Oude Heerweg 17-19 Blitterswijck
Bestemmingsplan - Gemeente Venray
Vastgesteld op 27-06-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Oude Heerweg 17-19 Blitterswijck met identificatienummer NL.IMRO.0984.BP22015-va01 van de gemeente Venray.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aaneengebouwde woning
een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van minimaal drie woningen waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar gebouwd/verbonden zijn.
1.6 achtererf
Erf achter de met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied evenwijdig gelegen lijn, die het hoofdgebouw raakt:
aan een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel, op 1 meter achter het snijpunt met de voorgevel, en, aan een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel, op het snijpunt met de achtergevel.
1.7 activiteit
activiteit als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid Wabo.
1.8 ambachtelijk
door middel van handwerk, op traditionele wijze.
1.9 antenne-installatie
Installatie bestaande uit een antenne, een antenne-drager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.10 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende of te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.
1.11 architectonische waarde
De aan een bouwwerk toegekende waarde in verband met de vormgeving, het materiaalgebruik en/of detaillering.
1.12 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.13 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.14 bedrijf aan huis
het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het beroep aan huis, gericht op consumentenverzorging geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk en waarbij de omvang van de activiteiten zodanig is dat als deze in een woning en bijgebouwen wordt uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.
1.15 begane grond
de natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging, alsmede dat gedeelte van een gebouw dat met die oppervlakte gelijk is. Is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aangrenzend maaiveld.
1.16 beroep aan huis
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend; hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van prostitutie.
1.17 bestaand
ten tijde van de inwerkingtreding van het plan aanwezig.
1.18 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.19 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.20 bijbehorend bouwwerk
een aangebouwd of vrijstaand gebouw of ander bouwwerk met een dak die door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, die in architectonisch opzicht ondergeschikt zijn en functioneel dienstbaar aan dit hoofdgebouw.
1.21 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.22 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.23 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.24 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.25 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.26 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.27 carport
een overkapping van lichte constructie, kennelijk slechts bestemd om te dienen als overdekte stalling voor een motorrijtuig, welke geen tot de constructie behorende wanden heeft.
1.28 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.29 dienstverlening
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.30 eindwoning
een woning die ligt aan het begin of eind van een rij aaneengebouwde woningen.
1.31 erf
Een gedeelte van het perceel, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij geldt:
Achtererf: Erf achter de met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied evenwijdig gelegen lijn, die het hoofdgebouw raakt: aan een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel, op 1 meter achter het snijpunt met de voorgevel, en, aan een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel, op het snijpunt met de achtergevel.
Voorerf: Erf dat geen onderdeel is van het achtererf.
Zijerf: Het gedeelte van het erf dat zich bevindt aan de zijkant van het hoofdgebouw, startend bij de voorkant en eindigend bij de achterkant van het hoofdgebouw. Het zijerf maakt onderdeel uit van het voorerf wanneer het grenst aan openbaar gebied; als dit niet zo is dan maakt het onderdeel uit van het achtererf vanaf 1 meter achter de begrenzing van het bouwvlak aan de weg gekeerde zijde.
1.32 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.33 gevel
Buitenmuur van een gebouw, waarbij geldt:
Voorgevel: de gevel aan de voorzijde van een hoofdgebouw.
Zijgevel: de gevels van een hoofdgebouw die haaks staan op de voorgevel.
Achtergevel: de gevel van een hoofdgebouw die zich aan de tegenovergestelde kant van de voorgevel bevindt.
1.34 gevellijn
de begrenzing van het bouwvlak aan de naar de weg gekeerde zijde.
1.35 grondgebonden woning
een gebouw, dat een vrijstaande woning of meerdere halfvrijstaande, geschakelde of aaneengebouwde, uitsluitend naast elkaar en niet boven elkaar gelegen, woningen omvat, en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.
1.36 hoeksituatie
Een perceel dat met minimaal twee aaneengesloten zijden grenst aan een weg of twee kruisende wegen.
1.37 hoofdgebouw
een of meerdere panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.38 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf .
1.39 huishouding
een huishouding bestaat uit een persoon dan wel personen die in een zekere continue samenstelling met elkaar wonen en tussen de verschillende personen een zekere onderlinge verbondenheid bestaat.
1.40 kamerverhuur
niet gemeenschappelijk deel van een woonfunctie waarin zich meer wooneenheden bevinden en waar voorzieningen, zoals keuken, sanitaire ruimtes, worden gedeeld.
1.41 kampeermiddel
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, caravans of stacaravans, vouwwagens en campers;
Enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.42 kunstwerk
object van artistieke kunstuiting.
1.43 levensloopbestendige woning
woning waarbij het gehele woonprogramma zich op de begane grond bevindt, danwel de woning geschikt is of geschikt is te maken voor meerdere doelgroepen, al dan niet met beperkingen.
1.44 maaiveld
bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.
1.45 maatschappelijke dienstverlening
het verlenen van diensten door organisaties op het gebied van openbaar bestuur respectievelijk het verlenen van diensten door religieuze en andere levensbeschouwelijke organisaties, gezondheids-, welzijns- en veterinaire diensten, zorginstellingen, verenigingen alsmede sociale organisaties, onderwijs.
1.46 maatvoeringsvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.
1.47 milieuhygiënische uitvoerbaarheid
overkoepelend begrip voor relevante milieuaspecten zoals bodem, geluid, geurhinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid, etc. aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden, zodat omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse is geborgd.
1.48 omgevingsvergunning
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.
1.49 onderbouw
een gedeelte van een gebouw dat maximaal 1,50 meter boven peil is gelegen en niet als bouwlaag wordt aangemerkt.
1.50 ondergeschikte activiteit
activiteit die afwijkt van de hoofdfunctie, maar die hieraan niet gelijkwaardig is vanwege:
- a. de oppervlakte; de activiteit beslaat in oppervlakte maximaal 35% van het vloeroppervlak van het gebouw, of;
- b. de duur en frequentie; de activiteit komt incidenteel voor en beslaat qua beoefening dus minder tijd dan de hoofdfunctie, of;
- c. de functie in relatie tot de hoofdfunctie; de activiteit wordt uitgeoefend ter ondersteuning van de hoofdfunctie.
1.51 ondergeschikte bouwdelen
onderdelen van een hoofdgebouw die in architectonisch opzicht ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw en bijgebouwen, zoals erkers, ingangpartijen, luifels, schoorstenen en antennes.
1.52 ondergeschikte detailhandel
detailhandel-activiteit die als ondergeschikte activiteit past bij de hoofdfunctie, ter ondersteuning van de hoofdfunctie wordt uitgeoefend en niet zelfstandig toegankelijk is.
1.53 ondergeschikte horeca
het als ondergeschikte activiteit beperkt verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse in direct verband met andere ter plaatse toegestane hoofdactiviteiten, niet zijnde horeca.
1.54 ondergronds
beneden het peil.
1.55 onderkomens
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
1.56 openbaar toegankelijk gebied
Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.57 overige bouwwerken
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct duurzaam met de aarde is verbonden.
1.58 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde met een dak, dat niet of slechts aan één zijde is voorzien van een (bestaande) wand.
1.59 peil
- voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.60 permanente bewoning
bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een gebouw, dan wel een gedeelte daarvan als hoofdverblijf.
1.61 prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding. Raamprostitutie is hieronder mede begrepen.
1.62 recreatie
activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.
1.63 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijk gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel, zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Een prostitutiebedrijf en bordeel zijn hieronder mede begrepen. Seks- en/of pornobedrijf is een aparte functie en valt op geen enkele wijze onder enig andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming zoals bedoeld dan wel omschreven in dit bestemmingsplan. Hieronder wordt mede verstaan prostitutie en raamprostitutie.
1.64 stedenbouwkundig beeld
het beeld dat wordt bepaald door de bouwmassa's, de gevelindelingen, en de dakvormen van de bebouwing, alsmede de situering en de verschijningsvormen in zijn omgeving.
1.65 twee-aaneengebouwde woning
een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee woningen die met het hoofdgebouw aan elkaar zijn gebouwd.
1.66 verbeelding
de plankaart van het plan.
1.67 voorkant van een hoofdgebouw
de gevel waarlangs de begrenzing van het bouwvlak aan de weg gekeerde zijde loopt.
1.68 voorzieningen van openbaar nut
een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse afvalvoorzieningen, bovengrondse afvalvoorzieningen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten, plus voorzieningen voor warmte- en koudeopslag of voorzieningen van soortgelijke aard met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.69 vrijstaande woning
een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning.
1.70 Wabo
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.71 waterhuishoudkundige voorzieningen
boven- en ondergrondse voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, infiltratie en waterkwaliteit.
1.72 weg
een voor het openbaar verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeervoorzieningen.
1.73 wonen
het gehuisvest zijn in een woning.
1.74 woning / wooneenheid
Een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.
1.75 woningsplitsing
het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in twee of meer wooneenheden ten behoeve van de vestiging van meer dan één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
2.2 het bebouwingspercentage
het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.
2.8 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.10 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1.50 m.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. beroepen aan huis met een maximum oppervlak van 40 m²;
- c. voorzieningen van openbaar nut;
een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder boven- en ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen, paden en verhardingen, in- en uitritten en tuinen en erven, met dien verstande dat:
- d. infiltratie van hemelwater voldoet aan het bepaalde in artikel 6.2;
- e. parkeervoorzieningen voldoen aan het bepaalde in artikel 6.3;
- f. voorzieningen ten behoeve van de duurzaamheid, waaronder in ieder geval warmte-koudeopslag en zonnepanelen op dakvlakken.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Ten aanzien van het bepaalde in artikel 3.2 zijn burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde;
- b. de situering en afmetingen van de bouwpercelen;
indien zulks noodzakelijk is in verband met één of meer van de volgende aspecten:
- 1. de woonsituatie;
- 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 3. het verkeers-, sociale en brandveiligheid;
- 4. de milieusituatie;
- 5. de gebruiksmogelijkheden in aangrenzende bestemmingen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in:
- a. artikel 3.2.2 onder a. voor het bouwen van een hoofgebouw buiten het bouwvlak, met dien verstande dat de overschrijding niet meer bedraagt dan 2 meter;
- b. artikel 3.2.2 onder h voor het verhogen van de maximale toegestane breedte van het hoofdgebouw;
- c. artikel 3.2.3 onder a sub 5 voor het overschrijden van de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken tot maximaal 100 m2, mits het achtererf, ook na de bouw van bijbehorende bouwwerken als bedoeld onder 3.2.3 onder a sub 3 en carports, voor niet meer dan 40% wordt bebouwd;
Onder de voorwaarden dat:
- d. de belangen van de eigenaren en / of gebruikers van de nabij gelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- e. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende (basis)bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied, waarbij artikel 11.2 in acht dient te worden genomen.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen op of in de als 'Waarde - Archeologie 2' aangeduide gronden gelden de volgende regels:
- a. Op of in de als 'Waarde - Archeologie 2' aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd, waarbij de grond voor maximaal 250 m² per bouwperceel (gemeten op maaiveldniveau) wordt verstoord;
- b. Indien de verstoring meer dan 250 m² bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm per bouwperceel dient de aanvrager een rapport (bureauonderzoek, inventariserend (verkennend, karterend of waarderend), veldonderzoek d.m.v. proefsleuven of boringen, opgraving, archeologische begeleiding) te overleggen, waaruit blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
- c. Uitsluitend indien archeologische waarde is vastgesteld worden aan de omgevingsvergunning daartoe de volgende voorwaarden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken zoals heien, of
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- 3. de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, als door middel van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, geen archeologische waarden zijn vastgesteld of deze zijn gedocumenteerd ("behoud ex situ").
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen beperkingen, de volgende regels:
- a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan bij bestaande hoofd- en bijbehorende bouwwerken met dien verstande dat ondergrondse bouwwerken uitsluitend zijn toegestaan binnen de gevelgrenzen van de bestaande hoofd- en bijbehorende bouwwerken;
- b. de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan de toegestane oppervlakte van bouwwerken boven peil;
- c. in aanvulling op het bepaalde in sub a en b is maximaal 1 niet-overdekt zwembad per bouwperceel toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- 1. het zwembad dient te worden gebouwd in het achtererf en op een afstand van ten minste 3,00 meter van zijdelingse en achterste perceelsgrens;
- 2. het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde in de regels voor de van toepassing zijnde bestemming in acht wordt genomen;
- 3. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
- d. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil;
- e. de ondergrondse ruimte(n) mogen uitsluitend van binnenuit bereikbaar zijn en geen ruimtelijke uitstraling hebben.
6.2 Infiltratie
6.3 Parkeergelegenheid
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Onverlet het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is het (ook) verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het laten gebruiken danwel het doen laten gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 10%-regeling
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% en maximaal 1 meter van die maten en percentages indien de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, met dien verstande dat dit niet geldt wanneer reeds op grond van deze regels een andere omgevingsvergunning/ontheffing is of kan worden verleend.
8.2 Bouwvlak
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het uitbreiden van het bouwvlak, binnen de bestemming, tot maximaal 10%, met dien verstande dat:
- a. binnen een afstand van minimaal 5 meter tot aan de zijdelingse en achterste perceelsgrens geen nieuwe bebouwing mag worden opgericht;
- b. de belangen van eigenaren en/of gebruikers van de nabij gelegen gronden en bebouwing niet onevenredig worden geschaad;
- c. er uit oogpunt van brandveiligheid geen belemmeringen zijn.
8.3 Meetverschillen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de aangeduide bouwgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, mits de afwijking maximaal 3,00 meter bedraagt.
8.4 Voorzieningen van openbaar nut
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden, zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, pinautomaten, afval- en glascontainers, kapellen, wegkruisen en dergelijke, met dien verstande dat:
- a. de inhoud maximaal 50 m3 mag bedragen;
- b. de hoogte maximaal 3,00 meter mag bedragen.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Verschuiven bestemmingsgrenzen
Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot maximaal 2,00 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.
Artikel 10 Algemene Procedureregels
10.1 Wijzigingsbevoegdheid
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.9a van de Wro van toepassing.
10.2 Nadere eisen
Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:
- a. het ontwerp-besluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende vier weken voor belanghebbenden ter inzage op het gemeentehuis;
- b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend op de internetsite van de gemeente Venray;
- c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij het bevoegd gezag;
- d. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
- e. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
11.2 Voorrangsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Oude Heerweg 17-19 Blitterswijck.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om op de onbebouwde gronden aan de Oude Heerweg te Blitterswijck twee vrijstaande en levensloopbestendige woningen te realiseren. Hiermee wordt de hoek Oude Heerweg - Berkenstraat op een passende wijze afgerond.
Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Kern Blitterswijck' en heeft hierin de bestemming 'Woondoeleinden' gekregen met de aanduiding vrijstaand en 'maximum aantal wooneenheden 1'.
Binnen de planregels van het bestemmingsplan is het niet mogelijk aan de gewenste ontwikkeling medewerking te verlenen, omdat het maximaal aantal te realiseren woningen wordt overschreden.
Bij schrijven van 24 januari 2022 heeft het bevoegd gezag in beginsel haar medewerking toegezegd aan de realisatie van twee vrijstaande en levensloopbestendige woningen.
Door de vaststelling van een nieuwe en passende planologisch-juridische regeling in de vorm van onderhavig bestemmingsplan 'Oude Heerweg 17-19 Blitterswijck', wordtvoorzien in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project .
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied is gelegen aan Oude Heerweg te Blitterswijck, kadastraal bekend gemeente Wanssum sectie E nummers 2092 (ged.) en 589, midden in de woonkern.
De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 965 m2 en is op onderstaande omgevingskaart rood omkaderd.
Afbeelding: plangebied op kaart
Afbeelding: plangebied op luchtfoto
1.3 Voorgaand Bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen in het Bestemmingsplan ' Blitterswijck' en heeft hierin de bestemming 'Wonen' gekregen met de aanduiding vrijstaand.
Naam bestemmingsplan | Bestemming en aanduiding | Vaststelling Raad |
bestemmingsplan Blitterswijck | - Wonen - Waarde - Archeologie 2 - aantal wooneenheden 1 - vrijstaande woning - bouwvlak met gevellijn | 27 juni 2019 |
Onderstaand is de uitsnede van de verbeelding weergegeven.
Afbeelding: Uitsnede verbeelding
Binnen deze bestemming is het toegestaan om één vrijstaande woning te realiseren.
Voor het creëren van de gewenste bouwmogelijkheid voor twee vrijstaande woningen is het noodzakelijk om het bestemmingsplan te herzien.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een uitgebreide analyse van (de waarden van) het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de ruimtelijke ontwikkeling zelf. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de milieu-planologische aspecten. Hoofdstuk 6 bevat de waterparagraaf. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is neergelegd in hoofdstuk 7. In hoofdstuk 8 wordt aandacht besteed aan de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure inclusief de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Analyse Van Het Plangebied
In dit hoofdstuk wordt de feitelijke situatie van het plangebied beschreven. Er wordt ingegaan op de aanwezige ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving. Ook worden de aanwezige gebiedswaarden (natuur en landschap, flora en fauna en cultuurhistorie) van het plangebied beschreven.
2.1 Beschrijving Plangebied
Het perceel Oude Heerweg te Blitterswijck is kadastraal bekend als gemeente Wanssum sectie E nummers 2092 (ged.) en 589, en is midden in de woonkern Blitterswijck gesitueerd. Het perceel is onbebouwd en ligt al jaren braak.
Het aanzicht van deze bestaande situatie vanaf de openbare weg gezien, ziet er als volgt uit:
Afbeeldingen van bestaande situatie plangebied
Afbeeldingen van bestaande situatie omgeving (zicht op kruispunt west-oost en respectievelijk noord-zuid)
2.2 Ruimtelijke Structuren
2.2.1 Ruimtelijke hoofdstructuur, stedenbouw en landschap
Het plangebied is midden in de kern Blitterswijck gelegen en betreft een onbebouwde locatie op de kruising van de Oude Heerweg en de Berkenstraat-Jan Franssenstraat, waar één vrijstaande woning was voorzien.
De bebouwing van Blitterswijck bestaat voornamelijk uit woonbebouwing bestaande uit 1 of 2 bouwlagen met een kap. In de buurt van het Plein en op kruispunten van oude wegen is nog historische bebouwing te vinden. Deze historische bebouwing is over het algemeen opgetrokken uit rode baksteen. De naoorlogse bebouwing bestaat voor het grootste gedeelte uit twee-onder-één-kap woningen en vrijstaande woningen. Deze woningen zijn meestal opgetrokken uit rode en soms uit gele bakstenen.
Ruimtelijk gezien is het acceptabel dat het plangebied in plaats van met één woning, met twee woningen ontwikkeld wordt. Dit ligt in de lijn van de huidige woonbebouwing en de stedenbouwkundig structuur langs de Oude Heerweg. Met de realisatie van de voorgenomen twee vrijstaande woningen wordt de hoek Oude Heerweg - Berkenstraat door middel van woonbebouwing afgerond en wordt zinvol gebruik gemaakt van deze braak liggende gronden.
Aan de zuidzijde grenzen de woonpercelen aan een groenvoorziening, welke de overgang vormt naar de woon-werkkavels die aan de Berkenstraat in ontwikkeling zijn.
2.2.2 Verkeer
De hoofdontsluiting van Blitterswijck bestaat uit de Oude Heerweg/Ooijenseweg (de doorgaande weg van Wanssum naar Broekhuizenvorst). Dit is een gebiedsontsluitingsweg. De overige wegen binnen het kerkdorp zijn erftoegangswegen. Zoals eerder gezegd wordt de ruimtelijke structuur van Blitterswijck grotendeels bepaald door de historische linten waaronder deze doorgaande weg en enkele erftoegangswegen. In de bebouwde kom van Blitterswijck geldt (met uitzondering van de doorgaande weg) ruime weg een maximum snelheid van 30 km/uur.
Ook door de ligging van de Maas is de ruimtelijke structuur van Blitterswijck bepaald. De Maas maakt onderdeel uit van een groot netwerk van vaarwegen. De transportbewegingen die over deze rivier plaatsvinden hebben echter weinig tot geen invloed op het kerkdorp.
Oude Heerweg, waarop de nieuwe woningen worden georiënteerd, is een weg met een ruim profiel met aan weerszijden fietssuggestiestroken en een verhoogd trottoir. Er geldt ter hoogte van het plangebied een snelheidsregime van 50 km/uur.
In de omgeving van het plangebied zijn verder openbaar vervoersmogelijkheden. Hierbij kan gedacht worden aan de bushalte aan de Oude Heerweg welke rechts tegenover het plangebied is gesitueerd, waar buslijn 798 passeert.
Het plan leidt niet tot substantieel extra verkeersbewegingen. De verkeersbewegingen zullen beperkt blijven tot bewoners- en bezoekersverkeer, gerelateerd aan twee woningen.
Het project heeft geen wezenlijke consequenties voor de wegenstructuur en verkeersveiligheid.
2.3 Waarden Van Het Plangebied E.o.
2.3.1 Gebiedsbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De gebiedsbescherming wordt geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied te zien ten opzichte van het NNN.
Afbeelding: natuurnetwerk Nederland
Tevens zijn de Natura 2000-gebieden in de wijde omgeving van het plangebied in beeld gebracht:
Afbeelding: Natura 2000-gebieden
Het lichtgroene vlak betreft de Maasduinen (op ruim 1,7 km van het plangebied).
Ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden dienen negatieve effecten te worden uitgesloten. Er dient te worden aangetoond dat met het beoogde plan geen negatieve effecten worden voorzien op de omliggende Natura 2000-gebieden. Bij een projectbijdrage van 0,00 mol/ha/jaar zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Wanneer het projecteffect hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar dient een vergunning te worden aangevraagd en is nader aanvullend onderzoek noodzakelijk. De vergunning kan alleen worden verleend indien de zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet worden aangetast.
De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) tijdens de aanlegfase vinden plaats door de verkeersbewegingen ten behoeve van de aanvoer van materialen en de inzet van mobiele werktuigen tijdens de constructie ten behoeve van de realisatie van het plan. De relevante emissies tijdens de gebruiksfase vinden plaats door de verkeersbewegingen van en naar het plan door bewoners en bezoekers.
De berekening van het projecteffect is verricht met behulp van het programma Aerius Calculator. Hieruit blijkt dat het projecteffect op de Natura 2000-gebieden kleiner dan of gelijk is aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. In dat geval is er geen vergunning benodigd is voor het aspect stikstof.
In casu gaat het weliswaar slechts om de realisatie van twee woningen, doch de afstand tot de Maasduinen bedraagt 1,7 kilometer, zodat middels een Aeriusberekening onderzocht is of het projecteffect niet zal zorgen voor een significante toename van de stikstofdepositie. De Aeriusberekening is als bijlage bijgevoegde en leidt tot de conclusie dat er geen sprake is van een significante toename van stikstofdepositie.
Enige andere aantasting van Natura 2000-gebieden op deze afstand zal als gevolg van het project ook niet plaatsvinden.
In de volgende paragraaf zal ingegaan worden op mogelijke aantasting van flora en fauna.
2.3.2 Soortenbescherming
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen. In artikel 3.1 Wnb wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtliijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wnb, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wnb ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wnb zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen. Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort. Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders. Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.
De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.
Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wnb kan slechts worden verleend indien:
- er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is;
- er geen sprake is van verslechtering van de staat van instandhouding van de soort;
- en er een limitatief opgesomde ontheffingsgrond aan de ontheffing ten grondslag kan worden gelegd.
Quickscan flora en fauna
Het plangebied ligt braak; water is binnen het plangebied niet aanwezig. Het deel van het perceel waar de nieuwe woningen zijn gepland, betreft verwilderde grond, met veel onkruid. Daar er met enige regelmaat gemaaid wordt, is het niet waarschijnlijk dat er te beschermen soorten aanwezig zijn.
Op basis van de flora- en faunagegevens uit onder andere 'Waarneming.nl' is over een heel kalenderjaar (maart 2021 - maart 2022) voor het gebied 'Blitterswijck' nagegaan welke dier- en plantensoorten in dit gebied (meer specifiek op korte afstand van het plangebied) waargenomen zijn welke bescherming verdienen. Op onderstaande afbeelding zijn de waarnemingen ten opzichte van het plangebied weergegeven:
bron: Waarneming.nl, Stichting Observation International en lokale partners
Hieruit is gebleken dat ter plaatse van het plangebied geen beschermde soorten zijn aangetroffen. In de omgeving van het plangebied zijn ruim voldoende uitwijkmogelijkheden voor diersoorten.
Een vergelijkbare constatering is gedaan in het ecologisch veldwerk dat is uitgevoerd in 2008, maar wel flink gedateerd is; op het moment van dat onderzoek was het plangebied nog voorzien van bomen langs de Berkenstraat en verkeerde het in begroeidere staat dan nu het geval is. In 2015 heeft een actualisatie van dat onderzoek plaatsgevonden, waarbij waarschijnlijk rapunzelklokjes zijn aangetroffen.
Het rapunzelklokje (zie afbeelding rechts) is een beschermde plantensoort uit de beschermingscategorie ‘overige soorten’. Het lokale voortbestaan van het rapunzelklokje dient te worden gewaarborgd, door de aanwezige individuen - indien de groeiplaats verloren gaat - te verplanten naar een nabij gelegen geschikte habitat. Door dit in mei/juni door een daartoe bevoegde deskundige te laten uitvoeren en daarbij te werken volgens de goedgekeurde gedragscode voor de bouw- en ontwikkelsector (Arcadis, 2006), is een ontheffingsaanvraag op de Flora- en faunawet overbodig. | ![]() |
In dit kader wordt nadrukkelijk gewezen op de algemene zorgplicht welke in artikel 1.11 van de Wnb is opgenomen.
Door de sloop-, graaf- en bouwwerkzaamheden buiten de periode van maart tot augustus te starten, is de kans op verstoring van broedende vogels het kleinst. Ook buiten deze periode mogen broedende vogels niet worden verstoord en moet gewacht worden tot het broeden voorbij is en de jongen zijn uitgevlogen.
2.3.3 Cultuurhistorie en archeologie
Het gebouw op de hoek van de Oude Heerweg en de Jan Franssenstraat is aangemerkt als MIP- object. Echter, de ontwikkeling van de twee woningen aan de overzijde van de weg heeft geen effect op dit gebouw.
Aan de Beeteweg ligt de Sint Annakapel, een rijksmonument uit 1833. Dit monument ligt op dusdanige afstand van het plangebied dat het niet wordt beïnvloed door voorgenomen ontwikkeling. Tussen het plangebied en de kapel bevindt zich nog een tweekapper.
Verder komen er in het plangebied of in de nabije omgeving geen beschermde en/of beeldbepalende elementen voor.
Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Dit vloeit voort uit het Europese Verdrag van Valetta (1992) inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed en de Wet op de archeologische monumentenzorg die de Monumentenwet 1988 deels heeft aangepast. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is - door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld.
Uit onderstaande uitsnede van de gemeentelijke Archeologische Beleidskaart blijkt dat voor de gronden van het plangebied waarop de toekomstige ontwikkeling zal plaatsvinden, de aanduiding “categorie 2” geldt. Deze categorie omvat monumenten van zeer hoge waarde en monumenten die betrekking hebben op de historische kernen.
Figuur: uitsnede archeologische beleidskaart
Voor deze categorie 2-gebieden geldt dat bij herinrichting van gebieden een bureauonderzoek noodzakelijk is om archeologische gebiedskenmerken te onderzoeken, ingeval de verstoring meer dan 250 m2 bedraagt en dieper reikt dan 50 cm onder maaiveld.
Hiervan is in casu sprake.
Op 8 januari 2009 is door Econsultancy een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Econsultancy adviseert om een inventariserend veldonderzoek uit te voeren door middel van een verkennend booronderzoek, teneinde de op basis van het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde verwachting aan te vullen en te toetsen. Tevens dient het verkennend booronderzoek om een betrouwbaar beeld te krijgen van de gaafheid van de bodem.
Voornoemd archeologisch onderzoek is als bijlage bij de planstukken gevoegd.
Het inventariserend veldonderzoek door middel van een verkennend booronderzoek zal zo spoedig mogelijk in gang worden gezet, separaat aan onderhavige bestemmingsplanprocedure. Zolang dit onderzoek nog niet is afgerond, blijft over het plangebied een archeologische dubbelbestemming gehandhaafd, welke via een binnenplanse wijzigingsprocedure kan worden verwijderd indien uit voornoemd onderzoek is gebleken dat het plangebied kan worden vrijgegeven.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Ontwikkeling
3.1 Projectbeschrijving
Initiatiefnemer is voornemens om op de gronden gelegen aan de Oude Heerweg te Blitterswijck, kadastraal bekend gemeente Wanssum sectie E nummers 2092 (ged.) en 589, twee vrijstaande en levensloopbestendige woningen te realiseren waar op dit moment de realisatie van één vrijstaande woning planologisch is voorzien. Door de invulling met twee vrijstaande woningen vindt er een passende afronding plaats van de stedenbouwkundig aan Oude Heerweg.
De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 965 m2; het plangebied is onbebouwd.
Bij schrijven van 24 januari 2022 heeft het bevoegd gezag in beginsel haar medewerking toegezegd aan de realisatie van twee vrijstaande en levensloopbestendige woningen, onder de reguliere voorwaarden dat de woningen zich in stedenbouwkundig opzicht goed moeten voegen in het straatbeeld, belangen van omliggende functies goed worden afgewogen en uit onderzoek blijkt dat de ondergrond en omgeving zich leent voor (een intensivering van) de woonbebouwing.
Op onderhavige schets is de projectering van de nieuwe woningen op het perceel weergegeven.
Figuur: situering nieuwe woningen
Onderstaand is een eerste (indicatieve) impressie weergegeven van de mogelijke verschijningsvorm van de woningen, waarbij uitgegaan is van een goothoogte van maximaal 6 respectievelijk maximaal 4 m.
Figuur: eerste impressies van woningen
Qua bouwregels is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan Blitterswijck.
3.2 Ontsluiting En Parkeren
Ontsluiting:
De hoofdontsluiting van Blitterswijck bestaat uit de Oude Heerweg/Ooijenseweg (de doorgaande weg van Wanssum naar Broekhuizenvorst). Dit is een gebiedsontsluitingsweg. De overige wegen binnen het kerkdorp zijn erftoegangswegen. Zoals eerder gezegd wordt de ruimtelijke structuur van Blitterswijck grotendeels bepaald door de historische linten waaronder deze doorgaande weg en enkele erftoegangswegen. In de bebouwde kom van Blitterswijck geldt een maximum snelheid van 30 km/uur, met uitzondering van de hoofdontsluitingsweg waar een snelheid van 50 km/uur is toegestaan.
Ook door de ligging van de Maas is de ruimtelijke structuur van Blitterswijck bepaald. De Maas maakt onderdeel uit van een groot netwerk van vaarwegen. De transportbewegingen die over deze rivier plaatsvinden hebben echter weinig tot geen invloed op het kerkdorp.
Oude Heerweg, waarop de nieuwe woningen worden georiënteerd, is een weg met een ruim profiel met aan weerszijden fietssuggestiestroken en een verhoogd trottoir. Er geldt ter hoogte van het plangebied een snelheidsregime van 50 km/uur.
In de omgeving van het plangebied zijn verder openbaar vervoersmogelijkheden. Hierbij kan gedacht worden aan de bushalte aan de Oude Heerweg welke rechts tegenover het plangebied is gesitueerd, waar buslijn 798 passeert.
Het plan leidt niet tot substantieel extra verkeersbewegingen. De verkeersbewegingen zullen beperkt blijven tot bewoners- en bezoekersverkeer, gerelateerd aan twee woningen.
Het project heeft geen wezenlijke consequenties voor de wegenstructuur en verkeersveiligheid.
Parkeren bij de nieuwe woningen:
De parkeernorm van de gemeente Venray (‘Beleidsnota Parkeernormen Venray ' en het CROW) betreft voor grondgebonden woningen 2 parkeerplaatsen. Per woning zal ruimte voor 2 auto's op eigen terrein worden gereserveerd. Deze parkeerplaatsen zullen naast elkaar worden aangebracht en qua maatvoeringen voldoen aan de eisen uit de beleidsnota (2,5 x 5 m per parkeerplaats).
Op onderstaande schets is te zien dat elke woning 2 parkeerplaatsen op eigen erf heeft.
Afbeelding: situering van de parkeerplaatsen in rode kaders
Voor de hoekwoning zullen de parkeervoorzieningen aan de zijde van de Berkenstraat worden gerealiseerd; dit zal het uitrijden vergemakkelijken in vergelijking met het uitrijden op de net iets drukkere Oude Heerweg en het past beter bij de nieuwe inrichting van de Oude Heerweg waarvan de gemeente Venray deze voornemens is om te realiseren.
3.3 Groen- En Watervoorzieningen
Het plangebied zal als twee reguliere woonpercelen worden ingericht. De overgang van de woonpercelen naar het perceel met de bestemming 'Groen' zal geleidelijk en zacht zijn door het aanbrengen van een natuurlijke erfafscheiding, mogelijk in de vorm van een beukenhaag. Op het achtererf is voldoende ruimte om enkele bomen in aan te brengen, welke in de zomer zorgen voor een natuurlijke bescherming tegen de zon, zowel tegen het directe zonlicht als tegen de warmte in en om de woning. Natuurlijk water is binnen het plangebied niet aanwezig. De kopers van de percelen zouden op het achtererf een open hemelwaterinfiltratie kunnen realiseren die onderdeel uitmaakt van de erfbeplanting.
De woonpercelen zijn te beperkt van omvang om een landschappelijk inrichtingsplan voor op te stellen.
De structuur in de woonwijk als geheel zal ongewijzigd gehandhaafd blijven en ter plaatse van het plangebied op een passende wijze worden afgerond.
3.4 Brandveiligheid
In het Bouwbesluit 2012 zijn regels gesteld ten aanzien van brandveiligheid van onder andere woongebouwen. Aan deze regels zal worden getoetst op het moment dat de omgevingsvergunningen voor de woningen worden aangevraagd.
3.5 Duurzaamheid
De ambities ten aanzien van duurzaamheid in Venray zijn hoog, zoals neergelegd in de Energiestrategie 2030 (zie voor de inhoud van deze strategie paragraaf 4.5.5). Het Bouwbesluit stelt dat vanaf 1 januari 2021 nieuwbouw bijna energieneutraal (BENG) moet zijn.
De binnen het plangebied te realiseren woningen zullen in ieder geval voldoen aan 'BENG'.
In het bestemmingsplan kunnen alleen regels worden opgenomen die bijdragen aan 'een goede ruimtelijke ordening'. Voor de uitleg van dit begrip is in de rechtspraak het criterium ‘ruimtelijk relevant’ ontwikkeld. Alleen regels die ruimtelijk relevant zijn, kunnen in het bestemmingsplan opgenomen worden. Algemeen erkend wordt dat energietransitie een ruimtelijke impact heeft, maar de visie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is dat hiertoe geen regels in het bestemmingsplan kunnen worden opgenomen.
De gemeente Venray heeft met betrekking tot het aspect 'duurzaamheid' geen extra eisen opgenomen in het principebesluit.
In de uitwerking van onderhavig plan zullen in de omgevingsvergunning aanvraag de volgende duurzaamheidsmaatregelen worden overwogen:
- de woningen worden niet aangesloten op gas (elektrisch koken);
- de woningen zullen worden aangesloten op een warmtepomp ter verwarming en koeling van de woning;
- in de woningen wordt balansventilatie toegepast (warmte-terugwin-installatie);
- de woningen zullen een substantiële hoeveelheid energie opwekken middels zonnepanelen;
- de woningen worden zeer goed geïsoleerd en hebben een zeer lage warmtevraag;
- hergebruik bouwmaterialen van elders en van circulaire isolatiematerialen.
3.6 Klimaatadaptatie
Het klimaat verandert en dat proces gaat de komende jaren door. Klimaatverandering heeft effect op de leefomgeving, bijvoorbeeld door de toename van hittestress en de toename van de kans op overstromingen. Er worden verschillende maatregelen genomen om verdere klimaatverandering te voorkomen (mitigatie) of aanpassing om de negatieve gevolgen ervan te beperken (adaptatie).
Mitigatie overstijgt het niveau van onderhavig project. Echter, de meest eenvoudige maatregel voor klimaatadaptatie is het aanleggen van meer groen zoals bomen en planten. Positieve effecten hiervan zijn meer schaduw en daardoor verkoeling en een hogere waardering van de leefomgeving. Ook infiltratie van hemelwater in het plangebied is een maatregel van klimaatadaptatie; hierdoor verdroogt de bodem minder en blijft het water in het gebied.
Binnen het plangebied zal voorzien worden in hemelwaterinfiltratie en in de aanplant van bomen en struiken; enerzijds als klimaatadaptieve maatregel en anderzijds ten behoeve van de kwaliteit van de leefomgeving.
3.7 Privacy En Bezonning
Voor een onaanvaardbare aantasting van privacy bij belendende percelen hoeft niet gevreesd te worden. Slechts het woonperceel aan de Oude Heerweg 19 grenst aan het plangebied. Bij de realisatie van de nieuwe woning nabij de westelijke perceelsgrens zal met gevelopeningen rekening gehouden worden met mogelijke privacy-aspecten; overigens geldt dit ook vice versa en zal de koper evenzeer prijs stellen op zijn privacy.
Evenmin is er sprake van onaanvaardbare vermindering van zonlicht, danwel dat als gevolg van de twee nieuwe woningen de lichtinval in omliggende woningen te beperkt wordt. De woningen zullen weliswaar zorgen voor extra schaduw in de vroege ochtend (met name in de zomermaanden), maar deze schaduw draait rond 10 uur weg en deze schaduw is alleen te ervaren aan de Oude Heerweg 19. Ter plaatse van de Oude Heerweg 17 en 18 zal de zeer beperkte toename van schaduw in de late middag en avond niet waarneembaar zijn.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI), vastgesteld op 11 september 2020, is een onderdeel van de nieuwe Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht het Rijk tot een strategische visie op de fysieke leefomgeving. Het doel is om alle onderdelen van de fysieke leefomgeving met elkaar in samenhang te brengen. Ook gemeenten en provincies maken een omgevingsvisie vanwege deze nieuwe wet.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.
Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie
Het klimaat verandert. De gevolgen hiervan worden steeds duidelijker merkbaar. Denk aan de steeds drogere zomers, de hevigere regenval en stijgende zeespiegel. Op deze en andere gevolgen van de klimaatverandering moet tijdig worden ingespeeld. Tegelijkertijd moet de overstap worden gemaakt naar duurzame energie. Het is de bedoeling dat ons land in 2050 een duurzame energievoorziening heeft. Iedereen draagt hier zelf aan bij door bijvoorbeeld zoveel mogelijk woningen aardgasvrij te maken. Maar er zullen ook aanpassingen nodig zijn, bijvoorbeeld met windenergie, die moeten worden ingepast in het landschap. Mensen in de omgeving moeten ook voordelen ervaren van geplaatste windmolens.
De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden
Nederland heeft een sterke internationale concurrentiepositie. Vanuit die positie wordt gewerkt aan een nieuw economisch verdienmodel dat duurzaam is en circulair. Door grondstoffen te hergebruiken in de bouw bijvoorbeeld. De overstap naar duurzame energie en het zorgen voor een gezond milieu zijn belangrijk. Ook zullen bedrijven zich hier goed moeten kunnen vestigen met voldoende ruimte voor bedrijvigheid. Daarvoor is het van belang om alle verschillende aspecten te betrekken die hierbij een rol spelen, zodat duurzaam geld verdiend kan blijven.
Onze steden en regio’s sterker en leefbaarder maken
Veel mensen zijn op zoek naar een geschikte, betaalbare woning. Iedereen wil graag wonen in een prettige omgeving. Een omgeving met voldoende groen en met aandacht voor veiligheid en gezondheid. Denk bijvoorbeeld aan groen en fonteinen op plekken waar het erg warm kan worden (hittestress). Tegelijkertijd is het belangrijk dat de woningen goed bereikbaar zijn door goede fiets- en wandelpaden en aansluiting op het wegennet en het openbaar vervoer. Kortom, het gaat niet alleen om voldoende woningen, maar ook om een aantrekkelijke woonomgeving.
Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen
In sommige regio’s staan de natuurlijke systemen en het landschap onder druk. Soms is daar sprake van een verzakkende bodem, onder meer door een te laag waterpeil. Als het waterpeil omhoog wordt gebracht, kan dat gevolgen hebben voor de landbouw en de veeteelt. In sommige gebieden wordt het dan misschien logischer om duurzame energie te produceren in plaats van voedsel. Tegelijkertijd moeten de kwaliteiten van het landschap worden behouden om te kunnen recreëren en ook vanwege het cultureel erfgoed.
In hoofdstuk 3 van onderhavige plantoelichting zijn de aspecten duurzaamheid, kwaliteit van leefomgeving, bereikbaarheid, groen en water uitgebreid aan de orde gesteld. Tevens in relatie met hoofdstuk 5 kan gesteld worden dat in onderhavig bouwproject voldoende aandacht is voor de afwegingen die op basis van de nationale omgevingsvisie dienen te worden gemaakt.
4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat: 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.
In casu is er sprake van een feitelijke toevoeging van twee woningen (en een planologische toevoeging van één woning), hetgeen geen stedelijke ontwikkeling betreft en daarom is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.
4.1.3 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro)
In het Barro zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ruimtelijke regels stelt:
- rond rijksvaarwegen wordt ruimte geborgd voor de veiligheid van scheepvaart;
- rond de Maastakken wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige rivierverruiming;
- rond verschillende hoofdwegen en op enkele locaties wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige uitbreiding van het hoofdwegennet en hoofdspoorwegennet;
- op verschillende locaties wordt ruimte gereserveerd voor (kern)energiecentrales en zones onder hoogspanningsverbindingen worden gevrijwaard;
- de provincies wordt opgedragen de ecologische hoofdstructuur te beschermen;
- primaire waterkeringen buiten het kustfundament krijgen ruimtelijke bescherming;
- in het IJsselmeer wordt verstedelijkingsruimte beperkt mogelijk gemaakt;
- het erfgoed van de Stelling van Amsterdam, de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Romeinse Limes worden ruimtelijk beschermd;
- rond militaire radarposten worden voorwaarden gesteld aan windmolens en hoge bebouwing.
Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Rarro.
Op onderhavig project werken geen van de in het Barro genoemde rijksbelangen rechtstreeks door.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg
De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen. In de Omgevingsverordening legt de Provincie regels vast voor onder meer natuur, milieu, (grond-)water, ontgronding, wegen, ruimte (verstedelijking, woon- en werklocaties, agrarische bedrijven).
De Omgevingsvisie en het ontwerp van de bijbehorende Omgevingsverordening zijn in augustus 2020 ter inzage gelegd en de Omgevingsvisie is in oktober 2021 door Provinciale Staten vastgesteld. Met betrekking tot het aspect Wonen is de volgende ambitie in de Omgevingsvisie neergelegd:
Omdat de woonbehoeften veranderen, maar ook omdat er lokale en regionale verschillen zijn in de opgaven ten aanzien van wonen en leefomgeving, zijn deze meer gerichte uitwerkingen in provinciale, regionale en/of gemeentelijke programma’s, agenda’s en instrumenten noodzakelijk. Vanuit de wetgever is onze provinciale rol wat betreft dit thema beperkt. Vanwege het brede maatschappelijke belang van de opgave kiest de provincie voor een agenderende, stimulerende, meesturende en verbindende rol.
Wij bekijken woningbouwontwikkelingen vanuit een brede maatschappelijke context. Dit vraagt een integrale aanpak van locaties en gebieden in de vorm van herstructurering en transformatie/herbestemming in centra, buurten, wijken, dorpen en het buitengebied. Bij onze keuzes houden we rekening met samen- hangende belangen zoals leegstand bij detailhandel, kantoren, maatschappelijk vastgoed, monumenten, etc. Daarnaast bezien we de woningopgave altijd in samenhang met veiligheid en leefbaarheid. Met het stimuleren van de verduurzamingsopgave en het levensloopbestendig maken van bestaande en nieuwe woningen zien wij meekoppelkansen voor een klimaatbestendige en klimaat- adaptieve woonomgeving.
We vinden het belangrijk dat eerst de kwaliteit van het feitelijk bestaand bebouwd gebied op orde wordt gemaakt. Via het principe van de Ladder voor duurzame verstedelijking benutten we de ruimte in bestaand bebouwd gebied optimaal, zowel kwantitatief als kwalitatief. Dat betekent dat eerst leegstaand vastgoed hergebruikt en herbestemd wordt in lijn met de Limburgse principes. Daarvoor werken we samen met andere beleidsvelden. Wonen is in beginsel alleen maar toegestaan in bestaand bebouwd gebied. Hierop kunnen – tijdelijke – uitzonderingen worden gemaakt in de vorm van flexibele woonvormen. Tijdelijk permanente bewoning toestaan in recreatieparken voor de huisvesting van internationale werknemers en/of woonurgenten voor de duur van maximaal tien jaar en onder (nader te bepalen) voorwaarden als verdienmodel voor toekomstige herontwikkeling of sanering van het park, of het herbestemmen van monumentale bebouwing in het buitengebied zijn hiervan voorbeelden (zie hiervoor ook het hoofdstuk economie).
Omdat er sprake is van een locatie gelegen binnen het bebouwd gebied (ook in de feitelijke bebouwde kom), er al sprake is van een stedelijke functie (bestemming Wonen) én sprake is van een aantoonbare behoefte, wordt voldaan aan de ladder duurzame verstedelijking zoals beschreven in paragraaf 4.1.2.
Onderhavig verzoek past binnen die ambities van de provincie Limburg, doordat de vier wooneenheden worden toegevoegd binnen bestaand bebouwd gebied en levensloopbestendig zullen worden gerealiseerd naar de wens en de specifieke behoeften van met name de oudere bewoners uit (de omgeving van) Blitterswijck die willen doorschuiven op de woningmarkt.
4.2.2 Omgevingsverordening Limburg
Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet.
Hoewel de op 17 december 2021 vastgestelde Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.
Artikel 12.1 van de omgevingsverordening heeft betrekking op de planvoorraad 'wonen'. Hierin is bepaald dat de motivering bij een omgevingsplan dat betrekking heeft op de realisatie van een of meerdere woningen beschrijft dat:
- a. rekening is gehouden met de hoofdstukken 3 (Limburgse principes en algemene zonering) en 5 (wonen en leefomgeving) van de provinciale omgevingsvisie;
- b. sprake is van behoefte in kwaliteit en kwantiteit op basis van actueel onafhankelijk regionaal behoefteonderzoek;
- c. over de behoefte aan realisatie van deze woningen overeenstemming bestaat binnen de regio Noord-Limburg of Midden-Limburg of Zuid- Limburg. De regio’s bepalen eigenstandig de regionale overeenstemming, organiseren hun eigen regionale overleggen en dragen zorg voor actuele regionale woonvisies en regionale onderzoeken;
- d. het omgevingsplan is opgenomen in de Limburgse systematiek van monitoring, bedoeld in afdeling 14.5;
- e. realisatie van de woningen beoogd is binnen 5 jaar na vaststelling van het omgevingsplan en dat, als deze termijn niet wordt gehaald, hoe en wanneer de mogelijkheid tot realisatie van deze woningen komt te vervallen.
Zoals in paragraaf 4.3 (Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2024) van onderhavige plantoelichting is vermeld, is er in casu sprake van bouwen naar reële behoefte (er melden zich serieuze kopers) en worden woningen toegevoegd die qua kwaliteit, duurzaamheid, woningomvang en perceelsomvang beantwoorden aan een feitelijk aanwezige behoefte en tevens qua prijzen marktconform zijn, met name voor senioren die op zoek zijn naar levensloopbestendige woningen die het gehele woonprogramma op de begane grond hebben, maar toch ook nog meer ruimte bieden in en om het huis.
Voor het plangebied zijn er verder geen beperking opgenomen. Het project is dan ook niet strijdig met de Omgevingsverordening Limburg.
4.3 Regionaal Beleid
Op 22 september 2020 heeft de gemeente Venray de nieuwe Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2024 vastgesteld. Deze woonvisie geeft richting aan het woonbeleid voor de komende 4 jaar. Het is de 2e visie die door de 8 Noord-Limburgse gemeenten in gezamenlijkheid is opgesteld. In deze visie wordt teruggekeken naar de vorige visie: waar komen we vandaan en wat willen we meenemen naar de nieuwe visie. En zijn er ook zaken die veranderd zijn? Het 'wonen’ is steeds meer verweven met andere beleidsvelden in het economische én het sociaal domein. In het hoofdstuk 'analyse: trends en ontwikkelingen' wordt aangegeven wat de huishoudensontwikkeling is. Demografie blijft immers een belangrijke onderlegger voor het woonbeleid. Prognoses geven een handvat om in te spelen op de toekomstige ontwikkeling van onze bevolking. Hierbij gaat het zeker niet alleen om aantallen, maar ook om de samenstelling van onze bevolking. Uit de analyse die inzicht geeft in de sterke en zwakke segmenten van de woningvoorraad, blijkt dat de aandacht met name moet uitgaan naar de bestaande voorraad. Ook zijn allerlei trends en ontwikkelingen die de context waarbinnen wordt gewerkt, beïnvloeden en de druk op de leefbaarheid vergroten. Denk hierbij aan grote ontwikkelingen zoals de energietransitie en de vergaande extramuralisering van de zorg. Vanuit deze analyse is er dan ook een aantal opgaven dat kan worden samengevat in:
- Mismatch woningbehoefte en woningvoorraad: Het gaat hierbij om zowel de bestaande woningvoorraad, als nieuwbouw. Er wordt geconstateerd dat de samenstelling van onze bevolking verandert. Men wordt ouder en er is een grote toename van het aantal 1-persoonshuishoudens. Dit brengt een andere woonvraag met zich mee. Deze vraag sluit maar deels aan op wat we in de bestaande voorraad hebben. De opgave ligt dan ook bij het aanpassen van de bestaande voorraad. De nieuwbouw die wordt toegevoegd dient toegespitst te worden op de toekomstige woningbehoefte. Hierbij wordt nog meer dan voorheen gekeken naar de kwalitatieve vraag en het bevorderen van de doorstroming op de regionale woningmarkt. Bij nieuwbouw is de kwalitatieve toets daarom leidend en in mindere mate de kwantitatieve toets.
- Zoektocht om alle doelgroepen een plek te geven binnen onze woningmarkt: In onze regio komen verschillende doelgroepen nadrukkelijker naar voren. Die moeten allemaal een plek krijgen binnen onze woningmarkt en maatschappij. Denk hierbij aan zorgdoelgroepen (vanuit beschermd wonen naar de reguliere woningmarkt) en internationale werknemers die zich hier voor langere tijd willen vestigen. Voor een deel zijn bijzondere doelgroepen afhankelijk van de sociale huursector. De druk op dit segment lijkt dan ook toe te nemen. Niet alleen qua aantallen, maar juist door een concentratie van mensen die door allerlei oorzaken hun weg maar moeilijk kunnen vinden in onze maatschappij. Dit brengt druk op de leefbaarheid met zich mee.
Toets aan regionale Woonvisie:
Het woningbouwproject zoals beschreven in paragraaf 3.1 van deze plantoelichting heeft slechts een marginale consequentie voor de woningvoorraad omdat er weliswaar feitelijk twee woningen worden toegevoegd, maar er planologisch gezien al één woning was toegestaan; een toevoeging van één woning dus.
De geplande levensloopbestendige woningen in deze kleine woonkern zijn geschikt voor het huisvesten van doelgroepen (senioren) welke op zoek zijn naar een woning in een (qua prijs) iets hoger en kwalitatief mooi segment. Voor de starters/doorstromers op de Blitterswijckse woningmarkt biedt dit mogelijkheden om in de hiermee vrijkomende woningen in het dorp te gaan wonen.
Het project is derhalve passend in de gedachtegang zoals verwoord in de regionale Woonvisie Noord-Limburg.
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.4.1 Toekomstvisie 2030 'Venray loopt voorop'
In het coalitieakkoord 2018-2022 'Een gezonde toekomst voor Venray' is opgenomen dat de gemeente Venray wil komen tot een nieuwe strategische visie met een horizon tot 2030. Deze stip op de horizon moet richting geven aan de vraag waarin de gemeente zich de komende jaren wil ontwikkelen gezien de actuele trends en ontwikkelingen. Bijvoorbeeld op het gebied van klimaat, energie, duurzaamheid, leefomgeving, gezondheid, demografie en technologie, maar ook kijkend naar de positie en rol van de gemeentelijke overheid.
Hiertoe heeft de gemeenteraad op 27 juni 2019 een nieuwe strategische visie vastgesteld; de Toekomstvisie 2030 'Venray loopt voorop'. Deze visie vervangt de Strategische visie Venray 2020 en de nota 'Venray, stad in de Peel (2025)'.
De toekomstvisie geeft richting om de koers te bepalen waarlangs we de gevolgen van de trends en ontwikkelingen laten landen in de gemeente, binnen de gemeenschap van Venray én in de regio. Belangrijke thema's uit de vorige (herijkte) strategische visie 'Tweede stad in de Peel' lopen door naar deze visie. 'Venray loopt voorop' geeft een eigentijdse vertaling van zelfsturing met een herijking van participatie en de rol van de overheid. Daarnaast is er veel aandacht voor de kwalitatieve ontwikkeling van onder meer de leefomgeving. Ook is samenwerking nader geduid als het gaat om de regio, met onderwijs, bedrijfsleven en in de naaste omgeving van inwoners.
Speciale aandacht verdient de komst van de Omgevingswet. De toekomstvisie 2030 is een belangrijke 'eerste stap' (identiteit, kwaliteiten, doelen) voor de totstandkoming van de Omgevingsvisie. In dat traject zal de verdieping plaatsvinden op de toekomstvisie, meer specifiek in de ruimtelijke vertaling.
De gemeente Venray heeft voor de komende tien jaar de volgende vijf concrete ambities geformuleerd:
"In het Venray van 2030:
- 1. zijn inwoners, hun netwerken, culturen en voorzieningen met elkaar verbonden;
- 2. woon je groen en sociaal;
- 3. zorgt ondernemerschap met aandacht voor mens, dier en milieu, voor nieuwe economische kansen;
- 4. stroomt kennis, creativiteit en vernieuwing;
- 5. is iedereen mobiel."
In de toekomstvisie worden weinig directe beleidsuitspraken gedaan over woningbouwontwikkelingen in de gemeente Venray. Venray stelt zich tot doel dat er voor de diverse doelgroepen voldoende woningen beschikbaar zijn.
De invulling van de braak liggende kavel aan Oude Heerweg met twee levensloopbestendige woningen waarbij duidelijk aandacht is voor een duurzame uitvoering, past beter in het stedenbouwkundige beeld van de woonbebouwing in de omgeving dan de toevoeging van één vrijstaande woning zoals is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan en past bij de woonwensen/-behoeften in deze kern. Hierdoor is het plan in overeenstemming met de toekomstvisie.
4.4.2 Omgevingsvisie Venray
Op 2 november 2021 heeft de gemeenteraad van Venray de Omgevingsvisie Venray vastgesteld. De omgevingsvisie van geeft aan wat belangrijk wordt gevonden in de fysieke leefomgeving. De fysieke leefomgeving is alles wat we buiten zien en voelen: bijvoorbeeld hoe de gemeente eruit ziet, wat de kwaliteit is van de lucht en welke bedrijven er zijn. De omgevingsvisie gaat in op ambities, beleid en de samenhang tussen ruimte, water, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, wonen en werken en cultureel erfgoed.
De onderdelen van deze leefomgeving waar de gemeente trots op is, moeten worden beschermd en verbeterd. Daarnaast zet de gemeente in op nieuwe doelen die zijn beschreven in vier hoofdambities. De omgevingsvisie is gebiedsgericht.
Voor wat betreft het plangebied is er sprake van 'werkgebied'.
Afbeelding: Uitsnede uit Omgevingsvisie Venray
Onderhavig plan betreft het feitelijk toevoegen van twee woningen aan de woonkern Blitterswijck, op een locatie welke weliswaar in de Omgevingsvisie is opgenomen als 'werkgebied', maar qua vigerende bestemming en feitelijk geen werkgebied is, doch veeleer in het verlengde van het woongebied Blitterswijck gezien moet worden.
Theoretisch heeft het project echter slechts een marginale consequentie voor de woningvoorraad omdat er maar één woningen wordt toegevoegd. De beide woningen worden levensloopbestendig vormgegeven en zijn gesitueerd op een inbreidingslocatie. Er zal veel aandacht zijn voor de duurzaamheidsaspecten als gasloos, afkoppeling van hemelwater, aanbrengen van bijvoorbeeld zonnepanelen, zonnecollectoren of een warmteterugwininstallatie. Dit past bij de doelstellingen die zijn verwoord in de Omgevingsvisie waarin wordt aangegeven dat de gemeente Venray zicht richt op een groen, veilig en toegankelijk centrum, dorpen en wijken. Hiermee wordt hittestress tegengegaan en ontmoeten en bewegen gestimuleerd. De gemeente zet zich in voor een gezonde en vitale samenleving. Voor nog vitale senioren biedt het gebied Hoge Heide (ten zuiden van het plangebied) ruime mogelijkheden om al dan niet samen met anderen te bewegen in een natuurlijke omgeving.
De woonkwaliteit wordt verbeterd door het bouwen van de juiste woningen en het aanpassen van de bestaande woningvoorraad. Vanwege de betere verkoopbaarheid van twee kleinere percelen in plaats van één groot perceel wordt door onderhavige planherziening de woonvoorraad zodanig aangepast, dat deze beter in de lijn ligt van de vraag naar woonpercelen.
Gelet hierop past de ontwikkeling binnen het planologische beleid, zoals neergelegd in de Omgevingsvisie Venray.
4.4.3 Omgevingsprogramma Wonen: Verder bouwen aan de toekomst van Venray
In het voormelde gemeentelijke programma Koers op Wonen zijn de ambities en uitgangspunten voor met name de kwantitatieve bouwopgave vastgelegd. De kwalitatieve opgave is in het op 15 februari 2022 vastgestelde Omgevingsprogramma Wonen verder uitgewerkt. Zo zijn de eerdere vier actielijnen (versnellen, vergroten, veranderen en verduurzamen) aangevuld en vertaald naar vijf centrale thema’s:
1. Snel voldoende woning bouwen
• een bouwproductie van minimaal 2.000 woningen tot 2035;
• waarvan minimaal 1.500 woningen in de komende 10 jaar (gemiddeld ca. 150 per jaar);
• een inhaalslag in de eerste jaren (minimaal 200 woningen per jaar);
• woningen bouwen in iedere kern.
2. Gevarieerd aanbod
• een goede differentiatie van de nieuwbouw, passend bij de behoefte nu en in de toekomst;
• focus op betaalbaarheid in koop en huur;
• niet meer van hetzelfde, maar meer variatie in vorm, techniek en doelgroepen;
• meer sturing en regie op type en prijsklassen van nieuwe woningen, passend bij behoefte en opgaven;
• een daarbij passend stelsel van maatregelen, afspraken en instrumenten;
• focus op aanpassing bestaande woningvoorraad (levensloopbestendig maken).
3. Duurzame woningvoorraad
Een duurzame Venrayse samenleving, die:
• minder CO2-uitstoot: in 2030 met 60% vergeleken met 1990;
• volledig energieneutraal is in 2050;
• de klimaatadaptatie onder controle heeft in 2035;
• de circulaire werkwijze als vanzelfsprekend uitgangspunt ziet in 2035.
4. Wonen en zorg
• al onze inwoners die zelfstandig willen wonen en een zorgvraag hebben, kunnen in Venray blijven wonen, zoveel mogelijk in eigen wijk of kern;
• mensen die de stap van een instelling naar zelfstandig wonen kunnen maken, willen we hiervoor kansen bieden met passende ondersteuning;
• we realiseren een breder palet van woonvormen voor onze inwoners, met veel variatie tussen gewoon zelfstandig wonen en intramuraal wonen en de daarbij passende zorg.
5. Vitale wijken en kernen
• Centrum: voorkomen leegstand, nadruk op wonen aan de randen van het centrum, kansen voor starters en ouderen;
• Woongebieden: streven naar vitale wijken en kernen met voldoende groen, ruimte voor ontmoeting en passende woningen voor jong en oud;
• Werkgebieden: goede milieuzonering, nieuwe woonfuncties eventueel aan de randen;
• Natuurgebieden: geen ruimte voor nieuwe woonfuncties, gebieden dragen bij aan positieve gezondheid inwoners;
• Agrarische gebieden: terughoudend met nieuwe woningen, alleen in kernrandzone en bestaande woonclusters, met nieuwe woonvormen.
Ten aanzien van 'Werkgebieden' waartoe onderhavig plangebied behoort, uitgaande van de gebiedsindeling als genomen in de Omgevingsvisie Venray, is bepaald dat wordt ingezet op een goede milieuzonering op bedrijventerreinen. Zware activiteiten vinden in het midden en lichte bedrijfsactiviteiten vinden zoveel mogelijk aan de randen van bedrijventerreinen plaats. We zetten onze beschikbare instrumenten en regels in om overlast van bedrijven voor de aangrenzende woongebieden zo veel mogelijk te beperken. We staan in principe geen nieuwe (bedrijfs-)woningen toe op bedrijventerreinen. Nieuwe woonfuncties zijn alleen in uitzonderingsgevallen mogelijk aan de randen van bedrijventerreinen, denk bijvoorbeeld aan herbestemming van leegstaande/verouderde kantoorpanden. Daarnaast wordt de haalbaarheid onderzocht van woningbouw op (een deel van) De Brier.
Onderhavige projectlocatie kan naar de vigerende bestemming geen 'bedrijventerrein' worden genoemd waarop met bovenstaande passage wordt gedoeld. Immers, het plangebied heeft uitsluitend een woonbestemming en de woon-werkkavels waardoor aan dit deel ten westen van de Berkenstraat de typering 'werkgebied' is toegekend, heeft primair een woonfunctie (bedrijfswoningen zijn getypeerd als de hoofdgebouwen op het perceel) waarnaast kleinschalige bedrijven tot en met milieucategorie 2 zijn toegestaan. Deze woon-werkkavels zijn van onderhavig plangebied gescheiden door een groenbestemming met een breedte van 45 meter. Als gevolg van deze bestemmingskeuze is onderhavig plangebied veeleer als 'Woongebied' te duiden en zal als zodanig dan ook worden benaderd.
Aan het woongebied van Blitterswijck worden twee levensloopbestendige en duurzame woningen gerealiseerd voor de doelgroep 'senioren', waarbij gebruik wordt gemaakt van een inbreidingslocatie en passend in de stedenbouwkundige structuur van de Oude Heerweg. Beide woonpercelen zullen ook als landelijke woonkavels worden ingericht zodat er een groene uitstraling wordt gecreëerd, als overgang naar de groenvoorziening ten zuiden van beide kavels. Het gebied Hoge Heide (ten zuiden van het plangebied) biedt ruime mogelijkheden om bij te dragen aan positieve gezondheid inwoners (laagdrempelig bewegen in een natuurlijke omgeving). Een en ander past geheel in de doelstellingen van het nieuwe Omgevingsprogramma Wonen.
4.4.4 Energiestrategie 2030
In 2013 is de Energiestrategie 2030 voor de gemeenten Beesel, Venlo en Venray: 'Energie voor groene groei' vastgesteld. Door de gemeenteraad is daarbij de ambitie uitgesproken om in 2030 CO2-neutraal (ofwel energieneutraal met compensatiemaatregelen) te zijn. Op basis van deze visie is door het college het 2e Uitvoeringsprogramma Energie Venray (2018-2021) vastgesteld. Met de Energiestrategie en het bijbehorende UP zijn de doelstellingen en de gefaseerde uitvoering op lange en korte termijn uitgewerkt.
De gemeente is voor het bereiken van de energiedoelen afhankelijk van alle energiegebruikers en energieleveranciers in de gemeente: bedrijfsleven, huishoudens, instellingen etc. De samenleving laat zich echter niet door de overheid sturen om energie te besparen of lokaal duurzaam op te wekken. Daarvoor moet er in de samenleving vooral ruimte zijn die leidt tot creativiteit en innovatie van de bedrijven en inwoners zelf. De overheid heeft daarin een rol als partner die samenwerkt, belemmeringen wegneemt, faciliteert en het goede voorbeeld geeft. De betrokkenheid van de overheid zorgt voor het aanjagen en versnellen van de gewenste ontwikkelingen.
Het streefbeeld in 2030 voor woningen laat zich als volgt schetsen:
- Gebouwen hebben de laagste energievraag
- Gebouwen worden energiecentrales
- Slimme netwerken zorgen voor optimale uitwisseling
- 50% van de bestaande woningen en gebouwen zijn 50% energiezuiniger en 50% van de woningen voorziet in 100% van eigen energievraag
In paragraaf 3.5 is reeds aan de orde gekomen hoe duurzaamheidsmaatregelen in onderhavig plan voor de realisatie van de nieuwe woningen voorzien zijn.
4.4.5 Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling
De Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling 2011 is vastgesteld op 20 december 2011 en op 1 januari 2012 in werking getreden. Het in deze structuurvisie vastgelegde kwaliteitsbeleid omtrent een bijdrage Ruimtelijke ontwikkeling is gebaseerd op de gedachte dat ruimtelijke ontwikkelingen (bouwactiviteiten) leiden tot verlies aan ruimtelijke kwaliteit en dat dit verlies moet worden gecompenseerd. Achterliggend doel is het behoud en waar mogelijk versterking van de (groene) kwaliteiten van zowel het buitengebied als het stedelijk gebied.
Voor het bepalen van de hoogte van de bijdrage in het stedelijk gebied wordt aangesloten bij de bijdrage ruimtelijke ontwikkeling zoals vastgelegd in de nota grondbeleid 2011. Deze bijdrage bestaat uit € 2.500,- per nieuwe woonkavel. De tegenprestatie vindt zo veel mogelijk ter plaatse en/of in de nabijheid van de ingreep plaats. Indien dit niet mogelijk is, komt de bijdrage ten goede van het kwaliteitsfonds stedelijk gebied.
4.4.6 Bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen in het Bestemmingsplan ' Blitterswijck' en heeft hierin de bestemming 'Wonen' gekregen met de aanduiding vrijstaand.
Naam bestemmingsplan | Bestemming en aanduiding | Vaststelling Raad |
bestemmingsplan Blitterswijck | - Wonen - Waarde - Archeologie 2 - aantal wooneenheden 1 - vrijstaande woning - bouwvlak met gevellijn | 27 juni 2019 |
Onderstaand is de uitsnede van de verbeelding weergegeven.
Afbeelding: Uitsnede verbeelding
Binnen deze bestemming is het toegestaan om één vrijstaande woning te realiseren.
Voor het creëren van de gewenste bouwmogelijkheid voor twee vrijstaande woningen is het noodzakelijk om het bestemmingsplan te herzien.
Hoofdstuk 5 Milieu-planologische Aspecten
5.1 Milieu Effect Beoordeling
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet een m.e.r.-beoordelingsbesluit worden genomen. Dit houdt in dat in afwijking van voorheen voor iedere activiteit die wordt genoemd in kolom 1 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en onder de drempelwaarde blijft van gevallen in kolom 2, een m.e.r.-beoordelingsbesluit moet worden genomen.
Bijlage D van het Besluit m.e.r. bepaalt onder activiteit 10 dat een m.e.r onderzoeksplicht geldt voor (kolom 1) plannen voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, in geval er sprake is van (kolom 2) een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Blijkens jurisprudentie (o.a. ABRS 22 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1668) en Rechtbank Amsterdam 6 februari 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:648)) dient niet iedere mogelijk gemaakte wijziging of uitbreiding van een stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt als een wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom I, van categorie 11.2, van onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en artikel 2, onderdeel A, van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Dat hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging of uitbreiding van de stedelijke ontwikkeling een rol.
In het voorliggende geval is sprake van het realiseren van twee woningen (planologisch wordt er één woning toegevoegd). Gezien de beperkte omvang van het project (plangebied bedraagt circa 965 m2), mede afgezet tegen de oppervlakten en aantallen die worden genoemd in categorie 11.2, onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit m.e.r., is sprake van een kleinschalig project.
Daarnaast is er geen sprake is van significante milieueffecten als gevolg van de ontwikkeling en is ook geen sprake van een ligging binnen of in de nabijheid van een kwetsbaar gebied.
Op basis van het bovenstaande dient de voorliggende ontwikkeling niet aangemerkt te worden als (de uitbreiding van) een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom I van categorie 11.2, onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er hoeft dan ook geen milieueffectrapport te worden opgesteld en er hoeft ook geen m.e.r.-beoordeling te worden doorlopen. Ter onderbouwing van dit bestemmingsplan worden uiteraard wel alle aspecten onderzocht die het gevolg zijn, dan wel kunnen zijn van het initiatief. Hiervoor zij met name verwezen naar onderhavig hoofdstuk 5.
5.2 Geluidhinder
Wegverkeerslawaai
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).
De hoofdontsluiting van Blitterswijck bestaat uit de Oude Heerweg/Ooijenseweg (de doorgaande weg van Wanssum naar Broekhuizenvorst). De overige wegen binnen het kerkdorp zijn erftoegangswegen. In de bebouwde kom van Blitterswijck geldt, met uitzondering van de hoofdontsluiting waar een snelheid van 50 km/uur is toegestaan) een maximum snelheid van 30 km/uur. Het plangebied zal primair op de Oude Heerweg worden ontsloten. Deze weg is voorzien van een geluidszone van 200 meter.
De Oude Heerweg wordt nog dit jaar (2022) gereconstrueerd waarbij de maximumsnelheid op deze weg zal worden verlaagd van 50 km/h naar 30 km./h. Dit betekent dat in het kader van de Wet geluidhinder geen eisen worden gesteld aan de optredende gevelbelastingen. In het kader van de goede ruimtelijke ordening dient wel onderzoek te worden verricht naar geluid.
Dat akoestisch onderzoek is op 27 juli 2022 uitgevoerd door K-Plus. Geconcludeerd word dat (na de reconstructie van de weg) het plan is gelegen in een 30 km/h gebied, zodat de eisen van de Wet geluidhinder niet van toepassing zijn op het plan. In het kader van de goede ruimtelijke ordening dient wel een afweging te worden gemaakt.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat vanwege wegverkeerslawaai op de Oude Heerweg de geluidbelasting hoger zal zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De gevelbelasting is maximaal 56 dB en voldoet daarmee aan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB. Gezien de bepaalde optredende gevelbelastingen wordt geadviseerd om nader onderzoek te doen naar de te treffen aanvullende maatregelen aan de gevel(s) zodat in de toekomstige situatie de geluidbelasting in de woningen zal voldoen aan maximaal 33 dB.
Het akoestisch onderzoek is integraal als bijlage aan de planstukken toegevoegd.
Op het moment van indiening van de omgevingsvergunningaanvraag voor de woningen dienen de nadere geluidwerende maatregelen nader te worden beschouwd.
Spoorweglawaai
In de nabijheid van het plangebied is geen spoorlijn gesitueerd. De spoorlijn, Venlo-Nijmegen bevindt zich op een afstand van circa 4,4 km ten zuidwesten van het plangebied.
5.3 Bodem- En Grondwaterkwaliteit
In het kader van het onderhavige plan worden binnen het plangebied nieuwe bodemgevoelige functies toegelaten in de vorm van vier woningen. Voordat deze nieuwe functies mogelijk worden gemaakt zal er inzicht moeten zijn of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijke bebouwing en gebruik ook mogelijk maken.
In maart 2006 is uit een verkennende bodemonderzoek door HMB te Maasbree gebleken dat de onder- respectievelijk bovengrond van het destijds onderzochte plangebied verontreinigd waren tot 0,5 m-grondwaterniveau (in de kern van de verontreiniging) met vluchtige aromatische koolwaterstoffen en vluchtige gechloreerde koolwaterstoffen respectievelijk met zink tot een gemiddelde diepte van 1 m-mv. Voor de volledige inhoud van dit onderzoek wordt verwezen naar bijgevoegd rapport. Het verontreinigde deel van het plangebied diende gesaneerd en afgegraven te worden.
Het plangebied waarop onderhavig bestemmingsplan ziet, maakt geen onderdeel uit van het verontreinigde deel.
Verder heeft HMB te Maasbree in 2015 nog een onderzoek verricht in verband met de actualiteit en bruikbaarheid van de bovengenoemd onderzoek. Hieruit is gebleken dat het uit 2006 daterende onderzoek zowel qua wijze van onderzoek als qua inhoud actueel en bruikbaar zijn. Verwezen wordt hier naar de rapportage die als bijlage bij deze plantoelichting is gevoegd.
Echter, ook het historisch bodemonderzoek uit 2015 is anno 2022 verouderd en dient te worden geactualiseerd, voordat op basis van dit bestemmingsplan tot vergunningverlening kan worden overgegaan.
5.4 Luchtkwaliteit
De regels inzake luchtkwaliteit kennen het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.
Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.
De Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' bevat regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).
Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).
Het onderhavige project valt met twee nieuw te realiseren woningen zonder meer onder de Regeling NIBM.
De woningen zijn echter ook objecten die moeten voldoen aan het blootstellingscriterium. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden bezien of de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg is om een goed woon- en leefklimaat te kunnen waarborgen.
Voor de concentratie van NO2, PM10 en PM2,5 is gebruik gemaakt van de concentraties uit de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. De concentraties NO2 en PM10 bedragen minder dan 10 respectievelijk 15 microgram/m3 en de concentratie PM2,5 bedraagt minder dan 10 microgram/m3 . Het aantal dagen dat de grenswaarden voor fijnstof (PM10) worden overschreden, is minder dan 35 per jaar. Hieruit blijkt dat de concentraties voor de verschillende stoffen een goede luchtkwaliteit tot gevolg hebben en er dus sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het project.
5.5 Externe Veiligheid
5.5.1 Risicovolle inrichtingen (Bevi)
De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. Het gaat hierbij onder meer om inrichtingen in het kader van het Besluit risico's zware ongevallen 1999, LPG-tankstations, inrichtingen waar gevaarlijke (afval)stoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage van meer dan 10.000 kg worden opgeslagen, inrichtingen met een koel-of vriesinstallatie met meer dan 400 kg ammoniak. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6/jr.
Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).
Bij het nemen van een planologisch besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.
Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsrisico (GR). Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr.wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.
De woningen zijn te kwalificeren als een kwetsbaar object. Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg liggen in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen.
Uitsnede uit risicokaart
5.5.2 Vervoer gevaarlijke stoffen
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.
Het dichtstbijzijnde tracé waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is de Maas. De PR-contour 10-6/jr bedraagt hier 0 meter; het plangebied ligt op een afstand van circa 800 m.
5.6 Milieuzonering
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.
5.6.1 Bedrijven en Milieuzonering; Staat van bedrijfsactiviteiten
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
- de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
- de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.
Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
5.6.2 Invloed milieuhinder op het plangebied
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Blitterswijck.
In de nabijheid van het plangebied (straal van 100 meter) bevinden zich de volgende (als zodanig bestemde) bedrijven anders dan kleinschalige, aan huis verbonden bedrijvigheid welke passend is binnen een woonomgeving:
adres | inrichting | richtafstand | feitelijke afstand tot plangebied |
Oude Heerweg 23 | bedrijf; milieucategorie 1 | 10 m | 80 m |
Berkenstraat (nog te realiseren woon-werkkavels) | bedrijf; milieucategorie 1 en 2 | 30 m | 45 m |
Kortestraat 5 | bedrijf winkel modeaccessoires) | 10 m | 75 m |
Het plangebied voor de twee woningen ligt niet binnen de richtafstand van enig bedrijf.
Hiermee kan worden geconcludeerd dat het project voor de bouw van twee nieuwe woningen op deze locatie geen omliggende bedrijven/bedrijfsfuncties belemmert in hun bedrijfsuitoefening, en evenmin wordt het project belemmerd door die functies.
5.7 Geurhinder
Gemeenten mogen bij verordening van de wettelijke normen afwijken binnen de grenzen geformuleerd in artikel 3 en 6 van de Wet geurhinder en veehouderij.
De gemeenteraad van Venray heeft op 25 maart 2008 de ‘Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Venray’ (hierna de verordening) vastgesteld, zoals bedoeld in dit artikel. De verordening is op 4 april 2008 in werking getreden. Op 16 oktober 2009 en op 11 november 2011 zijn een tweetal wijzigingen in werking getreden. Met de laatste wijziging zijn de normen zoals zij in de voormalige gemeente Meerlo-Wanssum golden, voor wat betreft de gebieden Blitterswijck, Geijsteren en Wanssum overgenomen.
De verordening geldt voor het grondgebied van de gemeente Venray. Op grond van de verordening is voor een aantal gebieden een afwijkende norm opgenomen. Het betreft de volgende gebieden:
- Zoekgebieden woningbouw/ individuele woningbouw (8 OUE/m3);
- Bijzondere gebieden (vakantiepark de Witte Vennen, clustering TBS/Pascalis/Dichterbij) (8 OUE/m3);
- Bedrijfsterreinen, zoals aangewezen op de kaart (8 OUE/m3);
- Plangebied Burgemeester Ponjeestraat in Wanssum (7 OUE/m3);
- Kern van Wanssum, niet zijnde het Plangebied Burgemeester Ponjeestraat (2,5 OUE/m3).
De gebieden uit de verordening waarvoor een afwijkende norm is opgenomen zijn niet in de nabijheid van het plangebied gelegen.
Voor de overige aangewezen gebieden gelden binnen de op de bijbehorende kaart aangegeven begrenzing de waarden van artikel 3, eerste lid van de Wgv.
In de gebiedsvisie behorende bij de geurverordening is geen specifieke definitie of uitwerking opgenomen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De gemeente Venray heeft dan ook een aanvulling op de Gebiedsvisie geurhinder en veehouderij opgesteld (16 juni 2011) met daarin vastgelegd wat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is.
In de navolgende tabel is het aanvaardbaar woon- en leefklimaat als samenvatting weergegeven.
Met de waardering van het leefklimaat zijn ook de bijbehorende achtergrond- en voorgrondbelasting aangegeven. Deze tabel wordt gebruikt bij de beoordeling van ruimtelijke plannen voor het aspect aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het plangebied is gelegen in het woongebied Blitterswijck. Uit bovenstaande tabel is voor het woongebied een maximale voorgrondbelasting van 6,5 OUE/m3 toegestaan, waarbij nog sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
In de relatieve nabijheid van het plangebied bevinden zich in een straal van 500 meter,
twee intensieve agrarische bedrijven. De geurhindercontouren van deze omliggende veehouderijen in relatie tot onderhavig plangebied zijn op onderstaande afbeelding in kaart gebracht:
Figuur: geurcontouren ten opzichte van plangebied (blauwe pijl)
Zoals uit de afbeelding valt op te maken, reiken de geurhindercontouren van omliggende veehouderijen niet over het plangebied. Hieruit volgt uit dat ter plaatse van het projectgebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat, zoals eveneens uit deze afbeelding en de legenda blijkt.
Door de toevoeging van twee woningen zullen deze omliggende bedrijven niet gehinderd worden in hun bedrijfsvoering omdat er op kortere afstand van die bedrijven reeds geurgevoelige objecten (burgerwoningen) zijn gelegen.
5.8 Kabels, Leidingen En Straalpaden
5.8.1 Inleiding
Ruimtelijk relevante leidingen en straalpaden worden op de plankaart en in de planvoorschriften geregeld. Leidingen met ongevaarlijke stoffen zoals hoofdwatertransportleidingen, afvalwatertransport-/rioolpersleidingen zijn in beginsel niet opgenomen in het bestemmingsplan, tenzij door de leidingbeheerder de noodzaak voor opname is aangetoond. Een vereiste voor opname in het bestemmingsplan is dat de opgave van de ligging van de leidingen op digitale wijze dient te geschieden. Dit in verband met het bepalen van de exacte ligging.
5.8.2 Gas-, olie-, brandstof- of watertransportleidingen en hoogspanningskabels
Een buisleiding die wordt gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen, vormt een risico voor de veiligheid. Als de leiding gaat lekken, kunnen de gevaarlijke stoffen vrijkomen en ontstaat er een kans op explosie, vergiftiging van mensen of dieren of verontreiniging van het milieu.
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen zoals dit per 1 januari 2011 geldt, staan veiligheidseisen voor de exploitant en de gemeente. Exploitanten hebben een zorgplicht en moeten ervoor zorgen dat hun buisleidingen veilig zijn. Gemeenten moeten buisleidingen in hun bestemmingsplannen opnemen en bij nieuwbouw zorgen voor genoeg afstand tot de buisleidingen.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen leiding- of hoogspanningkabeltracés welke belemmerend zijn voor het project.
5.8.3 Obstakelbeheer- en radarverstoringsgebied
Verspreid over Nederland staat een aantal militaire- en burgerradarstations. Deze dienen voor de beveiliging van het nationale luchtruim en voor de veilige afhandeling van het militaire en het civiele luchtverkeer. Onderhavig plangebied valt niet binnen een obstakelbeheer- en radarverstoringsgebied.
5.8.4 Niet gesprongen explosieven
Op vele locaties in Nederland bevinden zich nog conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in de ondergrond, zoals niet ontplofte vliegtuigbommen (blindgangers, granaten, mijnen en (handwapen)munitie. Het gehele grondgebied van de gemeente Venray heeft in de Tweede Wereldoorlog zwaar onder vuur gelegen. Bij eventuele grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied, dient er uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid gezocht te worden naar niet gesprongen explosieven (NGE). Met behulp van het explosievenonderzoek worden de aanwezigheid en risico's van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in kaart gebracht. De gemeente Venray adviseert bij grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen een detectieonderzoek uit te (laten) voeren.
Dit onderzoek dient plaats te vinden in het kader van de Arbowetgeving en is in het kader van de bestemmingsplanprocedure niet juridisch afdwingbaar. Het is echter te allen tijden de verantwoordelijkheid van de eigenaar van de grond om bij grondwerkzaamheden te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving.
Hoofdstuk 6 Waterparagraaf
6.1 Waterbeleid
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Venray als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit de eisen genoemd in de Toetssteen Openbare Ruimte 2022 van de gemeente Venray gelden daarbij de volgende uitgangspunten:
- 1. afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen van toepassing is;
- 2. de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
- 3. verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen voorkomen te worden;
- 4. grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
- 5. een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem is toegestaan;
- 6. bij inbreidingslocaties dient een voorziening gerealiseerd te worden met een minimale inhoud van 60 mm met een overloop naar maaiveld of oppervlaktewater (het aangesloten verharde oppervlak vermenigvuldigd met 60 mm geeft de benodigde bergingscapaciteit in m3).
Ook in het kader van het beleid van het waterschap dient binnen het projectgebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden, hetgeen betekent dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten als wens:
- 1. Circa 10% van het plangebied reserveren voor water.
Doorgaans zijn lager gelegen gebiedsdelen het meest geschikt. Nagaan of plangebied nodig is voor wateropgave van omliggende gebieden; zorgen dat geen logische waterstructuren worden geblokkeerd.
- 2. Rekening houden met hoogteverschillen in plangebied en omgeving.
Voorkomen van wateroverlast en erosie door afstromend water vanuit de omgeving naar het plangebied en andersom.
- 3. Uitvoeren van bodem- en infiltratieonderzoek en bepalen grondwaterstand.
Input voor ontwerpen van het hemelwatersysteem. Denk ook aan bodemverontreinigingen.
- 4. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwaliteit.
Schoonhouden, scheiden, zuiveren.
- 5. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwantiteit.
Hergebruik water, vasthouden in de bodem (infiltratie), tijdelijk bergen, afvoeren naar oppervlaktewater, afvoeren naar gemengd of DWA-riool.
- 6. Toepassen voorkeurstabel afkoppelen.
Verantwoorde systeemkeuze conform voorkeurstabel; maatwerk per situatie. Bij voorkeur toepassen van bovengrondse waterhuishoudkundige voorzieningen. Bij diepte-infiltratie gelden zeer strenge randvoorwaarden; liever geen diepte-infiltratie toepassen.
- 7. Voldoende opvangcapaciteit en een duurzame leegloop realiseren.
Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op 100 mm per etmaal voor Noord Limburg (ten noorden van Sittard) en 80 mm per twee uur ten zuiden van Sittard met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur.
- 8. Beheer en onderhoud regelen.
Denk aan bereikbaarheid, controlemogelijkheid, verantwoordelijkheid.
6.2 Waterhuishoudkundige Situatie Plangebied
Binnen het plangebied moet een duurzaam waterhuishoudkundig systeem aanwezig zijn om de hoeveelheid regenwater te verwerken dat gelet op het ter plaatse aan de orde zijnd (nieuw) afvoerend verhard oppervlak van globaal 200 m² per woning (bebouwing inclusief erfverhardingen) binnen het plangebied valt.
De K-waarde (geeft de mate van infiltratiegeschiktheid aan) van het plangebied bedraagt volgens de kaart inzake de bodemdoorlatendheid (K-waarde) van de gemeente Venray van het waterschap 0,45 - 0,75 m/dag. In 2008 is de doorlatendheid van de bodem gemeten door Grontmij in het kader van een bestemmingsplanwijziging. Uit deze meting is gebleken dat de K-waarde van de bodem binnen het huidige plangebied 3,1 m/dag bedraagt en daarmee goed is te noemen.
Volgens de bodemkaart van Nederland (Blad 52 Oost Venlo) blijkt dat ter plaatse van het plangebied een Hoge bruine enkeerdgrond is gelegen, bestaande uit lemig fijn zand (code: bEZ23). De grondwatertrap ter plaatse betreft grondwatertrap VII hetgeen overeenkomt met een gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) beneden 0,8 m-mv en een gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) beneden 1,2 m-mv.
Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de gekozen infiltratievoorziening wordt, op basis van de eisen zoals neergelegd in de Toetssteen Openbare Ruimte 2019, uitgegaan van een neerslaggebeurtenis waarbij 60 mm neerslag valt in 24 uur. De te realiseren waterbergingsruimte kan dan berekend worden door de toename van het afvoerend verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met 0,06 m.
Benodigde buffercapaciteit bedraagt volgens de normen van de gemeente Venray in dat geval: 200 m2 x 0,06 m = 12 m3 perwoning.
Uitgaande van de normering van het Waterschap, van een neerslaggebeurtenis waarbij 100 mm neerslag valt in 24 uur, dient de te realiseren waterbergingsruimte berekend te worden door de toename van het afvoerend verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met 0,1 m, hetgeen voor onderhavig project neerkomt op 40 m3 aan infiltratievoorzieningen (20 m3 per woning).
Gelet op de korte maar hevige stortbuien die zich de afgelopen jaren steeds vaker gaan voordoen in combinatie met de dichte bebouwing rondom het plangebied, is het wenselijk om de hemelwaterinfiltratie-eisen van het Waterschap te hanteren en op die manier voldoende ruimte aan het hemelwater geven. Deze voorzieningen kunnen bijvoorbeeld in de vorm van een infiltratiekrat/grindkoffer onder de verharding worden gerealiseerd, maar ook als open voorziening als onderdeel van de inrichting van de tuin, danwel een combinatie van beiden.
Gezien het lagere maaiveldpeil binnen het plangebied in vergelijking met de omringende gronden, is het noodzakelijk het te bebouwen perceel op te hogen tot een hoogte welke minimaal gelijk is aan de omgeving, om te voorkomen dat hemelwater vanuit de omgeving naar het plangebied afvloeit.
Afvoer van huishoudelijk afvalwater dient plaats te vinden via het aanwezige vuilwaterriool.
Bouwmaterialen
De gemeente Venray streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Er zal derhalve, voorzover relevant, geen gebruik worden gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.
Hoofdstuk 7 Juridische Vormgeving
7.1 Algemeen
Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:
- plantoelichting
- planregels;
- verbeelding.
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied. De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:
- Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012;
- PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP) 2012;
- Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI) 2012.
7.2 Planmethodiek
Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.
Verder is aansluiting gezocht bij de systematiek van het bestemmingsplan Venray.
7.3 Verbeelding
In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.
Opgemerkt wordt nog dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen, immers de wijze van raadplegen is ook verschillend. Inhoudelijk zijn geen verschillen te vinden.
7.4 Planregels
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.
De Inleidende regels (hoofdstuk 1) bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In de Begrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik.
In het artikel over de "Wijze van meten" (artikel 2) worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.
Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen. De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de doeleindenomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Indien er sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen, is er een nadere detaillering van de doeleinden opgenomen waarin wordt vermeld welke doeleinden prevaleren. Vervolgens wordt in de bebouwingsregeling aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is in een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.
In de Algemene regels (hoofdstuk 3) zijn opgenomen de Anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouwregels, de algemene afwijkingsregels, de algemene wijzigingsregels, de algemene procedureregels voor wijzigingen, ontheffingen en nadere eisen en de overige regels.
In de Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4) zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
Omdat onderhavig bestemmingsplan slechts een partiële herziening inhoudt, zijn in de regels ook slechts de gewijzigde bepalingen opgenomen.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid, Kostenverhaal En Planschade
De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. De te ontwikkelen gronden zijn in eigendom van initiatiefnemer danwel worden tijdig overgedragen van de eigenaren aan initiatiefnemer. Verder zijn de gronden niet belast met beperkt zakelijke rechten van derden.
Er is sprake van een bouwplan op basis van grexwet; er is een anterieure overeenkomst gesloten met betrekking tot kostenverhaal, ambtelijke kosten, bijdragen bovenwijkse voorzieningen en ruimtelijke ontwikkeling over de toe te voegen woning (€ 2.500,- per woning) en planschade.
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Procedure
Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.
Conform artikel 3.1.1. Bro wordt de provincie Limburg en waterschap Limburg in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg.
Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:
- 1. kennisgeving, zoals bedoeld in artikel 3:12 Awb, dient tevens te worden gepubliceerd in de Staatscourant en langs elektronische weg te worden verzonden;
- 2. het ontwerpbestemmingsplan dient te worden verstuurd aan het Rijk, provincie, waterschappen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;
- 3. kennisgeving aan de eigenaren van percelen welke de bestemming in de naaste toekomst zal worden verwezenlijkt;
- 4. door een ieder kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht;
- 5. de gemeenteraad zal binnen 12 weken (termijn van orde), na de ter inzage termijn beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door de Gedeputeerde Staten (GS) een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan de GS.
Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.
Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.
9.2 Overleg
In het kader van het wettelijk overleg heeft overleg plaatsvinden met de provincie Limburg en het Waterschap Limburg. Beide instanties hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben op het plan. De vooroverlegreacties zijn als bijlage aan de plantoelichting toegevoegd.
9.3 Omgevingsdialoog
In maart 2022 heeft initiatiefnemer omwonenden geïnformeerd van de bouwplannen en op 24 maart 2022 is een informatiebijeenkomst geweest in combinatie met een ander nabijgelegen project.
Er is gevraagd of de beide woningen meer in de stijl van de statige woning op het belendende perceel gebouwd kunnen worden, bijvoorbeeld ook in de vorm van een tweekapper. Verder zijn er geen opmerkingen gekomen anders dan positief.
Initiatiefnemer heeft het bevoegd gezag verslag gedaan van de reacties van de omwonenden. Deze omgevingsdialoog heeft niet geleid tot een aanpassing van de plannen.
9.4 Zienswijzen Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 10 januari 2023 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen.
Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.