderzoek 'Vlakwater 2009', rapportnummer 211x01779 door BRO). Hierin is de volgende conclusie getrokken:
"Rond het plangebied “Vlakwater” komen beschermde natuurwaarden voor. Het bosje aan de westkant behoort tot de Ecologische Hoofdstructuur. De bomenrij aan de noordkant valt onder de bescherming van de Boswet. In de omgeving komt de Das voor, die mogelijk in het plangebied foerageert. Vleermuizen maken waarschijnlijk gebruik van het EHS-bosje en de bomenrij als foerageergebied en (mogelijk) als vliegroute. In het EHS-bosje is / zijn vaste verblijfplaats(en) van (roof)vogels aanwezig.
In het plan wordt rekening gehouden met bovengenoemde natuurwaarden. Verstorende factoren als straatverlichting, verharde wegen of woningen worden op voldoende afstand van kwetsbare gebieden en potentiële vaste verblijfplaatsen van vogels en zoogdieren gerealiseerd. Er vindt zodoende geen verstoring plaats en de natuurwaarden blijven gehandhaafd.
Het ruimtelijk plan kan daarom wat natuurwetgeving en –beleid betreft doorgang vinden."
Onderhavig plangebied aan de Van Roosmalenstraat is ten opzichte van het reeds onderzochte gebied en de EHS zodanig gesitueerd, dat, het huidige gebruik (maaien en ploegen) in aanmerking genomen, er geen sprake is van verstoring van beschermde soorten.
Ten overvloede wordt gewezen op de algemene zorgplicht welke in de Flora- en faunawet is opgenomen.
Artikel 2, lid 1 luidt:
Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.
Artikel 2, lid 2 luidt:
De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. De zorgplicht betekent niet dat er geen dieren mogen worden gedood, maar wel dat dit, indien noodzakelijk, op zodanige wijze gebeurt dat het lijden zo beperkt mogelijk is.
Door de graafwerkzaamheden buiten de periode van maart tot augustus te starten, is de kans op broedende vogels het kleinst. Ook buiten deze periode mogen broedende vogels niet worden verstoord en moet gewacht worden tot het broeden voorbij is en de jongen zijn uitgevlogen.
2.3.3 Cultuurhistorie en archeologie
Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Dit vloeit voort uit het Europese Verdrag van Valetta (1992) inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed en de Wet op de archeologische monumentenzorg die de Monumentenwet 1988 deels heeft aangepast. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is - door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld.
Uit onderstaande uitsnede van de gemeentelijke Archeologische Beleidskaart blijkt dat voor de gronden van het plangebied waarop de toekomstige ontwikkeling zal plaatsvinden, de aanduiding “categorie 4” geldt. Deze categorie omvat droge en natte gebieden met een hoge verwachting.
Figuur: uitsnede archeologische beleidskaart
Voor deze categorie 4-gebieden geldt dat er in het bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen dient te worden, waarbij een onderzoeksverplichting geldt ingeval de te verstoren oppervlakte groter is dan 500 m2 én de verstoringdiepte groter is dan 50 cm onder het maaiveld.
In de planregels zal deze verplichting worden neergelegd.
Op 20 juli 2016 is door Econsultancy BV het archeologisch onderzoek uitgevoerd. Hierin is het volgende geconstateerd:
"Uit de landschappelijke ligging op de flank tussen een beekdal in het westen en een dekzandruggencomplex in het oosten blijkt dat het plangebied vanaf het Laat Paleolithicum bewoonbaar is geweest voor jagers-verzamelaars en vanaf het Neolithicum voor landbouwers. De kans van archeologische resten is hoog voor resten vanaf het Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd. Omdat het plangebied op basis van de geomorfologische kaart en het AHN op een overgangszone tussen een laaggelegen beekdal in het westen en een hooggelegen dekzandrug in het oosten ligt, wordt de gespecificeerde verwachting voor resten uit het Laat Paleolithicum en Mesolithicum op middelhoog gesteld. De archeologische resten worden verwacht onder en in het esdek en in de top van de oorspronkelijke C-horizont.
Resultaten inventariserend veldonderzoek: In het plangebied is een grotendeels intact podzolprofiel, afgedekt met een esdek aangetroffen. Op basis van de waargenomen intacte bodemprofielen, kan de gespecificeerde middelhoge tot hoge archeologische verwachting uit het bureauonderzoek gehandhaafd blijven voor het gehele plangebied. Op basis van het behoud van een middelhoge tot hoge trefkans blijft de kans reëel dat archeologische resten binnen het plangebied aanwezig zijn.
Advies
Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek adviseert Econsultancy om het plangebied nader te onderzoeken door middel van een IVO karterende en waarderende fase, proefsleuven (IVO-P). Bovenstaand advies is van Econsultancy. De resultaten van onderhavig onderzoek dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag (gemeente Venray). Het bevoegd gezag neemt vervolgens een besluit."
Het integraal archeologisch rapport is als bijlage bij de planstukken gevoegd.
In september 2016 (selectiebesluit, zie bijlage 2 bij deze plantoelichting) heeft het bevoegd gezag geconstateerd dat archeologisch vervolgonderzoek hier achterwege kan blijven. In het verkennende booronderzoek is het aspect van de hoogteligging van het plangebied niet meegewogen. Op basis van deze hoogteligging, en ook wel op basis van eerder onderzoek in de directe omgeving, moet de archeologische verwachting naar laag worden bijgesteld.
Het plangebied kan kortom archeologisch worden vrijgegeven.
Daarenboven geldt dat, indien tijdens werkzaamheden van beperktere omvang onverhoopt ook archeologische vondsten plaatsvinden, initiatiefnemer dat zal melden.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Ontwikkeling
3.1 Projectbeschrijving
Initiatiefnemers zijn mede-eigenaar van het perceel kadastraal bekend als gemeente Venray, sectie B nummer 4581 (inmiddels herverkaveld) en plaatselijk als Van Roosmalenstraat te Venray. Het perceel (rood omkaderd op onderstaande afbeelding) met een agrarische bestemming ligt braak, maar wordt omringd door woningen en woonbestemmingen.
Figuur: ligging plangebied tussen (nieuwe) woningen
Initiatiefnemers willen op betreffende inbreidingslocatie 4 woningen realiseren om op deze manier het bebouwingspatroon voort te zetten en het 'gat' in de stedenbouwkundige structuur passend op te vullen. Hiervoor zijn diverse verkavelingsvoorstellen de revu gepasseerd, waarvan onderstaand het voorkeursalternatief is weergegeven. Met deze vormgeving kunnen de toezeggingen van de gemeente aan omwonenden (gedaan in het kader van de bestemmingsplanprocedure Vlakwater 2009) gestand worden gedaan en kan de inbreidingslocatie in het verlengde van het plan Vlakwater worden ontwikkeld.
Figuur: verkaveling
Qua bouwregels is inhoudelijk ook zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het nieuwe woongebied Vlakwater.
3.2 Ontsluiting En Parkeren
Ontsluiting:
Het plangebied wordt via de Van Roosmalenstraat ontsloten op de Merseloseweg rechtstreeks richting het centrum van Venray en via de Merseloseweg - Westsingel - Langstraat op de Deurneseweg (N270), welke het verkeer in oost-west-richting verspreid.
Parkeren bij de nieuwe woningen:
De parkeernorm van de gemeente Venray (‘Beleidsnota Parkeernormen Venray ' en CROW) betreft voor grondgebonden woningen 2 parkeerplaatsen, waarvan minstens 1 op eigen terrein. Gelet op de omvang van de nieuwe bouwpercelen, kunnen en zullen de beide benodigde parkeergelegenheden geheel op eigen terrein worden aangelegd.
3.3 Groen- En Watervoorzieningen
Het plangebied zal als vier reguliere, ruime woonpercelen worden ingericht, met bijbehorende tuin. De structuur in de woonwijk als geheel zal ongewijzigd gehandhaafd blijven.
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater voorzien.
3.4 Brandveiligheid
In het Bouwbesluit 2012 zijn regels gesteld ten aanzien van brandveiligheid van onder andere woongebouwen. Aan deze regels zal worden getoetst op het moment dat de omgevingsvergunningen voor de woningen worden aangevraagd. In beginsel kan echter wel aan de regels worden voldaan.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld op 13 maart 2012.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geef aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. Deze tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts een van de instrumenten die worden ingezet. Ook kennis, bestuurlijke afspraken en kaders worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. Een actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is nodig om de nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende (wereldwijde) omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. Deze aspecten worden (zijn) in hoofdstuk 6 en de paragrafen 5.6 respectievelijk 2.4.3 behandeld.
4.2 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:
a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
De definitie voor een stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1, lid 1, Bro) luidt als volgt: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."
In de Handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat één of enkele woningen niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling:
- ABRvS 18 december 2013, 201302867/1/R4 (Weststellingerwerf): hierbij ging het om het rechtstreeks mogelijk maken van drie woningen en drie woningen via een wijzigingsbevoegdheid
- ABRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4 (Midden-Delfland): bestemmen van één woning
Het begrip "woningbouwlocatie" (zoals opgenomen in de omschrijving van het begrip "stedelijke ontwikkeling" in artikel 1.1.1 Bro) is niet nader gedefinieerd. Gelet op de kleinschalige woningbouw die onderhavig plan mogelijk maakt, kan in het licht van de jurisprudentie van de Afdeling gesteld worden "dat de plannen niet voorzien in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro".
De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is. Dit neemt niet weg dat de behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling in het kader van de uitvoerbaarheid van het voorliggende plan dient te zijn onderbouwd.
4.3 Provinciaal Beleid
4.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014
Op 12 december 2014 is het nieuwe provinciaal omgevingsplan Limburg vastgesteld. Belangrijke principes in dit nieuwe omgevingsbeleid zijn:
- 1. Kwaliteit. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto ‘meer stad, meer land’, het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Het instrument van het Limburgs Kwaliteitsmenu is overgedragen aan gemeenten.
- 2. Algemene principes voor duurzame verstedelijking. De ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
- 3. Uitnodigen. De manier waarop de provincie samen met de partners het voortreffelijke leefen vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De Provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.
Voor wat betreft de projectlocatie geeft het POL 2014 aan dat de omgeving getypeerd kan worden als 'overig bebouwd gebied'. Het betreft gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. Transformatie naar woningbouw dient samen te gaan met kwaliteitsverbetering, herstructurering en waar nodig sloop. Dynamisch voorraadbeheer betekent ook dat er slechts ruimte is voor nieuwe toevoegingen aan de voorraad als deze echt kwaliteit toevoegen en samengaan met het schrappen van slechte voorraad.
Noord-Limburg kenmerkt zich door een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Er dient een transformatie van de bestaande woningvoorraad plaats te vinden, aangezien er nauwelijks bevolkingsgroei meer is. Daarbij zal primair worden gekozen voor inbreiding, aanpassing en functieverandering en slechts beperkte uitbreiding in de nabijheid van kleine kernen. Uitbreiding via uitleggebieden slechts in zeer uitzonderlijke gevallen, met als uitgangspunt bouwen voor eigen behoefte.
Omdat er sprake is van een locatie gelegen binnen het bebouwd gebied (ook in de feitelijke bebouwde kom) past de transformatie naar woningbouwlocatie voor 4 woningen, in het verlengde van het woningbouwproject Vlakwater, vanuit stedenbouwkundig oogpunt in de omgeving.
4.3.2 Provinciale Woonvisie
Gedeputeerde Staten hebben op 1 februari 2011 de provinciale woonvisie vastgesteld. Het doel van de provinciale woonvisie is samen met alle woonregio's in Limburg te bereiken dat de juiste woningen op de juiste plaats en op het juiste moment beschikbaar komen. Het is een uitwerking van het provinciale coalitieprogramma “Investeren in Steden en Dorpen”. De provinciale woonvisie behandelt met nadruk de bovenlokale en bovenregionale sturing van de woningmarktontwikkeling tegen de achtergrond van de veranderende demografische context en op kwalitatieve aandachtspunten.
Op basis van de provinciale en regionale woonvisies en met gebruikmaking van de regionale woonvisies, actuele onderzoeken en monitoring wil de provincie Limburg bestuurlijke afspraken gaan maken over de woningbouwprogramma's.
4.4 Regionaal Beleid
Op 5 april 2016 heeft de gemeente Venray de nieuwe Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg vastgesteld. Een visie waarmee de bestuurders van de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas en de provincie Limburg sturing geven aan de regionale woningmarkt. Samen met alle woonpartners zijn vijf inhoudelijke pijlers geïdentificeerd die de kern vormen van deze visie. De pijlers rusten idealiter op een stevig fundament: krachtige gemeenten en een sterke regio. Ze zijn samen te vatten in:
- 1. Een gezonde woningmarkt in balans: nieuwbouw naar behoefte
Het aantal plannen dat de regio heeft en maakt om nieuwbouw toe te voegen, moet in een gezonde verhouding staan tot de kwantitatieve behoefte. Het is onverantwoord om te sturen op een bouwprogramma dat uitgaat van meer dan voorspelde groei. Dat betekent in de regio concreet dat plancapaciteit terug wordt gebracht én alleen plannen toe worden gevoegd die echt kwaliteit toevoegen en passen bij de woonbehoefte van de afzonderlijke gemeenten in de regio: bouwen naar reële behoefte.
- 2. De juiste woning op de juiste plek en dynamisch voorraadbeheer
Samen willen de regio een breed palet aan woonmilieus bieden dat aansluit bij de huidige en toekomstige inwoners van onze regio. De dominante vraag in de regio is het wonen in grotere kernen waar voorzieningen zijn. Er is in de visie een afwegingskader ontworpen dat regionaal en lokaal het instrument vormt om tot een heldere prioritering en onderbouwing van nieuwbouwplannen te komen. De werkwijze sluit aan bij de principes van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Integrale afweging en integraal voorraadbeleid zijn sleutelwoorden.
- 3. Goed wonen voor iedereen, maar met extra aandacht voor ….
Bijzondere aandacht is nodig voor de huisvesting van (toekomstige) werknemers en dan vooral de arbeidsmigranten. Zij vullen veel banen in en zijn voorwaarde voor de verdere economische ontwikkeling. De regio gaat voor een uitnodigende strategie en kiest voor de beleidslijn van short stay naar mid stay en uiteindelijk naar regulier wonen. Regionaal wordt ook de noodzaak gevoeld om stil te staan bij statushouders. En verder zijn Toegelaten Instellingen (corporaties) vanaf 1 januari 2016 verplicht bij nieuwe verhuringen passend toe te wijzen. Betaalbaarheid en beschikbaarheid zijn dan ook twee onderwerpen die op regionaal niveau verder uitgewerkt moeten worden.
- 4. Kwaliteit bestaande voorraad en kernen meer centraal
De eerste pijler van het dynamisch voorraadbeheer is het werken aan de kwaliteit en de geschiktheid van de bestaande voorraad. Vooral in de meer stedelijke wijken vraagt dit aandacht. Daar is vernieuwing nodig (slopen, verdunnen, renoveren). Stedelijke herverkaveling kan hierbij een instrument zijn, net zoals de mogelijkheden van een transitiefonds. Maar ook de leefomgeving in de kernen staat op sommige plekken onder druk. Leegkomende en leegblijvende panden kunnen juist in kleine kernen versneld een spiraal naar beneden inzetten. Lokale kracht zien, benutten en waarderen is de lijn die wordt ingezet. Ruim baan voor nieuwe vormen van maatschappijsturing (coöperaties, zelfbeheer). Maar ook, slechts na zorgvuldige afweging is er in de kleine kernen in beperkte mate ruimte voor nieuwbouw. De grote opgave voor nu is het tegengaan van het overaanbod aan goedkope en slechte koopvoorraad.
- 5. Een levensloopvriendelijke en duurzame regio
Door de vergrijzing neemt het aantal senioren fors toe; in de kleine kernen gaat dit proces nog sneller. Dit wordt extra aandacht gegeven in lokaal woonbeleid. Aanpassing van de woning is primair de verantwoordelijkheid van de verhuurder of eigenaar. Maar bewustwording over woningaanpassingen maakt het verschil. Hier ligt een prachtige kans om de koppeling te zoeken met bewustwording op het terrein van verduurzaming. Voorzieningen voor zwaardere zorg vereisen een zekere omvang en zullen naar verwachting daarom in grotere kernen geconcentreerd worden.
Om te voorzien in de behoefte van wonen en zorg gaan we verder in gesprek met zorgpartijen en corporaties. Nader onderzoek is noodzakelijk.
Toets aan regionale structuurvisie Wonen:
In de plancapaciteit per gemeente, zoals als bijlage bij de regionale structuurvisie is gevoegd, zijn voor onderhavige locatie aan de Van Roosmalenstraat/Merseloseweg 4 woningen opgenomen. Het project heeft ook betrekking op 4 (grondgebonden koop-) woningen.
Het woningbouwproject zoals beschreven in paragraaf 3.2 van deze plantoelichting is van hoge kwaliteit, vergelijkbaar met het woningbouwproject Vlakwater, en heeft een upgrading van de omgeving tot gevolg. Het braak liggende perceel binnen een mooi woningbouwprojectgebied zal qua structuur worden voortgezet, zoals er een mooi geheel ontstaat, zowel vanuit planologisch als vanuit feitelijk oogpunt.
Verder zijn de geplande bouwkavels geschikt voor het huisvesten van alle doelgroepen welke op zoek zijn naar een woning in een bovengemiddeld segment. De ligging op relatief korte afstand van alle stedelijke voorzieningen is een pre.
Het project is derhalve passend in de gedachtengang zoals verwoord in de regionale structuurvisie wonen.
4.5 Gemeentelijk Beleid
4.5.1 Strategische visie 2020
In 2013 is de Strategische visie 'Venray, stad in de Peel (2025) als een aanvulling op en herijking van de Strategische Visie 2020, 'Venray Dorp en Stad' opgesteld. Het is dus geen compleet nieuwe strategische visie omdat veel uit de visie van Venray (Strategische visie Venray 2020 uit 2009) nog altijd relevant, waardevol en bovendien veel draagvlak heeft. De herijking valt in twee onderdelen uiteen. Enerzijds de zoektocht naar de droom en ambitie van de gemeente en gemeenschap van Venray. En anderzijds de vertaling van deze droom en ambitie naar hieruit voortvloeiende opgaven en handelingsperspectief.
De opdracht nu en in de toekomst is om als regio divers, compleet en herkenbaar te zijn. De opgaven voor Venray zijn:
- Samen verantwoordelijk: zelfsturing, sociale cohesie, zelfregulering en zelfredzaamheid zijn het devies.
- Zelfsturing: door het teruggeven van verantwoordelijkheden aan bewoners worden vitale gemeenschappen gecreëerd.
- De jeugd heeft de toekomst: sluit aan bij de energie en behoeften om de jeugd te binden en te boeien en dat zij het eigenaarschap oppakken voor de gemeenschap.
- Gidsgemeente voor een krachtige regio: door over de grenzen van de regio Venlo te kijken en als tweede stad in Noord-Limburg de samenwerking aan te halen met omliggende (inter-)nationale regio's op economisch en sociaal terrein ontstaan (nieuwe) mogelijkheden.
Ten aanzien van de functie van Venray als bloeiend centrum, een rijk cultureel leven, wonen in rust en ruimte is het uitgangspunt het aangrijpen van economische krachten. Venray heeft haar jeugd nodig en daarom moet ervoor gezorgd worden dat jongeren in de regio blijven wonen en werken. Dit vraagt een gerichte aanpak van de gemeenschap, ondernemers, onderwijsinstellingen en gemeente om jongeren actief te betrekken bij hun woon- en leefomgeving.
Ten aanzien van het bestemmingsplan is het voor de kern Venray van belang om een kwalitatief goed woon-leefklimaat te blijven garanderen en ontwikkelingen binnen dit kader de ruimte te geven.
De opvulling van de lege plek aan de Van Roosmalenstraat met vier woningen komt de ruimtelijke kwaliteit (woon- en leefklimaat) in deze omgeving ten goede en past goed bij de (geplande) aangrenzende woonbebouwing; zowel qua functie als qua ruimtelijke verschijningsvorm.
4.5.2 Ontwikkelingsperspectief Venray 2015
De gemeente Venray heeft in het najaar van 2004 besloten om, als uitwerking van de Strategische Visie, een Ontwikkelingsperspectief 2015 op te stellen. Het Ontwikkelingsperspectief heeft als doel de ruimtelijke, economische en maatschappelijke ontwikkeling van Venray te begeleiden en de regiefunctie van de gemeente vorm te geven.
Voor de nieuwe locaties, maar ook bij inbreiding en herstructurering in de bestaande wijken, wordt ingezet op een zo groot mogelijke differentiatie van woningtypen, prijsklassen en life-styles.
In het beleidsplan Wonen is gekozen voor de differentiatievariant. Dit heeft consequenties voor de nieuwbouw en voor de bestaande woningvoorraad. Bij nieuwbouw zal een groter accent worden gelegd op het toevoegen van goedkopere huurwoningen. In de bestaande wijken zal bij inbreiding en herstructurering ruimte worden geboden aan de duurdere marktsegmenten. Hierdoor ontstaat meer variatie in de woonmilieus en een evenwichtige bevolkingsopbouw. In dit kader moet ook aanvullend onderzoek gedaan worden naar de woningbehoefte van jongeren.
In de Woonvisie Venray wordt dit aspect nader belicht.
Onderhavige inbreidingslocatie aan de Van Roosmalenstraat heeft tot gevolg dat nieuwe, grondgebonden koopwoningen in het duurdere marktsegment worden toegevoegd aan de woningvoorraad (welke toevoeging onlosmakelijk is verbonden aan het schrappen van een gelijk aantal onrendabele bouwtitels uit de woningvoorraad van de gemeente Venray), althans bouwkavels kunnen worden uitgegeven waarop woningen in dat segment nader ingevuld kunnen worden, waardoor een gevarieerd, doch bij elkaar passend woningprogramma wordt verkregen.
4.5.3 Volkshuisvestingsbeleid
Woonvisie Venray
Op 16 mei 2017 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Venray 2017 'Transformatie van de woningmarkt' vastgesteld. Belangrijkste doelstelling van deze visie is het aanpassen van de bestaande woningvoorraad aan de veranderende wensen van de woonconsument. Venray is een gemeente die die tegen de stroom van krimp in nog groeien. De focus ligt dan ook op het beantwoorden van de groeiende vraag naar woningen voor de komende jaren. Woningen die bovendien moeten aansluiten bij de nieuwe wensen van de woonconsument. De samenstelling van huishoudens verandert. Meer mensen gaan alleen wonen en gezinnen zijn kleiner dan in het verleden. De klant vraagt dus niet minder woningen, maar wel kleinere. Voor een belangrijk deel zijn die woningen er al, maar moeten ze worden aangepast en voor een ander deel moeten er nieuwe gebouwd worden.
Om keuzes uit de Woonvisie te monitoren en om in te kunnen spelen op ontwikkelingen in de woningmarkt wordt jaarlijks een monitoringsrapportage woningbouw opgesteld. De monitor vormt de basis waarop ontwikkelingen gedurende een langere periode worden getoetst aan beleidskeuzes uit de woonvisie. Indien noodzakelijk worden ambities bijgesteld, dan wel aangepast. De meest recente is de Woonmonitor 2015 die op 5 september 2016 is vastgesteld. Integraal onderdeel van de monitor zijn de prognoses die zijn opgesteld door E,til en de tabellen met daarin het woningbouwprogramma.
Binnen de kern Venray bedroeg het aantal inwoners in 2016 28.360 en het aantal huishoudens 12.525. De planologische ruimte die nog beschikbaar is in bestemmingsplannen bedraagt 896 woningen. Daar staat een concrete planvoorraad van 940 woningen tegenover.
Uit het onderzoek blijkt dus dat in Venray nog een behoefte is aan een diversiteit aan soorten woningen, waaronder ook duurdere koopwoningen. Dit tegen de trend in Noord-Limburg in. Daarbij wordt tevens geconcludeerd dat er nog enige behoefte bestaat aan het woonmilieu “Landelijk”, het segment waar deze woningen zich in gaan bevinden. In de op 16 mei 2017 vastgestelde woonvisie wordt ook ingezet op een gedifferentieerd aanbod aan woningtypes en woonmilieus, aansluitend bij de kwantitatieve én kwalitatieve behoefte.
Gemeentelijke uitgangspunten
Op 19 mei 2015 heeft de gemeenteraad de beleidsregel: Kavel voor kavel vastgesteld (in werking getreden op 29 mei 2015). Deze beleidsregel is opgesteld in het licht van de volgende situatie.
De gemeente wordt in toenemende mate benaderd door particulieren die een woning willen realiseren op hun eigendom, bijvoorbeeld in een tuin of op een geërfd stuk land. Vaak worden deze initiatieven afgewezen, omdat deze niet passen binnen het vigerend woningbouwbeleid van de gemeente, er is namelijk sprake van een planoverschot in Venray. Voor de zogeheten ‘rode kernen’, zijnde die kernen waar een planoverschot is, wordt ook op deze particuliere initiatieven negatief geantwoord. De gemeente wil particuliere initiatiefnemers toch een mogelijkheid geven om tot realisatie van een bouwkavel te komen.
Daarom is een regeling opgesteld waarin initiatiefnemers door middel van het ‘verplaatsen’ van een reeds bestaande bouwtitel, toch een woning kunnen realiseren. Hiermee worden onbenutte toegekende bouwtitels ( al bestemd als ‘wonen’ of waarvan de bestemmingsplanprocedure om te komen tot de bestemming ‘wonen’ reeds loopt) verplaatst naar nieuwe locaties waar mensen wel daadwerkelijk een woning realiseren. Daarmee wordt het woningbouwprogramma opgeschoond en actueler. De regeling geldt alleen voor particuliere initiatieven van maximaal 1 woning op eigen grond en niet voor projectmatige ontwikkelingen. In casus betreft het de realisatie van 4 op zichzelf staande woningen ten behoeve van particulier opdrachtgeverschap, op een perceel dat in eigendom is van erfgenamen. Het betreft hier meerdere personen (in totaal 10 personen), zodat hier sprake is van meerdere particulieren, echter handelend onder 'erven de Mulder'.
De regeling is alleen van toepassing in kernen waar er sprake is van een overaanbod aan woningbouwplannen, de zogeheten ‘rode kernen’. Dit geldt voor zowel de bouwtitel die verplaatst wordt als de kern waar de verplaatste bouwtitel komt te liggen, beide dienen een ‘rode kern’ te zijn.
De gemeente Venray wil op deze basis van verplaatsing van bouwtitels meewerken aan het project '4 woningen Van Roosmalenstraat'. Initiatiefnemers zijn in overleg met de gemeente op zoek gegaan naar in aanmerking komende bouwtitels welke geschrapt kunnen worden en waarvoor in de plaats bouwtitels toegekend kunnen worden aan de Van Roosmalenstraat.
Deze zijn gevonden op de volgende locaties:
Landweertweg 3 Venray |
Landweertweg 5 Venray |
Beetezijweg 2a Blitterswijck |
Keizer Karelweg Vredepeel |
Onderhavig bestemmingsplan ziet derhalve tevens op deze locaties; het plangebied strekt zich ook hierover uit. De bestemmingen zullen hier zodanig worden gewijzigd, dat er weliswaar een passende bestemming wordt toegekend, doch dat deze bestemming het niet mogelijk maakt om een nieuwe woning te realiseren.
Op deze wijze wordt uitvoering gegeven aan de beleidsregel Kavel voor Kavel.
4.5.4 Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling
De Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling 2011 is vastgesteld op 20 december 2011 en op 1 januari 2012 in werking getreden. Het in deze structuurvisie vastgelegde kwaliteitsbeleid omtrent een bijdrage Ruimtelijke ontwikkeling is gebaseerd op de gedachte dat ruimtelijke ontwikkelingen (bouwactiviteiten) leiden tot verlies aan ruimtelijke kwaliteit en dat dit verlies moet worden gecompenseerd. Achterliggend doel is het behoud en waar mogelijk versterking van de (groene) kwaliteiten van zowel het buitengebied als het stedelijk gebied.
Voor het bepalen van de hoogte van de bijdrage in het stedelijk gebied wordt aangesloten bij de bijdrage ruimtelijke ontwikkeling zoals vastgelegd in de nota grondbeleid 2011. Deze bijdrage bestaat uit € 2.500,- per kavel. De tegenprestatie vindt zo veel mogelijk ter plaatse en/of in de nabijheid van de ingreep plaats. Indien dit niet mogelijk is, komt de bijdrage ten goede van het kwaliteitsfonds stedelijk gebied.
Gelet op het feit dat in het kader van dit project ook uitvoering wordt gegeven aan de beleidsregel: Kavel voor kavel moet de tegenprestatie gezien worden in het schrappen van 4 woningbouwmogelijkheden (en dus verstening) elders binnen de gemeente Venray, zoals in de vorige paragraaf uitvoering is beschreven.
Hierdoor zal er geen bijdrage op basis van deze structuurvisie meer afgedragen hoeven te worden.
4.5.5 Bestemmingsplan
Voor het te ontwikkelen plangebied aan de Van Roosmalenstraat vigeert het volgende bestemmingsplan:
Naam bestemmingsplan | Bestemming | Vaststelling Raad | |
bestemmingsplan Venray | bestemming 'Agrarisch gebied' | 17 augustus 2006 |
Afbeelding: Uitsnede verbeelding
Binnen deze bestemming is het weliswaar mogelijk om via een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid de agrarische bestemming om te zetten in een woonbestemming voor 4 woningen, doch niet in combinatie met het tegelijkertijd schrappen van woningbouwtitels elders binnen de gemeente Venray, op basis van de beleidsregel Kavel voor Kavel. Daarom is het noodzakelijk om een reguliere bestemmingsplanprocedure te doorlopen.
Voor de plangebieden waar de bouwtitel geschrapt gaat worden, gelden de volgende bestemmingsplannen:
Adres | bestemmingsplan | bestemming |
Landweertweg 3 Venray | Burggraaf 1986 | woondoeleinden |
Landweertweg 5 Venray | Burggraaf 1986 | woondoeleinden |
Beetezijweg 2a Blitterswijck | Kern Blitterswijck | woondoeleinden |
Keizer Karelweg Vredepeel | Vredepeel | wonen |
Hoofdstuk 5 Milieu-planologische Aspecten
5.1 Geluidhinder
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).
De woonstraten in de wijk Vlakwater zijn aangewezen als erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/h.
De hoek van het plangebied welke het dichtste bij het gezoneerde deel van de Merseloseweg (daar waar een snelheid van 60 km/u is toegestaan) is gelegen, bevindt zich weliswaar op een afstand van circa 220 m, maar gelet op het feit dat de geluidszone haaks op de weg wordt gemeten, ligt het plangebied toch volledig buiten deze zone.
Er hoeft op grond van de Wet geluidhinder hierdoor geen akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai plaats te vinden.
Ten behoeve van het aangrenzende bestemmingsplan Vlakwater 2009 is de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer over de Merseloseweg bepaald middels een akoestisch onderzoek. Met behulp van Standaardrekenmethode I is de ligging van de 48 dB contour berekend. Op basis hiervan werd geconcludeerd dat alle woningen binnen het bestemmingsplan Vlakwater 2009 buiten deze contour zijn gelegen. De kortste afstand tussen het gezoneerde wegdeel en de woningen bedraagt circa 185 m (45 m minder dus in vergelijking met de te realiseren woningen aan de Van Roosmalenstraat). Voor de woningen in het plangebied Vlakwater werd geconcludeerd dat er voldaan werd aan de eisen van de Wgh en er dan ook zonder verdere bezwaren vanuit de Wgh woningbouw kan worden geprojecteerd op de beoogde locatie buiten de berekende 48 dB contouren.
Gelet op het feit dat tussen de meest naar de Merseloseweg gerichte woningen binnen het project Vlakwater en en de Merseloseweg geen verdere bufferede bebouwing is gelegen, en dit tussen de te ontwikkelen kavels aan de Van Roosmalenstraat en de Merseloseweg duidelijk wèl het geval is, kan geconcludeerd worden dat het woon- en leefklimaat binnen het plangebied Van Roosmalenstraat goed is en voldaan wordt aan een goede ruimtelijke ordening.
In het kader van het opstellen van onderhavig bestemmingsplan is door K+ Adviesgroep b.v. een globaal akoestisch onderzoek (als bijlage aan de planstukken toegevoegd) naar de optredende gevelbelastingen vanwege wegverkeerslawaai ingesteld. Hierin is het volgende geconcludeerd:
"Het plan ligt op circa 90m uit de as van de Merseloseweg en daarmee buiten de 48 dB geluidcontour.
In het kader van de Wet geluidhinder kan worden gesteld dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet zal worden overschreden zodat vanwege wegverkeerslawaai er geen restricties worden opgelegd aan het onderzochte bouwplan.
Vanwege de Van Roosmalenstraat ligt de 48 dB geluidcontour op een afstand van 11m. Door een afstand van 11m aan te houden tussen de voorgevelrooilijn en de weg-as in acht te nemen zal de gevelbelasting beneden de voorkeursgrenswaarde blijven en daarmee zal er sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat."
Spoorweglawaai
In de nabijheid van het plangebied is geen spoorlijn gesitueerd. De spoorlijn, Venlo-Nijmegen bevindt zich op een afstand van ruim 4,5 km ten noordoosten van het plangebied.
5.2 Bodem- En Grondwaterkwaliteit
In het kader van het onderhavige plan worden binnen het plangebied nieuwe bodemgevoelige functies toegelaten in de vorm van vier woningen.
Voordat door middel van een omgevingsvergunning nieuwe functies mogelijk worden gemaakt zal er inzicht moeten zijn of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijke bebouwing en gebruik ook mogelijk maken.
Op 15 juli 2016 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Econsultancy BV (als bijlage aan de planstukken toegevoegd). Op basis van het vooronderzoek is het volgende geconcludeerd:
Van het noordelijk terreindeel (± 2.600 m2) is de bovengrond licht verontreinigd met cadmium en/of koper en lood. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. Het grondwater van de onderzoekslocatie is licht verontreinigd met barium en koper.
De vooraf gestelde hypothese, dat het noordelijke deel van de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek.
In het zuidelijk terreindeel (± 2.500 m2) is de bovengrond licht verontreinigd met cadmium, koper, lood en/of kwik en DDD. De lichte DDD verontreiniging is waarschijnlijk te relateren aan het voormalige gebruik van de locatie als boomgaard. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "verdacht" dient te worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Gelet op de aard en mate van de verontreinigingen, bestaat er echter géén reden voor een nader onderzoek.
Er bestaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingswijziging van de onderzoekslocatie.
Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.
5.3 Luchtkwaliteit
De regels inzake luchtkwaliteit kennen het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.
Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.
De Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' bevat regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).
Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).
Het onderhavige project valt met 4 nieuw te realiseren woningen zonder meer onder de Regeling NIBM.
Luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het project.
5.4 Externe Veiligheid
5.4.1 Risicovolle inrichtingen (Bevi)
De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. Het gaat hierbij onder meer om inrichtingen in het kader van het Besluit risico's zware ongevallen 1999, LPG-tankstations, inrichtingen waar gevaarlijke (afval)stoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage van meer dan 10.000 kg worden opgeslagen, inrichtingen met een koel-of vriesinstallatie met meer dan 400 kg ammoniak. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6/jr.
Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).
Bij het nemen van een planologisch besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.
Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr.wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.
De woningen zijn te kwalificeren als een kwetsbaar object. Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg liggen in de directe omgeving van het plangebied (binnen een straal van 600 meter) geen risicovolle inrichtingen.
5.4.2 Vervoer gevaarlijke stoffen
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.
De dichtstbijzijnde weg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is de N270 (Deurneseweg). De PR-contour 10-6/jr bedraagt hier 0 meter; het plangebied ligt op een afstand van ruim 1800 meter.
5.5 Milieuzonering
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.
5.5.1 Bedrijven en Milieuzonering; Staat van bedrijfsactiviteiten
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
- de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
- de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.
Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
5.5.2 Invloed milieuhinder op het plangebied
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Venray.
In de directe nabijheid (binnen 400 meter) van het plangebied bevinden zich geen bedrijven anders dan kleinschalige, aan huis verbonden bedrijvigheid welke passend is binnen een woonomgeving.
De realisatie van de vier woningen belemmert derhalve geen omliggende bedrijven/bedrijfsfuncties, en evenmin wordt het project belemmerd door overige functies.
5.6 Kabels, Leidingen En Straalpaden
5.6.1 Inleiding
Ruimtelijk relevante leidingen en straalpaden worden op de plankaart en in de planvoorschriften geregeld. Leidingen met ongevaarlijke stoffen zoals hoofdwatertransportleidingen, afvalwatertransport-/rioolpersleidingen zijn in beginsel niet opgenomen in het bestemmingsplan, tenzij door de leidingbeheerder de noodzaak voor opname is aangetoond. Een vereiste voor opname in het bestemmingsplan is dat de opgave van de ligging van de leidingen op digitale wijze dient te geschieden. Dit in verband met het bepalen van de exacte ligging.
5.6.2 Gas-, olie-, brandstof- of watertransportleidingen en hoogspanningskabels
Een buisleiding die wordt gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen, vormt een risico voor de veiligheid. Als de leiding gaat lekken, kunnen de gevaarlijke stoffen vrijkomen en ontstaat er een kans op explosie, vergiftiging van mensen of dieren of verontreiniging van het milieu.
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen zoals dit per 1 januari 2011 geldt, staan veiligheidseisen voor de exploitant en de gemeente. Exploitanten hebben een zorgplicht en moeten ervoor zorgen dat hun buisleidingen veilig zijn. Gemeenten moeten buisleidingen in hun bestemmingsplannen opnemen en bij nieuwbouw zorgen voor genoeg afstand tot de buisleidingen.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen leiding- of hoogspanningkabeltracés welke belemmerd zijn voor het project.
5.6.3 Obstakelbeheer- en radarverstoringsgebied
Het plangebied bevindt zich niet binnen een straalpad van telecomvoorzieningen. Wel ligt het plangebied in het radarverstoringsgebied dat hoort bij de radar die staat op vliegbasis Volkel. Objecten hoger dan 65 meter boven NAP binnen een straal van 28 km van het radarstation kunnen aanleiding geven tot verstoring van het radarbeeld en zijn derhalve in beginsel niet toegestaan. Op de algemene hoogtekaart van Nederland is te zien dat het plangebied is gelegen op een hoogte van maximaal 23 meter boven NAP; gelet op de via de planregels toegestane bouwhoogte zal het "object" niet boven 65 meter boven NAP uitkomen en vormt het geen belemmering voor de radarverbinding.
Gelet op het bovenstaande mag worden gesteld dat met het onderhavige bestemmingsplan de belangen van defensie niet worden geschaad.
5.6.4 Niet gesprongen explosieven
Het gehele grondgebied van Venray heeft in de 2e wereldoorlog zwaar onder vuur gelegen. Bij eventuele ontwikkelingen of uitbreidingen in dit gebied, waar na de 2e wereldoorlog nog niet in de grond werd geroerd en er geen nadere onderzoeken hebben plaats gevonden, dient er uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid gezocht te worden naar NGE.
Hoofdstuk 6 Waterparagraaf
6.1 Waterbeleid
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Peel en Maasvallei. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Bergen als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit de gemeente Bergen en het waterschap Peel en Maasvallei gelden daarbij de volgende uitgangspunten:
- 1. afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen van toepassing is;
- 2. de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
- 3. verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen voorkomen te worden;
- 4. grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
- 5. een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem is toegestaan;
- 6. bij inbreidingslocaties dient een voorziening gerealiseerd te worden met een minimale inhoud van 30 mm met een overloop naar maaiveld of oppervlaktewater.
6.2 Waterhuishoudkundige Situatie Plangebied
Binnen het plangebied moet een duurzaam waterhuishoudkundig systeem aanwezig zijn om de hoeveelheid regenwater te verwerken dat gelet op het ter plaatse aan de orde zijnd (nieuw) afvoerend verhard oppervlak van globaal 800 m² (bebouwing inclusief erfverhardingen) binnen het plangebied valt.
De K-waarde (geeft de mate van infiltratiegeschiktheid aan) van het plangebied bedraagt volgens de kaart inzake de bodemdoorlatendheid (K-waarde) van de gemeente Venray van het waterschap 0,75 - 1,5 m/dag. De onderhavige gronden zijn derhalve geschikt voor hemelwaterinfiltratie. Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de gekozen infiltratievoorziening wordt uitgegaan van een neerslaggebeurtenis T=10. Aangenomen wordt dat bij een dergelijke bui 32,6 mm neerslag valt in 1 uur en 42,9 (afgerond 43) mm in 4 uur. De te realiseren waterbergingsruimte kan dan berekend worden door de toename van het afvoerend verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met 0,043 m. Verder voorziet het project in een voorziening bij een extreme neerslaggebeurtenis. Hierbij is een neerslaggebeurtenis van T= 100 maatgevend, waarbij uitgegaan wordt van een bui van 84 mm met een duur van 2 dagen, waarbij er niets kan infiltreren. De te realiseren waterbergingsruimte kan dan berekend worden door de toename van het afvoerend verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met 0,084 m.
Benodigde buffercapaciteit bedraagt:
Neerslag T=10 43mm neerslag/m2 | Neerslag T=100 84 mm neerslag/m2 |
Te infiltreren 800 m2 x 0,043 m = 35 m3 | Te infiltreren 800 m2 x 0,084 m = 67 m3 |
Per uit te geven woonkavel zal derhalve moeten worden voorzien in een buffer van 11 m3. Deze open dan wel gesloten infiltratievoorzieningen zullen geïntegreerd worden in de diverse tuinen en kunnen gerealiseerd worden in de vorm van een vijver, verlaging in het erf (wadi) of bijvoorbeeld een grindkoffer of krat.
Afvoer van huishoudelijk afvalwater dient plaats te vinden via het aanwezige rioleringssysteem.
Bouwmaterialen
De gemeente Venray streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Er zal derhalve, voorzover relevant, geen gebruik worden gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.
6.3 Overleg Waterschap
Vooroverleg met en advies van het waterschap Peel en Maasvallei maakt onderdeel uit van de watertoets. Het waterschap Peel en Maasvallei heeft evenwel aangegeven dat bij plannen met een toename van het nieuw afvoerend verhard oppervlak van minder dan 2000 m2 en waarbij het plangebied niet is gelegen in specifieke aandachtsgebieden, geen vooroverleg plaats hoeft te vinden met het watertoetsloket. Het plan leidt niet tot een toename van het afvoerend verhard oppervlak van meer dan 2000 m2.
Specifiek wateradvies door het waterschap is niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 7 Juridische Vormgeving
7.1 Algemeen
Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:
- plantoelichting
- planregels;
- verbeelding.
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied. De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:
- Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012;
- PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP) 2012;
- Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI) 2012.
7.2 Planmethodiek
Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.
Verder is aansluiting gezocht bij de systematieken van het bestemmingsplan Vlakwater 2009 en het bestemmingsplan Venray.
7.3 Verbeelding
In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.
Opgemerkt wordt nog dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen, immers de wijze van raadplegen is ook verschillend. Inhoudelijk zijn geen verschillen te vinden.
7.4 Planregels
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.
De Inleidende regels (hoofdstuk 1) bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In de Begrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik.
In het artikel over de "Wijze van meten" (artikel 2) worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.
Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen. De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de doeleindenomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Indien er sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen, is er een nadere detaillering van de doeleinden opgenomen waarin wordt vermeld welke doeleinden prevaleren. Vervolgens wordt in de bebouwingsregeling aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is in een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.
In de Algemene regels (hoofdstuk 3) zijn opgenomen de Anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouwregels, de algemene afwijkingsregels, de algemene wijzigingsregels, de algemene procedureregels voor wijzigingen, ontheffingen en nadere eisen en de overige regels.
In de Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4) zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
Omdat onderhavig bestemmingsplan slechts een partiële herziening inhoudt, zijn in de regels ook slechts de gewijzigde bepalingen opgenomen.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid, Kostenverhaal En Planschade
De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. Verder zijn de te ontwikkelen gronden aan de Van Roosmalenstraat eigendom van initiatiefnemer. Deze gronden zijn niet belast met beperkt zakelijke rechten van derden.
Kostenverhaal is geregeld in een tussen de gemeente Venray en de initiatiefnemer af te sluiten anterieure overeenkomst, waarin naast verhaal van de ambtelijke kosten en bijdragen bovenwijks en ruimtelijke ontwikkeling, ook het planschadeverhaal wordt opgenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Venray komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Procedure
Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.
Conform artikel 3.1.1. Bro worden de provincie Limburg en Waterschap Limburg in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg.
Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:
- 1. kennisgeving, zoals bedoeld in artikel 3:12 Awb, dient tevens te worden gepubliceerd in de Staatscourant en langs elektronische weg te worden verzonden;
- 2. het ontwerpbestemmingsplan dient te worden verstuurd aan het Rijk, provincie, waterschappen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;
- 3. kennisgeving aan de eigenaren van percelen welke de bestemming in de naaste toekomst zal worden verwezenlijkt;
- 4. door een ieder kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht;
- 5. de gemeenteraad dient binnen 12 weken, na de ter inzage termijn beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door de Gedeputeerde Staten (GS) of de inspecteur een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan de GS en/of de inspecteur.
Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.
Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.
9.2 Overleg
In het kader van het wettelijk overleg heeft overleg plaatsgevonden met Waterschap Limburg en provincie Limburg.
9.3 Inspraak En Zienswijzen Ontwerp-bestemmingsplan
Het ontwerp-besluit tot wijziging van het bestemmingsplan heeft met ingang van 25 mei tot en met 5 juli 2017 voor een ieder ter inzage gelegen.
Gedurende deze periode zijn drie zienswijzen ingediend.
Deze zienswijzen en de reactie hierop zijn neergelegd in een Nota van Zienswijzen welke als bijlage bij het vaststellingsbesluit is gevoegd.