Veerweg 16 Blitterswijck e.a.
Bestemmingsplan - Gemeente Venray
Vastgesteld op 31-10-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan “Veerweg 16 Blitterswijck e.a.” van de gemeente Venray.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML bestand NL.IMRO.0984.BP22025-va01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 abiotische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot de aanwezigheid van natuurlijke grondwaterstromen en een voor het gebied typerende bodemopbouw.
1.6 adviescommissie:
de commissie die landschappelijke inpassingsplannen en aanvullende kwaliteitsverbeteringsvoorstellen beoordeelt, met als toetsingskaders het beeldkwaliteitsplan en het Ruimtelijk Kwaliteitskader.
1.7 agrarisch bedrijf:
Een bedrijf dat naar aard en omvang uitsluitend of in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren evenals een productiegerichte paardenhouderij inclusief pensionstal
1.8 agrarische bedrijfsvoering:
de bedrijfsmatige gang van zaken binnen een agrarisch bedrijf.
1.9 agrarisch grondgebruik:
gebruik van grond dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, al dan niet met het gebruik van tijdelijk afdekmateriaal, en/of door middel van het houden van dieren;
1.10 archeologische waarden:
de aan een gebied toegekende waarden die worden bepaald door de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.12 (agrarisch) bedrijfsgebouw:
(een gedeelte van) een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een (agrarisch) bedrijf.
1.13 (agrarische) bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, te bewonen door (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of het terrein in overeenstemming met de bestemming.
1.14 beeldkwaliteitsplan:
het plan, zoals vastgesteld op 18 juni 2013, waarin aandacht wordt besteed aan de relatie tussen een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling en bestaande karakteristieken, landschappelijke en visuele waarden van een gebied.
1.15 bestaand:
ten tijde van de inwerkingtreding van het plan legaal aanwezig.
1.16 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.17 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.18 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.19 boogkas:
een constructie, voorzien van een bedekking van lichtdoorlatend en transparant materiaal, dienend voor het opkweken of vermeerderen of verzorgen van de betreffende gewassen. De tunnel is eenvoudig te monteren en te demonteren en heeft een verplaatsbare fundering en een hoogte van meer dan 2,50 meter.
1.20 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.21 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.22 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de planregels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.23 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.24 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.25 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.26 caravan:
een al dan niet uitklapbare wagen of voertuig, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot dag- of nachtverblijf van een of meer personen en die bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grote afstanden, als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze wagen of dit voertuig wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt hij voor de toepassing van dit plan aangemerkt als caravan.
1.27 containerteelt:
de teelt van gewassen waarbij de grond wordt afgedekt met plastic en/of beton, eventueel in combinatie met andere materialen. De gewassen worden op deze afdeklaag los van de ondergrond geteeld in potten.
1.28 cultuurhistorische waarde:
de aan een gebied of opstal toegekende waarde met betrekking tot de kenmerken van het gebruik dat de mens in de loop der geschiedenis van grond en gebouwen heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het wegen- en slotenpatroon, de verkavelingsstructuur of de architectuur; onder cultuurhistorische waarden worden mede verstaan de archeologische waarden.
1.29 dagrecreatief medegebruik 1:
extensieve vormen van dagrecreatie die in de open lucht plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere is; hieronder worden in ieder geval verstaan: wandelen, fietsen, paardrijden of kanoën.
1.30 dagrecreatief medegebruik 2:
tijdelijk medegebruik van grasland akkerbouwgrond of onbebouwde agrarische grond voor kleinschalige dagrecreatieve activiteiten die in de open lucht plaatsvinden, waaronder kleinschalige recreatieve luchtvaart ten behoeve van luchtballonvaren en ultralights.
1.31 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.32 doelmatige (agrarische) bedrijfsvoering:
het op efficiënte, effectieve, economische en bedrijfstechnisch correcte wijze uitvoeren van de bedrijfsprocessen van een bedrijf met inbegrip van de resulterende producten en diensten en de externe relaties met klanten, leveranciers, partners en anderen.
1.33 eigen terrein:
het terrein dat is uitgegeven in erfpacht, is verhuurd of in gebruik gegeven aan, of in eigendom is van een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die de betreffende gronden gebruikt ten behoeve van een middels de regels van dit plan ter plaatse toegestane functie.
1.34 escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overigen). Een escortbedrijf is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming zoals bedoeld of omschreven in dit bestemmingsplan.
1.35 gebiedskwaliteit:
Gebiedskwaliteit is opgebouwd uit vier, onderling samenhangende, aspecten:
- a. Landschappelijke structuur
De wijze, waarop de totstandkomingsgeschiedenis van een gebied afleesbaar is in de huidige situatie. - b. Landschappelijke elementen
De intrinsieke waarde van samenhangende ecologische- en groenstructuren en watersystemen en de visuele waarde van de (afwisseling) van groene en gebouwde kwaliteiten. - c. Verkavelingstructuur/ bebouwingsstructuur
De wijze waarop de ruimte in een gebied letterlijk geordend is: open/gesloten, de verdeling van bebouwd/onbebouwd, de functionele verdeling en de herkenbaarheid van de ruimtelijke structuur - d. Functionele structuur0
De kwaliteit van de gebouwde omgeving, zowel de kwaliteit van de elementen op zich, als de kwaliteit van de onderlinge samenhang en de relatie met andere kwaliteitsaspecten.
De inhoudelijke waardering van de gebiedskwaliteit is opgenomen in het Ruimtelijk Kwaliteitskader (RKK).
1.36 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.37 glastuinbouwbedrijf:
een agrarische bedrijfsvoering waarbij uitsluitend of in hoofdzaak onder een permanente opstand van glas of kunststof het telen van gewassen plaatsvindt. Hieronder vallen onder andere alle mogelijke groente-, bloem- en bladgewassen die één of meermalig worden geoogst, of als compleet gewas worden afgeleverd (bijvoorbeeld in potten). Ook de teelt van uitgangs- en vermeerderingsmateriaal, zoals stek, moerplanten en zaaigoed wordt hieronder verstaan.
1.38 groepsaccommodatie:
een accommodatie waarbij door een groep of groepen van personen gezamenlijk van voorzieningen gebruik wordt gemaakt en waar logiesgelegenheden aanwezig zijn voor groepen personen.
1.39 grondgebonden veehouderij:
veehouderij waarbij de dieren gedurende de dagperiode middels weidegang worden gehouden. Hiermee wordt in principe gedoeld op het hebben van een bedrijfsmatige tak van (melk)rundvee of paarden.
1.40 groom:
verzorger van paarden en onderhouder van zadels, tuigen en andere benodigdheden.
1.41 hagelnetten:
teeltondersteunende voorziening, bestaande uit al dan niet aaneengeschakelde netten, afgespannen op palen om fruit tegen hagelschade te beschermen.
1.42 hemelwaterproblematiek:
de problemen die ontstaan voor het afvoeren en bergen van hemelwater door toename van het verharde grondoppervlak.
1.43 herbouw:
na algehele sloop van het bestaande gebouw (woning) wordt nagenoeg hetzelfde teruggebouwd.
1.44 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.45 hoofdverblijf:
de voorziening die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene en welke een voor permanente bewoning geschikte verblijfplaats is, die ten minste bestaat uit een keuken, woon-, was- en slaapgelegenheid.
1.46 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van een zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, niet zijnde bed & breakfast.
1.47 horecavoorziening:
voorzieningen voor het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse alsmede het bedrijfsmatig verstrekken van logies.
1.48 huishouden:
een of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke c.q. gezamenlijke huishouding voeren.
1.49 intensieve veehouderij:
het bedrijfsmatig houden van dieren waarbij de dieren geheel of hoofdzakelijk in stallen of hokken worden gehouden. Hiermee worden in principe bedoeld: varkens, kippen, vleeskuikens, vleeskalveren, stieren voor de roodvleesproductie, geiten, eenden, pelsdieren, konijnen, kalkoenen of parelhoenders.
1.50 kampeermiddel:
tenten, tentwagens, kampeerauto's, caravans of stacaravans of een ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht of worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.51 kampeerplaats:
standplaats ten behoeve van een kampeermiddel.
1.52 kampeerterrein:
terrein of een deel van een terrein met ten hoogste wasgelegenheid en toiletten, waarop kan worden overnacht in kampeermiddelen met uitzondering van stacaravans en welke uitsluitend geopend mag zijn van 15 maart tot en met 31 oktober van het betreffende jaar.
1.53 kas:
een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander transparant materiaal, dienend tot het (op)kweken, vermeerderen of overwinteren van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen.
1.54 kleinschalige verblijfsrecreatie:
recreatie van beperkte omvang waarbij overnachting plaatsvindt, waaronder wordt begrepen:
- a. kleinschalig kamperen of
- b. verblijfsrecreatie met een oppervlakte van maximaal 100 m² in de vorm van
- c. recreatiewoningen
- d. groepsaccommodatie
- e. bed and breakfast.
1.55 kleinschalig kamperen:
kleinschalig (tot 25 kampeerplaatsen) kampeerterrein (tussen 15 maart tot en met 31 oktober), waarbij uitsluitend zijn toegestaan kampeermiddelen en eenvoudige ondersteunende voorzieningen zoals watertappunten, sanitairgelegenheid, informatieborden en zitbanken. Stacaravans zijn niet toegestaan.
1.56 lawaaisport:
een (sport)activiteit waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het achtergrondniveau wordt overschreden, en waarbij de activiteit wordt begrensd door een terrein en/of gebied, of door de technische mogelijkheden, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport en (model)vliegsport.
1.57 mestverwerking op boerderijniveau:
mestbe- en verwerking binnen een agrarisch bouwvlak van mest die op dat betreffende bouwvlak is geproduceerd.
1.58 milieucategorie:
weergave van de zwaarte van bedrijvigheid, zoals die in de handreiking Bedrijven en milieuzonering aan ieder type bedrijvigheid is toegekend, en in dit plan is vertaald naar een Staat van bedrijfsactiviteiten.
1.59 milieuhygiënische uitvoerbaarheid:
overkoepelend begrip voor milieuaspecten zoals geluid, bodem, geurhinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid, flora en fauna et cetera aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden, zodat omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse is geborgd.
1.60 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarde, die bepaald wordt door het voorkomen van bodemkundige, hydrologische en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in samenhang.
1.61 nevenactiviteit:
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomensverwervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel.
1.62 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:
het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren.
1.63 omgevingskwaliteit:
samenhangend systeem van water, milieu-, natuur- en landschapskwaliteit, zoals weergegeven in het Beeldkwaliteitsplan en het Ruimtelijk kwaliteitskader.
1.64 ondergeschikte bouwdelen
onderdelen van een hoofdgebouw die in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken, zoals erkers, ingangpartijen, luifels, schoorstenen en antennes.
1.65 ondergronds:
beneden het peil.
1.66 onevenredige aantasting van de aanwezige waarden:
het resultaat van een ruimtelijke ingreep heeft een te groot nadelig effect op de aanwezige waarden in dat gebied in verhouding tot de aard en omvang van die waarden.
1.67 peil:
- a. voor gebouwen waarvan:
- 1. de hoofdingang binnen 20 meter van de weg is gelegen en;
- 2. het oorspronkelijke maaiveld niet meer dan 0,50 meter afwijkt van de hoogte van de weg:
de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het oorspronkelijke maaiveld waarop het bouwwerk geplaatst is of wordt;
met dien verstande dat, indien bestaande gebouwen afwijkend van de onder a. en/of b. genoemde gevallen zijn gerealiseerd, de bovenkant van de begane grondvloer van bestaande gebouwen als peil wordt beschouwd.
1.68 permanente teeltondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen die langer dan 6 maanden, al dan niet aaneengesloten, in het jaar aanwezig zijn.
1.69 (straat)prostitutie:
het zich (op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg resp. openbare ruimten bevindend voertuig) beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding. (Straat)prostitutie is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming zoals bedoeld of omschreven in dit bestemmingsplan.
1.70 reconstructieplan:
het Reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg zoals vastgesteld op 5 maart 2004 door Provinciale Staten van Limburg en goedgekeurd door de ministers van Landbouw, Natuurbeheer Voedselkwaliteit en Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu op 22 april 2004.
1.71 recreatiewoning:
een gebouw, geen woonkeet en geen (sta)caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben, gedurende een gedeelte van het jaar voor recreatief verblijf te worden gebruikt.
1.72 rivierbed:
gebieden dat bij hoogwater voornamelijk een functie als waterberging heeft.
1.73 ruimtelijk kwaliteitskader (RKK):
gemeentelijk toetsingskader, zoals vastgesteld op 18 juni 2013, ter toetsing van de gebiedskwaliteiten en visueel-landschappelijke waarde bij nieuwe ontwikkelingen en uitbreidingen.
1.74 schuilgelegenheid:
een overdekte ruimte die aan maximaal drie zijden is omsloten door wanden, waarvan dieren gebruik moeten kunnen maken in geval van weidegang, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden uit oogpunt van dierenwelzijn.
1.75 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijk gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde of onderkomen, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar. Een seksinrichting is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming zoals bedoeld of omschreven in dit bestemmingsplan.
1.76 stacaravan:
een onderkomen, onder welke benaming ook aangeduid, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot dag- of nachtverblijf van een of meer personen, die elders hun hoofdverblijf hebben, en dat eventueel door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over korte afstand naar een vaste standplaats kan worden verreden, doch dat niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien dit onderkomen wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt het voor de toepassing van dit plan aangemerkt als stacaravan.
1.77 statische opslag:
opslag van goederen gedurende langere termijn, zonder dat deze een bewerking ondergaan en zonder dat deze ter plekke verhandeld worden, waaronder begrepen caravans, wit- en bruingoed en meubels.
1.78 stroomvoerend deel van het rivierbed:
gebied dat bij hoogwater van belang is voor zowel waterberging als -afvoer.
1.79 teeltondersteunende voorzieningen:
voorzieningen/constructies met als doel het gewas te forceren tot meer groei en/of de oogst te spreiden. Het gaat daarbij om zowel het vervroegen als het verlaten van de normale open teelt en/of het beschermen van het gewas tegen weersinvloeden, ziekten en plagen, hetgeen leidt tot een betere kwaliteit van het product. De voorzieningen dienen ter ondersteuning van de vollegrond-, fruit-, bloemen- en boomteelt. het betreft tijdelijke en permanente tunnels, containerteelt, hagelnetten en permanent ondersteunend glas/boogkassen.
1.80 tent:
een in hoofdzaak uit textiel of daarmee vergelijkbare materialen vervaardigd onderkomen voor dag- en/of nachtverblijf.
1.81 tuin:
een gedeelte van het erf bij een woning of bedrijfsgebouw dat geheel of gedeeltelijk is ingericht met gazons, planten en/of bomen.
1.82 tijdelijk afdekmateriaal:
folie dat teeltgebonden is en dient ter ondersteuning van de vollegrond-, fruit-, bloemen- en boomteelt en uitsluitend tijdens de teeltperiode voor het afdekken van het gewas mag worden gebruikt.
1.83 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen die korter dan 6 maanden, al dan niet aaneengesloten, in het jaar aanwezig zijn.
1.84 tijdelijke tunnel:
een tijdelijke teeltondersteunende voorziening in de vorm van een tijdelijke boogkas, met dien verstande dat de hoogte maximaal 2,50 meter bedraagt.
1.85 tijdelijke werknemers:
werknemers die op niet permanente basis en legaal, tijdelijk in de gemeente verblijven en die hun hoofdverblijf ergens anders hebben.
1.86 verbouw:
het geheel of gedeeltelijk vernieuwen, veranderen of vergroten van een bestaand gebouw of bouwwerk.
1.87 voorgevelrooilijn:
de snijlijn van de naar de voornaamste ontsluitingsweg gekeerde gevelvlakken van een woning (niet zijnde de voorkant van een erker) of (agrarisch) bedrijfsgebouw (dat het dichtst bij de weg is gelegen) en het grondvlak, waarop de woning/(agrarisch) bedrijfsgebouw zich bevindt, waarbij de voorgevelrooilijn doorloopt tot de perceelsgrenzen.
1.88 waterkering:
voorziening die beveiliging biedt tegen overstroming.
1.89 woning:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting en hoofdverblijf van een huishouden.
1.90 zorgboerderij:
een locatie in het buitengebied waar sociale-, therapeutische-, maatschappelijke- en educatieve activiteiten worden verricht in de vorm van dagbesteding en er geen sprake is van mogelijkheden voor overnachting c.q. permanente zorgverlening.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de afstand tot de (naar de weg gekeerde) perceelgrens:
de kortste afstand van een bouwwerk tot de (naar de weg gekeerde) perceelgrens van het bouwperceel.
2.5 de afstand tussen gebouwen:
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.
2.6 de vloeroppervlakte:
op de vloer tussen de binnenzijden van de gevelmuren en/of gemeenschappelijke scheidingsmuren.
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 de oppervlakte van een werk of werkzaamheid, geen bouwwerk zijnde:
de fysieke oppervlakte van het maaiveld, gemeten over het oorspronkelijke maaiveld.
2.9 de inhoud van overkappingen, carports en daarmee gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken:
vanaf peil tot aan de buitenzijde van het dak en tussen de buitenwerkse maten van de draagconstructie. Overstekken tot 0,50 meter worden niet meegeteld bij de berekening van de inhoud.
2.10 dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.11 de inhoud van een woning:
als inhoud van de woning wordt aangemerkt de inhoud (m³) van het hoofdgebouw inclusief bijbehorende bouwwerken, exclusief overkappingen. Waar het hoofdgebouw onderdeel is van voormalige bedrijfsbebouwing, wordt onder inhoud van de woning begrepen de inhoud van dat deel van het hoofdgebouw dat legaal functioneel als woonruimte in gebruik is.
2.12 wijze van meten
tenzij anders bepaald, worden de waarden die in m, m² of m³ zijn uitgedrukt op de volgende wijze gemeten:
- afstanden loodrecht,
- hoogten verticaal vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven, en
- maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- b. agrarisch grondgebruik;
- c. behoud, ontwikkeling en versterking van:
- 1. de aanwezige landschappelijke waarden, in het bijzonder van het esdorpenlandschap en de beekdalen;
- 2. bestaande natuurwaarden al dan niet in combinatie met agrarisch gebruik;
- d. dagrecreatief medegebruik 1;
- e. dagrecreatief medegebruik 2;
- f. erfbeplanting, wegbeplanting, landschapselementen, bosschages;
- g. de verkoop van streekeigen producten tot een verkoopvloeroppervlak van maximaal 100 m2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
- h. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, geen intensieve veehouderij of een glastuinbouwbedrijf zijnde, ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf';
- i. kadaverplaatsen met een maximale oppervlakte van 5 m2 per voorziening;
- j. voorzieningen van openbaar nut.
Een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen, in- en uitritten, tuinen, met dien verstande dat:
- k. deze bijbehorende voorzieningen ten dienste staan van de bestemming;
- l. ten behoeve van de ter plaatse aanwezige functie moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
3.2 Bouwregels
Op de voor Agrarisch met waarden aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, die ten dienste staan aan de bestemming, waarbij de volgende eisen gelden tenzij anders op de verbeelding weergegeven:
3.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders stellen nadere eisen ten aanzien van:
- 1. de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
- 2. de aard, bouwhoogte en de situering van erfafscheidingen;
- 3. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.
Een en ander op basis van een landschappelijke inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit.
- b. De onder a genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
- 1. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke inpassing en
- 2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en
- 3. ter verbetering van de gebiedskwaliteit.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. artikel 3.2.1 onder a van de planregels en overschrijding van de begrenzing van de op de verbeelding aangeduide agrarische bouwvlakken met bedrijfsgebouwen toestaan, onder de voorwaarden dat:
- 1. geen sprake is van een intensieve veehouderij binnen de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone- extensiveringsgebied' of een bedrijf dat ligt binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologische Hoofdstructuur';
- 2. de overschrijding van het agrarisch bouwvlak, in verband met een doelmatige bedrijfsvoering dan wel vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijk is voor de uitbreiding van het agrarische bedrijf;
- 3. overschrijding enkel is toegestaan tot maximaal 10% van het bestaand bouwvlak met een maximale lengte van 25 m en slechts éénmalig tijdens de planperiode;
- 4. de oppervlakte van het bestaand bouwvlak als basis blijft dienen bij een eerstvolgende wijziging van begrenzing en/of omvang;
- 5. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
- 6. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
- 7. de ontwikkeling moet gepaard gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing wordt ingepast;
- 8. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
- b. artikel 3.2.1 onder a van de planregels en de oprichting van een schuilgelegenheid voor dieren buiten het bouwvlak toe te staan, onder de voorwaarden dat:
- 1. de hoogte maximaal 3 meter bedraagt;
- 2. de bebouwingsoppervlakte is afgestemd op het beoogde gebruik en de locatie, met een maximum van 30 m2;
- 3. de afstand tot de bestemming Verkeer - Wegverkeer bedraagt ten minste 30 meter;
- 4. de locatie grenst niet aan het bouwvlak van een (agrarisch) bedrijf;
- 5. maximaal één schuilgelegenheid is toegestaan per hectare;
- 6. het perceel waarop de schuilgelegenheid wordt gerealiseerd dient een oppervlak te hebben van minimaal 1 ha;
- 7. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies;
- c. artikel 3.2.1 onder a van de planregels en de oprichting van bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals voeder-, kunstmest-, mest- en sleufsilo's of mestbassins buiten het bouwvlak toestaan, onder de voorwaarden dat:
- 1. in geval van een intensieve veehouderij de gronden waarop de silo of het mestbassin wordt gebouwd niet gelegen zijn binnen de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied', zoals nader op de verbeelding aangegeven;
- 2. de oprichting van de silo of het mestbassin, in verband met een doelmatige bedrijfsvoering dan wel vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijk is voor de uitbreiding van het agrarische bedrijf;
- 3. overschrijding enkel is toegestaan tot maximaal 10% van het bestaand bouwvlak met een maximale lengte van 25 m en slechts éénmalig tijdens de planperiode, waarbij de voeder-, kunstmest-, mest- of sleufsilo of mestbassin direct aansluitend aan de bestaande bebouwing moet worden geplaatst;
- 4. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
- 5. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
- 6. aangetoond wordt dat niet in strijd wordt gehandeld met de doeleinden die gelden binnen de op de verbeelding aangeduide 'Milieuzone - waterwingebied' of 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' ;
- 7. de ontwikkeling moet gepaard gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing/ voorziening wordt ingepast;
- 8. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
- d. het bepaalde onder 3.2.1 onder c en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van tijdelijke tunnels op afstand van het bouwvlak toestaan onder de volgende voorwaarden:
- 1. voorzieningen dienen in principe aansluitend aan het bouwvlak worden opgericht tenzij vanuit landbouwkundige motieven aangetoond kan worden dat aansluiting aan het bestaande bouwvlak niet mogelijk is;
- 2. indien de oppervlakte ten behoeve van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen na oprichting meer dan 5.000 m2 van de totale teeltoppervlakte van het bedrijf uitmaakt, is een positief advies noodzakelijk van de adviescommissie;
- 3. oprichting vanwege een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is;
- 4. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
- 5. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
- 6. de afstand tot de niet naar de weg gekeerde perceelgrens minimaal 5 m bedraagt;
- 7. de maximale diepte van het bouwvlak gerekend vanaf de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' 200 m bedraagt;
- e. artikel 3.2.2 onder a, b, c en c van de planregels en het bouwen binnen de minimale afstand van gebouwen tot de bouwperceelsgrens toestaan, onder de voorwaarden dat:
- 1. het bouwen, in verband met een doelmatige bedrijfsvoering dan wel vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijk is voor de uitbreiding van het agrarische bedrijf;
- 2. de ontwikkeling moet gepaard gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing wordt ingepast;
- 3. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
- 4. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
- 5. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
- 6. aangetoond wordt dat de plaatsing vanuit het oogpunt van (brand)veiligheid aanvaardbaar is;
- 7. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig worden beperkt;
- 8. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie;
- f. artikel 3.2.2 onder a, b en c van de planregels en het bouwen binnen de minimale afstand van gebouwen tot de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' toestaan, onder de voorwaarden dat:
- 1. het bouwen, in verband met een doelmatige bedrijfsvoering dan wel vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijk is voor de uitbreiding van het agrarische bedrijf;
- 2. de ontwikkeling moet gepaard gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing wordt ingepast;
- 3. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
- 4. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
- 5. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
- 6. aangetoond wordt dat de plaatsing vanuit het oogpunt van (brand)veiligheid en verkeersveiligheid aanvaardbaar is;
- g. artikel 3.2.2 onder a en een maximale goothoogte van 8 m en een maximale bouwhoogte van 12 m toestaan, onder de voorwaarde dat sprake is van een goede ruimtelijke inpassing zoals bedoeld is in het beeldkwaliteitsplan en het Ruimtelijk Kwaliteitskader;
- h. artikel 3.2.2 onder f van de planregels en toestaan dat bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bedrijfsvoering op een afstand minder dan 15 meter van de bedrijfswoning en voor de achtergevel worden gebouwd, onder de voorwaarde dat:
- 1. de noodzaak tot een kortere afstand kan worden aangetoond en/of;
- 2. de bouw stedenbouwkundig aanvaardbaar is, gelet op de bestaande bebouwing op het perceel.
- i. artikel 3.2.1 onder a van de planregels en toestaan dat hagelnetten buiten het bouwvlak worden gebouwd, onder de voorwaarde dat het volgende beoordelingskader bij de toelaatbaarheid in acht wordt genomen:
- 1. zicht op continuïteit van het agrarisch bedrijf;
- 2. netten mogen niet tot op de grond en niet buiten het bloeiseizoen worden afgerold;
- 3. ze dienen voor het overige naar aard en afmetingen bij deze bestemming te passen;
- 4. er wordt voorzien in een landschappelijke inpassing, bestaande uit een afschermende haag.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden voor:
- a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens:
- 1. voor zover het plaatsvindt binnen het bouwvlak of;
- 2. voor zover zulks noodzakelijk voor het op de bestemming gericht grondgebruik;
- 3. tijdelijke opslag van geoogste producten met een maximum van drie maanden aansluitend aan de oogst;
- b. het gebruik van opstallen voor opslagdoeleinden, uitgezonderd:
- 1. opslagdoeleinden die verband houden met het op de bestemming gerichte gebruik van opstallen;
- 2. statische opslag in niet meer functionele agrarische bedrijfsbebouwing, niet zijnde kassen;
- c. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens caravans ten behoeve van de huisvesting door tijdelijke werknemers;
- d. het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel, uitgezonderd het bepaalde in artikel 3.1 onder f;
- e. het gebruik van gronden en opstallen voor niet-agrarische activiteiten op een agrarisch bedrijf;
- f. het gebruik van gronden en opstallen voor het bewerken van agrarische producten van derden;
- g. het gebruik van de bestaande bedrijfsgebouwen voor de huisvesting van tijdelijke werknemers;
- h. het gebruik van de (agrarische) bedrijfsgebouwen voor de huisvesting van stagiaires en grooms voor het africhten van paarden;
- i. het gebruik van (agrarische) bedrijfsgebouwen (stallen) en bijgebouwen ten behoeve van bewoning;
- j. het gebruik van recreatiewoningen ten behoeve van permanente bewoning;
- k. het gebruik ten behoeve van horecadoeleinden, behoudens verband houdend met het binnen de bestemming op de grond gerichte gebruik van gronden en opstallen;
- l. aan-huis-gebonden-bedrijf;
- m. wonen;
- n. het gebruik van gronden en opstallen ten behoeve van mestverwerkingsactiviteiten behoudens activiteiten welke ondergeschikt zijn aan het agrarisch bedrijf waarbij de mest afkomstig is van hetzelfde bedrijf;
- o. het omschakelen van een agrarisch bedrijf naar een glastuinbouwbedrijf of een intensieve veehouderij;
- p. het omschakelen van een agrarisch bedrijf naar niet-grondgebonden agrarische bedrijvigheid;
- q. het uitoefenen van nevenactiviteiten, uitgezonderd verkoop van streekeigen producten binnen het bouwvlak tot een verkoopvloeroppervlak van maximaal 100 m2;
- r. het gebruik van opstallen ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie;
- s. bevi-inrichtingen;
- t. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan anders dan bestaande situaties, die een 10-6 risicocontour hebben die de aanduiding 'bouwvlak' overschrijdt.
- u. het gebruik van gronden voor containerteelt buiten de bouwvlakken voor een agrarisch bedrijf;
- v. het gebruik of het laten gebruiken van gronden en/of gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een seksinrichting, een escortbedrijf en (straat)prostitutie;
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. artikel 3.5 onder r van de planregels ten behoeve van het ontplooien van activiteiten met betrekking tot kleinschalige horeca en dagrecreatie, onder de voorwaarden dat:
- 1. de niet-agrarische functie ondergeschikt blijft aan het bestaande gebruik van het bouwperceel;
- 2. de activiteiten ten dienste staan van dagrecreatief medegebruik 1 in het gebied (ondersteuning wandel- en fietsroutes);
- 3. de nevenactiviteiten qua aard en omvang passen in de omgeving;
- 4. de activiteiten infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
- 5. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein;
- 6. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
- 7. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid.
- b. artikel 3.5 onder g van de planregels ten behoeve van het bewerken van agrarische producten, onder de voorwaarden dat:
- 1. de niet-agrarische functie ondergeschikt blijft aan het bestaande gebruik van het bouwperceel;
- 2. de nevenactiviteiten qua aard en omvang passen in de omgeving;
- 3. het de bewerking van producten afkomstig van agrarische bedrijven betreft;
- 4. de activiteiten infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
- 5. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
- 6. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
- c. artikel 3.5 onder r van de planregels en afwijkend gebruik van gronden en opstallen toestaan, mits het gebruik is aan te merken als nevenactiviteit, voor:
- 1. landbouwverwant bedrijf, of
- 2. kleinschalig bedrijf, of
- 3. manege;
met dien verstande dat:- het gebruik plaatsvindt in niet meer in gebruik zijnde agrarische bedrijfsgebouwen;
- de niet-agrarische functie ondergeschikt blijft aan het bestaande gebruik van het bouwperceel;
- de nevenactiviteiten qua aard en omvang passen in de omgeving;
- de activiteiten infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
- er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein;
- de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
- sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
Artikel 4 Verkeer – Wegverkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de aanleg en instandhouding van:
- 1. interlokale wegen;
- 2. lokale verharde wegen;
- 3. lokale onverharde wegen;
- b. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
- c. gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder begrepen abri's, verlichtingsarmaturen, apparatenkasten voor telecommunicatiemasten;
- d. geluidswallen en geluidsschermen op gronden behorende tot de hoofdverkeerswegen;
- e. kabels en leidingen;
- f. groen, bermen, en wegbeplantingen;
- g. parkeren met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – opstelstrook' parkeren uitsluitend is toegestaan op werkdagen tussen 07:00 en 17:00 uur;
- h. veldkruizen, kapellen en kunstwerken;
- i. slagbomen;
- j. kadaverplaatsen met een maximale oppervlakte van 5 m2 per voorziening;
een en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals wildbegeleidende en wildbeschermingsvoorzieningen, met dien verstande dat:
- k. gebruik van de gronden ten behoeve van 'Verkeer – Wegverkeer' pas is toegestaan als beplanting wordt aangelegd en in stand gehouden in het kader van de landschappelijke inpassing van de gronden, zoals vastgesteld in de landschappelijke inpassing d.d. 1 augustus 2022 (bijlage 2);
- l. gebruik van de gronden ten behoeve van 'Verkeer – Wegverkeer' pas is toegestaan als infiltratie van bouwwerken, geen gebouw zijnde op eigen grond plaatsvindt.
4.2 Bouwregels
Op de voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, zoals bruggen, duikers, viaducten, faunapassages, met een maximale hoogte van 12 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden en opstallen ten behoeve van een seksinrichting, een escortbedrijf en (straat)prostitutie;
- b. het gebruik of laten gebruiken van gronden en/of gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een seksinrichting, een escortbedrijf en (straat)prostitutie.
Artikel 5 Waarde – Archeologie 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende (basis)bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied, waarbij artikel 14.3 in acht dient te worden genomen.
5.2 Bouwregels
- a. Op of in de als 'Waarde - Archeologie - 1' aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd, waarbij de grond voor maximaal 2.500 m² (gemeten op maaiveldniveau) wordt verstoord;
- b. Indien de verstoring meer dan 2.500 m² bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm dient de aanvrager een rapport (voortoets, bijvoorbeeld bureauonderzoek, inventariserend veldonderzoek, proefsleuvenonderzoek, opgraving, sleufgraaf, archeologische begeleiding) te overleggen, waaruit blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
- c. Uitsluitend indien archeologische waarde is vastgesteld worden aan de omgevingsvergunning daartoe de volgende voorwaarden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken zoals heien, of
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- 3. de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Waarde – Archeologie 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De gronden op de verbeelding nader aangewezen voor 'Waarde - Archeologie - 2' zijn, behalve voor de daar voorkomende (basis)bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied, waarbij artikel 14.3 van de planregels in acht dient te worden genomen.
6.2 Bouwregels
- a. Op of in de als 'Waarde - Archeologie - 2' aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemmingen worden gebouwd, waarbij de grond voor maximaal 500 m2 (gemeten op maaiveldniveau) wordt verstoord;
- b. Indien de verstoring meer dan 500 m2 bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm, dient de aanvrager een rapport (voortoets, bijvoorbeeld bureauonderzoek, inventariserend veldonderzoek, proefsleuvenonderzoek, opgraving, sleufgraaf, archeologische begeleiding) van een door gemeenteweg erkende archeologisch deskundige heeft overgelegd waaruit blijkt dat de in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemmingsplan omschreven archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
- c. Uitsluitend indien archeologische waarde is vastgesteld worden aan de omgevingsvergunning daartoe de volgende voorwaarden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken zoals heien, of
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- 3. de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Waarde – Beekdal
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Beekdal' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor:
de bescherming van de natuurwaarden die verbonden zijn aan een vochtig milieu, landschapswaarden alsmede behoud van kwelgebieden welke een belangrijk onderdeel vormen van het hydrologisch systeem, waarbij artikel 14.3 hierbij in acht dient te worden genomen;
het aanleggen en verwijderen van tijdelijke waterkeringen, mits deze als zodanig zijn opgenomen in de Keur van het waterschap;
met dien verstande dat de regels in dit artikel niet gelden voor het bouwen, het gebruik en het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, indien deze activiteiten plaatsvinden binnen een bouwvlak.
7.2 Bouwregels
Op of in de als 'Waarde - Beekdal' aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd, mits de in artikel 7.1 genoemde waarden niet worden onevenredig aangetast.
7.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen voor het aanbrengen van een ondergrond voor containervelden.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Waterstaat – Stroomvoerend Deel Rivierbed
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Stroomvoerend deel rivierbed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. riviergebonden activiteiten;
- b. het waarborgen van een veilige afvoer van en berging van rivierwater onder normale en maatgevende hoogwaterstanden, sediment en ijs;
- c. de waterhuishouding;
- d. de aanleg, het onderhoud en de verbetering van de waterkering;
- e. het vergroten van de afvoercapaciteit.
Onder riviergebonden activiteiten wordt verstaan:
- a. de aanleg of wijziging van de waterstaatkundige kunstwerken;
- b. de realisatie van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- en recreatievaart;
- c. de realisatie en het beheer van natuurterreinen;
- d. de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met waterrecreatie zijn verbonden;
- e. de winning van oppervlaktedelfstoffen.
8.2 Bouwregels
Op of in de voor 'Waterstaat - Stroomvoerend deel rivierbed' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het waterbergend en stroomvoerend vermogen van het gebied kan, mits gehoord Rijkswaterstaat, bij het verlenen van een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in artikel 8.2 ten behoeve van:
- a. riviergebonden activiteiten;
- b. niet-riviergebonden activiteiten;
- c. activiteiten ten behoeve van rivierbeheer of rivierverruiming
- d. rivierkundige activiteiten van ondergeschikt belang;
- e. een eenmalige uitbreiding van ten hoogste 10 % van de bestaande bebouwing, mede conform de onderliggende bestemming,
met dien verstande dat slechts een omgevingsvergunning wordt verleend:
- a. voor riviergebonden activiteiten, indien:
- 1. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
- 2. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
- 3. er sprake is van een zodanige situering van de bestemming dat de waterstandverhoging of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is;
- 4. er sprake is van een zodanige situering van de bestemming dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert;
- 5. de resterende waterstandeffecten of de afname van het bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn.
- b. voor niet-riviergebonden activiteiten, indien:
- 1. het een functieverandering binnen de bestaande bebouwing betreft of;
- 2. het een activiteit betreft die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie of;
- 3. het een groot openbaar belang betreft en de activiteit niet redelijkerwijs buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd of;
- 4. er een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang is voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven en de activiteit redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;
- 5. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
- 6. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
- 7. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandverhoging of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is;
- 8. er sprake is van een zodanige situering van de activiteit dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert;
- 9. en onder de voorwaarde dat:
- de resterende waterstandeffecten duurzaam worden gecompenseerd of;
- de afname van het bergend vermogen duurzaam wordt gecompenseerd of;
- de rivierverruimende maatregelen worden genomen,
- 10. waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gewaarborgd zijn;
- c. voor rivierkundige activiteiten van ondergeschikt belang, activiteiten ten behoeve van rivierbeheer of rivierverruiming en voor een eenmalige uitbreiding van ten hoogste 10 % van de bestaande bebouwing indien:
- 1. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig en doelmatig functioneren van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
- 2. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
- 3. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandverhoging of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is;
- 4. er sprake is van een zodanige situering van de activiteit dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert.
8.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en opstallen wordt in elk geval verstaan het gebruik voor zowel riviergebonden als niet-riviergebonden activiteiten.
8.5 Afwijken van de gebruiksregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het waterbergend en stroomvoerend vermogen van het gebied kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in artikel 8.4 ten behoeve van zowel riviergebonden als niet-riviergebonden activiteiten, met dien verstande dat slechts een omgevingsvergunning wordt verleend:
- a. voor riviergebonden activiteiten, indien:
- 1. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
- 2. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit;
- 3. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandverhoging of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is;
- 4. er sprake is van een zodanige situering van de activiteit dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert;
- 5. de resterende waterstandeffecten of de afname van het bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn;
- b. voor niet-riviergebonden activiteiten, indien:
- 1. het een functieverandering binnen de bestaande bebouwing betreft of;
- 2. het een activiteit betreft die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie of;
- 3. het de verwezenlijking van voorzieningen van groot openbaar belang betreft en de activiteit niet redelijkerwijs buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd of;
- 4. er een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang is voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven en de activiteit redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;
- 5. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig en doelmatig functioneren van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
- 6. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
- 7. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandverhoging of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is;
- 8. er sprake is van een zodanige situering van de activiteit dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert;
- 9. en onder voorwaarde dat:
- de resterende waterstandseffecten duurzaam worden gecompenseerd of;
- de afname van het bergend vermogen duurzaam wordt gecompenseerd of;
- de rivierverruimende maatregelen worden genomen,
- 10. waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gewaarborgd zijn.
8.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten
10.2 Steigers
Voor het bouwen van openbare aanlegplaatsen en/of steigers ten behoeve van bestaande bebouwing en functies die grenzen aan het water, gelden de volgende regels:
- a. er moet toestemming zijn verkregen van de vaarwegbeheerder;
- b. met de aanleg van de steiger mag geen onevenredige (blijvende) schade wordt aangebracht aan ter plekke aanwezige rietkragen of andere met oever- en moerasplanten begroeide oevers;
- c. de lengte van de steiger bedraagt niet meer dan 2 meter en de breedte niet meer dan 1 meter. De steiger mag niet meer dan 0,75 meter boven het wateroppervlakte (streefpeil) uitsteken;
- d. per steiger mogen niet meer dan 2 afmeerpalen gerealiseerd worden met een onderlinge afstand van maximaal 4 meter;
- e. de steiger dient 'onderloops' te zijn, hetgeen betekent, dat het water onder de steiger en het plankier vrije doorloop moet hebben.
10.3 Infiltratie
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
11.1 Reconstructiewetzone - verwevingsgebied
Ter plaatse van de aanduiding 'Reconstructiewetzone - verwevingsgebied' zijn de gronden tevens bedoeld voor het weergeven van de Verwevingsgebieden, zoals bedoeld in het Reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 Omgevingsvergunning
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. de planregels ten behoeve van het onderling in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven, mits van de wegbeheerder een positief advies is ontvangen;
- b. de planregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangepast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
- c. de planregels ten aanzien van het bouwen van kunstuitingen en van zend-, ontvangen/ of sirenemasten, waarbij voor een hoogte van meer dan 65 m +NAP, in het kader van voorkoming van onaanvaardbare radarverstoring, voorafgaand aan het toestaan schriftelijk advies dient te zijn ingewonnen bij de Dienst Vastgoed Defensie;
- d. afmetingen in de planregels en op de verbeelding met een maximum van 10%.
12.2 Afwegingskader
Een in artikel 12.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van de bebouwing;
- b. de milieusituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- e. het bijdragen aan het behoud en/of versterking van de aanwezige gebiedskwaliteiten.
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
13.1 Verschuiven bestemmingsgrenzen of verwijdering functieaanduidingen
Artikel 14 Overige Regels
14.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
14.2 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De regels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 1 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- b. brandblusvoorzieningen;
- c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. het bouwen bij ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
- f. de ruimte tussen bouwwerken.
14.3 Prioriteit van dubbelbestemmingen
- a. Waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming;
- b. Waar dubbelbestemmingen samenvallen gelden:
- 1. in de eerste plaats de regels van de bestemmingen 'Waterstaat - Stroomvoerend deel rivierbed' en 'Waterstaat - Rivierbed';
- 2. in de tweede plaats de regels van de bestemming 'Waarde - Archeologie - 2'
- 3. in de derde plaats de regels van de bestemming 'Waarde - Archeologie - 1';
- 4. in de vierde plaats de regels van de bestemming 'Waarde - Beekdal'.
14.4 Oprichting van (beperkt) kwetsbare objecten
Nieuwe (kwetsbare) bestemmingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid van het Besluit externe veiligheid inrichtingen mogen niet gebouwd worden binnen een (geprojecteerde) 10-6-risicocontour voor het plaatsgebonden risico van aanwezige risicobronnen zoals (onder meer) bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering Vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS), het Besluit Transportroutes externe veiligheid (Btev) en / of het Besluit transportroutes externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
14.5 Oprichting van risicovolle activiteiten
De 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico van nieuwe risicobronnen zoals (onder meer) bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering Vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS), het Besluit Transportroutes externe veiligheid (Btev) en/of het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) mag niet over (geprojecteerde) (beperkt) kwetsbare objecten komen te liggen.
14.6 Strijdig gebruik
Het is verboden gronden, bouwwerken en onderkomens te gebruiken of laten gebruiken op een wijze of tot een doel dat strijdig is met de aan de gronden gegeven bestemming.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid a met maximaal 10%.
- c. lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Veerweg 16 Blitterswijck e.a.”.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 2 Landschappelijk inpassingsplan
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek