KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Beheerplan
Bijlage 2 Groenplan
Bijlage 3 Plantsoenlijst
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Historie
2.2 Ruimtelijke Structuur
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Doelstellingen En Uitgangspunten
4.2 Ontwikkelingen
4.3 Beheerplan
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Algemene Beoordeling Milieueffecten (M.e.r.)
5.2 Bedrijven En Milieuzonering
5.3 Verkeer
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Geluidhinder
5.6 Geurhinder
5.7 Externe Veiligheid
5.8 Bodemkwaliteit
5.9 Water
5.10 Ecologie
5.11 Archeologie En Cultuurhistorie
5.12 Duurzaamheid
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Standaard En Plansystematiek
6.2 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Beheerplan
Bijlage 2 Plantsoenlijst
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Quickscan Natuurwetgeving
Bijlage 5 Stikstofdepositieberekening
Bijlage 6 Adviesrapport Veiligheidsregio
Bijlage 7 Bodemonderzoek
Bijlage 8 Omgevingsdialoog Juli 2022
Bijlage 9 Formulier Hogere Waarden
Bijlage 10 Zienswijzennota

Herziening woon-werkkavels Sparrendreef Oostrum

Bestemmingsplan - Gemeente Venray

Vastgesteld op 29-10-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Herziening woon-werkkavels Sparrendreef Oostrum".

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0984.BP21018-va01 met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

een grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan huis verbonden bedrijfsmatige activiteiten:

Het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het beroep aan huis, gericht op consumentenverzorging geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk en waarbij de omvang van de activiteiten zodanig is dat als deze in een woning en bijgebouwen wordt uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.

1.6 aan huis verbonden beroepsmatige activiteit:

De uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied

dat door zijn beperkte omvang in een woning en bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend; hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van prostitutie.

1.7 archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden die worden bepaald door de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 bedrijf:

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken,

opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, beroepen aan huis daaronder niet begrepen.

1.10 bedrijfsgebouw

Een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bestaand:

bouwwerk: een ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig bouwwerk.

gebruik: het gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.14 bijgebouw:

Een aangebouwd of vrijstaand gebouw of ander bouwwerk met een dak die door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, die in architectonisch opzicht ondergeschikt zijn en functioneel dienstbaar aan dit hoofdgebouw. Een bijgebouw is een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in de Wabo.

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwvlak, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.18 bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.19 cultuurhistorische waarde:

de waarden aan een gebied of opstal toegekende waarde met betrekking tot de kenmerken van het gebruik dat de mens in de loop der geschiedenis van grond en gebouwen heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het wegen- en slotenpatroon, de verkavelingstructuur of de architectuur; onder cultuurhistorische waarden worden mede verstaan de archeologische waarden.

1.20 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.21 doeleinden van openbaar nut:

kleinschalige nutsvoorzieningen zoals transformatorhuisjes en schakelkastjes, ondergrondse lokale leidingen, tele- en datacommunicatieleidingen, riolering, telefooncellen en wachthuisjes en straatvoorzieningen.

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.23 Hogere waarde:

Een waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder.

1.24 horeca:

Het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.25 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.26 mantelzorg:

zorg die mensen vrijwillig en onbetaald verlenen aan mensen met fysieke, verstandelijke of

psychische beperkingen in hun familie, huishouden of sociale netwerk; het gaat om zorg die meer is dan in een persoonlijke relatie gebruikelijk is.

1.27 mantelzorgindicatie:

een indicatie dat sprake is van een zorgbehoefte en een daarvan afgeleide noodzaak tot huisvesting ten behoeve van mantelzorg, die dient te worden vastgesteld door het gemeentelijke Wmo loket.

1.28 milieuhygiënische uitvoerbaarheid:

overkoepelend begrip voor milieuaspecten zoals geluid, bodem, geurhinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid, flora en fauna et cetera aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden, zodat omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd en een aanvaardbaar

woon- en leefklimaat ter plaatse is geborgd.

1.29 Omgevingsvergunning:

Omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.

1.30 perceelsgrens:

een lijn die een bouwperceel van een ander bouwperceel, ander terrein of van de openbare weg scheidt.

1.31 peil:

voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang; in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.32 prostitutie:

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding. Raamprostitutie is hieronder mede begrepen.

1.33 seksinrichting:

Een voor het publiek toegankelijk gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel, zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder

mede begrepen uitstalling, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Een prostitutiebedrijf en bordeel zijn hieronder mede begrepen. Seks- en/of pornobedrijf is een aparte functie en valt op geen enkele wijze onder enig andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming zoals bedoeld dan wel omschreven

in dit bestemmingsplan. Hieronder wordt mede verstaan prostitutie en raamprostitutie.

1.34 straatprostitutie:

het zich op de openbare weg resp. in openbare ruimten of in een zich op de openbare weg resp. in openbare ruimten bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen (met een ander) tegen vergoeding. Straatprostitutie is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming zoals bedoeld dan wel omschreven in dit bestemmingsplan.

1.35 voorgevelrooilijn:

de snijlijn van de naar de voornaamste ontsluitingsweg gekeerde gevelvlakken van een woning (niet zijnde de voorkant van een erker) of (agrarisch) bedrijfsgebouw (dat het dichtst bij de weg is gelegen) en het grondvlak, waarop de woning/(agrarisch) bedrijfsgebouw zich bevindt, waarbij de voorgevelrooilijn doorloopt tot de perceelsgrenzen.

1.36 Voorkeursgrenswaarde:

De streefwaarde voor de geluidsbelasting, zoals opgenomen in de Wet geluidhinder of het Besluit geluidhinder.

1.37 weg:

een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemd(e) weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.38 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

1.39 zorgbehoefte:

behoefte aan zorg; in het kader van beleid gebruikt voor de veronderstelde wens en noodzaak van zorg.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.2 de afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de breedte van bouwpercelen:

tussen de zijdelingse perceelsscheidingen van het bouwperceel in de naar de zijde van de weg gekeerde perceelsgrens.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot de bovenkant van de goot c.q de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 Inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 Lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren). De in deze regels gegeven regels omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op goot-en kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels en soortgelijke bouwdelen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. watergangen ten behoeve van het ontvangen, bergen en/of afvoeren van water en waterpartijen;
  3. c. onderhoudspaden;
  4. d. ondergrondse en/of bovengrondse waterhuishoudkundige- en infiltratievoorzieningen;
  5. e. doeleinden van openbaar nut.

Een en ander met de bijbehorende voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken die ten dienste staan aan deze bestemming, waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende regels:

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen;
  2. b. bijgebouwen;
  3. c. ondergrondse en/of bovengrondse waterhuishoudkundige- en infiltratievoorzieningen;
  4. d. groenvoorzieningen;

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder waterhuishoudkundige en parkeervoorzieningen, paden en verhardingen, in- en uitritten en tuinen en erven, met dien verstande dat:

  1. e. infiltratie van hemelwater voldoet aan het bepaalde in artikel 6.2;
  2. f. parkeervoorzieningen voldoen aan het bepaalde in artikel 6.3.

4.2 Bouwregels

Op en in de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. gebouwen;
  2. b. de daarbij behorende bijgebouwen;
  3. c. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Algemeen

  1. a. Het is niet toegestaan te bouwen gebouwen buiten de op de verbeelding aangegeven bestemmings- en bouwvlakgrenzen behoudens waar aangegeven in deze regels.
  2. b. Reeds bestaande afwijkingen van de in deze regels gegeven maatvoering mogen worden gehandhaafd.

6.2 Infiltratie

6.3 Parkeergelegenheid

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken of laten gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of – intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. de bestemmingsregels en toestaan dat de op de verbeelding ingetekende begrenzingen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, met maximaal 10 meter worden;
  4. d. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 meter;
  5. e. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
  6. f. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits de verhoging niet meer dan 3 meter bedraagt;
  7. g. van de bestemmingsregels voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwtjes van openbaar nut, zoals telefooncellen, wachthuisjes, gasreduceerstations en schakelstations mits de inhoud niet meer dan 50 m³ en de goothoogte niet meer dan 3 meter bedraagt.

8.2 Voorwaarden ten aanzien van de omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan uitsluitend een omgevingsvergunning verlenen indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. a. het straat-, bebouwings- en landschapsbeeld;
  2. b. het woon- en leefklimaat;
  3. c. de waterstaatkundige belangen;
  4. d. de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
  5. e. de verkeersveiligheid; de sociale veiligheid;
  6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen, om overeenkomstig artikel 3.6 sub a van de Wet ruimtelijke ordening de op de verbeelding ingetekende bestemmingsgrenzen met maximaal 5 meter te verschuiven, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredige worden geschaad;
  2. b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische, cultuurhistorische, landschappelijke- of natuurwaarden;
  3. c. uit een ingesteld bodemonderzoek blijkt, dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
  4. d. door middel van onderzoek dient te worden aangetoond dat er geen overwegende bezwaren bestaan vanwege de aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem;
  5. e. door middel van een flora- en faunaonderzoek dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de natuurbeschermingswetgeving;
  6. f. door middel van een onderzoek naar de waterstaatkundige consequenties dient te worden aangetoond dat het waterbelang voldoende is meegewogen;
  7. g. de belangen van de betreffende bestemming(en) worden niet onevenredige aangetast.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 10.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Lid 10.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 10.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Lid 10.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

11.1 Citeertitel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Herziening woon-werkkavels Sparrendreef Oostrum.

Bijlagen Bij De Regels

Bijlage 1 Beheerplan

Bijlage 2 Groenplan

Bijlage 3 Plantsoenlijst

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Als afronding van het bedrijventerrein Vennendreef waren woon-werkkavels voorzien aan de Sparrendreef. De ontwikkeling van deze kavels past niet meer in de huidige markt en de bestemming van deze kavels wordt daarom gewijzigd naar Wonen.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied is gelegen ten zuidoosten van de kern Oostrum in de gemeente Venray. De begrenzing van het gebied wordt gevormd door de Sparrendreef in het noorden, recreatiegebied

"Parc De Witte Vennen" in het oosten en aan de zuidzijde het bedrijventerrein 'Vennendreef'. De ligging van het plangebied is op de onderstaande overzichtskaart aangegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding. Het plangebied bestaat uit braakliggend terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP21018-va01_0001.png"

Figuur 1.1: Overzicht plangebied

1.3 Vigerende Plannen

Voor het plangebied vigeren de volgende plannen:

  1. 1. Vennendreef, vastgesteld 26 maart 2013 en geheel in werking.
  2. 2. Wijzigingsplan Sperrendreef ong. (tussen 4 en 6) Oostrum, vastgesteld 26 november 2011 en geheel in werking.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader van Europa, het Rijk, de provincie en betrokken gemeenten uiteengezet. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de doelstelling en uitgangspunten. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de plankaart en planregels worden besproken. Tot slot volgt in hoofdstuk 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie

2.1 Historie

Het landschap rond Venray is sinds de eeuwwisseling drastisch veranderd. Rond 1900 lag westelijk van het plangebied een breed beekdalcomplex van de Oostrumsche beek. Het beekdal was sterk verkaveld, het plangebied was kleinschalig en werd begeleid door vele houtwal- en erfbeplantingen. Het landschap op de hogere gronden (heidegebieden en akkerlanden) was weids en grootschalig. Aan het begin van de 20e eeuw zijn de stuifzandcomplexen aan de randen van de open velden beplant ten behoeve van het vasthouden van stuifzand en voor de mijnhoutvoorziening. Vanaf de beekdalrand liepen in een ganzenvoetpatroon, straalsgewijs 'dreven' (routes voor grazend vee) naar de hogere heidegronden (Oorlo, Oirle en Meerlo). Aan het begin van de 20e eeuw zijn ook de eerste sporen van industrialisatie en verstedelijking zichtbaar: aanleg van de spoorlijn Venlo- Nijmegen met station Venray en Oostrum, aanleg van grote complexen voor de verzorging van krankzinnigen (St. Anna, St. Servatius). Later in de 20e eeuw wordt de verdere verstedelijking zichtbaar. Noordelijk van de Sparrendreef wordt een derde inrichting voor psychiatrie (Nieuw Spraeland/St. Paschalis) gevestigd en de aanleg van de autosnelweg A73 wordt een feit. Als gevolg van de aanleg van grootschalige infrastructuur zijn ten noorden van Venray en ten westen en ten zuiden van Oostrum bedrijventerreinen ontstaan.

Reeds in 2002 is een visie met betrekking tot het bedrijventerrein De Witte Vennen opgesteld. De visie beschrijft de invulling van het bedrijventerrein Vennendreef. Het betreft de aanleg van een parkachtig, kleinschalig bedrijventerrein, met de verschijningsvorm van een kleinschalig cultuurlandschap. Het gebied kent verschillende functies die de landschapsstructuur versterken.

2.2 Ruimtelijke Structuur

Het plangebied kenmerkt zich als een lint van woningen grenzend aan het bedrijventerrein. Het vormt de overgang van het bedrijventerrein naar het buitengebied aan de noordzijde van de Sparrendreef

en de sportvelden en recreatiegebied ten oosten van het plangebied. Als scheiding tussen de lintbebouwing en de bedrijven is een groenstrook gesitueerd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel (uitgezonderd Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone). De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen,

ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat,

ontwikkeling van circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving. Omgevingskwaliteit is daarmee het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.

De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het rijk.

Nationale belangen

Met de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen. De eerste drie nationale belangen zijn van een ander, meer overkoepelend karakter, dan de overige. Deze nationale belangen zijn:

  1. 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  2. 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
  3. 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.
  4. 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  5. 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
  6. 6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  7. 7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.
  8. 8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.
  9. 9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  10. 10. Beperken van klimaatverandering.
  11. 11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.
  12. 12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen.
  13. 13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
  14. 14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
  15. 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  16. 16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
  17. 17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit.
  18. 18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.
  19. 19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
  20. 20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
  21. 21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling sluit met name aan bij nationaal belang 5 "zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften".

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De borging van de uitspraken uit de SVIR heeft in juridische zin plaatsgevonden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De uitwerking ervan in het Barro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL). Het BKL wordt van kracht zodra de Omgevingswet in werking treedt. Het BKL wordt dus de uitwerking in regelgeving van het beleid dat in de NOVI staat.

In het Barro zijn de verschillende nationale belangen vastgelegd die doorwerking moeten krijgen bij lagere overheden. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, project Mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, Natuurnetwerk Nederland, erfgoederen van universele waarden, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeer-gebied.

Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels van het Barro worden gerespecteerd.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen nationale belangen in het geding zijn. Het Barro heeft geen doorwerking naar dit bestemmingsplan.

Besluit ruimtelijke ordening

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd en per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van deze ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de 'behoefte' en het 'bestaande stedelijk gebied'. Tevens is het van belang om te bepalen of de ladder van toepassing is, door te bepalen of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' in de zin van het Bro.

Toetsing

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Op basis van de vigerende bestemmingsplannen is al wonen toegestaan. In dat geval is er geen sprake van nieuw beslag op de ruimte.

Conclusie

Voor dit bestemmingsplan is geen laddertoets noodzakelijk.

3.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie

Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten de Provinciale Omgevingsvisie, met bijbehorend m.e.r vastgesteld. De Provinciale Omgevingsvisie is per 25 oktober 2021 in werking getreden. De Provinciale Omgevingsvisie Limburg vervangt het voormalige 'Provinciaal Omgevingsplan Limburg' (POL2014).

De omgevingsvisie is een lange termijnvisie, met als doelstelling invulling geven over hoe de

provincie Limburg in de periode 2030-2050 op een integrale en toekomstbestendige manier kan door ontwikkelen. De omgevingsvisie is dynamisch en flexibel, aangezien dit mogelijkheden biedt om het document te actualiseren met het oog op toekomstige veranderingen. In de provinciale omgevingsvisie Limburg zijn een aantal hoofdopgaven te onderscheiden, namelijk:

  • Het creëren van een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige omgeving, zowel in het landelijk als in het bebouwde gebied;
  • Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie (inclusief landbouwtransitie);
  • Klimaatadaptatie en energietransitie.

Deze opgaven, die Limburg-breed spelen, dienen met inachtneming van de specifieke eigenschappen die Limburg bezit op een integrale en toekomstbestendige manier te worden geïmplementeerd. Participatie tussen de overheid, de markt en de inwoners van Limburg is hierbij een belangrijk uitgangspunt. In de Provinciale omgevingsvisie Limburg wordt vervolgens een toekomstbeeld van 2030-2050 geschetst. De Omgevingsvisie Limburg bestaat uit twee delen:

  • Een thematisch deel waarin gedetailleerd wordt ingegaan op de provinciale ambities en opgaven voor de diverse thema's;
  • Een gebiedsgericht deel waarin de thema's op hoofdlijnen verbonden worden op regionale schaal voor de drie regio's Noord-, Midden en Zuid-Limburg.

Op het gebied van wonen is de omgevingsvisie een op hoofdlijnen richtinggevend kader. De daadwerkelijke invulling wordt overgelaten aan regio's en / of gemeenten. Het initiatief wordt hierna getoetst aan het regionaal c.q. het gemeentelijk beleid. De omzetting van de bedrijfswoningen naar reguliere woningen en het toevoegen van 2 woningen is niet in strijd met de omgevingsvisie.

Omgevingsverordening Limburg 2014

De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden maar is in 2014

gewijzigd vanwege de vaststelling van het toenmalige POL2014, waarin was bepaald dat er een

nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening zou worden toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de

Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de verordeningen Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) opgenomen. Hiermee zijn alle verordeningen

die betrekking hebben op het omgevingsbeleid ondergebracht in één document. Het hoofdstuk

Ruimte bevat uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen.

Onderstaande instructieregel is opgenomen voor nieuwe planvoorraad wonen.

Artikel 2.4.2 Instructieregels nieuwe planvoorraad wonen

De toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op de realisatie van een of meerdere woningen beschrijft dat:

  1. a. rekening is gehouden met de hoofdstukken 3 (Limburgse principes en algemene zonering) en 5 (wonen en leefomgeving) van de provinciale omgevingsvisie;
  2. b. sprake is van behoefte in kwaliteit en kwantiteit op basis van actueel onafhankelijk regionaal behoefteonderzoek;
  3. c. over de behoefte aan realisatie van deze woningen overeenstemming bestaat binnen de regio Noord-Limburg of Midden-Limburg of Zuid- Limburg. De regio’s bepalen eigenstandig de regionale overeenstemming, organiseren hun eigen regionale overleggen en dragen zorg voor actuele regionale woonvisies en regionale onderzoeken;
  4. d. het ruimtelijk plan is opgenomen in de Limburgse systematiek van monitoring.
  5. e. realisatie van de woningen beoogd is binnen vijf jaar na vaststelling van het ruimtelijk plan en dat, als deze termijn niet wordt gehaald, hoe en wanneer de mogelijkheid tot realisatie van deze woningen komt te vervallen.

Het voorliggende plan betreft een kleinschalige ontwikkeling die niet voldoet aan de definitie 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in artikel 2.2.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 en artikel 1.1.1 onder i, jo. artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro. Hierdoor is de toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking in het kader van dit plan niet aan de orde.

3.3 Regionaal Beleid

Regionale Structuurvisie wonen Noord-Limburg

Met de regionale structuurvisie wonen Noord-Limburg geven de bestuurders van de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas en de provincie Limburg sturing aan de regionale woningmarkt.

De structuurvisie geeft richting aan de kwalitatieve en kwantitatieve opgave waar de acht gemeenten in de regio Noord-Limburg zich de komende jaren voor gesteld zien ten aanzien van volkshuisvesting. Daarnaast geeft de structuurvisie richting aan de wijze waarop het aantal woningbouwplannen wordt afgestemd op de (toekomstige) woningbehoefte. Dit betekent onder meer dat beleidsmatig is vastgelegd hoe de planvoorraad voor woningen in de gemeenten in de regio Noord-Limburg in overeenstemming wordt gebracht met de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.

Samen met alle woonpartners zijn vijf inhoudelijke pijlers geïdentificeerd die de kern vormen van

deze visie. De pijlers rusten idealiter op een stevig fundament: krachtige gemeenten en een sterke

regio.

1: Een gezonde woningmarkt in balans: nieuwbouw naar behoefte

2: De juiste woning op de juiste plek en dynamisch voorraadbeheer

3: Goed wonen voor iedereen, maar met extra aandacht voor huisvesting van (toekomstige) werknemers

4: Kwaliteit bestaande voorraad en kernen meer centraal

5: Een levensloopvriendelijke en duurzame regio

In onderhavig plan is sprake van vrije sectorkavels aan de rand van het dorp. Een specifiek segment ter afscherming van het naastgelegen bedrijventerrein. Het plan sluit dus aan op de kern.

3.4 Gemeentelijk Beleid

Toekomstvisie Venray 2030

In de 'Toekomstvisie Venray' staat de vraag centraal hoe Venray eruit ziet in het jaar 2030. De toekomstvisie is tot stand gekomen op basis van de inbreng van ruim 1.500 inwoners van Venray. De gemeente Venray heeft voor de komende tien jaar de navolgende vijf concrete ambities geformuleerd.

In 2030:

  1. 1. zijn inwoners, hun netwerken, culturen en voorzieningen met elkaar verbonden; Ambitie in het jaar 2030: Om deze eerste ambitie te realiseren zal de gemeente Venray de komende tien jaar op actieve wijze initiatieven stimuleren en ondersteunen die ontmoeting en verbinding tussen verschillende leeftijdsgroepen of culturele groepen tot stand brengen.
  1. 2. woon je groen en sociaal; Ambitie in het jaar 2030: Tot 2030 is nog sprake van een bevolkingstoename in Venray. Desondanks kan je de komende tien jaar in Venray voor elke levensfase een passende woning vinden. De mismatch tussen inwoners en het woningaanbod is verleden tijd en er is een gedifferentieerd aanbod aan woningtypes en woonmilieus.
  1. 3. zorgt ondernemerschap met aandacht voor mens, dier en milieu, voor nieuwe economische kansen; Ambitie in het jaar 2030: Hergebruik, recycling en het gebruik van herbruikbare materialen is in 2030 de norm, waardoor we zowel de grondstoffenvoorziening als onze milieu-impact beperken. Bovendien hebben we in 2030 de verantwoordelijkheid genomen voor onze eigen energievoorziening en zijn we aan de slag met energiebesparing, opwekking van duurzame elektriciteit en het gebruik van duurzame warmte. De energietransitie zet zich nog voort tot 2050. Dan willen we energieneutraal zijn.
  1. 4. stroomt kennis, creativiteit en vernieuwing; Ambitie in het jaar 2030: In de digitale en geautomatiseerde economie van 2030 is de beroepsbevolking kleiner en de vraag naar hoogopgeleide kenniswerkers groter, zo is de verwachting. Een leven lang leren is noodzakelijk geworden. In 2030 is de regionale arbeidsmarkt versterkt vanuit de driehoek bedrijven, onderwijs en overheid.
  1. 5. is iedereen mobiel. Ambitie in het jaar 2030: Het bevorderen van de bereikbaarheid staat hoog op de gemeentelijke en regionale agenda. Venray heeft in 2030 een veilig, toegankelijk en betrouwbaar mobiliteitssysteem met, waar mogelijk, schone en stille mobiliteit.

De bovenstaande ambities zijn gebaseerd op een aantal trends en ontwikkelingen die geconstateerd zijn binnen de gemeente Venray. Deze trends en ontwikkelingen zijn:

  • andere invulling van de (schaarse) ruimte;
  • klimaatverandering en energietransitie;
  • nieuwe technologie;
  • langer leven;
  • nieuwe rolinvulling inwoners en overheid;
  • toenemende diversiteit;
  • veranderende economie.

Ten aanzien van het thema wonen zijn wat betreft het initiatief geen nieuwe of afwijkende uitgangspunten geformuleerd. Het belang van een goede kwaliteit van woonomgeving en woningen, de aanwezigheid van werkgelegenheid en kwalitatief goede voorzieningen, wordt andermaal onderstreept. Met de visie op de gewenste toekomstrichting kan de gemeente Venray effectief sturing geven aan het proces van beleidsontwikkeling en prioritering.

De thema's die centraal staan zijn:

  1. 1. Venray is dorp en stad;
  2. 2. Venray is kennisintensief;
  3. 3. Venray zorgt voor elkaar;
  4. 4. Venray is levendig;
  5. 5. Venray voorziet in alle woonwensen.

De gemeente wil voorzien in alle woonwensen en biedt daarbij de ruimte voor een gevarieerde en boeiende maatschappelijke omgeving. Door een grote zorg voor het in stand houden en verbeteren van de bestaande woonwijken (soms in de vorm van herstructurering) beoogt de gemeente unieke woonmilieus creëren, waarin de bestaande sociale structuren en voorzieningen op een positieve wijze worden beïnvloed

Omgevingsvisie

In 2023 gaat landelijk de Omgevingswet in. Met het oog hierop wordt de Omgevingsvisie Venray opgesteld. Hierin geeft de gemeente aan wat zij belangrijk vindt in de fysieke leefomgeving. De omgevingsvisie gaat in op ambities, beleidsdoelen en de samenhang tussen ruimte, water, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, wonen en werken en cultureel erfgoed. Met de omgevingsvisie wil de gemeente samen met inwoners, ondernemers en verenigingen een toekomstbeeld schetsen en hen inspireren om de gemeente Venray nog mooier te maken om in te wonen, werken en verblijven.

In de omgevingsvisie laat de gemeente zien voor welke uitdagingen zij staan en waar zij als gemeente naar toe willen in de toekomst. De omgevingsvisie vormt de ruimtelijke vertaling van de strategische visie: onze Toekomstvisie 2030 'Venray loopt voorop'. Het plangebied is in de Omgevingsvisie van Venray aangewezen als woon- en werkgebied.

Conclusie gemeentelijk beleid

Het onderhavige plan geeft invulling aan de wensen zoals in de toekomstvisie en omgevingsvisie vastgelegd door kavels voor een bijzondere doelgroep in de markt te brengen. Het gaat om ruime kavels voor landelijk wonen, maar toch met een uitstekende ontsluiting op de N270, snelwegen en nabij voorzieningen van Oostrum en Venray. Het vervangt de woon-werk kavels waar geen vraag

naar is.Tevens wordt de Sparrendreef "afgemaakt" als reguliere woonstraat, met een duidelijke

groene buffer tussen het bedrijventerrein. De woonstraat vormt tevens een betere visuele afscheiding van het bedrijventerrein.

Omgevingsprogramma Wonen

Het Omgevingsprogramma Wonen is de uitwerking van de beleidsdoelen van de nota Koers op wonen en tevens bedoeld als de actualisatie van de thema's van de Woonvisie 2017-2021.

Het Omgevingsprogramma Wonen is de onderlegger voor ieder project voor nieuwbouwwoningen en verbetering van woningen uit de bestaande woningvoorraad. Een omgevingsprogramma wonen voor het gemeentelijk woonbeleid voor 2022-2026, met concrete maatregelen, acties voor (meer)

woningbouw in de gemeente, waarbij het versnellen, verduurzamen en groener bouwen en een aanbod van (betaalbare) woningen, met aansluiting op de woonbehoeften, belangrijke speerpunten van beleid zijn.

Een van de doelen is het toevoegen van noodzakelijk nieuwbouw in alle kernen. Met de focus op drie onderdelen:

  1. 1. een woningbouwprogramma in balans met een passend en betaalbaar woningaanbod;
  2. 2. duurzaam gebouwd in een groene en aantrekkelijke woonomgeving;
  3. 3. toekomstbestendige kernen met een gedifferentieerd aanbod van woningen;

Er wordt toegewerkt naar een passende en betaalbare woningvoorraad. Meer differentiatie van woonmilieus en een woningvoorraad en aanbod van woningen, vanuit de eigen karakteristiek van de kernen, wijken en buurten. Daarbij hoort ook voldoende aanbod en beschikbaar stellen van betaalbare woningen (huur- en koop) voor inwoners met een laag- of middeninkomen.

Verduurzaming van de woningvoorraad, waaronder het energetisch verbeteren van de particuliere woningvoorraad en het realiseren van de energie transitie door uitvoering van het warmteplan is een belangrijke opdracht. Net zoals passende en betaalbare woningen en woonvormen voor arbeidsmigranten, statushouders, starters en senioren. Tenslotte is van belang de leefbaarheid in de kernen, wijken en buurten, zowel fysiek (schoon, veilig en heel) als op sociaal vlak (zorg met betrekking tot de toenemende kwetsbaarheid en eenzaamheid.

In onderhavig plan is sprake van vrije sectorkavels aan de rand van het dorp. Een specifiek segment ter afscherming van het naastgelegen bedrijventerrein. Het plan past daarmee in het programma Wonen.

Energiestrategie 2030

In 2013 is de Energiestrategie 2030 voor de gemeenten Beesel, Venlo en Venray: 'Energie voor groene groei' vastgesteld. Door de gemeenteraad is daarbij de ambitie uitgesproken om in 2030 CO2 neutraal (ofwel energieneutraal met compensatiemaatregelen) te zijn. Op basis van deze visie is door het college het 2e uitvoeringsprogramma Energie Venray (2018-2021) vastgesteld. Met de energiestrategie en het bijbehorende uitvoeringsprogramma zijn de doelstellingen en de gefaseerde uitvoering op lange en korte termijn uitgewerkt.

De gemeente is voor het bereiken van de energiedoelen afhankelijk van alle energiegebruikers en energieleveranciers in de gemeente: bedrijfsleven huishoudens, instelling ect. De overheid heeft daarom een rol als partner die samenwerkt, belemmeringen wegneemt, faciliteert en het goede voorbeeld geeft. De betrokkenheid van de overheid zorgt voor het aanjagen en versnellen van de gewenste ontwikkelingen. Het streefbeeld in 2030 voor woningen laat zich als volgt schetsen:

  • Gebouwen hebben de laagste energievraag;
  • Gebouwen worden energiecentrales;
  • Slimme netwerken zorgen voor optimale uitwisseling;
  • 50% van de bestaande woningen en gebouwen zijn 50% energiezuiniger en 50% van de woningen voorziet in 100% van de eigen energievraag.

Niet alles kan in het voorliggende plan worden toegepast. In paragraaf 5.12 wordt hier nader op ingegaan.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Doelstellingen En Uitgangspunten

Oorspronkelijk was voor het plangebied een ontwikkeling voorzien in de vorm van wonen met bedrijf.

Bij de te bouwen woningen moest derhalve verplicht een bedrijf in de categorie 1 of 2 gevestigd

worden. Gebleken is dat de markt voor deze woningcategorie te klein is om tot ontwikkeling te komen.

4.2 Ontwikkelingen

Inrichting

De huidige inrichtingsvisie wordt slechts op enkele punten gewijzigd. In het oosten van het plangebied wordt een extra woonkavel gerealiseerd. Ten zuiden van de twee woonkavels ten oosten van de noodontsluiting wordt de groenstrook doorgetrokken zodat de woonkavels worden afgescheiden van

het bedrijventerrein aan de zuidzijde. Het perceel aan de westzijde wordt herverkaveld zodat hier vier woningen in plaats van drie "Wonen-bedrijf" kavels gerealiseerd kunnen worden. In totaal worden 7 woningen mogelijk gemaakt met het bestemmingsplan.

Het onderhavige plan geeft invulling aan deze wensen door kavels voor een bijzondere doelgroep in de markt te brengen. Het gaat om ruime kavels voor landelijk wonen, maar toch met een uitstekende ontsluiting op de N270, snelwegen en nabij voorzieningen van Oostrum en Venray. Tevens wordt de Sparrendreef "afgemaakt" als reguliere woonstraat, met een duidelijke groene buffer tussen het

bedrijventerrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP21018-va01_0002.png"

Het kleinschalige overgangsgebied aan de noord- en oostzijde zorgt voor een opwaardering van de entree naar recreatiegebied Parc De Witte Vennen.

De kavels houden in de nieuwe situatie een breedte van 25 tot 30 meter en zijn daarmee mee voldoende van omvang voor situering aan de Sparrendreef. Met de toevoeging van de extra woningen wordt een betere visuele afscheiding van het achterliggende bedrijventerrein gerealiseerd.

Ontsluiting en parkeren

De ontsluiting wijzigt niet ten opzichte van het oorspronkelijke plan. De Sparrendreef blijft een toegangsweg. Bij de te realiseren woningen wordt parkeren op eigenterrein gerealiseerd. Per woning worden minimaal 2 parkeerplaatsen naast elkaar op eigen terrein gerealiseerd.

4.3 Beheerplan

Voor het bedrijventerrein Vennendreef is een beheerplan opgesteld, deze is toegevoegd aan bijlage 1 van deze toelichting. Het beheerplan uit 2013 ziet toe op de ontwikkeling van het hele bedrijventerrein Vennendreef. Er is een aanvulling hierop gemaakt ten behoeve van de nieuwe woonkavels aan de oostzijde van het plangebied (kavels 10-11). Hiervoor is de plantsoenlijst in bijlage 2 opgesteld en onderstaand overzicht voor de groeninrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP21018-va01_0003.png"

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Algemene Beoordeling Milieueffecten (M.e.r.)

Wettelijk kader

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r.

Beschouwing

Van belang is de vraag of de voorgenomen activiteit voorkomt in de tabel van de bijlage behorende bij het Besluit m.e.r.. Voor onderhavig plan zou dit dan categorie D 11.2 'stedelijk ontwikkelingsproject' moeten zijn. Op basis van de omvang van de activiteit, 7 woningen, kan gesteld worden dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een MER of m.e.r.-beoordeling is daarom niet aan de orde.

5.2 Bedrijven En Milieuzonering

Beleidsmatig kader

Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder voor de (woon-)omgeving veroorzaken door lawaai, onaangename geuren, stof, trillingen, verkeers- en parkeeroverlast. Daarom is het nodig om bedrijfsactiviteiten (of andere functies die het leefmilieu belasten) op een aanvaardbare afstand van woningen of andere hindergevoelige functies te situeren, al dan niet gecombineerd met het treffen van speciale maatregelen. Voor de milieuzonering in dit plan is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009'.

Methodiek

In de huidige publicatie worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in zes categorieën, variërend van lichte tot zeer zware milieuhinder. Per milieucategorie zijn richtafstanden tot hindergevoelige functies opgenomen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee gebiedstypen: een rustige woonwijk en een gebied met een menging van functies. In tabel 5.1 zijn deze richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur.

Milieucategorie Richtafstanden tot 'rustige woonwijk' Richtafstanden tot 'gemengd gebied'
1 10 meter 0 meter
2 30 meter 10 meter
3.1 50 meter 30 meter
3.2 100 meter 50 meter
4.1 200 meter 100 meter
4.2 300 meter 200 meter
5.1 500 meter 300 meter
5.2 700 meter 500 meter
5.3 1.000 meter 700 meter
6 1.500 meter 1.000 meter

Tabel 5.1 Richtafstanden per milieucategorie.

Bestaande Bedrijven

In de directe omgeving van onderhavig plangebied is bedrijventerrein Vennendreef gesitueerd. Op basis van het bestemmingsplan Vennendreef (26-03-2013 geheel onherroepelijk in werking) zijn bedrijven toegestaan in de milieucategorieën 2 tot en met 3.1 op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)'.

Door de ligging in de geluidzone van een industrieterrein en nabij hoofdinfrastructuur en door de aard van locatie (een smalle strook met woonbestemmingen) kwalificeert het plangebied niet als rustige woonwijk in de zin van de VNG-publicatie. Het plangebied wordt daarom als gemengd gebied beschouwd. Voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar kan dus een richtafstand van 30 meter tot gevoelige objecten (zoals woningen) gehanteerd worden. Op de afbeelding hieronder is deze richtafstand van 30 meter zichtbaar.

Om te kunnen voldoen aan de richtafstand van 30 meter is een bouwvlak opgenomen. De grens van het bouwvlak loopt tot aan de richtafstand van 30 meter. Hoofdgebouwen (waaronder de woningen) zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.

Aangenomen is dat de bestaande bedrijven ten zuiden van het plangebied op een afstand van 30 meter van de beoogde nieuwe woningen, voldoende afstand hebben om te kunnen voldoen aan de geldende milieueisen eisen in het Activiteitenbesluit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP21018-va01_0004.png"

Figuur 5.1: Richtafstand 30 meter vanaf bedrijven met milieucategorie 2 t/m 3.1 ten zuiden van het plangebied (deel van plangebied is blauw omkaderd).

Aan de zuidwestzijde ligt het bestemmingsplan 'De Witte Vennen' (sinds 22-12-2015 geheel onherroepelijk in werking). Binnen de bestemming bedrijf zijn bedrijven toegestaan tot de milieucategorie 4.2, zoals opgenomen in de staat van bedrijfsactiviteiten. Voor gemengd gebied geldt een richtafstand van 200 meter. Het plangebied ligt op circa 95 meter. Dit is zichtbaar in onderstaande afbeelding. De richtafstand van 200 meter gaat dus ruim over het plangebied heen. Daarnaast is op basis van artikel 3.1 lid a onder 2 milieucategorie 5.2 en 5.3, zoals opgenomen in de ‘staat van bedrijfsactiviteiten’, toegestaan mits de aard en de omvang van de milieuhinder die een dergelijk bedrijf veroorzaakt niet groter is dan de milieuhinder van een bedrijf in milieucategorie 4.2. Qua milieuhinder wordt uitgegaan van een richtafstand van 200 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP21018-va01_0005.png"

Figuur 5.2: Richtafstand 200 meter vanaf bedrijf bestemming uit bestemmingsplan 'De Witte Vennen' tot het planbied (= blauw omkaderd)

Conclusie

Er kan niet voldaan worden aan de richtafstand van 200 meter. Daarom wordt in paragraaf 5.6 gemotiveerd afgeweken van deze richtafstand ten aanzien van geur. Voor het aspect geluid is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie hiervoor bijlage 3 en paragraaf 5.5.

5.3 Verkeer

Inleiding

In het belang van een goede ruimtelijke ordening moet sprake zijn van een aanvaardbare afwikkeling van alle soorten verkeer. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.

Analyse

De verkeerssituatie zal in positieve zin wijzigen. Omdat er geen bedrijfsactiviteiten meer plaats gaan vinden bij de woonkavels, zal het autoverkeer afnemen. Parkeren is geen probleem. De kavels betreffen grote kavels waar parkeren op eigen terrein kan plaatsvinden.

5.4 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Het aspect luchtkwaliteit wordt bij de besluitvorming van ruimtelijke plannen betrokken. In dat kader wordt een plan of ontwikkeling getoetst aan de voorschriften van Titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Centraal daarbij staat artikel 5.16, eerste lid, van de wet.

Daarnaast moet het plan voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, op grond van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is altijd van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen, ook wanneer besluiten op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm niet beoordeeld hoeven te worden.

Tot slot heeft het bevoegd gezag volgens Algemene wet bestuursrecht (Awb) als taak om belangen

op een evenwichtige wijze af te wegen (art. 3.4) en besluiten deugdelijk te onderbouwen (art. 3.46).

Luchtkwaliteitseisen

Op basis van artikel 5.16 Wm kan een bestemmingsplan worden vastgesteld indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen

tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan.

Analyse

Vastgesteld kan worden dat sprake is van een klein project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

5.5 Geluidhinder

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Wegverkeerslawaai

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidzone. Uitzondering hierop zijn woonerven en straten met een maximumsnelheid van 30 km/u. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen.

Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen. In het kort komt het er op neer dat het gebied binnen de bebouwde kom behoort tot het stedelijke

gebied, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, dat gelegen is binnen de zone van een autoweg of autosnelweg. In het laatste geval en voor de situatie buiten de bebouwde kom gelden de normen die van toepassing zijn op het buitenstedelijke gebied. Een hoofdweg is, conform

deze definitiebepaling van de Wet geluidhinder, altijd gelegen in buitenstedelijk gebied.

Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en maatregelen gericht op reductie van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn of als deze overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten, zijn burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de geluidbelasting.

Industrielawaai

Een industrieterrein is volgens de Wet geluidhinder een terrein waar zich bedrijven kunnen vestigen die genoemd worden in artikel 40 van de Wet geluidhinder en onderdeel D van Bijlage I behorende bij het Besluit omgevingsrecht (de zogenaamde grote lawaaimakers). Op grond van hoofdstuk V van de Wet geluidhinder is rondom deze terreinen een zone vastgesteld, waarbuiten de etmaalwaarde van het gemiddelde geluidsniveau ten gevolge van alle bedrijven op dat terrein niet hoger mag zijn dan 50 dB(A). De zone is een planologisch aandachtsgebied, waarbinnen regels van kracht zijn, die aan zowel industriële activiteiten als aan woningbouw beperkingen opleggen. De ligging en omvang van de zone wordt met een bestemmingsplan vastgelegd. In het kader van het bestemmingsplan dient gekeken te worden naar de geluidsbelasting van geluidgevoelige bestemmingen in de omgeving van het industrieterrein. Indien de geluidsbelasting meer dan 50 dB(A) bedraagt, kan de gemeente een hogere waarde vaststellen. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen bedraagt 55 dB(A).

Gemeentelijk beleid

De gemeente Venray heeft beleid opgesteld voor het toestaan van hogere grenswaarden. In dit beleid zijn voorwaarden opgenomen waaronder een hogere grenswaarde kan worden verleend. In bijlage 1 van het akoestisch onderzoek in bijlage 3 is het gemeentelijk beleid weergegeven. De belangrijkste voorwaarden uit dit beleid voor dit plan staan beschreven in paragraaf 2.7 van het akoestisch onderzoek.

Onderzoek

Voor deze ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de woningen in onderstaand overzicht. Het akoestisch onderzoek is toegevoegd aan Bijlage 3.

Wegverkeerslawaai

Uit het onderzoek blijkt dat geen van de omliggende wegen (N270, Witte Vennenweg en Sparrendreef) een overschrijding van de maximale ontheffingswaarde van 53 dB veroorzaakt op de kavelgrens. Voor de N270 en de Sparrendreef moet een ontheffing in het kader van de Wet geluidhinder worden aangevraagd van 53 dB. Maatregelen om de geluidbelasting te verminderen (zoals geluidreducerend asfalt) worden vanwege de kosten als niet doelmatig beschouwd.

Industrielawaai

Het gezoneerde industrieterrein De Witte Vennen veroorzaakt een geluidbelasting van maximaal 53 dB(A). De voorkeurswaarde van 50 dB(A) wordt hiermee overschreden. De maximale ontheffingswaarde voor industrielawaai van 55 dB(A) wordt niet overschreden. Voor de 3 meest westelijk gelegen woningen moet een hogere waarde worden verleend vanwege industrielawaai.

In Bijlage 9 is het formulier voor hogere waarden ingevolge de Wet geluidhinder toegevoegd. Daarin is zijn de vastgestelde hogere waarden zichtbaar per geluidbron voor het aantal woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP21018-va01_0006.png"

Figuur 5.3: Overzicht woningen, kavelgrenzen indicatief

Bij het ontwerp van de woningen wordt tevens rekening worden gehouden met de eisen van de gemeente betreffende geluidluwe gevels of een gelijkwaardig alternatief conform het Gemeentelijke geluidbeleid hogere waarden Wet geluidhinder.

Conclusie

Met betrekking tot geluid is een hogere waardenprocedure doorlopen met daarin de vastgelegde hogere waarden vanwege wegverkeers- en industrielawaai. Dit is nodig vanwege de geluidsbronnen van het industrieterren de Witte Vennen en de verkeerswegen N270 en Sparrendreef. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

5.6 Geurhinder

Wettelijk kader

Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken en brengt om die reden ook gezondheidsrisico's met zich mee. Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich

verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Onder geurbelasting (of 'immissie') verstaan we de hoeveelheid geur, uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht, die op een geurgevoelig object zoals een woning 'terecht' komt. Deze hoeveelheid kan worden gemeten of berekend.

Analyse

Beschouwing geur omliggende bedrijven

Op dit moment zijn al bedrijfwoningen toegestaan op basis van de vigerende plannen ('Vennendreef' vastgesteld 26-3-2013 en 'wijzigingsplan Sparrendreef ong. (tussen 4 en 6) Oostrum' vastgesteld op 26-11-2023). Deze bedrijfswoningen zijn nooit gebouwd. Inmiddels is er meer behoefte aan reguliere woningen. De gemeente maakt in haar beleid geen onderscheid tussen bedrijfswoningen en reguliere woningen. De wijziging naar wonen is daarmee hoofdzakelijk programmatisch van aard. Dit plan moet wel voldoen aan het vereiste van een goede ruimtelijk ordening, daarom is beoordeeld of sprake kan zijn van een goed woon- en leefklimaat bij de nieuwe woningen.

Ten zuidwesten van het plangebied is het aardappelverwerkingsbedrijf Aviko Rixona gelegen. In het verleden waren er geen klachten over de geurhinder van het bedrijf en is er geen geuronderzoek uitgevoerd. De laatste jaren zijn er vanuit het dorp wel geregeld klachten gekomen en heeft het

bedrijf, mede op verzoek van omwonenden, maatregelen getroffen tegen geuroverlast. In de eerste plaats is een nieuwe droogreinigingsinstallatie geïnstalleerd die ervoor zorgt dat bij het wasproces

minder materiaal in de vijver terecht komt. Dat zorgt voor minder rottend materiaal in de vijver. Tevens wordt bij het leegmaken van de vijver, dat moet eens in de zoveel tijd gebeuren, het vrijkomend materiaal afgedekt met houtsnippers die het vocht opnemen. Dit zorgt voor een reductie van de stank.

In de tweede plaats is onderzoek gedaan naar de kooklucht. Dat heeft geleidt tot een aantal aanpassingen van het proces zoals het plaatsen van hogere schoorstenen en nieuwe dempers. Hierdoor is de geuremissie sterk gereduceerd.

De woningen aan de Sparrendreef 2 en 4 liggen dichterbij Rixona dan de toekomstige woningen binnen het plangebied. De woningen aan de Sparrendreef 2 en 4 zijn dus maatgevend. Op deze locatie moet ook voldaan worden aan de normen voor geluid en geur. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat de geplande woningen aan de Sparrendreef zwaarder met geur belast zullen worden dan de maatgevende woningen aan de Sparrendreef 2 en 4.

Met de getroffen maatregelen voldoet het bedrijf Rixona aan de omgevingsvergunning, waarbij de woningen aan de Sparendreef, nrs. 2 en 4, de bepalende woningen zijn. Het realiseren van de woningen op grond van het voorliggende plan leidt dus niet tot een verzwaring van de eisen voor het bedrijf.

De getroffen maatregelen komen ook de nieuw geprojecteerde woningen ten goede. Nu de nieuwe woningen op grotere afstand van Rixona worden gesitueerd is de verwachting gerechtvaardigd dat vanuit de nieuwe woningen zeker niet meer klachten over geur worden ingediend dan nu het geval is.

Tot slot staat de gemeente voortdurend met Rixona in goed overleg over de bedrijfsactiviteiten in relatie tot (naleving van) wetgeving, milieu-normen en vergunningen, met het oog onwenselijke effecten adequaat op te lossen.

Beschouwing geur intensieve veehouderijen

In Venray zijn veel intensieve veehouderijen gevestigd. Bij de vergunningverlening wordt getoetst of de uitstoot van geur voldoet aan de normen, zodat op individueel niveau geen geuroverlast veroorzaakt wordt. Dit wordt de voorgrondbelasting genoemd. Alle uitstoot van geur van alle veehouderijen bij elkaar opgeteld heeft ook een effect (cumulatie), dit wordt de achtergrondbelasting genoemd.

Uit het kaartmateriaal bij de geurverordening van gemeente Venray blijkt dat er sprake is van voldoende afstand tot voorgrond- en achtergrondbelasting van intensieve veehouderijen ten opzichte van het plangebied.

5.7 Externe Veiligheid

Wettelijk kader

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRZO vallen, LPG-tankstations, opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen hiermee rekening te houden.

Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)

In de regeling staan regels over de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op grond van het Bevi zijn in de Revi voor een aantal bedrijfscategorieën (zoals LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties, opslagplaatsen) vaste veiligheidsafstanden opgenomen.

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit

besluit is vergelijkbaar met het Bevi, maar dan van toepassing op buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het gaat om buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm (1,97 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa (16 bar) en om buisleidingen voor aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm (2,76 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa. Buiten de regels over het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico is in het Bevb bepaald dat in een bestemmingsplan de ligging van buisleidingen wordt weergeven en dat een regeling wordt opgenomen voor de belemmeringenstrook. Deze belemmeringenstrook ligt op vijf meter aan weerszijden van de buisleiding of vier meter in geval van aardgasleidingen met een druk tussen 1600 en 4000 kPa.

Besluit externe veiligheid transportleidingen (Bevt)

Dit besluit bevat de risiconormen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het binnenwater. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen hiermee rekening te houden.

Onderzoek

Ten behoeve van het bestemmingsplan Vennendreef zijn de risico's op het gebied van externe veiligheid in beeld gebracht en verantwoord. Het meest relevant zijn de hogedruk aardgastransportleidingen in de omgeving en het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N270.

N270

Plaatsgebonden risico: Het plangebied is niet gelegen binnen de 10-6 contour van de N270. Het plaatsgebonden risico ten gevolge van de N270 legt derhalve geen beperkingen op aan de realisatie van het plan.

Groepsrisico: De hoogte van het groepsrisico van de N270 zal naar verwachting niet veranderen door het planvoornemen. De te realiseren woningen staan op ruim 100 meter van de weg. Daarnaast voegt het planvoornemen geen extra personen toe ten opzichte het bestemmingsplan 'Vennendreef' (vastgesteld 26-3-2013) en het 'wijzigingsplan Sparrendreef ong. (tussen 4 en 6) Oostrum' (vastgesteld op 26-11-2023). Op basis van deze plannen had het plangebied 'Wonen - Bedrijf' bestemming. Met dit planvoornemen wordt dat veranderd in een woonbestemming. In een bedrijfswoning zijn meer personen langdurig aanwezig zijn, dan in een reguliere woning. Immers overdag zijn er meer personen aanwezig, vanwege de bedrijfsfunctie.

Hogedruk aardgastransportleidingen

Plaatsgebonden risico: Voor de hogedruk aardagstransportleidingen geldt dat de PR10-6 per jaar contour op de leidingen ligt. Dit blijkt uit de risicoberekening van 2011 (behorende bij het bestemmingsplan Vennendreef). Dit betekent dat het plaatsgebonden risico geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

Groepsrisico: Het invloedsgebied van de hogedruk aardgastransportleiding Z-541-11(zie hieronder) ligt over een klein deel van het plangebied. Het planvoornemen heeft hierdoor geen invloed op de hoogte van het groepsrisico van de hogedruk aardgastransportleiding.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

De gemeente heeft de verplichting om de risico's ten aanzien van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid ten gevolge van het groepsrisico te verantwoorden. In het kader van het bestemmingsplan Vennendreef is advies gevraagd aan de veiligheidsregio. Het groepsrisico is daarmee verantwoord door de gemeente in 2011 voor het bestemmingsplan Vennendreef. Daarnaast is in het kader van dit plan advies aangevraagd bij de veiligheidsregio Limburg-Noord ten aanzien van bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen, zie hiervoor bijlage 6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP21018-va01_0007.png"

Figuur 5.4: Invloedsgebied hogedrukaardgasleiding Z-541-11

5.8 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader/inleiding

In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van consoliderend bestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven, tenzij een redelijk vermoeden moet bestaan van een saneringssituatie.

Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Het bouwen is alleen toelaatbaar als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.

Onderzoek

Ten behoeve van de ontwikkeling van het project Vennendreef is de bodem onderzocht. Hieruit is naar voren gekomen dat de percelen die deel uitmaken van onderhavig plan geschikt zijn voor woningbouw. In 2019 is een actualisatie onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 7). De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering of beperking voor de aanvraag van een omgevingsvergunning. Nader bodemonderzoek is derhalve niet nodig. Bij afvoer van grond of verhardingsmaterialen van de locatie kan een aanvullend onderzoek verlangd worden.

5.9 Water

Wettelijk kader / inleiding

In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken

moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de

kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.

Analyse

Het bestemmingsplan maakt uitsluitend een ander gebruik mogelijk en twee extra woningen. Er heeft daarom geen overleg met het waterschap plaatsgevonden. De woningen met bedrijf die op grond van het vigerende bestemmingsplan gebouwd konden worden, zouden afwateren op de wadi in het plangebied. Omdat geen bedrijfsgebouwen meer gebouwd worden, wordt per saldo minder bebouwing mogelijk gemaakt. Er zal daarom per saldo minder water naar de wadi worden gevoerd vanaf de percelen. Hiermee kan worden voldaan aan de nieuwe gemeentelijke eis dat 60 mm per vierkante meter verhard oppervlak (dak/inrit/terras/bijgebouwen) kan worden geïnfiltreerd.

Het plan is in het kader van vooroverleg wel voorgelegd bij het Waterschap Limburg. Daarbij heeft het waterschap aangegeven dat het plan voldoet aan de normeing die gesteld worden door de gemeente.

5.10 Ecologie

Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming.

Gebiedsbescherming

Het bestemmingsplan maakt uitsluitend een ander gebruik van enkele percelen mogelijk. In plaats van bedrijven met woningen worden alleen nog de woningen toegestaan. Er is een stikstofberekening uitgevoerd om de eventuele stikstofdepositie te bepalen als gevolg van de realisatie en het gebruik van de 7 woningen. Dit onderzoek is toegevoegd aan Bijlage 5. De geplande activiteiten ten behoeve van de realisatie en het gebruik van de 7 woningen vormen geen belemmering als gevolg van de stikstofuitstoot voor stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten in nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

Soortenbescherming

Het plangebied is geïnventariseerd (zie Bijlage 4) op beschermde soorten die mogelijk voorkomen en die onder de Wnb zijn beschermd. Uit de rapportage blijkt dat er alleen algemeen voorkomende zoogdieren en amfibieën (zogenaamde A-soorten) voorkomen, waarvoor in Limburg een vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud. Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Wel geldt altijd de Zorgplicht (artikel 1.11 Wnb); deze houdt in dat nadelige gevolgen voor dieren en planten altijd zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Om aan de algemene zorgplicht te voldoen, moeten dieren die tijdens de werkzaamheden worden aangetroffen, zo snel mogelijk naar een aangrenzende locatie buiten het plangebied worden verplaatst.

• Vogels

In de vegetatie in het plangebied komen mogelijk beschermde vogelnesten voor tijdens het

broedseizoen. Het gaat om vogels waarvan het nest niet jaarrond wordt beschermd of als strenger beschermd wordt beschouwd. Hiervoor zijn maatregelen die negatieve effecten voorkomen wel verplicht. Verstoring van broedvogels en vernietiging van vogelnesten kan worden voorkomen door de vegetatie buiten de periode 15 maart – 15 juli (het broedseizoen van de meeste vogels) te verwijderen. Door naleving van deze maatregel worden ten aanzien van vogels geen overtredingen op de Wet natuurbescherming begaan.

• Vleermuizen

De bomenrij ten oosten van deelgebied 3 (figuur 4.1) blijft behouden, waardoor er geen aantastingen

van een eventuele vaste vliegroute en foerageergebied voor vleermuizen te verwachten zijn. Om verstoring van vleermuizen te voorkomen, mag er tot op een afstand van 10 meter van deze bomen alleen vleermuisvriendelijke buitenverlichting worden geplaatst; van de bomen af omlaag gerichte straatverlichting, met een scherpe bundel, zoals ledlampen. Hierbij kan worden gekozen voor amberkleurige UV-vrije led armaturen (Zoogdiervereniging, 2011) of rood licht (Spoelstra et al, 2017).

5.11 Archeologie En Cultuurhistorie

Wettelijk kader

Erfgoedwet

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet bundelt meerdere wetten en regelingen op gebied van behoud en beheer van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1998. Het deel van de Monumentenwet dat betrekking heeft op de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet welke naar verwachting in 2019 in werking treedt. Tot die tijd valt dit onderdeel binnen de overgangsregeling van de Erfgoedwet. Hierin staat dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de in de grond aanwezige danwel te verwachten monumenten.

Analyse

In het kader van de "herontwikkeling Witte Vennen" is het plangebied in 2004 archeologisch onderzocht. Het betrof vooronderzoek door middel van bureauonderzoek en boringen. Op basis daarvan is in het oostelijk deel nader onderzoek uitgevoerd door middel van proefsleuven en is in 2005 een PvE opgesteld dat is goedgekeurd door de provincie Limburg.

In 2008 is het PVE opnieuw beoordeel met als conclusie dat alleen in het uiterste oostelijke gedeelte van het plangebied voor het bestemmingsplan Vennendreef vervolgonderzoek nodig is. De rest van het gebied kan worden vrijgegeven.

Vervolgens heeft de gemeente Venray in 2008 een archeologische beleidskaart (ABK) vastgesteld, waarin de conclusie met betrekking tot het plangebied is verwerkt. Op grond hiervan heeft alleen het uiterste oostelijke deel van het plan Vennendreef een (hoge) archeologische verwachting. Dit plangebied, dat in de geactualiseerde ABK uit 2013, op basis van nieuwe inzichten, een lage verwachtingswaarde heeft gekregen, buiten het nu voorliggende plangebied. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat het gehele voorliggende plangebied van het bestemmingsplan Herziening woon-werkkavels Sparrendreef Oostrum archeologisch is vrijgegeven. Het aspect archeologie speelt hier dan ook geen rol meer.

5.12 Duurzaamheid

De gemeente Venray heeft hoge ambities als het gaat om duurzaamheid. Deze zijn onder andere bepaald in de Energiestrategie 2030 . Vanaf 2020 is alle nieuwbouwproductie in de woning- en utiliteitsbouw energieneutraal. Deze ambitie is grotendeels wettelijk verankerd. Het Bouwbesluit stelt dat per januari 2021 nieuwbouw bijna energieneutraal (BENG) moet zijn: er is vrijwel geen energie nodig, de energie die wel nodig is komt uit groene bronnen.

De binnen het plangebied te realiseren woningen zullen in ieder geval voldoen aan het BENG criterium.

Met onderhavig bouwplan zijn de volgende duurzaamheidsmaatregelen mogelijk:

  • de woningen worden niet aangesloten op gas;
  • de woningen zullen zelf een substantiële hoeveelheid energie opwekken middels zonnepanelen;
  • de woningen worden zeer goed geïsoleerd en hebben daardoor een zeer lage warmtevraag;
  • bij de bouw van de woningen zullen duurzame materialen worden gebruikt zoals FSC-keurmerk hout;
  • elke woning zal beschikken over een (klimaatadaptieve) tuin waarin groen kan worden gerealiseerd, met zo min mogelijk verharding zodat hemelwater hier kan infiltreren

Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet

6.1 Standaard En Plansystematiek

Standaard

Dit bestemmingsplan is opgesteld en ingericht conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

6.2 Toelichting Op De Regels

Deze paragraaf bevat een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. Daarnaast wordt in deze paragraaf ingegaan op de overige regels

uit het bestemmingsplan. Conform SVBP2012 zijn de regels onderverdeeld in vier hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

Binnen deze bestemming is een groenstrook ter afscheiding van de bedrijven mogelijk.

Artikel 4 Wonen

Binnen deze bestemming is wonen toegestaan. Binnen het bestemmingsvlak zijn ook terras, tuinen, erven, terreinen, paden, wegen, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen toegestaan. In de bouwregels is bepaald dat het bouwen van nieuwe woningen uitsluitend is toegestaan op plaatsen waar deze gebouwen en bouwwerken ten dienste van de bestemming staan. In de specifieke gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze bepaald dat het gebruik van de woningen uitsluitend is toegestaan na realisatie van het groenplan zoals opgenomen in Bijlage 2 bij de regels en dit ook in stand wordt gehouden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Artikel 6 Algemene bouwregels

Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing en ondergeschikte bouwdelen. Dit artikel bevat tevens de verplichting tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij een verwijzing is opgenomen naar het relevante beleidsdocument.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt, waaronder het gebruik van bouwwerken en terreinen zonder voldoende parkeergelegenheid.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

In de algemene wijzigingsregels is opgenomen onder welke voorwaarden Burgemeester en Wethouders het planvoornemen kunnen wijzigen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.

Artikel 11 Slotregel

Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

De ontwikkeling wordt geheel voor rekening en risico van initiatiefnemer uitgevoerd.

De gemeente heeft met Maessen BV in 2012 een anterieure overeenkomst gesloten over de ontwikkeling van het bedrijventerrein Vennendreef. In deze overeenkomst zijn ook afspraken gemaakt over de aanleg, beheer en onderhoud van de groenvoorzieningen (waaronder de wadi). Ten behoeve van de voorliggende ontwikkeling zal een planschade overeenkomst worden gesloten.

Tevens worden nieuwe overeenkomsten gesloten met de grondeigenaren die aan zullen sluiten bij eerder gemaakte afspraken en waar nodig deze herzien.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Inspraak en maatschappelijk overleg

Op grond van artikel 3.1.6 onder e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor, vergezeld van een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

Buurtconsultatie

Op verzoek van de gemeente is een participatietraject opgestart met de omliggende bedrijven (zie Bijlage 8). De eigenaren hebben geen bezwaren tegen de ontwikkeling zolang de bedrijfsactiviteiten niet worden gehinderd. In deze toelichting is inzichtelijk gemaakt dat daarvan geen sprake is. Ook zijn de bewoners van de Sparrendreef geïnformeerd.

Overleg met andere overheden

Op grond van artikel 3.1.1, lid 1 juncto artikel 3.1.6, lid 1 onder c Bro pleegt het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van vooroverleg zijn reacties ontvangen van het Waterschap Limburg en de Provincie Limburg. De Provincie Limburg heeft aangegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Het Waterschap Limburg heeft aangegeven dat het plan voldoet aan de normering die gesteld wordt door de gemeente. Daarbij adviseren ze klimaatneutraal/adaptief inrichten.

Zienswijzennota

Het bestemmingsplan heeft ter visie gelegen van 26 oktober 2023 tot 7 december 2023 in het klantencontactcentrum gemeentehuis Venray en digitaal via de website van de gemeente Venray en via www.ruimtelijkeplannen.nl. Tijdens de inzage termijn heeft eenieder het recht gehad een schriftelijke of mondelinge zienswijze in te dienen bij de gemeenteraad. Er zijn drie zienswijzen binnengekomen. Deze worden samengevat en beoordeeld in de zienswijzennota in bijlage 10.

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Beheerplan

Bijlage 2 Plantsoenlijst

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 4 Quickscan Natuurwetgeving

Bijlage 5 Stikstofdepositieberekening

Bijlage 6 Adviesrapport Veiligheidsregio

Bijlage 7 Bodemonderzoek

Bijlage 8 Omgevingsdialoog Juli 2022

Bijlage 9 Formulier Hogere Waarden

Bijlage 10 Zienswijzennota