KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
Artikel 4 Bedrijf
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 1
Artikel 6 Waarde - Archeologie - 2
Artikel 7 Waarde - Archeologie - 3
Artikel 8 Waarde - Beekdal
Artikel 9 Waterstaat - Waterbergend Rivierbed
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Bouwregels
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 15 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
Artikel 17 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
2.3 Duurzame Stedenbouw
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieu
4.2 Water
4.3 Ecologie
4.4 Verkeer En Parkeren
4.5 Cultuurhistorie En Archeologie
4.6 Explosieven
4.7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Wijze Van Bestemmen
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Algemeen
6.2 Handhaving
6.3 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
6.4 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Bro
6.5 Verslag Zienswijzen

St. Leonardsweg 25 Wanssum

Bestemmingsplan - Gemeente Venray

Vastgesteld op 09-05-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan St. Leonardsweg 25 Wanssum met identificatienummer NL.IMRO.0984.BP20003-va01 van de gemeente Venray.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.

1.3 aanbouw

Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat. Het gebouw kan onderscheiden worden van het hoofdgebouw en is in architectonisch opzicht ondergeschikt aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan-huis-gebonden-beroep

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang, aard en intensiteit in of bij de woning met behoud van de woonfunctie (in ruimtelijke en visuele zin), uitgeoefend kan worden.

1.7 aan-huis-gebonden-bedrijf

Het aan huis – geheel of overwegend door middel van handwerk – uitoefenen van een bedrijfsmatige activiteit bedrijvigheid in de cat. 1 en 2 als genoemd in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij de woning met behoud van woonfunctie kan worden uitgeoefend , met hieraan ondergeschikte en kleinschalige detailhandel welke direct in verband dient te staan met de ter plaatse toegestane bedrijfsactiviteiten.

1.8 agrarisch bedrijf

Een bedrijf dat naar aard en omvang uitsluitend of in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren evenals een productiegerichte paardenhouderij inclusief pensionstal.

1.9 agrarisch afzetbedrijf

Een bedrijf, dat uitsluitend, dan wel overwegend is gericht op het vervoer, de opslag, de bewerking en de - geen detailhandel zijnde - verhandeling van producten die in het agrarisch bedrijf zijn voortgebracht.

1.10 (agrarisch) bedrijfsgebouw

(Een gedeelte van) een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een (agrarisch) bedrijf.

1.11 agrarische bedrijfsvoering

De bedrijfsmatige gang van zaken binnen een agrarisch bedrijf.

1.12 agrarisch grondgebruik

Gebruik van grond dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen , al dan niet met het gebruik van tijdelijk afdekmateriaal, en/ of door middel van het houden van dieren.

1.13 agrarisch hulpbedrijf

Een niet-industrieel bedrijf dat goederen of diensten levert aan agrarische bedrijven of producten opslaat, vervoert of verhandelt;

1.14 archeologische waarden

De aan een gebied toegekende waarden die worden bepaald door de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.15 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.16 bebouwingspercentage

Het percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat mag worden bebouwd.

1.17 bed & breakfast

Recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt.

1.18 bedrijf met een agrarisch karakter

Een aan het agrarisch bedrijf of aan het buitengebied gerelateerd bedrijf dat producten en/of diensten levert aan particulieren of niet-agrarische bedrijven.

1.19 bedrijfsvloeroppervlak

De totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor (dienstverlenend) bedrijf of instelling, inclusief opslag- en administratieruimten.

1.20 (agrarische) bedrijfswoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, te bewonen door (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of het terrein in overeenstemming met de bestemming.

1.21 bestaand

Ten tijde van de inwerkingtreding van het plan aanwezig.

1.22 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.23 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.24 bijgebouw

Een al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw waarbij het behoort, dat niet toegankelijk is vanuit het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt en functioneel dienstbaar is aan dat hoofdgebouw.

1.25 bijbehorende bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.26 boogkas

Een teeltondersteunende voorziening bestaande uit een constructie van metaal of een ander materiaal, dat met plastic of in gebruik daarmee overeenkomend materiaal is afgedekt, niet zijnde glas, ter vervroeging of verlenging van het teeltseizoen van tuinbouw of fruitteeltproducten, met een hoogte van meer dan 2,5 meter.

1.27 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk. alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.28 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.29 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.30 bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.31 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.32 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.33 burgerwoning

Een woning bedoeld ter huisvesting van een huishouden, niet zijnde een woning behorend bij een (agrarisch) bedrijf of andere inrichting.

1.34 containerteelt

De teelt van gewassen waarbij de grond wordt afgedekt met plastic en/of beton, eventueel in combinatie met andere materialen en andere voorzieningen zoals voor beregening, afwatering en bereikbaarheid, ten behoeve van de teelt van gewassen. De gewassen worden op deze afdeklaag los van de ondergrond geteeld in potten.

1.35 cultuurhistorische waarde

De waarden aan een gebied of opstal toegekende waarde met betrekking tot de kenmerken van het gebruik dat de mens in de loop der geschiedenis van grond en gebouwen heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het wegen- en slotenpatroon, de verkavelingsstructuur of de architectuur; onder cultuurhistorische waarden worden mede verstaan de archeologische waarden.

1.36 dagrecreatief medegebruik 1

Extensieve vormen van dagrecreatie die in de open lucht plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere is; hieronder worden in ieder geval verstaan: wandelen, fietsen, paardrijden of kanoën.

1.37 dagrecreatief medegebruik 2

Tijdelijk medegebruik van grasland akkerbouwgrond of onbebouwde agrarische grond voor kleinschalige dagrecreatieve activiteiten die in de openlucht plaatsvinden, waaronder kleinschalige recreatieve luchtvaart ten behoeve van luchtballonvaren en ultralights.

1.38 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.39 doelmatige (agrarische) bedrijfsvoering

Het op efficiënte, effectieve, economische en bedrijfstechnisch correcte wijze uitvoeren van de bedrijfsprocessen van een bedrijf met inbegrip van de resulterende producten en diensten en de externe relaties met klanten, leveranciers, partners en anderen.

1.40 eigen terrein

Het terrein dat is uitgegeven in erfpacht, is verhuurd of in gebruik gegeven aan, dan wel in eigendom is van een natuurlijke persoon of rechtspersoon, welke de betreffende gronden gebruikt ten behoeve van een middels de regels van dit plan ter plaatse toegestane functie.

1.41 escortbedrijf

De natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overigen). Een escortbedrijf is een aparte functie en derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming valt zoals bedoeld dan wel omschreven in dit bestemmingsplan.

1.42 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.43 geurgevoelig object

Een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of op een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

1.44 glastuinbouwbedrijf

Een agrarische bedrijfsvoering waarbij uitsluitend of in hoofdzaak onder een permanente opstand van glas of kunststof het telen van gewassen plaatsvindt. Hieronder vallen onder andere alle mogelijke groente-, bloem- en bladgewassen die één of meermalig worden geoogst, of als compleet gewas worden afgeleverd (bijvoorbeeld in potten). Ook de teelt van uitgangs- en vermeerderingsmateriaal, zoals stek, moerplanten en zaaigoed wordt hieronder verstaan.

1.45 grondgebonden veehouderij

Veehouderij waarbij de dieren gedurende de dagperiode middels weidegang worden gehouden. Hiermee wordt in principe gedoeld op het hebben van een bedrijfsmatige tak van (melk)rundvee of paarden.

1.46 hagelnetten

Teeltondersteunende voorziening bestaande uit het al dan niet aaneengeschakelde netten, afgespannen op palen om fruit tegen hagelschade te beschermen.

1.47 hartlijn

Een denkbeeldige lijn in een symmetrisch vlak figuur of dito ruimtelijk object (omwentelingslichaam) die precies in het midden loopt.

1.48 herbouw

Na algehele sloop van het bestaande gebouw (woning) wordt nagenoeg hetzelfde teruggebouwd.

1.49 horeca(voorziening)

(Voorzieningen voor) het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse, het bedrijfsmatig exploiteren van een zaalaccomodatie, alsmede het bedrijfsmatig verstrekken van logies.

1.50 hoofdgebouw

Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.51 huishouding

Een huishouding bestaat uit een persoon dan wel personen die in een zekere continue samenstelling met elkaar wonen en tussen de verschillende personen een zekere onderlinge verbondenheid bestaat.

1.52 intensieve veehouderij

Het bedrijfsmatig houden van dieren waarbij de dieren geheel of hoofdzakelijk in stallen of hokken worden gehouden. Hiermee worden in principe bedoeld: varkens, kippen, vleeskuikens, vleeskalveren, stieren voor roodvleesproductie, geiten, eenden, pelsdieren, konijnen, kalkoenen of parelhoenders.

1.53 kamerverhuur

niet gemeenschappelijk deel van een woonfunctie waarin zich meer wooneenheden bevinden en waar voorzieningen, zoals keuken, sanitaire ruimtes, worden gedeeld.

1.54 kapel

Klein gebouw bedoeld voor godsdienstige handelingen.

1.55 kas

Een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander transparant materiaal en dienend tot kweken, trekken, vermeerderen, opkweken, overwinteren of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen.

1.56 kleinschalig bedrijf

Een niet aan het buitengebied gebonden bedrijf zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten passend binnen de milieucategorie 1 of 2 of dat naar aard en omvang kleinschalig is en passend is binnen de milieucategorie 1 of 2.

1.57 landbouwverwant bedrijf

Een niet-agrarisch bedrijf dat door de activiteiten aan het buitengebied is gebonden, zoals een agrarisch hulpbedrijf of een bedrijf met een agrarisch karakter. Dit betreft een loonwerkbedrijf, een grondverzetbedrijf, hovenier, KI-station of bosbouwbedrijf.

1.58 logies

Gelegenheid om te overnachten voor personen die elders hun hoofdverblijf hebben.

1.59 maximale bebouwingsoppervlakte

Een op de verbeelding aangegeven oppervlakte in vierkante meters (m2). Die de omvang van het deel van het bouwperceel c.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd.

1.60 milieucategorie

Weergave van de zwaarte van bedrijvigheid, zoals die in de handreiking Bedrijven en milieuzonering aan ieder type bedrijvigheid is toegekend, en in dit plan is vertaald naar een Staat van bedrijfsactiviteiten.

1.61 natuurlijke waarden

De aan een gebied toegekende waarde, die bepaald wordt door het voorkomen van bodemkundige, hydrologische en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in samenhang.

1.62 nevenactiviteiten

Een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel.

1.63 niet-grondgebonden agrarische bedrijvigheid

Een agrarisch bedrijf waarvan de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Niet-grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: intensieve veehouderijen, glastuinbouwbedrijven en gebouwgebonden teeltbedrijven en kwekerijen, zoals champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, viskwekerijen en wormenkwekerijen en insectenkwekerijen.

1.64 nieuwbouw

Het oprichten van een nieuw gebouw waarbij geen rekening wordt gehouden met de verschijningsvorm van een eventueel gesloopt gebouw op die locatie.

1.65 nieuwvestiging

Nieuw op te richten inrichting op een locatie waar eerder geen bebouwing bestond dan wel waar bebouwing aanwezig was met een andere functie dan die van de nieuwe inrichting. Hieronder valt ook verplaatsing van bedrijven.

1.66 ondergronds

Beneden het peil.

1.67 overig niet-agrarisch bedrijf

Een bedrijf dat vanwege aard en/ of omvang afwijkt van een kleinschalig bedrijf.

1.68 (straat)prostitutie

Het zich (op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg resp. openbare ruimten bevindend voertuig) beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele dienste ten behoeve van een ander tegen vergoeding. (Straat)prostitutie is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming zoals bedoeld dan wel omschreven in dit bestemmingsplan.

1.69 peil

  1. a. Voor gebouwen waarvan:
    1. 1. de hoofdingang binnen 20 meter van de weg is gelegen en;
    2. 2. het oorspronkelijke maaiveld niet meer dan 0,50 meter afwijkt van de hoogte van de weg: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het oorspronkelijke maaiveld waarop het bouwwerk geplaatst is of wordt; met dien verstande dat, indien bestaande gebouwen afwijkend van de onder a. en/of b. genoemde gevallen zijn gerealiseerd, de bovenkant van de begane grondvloer van bestaande gebouwen als peil wordt beschouwd.

1.70 permanente teeltondersteunende voorzieningen

Teeltondersteunende voorzieningen die langer dan 6 maanden, al dan niet aaneengesloten, in het jaar aanwezig is.

1.71 plattelandswoning

Een woning behorende tot of voorheen behorende tot een agrarisch bedrijf, die door een derde bewoond mag worden, en die op hetzelfde niveau wordt beschermd tegen de milieugevolgen van het agrarisch bedrijf waartoe de woning behoort of voorheen behoorde als bedrijfswoning.

1.72 schuilgelegenheid

Een overdekte ruimte die aan maximaal drie zijden is omsloten door wanden, waarvan dieren gebruik moeten kunnen maken in geval van weidegang, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in zowel zomer als winter uit oogpunt van dierenwelzijn.

1.73 seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijk gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde dan wel onderkomen, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar. Een seksinrichting is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming zoals bedoeld dan wel omschreven in dit bestemmingsplan.

1.74 statische opslag

Opslag van goederen gedurende langere termijn, zonder dat deze een bewerking ondergaan en zonder dat deze ter plekke verhandeld worden, waaronder begrepen caravans, wit- en bruingoed en meubels.

1.75 teeltondersteunende voorzieningen

Voorzieningen/ constructies met als doel het gewas te forceren tot meer groei en/ of de oogst te spreiden. Het gaat daarbij om zowel vervroegen als verlaten ten opzichte van normale open teelt en/ of beschermen tegen weersinvloeden, ziekten en plagen wat leidt tot een betere kwaliteit product. De voorzieningen dienen ter ondersteuning van de vollegrond-, fruit-, bloemen-, en boomteelt. Het betreft tijdelijke en permanente tunnels, containerteelt, hagelnetten en permanent en ondersteund glas /boogkassen.

1.76 tijdelijk afdekmateriaal

Materiaal dat teeltgebonden is en dient ter ondersteuning van de vollegrond-, fruit-, bloemen- en boomteelt en uitsluitend tijdens de teeltperiode voor het afdekken van het gewas mag worden gebruikt.

1.77 tunnel

Een teeltondersteunende voorziening bestaande uit een constructie van metaal of een ander materiaal, dat met plastic of in gebruik daarmee overeenkomend materiaal is afgedekt, niet zijnde glas, ter vervroeging of verlenging van het teeltseizoen van tuinbouw of fruitteeltproducten, met een hoogte van maximaal 2,5 meter.

1.78 tijdelijke werknemers

Tijdelijke werknemers die legaal (op grond van een EU paspoort of een tewerkstellingsvergunning) niet permanent in de gemeente verblijven en hun hoofdverblijf ergens anders hebben.

1.79 volwaardig agrarisch bedrijf

Een agrarisch bedrijf dat naar aard en omvang en op grond van de arbeidsbehoefte als zodanig moet worden aangemerkt waarbij bovendien sprake is van een duurzame volwaardigheid en dat op basis van een onafhankelijk en deskundige instantie is getoetst.

De volwaardigheid naar aard en omvang van het agrarisch bedrijf worden voornamelijk bepaald door de grootte, aard en inrichting van de bedrijfsgebouwen en het beschikbare grondareaal (eigendom/pacht/huur) waarbij het agrarisch bedrijf voorziet in het hoofdinkomen van het bedrijfshoofd. De volwaardigheid van de arbeidsbehoefte wordt voornamelijk bepaald doordat de arbeidsomvang die het agrarische hoofdberoepsbedrijf vergt ongeveer een volledige arbeidskracht omvat.

De continuïteit van het bedrijf (voor een periode van ten minste 10 jaar) wordt voornamelijk bepaald door financieel perspectief, door de leeftijd, vakkennis, ervaring, eventuele opvolgers.

1.80 weg

Een voor het openbaar verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeervoorzieningen.

1.81 wonen

Het gehuisvest zijn in een woning.

1.82 woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

Verticaal vanaf het hoogste punt van het bouwwerk tot aan het aansluitende afgewerkte peil.

2.5 de afstand tot de (naar de weg gekeerde) perceelgrens:

De kortste afstand van een bouwwerk tot de (naar de weg gekeerde) perceelgrens van het bouwperceel.

2.6 de afstand tussen gebouwen:

De kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.

2.7 de vloeroppervlakte:

Op de vloer tussen de binnenzijden van de gevelmuren en/of gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 de inhoud van overkappingen, carports en daarmee gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken:

Vanaf peil tot aan de buitenzijde van het dak en tussen de buitenwerkse maten van de draagconstructie. Overstekken tot 0,50 meter worden niet meegeteld bij de berekening van de inhoud.

2.10 de dakhelling:

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.11 vrijwaringszone weg

Uit de as van de dichtstbijgelegen rijbaan inclusief bijbehorende toe- en afritten.

2.12 inhoud bedrijfswoning:

Als inhoud van de bedrijfswoning wordt aangemerkt de inhoud (m3) van het hoofdgebouw inclusief aan/bijgebouwen, exclusief overkappingen. Zakelijke functies die in het woongedeelte zijn opgenomen, worden geacht tot de inhoud van de woning te behoren.

2.13 de inhoud van een burgerwoning:

Als inhoud van de burgerwoning wordt aangemerkt de inhoud (m3) van het hoofdgebouw inclusief aan/bijgebouwen, exclusief overkappingen. Waar het hoofdgebouw onderdeel is van voormalige bedrijfsbebouwing, wordt onder inhoud van de burgerwoning begrepen de inhoud tot dat deel van het hoofdgebouw dat op dat moment functioneel als woonruimte in gebruik is, dan wel waarvan de uitstraling als woning zich naar buiten toe etaleert. De inhoud wordt dan tot dat punt en over alle bovengrondse bouwlagen berekend.

2.14 wijze van meten

Tenzij anders bepaald, worden de waarden die in m, m² of m³ zijn uitgedrukt op de volgende wijze gemeten:

  • afstanden loodrecht;
  • hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven, en
  • maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarisch grondgebruik;
  2. b. behoud, ontwikkeling en versterking van:
    1. 1. de aanwezige landschappelijke waarden, in het bijzonder van het esdorpenlandschap en de beekdalen;
    2. 2. bestaande natuurwaarden al dan niet in combinatie met agrarisch gebruik;
  3. c. dagrecreatief medegebruik 1;
  4. d. dagrecreatief medegebruik 2;
  5. e. erfbeplanting, wegbeplanting, landschapselementen, bosschages;
  6. f. voorzieningen van openbaar nut;
  7. g. een kapel, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kapel';
  8. h. een ontsluitingsweg van St. Leonardsweg 25 naar de Geijsterseweg.

Een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen, in- en uitritten, tuinen, met dien verstande dat:

  1. i. deze bijbehorende voorzieningen ten dienste staan van de bestemming;
  2. j. ten behoeve van de ter plaatse aanwezige functie moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

3.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, die ten dienste staan aan de bestemming, waarbij de volgende eisen gelden tenzij anders op de verbeelding weergegeven:

  1. a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
Bouwhoogte erf-en terreinafscheidingen, achter de begrenzing van het bouwvlak aan de weg gekeerde zijde Maximaal 2 m
Bouwhoogte erf-en terreinafscheidingen, voor de begrenzing van het bouwvlak aan de weg gekeerde zijde Maximaal 1 m
Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouw zijnde Maximaal 12 m
Afstand tot de niet naar de weg gekeerde bouwperceelsgrens Minimaal 5 m
Afstand tot de bestemming 'Verkeer-Wegverkeer' Minimaal 10 m
Oppervlakte onoverdekt zwembad Maximaal 50 m²
  1. b. teeltondersteunende voorzieningen:
Hoogte Tunnel: max 2,50 m
Oppervlakte Maximaal 5.000 m2 van de totale teeltoppervlakte
Afstand tot de niet naar de weg gekeerde bouwperceelsgrens Minimaal 5 meter
Afstand tot de bestemming 'Verkeer-Wegverkeer' Minimaal 10 meter
  1. c. permanente teeltondersteunende voorzieningen - waaronder glas-en boogkassen en containerteelt - zijn niet toegestaan;
  2. d. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan, met uitzondering van glas-en boogkassen, containervelden en hagelnetten;
  3. e. agrarische bedrijfsgebouwen mogen niet worden gebouwd.
  4. f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kapel' gelden ten aanzien van de maatvoering van de kapel de volgende bepalingen:
Bouwhoogte: Maximaal 6,5 m
Breedte: Maximaal 4 m
Lengte: Maximaal 6,5 m

3.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders stellen nadere eisen ten aanzien van:
    1. 1. de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
    2. 2. de aard, bouwhoogte en de situering van erfafscheidingen;
    3. 3. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.

Een en ander op basis van een landschappelijke inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit.

  1. b. De onder a genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
    1. 1. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke inpassing en
    2. 2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en
    3. 3. ter verbetering van de gebiedskwaliteit.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in

  1. a. artikel 3.2 van de planregels en de oprichting van een schuilgelegenheid voor dieren buiten het bouwvlak toe te staan, onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de hoogte maximaal 3 meter bedraagt;
    2. 2. de bebouwingsoppervlakte is afgestemd op het beoogde gebruik en de locatie, met een maximum van 30 m2;
    3. 3. de afstand tot de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' bedraagt ten minste 30 meter;
    4. 4. de locatie grenst niet aan het bouwvlak van een (agrarisch) bedrijf;
    5. 5. maximaal één schuilgelegenheid is toegestaan per hectare;
    6. 6. het perceel waarop de schuilgelegenheid wordt gerealiseerd dient een oppervlak te hebben van minimaal 1 ha;
    7. 7. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies.
  2. b. artikel 3.2 onder d van de planregels en toestaan dat hagelnetten worden gebouwd, onder de voorwaarde dat het volgende beoordelingskader bij de toelaatbaarheid in acht wordt genomen:
    1. 1. zicht op continuïteit van het agrarisch bedrijf;
    2. 2. netten mogen niet tot op de grond en niet buiten het bloeiseizoen worden afgerold;
    3. 3. ze dienen voor het overige naar aard en afmetingen bij deze bestemming te passen;
    4. 4. er wordt voorzien in een landschappelijke inpassing, bestaande uit een afschermende haag.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden voor:

  1. a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk voor het op de bestemming gericht grondgebruik;
  2. b. tijdelijke opslag van geoogste producten met een maximum van drie maanden aansluitend aan de oogst;
  3. c. het gebruik van opstallen voor opslagdoeleinden, uitgezonderd:
    1. 1. opslagdoeleinden die verband houden met het op de bestemming gerichte gebruik van opstallen;
    2. 2. statische opslag in niet meer functionele agrarische bedrijfsbebouwing, niet zijnde kassen;
  4. d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens caravans ten behoeve van de huisvesting door tijdelijke werknemers;
  5. e. het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel, met uitzondering van het bepaalde in 3.1 onder f;
  6. f. het gebruik van gronden en opstallen voor niet-agrarische activiteiten op een agrarisch bedrijf;
  7. g. het gebruik van gronden en opstallen voor het bewerken van agrarische producten van derden;
  8. h. het gebruik van recreatiewoningen ten behoeve van permanente bewoning;
  9. i. het gebruik van gronden en opstallen ten behoeve van mestverwerkingsactiviteiten behoudens activiteiten welke ondergeschikt zijn aan het agrarisch bedrijf waarbij de mest afkomstig is van hetzelfde bedrijf;
  10. j. het gebruik van opstallen ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie;
  11. k. bevi-inrichtingen;
  12. l. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan anders dan bestaande situaties, die een 10-6 risicocontour hebben die de aanduiding 'bouwvlak' overschrijdt.
  13. m. het gebruik van gronden voor containerteelt buiten de bouwvlakken voor een agrarisch bedrijf;
  14. n. het gebruik of het laten gebruiken van gronden en/of gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een seksinrichting, een escortbedrijf en (straat)prostitutie.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kleinschalige bedrijven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kleinschalige bedrijven';
  2. b. een bedrijf voor statische opslag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  3. c. wonen, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijfswoning';
  4. d. detailhandelsactiviteiten, mits direct gerelateerd aan de bedrijfsfunctie tot een maximum vloeroppervlakte van 100 m²;
  5. e. aan-huis-gebonden-beroep tot een maximum van 40 m²;
  6. f. voorzieningen van openbaar nut.

Een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder groen, parkeervoorzieningen, in- en uitritten, tuinen, met dien verstande dat:

  1. g. ten behoeve van de ter plaatse aanwezige functie moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders stellen nadere eisen ten aanzien van:
    1. 1. de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
    2. 2. de aard, bouwhoogte en de situering van erfafscheidingen;
    3. 3. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.


Een en ander op basis van een landschappelijke inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit.

  1. b. De onder a genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
    1. 1. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke inpassing en
    2. 2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en
    3. 3. ter verbetering van de gebiedskwaliteit.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. artikel 4.2.1 onder c en toestaan dat een bedrijfswoning wordt opgericht buiten het aanduidingsvlak 'bedrijfswoning' onder de volgende voorwaarden:
    1. 1. dit vanuit het verkeersbelang dan wel een aanvaardbaar woonmilieu noodzakelijk is;
    2. 2. de afstand buiten het aanduidingsvlak 'bedrijfswoning' niet meer bedraagt dan noodzakelijk is in verband met het verkeersbelang dan wel het woonmilieu;
    3. 3. dit vanuit verkeerkundig, stedenbouwkundig en/of milieuhygiënisch oogpunt toelaatbaar is;
    4. 4. natuurlijke, cultuur-historische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden mogen niet worden aangetast;
    5. 5. het toevoegen van een extra woning is niet toegestaan.
  2. b. artikel 4.2.2 onder a, b en c van de planregels en het bouwen binnen de minimale afstand van gebouwen tot de bouwperceelsgrens toestaan, onder de voorwaarden dat:
    1. 1. het bouwen, in verband met een doelmatige bedrijfsvoering dan wel vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijk is voor de uitbreiding van het bedrijf;
    2. 2. de ontwikkeling moet gepaard gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing wordt ingepast;
    3. 3. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
    4. 4. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
    5. 5. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
    6. 6. aangetoond wordt dat de plaatsing vanuit het oogpunt van (brand)veiligheid aanvaardbaar is;
    7. 7. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig worden beperkt;
    8. 8. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie;
  3. c. artikel 4.2.2 onder b en een grotere inhoudsmaat toestaan voor woning inclusief bijgebouwen indien bestaande (bij)gebouwen worden gesloopt, onder de volgende voorwaarden:
    1. 1. gesloopt wordt binnen een of meer van de voor het buitengebied geldende bestemmingsplannen van de gemeente Venray;
    2. 2. er is sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
    3. 3. alleen de te slopen gebouwen die op die locatie niet vallen binnen het daar, op grond van de bouwregels, toegestane maximale bebouwingsvolume, worden in de berekening meegenomen;
    4. 4. de te slopen gebouwen dienen legaal aanwezig te zijn op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan zoals bedoeld onder c sub 1 en mogen niet onder een andere regeling of verzoek vallen;
    5. 5. aan de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt de voorwaarde verbonden dat pas met de bouw gestart mag worden als sloop heeft plaatsgevonden;
    6. 6. alle te slopen gebouwen en de daarbij behorende bouwwerken en bouwdelen, zoals aanbouwen, overkappingen, bijbehorende ondergrondse (kelder-)ruimten, fysieke erfafscheidingen, voederplaten en andere erfverhardingen dienen gesloopt te worden;
    7. 7. alleen bovengrondse gebouwen worden meegerekend bij het te bepalen sloopvolume;
    8. 8. het percentage van het te bouwen volume dat moet worden gesloopt als nieuw bijgebouw en/ of als uitbreiding van de bestaande woning is
Aantal m3 dat wordt gebouwd (bebouwingsvolume) Minimaal te slopen % (sloopvolume)
Tot en met 250 m³ 100%
Het meerdere boven de 250 m³ 150%
    1. 1. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
  1. d. artikel 4.2.1 onder b van de planregels en uitbreiding van een bedrijf met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf- kleinschalige bedrijven' toe te staan, indien bestaande (bij)gebouwen worden gesloopt, onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de totale hoogte niet hoger dan 10 meter is;
    2. 2. de uitbreiding voor bedrijven met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf- kleinschalige bedrijven' bedraagt maximaal 500 m2. Bestaande bedrijven waarbij op de verbeelding meer dan 500 m2 is toegestaan, kunnen maximaal 25% van de inhoud, zoals die op basis van de verbeelding is toegestaan, uitbreiden;
    3. 3. het volume dat wordt uitgebreid ten behoeve van bedrijven met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf- kleinschalige bedrijven' bedraagt niet meer dan de helft van het totale gesloopte volume;
    4. 4. gesloopt wordt binnen onderhavig plangebied alle voor het een of meer van de voor het buitengebied geldende bestemmingsplannen van de gemeente Venray;
    5. 5. alleen de te slopen gebouwen die op die locatie niet vallen binnen het daar, op grond van de bouwregels, toegestane maximale bebouwingsvolume, worden in de berekening meegenomen;
    6. 6. er is sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
    7. 7. de te slopen gebouwen dienen legaal aanwezig te zijn op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan zoals bedoeld onder d sub 5 en mogen niet onder een andere regeling of verzoek vallen;
    8. 8. de te slopen gebouwen dienen door middel van een eerder daarvoor afgegeven omgevingsvergunning voor het bouwen te zijn vergund dan wel te vallen onder het overgangsrecht;
    9. 9. aan de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt de voorwaarde verbonden dat pas met de bouw gestart mag worden als sloop heeft plaatsgevonden;
    10. 10. alle te slopen gebouwen en de daarbij behorende bouwwerken en bouwdelen , zoals aanbouwen, overkappingen, bijbehorende ondergrondse (kelder-)ruimten, fysieke erfafscheidingen, voederplaten en andere erfverhardingen dienen gesloopt te worden;
    11. 11. alleen bovengrondse gebouwen worden meegerekend bij het te bepalen sloopvolume;
    12. 12. de ontwikkeling moet gepaard gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overlegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing wordt ingepast;
    13. 13. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater.
  2. e. artikel 4.2.2 onder b en toestaan dat indien de bedrijfswoning is gelegen in een hoofdgebouw dat groter is dan 1075 m³, het gehele hoofdgebouw inpandig mag worden verbouwd tot woning, onder de voorwaarden dat:
    1. 1. het (agrarische en) stedenbouwkundige karakter niet wezenlijk worden aangetast;
    2. 2. de bestaande bebouwingsoppervlakte niet wordt vergroot;
    3. 3. verbouw in combinatie met herbouw van (een deel van) het hoofdgebouw niet is toegestaan;
    4. 4. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
    5. 5. het aantal woningen gelijk blijft, woningsplitsing is niet toegestaan.
  3. f. artikel 4.2.2 onder f van de planregels en toestaan dat bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bedrijfsvoering op een afstand minder dan 15 meter van de bedrijfswoning en achter de achtergevel worden gebouwd, onder de voorwaarde dat de noodzaak tot een kortere afstand kan worden aangetoond;
  4. g. artikel 4.2.2 onder h van de planregels en toestaan dat bijgebouwen op een grotere afstand dan 15 m van de woning worden gebouwd, onder de voorwaarde dat de landschappelijke en agrarische waarden ter plaatse niet worden aangetast;
  5. h. van de planregels en logiesgelegenheid voor maximaal 20 tijdelijke werknemers toestaan, met dien verstande dat:
    1. 1. de oprichting van een tijdelijke (maximaal 5 jaar) logiesgelegenheid (woonunit) is toegestaan mits aangetoond is dat gebruik van bestaande bebouwing voor een logieseenheid niet mogelijk is en wordt alleen toegestaan ter overbrugging naar structurele huisvesting;
    2. 2. de leefruimte per logiesgelegenheid minimaal 10 m² per medewerker bedraagt;
    3. 3. de nevenactiviteiten qua aard en omvang passen in de omgeving;
    4. 4. de activiteiten infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
    5. 5. ondersteunende voorzieningen (zoals toiletten en wasvoorzieningen) binnen het logiesgebouw dienen te zijn gelegen met minimaal 1 toilet en douche per 8 personen;
    6. 6. bij beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering voor zover gelegen buiten de aanduiding 'overig - agrarisch gemengd' ook het gebruik van gronden en opstallen voor niet-agrarische activiteiten worden gestaakt;
    7. 7. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
    8. 8. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
    9. 9. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.
  6. i. artikel 4.2.2 onder a, b, c en d van de planregels en het bouwen binnen de minimale afstand van gebouwen tot de bestemming Verkeer - Wegverkeer toestaan, onder de voorwaarden dat:
    1. 1. het bouwen, in verband met een doelmatige bedrijfsvoering dan wel vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijk is voor de uitbreiding van het agrarische bedrijf;
    2. 2. de ontwikkeling moet gepaard gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing wordt ingepast;
    3. 3. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
    4. 4. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
    5. 5. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
    6. 6. aangetoond wordt dat de plaatsing vanuit het oogpunt van (brand)veiligheid en verkeersveiligheid aanvaardbaar is.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen voor:

  1. a. het gebruik van opstallen voor permanente of tijdelijke huisvesting, uitgezonderd huisvesting binnen bedrijfswoningen;
  2. b. het gebruik ten behoeve van horecadoeleinden, behoudens verband houdend met het binnen de bestemming op de grond gerichte gebruik van gronden en opstallen;
  3. c. het gebruiken van gronden voor buitenopslag;
  4. d. het gebruik van gedeeltes van de (bedrijfs)woning, waaronder aan- uit of bijgebouwen, als zelfstandige woning in het kader van mantelzorg;
  5. e. het gebruik van de woning en de bestaande bedrijfsgebouwen voor huisvesting van tijdelijke werknemers;
  6. f. aan-huis-gebonden-bedrijf;
  7. g. inrichtingen vallend onder de categorieën genoemd in artikel 2.1, derde lid van het Besluit omgevingsrecht;
  8. h. bevi-inrichtingen, met uitzondering van LPG-tankstations en inrichtingen waar propaan wordt opgeslagen en toegepast ten behoeve van het eigen gebruik.
  9. i. het gebruik of het laten gebruiken van gronden en/of gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een seksinrichting, een escortbedrijf en (straat)prostitutie;
  10. j. het gebruik van gronden voor een landbouwverwant bedrijf gelijk of hoger aan milieucategorie 3.1, met uitzondering van bestaande bedrijven die onder milieucategorie 3.1 of hoger vallen.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. artikel 4.1 onder a, b, c of e van de planregels en omschakeling toestaan naar landbouwverwante bedrijven of kleinschalige bedrijven onder de voorwaarden dat:
    1. 1. sprake is van een gelijke of verminderde milieukundige en ruimtelijke impact;
    2. 2. een landbouwverwant bedrijf alleen is toegestaan wanneer het bedrijf niet is aangeduid als 'overig - agrarisch gemengd' en aan minimaal twee zijden grenst aan de bestemming Agrarisch of Agrarisch met waarden;
    3. 3. een kleinschalig bedrijf alleen is toegestaan wanneer het bedrijf aan minimaal één zijde grenst aan de bestemming Agrarisch met waarden of is aangeduid als 'overig - agrarisch gemengd';
  2. b. artikel 4.1 onder e van de planregels en activiteiten toestaan met een andere bedrijfsmatige aard, onder de voorwaarden dat:
    1. 1. sprake is van een gelijke of verminderde milieukundige en ruimtelijke impact;
    2. 2. de omzetting is slechts toegestaan naar een bedrijf als opgenomen in Staat van bedrijfsactiviteiten;
  3. c. artikel 4.5 onder c en buitenopslag tot 2,5 meter hoog toestaan, uitsluitend binnen het bouwvlak, met dien verstande dat de ontwikkeling moet gepaard gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de opslag wordt ingepast;
  4. d. artikel 4.1 onder a van de planregels en toestaan dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – kleinschalige bedrijven' een bedrijf dat is ingedeeld in een hogere milieucategorie dan 2 onder de voorwaarden dat:
    1. 1. het bedrijf qua aard en omvang vergelijkbaar is met een bedrijf in de milieucategorie 1 of 2;
    2. 2. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
    3. 3. sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  5. e. artikel 4.1 onder c en 4.5 onder f van de planregels en een grotere omvang van aan-huis-gebonden-beroep respectievelijk een aan-huis-gebonden-bedrijf toestaan, onder de volgende voorwaarden:
    1. 1. de omvang van de activiteit bedraagt maximaal 70 m² ;
    2. 2. de primaire woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate wordt gehandhaafd;
    3. 3. detailhandel vindt slechts plaats voor zover deze beperkt blijft tot verkoop in direct verband met het aan-huis-gebonden-beroep en/ of het aan-huis-gebonden-bedrijf;
    4. 4. de activiteit geen zodanige verkeersaantrekkende werking heeft dat als gevolg daarvan extra verkeersmaatregelen - waaronder parkeervoorzieningen - noodzakelijk zijn.
    5. 5. de activiteit mag uitsluitend in het hoofdgebouw en/ of aanbouw plaatsvinden;
  6. f. artikel 4.5 onder e van de planregels en toestaan dat bestaande bebouwing wordt gebruikt voor logiesgelegenheid voor maximaal 20 tijdelijke werknemers, onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de niet-agrarische functie ondergeschikt blijft aan het bestaande gebruik van het bouwperceel en wordt ingepast in het bestaande bouwvolume;
    2. 2. de leefruimte per logiesgelegenheid minimaal 10 m² per medewerker bedraagt.
    3. 3. de nevenactiviteiten qua aard en omvang passen in de omgeving;
    4. 4. de activiteiten infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
    5. 5. ondersteunende voorzieningen (zoals toiletten en wasvoorzieningen) binnen het logiesgebouw dienen te zijn gelegen met minimaal 1 toilet en douche per 8 personen;
    6. 6. bij beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering voor zover gelegen buiten de aanduiding 'overig - agrarisch gemengd' ook het gebruik van gronden en opstallen voor niet-agrarische activiteiten worden gestaakt;
    7. 7. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
    8. 8. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
    9. 9. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.
  7. g. artikel 4.5 onder j van de planregels en toestaan dat ter plaatse een landbouwverwant bedrijf in de milieucategorie 3.1 of qua aard en omvang vergelijkbaar met de milieucategorie 3.1 wordt uitgeoefend, onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de omvang van de activiteit bedraagt maximaal 1000 m²;
    2. 2. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
    3. 3. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
    4. 4. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.
    5. 5. sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Waarde - Archeologie - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende (basis)bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied, waarbij artikel 15.2 in acht dient te worden genomen.

5.2 Bouwregels

  1. a. Op of in de als 'Waarde - Archeologie - 1' aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd, waarbij de grond voor maximaal 2.500 m² (gemeten op maaiveldniveau) wordt verstoord;
  1. a. Indien de verstoring meer dan 2.500 m² bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm dient de aanvrager een rapport (voortoets, bijvoorbeeld bureauonderzoek, inventariserend veldonderzoek, proefsleuvenonderzoek, opgraving, sleufgraaf, archeologische begeleiding) te overleggen, waaruit blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  2. b. Uitsluitend indien archeologische waarde is vastgesteld worden aan de omgevingsvergunning daartoe de volgende voorwaarden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken zoals heien, of
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    3. 3. de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij d evergunning te stellen kwalificaties.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende (basis)bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied, waarbij artikel 15.2 in acht dient te worden genomen.

6.2 Bouwregels

  1. a. Op of in de als 'Waarde - Archeologie - 2' aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd, waarbij de grond voor maximaal 500 m² (gemeten op maaiveldniveau) wordt verstoord;
  2. b. Indien de verstoring meer dan 500 m² bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm dient de aanvrager een rapport (voortoets, bijvoorbeeld bureauonderzoek, inventariserend veldonderzoek, proefsleuvenonderzoek, opgraving, sleufgraaf, archeologische begeleiding) te overleggen, waaruit blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  3. c. Uitsluitend indien archeologische waarde is vastgesteld worden aan de omgevingsvergunning daartoe de volgende voorwaarden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken zoals heien, of
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    3. 3. de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij d evergunning te stellen kwalificaties.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Waarde - Archeologie - 3

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende (basis)bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied, waarbij artikel 15.2 in acht dient te worden genomen.

7.2 Bouwregels

  1. a. Op of in de als 'Waarde - Archeologie - 3' aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd, waarbij de grond voor maximaal 100 m² (gemeten op maaiveldniveau) wordt verstoord;
  2. b. Indien de verstoring meer dan 100 m² bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm dient de aanvrager een rapport (voortoets, bijvoorbeeld bureauonderzoek, inventariserend veldonderzoek, proefsleuvenonderzoek, opgraving, sleufgraaf, archeologische begeleiding) te overleggen, waaruit blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  3. c. Uitsluitend indien archeologische waarde is vastgesteld worden aan de omgevingsvergunning daartoe de volgende voorwaarden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken zoals heien, of
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    3. 3. de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij d evergunning te stellen kwalificaties.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Waarde - Beekdal

8.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de verbeelding nader aangewezen voor 'Waarde - Beekdal' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor de bescherming van de natuurwaarden die verbonden zijn aan een vochtig milieu, landschapswaarden alsmede behoud van kwelgebieden welke een belangrijk onderdeel vormen van het hydrologisch systeem, waarbij artikel 8.3 van de planregels hierbij in acht dient te worden genomen.

8.2 Bouwregels

Op of in de als 'Waarde - Beekdal' aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd mits de in 8.1 genoemde waarden niet worden onevenredig aangetast, met uitzondering van tijdelijke lage boogkassen.

8.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden voor;

  1. a. het aanbrengen van een ondergrond voor containervelden

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Waterstaat - Waterbergend Rivierbed

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterbergend rivierbed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van het waterbergend rivierbed, waarbij artikel 15.2 in acht dient te worden genomen.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Bouwregels

11.1 Infiltratie

11.2 Parkeergelegenheid

11.3 Kapel

Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels

12.1 Geluidzone - industrie

In afwijking van het overigens in het plan bepaalde is het niet toegestaan om op de gronden gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrie' ter aanduiding van de industriële geluidzone van een bedrijventerrein, woningen, dan wel andere geluidgevoelige bebouwing op te richten, behoudens na omgevingsvergunning op basis van de Wet geluidhinder

12.2 Reconstructiewetzone - verwevingsgebied

De gronden met de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone - verwevingsgebied' zijn bedoeld voor het weergeven van de Verwevingsgebieden, zoals bedoeld in de Reconstructiewet.

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

13.1 Omgevingsvergunning

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. de planregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven, mits van de wegbeheerder een positief advies is ontvangen;
  2. b. de planregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangepast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  3. c. de planregels ten aanzien van het bouwen van kunstuitingen en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, waarbij voor een hoogte van meer dan 65 m +NAP, in het kader van voorkoming van onaanvaardbare radarverstoring, voorafgaand aan het toestaan schriftelijk advies dient te zijn ingewonnen bij de Dienst Vastgoed Defensie;
  4. d. afmetingen in de planregels en op de verbeelding met een maximum van 10%.

13.2 Afwegingskader

Een in artikel 13.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. a. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van de bebouwing;
  2. b. de milieusituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  5. e. het bijdragen aan het behoud en/of versterking van de aanwezige gebiedskwaliteiten.

Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels

14.1 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 15 Overige Regels

15.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

15.2 Prioriteit van dubbelbestemmingen

  1. a. Waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
  2. b. Waar dubbelbestemmingen samenvallen gelden:
    1. 1. in de eerste plaats de regels van de bestemming 'Waterstaat - Waterbergend riviedbed'
    2. 2. in de tweede plaats de regels van de bestemming 'Waarde - Archeologie - 3';
    3. 3. in de derde plaats de regels van de bestemming 'Waarde - Archeologie - 2'
    4. 4. in de vierde plaats de regels van de bestemming 'Waarde - Archeologie - 1';
    5. 5. in de vijfde plaats de regels van de bestemming 'Waarde - Beekdal';

15.3 Oprichting van (beperkt) kwetsbare objecten

Nieuwe (kwetsbare) bestemmingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid van het Besluit externe veiligheid inrichtingen mogen niet gebouwd worden binnen een (geprojecteerde) 10-6-risicocontour voor het plaatsgebonden risico van aanwezige risicobronnen zoals (onder meer) bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering Vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS), het Besluit Transportroutes externe veiligheid (Btev) en / of het Besluit transportroutes externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

15.4 Oprichting van risicovolle activiteiten

De 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico van nieuwe risicobronnen zoals (onder meer) bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering Vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS), het Besluit Transportroutes externe veiligheid (Btev) en/of het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) mag niet over (geprojecteerde) (beperkt) kwetsbare objecten komen te liggen.

15.5 Strijdig gebruik

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken, doen gebruiken of laten gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het eerste lid onder artikel 16.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. c. Het eerste lid onder artikel 16.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'St. Leonardsweg 25 Wanssum'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan

Aan de St. Leonardsweg 25 in Wanssum, gemeente Venray, ligt een voormalige agrarische bedrijfslocatie.

Op het erf staan meerdere leegstaande bedrijfsgebouwen en een bedrijfswoning, die nog wel wordt bewoond.

De initiatiefnemer heeft het voornemen om de leegstaande bedrijfsgebouwen te hergebruiken door er een bouw- en timmerbedrijf en opslaglocatie te vestigen. Het vestigen van deze bedrijfsactiviteiten is strijdig met het vigerende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel gewenst en passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt aan de St. Leonardsweg 25, aan de noordkant van de kern Wanssum. Bijgevoegd een afbeelding die de locatie en de directe omgeving toont.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20003-va01_0002.png"De ligging van het plangebied (oranje stip) en de omgeving (bron: Openstreetmaps)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het Initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige Situatie

Aan de St. Leonardsweg 25 in Wanssum ligt een voormalige agrarische bedrijfslocatie. De locatie ligt in het buitengebied, tegen de kern Wanssum aan. De omgeving heeft een landelijk karakter en bestaat uit agrarische gronden en enkele woonlocaties direct ten zuiden van het voormalige agrarische bedrijf. Direct ten noordoosten van het plangebied ligt de nieuwe provinciale weg inclusief brug over de havenarm van bedrijventerrein 'Haven Wanssum'. Deze weg is aangelegd als onderdeel van de grootschalige gebiedsontwikkeling 'Ooijen Wanssum', waar in de uiterwaarden en aangrenzende gronden ten zuiden van de Maas ingrepen zijn uitgevoerd om de waterstand van de Maas te doen dalen en het achterland beter te beschermen tegen hoogwater. Ook is er ruimte gemaakt voor natuurlijke ontwikkeling en nieuwe economische ontwikkelingen, waaronder het bedrijventerrein 'Haven Wanssum'.

Het plangebied wordt doorsneden door de St. Leonardsweg. Het voormalige agrarische bedrijf ligt direct ten westen van deze weg. Het bebouwingscluster is nog geheel intact en bestaat uit verschillende leegstaande bedrijfsgebouwen met een gezamenlijk oppervlak van ca 2.750 m² en een bedrijfswoning. Het noordelijk deel van het cluster bestaat uit drie vergelijkbare in donker baksteen opgetrokken gebouwen met zadeldak in een hoefijzer opstelling. Binnen dit complex is de woning gevestigd. Aan de zijde van de St. Leonardsweg is door twee muren met een poort een entree gevormd naar de binnenplaats van het complex. Ten noorden van deze gebouwen staat, een in dezelfde stijl gebouwde open kapschuur.

Het zuidelijk deel van het bebouwingscluster bestaat uit twee noord-zuid gerichte bedrijfsgebouwen. De bedrijfsgebouwen worden omgeven door verharde buitenruimten en twee kleine weilanden.

Aan de St. Leonardsweg staat, binnen het plangebied, de Sint Leonarduskapel. De Sint Leonarduskapel, ook wel bekend als de Lindertkapel. De kapel werd door de buurtbewoners in 1954 gebouwd ter vervanging van een veel oudere, door brand verwoeste kapel op een grondstuk van de eigenaar van St. Leonardsweg 25. Om de aanleg van de rondweg mogelijk te maken is de kapel in mei 2019 in zijn geheel verplaatst naar de huidige locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20003-va01_0003.png"

Aanzicht vanuit het oosten op het bestaande bebouwingscluster (bron: Kaartenbak Venray)

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20003-va01_0004.png"

Foto van de kapel

Het plangebied ten oosten van de St. Leonardsweg heeft een oppervlak van ca 7.000 m² en bestaat voornamelijk uit weiland. Aan de noordzijde van dit deel van het plangebied is in 2021 een ontsluitingsweg naar de Geijsterseweg aangelegd. Via deze ontsluitingsweg worden de verkeersbewegingen van en naar het bouw- en timmerbedrijf afgewikkeld zodat dit verkeer niet door de bebouwde kom van Wanssum hoeft te rijden. Het onderhoud van dit deel van de ontsluitingsweg wordt gedaan door de initiatiefnemer van voorliggend initiatief.

De meest zuidoostelijk gelegen bedrijfsruimte wordt gebruikt voor het stallen van caravans. Deze verkeersbewegingen zijn zeer beperkt van omvang en vinden nog wel plaats via het zuidelijk gelegen deel van de St. Leonardsweg. Ook de bedrijfswoning is nog bereikbaar via het zuidelijke deel van de St. Leonardsweg. Tussen de bedrijfswoning en de bedrijfsgebouwen van het bouw- en timmerbedrijf is de St. Leonardsweg afgesloten zodat de ontsluitingsweg niet kan worden gebruikt door sluipverkeer van en naar de zuidelijk gelegen bebouwde kom van Wanssum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20003-va01_0005.png"

Luchtfoto van het plangebied met kadastrale kaart (bron: kadastralekaart.com)

2.2 Toekomstige Situatie

In de toekomstige situatie worden alle leegstaande bedrijfsgebouwen in gebruik genomen voor bedrijfsdoeleinden. Binnen het noordelijk deel van het bebouwingscluster is een bouw- en timmerbedrijf beoogd (kleinschalig bedrijf). De bedrijfswoning blijft behouden. De twee bedrijfsgebouwen aan de zuidkant van het cluster zullen in gebruik worden genomen als locatie voor statische opslag. De statische opslag is straks binnen in de bedrijfsgebouwen en in de buitenlucht rondom deze twee gebouwen toegestaan. Voor de opslag van goederen in de buitenlucht zijn de mogelijkheden begrensd door het nieuwe bouwvlak. Gelet op de kleinschaligheid en de aard van de toekomstige bedrijfsactiviteiten en het verdwijnen van de bestaande agrarische bedrijfsmogelijkheden kan worden gesteld dat voorliggend initiatief een aanzienlijke verbetering van het milieueffect tot gevolg heeft, wat ten goede komt aan het woon- en leefklimaat van de woningen in de directe omgeving en de kern Wanssum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20003-va01_0006.png"

Inrichtingstekening van de toekomstige situatie (bron: Michels Advies)

Alle bestaande gebouwen binnen het plangebied blijven gehandhaafd, van sloop of nieuwbouw is geen sprake. De bedrijfslocatie en de woning blijven via de St. Leonardsweg en de Geijsterseweg ontsloten op het omliggende wegennet. De gronden ten oosten van de St. Leonardsweg en het smalle perceel aan de zuidkant van het plangebied behouden de agrarische functie. Hieronder vallen ook de kapel en de gronden aan de noordoostkant, waar voorheen een woning stond en recent de ontsluitingsweg is aangesloten op de Geijsterseweg. De kapel is van historische betekenis en van belang voor de identiteit van de locatie / het gebied. Daarom is in voorliggend plan een regeling opgenomen ter behoud en bescherming van de kapel.

2.3 Duurzame Stedenbouw

Duurzaamheid

In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.

Kansen

Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 1 juli 2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.

Planspecifiek

Middels voorliggend plan wordt er een nieuwe invulling gegeven aan de leegstaande bedrijfsgebouwen binnen het plangebied. Er is daarmee sprake van duurzaam ruimtegebruik. Er hoeven immers geen nieuwe bedrijfsgebouwen te worden opgericht om in de behoefte aan nieuwe bedrijfsgebouwen te kunnen voorzien. Naast een nieuwe invulling voor het plangebied voorziet voorliggend plan in een regeling ter bescherming en behoud van de aanwezige kapel, die cultuurhistorisch van betekenis is. Door het behoud en de bescherming van de kapel blijft de geschiedenis en identiteit van de streek zichtbaar voor bestaande en toekomstige generaties.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Rivierbed en een stroomvoerend deel rivierbed

Voor het bouwen in een rivierbed is een watervergunning (op grond van de Waterwet) nodig. Een aantal gevallen zijn uitgezonderd van de vergunningplicht, daarvoor gelden algemene regels. Om de belangen ook via het ruimtelijk spoor te borgen, dienen deze voorwaarden door te werken in het bestemmingsplan.

Het Barro stelt ook algemene eisen aan de inhoud van nieuwe bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen in het rivierbed. Doel is het voorkomen dat omgevingsvergunningen worden verleend voor afwijking van een bestemmingsplan voor werkzaamheden die in het kader van het Waterbesluit niet of alleen onder bepaalde voorwaarden zijn toegestaan. Dit kan zijn omdat ze een bedreiging vormen voor de waterafvoer of omdat zij de vergroting van de afvoercapaciteit kunnen belemmeren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt binnen één van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro, namelijk het 'Rivierbed'.

Rivierbed (Artikel 2.4.3 Barro)

Het gehele plangebied ligt binnen het 'Rivierbed' van de rivier de Maas. In de toelichting van het Barro (2.4.3) staat het volgende beschreven over de regeling behorende bij het besluitsubvlak rivierbed: 'Dit artikel verwoordt de algemene rivierkundige voorwaarden waaraan toe te laten (bouw)activiteiten in het rivierbed, ongeacht de aard en de omvang daarvan, altijd moeten voldoen. Deze voorwaarden zijn een vertaling van de zorgplicht van de initiatiefnemer van een activiteit in het rivierbed, die is verwoord in artikel 6.15, eerste lid, van het Waterbesluit. Om de belangen waarop deze bepaling ziet, ook via het ruimtelijke spoor te borgen, dienen deze voorwaarden door te werken in het bestemmingsplan. Dit laat overigens onverlet dat het eveneens gewenst is dat rekening wordt gehouden met de in het gebied aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden'.

In artikel 2.4.3 van de regels van het Barro is het volgende opgenomen:

  1. 1. Een bestemmingsplan wijst ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan alleen nieuwe bestemmingen in een rivierbed aan in het geval er sprake is van:
    1. a. een zodanige situering van de bestemming dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
    2. b. geen feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
    3. c. een zodanige situering van de bestemming dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is, en
    4. d. een zodanige situering van de bestemming dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert.
  2. 2. Bij toepassing van het eerste lid worden resterende waterstandeffecten of afname van het bergend vermogen gecompenseerd.
  3. 3. In een bestemmingsplan wordt vastgelegd hoe de effecten op de waterstand en de afname van het bergend vermogen worden gecompenseerd.

Waterwet

Het gehele plangebied ligt binnen het rivierbed van rivier de Maas. Naar aanleiding van de overstromingen in 1993 en 1995 is het plan Ooijen-Wanssum opgesteld met enerzijds als doel ruimte voor de rivier en anderzijds hoogwaterbeveiliging met ruimte om te ondernemen en te wonen. Het plangebied ligt 'binnendijks' van het inmiddels uitgevoerde plan Ooijen-Wanssum. Overlast van hoogwater is derhalve niet meer te verwachten en het plangebied heeft geen effecten meer op de afvoercapaciteit van de rivier. Voorliggend initiatief maakt ook geen nieuwe bouwontwikkelingen binnen het plangebied mogelijk. Het initiatief voorziet enkel in functionele wijzigingen van bestaande gebouwen en gronden. Alle bestaande gebouwen binnen het plangebied blijven behouden. Het aanvragen van een watervergunning op grond van de Waterwet is daarom niet aan de orde.

Waterbesluit

Op basis van kaartblad 19 van de waterregeling ligt het plangebied binnen het waterstaatkundig beheer. Specifiek ligt een deel van het plangebied binnen 'Gebieden waar paragraaf 6 van hoofdstuk 6 van het Waterbesluit niet van toepassing is'. Op grond van het bepaalde in de waterregeling geldt er daarom voor delen van het plangebied een vrijstelling van de vergunningplicht. De gronden binnen het plangebied waarvoor deze vrijstelling geldt betreffen de gronden die op kaartblad 19 zijn aangegeven met de gele kleur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20003-va01_0007.png"

Uitsnede van kaartblad 19 van de waterregeling. Het plangebied is aangegeven met de witte bolletjeslijn (bron: Kaartblad 19 'Maas', Ministerie van Verkeer en Waterstaat)

Planologische doorvertaling voorliggend bestemmingsplan

Op de verbeelding van voorliggend plan is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergend rivierbed' opgenomen ter plaatse van de gronden met de aanduiding 'bergend regime' van kaartblad 19 van de waterregeling. De bijbehorende regels zijn overgenomen uit het provinciale inpassingsplan 'Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum'.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het initiatief geen negatief effect heeft op het rivierbed. Het initiatief past daarmee binnen het gestelde van artikel 2.4.2 Barro.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend initiatief voorziet in nieuwe bedrijfsmogelijkheden binnen bestaande leegstaande bedrijfsgebouwen en maakt de oprichting van nieuwe bedrijfsgebouwen niet mogelijk. Er is daarmee geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. Het verder doorlopen van de ladder duurzame verstedelijking is niet aan de orde.

Het initiatief past binnen het Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg

Op 01 oktober 2021 is de Provinciale Omgevingsvisie Limburg vastgesteld. In de omgevingsvisie Limburg is de lange termijn visie van de provincie Limburg beschreven. In de visie staat beschreven hoe de provincie richting wil geven aan toekomstbestendige ontwikkeling en hoe daarbij steeds de balans wordt gezocht tussen het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. De provincie geeft met deze visie een doorkijk voor de periode 2021 tot 2030 - 2050.

De omgevingsvisie Limburg vervangt het in 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014) en is in een interactief proces met overheden, semi - overheden, belangenvertegenwoordigers, andere partnerorganisaties en inwoners opgesteld. De visie bouwt deels voort op eerder gemaakte beleidskeuzes. Op andere onderdelen zijn nieuwe keuzes gemaakt.

In de omgevingsvisie staan drie hoofdopgaven centraal:

  • Een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving;
    1. 1. in stedelijk c.q. bebouwd gebied
    2. 2. in landelijk gebied
  • Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie; inclusief landbouw transitie;
  • Klimaatadaptatie en energie transitie.

Deze opgaven spelen Limburg-breed, maar de accenten verschillen per gebied en per sector. Per sector is in de omgevingsvisie aangegeven wat de opgave is voor de sector, welke ambitie de provincie heeft met deze sector en welke keuzes worden gemaakt per sector. Ook voor de sector 'wonen en leefomgeving' is op deze manier beschreven welke richting de provincie de komende jaren op wil.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg

De Omgevingsverordening Limburg voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De Omgevingsverordening Limburg treedt in werking bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

In de Omgevingsverordening Limburg zijn geen direct relevante artikelen opgenomen voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel zijn er in de omgevingsvisie aanknopingspunten voor de ontwikkeling te vinden. Een ambitie ten aanzien van bedrijventerreinen is dat er eerst gekeken wordt naar hergebruik van bestaande bebouwing, daarna naar uitbreiding en vervolgens nieuwvestiging. In dit geval is er sprake van hergebruik van bestaande bebouwing, waarmee verloedering wordt tegengegaan. De ontwikkeling sluit aan bij de ambities uit de Provinciale Omgevingsvisie Limburg

Provinciaal Inpassingsplan

Op 15 maart 2017 is voor een deel van het plangebied het Provinciaal Inpassingsplan (PIP) 'Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum' vastgesteld. De betekenis van dit PIP voor het plangebied komt nader aan bod in paragraaf 3.3.6 'vigerend bestemmingsplan'.

Het initiatief past binnen het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Toekomstvisie Venray 2030 'Venray loopt voorop'

Op 27 juni 2019 is de Toekomstvisie Venray 2030 'Venray loopt voorop' vastgesteld. In deze visie heeft de gemeente Venray haar ambities opgesteld voor de ontwikkeling van de gemeente tot 2030. Deze visie vervangt de Strategische visie 2020 en de nota 'Venray, stad in de Peel (2025). De toekomstvisie geeft de gemeente een koers voor het omgaan met nieuwe trends en ontwikkelingen in de gemeente, zowel binnen de gemeenschap van Venray als in de regio. Belangrijke thema's uit de vorige strategische visie worden doorgezet in deze visie. 'Venray loopt voorop' heeft aandacht voor burgerparticipatie, de rol van de overheid, en regionale samenwerking, met name op het gebied van onderwijs, bedrijfsleven en in de naaste omgeving van inwoners. Hiermee speelt de toekomstvisie in op de nieuwe Omgevingswet. Daarnaast is er veel aandacht voor de kwalitatieve ontwikkeling van onder meer de leefomgeving. De uitdaging daarbij is om de ruimtelijke kwaliteit zowel in de stad, op het platteland als in de natuur op een hoog niveau te houden.

De gemeente Venray heeft voor de komende tien jaar de volgende vijf ambities geformuleerd.

In het Venray van 2030:

  • zijn inwoners, hun netwerken, culturen en voorzieningen met elkaar verbonden;
  • woon je groen en sociaal;
  • zorgt ondernemerschap met aandacht voor mens, dier en milieu, voor nieuwe economische kansen;
  • stroomt kennis, creativiteit en vernieuwing;
  • is iedereen mobiel.

Planspecifiek

In de Toekomstvisie Venray 2030 'Venray loopt voorop' geeft de gemeente Venray aan dat het voor ontwikkelingen in het landelijk gebied de voorkeur heeft dat leegstaande gebouwen worden hergebruikt in plaats van dat er nieuw gebouwd wordt. Voorliggend plan komt hieraan tegemoet door alle toekomstige bedrijfsactiviteiten uit te voeren binnen bestaande leegstaande bedrijfsgebouwen en geen nieuwe gebouwen te realiseren. Daarnaast komt het behoud van de kapel tegemoet aan de ambitie uit de visie om mensen, hun netwerken, culturen en voorzieningen met elkaar te verbinden. Door het behoud en de bescherming van de kapel blijft de geschiedenis en de identiteit van deze streek zichtbaar voor huidige en toekomstige generaties.

Voorliggend initiatief past binnen de Toekomstvisie Venray 2030 'Venray loopt voorop'.

3.3.2 Omgevingsvisie Venray

Op 2 november 2021 heeft de gemeente Venray de 'Omgevingsvisie Venray' vastgesteld. In de Omgevingsvisie gaat de gemeente in op de grote uitdagingen van de aankomende tijd en geeft de gemeente aan waar het naar toe wil in de toekomst. De Omgevingsvisie vormt de ruimtelijke vertaling van de strategische visie: Toekomstvisie 2030 'Venray loopt voorop'. De Omgevingsvisie is tot stand gekomen in samenwerking met inwoners, ondernemers en verenigingen uit de gemeente Venray. De volgende vijf ambities zijn geformuleerd:

  1. 1. Groen wonen voor iedereen.
  2. 2. Een gezond Venray heeft de toekomst.
  3. 3. Venray bloeit, bruist en boeit.
  4. 4. Natuurlijk Venray!
  5. 5. Ambities in regionaal perspectief.

Verder geeft de gemeente aan dat het de belangrijkste waarden (Erfgoed, Landschap, Natuur en Groen, Water en bodem en Stedenbouwkundig kader) wil beschermen en versterken. Daarbij wordt er rekening gehouden met klimaatverandering, de energietransitie en de woningbouw om het woningtekort op te lossen.

Planspecifiek

In navolging van het bepaalde in voorgaande subparagraaf 3.3.1 heeft voorliggend plan tot gevolg dat leegstaande bebouwing wordt hergebruikt in plaats van dat er nieuw gebouwd wordt en is daarmee een duurzame ontwikkeling.

Het initiatief past binnen de Omgevingsvisie Venray.

3.3.3 Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling 2011 - Borging Kwaliteitsmenu

Op 20 december 2011 heeft de gemeente Venray de 'Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling 2011' vastgesteld. Uitgangspunt van deze visie is dat ruimtelijke ontwikkelingen kunnen worden aangegrepen om de ruimtelijke kwaliteit van een gebied te verbeteren. Het doel daarbij is om bestaande (groene) kwaliteiten te behouden en waar mogelijk te verbeteren, zowel in het buitengebied als in het stedelijk gebied.

Limburgs Kwaliteitsmenu

Onderdeel van onderhavige structuurvisie is ook de implementatie van het Limburgse Kwaliteitsmenu. Het Limburgs kwaliteitsmenu (verder te noemen LKM) is door Gedeputeerde Staten op 12 januari 2010 vastgesteld. Vanaf 1 januari 2012 zijn Limburgse gemeenten zelf verantwoordelijk voor de advisering over plannen binnen de werkingssfeer van het LKM. Grondprincipe van dit kwaliteitsmenu is, dat bepaalde ontwikkelingen in het buitengebied ter plaatse leiden tot verlies aan omgevingskwaliteit, hetgeen dient te worden gecompenseerd door een kwaliteitsbijdrage. Deze bijdrage wordt ingezet om de omgevingskwaliteit te versterken.

Planspecifiek

Bij voorliggend plan is er sprake van het toekennen van nieuwe functies aan leegstaande bedrijfsgebouwen op een bestaande bedrijfslocatie in stedelijk gebied. Gezien deze ligging en gezien er geen nieuwe bedrijfslocatie wordt ontwikkeld, is een kwaliteitsinvestering conform de structuurvisie niet nodig.

Het initiatief past binnen de 'Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling 2011'.

3.3.4 Visie Veehouderij Venray 2018

Op 30 januari 2018 heeft de gemeenteraad van Venray de 'Visie veehouderij Venray 2018' vastgesteld.

In de visie is het beleid van de gemeente Venray uiteengezet dat moet bijdragen aan een balans tussen de

ontwikkelingsruimte voor de veehouderijen de bescherming van een goed woon- en leefklimaat voor de inwoners. In delen van het buitengebied en in enkele dorpskernen wordt door inwoners van de gemeente hinder ervaren door veehouderijen uit de omgeving. De hinder heeft voornamelijk betrekking op geuroverlast maar ook transport, vliegen en geluid dragen bij aan de hinder. In het gemeentelijke beleidsstuk ''Veehouderij en gezondheid omwonenden' uit 2015 is er ook extra aandacht voor de gezondheid van inwoners.

De gemeente wil dat de emissies (geur, ammoniak, fijn stof en endotoxinen) voldoende snel afnemen en het

aantal overlastlocaties snel daalt. Dat betekent dat nieuwe overlast moet worden voorkomen en dat

ontwikkeling gepaard moet gaan met een verbetering.

Planspecifiek

Voorliggend plan zet een bestaande agrarische bedrijfslocatie om naar een reguliere bedrijfslocatie. In de toekomstige situatie is het bedrijfsmatig houden van dieren niet meer toegestaan. Van nadelige milieuhinder, waaronder geurhinder, op de omgeving is dan ook geen sprake meer. Daarmee komt het plan tegemoet aan de doelstellingen uit de Visie Veehouderij Venray 2018.

Het initiatief past binnen de 'Visie Veehouderij Venray 2018'.

3.3.5 Toetssteen Openbare Ruimte

De Toetssteen Openbare Ruimte, heeft betrekking op de (toekomstige) openbare ruimte, geen gebouw zijnde,

welke beheerd wordt door de beheerders van de afdeling Openbare Ruimte van de gemeente Venray. De

Toetssteen Openbare Ruimte heeft als doel het waarborgen van de kwaliteit van de openbare ruimte van de

gemeente Venray. Het begrip kwaliteit kan worden opgedeeld in:

  1. 1. Technisch-functionele kwaliteit;
  2. 2. Sociaal-maatschappelijke kwaliteit.

De Toetssteen beschrijft de uitgangspunten, randvoorwaarden, ontwerpeisen etc. waaraan bouwplannen in de openbare ruimte minimaal dienen te voldoen. Verder verschaft de Toetssteen inzicht in de toetsingsprocedure van de gemeente.

Het meenemen van de uitgangspunten, randvoorwaarden en ontwerpeisen van al de betrokken vakdisciplines

in een vroeg stadium zal resulteren in een meer integraal ontwerp. Met deze werkwijze kan op de lange

termijn integraal ontworpen openbare ruimte kostenefficiënter worden beheerd en kan deze door keuzes als

flexibiliteit en aanpasbaarheid blijven voorzien in de behoeften van de maatschappij. Ook zal het

beoordelingstraject van een bouwplan efficiënter verlopen.

Het waarborgen dat wordt voldaan aan de verschillende kwaliteitseisen van de gemeente bestaat uit twee

stappen, te weten:

1. Aanleveren Toetssteen.

2. Controle op toepassing Toetssteen in de plannen.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief voorziet alleen in nieuwe gebruiksmogelijkheden binnen privaat terrein. In paragraaf 4.4 'Verkeer' is reeds gemotiveerd dat binnen eigen terrein voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd in lijn met de parkeernormen uit de 'Beleidsnota Parkeernormen Venray'. Daarmee is geborgd dat parkeren als gevolg van het toekomstig gebruik van het plangebied binnen eigen terrein dient plaats te vinden en de parkeerdruk op de openbare ruimte door dit initiatief niet toeneemt. De bedrijfslocatie en de bedrijfswoning blijven op de huidige wijze ontsloten op de St. Leonardsweg en de Geijsterseweg. Vanwege het ontbreken van andere effecten als gevolg van dit plan op de openbare ruimte in de omgeving van het plangebied is een nadere toetsing aan de 'Toetsteen Openbare Ruimte' niet aan de orde.

Het initiatief past binnen de 'Toetsteen Openbare Ruimte'.

3.3.6 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied gelden twee gemeentelijke bestemmingsplannen en een Provinciaal Inpassingsplan:

  • Algemeen Bestemmingsplan (1981), voormalige gemeente Meerlo-Wanssum;
  • Buitengebied - Oost gemeente Venray (2013);
  • Provinciaal inpassingslan Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum (2017).

Algemeen Bestemmingsplan, vastgesteld op 12 oktober 1981 door de toenmalige gemeente Meerlo-Wanssum

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20003-va01_0008.png"

Bron: ruimtelijkeplannen.nl

Binnen het bestemmingsplan Algemeen bestemmingsplan gelden ter plaatse van het plangebied de volgende bestemmingen:

  • Enkelbestemming Agrarisch gebied - Bouwkavel;
  • Enkelbestemming Agrarisch gebied - Vrije vestiging.

Buitengebied - Oost gemeente Venray, vastgesteld op 18 juni 2013

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20003-va01_0009.png"

Bron: ruimtelijkeplannen.nl

Binnen het bestemmingsplan Buitengebied - Oost gemeente Venray gelden ter plaatse van het plangebied de volgende bestemmingen:

  • Enkelbestemming 'Agrarisch met waarden';
  • Enkelbestemming 'Maatschappelijk';
  • Enkelbestemming 'Verkeer - Wegverkeer';
  • Dubbelbestemming 'Waterstaat - Rivierbed' (hele plangebied);
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Beekdal';
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1';
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2';
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3';
  • Gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie';
  • Gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied';
  • Functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kapel.

Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum, vastgesteld op 15 maart 2017 door de provincie Limburg

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20003-va01_0010.png"

Bron: ruimtelijkeplannen.nl

Binnen het provinciaal inpassingsplan 'Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum' gelden de volgende bestemmingen:

  • Enkelbestemming 'Agrarisch met waarden';
  • Dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergend rivierbed';
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1';
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2';
  • Gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie';
  • Functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kapel.

Strijdigheid met het vigerende bestemming

De toekomstige bedrijfsactiviteiten sluiten niet aan bij de toegestane activiteiten binnen de vigerende agrarische bestemmingen die gelden ter plaatse van het plangebied. Het initiatief is daarmee in strijd met de vigerende bestemmingsplannen.

De functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kapel' ligt in het vigerend plan niet op de juiste plek, doordat de kapel op een andere plek is gerealiseerd dan in het Provinciaal inpassingsplan 'Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum' was voorzien.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied.

Planspecifiek

De agrarische bestemming wordt gewijzigd in een bedrijfsbestemming. Er wordt niet gebouwd, gesloopt of verbouwd. De bestaande agrarische gebouwen worden in gebruik genomen voor een kleinschalig bedrijf respectievelijk opslag. De agrarische bedrijfswoning wordt in gebruik genomen als woning bij de bedrijfsbestemming. Het voorliggende plan leidt niet tot een plan met een gevoeligere gebruiksfunctie of een gevoeligere bodemkwaliteitsklasse. Gelet op het voorgaande is het uitvoeren van een bodemonderzoek niet nodig.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15985613 (aan de Venrayseweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

NO2
(stikstofdioxide)
PM10
(fijnstof)
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) 19,5 µg/m3 20,7 µg/m3 13,3 µg/m3
Grenswaarde concentratie (µg/m3) 40 µg/m3 40 µg/m3 25 µg/m3

De gemeten concentraties stikstofdioxide, fijnstof en zeer fijnstof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Voorliggend plan geeft nieuwe functies (bouw- en timmerbedrijf en opslag) aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Gelet op de aard van de nieuwe functies en het voormalige gebruik van het plangebied als agrarisch bedrijf, treden er als gevolg van dit plan geen noemenswaardige veranderingen op met betrekking tot de verkeersaantrekkende werking van het plangebied, zie ook de toelichting in paragraaf 4.4.

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief daarbij van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%-norm). Daardoor is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voorliggend plan maakt geen nieuwe geluidgevoelige objecten zoals bedoeld in de Wgh mogelijk. Een bedrijf is geen geluidgevoelig object volgens de Wgh. De bestaande bedrijfswoning blijft op de huidige plek als zodanig behouden. In dit plan wordt herbouw van deze woning elders binnen het plangebied, bijvoorbeeld dichter op een weg, niet mogelijk gemaakt.

In verband met de bedrijfsactiviteiten op het nabijgelegen bedrijventerrein is in het provinciale inpassingsplan 'Gebiedsontwikkeling Ooijen - Wanssum' voor het hele plangebied de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' opgenomen. Binnen deze zone is het niet toegestaan om geluidsgevoelige objecten op te richten, behoudens na verlening van een omgevingsvergunning met inachtneming van de Wet geluidhinder. Vanwege het ontbreken van nieuwe geluidgevoelige objecten binnen het plangebied staat de geluidzone de uitvoering van dit initiatief niet in de weg. De gebiedsaanduiding voor de geluidzone zal in voorliggend plan worden overgenomen.

De toekomstige bedrijfsactiviteiten leiden ook niet tot geluidhinder op milieugevoelige objecten in de omgeving van het plangebied, zie verder paragraaf 4.1.5.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in: maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)
concentratiegebied binnen bebouwde kom 3,0 ouE/m3
concentratiegebied buiten bebouwde kom 14,0 ouE/m³
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom 2,0 ouE/m3
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom 8,0 ouE/m3

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Geurverordening Venray

De gemeenteraad van de gemeente Venray heeft een Verordening geurhinder en veehouderij vastgesteld. In

deze verordening wijkt de gemeente Venray deels af van de wettelijke normen uit de Wgv. De geurverordening van de gemeente Venray stelt de volgende normen:

  1. 1. Bestaande woongebieden 3,0 ouE/m³;
  2. 2. Zoekgebieden woningbouw en bedrijventerreinen 8,0 ouE/m³;
  3. 3. Buitengebied 14,0 ouE/m³.

Planspecifiek

Voorliggend plan zet een agrarische bedrijfslocatie om naar een reguliere, kleinschalige bedrijfslocatie. Het bedrijfsmatig houden van dieren is niet meer toegestaan in de toekomstige situatie. Als gevolg daarvan kunnen nadelige milieugevolgen op de omgeving voor de toekomst worden uitgesloten.

In omgekeerde werking levert voorliggend initiatief ook geen beperkingen op voor de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven uit de omgeving. De bestaande bedrijfswoning binnen het plangebied blijft op de huidige locatie behouden. Herbouw elders wordt niet mogelijk gemaakt. De afstand tussen de woning en agrarische bedrijven uit de omgeving verandert niet. De toekomstige bedrijfsactiviteiten zijn kleinschalig van aard. Vanuit de Wgv zijn de gebouwen ten behoeve van de opslagfunctie niet aan te merken als een geurgevoelig object. De dichtstbijzijnde veehouderij is St. Leonardsweg 19 en deze ligt binnen de bebouwde kom van Wanssum. Hier worden alleen vaste afstandsdieren gehouden. De afstand van de grens van de inrichting St. Leonardsweg 19 tot het bouwvlak met de aanduiding kleinschalig bedrijf van St. Leonardsweg 25 bedraagt 105 meter, aan de vereiste afstand van 100 meter wordt voldaan. In het kader van de omgekeerde werking levert het initiatief geen belemmering op voor de eventuele uitbreiding van St. Leonardsweg 19. Deze locatie zit reeds 'op slot' door de dichterbij gelegen woning Het Zandt 2. Nader onderzoek vanuit geur is niet aan de orde.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

In de omgeving van het plangebied wisselen woningen, agrarische bedrijven en bedrijfslocaties elkaar af. Het gebied is aan te merken als een gemengd gebied. Bij het toetsen van de milieueffecten kunnen de richtafstanden uit de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' daarom met één stap worden verminderd.

Voorliggend initiatief maakt geen nieuwe milieugevoelige objecten mogelijk. De bestaande bedrijfswoning blijft op de huidige locatie behouden. De afstand tussen de woning en bedrijven uit de omgeving, waaronder het bedrijventerrein 'Haven Wanssum' waar aan de noordkant bedrijven tot milieucategorie 5.1 zijn toegestaan, verandert daarom niet. Gesteld kan worden dat de kwaliteit van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning niet wijzigt. Aangezien de bedrijven uit de omgeving al rekening moeten houden met de bestaande bedrijfswoning, worden de bedrijven ook niet gehinderd in hun bedrijfsvoering als gevolg van voorliggend plan.

Vanuit omgekeerde werking veranderen de bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied van een agrarisch veebedrijf naar een bedrijfslocatie met een bouw- en timmerbedrijf (noordkant) en statische opslag (zuidkant). Het bouw- en timmerbedrijf is kleinschalig en qua effect op de omgeving vergelijkbaar met een aannemersbedrijf met werkplaats. De timmerwerkplaats is daarbij ondergeschikt aan het bouwbedrijf. Voor het bepalen van het milieueffect van dit bouw- en timmerbedrijf is daarom aangesloten bij een 'aannemersbedrijf' uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. In de regels van voorliggend plan is geborgd dat de omvang van het bouw- en timmerbedrijf wordt beperkt tot een bedrijf met een maximale milieucategorie 2 (kleinschalig bedrijf). Ook de opslaglocatie (opslaggebouwen) is volgens de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' aan te merken als een milieucategorie 2 bedrijf. Voor categorie 2-bedrijven is een maximale richtafstand van 30 m opgenomen. Vanwege het gemengde gebied wordt deze afstand verkleind tot 10 m. Binnen een straal van 10 m vanaf de toekomstige bedrijfslocaties zijn geen milieugevoelige objecten gelegen. Er wordt daarmee voldaan aan de richtafstanden.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief voorziet niet in het toevoegen van kwetsbare objecten binnen het plangebied. Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20003-va01_0011.png"

Uitsnede van de risicokaart, waarop de ligging van het plangebied is aangeduid met de zwarte, doorbroken, cirkel (bron: risicokaart.nl)

Ten noorden van het plangebied ligt bedrijventerrein 'Haven Wanssum'. In het provinciaal inpassingsplan heeft er een beoordeling plaatsgevonden in het kader van de aanleg van de nieuwe provinciale weg N270, ten noorden van het plangebied. In het Provinciaal Inpassingsplan is een gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - bevi' opgenomen rondom het gebied waar risicovolle inrichtingen zich mogen vestigen. Doel van deze zone is om de woonkern van Wanssum zo min mogelijk bloot te stellen aan de externe veiligheidsrisico's om nieuwe kwetsbare objecten mogelijk te maken. Binnen de veiligheidszone mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden opgericht. De zone rijkt tot aan de noordkant, net buiten het plangebied. Omdat voorliggend plan ook niet voorziet in nieuwe kwetsbare objecten (de bedrijfsactiviteiten zijn kleinschalig) staat de veiligheidszone de uitvoer van voorliggend plan niet in de weg.

Tevens ligt de N270, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, ten noorden van het plangebied. Bij de aanleg van de N270 is het effect op de omgeving onderzocht.

Uit de verantwoording van het groepsrisico voor de N270 (zie Bijlage 24 van het Provinciaal Inpassingsplan 'Ooijen-Wanssum') blijkt dat de hoogte van het groepsrisico is toegenomen, maar onder de oriëntatiewaarde ligt. Voor de N270 is een maatregel getroffen om het groepsrisico van de N270 te beperken door eisen te stellen aan de komst van Bevi-inrichtingen in het havengebied. Om het aantal transporten van gevaarlijke stoffen over de N270 te beperken, zijn enkel specifieke Bevi-inrichtingen in de haven toegestaan die geen (grote) hoeveelheden transporten gevaarlijke stoffen over de weg kunnen genereren. Deze maatregel is geborgd in de planregels van het inpassingsplan. Aangezien het plan niet voorziet in nieuwe kwetsbare objecten is ligging nabij de N270 geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21eeeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Gemeentelijk rioleringsplan

In het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2022-2025, vastgesteld op 14 december 2021, is het beleid voor het beheer van de gemeentelijke riolering voor de periode 2022 tot en met 2025 vastgelegd. Het plan wordt door de gemeente gebruikt om nu en in de toekomst aan de gemeentelijke zorgplichten te kunnen voldoen en als toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen. Voor de indeling van het GRP is rekening gehouden met de nieuwe Omgevingswet (Ow).

Het veranderende klimaat en de verstedelijking brengen grote uitdagingen met zich mee. Regenbuien worden steeds extremer en komen vaker voor, met veel overlast en schade tot gevolg. Ook het vasthouden van het gewenste grondwaterpeil wordt moeilijker tijdens extreem lange droge of natte perioden. Omdat het aantal warme dagen toeneemt wordt hittestress ook een probleem, vooral in een gebouwde omgeving met weinig groen en veel verharding.

Het besef groeit dat wateroverlast niet langer is op te lossen door alleen maar het aanpassen van de riolering. Om extreme buien doelmatig te verwerken moet de gehele buitenruimte benutten. Bijvoorbeeld via de aanleg van meer groene voorzieningen, bergingsbassins en oppervlaktewater. Maar ook het vergroenen van daken en tuinen en het opwaarderen van bestaande sloten.

Hemelwater dient zo lokaal mogelijk te worden verwerkt en kan worden benut voor het aantrekkelijk maken van de leefomgeving. In het GRP geeft de gemeente aan dat inwoners hemelwater zoveel mogelijk op eigen perceel dienen te infiltreren. Bij nieuwe ruimtelijke particuliere ontwikkelingen is het streven om hemelwater bij voorkeur bovengronds te infiltreren in de bodem. De gemeente hanteert daarbij de volgende voorwaarden:

  1. 1. de infiltratievoorziening dient minimaal een neerslaggebeurtenis van 60 mm te kunnen verwerken;
  2. 2. de infiltratievoorziening dient een leeglooptijd te hebben van 24 uur of minder;
  3. 3. de aanwezigheid van een overloopvoorziening (indien mogelijk bovengronds) voor de afvoer van water bij hevige buien als de voorziening vol is, is zo ontworpen dat deze wateroverlast voorkomt.

Planspecifiek

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van waterschap Limburg. Voor het waterschap Limburg is het niet mogelijk een digitale watertoets uit te voeren. Het waterschap zal daarom via het wettelijk vooroverleg op de hoogte worden gebracht van voorliggend initiatief.

Ten aanzien van het aspect water treden er als gevolg van voorliggend initiatief geen veranderingen op. Alle bestaande bedrijfsgebouwen blijven behouden en van nieuwbouw is geen sprake. Het hemelwater van daken en verhardingen wordt in de huidige situatie op eigen terrein geïnfiltreerd en dat blijft in de nieuwe situatie ongewijzigd. Er treden geen negatieve effecten op het beschermingsregime van het rivierbed van de Maas. In voorliggend bestemmingsplan worden de beschermingsregels van het riviedbed ter plaatse van een deel van het plangebied opgenomen, zie verder 3.1. Vanwege het ontbreken van een toename aan verharding binnen het plangebied is van compenserende maatregelen geen sprake. De bestaande woning behoudt voor de afvoer van afvalwater de aansluiting op het bestaande drukriool. Verder is er binnen het plangebied en in de directe omgeving geen oppervlaktewater aanwezig. Het plangebied ligt, anders dan binnen het rivierbed, niet in of nabij een gebied waarin waterschapsbelangen een rol spelen, zoals waterkeringen of waterwinningsgebieden.

Voorliggend plan heeft geen negatieve effecten vanuit het aspect water. Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijn moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20003-va01_0012.png"

Uitsnede van de Natura 2000 'gebieden' kaart waarop de ligging van het plangebied is aangegeven met de rode cirkel (bron: www.natura2000.nl/gebieden)

Het plangebied ligt niet binnen of in de directe omgeving van een Natura 2000-gebied. De twee dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden, Boschhuizerbergen aan de westkant (ca 3,7 km) en Maasduinen (2,4 km) aan de oostkant, liggen op ruime afstand vanaf het plangebied. Door deze afstand, het ontbreken van bouwactiviteiten en de aard van de toekomstige bedrijfsactiviteiten, kunnen negatieve effecten, ook vanuit het deelaspect stikstofdepositie, zowel in de aanleg- als gebruiksfase op voorhand worden uitgesloten. Vanuit gebiedsbescherming is het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.

Soortenbescherming

Als gevolg van de ontwikkeling hoeven er geen gebouwen of andere bouwwerken te worden gesloopt. Ook zullen er geen bomen worden gekapt en wordt er geen oppervlaktewater gedempt. Daarmee kunnen negatieve effecten vanuit soortenbescherming op voorhand worden uitgesloten en hoeft geen onderzoek naar flora en fauna plaats te vinden.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer En Parkeren

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De bestaande woning blijft behouden en het aantal verkeersbewegingen behorende bij de toekomstige bedrijfsactiviteiten nemen niet noemenswaardig toe ten opzichte van de verkeersbewegingen behorende bij de bestaande planologische agrarische bedrijfsmogelijkheden. Het bouw- en timmerbedrijf beschikt over zeven eigen bedrijfsbusjes. De toekomstige verkeersbewegingen in relatie tot de bedrijfsactiviteiten vinden (calamiteiten en een uitzondering daargelaten) uitsluitend plaats in de dagperiode (07.00-19:00). Per dag zijn er maximaal 30 verkeersbewegingen van personenauto's en busjes. Per dag zijn er maximaal vier verkeersbewegingen van een vrachtwagen met een maximum van zes vrachtwagenbewegingen per week. Op basis van dit geschetste beeld van de toekomstige verkeersbewegingen van de bedrijfsactiviteiten is er geen sprake van een noemenswaardig effect op de verkeerskundige situatie ter plaatse.

Rondom de bestaande woning is in de bestaande situatie al voldoende parkeergelegenheid aanwezig om te voldoen aan de gemeentelijke parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning in het buitengebied (bron: Beleidsnota Parkeernormen gemeente Venray, 2013). Voor de bedrijfsactiviteiten (voor zowel het bouw- en timmerbedrijf als de opslaglocatie is uitgegaan van een arbeidsextensief- en bezoekersextensief bedrijf) is in de beleidsnota een norm van 1,1 parkeerplaats per 100 m² BVO opgenomen.

In de toekomstige situatie worden alle leegstaande bedrijfsgebouwen in gebruik genomen voor de beoogde bedrijfsactiviteiten. In totaal gaat hem om ca 2.750 m² BVO. Conform de gemeentelijke norm volgt daaruit een parkeerbehoefte van in totaal afgerond 31 parkeerplaatsen.

Gelet op de aard en omvang van de toekomstige bedrijfsactiviteiten is deze parkeerbehoefte niet realistisch en zullen er in de praktijk minder parkeerplaatsen nodig zijn. Een aanzienlijk deel van de bedrijfsgebouwen wordt in gebruik genomen als opslaglocatie (ca 1.430 m²). De verkeersaantrekkende werking van deze activiteit is zeer beperkt. Rondom de twee bedrijfsgebouwen ligt een verhard buitenterrein waar genoeg ruimte aanwezig is om te voorzien in de beperkte parkeerbehoefte. Het bouw- en timmerbedrijf betreft een kleinschalig bedrijf. Conform de gemeentelijke normen komt de parkeerbehoefte uit op afgerond 15 parkeerplaatsen (ca 1.300 m² BVO* 1,1 per 100 m² BVO). Ook deze behoefte is gelet op de kleinschaligheid van de bedrijfsopzet aan de hoge kant. Rondom de bedrijfsgebouwen van het bouw- en timmerbedrijf ligt ook een verharde buitenruimte waar voldoende parkeergelegenheid aanwezig is om in de beperkte behoefte te kunnen voldoen. De parkeerbehoefte van de bedrijfsactiviteiten wordt geheel opgevangen aan de westkant van de St. Leonardsweg (specifiek binnen het bouwvlak met de functieaanduiding 'sb-kb').

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer en parkeren.

4.5 Cultuurhistorie En Archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Een deel van het plangebied ligt binnen het waardevolle beekdallandschap waarvoor in de vigerende bestemmingsplan regels zijn opgenomen ter bescherming van de voorkomende landschaps- en natuurwaarden van het beekdal. Voorliggend initiatief heeft geen fysieke veranderingen van het plangebied tot gevolg. Negatieve effecten op de landschapswaarden kunnen daarom op voorhand worden uitgesloten. De beschermingsregeling van het beekdallandschap wordt overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.

Sint Leonarduskapel

In paragraaf 2.1 is reeds ingegaan op de aanwezigheid van de Sint Leonarduskapel binnen het plangebied. In de regels van voorliggend bestemmingsplan is een sloopverbod voor de kapel opgenomen, zodat de kapel voor toekomstige generaties behouden blijft.

Vanuit cultuurhistorie heeft voorliggend plan geen negatief effect.

Archeologie

In de vigerende bestemmingsplannen ter plaatse van het plangebied gelden verschillende archeologische dubbelbestemmingen, zie verder 3.3.6. Voor dit plan is aangesloten bij de Archeologische beleidskaart 2011, waarvan onderstaand een uitsnede is opgenomen. Deze kaart is ook de basis geweest voor de dubbelbestemmingen archeologie in het bestemmingsplan 'Buitengebied - Oost gemeente Venray'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20003-va01_0013.png"

Uitsnede van de archeologische beleidskaart (Actualisatie 2011)

In voorliggend bestemmingsplan zijn de meest actuele archeologische verwachtingswaarden en bijbehorende dubbelbestemmingen conform de beleidskaart uit 2011 overgenomen. Na inwerkingtreding van voorliggend plan gelden de volgende archeologische dubbelbestemmingen binnen het plangebied:

  • Waarde - Archeologie 1 (middelhoge verwachting);
  • Waarde - Archeologie 2 (hoge verwachting);
  • Waarde - Archeologie 3 (zeer hoge verwachting');

Omdat voorliggend initiatief geen bodem verstorende activiteiten tot gevolg heeft, zijn negatieve effecten vanuit het aspect archeologie op voorhand uit te sluiten. Nader archeologisch onderzoek is niet aan de orde.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Explosieven

Op vele locaties in Nederland bevinden zich nog conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in de ondergrond, zoals niet ontplofte vliegtuigbommen (blindgangers, granaten, mijnen en (handwapen)munitie. Het gehele grondgebied van de gemeente Venray heeft in de Tweede Wereldoorlog zwaar onder vuur gelegen. Bij eventuele grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied, dient er uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid gezocht te worden naar niet gesprongen explosieven (NGE). Met behulp van het explosievenonderzoek worden de aanwezigheid en risico's van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in kaart gebracht. De gemeente Venray adviseert bij grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen een detectieonderzoek uit te (laten) voeren. Dit onderzoek dient plaats te vinden in het kader van de Arbowetgeving en is in het kader van de bestemmingsplanprocedure niet juridisch afdwingbaar. Het is echter te allen tijden de verantwoordelijkheid van de eigenaar van de grond om bij grondwerkzaamheden te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving.

4.7 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure en eventuele extra gemeentelijke kosten zijn verrekend in de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze Van Bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Bedrijf, met een bouwvlak met daarbinnen de functieaanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - kleinschalige bedrijven' (aan de noordkant, waar het bouw- en timmerbedrijf is voorzien) en 'opslag' (aan de zuidkant). Ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning is de aanduiding 'bedrijfswoning' opgenomen.
  • Agrarisch met waarden, zonder agrarisch bouwvlak. Binnen deze bestemming kunnen de bestaande activiteiten en het agrarisch landgebruik aan de oostkant van het plangebied worden gecontinueerd. Ter plaatse van de kapel is de functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kapel' opgenomen, waarna in de regels een beschermingsregeling is gekoppeld aan deze functieaanduiding. Opgemerkt dient te worden dat de bestaande functieaanduiding van de kapel uit het PIP is verplaatst aangezien de aanduiding uit het PIP niet op de juiste locatie is opgenomen.

De volgende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplannen (zie voor archeologie de toelichting onder 4.5):

  • Waarde - Archeologie 1;
  • Waarde - Archeologie 2;
  • Waarde - Archeologie 3;
  • Waarde - Beekdal;
  • Waterstaat - Waterbergend rivierbed;
  • geluidzone - industrie;
  • reconstructiewetzone - verwevingsgebied.

Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Handhaving

De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het

bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeente heeft in juli 2022 het Beleidsplan Vergunningen, Toezicht en Handhaving in de fysieke leefomgeving vastgesteld. Het beleidsplan bevat naast een visie, analyse en prioriteiten ook de werkwijzen hoe met geconstateerde overtredingen wordt omgegaan en welke strategieën daarbij worden gevolgd. Ook wordt invulling gegeven aan de vele eisen die wet- en regelgeving aan de gemeentelijke taakuitvoering stelt.

Volgens de visie van de gemeente Venray op toezicht en handhaving staat in de gemeentelijke werkwijze een gezonde, veilige, duurzame leefomgeving centraal. Toezicht en handhaving zijn instrumenten om de kwaliteit van de leefomgeving te vergroten en te waarborgen.

De gemeente heeft de strategie met betrekking tot toezicht en handhaving in 4 stappen verdeeld:

  1. 1. Kader: De gemeente probeert de regels zo duidelijk en begrijpelijk mogelijk vast te leggen en heeft aandacht voor de handhaafbaarheid van regels. Daar waar het nodig is en de risico's groot zijn is een vergunning nodig. Waar de risico's klein zijn, voldoet een melding.
  2. 2. Preventie: de preventiestrategie richt zich op de vergroting van bewustwording bij burgers, bedrijven en instellingen dat bepaalde regels gelden en dat de gemeenten ook erop toezien dat die regels worden nageleefd. Het doel is om de naleving van wet- en regelgeving te vergroten, zonder dat hier repressieve middelen aan te pas komen.
  3. 3. Toezicht: Onder controle en toezicht verstaat de gemeente het nagaan of en in hoeverre wettelijke regels en voorschriften uit vergunningen en ontheffingen worden nageleefd. Er worden geplande aangekondigde of onaangekondigde controles uitgevoerd, controles naar aanleiding van een klacht/melding of projectmatige controles.
  4. 4. Handhaving: Als alle hiervoor genoemde strategieën (kader, preventie, toezicht) niet tot een oplossing leiden, kan de gemeente handhaven. Handhaving is erop gericht om een situatie die in strijd is met voorschriften, op te heffen of om herhaling ervan te voorkomen.

6.3 Verslag Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie omdat de provincie Limburg ook initiatieven met een beperkt ruimtelijk effect wenst te beoordelen.

Voorliggend plan heeft geen effect op de waterstaatkundige belangen. Het plan is echter wel toegezonden aan het waterschap Limburg vanwege het ontbreken van de mogelijkheid om het waterschap via de digitale watertoets op de hoogte te brengen van het initiatief.

6.4 Verslag Inspraak Ex Artikel 3.1.6 Bro

Bij voorliggend plan is er geen sprake van een formele inspraakprocedure. Het bestemmingsplan zal direct als ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd. Omwonenden zijn door de initiatiefnemer op de hoogte gebracht van het initiatief. Er zijn door de omwonenden geen bezwaren of bedenkingen geuit tegen het plan.

6.5 Verslag Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor eenieder gedurende een periode van zes weken, van 23 december 2022 tot en met 2 februari 2023, ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan ingediend.