Nachtegaalweg 6
Bestemmingsplan - Gemeente Venray
Vastgesteld op 17-09-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
Het bestemmingsplan Nachtegaalweg 6 met identificatienummer NL.IMRO.0984.BP18008-va01 van de gemeente Venray.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan-huis-gebonden bedrijf
Het aan huis – geheel of overwegend door middel van handwerk – uitoefenen van een bedrijfsmatige activiteit bedrijvigheid in de cat. 1 en 2 als genoemd in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van woonfunctie kan worden uitgeoefend , met hieraan ondergeschikte en kleinschalige detailhandel welke direct in verband dient te staan met de ter plaatse toegestane bedrijfsactiviteiten.
1.6 aan-huis-gebonden-beroep
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang, aard en intensiteit met behoud van de woonfunctie (in ruimtelijke en visuele zin), uitgeoefend kan worden.
1.7 aanvullende kwaliteitsverbetering
Een verbetering van de op een locatie aanwezige kwaliteit bestaande uit één of meerdere van de onderstaande componenten:
- architectonische vormgeving van de nieuw op te richten bebouwing;
- opruimen oude gebouwen/verharding;
- herinrichten bouwkavel onder meer met het oog op compact bouwen, de functionaliteit van de bebouwing en het herschikken van de bebouwing;
- het aanbrengen van extra milieureducerende maatregelen op het gebied van geluid, geur, ammoniak, stof of trilling; ten gunste van het milieu (bijvoorbeeld maatregelen die geluid, geur, ammoniak, stof of trilling reduceren);
- voor intensieve veehouderij bij meerdere bedrijfslocaties de toepassing van de beste locatiemethode: gericht op afbouw van de tweede en/of volgende locaties, waarbij op een vast te leggen moment sloop van de gebouwen zal plaatsvinden.
1.8 adviescommissie
De commissie die landschappelijke inpassingsplannen en aanvullende kwaliteitsverbeteringsvoorstellen beoordeelt, met als toetsingskaders onder meer het beeldkwaliteitsplan en het Ruimtelijk Kwaliteitskader.
1.9 agrarisch bedrijf
Een bedrijf dat naar aard en omvang uitsluitend of in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren waaronder begrepen een productiegerichte paardenhouderij inclusief pensionstal.
1.10 agrarisch bedrijfsgebouw
Een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de uitoefening van een (agrarisch) bedrijf.
1.11 agrarische bedrijfsvoering
De bedrijfsmatige gang van zaken binnen een agrarisch bedrijf.
1.12 agrarisch grondgebruik
Gebruik van grond dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen , al dan niet met het gebruik van tijdelijk afdekmateriaal, en/ of door middel van het houden van dieren.
1.13 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.14 bed & breakfast
Recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt.
1.15 beeldkwaliteitsplan
Het plan, zoals vastgesteld op 14 december 2010, waarin aandacht wordt besteed aan de relatie tussen een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling en bestaande karakteristieken, landschappelijke en visuele waarden van een gebied.
1.16 bestaand
Ten tijde van de inwerkingtreding van het plan aanwezig.
1.17 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.20 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.21 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.22 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.23 bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
1.24 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.25 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.26 burgerwoning
Een woning bedoeld ter huisvesting van een huishouden, niet zijnde een woning behorend bij een (agrarisch) bedrijf of andere inrichting.
1.27 dagrecreatief medegebruik 1
Extensieve vormen van dagrecreatie die in de open lucht plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere is; hieronder worden in ieder geval verstaan: wandelen, fietsen, paardrijden of kanoën.
1.28 dagrecreatief medegebruik 2
Tijdelijk medegebruik van grasland, akkerbouwgrond of onbebouwde agrarische grond voor kleinschalige dagrecreatieve activiteiten die in de openlucht plaatsvinden, waaronder kleinschalige recreatieve luchtvaart ten behoeve van luchtballonvaren en ultralights.
1.29 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.30 doelmatige (agrarische) bedrijfsvoering
Het op efficiënte, effectieve, economische en bedrijfstechnisch correcte wijze uitvoeren van de bedrijfsprocessen van een bedrijf met inbegrip van de resulterende producten en diensten en de externe relaties met klanten, leveranciers, partners en anderen.
1.31 eigen terrein
Het terrein dat is uitgegeven in erfpacht, is verhuurd of in gebruik gegeven aan, dan wel in eigendom is van een natuurlijke persoon of rechtspersoon, welke de betreffende gronden gebruikt ten behoeve van een middels de regels van dit plan ter plaatse toegestane functie.
1.32 gebiedskwaliteit
Gebiedskwaliteit is opgebouwd uit vier, onderling samenhangende, aspecten:
- Landschappelijke structuur
De wijze, waarop de totstandkomingsgeschiedenis van een gebied afleesbaar is in de huidige situatie. - landschappelijke elementen
De intrinsieke waarde van samenhangende ecologische en groenstructuren en watersystemen en de visuele waarde van de (afwisseling) van groene en gebouwde kwaliteiten. - Verkavelingstructuur/ bebouwingsstructuur
De wijze waarop de ruimte in een gebied letterlijk geordend is: open/gesloten, de verdeling van bebouwd/onbebouwd, de functionele verdeling en de herkenbaarheid van de ruimtelijke structuur - Functionele structuur
De kwaliteit van de gebouwde omgeving, zowel de kwaliteit van de elementen op zich, als de kwaliteit van de onderlinge samenhang en de relatie met andere kwaliteitsaspecten.
De inhoudelijke beoordeling van de gebiedskwaliteit is opgenomen in het Ruimtelijk Kwaliteitskader (RKK).
1.33 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.34 groom
Verzorger van paarden en onderhouder van zadels, tuigen en andere benodigdheden.
1.35 hoofdgebouw
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.36 horeca(voorziening)
(Voorzieningen voor ) het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse, het bedrijfsmatig exploiteren van een zaalaccommodatie, alsmede het bedrijfsmatig verstrekken van logies.
1.37 kleinschalig bedrijf
Een niet aan het buitengebied gebonden bedrijf zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten passend binnen de milieucategorie 1 of 2 of dat naar aard en omvang kleinschalig is en passend is binnen de milieucategorie 1 of 2.
1.38 kleinschalige verblijfsrecreatie
Recreatie van beperkte omvang waarbij overnachting plaatsvindt, waaronder wordt begrepen:
- a. kleinschalig kamperen of
- b. verblijfsrecreactie met een oppervlakte van maximaal 100 m2 in de vorm van
- 1. recreactiewoningen
- 2. groepsaccommodatie
- 3. bed and breakfast.
1.39 kleinschalig kamperen
Kleinschalig (tot 25 kampeerplaatsen) kampeerterrein (tussen 15 maart tot en met 31 oktober), waarbij uitsluitend zijn toegestaan kampeermiddelen en eenvoudige ondersteunende voorzieningen zoals watertappunten, sanitairgelegenheid, informatieborden en zitbanken. Stacaravans zijn niet toegestaan.
1.40 longeerruimte
Ruimte in de vorm van een cirkel, waarin aan een paard onder begeleiding een specifieke training gegeven kan worden.
1.41 manege
Een bedrijf dat is gericht op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/ of pony's houdt, zulks al dan niet in combinatie met een of meer van de volgende activiteiten of voorzieningen: verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen.
1.42 omgevingskwaliteit
Samenhangende systeem van water, milieu-, natuur- en landschapskwaliteit, zoals weergegeven in het Beeldkwaliteitsplan en het Ruimtelijk kwaliteitskader.
1.43 ondergronds
Beneden het peil.
1.44 onevenredige aantasting van de aanwezige waarden
Het resultaat van een ruimtelijke ingreep heeft een verhoudingsgewijs te groot nadelig effect op de aanwezige waarden in dat gebied.
1.45 paardenbak
Een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein in de open lucht met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport.
1.46 paddock
Een door middel van een afscheiding (hekwerk, haag of opsluitbanden) afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras waar één of meerdere paarden ter ontspanning en naar eigen inzicht vrij kunnen bewegen.
1.47 peil
- a. Voor gebouwen waarvan:
- 1. de hoofdingang binnen 20 meter van de weg is gelegen en;
- 2. het oorspronkelijke maaiveld niet meer dan 0,50 meter afwijkt van de hoogte van de weg;
de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
- b. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het oorspronkelijke maaiveld waarop het bouwwerk geplaatst is of wordt;
met dien verstande dat, indien bestaande gebouwen afwijkend van de onder a. en/of b. genoemde gevallen zijn gerealiseerd, de bovenkant van de begane grondvloer van bestaande gebouwen als peil wordt beschouwd.
1.48 productiegerichte paardenhouderij
Een paardenhouderij waarbij uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten,trainen en verhandelen van paarden.
1.49 ruimtelijk kwaliteitskader (RKK)
Gemeentelijk toetsingskader, zoals vastgesteld op 14 december 2010, ter toetsing van de gebiedskwaliteiten en visueel-landschappelijke waarde bij nieuwe ontwikkelingen en uitbreidingen.
1.50 schuilgelegenheid
Een overdekte ruimte die aan maximaal drie zijden is omsloten door wanden, waarvan dieren gebruik moeten kunnen maken in geval van weidegang, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in zowel zomer als winter uit oogpunt van dierenwelzijn.
1.51 stapmolen
Bouwwerk in de vorm van een cirkel, waar één of meerdere paarden kunnen stappen door middel van menselijke of geautomatiseerde aansturing.
1.52 (straat)prostitutie
Het zich (op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg resp. openbare ruimten bevindend voertuig) beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele dienste ten behoeve van een ander tegen vergoeding. (Straat)prostitutie is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming zoals bedoeld dan wel omschreven in dit bestemmingsplan.
1.53 seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijk gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde dan wel onderkomen, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar. Een seksinrichting is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming zoals bedoeld dan wel omschreven in dit bestemmingsplan.
1.54 woning
Een gebouw of een gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting en hoofdverblijf van een huishouden.
1.55 woon-en leefklimaat
Woon- en leefklimaat waarbij in ieder geval wordt voldaan aan de normen van alle relevante milieuaspecten zoals geluid, bodem, geurhinder, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 de dakhelling:
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het betreffende bouwwerk, waar de afstand het kortste is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarisch grondgebruik;
- b. dagrecreatief medegebruik 1;
- c. erfbeplanting, wegbeplanting, landschapselementen, bosschages;
- d. wonen, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijfswoning';
- e. de uitoefening van een productiegerichte paardenhouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
- f. aan-huis-gebonden-beroep tot een maximum van 40 m2;
- g. kadaverplaatsen met een maximale oppervlakte van 5 m2 per voorziening;
- h. voorzieningen van openbaar nut;
- i. landschappelijke inpassing en -ontwikkeling in de vorm van landschappelijke beplanting en water in combinatie met nieuwe bebouwing, overeenkomstig het landschappelijke inpassingsplan 'Nachtegaalweg 6' zoals opgenomen als bijlage bij deze regels;
een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder boven- en ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen, paden en verhardingen, in- en uitritten, met dien verstande dat:
- j. deze bijbehorende voorzieningen ten dienste zijn van de bestemming;
- k. berging en/of infiltratie van hemelwater voldoet aan het bepaalde in artikel 8.3;
- l. parkeervoorzieningen voldoen aan het bepaalde in artikel 8.4.
3.2 Bouwregels
Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, die ten dienste staan aan de bestemming, waarbij de volgende eisen gelden tenzij anders op de verbeelding weergegeven:
3.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders stellen nadere eisen ten aanzien van:
- 1. de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
- 2. de aard, bouwhoogte en de situering van erfafscheidingen;
- 3. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.
Een en ander op basis van een landschappelijke inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit.
- b. De onder a genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
- 1. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke inpassing en;
- 2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en;
- 3. ter verbetering van de gebiedskwaliteit.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. 3.2.1 onder a van de planregels ten behoeve van het realiseren van longeerruimten en/of paardenbakken en/of paddocks en/of stapmolens buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
1. longeerruimten en/of paardenbakken en/of paddocks en/of stapmolens uitsluitend opgericht mogen worden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-paardenhouderij overige bouwwerken' indien zij buiten het bouwvlak opgericht worden;
2. er mogen maximaal 2 paardenbakken worden gerealiseerd, de paardenbakken binnen het bouwvlak daarbij inbegrepen;
3. de hoogte van hekwerken en/of overige omheiningen bij paardenbakken en/of paddocks maximaal 1,80 meter bedraagt;
4. de hoogte van lichtmasten maximaal 8 meter bedraagt;
5. longeerruimten en/of paardenbakken en/of paddocks en/of stapmolens worden - ten behoeve van een goede ruimtelijke kwaliteit - landschappelijk ingepast.
- b. artikel 3.2.1 onder a van de planregels en overschrijding van de begrenzing van de op de verbeelding aangeduide agrarische bouwvlakken met bedrijfsgebouwen toestaan, onder de voorwaarden dat:
- 1. de overschrijding van het agrarisch bouwvlak, in verband met een doelmatige bedrijfsvoering dan wel vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijk is voor de uitbreiding van het agrarische bedrijf;
- 2. overschrijding enkel is toegestaan tot maximaal 10% van het bestaand bouwvlak met een maximale lengte van 25 m en slechts éénmalig tijdens de planperiode;
- 3. de oppervlakte van het bestaand bouwvlak als basis blijft dienen bij een eerstvolgende wijziging van begrenzing en/of omvang;
- 4. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
- 5. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
- 6. de ontwikkeling moet zijn gericht op gepaard gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing wordt ingepast;
- 7. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater.
- c. artikel 3.2.1 onder a van de planregels en de oprichting van een schuilgelegenheid voor dieren buiten het bouwvlak toe te staan, onder de voorwaarden dat:
- 1. de hoogte maximaal 3 meter bedraagt;
- 2. de bebouwingsoppervlakte is afgestemd op het beoogde gebruik en de locatie, met een maximum van 30 m2;
- 3. de afstand tot de bestemming 'Verkeer-Wegverkeer' minimaal 30 meter bedraagt;
- 4. de locatie niet grenst aan het bouwvlak van een (agrarisch) bedrijf;
- 5. maximaal één schuilgelegenheid is toegestaan per hectare;
- 6. het perceel waarop de schuilgelegenheid wordt gerealiseerd een oppervlak dient te hebben van minimaal 1 ha;
- 7. er geen sprake mag zijn van een onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies.
- d. artikel 3.2.1 onder b van de planregels ten behoeve van het later realiseren van de landschappelijke inpassing en -ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1 onder i, binnen 2 jaar na inwerkingtreding van een omgevingsvergunning of - voor zover geen omgevingsvergunning in de zin van de Wabo is vereist - binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan;
- e. artikel 3.2.2 onder a, b, c en d van de planregels en het bouwen binnen de minimale afstand van gebouwen tot de bouwperceelsgrens toestaan, onder de voorwaarden dat:
- 1. het bouwen, in verband met een doelmatige bedrijfsvoering dan wel vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijk is voor de uitbreiding van het agrarische bedrijf;
- 2. de ontwikkeling moet gepaard gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing wordt ingepast;
- 3. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
- 4. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
- 5. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
- 6. aangetoond wordt dat de plaatsing vanuit het oogpunt van (brand)veiligheid aanvaardbaar is;
- 7. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig worden beperkt;
- 8. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie.
- f. artikel 3.2.2 onder a, b, c en d van de planregels en het bouwen binnen de minimale afstand van gebouwen tot de bestemming 'Verkeer-Wegverkeer' toestaan, onder de voorwaarden dat:
- 1. het bouwen, in verband met een doelmatige bedrijfsvoering dan wel vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijk is voor de uitbreiding van het agrarische bedrijf;
- 2. de ontwikkeling moet gepaard gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing wordt ingepast;
- 3. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
- 4. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
- 5. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
- 6. aangetoond wordt dat de plaatsing vanuit het oogpunt van (brand)veiligheid en verkeersveiligheid aanvaardbaar is;
- g. artikel 3.2.2 onder b van de planregels en een grotere inhoudsmaat toestaan voor woning inclusief bijgebouwen indien bestaande (bij)gebouwen worden gesloopt, onder de volgende voorwaarden:
- 1. gesloopt wordt binnen een of meer van de voor het buitengebied geldende bestemmingsplannen van de gemeente Venray;
- 2. er is sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
- 3. alleen de te slopen gebouwen die op die locatie niet vallen binnen het daar, op grond van de bouwregels, toegestane maximale bebouwingsvolume, worden in de berekening meegenomen;
- 4. de te slopen gebouwen dienen legaal aanwezig te zijn op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en mogen niet onder een andere regeling of verzoek vallen;
- 5. aan de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt de voorwaarde verbonden dat pas met de bouw gestart mag worden als sloop heeft plaatsgevonden;
- 6. alle te slopen gebouwen en de daarbij behorende bouwwerken en bouwdelen, zoals aanbouwen, overkappingen, bijbehorende ondergrondse (kelder-)ruimten, fysieke erfafscheidingen, voederplaten en andere erfverhardingen dienen gesloopt te worden;
- 7. alleen bovengrondse gebouwen worden meegerekend bij het te bepalen sloopvolume;
- 8. het percentage van het te bouwen volume dat moet worden gesloopt is bepaald in de onderstaande tabel:
aantal m3 dat wordt gebouwd (bebouwingsvolume) | minimaal te slopen % (sloopvolume) |
tot en met 250 m3 | 100 % |
het meerdere boven de 250 m3 | 150 % |
9. bij de berekening wordt begonnen met het vullen van het getal in de eerste rij van bovenstaande tabel, waarna op dezelfde manier de volgende rijen gevolgd wordt;
- h. artikel 3.2.2 onder a van de planregels en een maximale goothoogte van 8 m en een maximale bouwhoogte van 12 m toestaan, onder de voorwaarde dat sprake is van een goede ruimtelijke inpassing zoals bedoeld is in het beeldkwaliteitsplan en het Ruimtelijk Kwaliteitskader;
- i. artikel 3.2.2 onder b van de planregels en een goothoogte van maximaal 6 m toestaan voor de bedrijfswoning, onder de voorwaarde dat sprake is van een goede ruimtelijke inpassing zoals bedoeld is in het beeldkwaliteitsplan en het Ruimtelijk Kwaliteitskader;
- j. artikel 3.2.2 onder f van de planregels en toestaan dat bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bedrijfsvoering op een afstand minder dan 15 meter van de bedrijfswoning en/of voor de achtergevel worden gebouwd, onder de voorwaarden dat:
- 1. de noodzaak tot een kortere afstand kan worden aangetoond en/of;
- 2. de bouw stedenbouwkundig aanvaardbaar is, gelet op de bestaande bebouwing op het perceel;
- k. artikel 3.2.2 onder g van de planregels en toestaan dat een bedrijfswoning wordt opgericht buiten het aanduidingsvlak 'bedrijfswoning' onder de volgende voorwaarden:
- 1. dit vanuit het verkeersbelang dan wel een aanvaardbaar woonmilieu noodzakelijk is;
- 2. de afstand buiten het aanduidingsvlak 'bedrijfswoning' niet meer bedraagt dan noodzakelijk is in verband met het verkeersbelang dan wel het woonmilieu;
- 3. dit vanuit verkeerkundig, stedenbouwkundig en/of milieuhygiënisch oogpunt toelaatbaar is;
- 4. natuurlijke, cultuur-historische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden mogen niet worden aangetast;
- 5. het toevoegen van een extra woning is niet toegestaan.
- l. artikel 3.2.2 onder h van de planregels en toestaan dat bijgebouwen op een grotere afstand dan 15 m van de woning worden gebouwd, onder de voorwaarde dat de landschappelijke en agrarische waarden ter plaatse niet worden aangetast.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
- a. artikel 3.5 onder i van de planregels ten behoeve van het huisvesten van maximaal 5 grooms/ stagiaires voor het africhten en verzorgen van paarden, onder de voorwaarden dat:
- 1. de niet-agrarische functie ondergeschikt blijft aan het bestaande gebruik van het bouwperceel;
- 2. de huisvesting en alle daarbij benodigde voorzieningen enkel mogen plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing;
- 3. de nevenactiviteiten qua aard en omvang passen in de omgeving;
- 4. de activiteiten infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
- 5. bij beëindiging van de paardenhouderijactiviteiten ook het gebruik van gronden en opstallen voor de niet-agrarische activiteiten worden gestaakt;
- 6. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
- 7. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
- 8. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein;
- b. artikel 3.1 onder f en artikel 3.5 onder k van de planregels en een grotere omvang van een aan-huis-gebonden-beroep respectievelijk een aan-huis-gebonden-bedrijf toestaan, onder de volgende voorwaarden:
- 1. de omvang van de activiteit bedraagt maximaal 70 m2;
- 2. de primaire woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate wordt gehandhaafd;
- 3. detailhandel vindt slechts plaats voor zover deze beperkt blijft tot verkoop in direct verband met het aan-huis-gebonden-beroep en/ of het aan-huis-gebonden-bedrijf;
- 4. de activiteit geen zodanige verkeersaantrekkende werking heeft dat als gevolg daarvan extra verkeersmaatregelen - waaronder parkeervoorzieningen - noodzakelijk zijn;
- 5. de activiteit mag uitsluitend in het hoofdgebouw en/ of aanbouw plaatsvinden.
Artikel 4 Leiding - Riool
4.1 Bestemmingsomschrijving
De gronden op de verbeelding nader aangewezen voor 'Leiding - Riool' zijn, behalve voor de daar voorkomende (basis)bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse rioolleidingen voor het transport van afvalstoffen en daarmee vergelijkbare doeleinden, waarbij de figuuraanduiding 'hartlijn leiding - riool' de hartlijn van de rioolleiding aangeeft en artikel 12.2 van de planregels in acht dient te worden genomen.
4.2 Bouwregels
Op de gronden met de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:
- a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de leidingen;o
- b. verige bebouwing is uitgesloten, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde - indien onderliggende bestemming bebouwing toelaat - en die zijn overeengekomen met de leidingbeheerder.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2 van de planregels en bebouwing toestaan, onder de voorwaarden dat:
- a. de onderliggende (basis)bestemming de bebouwing toelaat;
- b. door de bouw of plaatsing of de aanwezigheid van een bouwwerk geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de in 24.1 omschreven doeleinden;alvorens burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen, zij de beheersinstantie van de betrokken leidingen horen.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Waarde - Houtopstanden En Houtwallen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De gronden op de verbeelding nader aangewezen voor 'Waarde - Houtopstanden en houtwallen' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de landschappelijke waarden in het gebied waar de houtopstand typerend is voor de lokale omstandigheden, waarbij artikel 12.2 van de planregels in acht dient te worden genomen.
5.2 Bouwregels
Op of in de als 'Waarde - Houtopstanden en houtwallen' aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd mits de in artikel 5.1 genoemde waarden niet onevenredig worden aangetast.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden voor:
- a. voor agrarische doeleinden, anders dan ter ondersteuning en het beheer van de in het gebied voorkomende en/of te ontwikkelen waarden;
- b. het storten, aanbrengen of toepassen van (mest)stoffen die niet noodzakelijk zijn ter verbetering of instandhouding van de kenmerkende vegetatie en flora;
- c. de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders (vergraven);
- d. het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 50 centimeter (gemeten vanaf het peil) ten behoeve van agrarisch gebruik (diepploegen- en woelen);
- e. het verwijderen van het microreliëf in de toplaag (egaliseren);
- f. het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
- g. het bemalen van een of meerdere percelen (aanbrengen onderbemaling);
- h. het verwijderen van gras en het vervolgens aanplanten van gewassen of jonge bomen (ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt);
- i. het aanbrengen van:
- 1. verhardingen in houtwallen en;
- 2. verhardingen in houtopstanden van meer dan 15 m2.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Waterstaat-beschermingszone Watergang
6.1 Bestemmingsomschrijving
De gronden op de verbeelding nader aangewezen voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de nabij gelegen waterloop, waarbij artikel 12.2 van de planregels in acht dient te worden genomen.
6.2 Bouwregels
Op de voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de genoemde bestemming worden opgericht.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6.2 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken binnen de beschermingszone mits:
- a. het belang van de waterloop niet onevenredig wordt aangetast;
- b. de bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.
Burgemeester en Wethouders winnen, alvorens een omgevingsvergunning te verlenen, advies in bij de waterbeheerder zijnde het waterschap.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' van de verbeelding verwijderen indien uit overleg met de waterbeheerder blijkt dat de bescherming overbodig is geworden.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
8.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
8.3 Infiltratie
8.4 Parkeergelegenheid
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Algemene gebruiksregels
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken, doen gebruiken of laten gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
9.2 Algemeen strijdig gebruik
Onder gebruik strijdig met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud.
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 luchtvaartverkeerzone
In afwijking van het overigens in het plan bepaalde is het niet toegestaan op de gronden gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone', ter aanduiding van de obstakelvrije zone van het luchtvaartterrein, enig bouwwerk te bouwen, enig roerend goed, houtopstanden en/of beplantingen te hebben of aan te brengen, danwel de bodem op te hogen, met een grotere hoogte dan aangegeven op de verbeelding.
10.2 reconstructiewetzone-verwevingsgebied
De gronden met de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' zijn bedoeld voor het weergeven van de verwevingsgebieden, zoals bedoeld in de Reconstructiewet.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Omgevingsvergunning
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. de planregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven, mits van de wegbeheerder een positief advies is ontvangen;
- b. de planregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangepast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
- c. de planregels ten aanzien van het bouwen van kunstuitingen en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, waarbij voor een hoogte van meer dan 65 m +NAP, in het kader van voorkoming van onaanvaardbare radarverstoring, voorafgaand aan het toestaan schriftelijk advies dient te zijn ingewonnen bij de Dienst Vastgoed Defensie;
- d. afmetingen in de planregels en op de verbeelding met een maximum van 10%.
11.2 Afwegingskader
Een in artikel 11.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van de bebouwing;
- b. de milieusituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- e. het bijdragen aan het behoud en/of versterking van de aanwezige gebiedskwaliteiten.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
12.2 Verhouding enkel- en dubbelsbestemmingen
- a. Waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
- b. Waar dubbelbestemmingen samenvallen gelden:
- 1. in de eerste plaats de regels van de bestemming 'Leiding - Riool';
- 2. in de tweede plaats de regels van de bestemming 'Waterstaat - Beschermingszone watergang';
- 3. in de derde plaats de regels van de bestemming 'Waarde - Houtopstanden en houtwallen'.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Nachtegaalweg 6'.
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Van Het Bestemmingsplan
Het bedrijf TF MINIATURE HORSES - eigendom van mevrouw B. Fisseler - is gevestigd aan de Nachtegaalweg 6 te 5812 AJ VENRAY-HEIDE. Het bedrijf richt zich op het fokken en trainen van zogenaamde mini-paarden. Op 16 januari 2017 en 7 maart 2017 heeft mevrouw Fisseler een verzoek ingediend bij het college van B&W van Venray om het bestaande bouwblok van haar agrarische bedrijf te vergroten van 0,72 ha naar 1,08 ha. Bij brief van 21 april 2017 (kenmerk: BRO-2017-0004) heeft het college van B&W besloten om in principe medewerking te verlenen aan deze bouwblokvergroting.
Ter plaatse van het agrarisch bedrijf geldt het bestemmingsplan Buitengebied Venray 2010 en het bestemmingsplan Buitengebied Venray 2010-herziening regels . De gronden zijn bestemd als 'Agrarisch' en kennen – onder meer - de aanduidingen 'bouwvlak' en 'agrarisch bedrijf '. De planregels stellen dat gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd.
Het voorliggende bestemmingsplan 'Nachtegaalweg 6' voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling ten behoeve van de noodzakelijke bouwblokvergroting. Het bestemmingsplan 'Nachtegaalweg 6' bestaat uit een digitale en analoge verbeelding met de daarbij behorende regels waaraan een toelichting is toegevoegd. Naast de digitale versie is er tevens een versie op papier van het bestemmingsplan beschikbaar.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan is gelegen in het buitengebied ten westen van het kerkdorp Heide. Het plangebied ligt buiten de (stedenbouwkundige en verkeerskundige) bebouwde kom van Heide. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Venray, sectie N, nrs. 1095, 1097, 1421, 1427 en 30 en plaatselijk bekend als Nachtegaalweg 6 Heide. Het plangebied heeft een omvang van 4,58 ha.
Op onderstaande afbeelding is de indicatieve ligging van het plangebied op gemeentelijk niveau weergegeven.
locatie Nachtegaalweg 6 Heide
Op onderstaande afbeelding wordt de begrenzing van het plangebied weergegeven.
plangebied
1.3 Leeswijzer
De plantoelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een analyse van het plangebied en een beschrijving van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling (het plan). In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het relevante rijks-, provinciale - en gemeentelijke beleid. Hoofdstuk 4 bevat een expliciete toetsing van het plan aan alle relevante milieu-planologische aspecten. De gevolgen voor de waterhuishouding (waterparagraaf) zijn beschreven in hoofdstuk 5. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan wordt behandeld in hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 behandelt de economische uitvoerbaarheid van dit plan, de handhavingsaspecten en beschrijft de gevolgde procedure.
Hoofdstuk 2 Analyse Van Het Plangebied En Planbeschrijving
2.1 Beschrijving Plangebied E.o.
Het plangebied wordt volledig gevormd door de agrarische bedrijfsgronden van het bedrijf TF MINIATURE HORSES . Op deze gronden zijn een agrarische bedrijfswoning, een (binnen)rijhal, stallen met aansluitend een ruimte voor workshops, een stapmolen, opslag-en stallingsruimte en een verblijfsruimte voor maximaal 4 personen aanwezig. Dat kunnen grooms, ruiters of gasten van de initiatiefneemster zijn. Daarnaast zijn er de buitenruimtes voor dressuur en africhting, parkeer- en laad - en losplaatsen. Tenslotte bevinden zich aan de westzijden weiden voor uitloop en begrazing door de paarden.
feitelijke situatie plangebied e.o (bron: Google Maps)
2.2 Planbeschrijving
2.2.1 Paardenhouderij
De initiatiefnemer exploiteerde tot begin 2016 een paardenhouderij ter plaatse van het projectgebied. Het bedrijf richtte zich op het fokken en trainen van zogenaamde mini-paarden. Het betreft hier specifiek gefokte replica's van normale rijpaarden. Tevens werden er demonstraties, wedstrijden en workshops gehouden.
Het huidige agrarische bouwvlak van de initiatiefnemer bedraagt ca. 0,72 ha.
Een deel van de bedrijfsgebouwen is buiten het bestaande bouwvlak gelegen. Daarnaast bevinden zich om de bedrijfsbebouwing – deels eveneens buiten het bouwvlak – uitloopweiden, dressuur- en africhtingsbakken met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals afrasteringen, hekken en hulpgebouw. Ook deze bouwwerken horen volgens de planregels binnen het bouwvlak te liggen.
De verzochte uitbreiding van het bouwvlak is primair noodzakelijk in verband met de legalisatie van de gehele paardenhouderij aan de Nachtegaalweg 6 te Heide alsmede om de bouw van een nieuwe binnenrijhal van maximaal 35 meter bij 65 meter met een ontvangst- en bezoekersruimte van 5 meter bij 18 meter mogelijk te maken. De initiatiefnemer is begin 2016 gestopt met de feitelijke exploitatie van de paardenhouderij. De initiatiefnemer wil de bedrijfswoning en de paardenhouderij gaan verkopen. Ten behoeve van deze verkoop is het van groot belang dat de paardenhouderij qua bebouwing en gebruik geheel gelegaliseerd is en dat er de mogelijkheid is om een extra binnenrijhal te realiseren. Dat is op dit moment (nog) niet het geval.
Deze nieuwe binnenrijhal moet aansluitend aan het bestaande bebouwde bedrijfsterrein alsmede aansluitend aan het bestaande bouwvlak gerealiseerd worden. De uitbreiding van het bouwvlak op deze plek is zowel uit het oogpunt van een doelmatige bedrijfsvoering van het gehele nieuwe bedrijfsterrein wenselijk als vanwege de realisatie van een 'binnenterrein' waardoor zowel een efficiente ontsluiting als het parkeren op eigen terrein wordt ingevuld en waarmee het terrein tevens een aansprekend, kwalitatief hoogstaand 'gezicht naar buiten' krijgt. Tenslotte blijft het principe van zuinig ruimtegebruik hier gelden. Het nieuw benodigde bouwvlak moet zowel qua oppervlakte (m2) als qua vormgeving zo compact mogelijk blijven. Dit alles wordt met de huidige uitbreiding van de bouwvlaklocatie gerealiseerd.
Uiteindelijk moet het vergrote bouwvlak met de beoogde nieuwe indoorrijhal de exploitatie van een productiegerichte paardenhouderij mogelijk maken, waarbij de onderneming primair gericht is op het fokken, africhten,trainen en verhandelen van paarden. Er zal binnen het plangebied geen manege gevestigd worden. Dat is nadrukkelijk verboden via de planregels (gebruiksregels) van dit plan.
Onderstaand wordt een beeld geschetst van een mogelijke (bebouwde) inrichting van het terrein.
inrichtingsschets uitbreiding paardenhouderij Nachtegaalweg 6 (rood = bestaand; oranje = nieuw)
beoogde nieuwe binnen rijhal met ontvangst- en bezoekersruimte
Teneinde de verkoop van de paardenhouderij en een legale doorstart van deze agrarische onderneming door een nieuwe eigenaar mogelijk te maken, is verzocht om medewerking om de omvang van het huidige bouwvlak aan te passen aan de feitelijke omvang van (de bebouwing van) de paardenhouderij met de mogelijkheid van een extra binnenrijhal. Met de verzochte bouwvlakvergroting tot maximaal 1,08 ha. blijft het nieuwe bouwvlak qua vormgeving en oppervlakte veel kleiner dan het beleidsmatige maximum van 2,5 ha.
nieuw bouwvlak
Brandveiligheid
Om voldoende (primaire en secundaire) bluswatervoorzieningen voor handen te hebben, voorziet het plan ook in de aanleg op eigen terrein van een geboorde put met een debiet van 90 m3/uur. De locatie en aanleg zal geschieden in overleg met de brandweer Limburg Noord. Dit is in overeenstemming met het brandveiligheidsadvies van de Regionale brandweer Limburg Noord d.d. 4 december 2018.
Ontsluiting
Het plangebied (bedrijfsperceel) wordt ontsloten door middel van twee inritten op de Groeneweg; de inrit bij de bedrijfswoning en de inrit van het bedrijfsdeel. Op dit punt verandert er niets ten opzichte van de bestaande situatie. Het bedrijf wordt al door middel van deze twee inritten ontsloten. De inrit bij de bedrijfswoning wordt alleen (privé) gebruikt door de ondernemer en haar gezin. De tweede inrit bij de nieuwe indoorrijhal vormt de bedrijfsmatige toegang tot het terrein. Door middel van bebording (op eigen terrein aan hekwerk) aan weerszijde (west-en oostzijde) van het terrein zal het bezoekende verkeer duidelijke instructies krijgen welke inrit men moet nemen.
Voor de volledige nieuwe terreininrichting wordt verwezen naar de tekening die als bijlage 1 integraal onderdeel uitmaakt van deze plantoelichting.
2.2.2 Landschappelijke inpassing en watersysteem
De Plattelandscoöperatie Peel en Maas te Panningen heeft een landschappelijk inpassingsplan gemaakt waarmee niet alleen het nieuwe (uitgebreide) bouwvlak, maar ook het hele perceel landschappelijk wordt ingepast.
Visie
De visie achter het landschapsplan heeft naast aandacht voor landschap ook een meerwaarde voor natuur en de oplossing voor regenwater van de nieuwe bebouwing wordt meegenomen. Dit alles aansluitend op het oude plan van 2006. De onderstaande visie geeft weer wat wenselijk is op het vlak van landschappelijke inpassing, ecologie en waterinfiltratie.
Landschap
De landschappelijke inkadering van het totale bedrijf dient ook een bijdrage te leveren aan de landschapskwaliteit. Het doel hierbij is ook de structuur van het landschap te versterken en de herkenbaarheid en aantrekkelijkheid te vergroten. Door het feit dat het bedrijf geweldig omgeven is door groen in een halfopen landschap, is de vervanging van de Prunussen naar een dichte haag de afronding van bestaande fraaie erf. Het is de bedoeling om ook de nieuwe situatie fraai in het landschap te gieten. Door de nieuwe hal verdwijnt een deel van de beplanting op deze plek en door hier de zichtzijde met hagen en bomen te omkaderen wordt een visitekaartje gecreëerd en een sterke verbinding naar de bijbehorende weilanden. De haag en bomen geeft beschutting rond de nieuwe hal. De achterzijde wordt de haag een stuk verlengd, zodat dit bijdraagt aan de versterking groencluster. Door de verdere omgeving juist open te laten, behalve enkele bomen, wordt het doorzicht behouden, dat strookt met de historische situatie. Op het binnenerf enkele “andere” bomen, namelijk zuilbomen geven een mooi accent.
Water
De visie is om het regenwater van de nieuwe bebouwing op te vangen en te laten infiltreren in de infiltratiepoel in de hoek van het perceel, dat grenst aan de bestaande beplantingsstrook en achterlangs de nieuwe haag. Daar de nieuwe bebouwing en verharding ca. 2500 m2 bedraagt wordt al het regenwater opgevangen en kan infiltreren in deze infiltratiepoel. Bij de T=100 moet er een bui van 84 mm gebufferd kunnen worden wat dan 210 m3 omhelst. Bij grote buien kan het overtollige regenwater op het nabijgelegen weiland vloeien en infiltreren, maar dit zal niet aan de orde zijn met deze inhoud infiltratiebufferpoel.
De inrichting en begroeiing van deze infiltratiepoel met een kruidenvegetatie zal eveneens enige ecologische waarden creëren voor fauna vanuit het open weiland.
Natuur
De locatie heeft op dit moment met het vele groen rondom de bebouwing wel natuurwaarden. Door de aanleg van hagen met bomen en de solitaire bomen en poel kan hier een meerwaarde worden gecreëerd, zodat flora en fauna hiervan kunnen profiteren.
landschappelijk inpassingsplan
Voor het volledige landschappelijke inpassingsplan wordt verwezen naar het rapport dat als bijlage 2 integraal onderdeel uitmaakt van deze plantoelichting.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR is het kader dat de (nieuwe) ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt. Een van de kernbegrippen in de Structuurvisie is decentralisatie. Dit kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten letterlijk de ruimte geven om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.
Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer (waaronder buisleidingen), energie en natuur, alsook ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van ons werelderfgoed (zoals de Waddenzee en de Nieuwe Hollandse Waterlinie).
Planspecifiek
Verstedelijkings- en landschapsbeleid en ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied laat het Rijk grotendeels over aan de provincies en gemeenten. Het plan heeft betrekking op de uitbreiding van een agrarisch bouwblok voor een ter plaatse gevestigde paardenhouderij. Specifieke nationale belangen zijn hierbij niet aan de orde.
3.1.2 Ladder voor Duurzame Verstedelijking
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd. Vanaf 1 juli 2017 moeten ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken worden getoetst aan de nieuwe Ladder Duurzame Verstedelijking. De grondslag voor de nieuwe Ladder-toets is het nieuwe artikel 3.1.6 lid 2 Bro. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de uitbreiding van een agrarisch bouwblok voor een paardenhouderij. Het betreft hier geen stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 onder i van het Bro.
3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening ((Barro) voorheen ook genoemd: AMvB Ruimte) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.
Het Barro bevat alle ruimtelijke rijksbelangen uit de eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) en geeft middels regels en plankaarten (juridisch) de mogelijkheid om de rijksbelangen veel directer door te laten werken in de ruimtelijke plannen van andere overheden. De onderwerpen in het Barro betreffen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur (EHS), nationale landschappen, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan heeft geen betrekking op een van de genoemde rijksbelangen. Voor het plangebied e.o. is verder ook geen sprake van een gebiedsreservering voor de lange termijn.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014
Het POL 2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), provinciaal verkeer- en vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer). In het POL 2014 formuleert de provincie een aantal zogenoemde 'Limburgse principes' welke de komende jaren richtinggevend zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling van Limburg.
Belangrijke principes in dit nieuwe omgevingsbeleid zijn:
- 1. Kwaliteit. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien.
- 2. Algemene principes voor duurzame verstedelijking. De ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
- 3. Uitnodigen. De manier waarop de provincie samen met de partners het voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.
Het plangebied is gelegen in de POL-zone 'buitengebied'. Deze zone omvat gebieden met een overwegend landbouwkundig karakter waarbij plaatselijk ook omgevingskwaliteiten aan de orde kunnen zijn. Met respect voor de aanwezige kwaliteiten wordt de inrichting en ontwikkeling van de gebieden in belangrijke mate bepaald door de landbouw. Daarnaast wordt in deze gebieden extra belang gehecht aan verbreding van de plattelandseconomie. Bijvoorbeeld door het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de toeristische sector, en voor kleinschalige vormen van bedrijvigheid in vrijkomende agrarische en niet-agrarische gebouwen.
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de uitbreiding van een agrarisch bouwblok voor een paardenhouderij. Het betreft hier een ruimtelijke ontwikkeling die past binnen de provinciale beleidsdoelstellingen voor dit gebied.
3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014
De Omgevingsverordening Limburg 2011 was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. In 2014 is de Omgevingsverordening opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Het hoofdstuk Ruimte heeft twee kenmerkende verschillen met de andere onderdelen van de Verordening:
- 4. Het hoofdstuk bevat geen gedragsvoorschriften die gelden voor iedereen, maar uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Elders in de Omgevingsverordening wordt zeer incidenteel gebruik gemaakt van deze methodiek, maar het hoofdstuk Ruimte kent geen andere bepalingen dan opdrachten aan gemeentebesturen, die door de besturen in acht moeten worden genomen bij het vaststellen van bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen.
- 5. Het tweede verschil met de overige onderdelen van de Omgevingsverordening is dat de Wet ruimtelijke ordening slechts zeer beperkte mogelijkheden biedt om ontheffing te verlenen van een bepaling uit het hoofdstuk Ruimte.
Reikwijdte verordening
Artikel 2.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
- 1. Een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, houdt rekening met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
- 2. Bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, worden tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen, zoals bedoeld in artikel 2.2.3, onderzocht.
- 3. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste en tweede lid.
Planspecifiek
In de toelichting bij dit bestemmingsplan is aangetoond dat door middel van dit plan niet voorzien wordt in een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Agrarisch bouwvlakbeleid (bestemmingsplan Buitengebied 2010 en Buitengebied 2010, herziening regels)
Algemeen
Aan bestaande locaties waar sprake is van een bedrijfsmatige agrarische productie wordt op de verbeelding een agrarisch bouwvlak toegekend. Of sprake is van een bedrijfsmatige activiteit wordt bepaald aan de hand van de omvang. De omvang van agrarische bedrijven kan worden uitgedrukt in Nederlandse Grootte Eenheden (NGE). Bedrijven met een omvang van minimaal 70 NGE worden doorgaans beschouwd als volwaardig bedrijf met voldoende toekomstperspectief. Volgens de norm van het CBS ligt de grens tussen een agrarisch bedrijf en een hobbymatige activiteit bij een omvang van 20 NGE.
In het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2010 worden een aantal duidelijke ruimtelijke beleidskeuzes gemaakt, namelijk:
- 1. ruimte bieden voor bedrijfsontwikkeling binnen verwevings- en LOG-gebieden;
- 2. ruimte bieden voor hergebruik van bestaande locaties waar het IV-bedrijf stopt;
- 3. nieuwvestiging van intensieve veehouderijbedrijven binnen de LOG op locaties die goed worden ontsloten en in de nabijheid van andere bedrijven liggen;
- 4. nieuwvestiging van intensieve veehouderijbedrijven in de landschappelijk kwetsbare gebieden (esgronden) alleen toestaan als hervestiging op locaties van (voormalige) agrarische bedrijven;
- 5. ruimte bieden voor de wijziging van de bestemming wonen en bedrijf naar een agrarisch bouwvlak voor een intensieve veehouderijbedrijf binnen de zoekgebieden LOG;
- 6. geen ruimte bieden voor de wijziging van een agrarisch bouwvlak naar de bestemming wonen of bedrijf binnen de zoekgebieden LOG.
Agrarisch bouwvlak
Een bouwvlak is een op de verbeelding voor een perceel of meerdere aaneengesloten percelen opgenomen vlak waarbinnen alle bij het bedrijf behorende bebouwing dient te worden gesitueerd. Alle bouwwerken in het buitengebied (zoals bedrijfswoning, bijgebouwen, stallen, machineberging, mestopslag, voedersilo's, permanente teeltondersteunende voorzieningen) dienen binnen een, op de verbeelding begrenst, bouwvlak te worden opgenomen. Dit geldt ook voor bijbehorende voorzieningen zoals tuin, erfverharding, kuilvoerplaten en erfbeplanting. De grens van het bouwvlak hoeft niet samen te vallen met de kadastrale perceelsgrenzen. In beginsel is maximaal 2 inritten toegestaan ten behoeve van de vuile en schone weg.
Verder zijn op bedrijfsniveau voorzieningen toegestaan ten behoeve van een duurzame ontwikkeling en exploitatie van het desbetreffende bedrijf zoals mestverwerking, energie - opwekking en biovergisting. Een aantal voorzieningen worden onder voorwaarden buiten het agrarisch bouwvlak toegestaan: mest- en sleufsilo en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen. Het is ook mogelijk dat de erfbeplanting (deels) buiten het bouwvlak is gesitueerd.
Bij een (her)overweging omtrent de omvang van de agrarische bouwvlakken wordt het principe 'bouwvlak op maat' gehanteerd. Uitgangspunt hierbij is dat de omvang en begrenzing van de bouwkavel is afgestemd op een redelijkerwijs voorziene uitbreidingsbehoefte binnen de planperiode.
Tegenprestatie bij ontwikkelingen binnen en buiten agrarisch bouwvlak
Op de verbeelding is de omvang van het bouwvlak vastgelegd. Een uitbreiding van het bouwvlak is binnen het bestemmingplan mogelijk gemaakt via een besluit dat het college van B&W kan nemen. Bij de uitbreiding wordt rekening gehouden met de referentiematen van de provinciale regeling en het Limburgs Kwaliteitsmenu.
Basiskwaliteitsverbetering
Als basis geldt voor elke ontwikkeling met betrekking tot bouwen, bouwwerken en verharding van agrarische bedrijven dat de ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast op basis van een inpassingsplan, dat is afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken (landschappelijke en ruimtelijke inpassing). Het basispakket is van toepassing bij ontwikkelingen waarbij het agrarisch bouwvlak niet groter wordt dan 1,5 hectare (behalve voor glastuinbouwbedrijven waar 3 hectare geldt). Toetsingskader voor dit basispakket (landschappelijke inpassing) vormt het Beeldkwaliteitsplan.
Ten aanzien van de nieuwe ontwikkeling worden daarnaast voorzieningen getroffen voor de afkoppeling van hemelwater, waarbij afhankelijk van de situatie dit infiltratie of berging kan zijn.
Aanvullende kwaliteitsverbetering
Verder geldt een aanvullende kwaliteitsverbetering in geval van nieuwvestiging (inclusief omschakeling) of in geval dat het agrarisch bouwvlak groter is/wordt dan 1,5 hectare (bij glastuinbouw meer dan 3 hectare). Indien aanvullende kwaliteitsverbeterende maatregelen aan de orde zijn, dient in ieder geval de volledige kavel te worden ingepast (bij het basispakket hoeft alleen de uitbreiding ingepast te worden). Toetsingskader voor de aanvullende kwaliteitsverbeteringen vormt het Ruimtelijk KwaliteitsKader
In het kader van het aanvullend kwaliteitsverbetering dient naast de landschappelijke inpassing (basispakket) voldaan te worden aan één of meerdere van de onderstaande componenten (afhankelijk van het agrarische bedrijfstype en de aanwezige ruimtelijke kwaliteit):
- architectonische vormgeving van de nieuw op te richten bebouwing;
- opruimen oude gebouwen/verharding;
- herinrichten bouwkavel onder meer met het oog op compact bouwen, de functionaliteit van de bebouwing en het herschikken van de bebouwing;
- het aanbrengen van extra milieureducerende maatregelen op het gebied van geluid, geur, ammoniak, stof of trilling;
- voor intensieve veehouderij bij meerdere bedrijfslocaties de toepassing van de beste locatiemethode: gericht op afbouw van de tweede en/of volgende locaties, waarbij op een vast te leggen moment sloop van de gebouwen zal plaatsvinden.
De afspraken omtrent de landschappelijke inpassing en aanvullende kwaliteitsverbetering worden vervolgens in een overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente vastgelegd. Bij de beoordeling van dit aanvullend pakket wordt een advies gevraagd aan de (regionale) adviescommissie.
Planspecifiek
Dit plan voldoet geheel aan het geformuleerde beleid voor het Venrayse buitengebied. Het plan leidt tot een vergroting van het bouwvlak ruim beneden de 1,5 ha. (nml. 1,08 ha.). De uitbreiding van het agrarische bouwvlak zal landschappelijk worden ingepast. Verder wordt er voorzien in een systeem van duurzame hemelwaterverwerking (verwezen wordt hier naar het bepaalde in paragraaf 2.2.2 van deze plantoelichting). Hierdoor voldoet dit plan aan alle eisen uit het basispakket.
3.3.2 Beleid paardenhouderijen
Het houden, stallen, trainen en fokken van paarden en het aanbieden van paardrijlessen is een toenemende economische activiteit in het buitengebied. Duidelijk is geworden dat er een grote diversiteit aan activiteiten bestaat.
Op basis van de VNG-publicatie ‘Paardenhouderij en Ruimtelijke Ordening’ (februari 2009) wordt onderscheid gemaakt tussen productiegerichte paardenhouderijen en gebruiksgerichte paardenhouderijen (ofwel maneges). Het onderscheid in productiegerichte paardenhouderijen en maneges, blijkt in de praktijk moeilijk toepasbaar. In het bestemmingsplan 'Buitengebied Venray 2010' worden alle paardenhouderijen, met uitzondering van maneges als agrarisch bedrijf beschouwd. Binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Venray 2010' zijn paardenhouderijen en maneges binnen de volgende bestemmingen mogelijk:
beleid paardenhouderijen in het Venrayse buitengebied (bron: bestemmingsplan 'Buitengebied Venray 2010')
Om recht te doen aan de specifieke activiteiten van de gebruiksgerichte paardenhouderijen, is het ook toegestaan verblijfsaccommodatie te realiseren voor tijdelijke gebruikers, stagiaires en grooms.
Bij paardenhouderijen kunnen een zogenaamde paardenbakken of buitenrijbanen nodig zijn. Dit is een voorziening met zand en een afrastering en vaak zijn er ook lichtmasten aanwezig. Afhankelijk van de grondwaterstand kan ook drainage noodzakelijk zijn. Andere voorzieningen zijn een stapmolen e.d. Een paardenbak (of stapmolen) dient in principe binnen het bestemmingsvlak of agrarisch bouwvlak en in aansluiting op de (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing te worden opgericht. Indien hier aantoonbaar geen ruimte beschikbaar is, is het mogelijk om de voorziening aansluitend aan het bestemmingsvlak of agrarisch bouwvlak op te richten.
Planspecifiek
De (productgerichte) paardenhouderij van de initiatiefneemster is gelegen binnen de bestemming 'Agrarisch'. Daar zijn dergelijke agrarische bedrijven ook toegestaan. Er is binnen het bestaande bouwvlak geen ruimte meer om de beoogde nieuwe indoorrijhal in zijn geheel binnen dit bouwvlak te realiseren. Het beoogde nieuwe bedrijfsgebouw wordt nu deels binnen het bestaande agrarische bouwvlak en deels direct aansluitend aan het bestaande agrarische bouwvlak gerealiseerd. Hierdoor past de paardenhouderij binnen het beleidskader voor paardenhouderijen in het buitengebied.
3.3.3 Verkeers- en vervoersbeleid
Het verkeers- en vervoersplan (Gemeente Venray (maart 2007), Venray's Verkeers- en vervoersplan. Venray) is in maart 2007 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Venray en recentelijk geactualiseerd. Met het verkeers- en vervoersplan worden een viertal doelstellingen nagestreefd:
- een voortzetting van het "Duurzaam Veilig" -beleid;
- het mogelijk maken en ondersteunen van ruimtelijke ontwikkelingen door de bereikbaarheid te verbeteren;
- het bijdragen aan het verbeteren van de situatie voor de leefbaarheid, het welzijn, de economie en het milieu;
- het verbeteren van de verkeersveiligheid voor alle, maar vooral de kwetsbare verkeersdeelnemers.
In het VVVP is een wegcategorisering opgenomen. De wegen in Venray zijn verdeeld in:
- stroomwegen;
- gebiedsontsluitingswegen;
- wijkontsluitingswegen;
- erftoegangswegen.
De stroomwegen worden gevormd door de auto(snel)wegen buiten de bebouwde kom, zoals de A73, de Deurneseweg en de Middenpeelweg.
Gebiedsontsluitingswegen zijn wegen met aparte voorzieningen voor langzaamverkeer (aparte fietspaden of parallelle structuur) en een toegestane snelheid van 50 km/u (binnen de bebouwde kom) en 80 km/u (buiten de bebouwde kom). De weginrichting is vooral gericht op doorstroming. De buitenring is zo'n gebiedsontsluitingsweg bedoeld om het verkeer tussen de woonwijken en de bovenlokale wegen om het centrum heen te geleiden naar wegen van een hogere orde.
Wijkontsluitingswegen zijn wegen binnen de bebouwde kom met een maximum snelheid van 50 km/u waarbij de weginrichting plus omgeving gericht is op een gemengd gebruik van doorstroming en verblijven. Voor langzaam verkeer wordt uitgegaan van fietssuggestiestroken of - waar mogelijk - aparte fietspaden.
De overige wegen binnen en buiten de bebouwde kom zijn erftoegangswegen. Op deze wegen geldt een maximumsnelheid van 30 km/u (binnen de bebouwde kom) of 60 km/u (buiten de bebouwde kom). De verkeersfunctie van deze wegen is perceelsontsluiting. De weginrichting en omgeving is dan ook geheel gericht op verblijven. Een menging van de verschillende verkeersstromen (gemotoriseerd verkeer en langzaamverkeer) wordt hier acceptabel geacht. Woonstraten binnen de bebouwde kom zijn erftoegangswegen.
Planspecifiek
De Nachtegaalweg kan worden getypeerd als erftoegangsweg. De verkeersfunctie is hier gericht op verblijven en perceelsontsluiting. Het wegprofiel en de inrichting van de openbare ruimte volgt deze specifieke verkeersfunctie. Het betreft hier echter geen weg waarvoor in het VVVP concrete beleidsdoelstellingen zijn geformuleerd.
3.3.4 Toetssteen Openbare Ruimte
De Toetssteen Openbare Ruimte, heeft betrekking op de (toekomstige) openbare ruimte, geen gebouw zijnde, welke beheerd wordt door de beheerders van de afdeling Openbare Ruimte van de gemeente Venray. De Toetssteen Openbare Ruimte heeft als doel het waarborgen van de kwaliteit van de openbare ruimte van de gemeente Venray. Het begrip kwaliteit kan worden opgedeeld in:
- 1. Technisch-functionele kwaliteit;
- 2. Sociaal-maatschappelijke kwaliteit.
De Toetssteen beschrijft de uitgangspunten, randvoorwaarden, ontwerpeisen etc. waaraan bouwplannen in de openbare ruimte minimaal dienen te voldoen. Verder verschaft de Toetssteen inzicht in de toetsingsprocedure van de gemeente.
Het meenemen van de uitgangspunten, randvoorwaarden en ontwerpeisen van al de betrokken vakdisciplines in een vroeg stadium zal resulteren in een meer integraal ontwerp. Met deze werkwijze kan op de lange termijn integraal ontworpen openbare ruimte kostenefficiënter worden beheerd en kan deze door keuzes als flexibiliteit en aanpasbaarheid blijven voorzien in de behoeften van de maatschappij. Ook zal het beoordelingstraject van een bouwplan efficiënter verlopen.
Het waarborgen dat wordt voldaan aan de verschillende kwaliteitseisen van de gemeente bestaat uit twee stappen, te weten:
1. Aanleveren Toetssteen.
2. Controle op toepassing Toetssteen in de plannen.
Planspecifiek
Onderdeel van het onderhavige plan is de realisatie van voldoende parkeer- en laad-en losplaatsen. Het betreft hier verkeerskundige voorzieningen op eigen (privaat) terrein. Dit plan valt dus niet primair onder de reikwijdte van de Toetssteen. In het kader van de ontwikkeling van het voorliggende plan dient de Toetssteen Openbare Ruimte met name te waarborgen dat voorzien wordt in een kwantitatief en kwalitatief adequate parkeeroplossing op eigen terrein. Voor het aantal benodigde parkeer- en laad- en losplaatsen zal – volgens de Toetssteen Openbare Ruimte – voldaan moeten worden aan het bepaalde in de Beleidsnota Parkeernormen Venray. Voor de fysieke realisatie van de parkeerplaatsen zal moeten worden voldaan aan de technische eisen uit de Toetssteen Openbare Ruimte en het OOR (Ontwerpprincipes Openbare Ruimte).
3.3.5 Geldend bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied Venray 2010 en het bestemmingsplan Buitengebied Venray 2010- herziening regels. De gronden zijn bestemd als 'Agrarisch' en kennen – onder meer - de aanduidingen 'bouwvlak' en 'agrarisch bedrijf '. In de loop der jaren is een deel van de bedrijfsgebouwen en een aanzienlijk deel van de bedrijfsgronden buiten het bouwvlak komen te vallen.
Artikel 3.2.1 onder a van de planregels stellen echter dat gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd. Verder stelt artikel 3.5 onder i van de planregels dat de agrarische bedrijfswoning en agrarische bedrijfsgebouwen niet gebruikt mogen worden voor de huisvesting van stagiaires en grooms voor het africhten van paarden.
Uitsnede verbeelding BP Buitengebied Venray 2010 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Een deel van de bedrijfsgebouwen ligt buiten het bouwvlak. Ook de hekwerken om de uitloopweiden en om dressuur- en africhtingsbakken liggen grotendeels buiten het bouwvlak. Tevens is er een logiesruimte voor het verblijf van maximaal 4 gasten of grooms. Hierdoor is het gebruik van een deel van de huidige bedrijfsbebouwing in strijd met het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan Buitengebied Venray 2010 kent echter een wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.7.5 BP Buitengebied) om – onder een aantal voorwaarden – het agrarisch bouwvlak te vergroten (tot maximaal 2,5 ha) en daarmee de huidige strijdigheid met het bestemmingsplan, op te heffen.
Hoofdstuk 4 Milieu-planologische Aspecten En Onderzoeken
4.1 Geluid
De huidige en toekomstige bedrijfsgebouwen zijn geen geluidsgevoelige objecten in de zin van de Wet geluidhinder (Wgh), zodat de Wgh verder niet van toepassing is.
4.2 Bodem
Zowel de beoogde nieuwe indoorrijhal als de te legaliseren bedrijfsgebouwen hebben een bodemgevoelige functie. Er zal inzicht moeten komen in de kwaliteit van de bodem en het grondwater. Historisch bodemonderzoek (vooronderzoek) is derhalve in ieder geval noodzakelijk in het kader van dit bestemmingsplan.
Econsultancy BV te Swalmen heeft een historisch bodemonderzoek (NEN 5725) uitgevoerd aan de Nachtegaalweg 6 te Heide. Er zijn geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging binnen het plangebied te verwachten. Op basis van het vooronderzoek, de terreininspectie en het zintuiglijk bodemonderzoek kan gesteld worden dat er milieuhygiënisch géén belemmeringen bestaan voor de voorgenomen bouwplannen binnen het plangebied. De onderzoeksresultaten geven vooralsnog géén aanleiding voor verder bodemonderzoek dan wel een bodemonderzoek op analytische grondslag.
Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar het rapport dat als bijlage 3 integraal onderdeel uitmaakt van deze plantoelichting.
4.3 Luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In het Besluit NIBM is vastgelegd wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Het gaat hierbij om de volgende categorieën:
- a. inrichtingen
- b. infrastructuur
- c. kantoorlocaties
- d. woningbouwlocaties
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit maar niet onder bovenstaande categorieën valt, heeft het toenmalige Ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.
Het doel van deze tool is:
- Eenvoudig en snel bepalen of een plan in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht;
- Het beperken van de onderzoekslast bij kleinere projecten;
- Het vaststellen van grenzen voor het aantal extra voertuigbewegingen dat niet zal leiden tot een concentratietoename die groter is dan de grens voor niet in betekenende mate.
In het kader van deze ruimtelijke ontwikkeling is gebruik gemaakt van deze specifieke rekentool. Het plangebied ligt in een gebied dat is aangeduid als 'Weinig Stedelijk'. Het plangebied ligt in het 'buitengebied'. De verkeersgeneratie voor de Nachtegaalweg 6 is berekend aan de hand van de CROW-publicatie 327, Kencijfers Parkeren en Verkeersgeneratie. Er wordt een verkeersgeneratie met een maximum van 24 extra verkeersbewegingen per weekdagetmaal berekend in verband met de uitbreiding van de paardenhouderij op de Nachtegaalweg 6. Het aandeel vrachtverkeer is 25 procent.
NIBM-tool uitbreiding paardenhouderij Nachtegaalweg 6 Heide
Conclusie
Uit de berekening van de toename blijkt dat de Nibm-norm van 1,2 µg/m3 voor zowel stikstof als fijnstof niet wordt overschreden. De bijdrage van het extra verkeer leidt niet tot een in betekende mate slechter wordende luchtkwaliteit ter plaatse. Geconcludeerd kan worden dat voor het aspect luchtkwaliteit geen nader onderzoek noodzakelijk is.
4.4 Geur
Voor het realiseren van een aanvaardbare woon- en/of verblijfsklimaat ter plaatse van het plangebied en om te voorkomen dat agrarische bedrijven in hun ontwikkeling belemmerd worden, is het bepaalde in de Wet geurhinder en veehouderij van belang. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.
De gemeenteraad van de gemeente Venray heeft een Verordening geurhinder en veehouderij vastgesteld. In deze verordening wijkt de gemeente Venray deels af van de wettelijke normen uit de Wgv. De geurverordening van de gemeente Venray stelt de volgende normen:
- Bestaande woongebieden 3,0 ouE/m3
- Zoekgebieden woningbouw en bedrijventerreinen 8,0 ouE/m3
- Buitengebied 14,0 ouE/m3
In deze verordening is het huidige plangebied aangewezen als “Buitengebied”. Hiervoor geldt een maximale waarde voor geurbelasting door een veehouderij van 14,0 ouE/m3 ter plaatse van geurgevoelige objecten.
In de bebouwde kom geldt een vaste afstand van 100 meter voor veehouderijen waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld. In het buitengebied geldt een vaste afstand van 50 meter (artikel 4 lid 1 Wgv). Paarden behoren tot de diercategorieen waarvoor geen emissiefactoren zijn vastgesteld ( bijlage 1 Regeling geurhinder en veehouderij (Rav-code: M1)).
Het dichtst bij de paardenhouderij gelegen geurgevoelige object is de agrarische bedrijfswoning van de melkrundveehouderij aan de Nachtegaalweg 4.
De kortste afstand tussen de grens van het bestaande bouwvlak en de gevel van deze bedrijfswoning verandert niet als gevolg van dit plan. De uitbreiding van het bouwvlak vindt namelijk uitsluitend plaats aan de andere (west)zijde van het bestaande bouwvlak. De afstand tussen de grens waar de uitbreiding van het bouwvlak begint en het dichtstbij gelegen geurgevoelige object bedraagt ca. 104 meter.
Verder mogen er in het kader van dit plan geen nieuwe geurgevoelige objecten binnen deze paardenhouderij gerealiseerd worden. De bestaande bedrijfswoning en huisvesting voor grooms blijven gehandhaafd. Extra bedrijfswoningen zijn niet toegestaan. De enige relevante nieuwe ontwikkeling zou de realisatie van een nieuwe indoor rijhal zijn. Daarvan is in de jurisprudentie echter al vastgesteld dat dit geen geurgevoelige objecten zijn in de zin van de Wgv (zie ABRvS 13-02-2013, zaaknr. 201111498/1/R4, ECLI:NL:RVS:2014:22 en ABRvS 24-12-2013, zaaknr. 201300114/1/R3, ECLI:NL:RVS:2013:2562).
4.5 Externe Veiligheid
Het wettelijk kader voor risicovolle bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor het transport van gevaarlijke stoffen is het vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor buisleidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het Nederlandse externe veiligheidsbeleid is gebaseerd op twee elementen: een harde norm in de vorm van het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde in de vorm van het groepsrisico (GR). De norm voor het plaatsgebonden risico bedraagt één op de miljoen (10-6) per jaar, ofwel 1 op de miljoen blootgestelde personen. Het hanteren van een norm voor het plaatsgebonden risico biedt een basisveiligheidsniveau voor de individuele burger in de omgeving van een risicovolle activiteit. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde. Dat wil zeggen dat kwetsbare objecten buiten de 10-6 contour moeten zijn gelegen. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de plaatsgebonden risico-contour ook, maar daar geldt de contour alleen als richtwaarde.
Het groepsrisico gaat over de impact van een calamiteit met veel dodelijke slachtoffers tegelijk. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied (1 % letaliteitgrens) gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de oriënterende waarde. Dit is een richtwaarde waarvan het bevoegd gezag, voldoende gemotiveerd, kan afwijken.
4.5.1 Bedrijven en transport gevaarlijke stoffen
Binnen dit plan zijn een aantal bedrijfsgebouwen aanwezig die gekwalificeerd kunnen worden als beperkt kwetsbare objecten in de zin van artikel 1 Bevi. Het betreft hier de bestaande bedrijfswoning, de huidige indoorrijhal en het verblijf van de grooms. Ook de toekomstige nieuwe indoorrijhal is een beperkt kwetsbaar object.
Volgens de Risicokaart Limburg zijn er binnen een straal van 1 km om het plangebied geen risicovolle (Bevi)inrichtingen zijn gelegen.
De dichtstbij het plangebied gelegen routes waarover het transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt zijn de N 270 (wegtracé Ysselsteyn-A73 Venray) en A73 (wegtracé: A73 afrit 9 (Venray)-afrit 11 (Horst)). De N270 is een provinciale weg die geen basisnetroute is, maar waarover wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De A73 is wel een basisnetroute.
Volgens de Risicokaart Limburg geldt er voor de N270 geen PR 10-6 contour. Voor het bovenbegenoemde wegvak van de A73 geldt een PR-plafond van 1, 0 meter (d.w.z. de PR 10-6 contour valt binnen het wegvlak). Verder geldt er een Plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter aan weerzijde van de weg (artikel 13 Wet vervoer gevaarlijke stoffen jo. artikelen 2 en 3 en bijlage I Regeling basisnet).
Verder vloeit uit artike 8 lid 1 Bevt voort dat indien een bestemmingsplan of omgevingsvergunning betrekking heeft op een gebied dat meer dan 200 meter van een transportroute waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, afligt, dan hoeft in de toelichting bij dat plan onderscheidenlijk in de ruimtelijke onderbouwing van die vergunning geen verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.
Het plangebied is op ca. 350 meter van de N 270 en op ca. 4,8 km van de A-73 gelegen, zodat externe veiligheidsaspecten geen beperkingen opleveren voor de realisatie van het plan.
4.5.2 Ondergrondse buisleidingen
Een buisleiding die wordt gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen, vormt een risico voor de veiligheid. Als de leiding gaat lekken, kunnen de gevaarlijke stoffen vrijkomen en ontstaat er een kans op een explosie, vergiftiging van mensen of dieren of verontreiniging van het milieu. In het Besluit externe veiligheid buisleidingen zoals dit per 1 januari 2011 geldt, staan veiligheidseisen voor de exploitant en de gemeente. Exploitanten hebben een zorgplicht en moeten ervoor zorgen dat hun buisleidingen veilig zijn. Gemeenten moeten buisleidingen in hun bestemmingsplannen opnemen en bij nieuwbouw zorgen voor genoeg afstand tot de buisleidingen.
Op basis van de Risicokaart Limburg blijkt dat er binnen het plangebied en in de omgeving van het plangebied geen ondergrondse olie- of gasbuisleidingen zijn gelegen die van invloed zijn op het plan.
Wel is ten zuiden van het plangebied een rioolpersleiding gelegen. Dit is echter geen leiding waardoor gevaarlijke stoffen vervoerd worden. Conform het beleid van het Waterschap Limburg en de gemeente Venray dient deze leiding - inclusief een bijbehorende beschermingszone aan weerszijde van de leiding van 3,50 meter vanuit het hart van de leiding - wel geregeld te worden in de planregels en op de verbeelding van het geldend bestemmingsplan. Dat is gebeurd in de bestemmingsplannen 'Buitengebied Venray 2010' en 'Buitengebied Venray 2010-herziening regels' Deze planologisch-juridische regeling wordt ook voor dit bestemmingsplan van overeenkomstige toepassing verklaard. Het nieuwe - vergrote - bouwvlak ligt buiten de beschermingszone langs deze leiding.
4.5.3 Hoogspanningsleidingen
Zonering rond het bovengrondse hoogspanningsnet in Nederland is vastgelegd in de Netkaart van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). De Netkaart bevat o.a. gegevens over de netbeheerder en de breedte van de indicatieve zones. Op basis van de informatie van o.a. de Netkaart blijkt dat er geen hoogspanningslijnen in de directe nabijheid van het besluitgebied liggen die van invloed zijn op het plan.
4.6 Niet Gesprongen Explosieven (Nge)
Op vele locaties in Nederland bevinden zich nog conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in de ondergrond, zoals niet ontplofte vliegtuigbommen (blindgangers, granaten, mijnen en (handwapen)munitie. Het gehele grondgebied van de gemeente Venray heeft in de Tweede Wereldoorlog zwaar onder vuur gelegen. Bij eventuele grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied, dient er uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid gezocht te worden naar niet gesprongen explosieven (NGE). Met behulp van het explosievenonderzoek worden de aanwezigheid en risico's van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in kaart gebracht. De gemeente Venray adviseert bij grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen een detectieonderzoek uit te (laten) voeren.
Dit onderzoek dient plaats te vinden in het kader van de Arbowetgeving en is in het kader van de bestemmingsplanprocedure niet juridisch afdwingbaar. Het is echter te allen tijden de verantwoordelijkheid van de eigenaar van de grond om bij grondwerkzaamheden te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving.
4.7 Ecologie
Natuur en landschap
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen Ecologische HoofdStructuur (EHS)), Natura 2000-gebieden of beschermde natuurmonumenten. Het plangebied zelf heeft geen bijzondere natuurwaarden, maar kent wel specifieke (open) landschappelijke waarden.
In het landschappelijk inpassingsplan zal rekening gehouden worden met deze landschappelijke waarden. Zoals blijkt uit dit verzoek, is en blijft de bedrijfsbebouwing voornamelijk geclusterd op het oostelijke deel van het bouwvlak. De overige delen van het bouwvlak zullen voornamelijk gebruikt worden voor het africhten en het weiden van paarden, maar ook laden en lossen, parkeren, groen- en watervoorzieningen.
De beoogde ruimtelijke ontwikkeling ziet primair op de legalisatie van een bestaande paardenhouderij en op de bouw van een nieuwe indoorrijhal. Gelet op de ruime afstanden tot het dichtstbijgelegen Natura 2000-gebied 'Boschhuizerbergen' en de Limburgse NNN (6 km resp. 2,5 km) en de aard van de ruimtelijke ontwikkeling heeft het plan redelijkerwijs geen nadelige consequenties voor de natuur- en landschappelijke waarden van de NNN en de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.
Flora en fauna
Het plangebied is op dit moment deels bebouwd en verhard en deels onbebouwd en onverhard. De gronden zijn in gebruik voor (agrarische)bedrijfs-, verkeers- en woondoeleinden. Water is binnen het projectgebied niet aanwezig.
Door het bestaande gebruik van het plangebied – en de verstoring die hierdoor plaatsvindt (verkeer, menselijke/bedrijfsmatige activiteiten) - alsmede door de aard en inrichting van het plangebied, vormt het plangebied geen geschikte biotoop voor zoogdieren (waaronder vleermuizen, hoewel het gebied wel incidenteel als fourageergebied kan dienen), amfibieën en reptielen.
Econsultancy BV te Swalmen heeft een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De quickscan flora en fauna is uitgevoerd in het kader van de voorgenomen uitbreiding van het agrarisch bouwblok en heeft als doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten, gebieden of houtopstanden aanwezig zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep.
De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in de onderstaande tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Conclusie
Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden is de verwachting dat de voorgenomen werkzaamheden uitvoerbaar zijn. Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen voorkomen worden door rekening te houden met het broedseizoen. Daarnaast dient te allen tijde de zorgplicht in acht te worden genomen ten aanzien van algemene zoogdieren en amfibieën.
Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen voor deze soorten ten aanzien van de Wet natuurbescherming niet aan de orde. Dit wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling van desbetreffende overige soorten. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.
Met betrekking tot beschermde gebieden en houtopstanden worden geen bezwaren voorzien in de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden op de onderzoeklocatie. Ontheffing hoeft niet te worden aangevraagd.
Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar het rapport dat als bijlage 4 integraal onderdeel uitmaakt van deze plantoelichting.
4.8 Cultuurhistorie En Archeologie
Binnen het plangebied zijn geen rijks-of gemeentelijke monumenten gelegen. Ook ligt het plangebied niet binnen een molenbiotoop.
Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Venray is het plangebied gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachting. In dit soort gebieden behoeft niet gevreesd te worden dat bodemingrepen leiden tot verstoring van historisch relevant bodemarchief. Archeologie legt geen beperkingen op ruimtelijke (bouw) ontwikkelingen op. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
Uitsnede archeologische beleidskaart Venray
4.9 Verkeer En Parkeren
De ontsluiting van het plangebied blijft plaatsvinden via de Groeneweg. Deze weg is qua verkeersfunctie (perceelsontsluitingsweg) en qua wegprofiel uitstekend geschikt om het verkeersaanbod van en naar het projectgebied af te wikkelen.
Het plangebied (bedrijfsperceel) wordt ontsloten door middel van twee inritten op de Groeneweg; de inrit bij de bedrijfswoning en de inrit van het bedrijfsdeel. Op dit punt verandert er niets ten opzichte van de bestaande situatie. Het bedrijf wordt al door middel van deze twee inritten ontsloten. De inrit bij de bedrijfswoning wordt alleen (privé) gebruikt door de ondernemer en haar gezin. De tweede inrit bij de nieuwe indoorrijhal vormt de bedrijfsmatige toegang tot het terrein. Door middel van bebording (op eigen terrein aan hekwerk) aan weerszijde (west-en oostzijde) van het terrein zal het bezoekende verkeer duidelijke instructies krijgen welke inrit men moet nemen.
Parkeren dient volgens het gemeentelijke parkeerbeleid plaats te vinden op eigen terrein. Het benodigd aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de 'Beleidsnota Parkeernormen Venray'. In deze beleidsnota zijn de parkeerkencijfers van het CROW vertaald naar parkeernormen voor de Gemeente Venray. De normen staan weergegeven in bijlage 3 van de Beleidsnota. In de beleidsnota staan verder de uitgangspunten en toepassingsregels m.b.t. parkeren. Dit is het leidende document.
De ligging van een gebied bepaalt mede de parkeernorm. Venray is daarom ingedeeld in drie stedelijke zones:
1. Centrum: het gebied binnen de binnenring met uitzondering van het woongebied direct ten noorden van het centrum.
2. Schil/overloopgebied: het gebied tussen de binnenring en de buitenring inclusief het woongebied ten noorden van het centrum.
3. Rest bebouwde kom, kerkdorpen en buitengebied: alle overige niet onder 1 en 2 genoemde gebieden.
Het plangebied valt onder de zone 'buitengebied'. De Beleidsnota Parkeernormen Venray kent specifieke parkeernormen voor de functies binnen het plangebied:
functie | parkeernorm | benodigde pp | aanwezige pp |
1 bedrijfswoning | 2,0 pp / woning | 2 | 4 |
1 verblijfsgebouw voor max. 4 grooms/ruiters (4 kamers) | 0,3 pp/kamer | 1,2 | 3 |
paardenhouderij: - max. 30 stallen/boxen | 0,4/paardenbox | 12 | 12 |
Binnen het plan wordt voorzien in 15 parkeerplaatsen voor motorvoertuigen ten behoeve van bezoekers, ruiters en grooms en 2 parkeerplaatsen voor vrachtwagens/paardentrailers. Daarnaast is er op het rechterzijerf bij de bedrijfswoning ruimte om minstens 4 auto's te parkeren. De parkeergelegenheid bij de bedrijfswoning wordt alleen gebruikt door bewoners. het zakelijke verkeer zal parkeren ter plaatse van de parkeervakken op het binnenterrein.
Hiermee wordt voorzien in meer dan voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
ontsluiting, draaicirkel en parkeerplaatsen op eigen terrein
Evenementen
Er wordt niet voorzien in het standaard organiseren van evenementen (zoals cursussen, workshops en wedstrijden). Dat was voorheen het geval toen de initiatiefneemster nog mini-paarden fokte en africhtte. In de nieuwe opzet zal dit niet meer of slechts zeer incidenteel gebeuren. Voor evenementen heeft de initiatiefneemster altijd een vergunning in het kader van de APV nodig. Een van de zaken die in het kader van het organiseren van zo'n evenement moet gebeuren is het zorgdragen voor voldoende parkeergelegenheid. Links naast het bouwblok ligt een grote paardenwei (van ca. 2 ha) die direct bereikbaar is vanaf de openbare weg (Groeneweg). Bij evenementen kunnen hier tientallen auto's zonder probleem geparkeerd worden.
parkeren bij evenementen
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Waterbeleid
Vanuit het Europese beleid vormen de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), het Europees Milieu- en natuurbeleid en het Verdrag van Malta de belangrijkste beleidsstukken. Op Rijksniveau zijn dit met name de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) en het Waterbeleid 21e eeuw: Anders omgaan met water (WB21).
5.1.1 Algemeen
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Venray als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:
- 1. afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen van toepassing is;
- 2. de trits infiltratie-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
- 3. verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen voorkomen te worden;
- 4. grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
- 5. een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem is toegestaan.
De overkoepelende ambitie die de gemeente Venray hanteert, is het verbeteren van de omgang met het water. Daartoe wordt onder meer integraal waterbeheer voorgestaan. Integraal waterbeheer richt zich op het verminderen van watergebruik, een goede ontwatering en voldoende berging van afstromend water, het vasthouden van gebiedseigen water, het terugdringen van afvoerpieken en het afkoppelen van hemelwater.
5.1.2 Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2013-2016
In het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2013-2016 is het beleid voor het beheer van de gemeentelijke riolering voor de periode 2013 tot en met 2016 vastgelegd. Het plan bevat een beschrijving van de huidige situatie, een evaluatie van de aan het plan voorafgaande periode en een beschrijving van de te verwachten toekomstige ontwikkelingen. In het GRP wordt onder andere ingegaan op hemelwater- en oppervlaktewaterafvoer.
In het kader van het GRP is onderzoek gedaan naar de geschiktheid van het uitvoeren van afkoppelprojecten binnen de gemeente. Op basis van de bodemgesteldheid, de hoogte van de grondwaterstand en de aanwezigheid van oppervlaktewater is onderzocht welke mogelijkheden er zijn voor afkoppeling: uit het onderzoek blijkt dat in het overgrote deel van de gemeente Venray voldoende mogelijkheden voor afkoppeling aanwezig zijn. Bij afkoppelprojecten wordt in de eerste plaats gekeken naar openbare verharde oppervlakken. Daarbij wordt opgemerkt dat afkoppelen als maatregel slechts wordt uitgevoerd in combinatie met wegwerkzaamheden (onder andere reconstructies van wegen) of rioolvervangingen, dit gezien de kosten die dergelijke ingrepen met zich meebrengen. Het afkoppelen van particuliere oppervlakten wordt slechts in uitzonderlijke situaties meegenomen.
Bij particuliere duurzame waterhuishoudkundige systemen, zoals bergings- en infiltratievoorzieningen hanteert de gemeente Venray de volgende voorwaarden:
- 1. infiltratievoorziening dient een neerslaggebeurtenis van 30 mm te kunnen verwerken;
- 2. infiltratievoorziening dient een leeglooptijd te hebben van 24 uur of minder;
- 3. noodoverloop gaat via maaiveld - en niet via ondergrondse buizen of leidingen - naar de openbare riolering.
5.1.3 Waterparagraaf
Ruimte maken voor water in plaats van ruimte onttrekken aan water; dat is de kern van het waterbeleid voor de 21e eeuw. Het watertoetsproces is één van de instrumenten om dit te bereiken. Het proces is er om waterbelangen in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Een van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is het watertoetsproces. Het watertoetsproces moet ervoor zorgen dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle ruimtelijke plannen en besluiten die relevant zijn voor de waterhuishouding.
5.2 Geologie, Geohydrologie En Infiltratiewaarden
De originele bodem bestaat volgens de digitale bodemkaart van Nederland uit een veldpodzolgrond, die volgens de Stichting voor Bodemkartering voornamelijk is opgebouwd uit lemig fijn zand. De afzettingen, waarin deze bodem is ontstaan, behoren geologisch gezien tot de Formatie van Boxtel. Tectonisch gezien ligt het plangebied op de Peelhorst. Deze horst wordt aan de zuidwestzijde begrensd door de Peelrandbreuk en aan de noordoostzijde door de Tegelenbreuk. Beide breuken zijn noordwest-zuidoost gericht.
De gemiddelde stand van het freatisch grondwater bedraagt ± 26 m +NAP, waardoor het grondwater zich op ± 2,0 m -mv zou bevinden. Het water van het eerste watervoerend pakket stroomt volgens de isohypsenkaart van de Dienst Grondwaterverkenning van TNO in noordelijke richting.
De doorlaatfactor (K-waarde) van de gronden wordt geschat tussen 0,45 m1-0,75 m1/etmaal. De onderhavige gronden zijn derhalve te kwalificeren als "vrij goed doorlatend".
K-waarde plangebied (rood omcirkeld) (bron: bodemdoorlatendheidskaart Noord-Limburg).
5.3 Waterhuishoudkundige Situatie Plangebied
5.3.1 Oppervlaktewater
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Het plangebied ligt verder buiten het rivierbed van de Maas, zoals opgenomen in de beleidslijn 'Grote Rivieren'.
5.3.2 Grondwater
Er liggen geen pompstations in de buurt van de onderzoekslocatie die van invloed zouden kunnen zijn op de grondwaterstroming ter plaatse van de onderzoekslocatie. Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermings- en/of grondwaterwingebied.
5.3.3 Afvoerend verhard oppervlak en riolering
Het totale plangebied bedraagt 4,58 ha. en is nu deels onverhard (weilanden, paarden-c.q. dressuurbakken, paddocks, longeercirkels e.d.) en deels verhard (bedrijfsbebouwing (bedrijfswoning, indoorrijhal, groomverblijf, overige bedrijfsgebouwen, erfverharding, parkeer-, laad-en losplaatsen).
In de nieuwe situatie worden de gronden voor dezelfde functies gebruikt. De toename van het (potentieel) nieuw afvoerend verhard oppervlak bestaat uit:
toename bouwvlak ( 1,08 ha - 0,72 ha.) | 3600 m2 |
Ter plaatse van de Nachtegaalweg is een stelsel van gemengde drukriolering aanwezig.
5.4 Duurzaam Watersysteem
5.4.1 Hergebruik
Hierbij kan gedacht worden aan de aanleg van gescheiden watercircuits door het hergebruik van bijvoorbeeld regenwater (drinkwater, grijswater, huishoudwater). De ervaringen met bestaande proefprojecten leert echter dat deze pas rendabel zijn bij projecten met 1000 of meer te bouwen woningen. Ook de recent aangescherpte regelgeving op dit vlak maakt het hergebruik van (regen)water niet snel haalbaar. Het onderhavige plan is dan ook te kleinschalig om deze voorziening toe te passen.
5.4.2 Infiltratie, berging en afvoer
Hergebruik is vanwege de kleinschaligheid van dit plan geen optie. Omdat verder ook waterlopen op grote afstand liggen van het plangebied, kan het hemelwater ook niet via een buffer op het oppervlaktewater worden afgevoerd. De enige optie die overblijft is de afvoer van het hemelwater via infiltratie en berging op eigen terrein.
Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de te kiezen infiltratie- en/of bergingsvoorziening wordt uitgegaan van:
- een maaiveldhoogte van ± 28 m +NAP;
- een minimale K-waarde van 0,45 m/dag;
- neerslaggebeurtenis T=10 (30 mm berging (eis GRP Venray)) en extreme neerslaggebeurtenis T=100 (84 mm berging):
- een absoluut infiltratiesysteem ten behoeve van een verhard oppervlak van 2500 m2(dakoppervlakte nieuwe gebouwen/schoon hemelwater);
- afwatering, berging en infiltratie van het overige hemelwater (verhard oppervlak van 1100 m2 aan erfverhardingen, parkeer- en laad-en losplaatsen, groenvoorziengen e.d.): in situ of afwatering naar de afwateringsloot langs de Groeneweg.
Dit leidt tot de navolgende capaciteitsbepaling voor een infiltratie en/of bergingsvoorziening:
neerslaggebeurtenis | capaciteit infiltratie en/of bergingsvoorziening |
T=10 | 2500 m2 x 0,03 m = 75 m3 |
T=100 | 2500 m2 x 0,084 m = 210 m3 |
De voorzieningen die -op basis van de locatiespecifieke kenmerken en de beslismethodiek - geschikt zijn voor de onderhavige situatie zijn:
- wadi, sloot, infiltratievijver/-poel;
- infiltratiekratten, -koffers, -sleuf, -riool;
- infiltratie door waterpasserende verharding;
- diepte-infiltratie.
In het kader van de realisatie van dit plan zal de initiatiefneemster zorg dragen voor de aanleg van een infiltratiepoel die zodanig gedimensioneerd is dat hiermee zowel een neerslaggebeurtenis van T=10 alsmede een van T= 100 verwerkt kan worden.
Bij een incidentele (zeer) hoge grondwaterstand zal het hemelwater dat niet geborgen kan worden bovengronds overstorten naar het aangrenzende weiland. Dit gebied is eigendom van de initiatiefneemster.
Het (huishoudelijk en bedrijfsmatig) afvalwater zal wel op de openbare riolering geloosd worden.
5.4.3 Bodem-en grondwaterbescherming
Bij de bouw zullen geen schadelijke uitlogende stoffen worden gebruikt. Tevens zal de initiatiefnemer moeten zorgdragen dat er vanwege zijn reguliere bedrijfsvoering geen schadelijke stoffen in de bodem terechtkomen. Hiertoe zal men moeten voldoen aan de – voor het bedrijf geldende – bodembeschermende (milieu)regels uit het Activiteitenbesluit.
5.5 Overleg Waterschap
Vooroverleg met en advies van het waterschap Limburg maakt onderdeel uit van de watertoets. Het waterschap Limburg heeft evenwel aangegeven dat bij plannen met een nieuw afvoerend verhard oppervlak van minder dan 2000 m2 en waarbij het plangebied niet is gelegen in specifieke aandachtsgebieden1, er geen vooroverleg plaats hoeft te vinden met het watertoetsloket.
Het plan leidt tot een toename van het afvoerend verhard oppervlak met meer dan 2000 m2 maar is niet gelegen in een aandachtsgebied. Specifiek wateradvies door het waterschap is derhalve noodzakelijk.
- 1. Het betreft hier rivierbed van de Maas, 30 meter-zone langs een kanaal (inclusief lozing op Maas of kanaal), zuiveringstechnisch werk of leiding, grondwaterbeschermingsgebied, primaire waterkering/kade, primair en secundair oppervlaktewater (incl. beschermingszone) en bedrijventerrein.
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:
- plantoelichting
- planregels;
- verbeelding.
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied. Verder voldoet dit bestemmingsplan aan de digitale eisen uit het ' Uitbestedingsprotocol digitale bestemmingsplannen gemeente Venray (versie 090305)' . De plansystematiek voldoet - onder meer - aan de volgende RO-standaarden 2012:
- Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012;
- PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP) 2012;
- Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI) 2012.
6.2 Planmethodiek
Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.
6.3 Toelichting Op De Verbeelding
In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding.
Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.
Opgemerkt wordt nog dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar kunnen verschillen, immers de wijze van raadplegen is ook verschillend. Inhoudelijk zijn er echter geen verschillen te vinden.
6.4 Toelichting Op De Regels
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels. De inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In de begrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik. In het artikel over de wijze van meten worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.
De bestemmingsregels van een bestemmingsplan bevatten regels omtrent bouwmogelijkheden en gebruik van de in het plan begrepen gronden en bebouwing. Het onderhavige bestemmingsplan kent de enkelbestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemmingen 'Leiding-Riool', 'Waarde-Houtopstanden en houtwallen' en 'Waterstaat-Beschermingszone watergang'.
In de bestemmingen is in de bestemmingsomschrijving aangegeven welke doeleinden binnen die bestemmingen zijn toegestaan. In de bouw-en gebruiksregels wordt aangegeven welke bebouwing mogelijk is en welk gebruik van gronden en bouwwerken in ieder geval niet is toegestaan. Tevens kunnen Burgemeester en Wethouders nadere eisen stellen aan de situering van gebouwen en de inrichting van gronden. Daarnaast zijn voor een aantal gevallen flexibiliteitsregels opgenomen, in de vorm van een afwijkingsmogelijkheid voor het bevoegd gezag om van de bouw-of gebruiksregels te kunnen afwijken. Door middel van een omgevingsvergunningstelsel worden verder regels gesteld aan de uitvoering van (grond)werken, geen bouwwerken zijnde en van (grond)werkzaamheden.
In de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouw-en gebruiksregels, de algemene aanduidingsregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels. In de Overgangs- en slotregels zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
De realisatie van het plan geschiedt voor rekening van de initiatiefneemster. De paardenhouderij en bijbehorende gronden zijn eigendom van de initiatiefneemster.
De initiatiefneemster en de gemeente Venray hebben verder een anterieure exploitatie-overeenkomst (inclusief planschadeverhaalsclausule) gesloten ten behoeve van het gemeentelijk kostenverhaal en de afwenteling van eventuele planschadeclaims op de initiatiefneemster. De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding.
7.2 Handhaving
De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeenten Horst aan de Maas en Venray hebben sinds 1 april 2005 via een gemeenschappelijke regeling hun handhavingscapaciteit gebundeld. Beleidsuitgangspunten voor toezicht en handhaving zijn vastgelegd in de Nota Integraal Handhavingsbeleid Horst een de Maas en Venray (2012-2015). Het beleidsplan bevat naast visie, doelstellingen en prioriteiten ook de werkwijzen hoe met geconstateerde overtredingen wordt omgegaan en welke strategieën daarbij worden gevolgd. Ook wordt invulling gegeven aan de vele eisen die wet- en regelgeving aan de gemeentelijke taakuitvoering stelt.
De gemeenten Horst aan de Maas en Venray voeren hun handhavingstaken uit op basis van de volgende visie. De gemeenten Horst aan de Maas en Venray stellen een ,gezonde, veilige, leefbare en groene leefomgeving centraal. Handhaving is één van de middelen om de kwaliteit van wonen, leven en werken te behouden en te versterken. Het bestuur streeft naar een gestructureerd en integraal handhavinqsbeleid waarbij preventief beleid voorop staat. De betrokkenheid en het eigen verantwoordelijkheidsbesef van de burgers, bedrijven en instellingen moeten daarbij worden vergroot. Als de preventieve inzet (informatievoorziening) niet werkt en het geschonken vertrouwen wordt beschaamd, volgt daadwerkelijke handhavend optreden. Zo krijgt iedereen de aanpak die hij/ zij verdient.
De uit deze visie voorvloeiende doelstellingen en beleidsuitgangspunten van het handhavingsbeleid zijn:
1. Appelleren aan de eigen verantwoordelijkheid.
2. Preventie gaat boven repressie.
3. Draagvlak creëren.
4. Klantgericht handelen.
5. Alleen noodzakelijke en handhaafbare kaders stellen.
Concreet betekent dit dat nadrukkelijk wordt ingezet op preventie. Leidend uitgangspunt is dat burgers, bedrijven en instellingen worden vertrouwd in een rechtmatige uitoefening van hun activiteiten. Er wordt daarbij van uitgegaan dat het maatschappelijk veld met gerichte voorlichting en communicatie, verantwoordelijk kan worden gemaakt (en gehouden) voor de naleving van voor hen geldende wet- en regelgeving. Daarbij past een bewuste differentiatie van de handhavingsinzet. ln een jaarlijks op te stellen handhavinqsuitvoeringsprogramma (HUP) worden de prioriteiten vertaald naar actie. Het jaarlijkse HUP wordt vastgesteld door de colleges van burgemeester en wethouders van beide gemeenten en ter kennis gebracht van de gemeenteraden.
7.3 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.3.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het wettelijk overleg zijn de planstukken voor beoordeling toegezonden aan zowel het Waterschap Limburg als de provincie Limburg.
7.3.2 Inspraak
In beginsel dient de wettelijk geregelde procedure met betrekking tot de inspraak gevolgd te worden. Er mag echter uitzondering worden gemaakt in de Inspraakverordening van de gemeente. Bij algemeen besluit van de gemeenteraad van de gemeente Venray van 4 november 2008 is de Inspraakverordening 2007 aangepast. Hierin is het volgende besloten:
- 1. Er wordt geen inspraak verleend bij bestemmingsplannen, projectbesluiten en structuurvisies;
- 2. de bevoegdheid tot het verlenen van inspraak wordt gedelegeerd aan het college van Burgemeester en Wethouders.
Mocht een bestemmingsplan toch aanleiding geven om inspraak te verlenen, dan kunnen Burgemeester en Wethouders met het delegatiebesluit (op grond van artikel 156 van de Gemeentewet) alsnog besluiten om inspraak te verlenen. Hiervoor kan aanleiding bestaan bij politiek of maatschappelijk gevoelige kwesties. Van politiek of maatschappelijk gevoelige kwesties is geen sprake bij het onderhavig bestemmingsplan. Derhalve is dan ook geen mogelijkheid tot inspraak geboden.
7.3.3 Procedure ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 15 maart 2019 t/m donderdag 25 april 2019 . In deze periode was het voor eenieder mogelijk om zienswijzen in te dienen tegen het ontwerpbestemmingsplan. In deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen.