KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Waarde - Archeologie Hoog
Artikel 6 Waarde - Archeologie Middelhoog
3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Voorrangsregels
Artikel 11 Kwaliteitsregels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel

Maaseikerweg 280

Bestemmingsplan - Gemeente Weert

Vastgesteld op 08-07-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Toelichting

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In de regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Maaseikerweg 280 met identificatienummer NL.IMRO.0988.BPMaaseikerwg280-VA01 van de gemeente Weert;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van de gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 agrarisch:
het (bedrijfsmatig) telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.6 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);
1.7 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in de bodem voorkomende overblijfselen uit oude tijden;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 bestaand:
  1. onder bestaande bebouwing wordt verstaan bebouwing welke op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteldbestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning;
  2. onder bestaand gebruik wordt verstaan het gebruik van grond en bouwwerken dat bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.13 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.14 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.15 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.16 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.17 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.18 camping:
een inrichting gericht op het bieden van gelegenheid tot al dan niet seizoensgebonden verblijfsrecreatie in kampeermiddelen en de bijbehorende sanitaire voorzieningen;
1.19 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt;
1.20 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:
een door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de in de KNA gestelde kwalificaties van senior archeoloog;
1.21 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.22 kampeermiddel:
  1. een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan, vouwwagen, camper of huifkar;
  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is,
een en ander voor zover de onder a en b genoemde onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn in- of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf. Stacaravans worden hiertoe niet gerekend;
1.23 kampeerplaats of (kleinschalig) kampeerterrein:
terrein of plaats waarop gelegenheid wordt gegeven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;
1.24 kleinschalig kamperen:
het gebruik van de gronden ten behoeve van een beperkt kampeerterrein met maximaal 25 kampeermiddelen;
1.25 landschappelijke inpassing:
een zodanige vormgeving en inpassing dat deze optimaal is afgestemd op bestaande danwel nog te ontwikkelen ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische landschapskwaliteiten;
1.26 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo;
1.27 onderkomens:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto’s, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken;
1.28 peil:
  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld;
1.29 recreatie:
activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding;
1.30 recreatief medegebruik:
vorm van recreatie waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, doch kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals wegbewijzeringsbordjes, picknickbankjes en draaipoortjes, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten;
1.31 verbeelding:
De verbeelding behorend bij dit plan met idn-nummer NL.IMRO.0988.BPMaaseikerwg280-VA01;
1.32 verblijfsrecreatie:
het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats waarbij recreatief nachtverblijf centraal staat;
1.33 verstoringsoppervlakte:
oppervlakte van een bouwwerk, werk of werkzaamheid die nodig is om deze uit te voeren;
1.34 Wabo:
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden;
1.35 waterhuishoudkundige doeleinden
doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang, voorzieningen voor de waterhuishouding e.d.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzicht van het horizontale vlak;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand;
2.6 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.8 uitzondering op de meetregels
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken, bestemmingsvlakken of ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- en/of de bestemmingsgrens met niet meer dan 0,50 meter wordt overschreden. Voor luifels, erkers en balkons geldt dat de bouw- en/of bestemmingsgrens met niet meer dan 1,00 meter wordt overschreden.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarisch grondgebruik;
  2. behoud en ontwikkeling van bestaande landschappelijke karakteristiek en cultuurhistorische en archeologische waarden;
  3. behoud en ontwikkeling van recreatieve (mede-)gebruiksmogelijkheden;
  4. een kleinschalig kampeerterrein ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’;
  5. een centrumgebouw ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – centrumgebouw’;
  6. landschappelijke inpassing en instandhouding overeenkomstig het landschapsplan ‘Landschappelijke inpassing en compensatie minicamping ‘de Toerist’ Maaseikerweg 280, Weert, 10-10-2014 een en ander zoals toegevoegd als bijlage 1 bij deze regels;
met daaraan ondergeschikt:
  1. recreatief medegebruik;
  2. hobbymatig agrarisch gebruik;
  3. groenvoorzieningen, waaronder mede begrepen poelen;
  4. verkeersvoorzieningen, waaronder perceelsontsluitingswegen, onverharde wegen en paden;
  5. voorzieningen ten behoeve van openbaar nut;
  6. (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. overige bijbehorende voorzieningen.
3.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 10.1.
3.2 Bouwregels 3.2.1 Algemeen
Op de voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. bouwwerken passende binnen de bestemming;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde paardenbakken en/of stapmolens en/of tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en/of hagelnetten en/of containervelden;
  3. omheiningen tot een bouwhoogte van maximaal 2,00 m conform het "Beeldkwaliteitsplan schuilgelegenheden, omheiningen en paardenbakken gemeente Weert" zoals toegevoegd als bijlage 2 bij deze regels;
  4. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2,00 m bedragen;
  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van recreatief medegebruik, zoals kleinschalige picknickplaatsen, wegwijzers, informatieborden, zitbanken, afvalemmers, e.d. met een bebouwingshoogte van maximaal 2,00 m;
  6. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals voederruiven, waarbij de bouwhoogte maximaal 2,00 m mag bedragen;
  7. observatie-/uitkijkhutten met een bebouwingshoogte van maximaal 6 m;
  8. bestaande gebouwen in ten hoogste de omvang zoals aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan ter plaatse van de aanduidingen ‘specifieke bouwaanduiding – centrumgebouw’.
  9. bouwwerken passende binnen deze bestemming en landschappelijke inpassing en waterbergende en/of infiltrerende voorzieningen, welke gerealiseerd en in stand dienen te worden gehouden overeenkomstig het bepaalde in het landschapsplan ‘minicamping de Toerist, Maaseikerweg 280 Weert’ van Paul Winkelmolen, stedenbouwkundige & Tuin- en landschapsvastgestelder d.d. 10 oktober 2014, versie 02 een en ander zoals toegevoegd als bijlage 1 bij deze regels.
3.2.2 Bebouwing ten behoeve van kampeerterrein
Ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’ zijn tevens toegestaan bouwwerken en voorzieningen ten diensten van de minicamping overeenkomstig het landschapsplan als bedoeld in artikel 3.1.1 onder f en welke aan maatvoering en/of situering voldoen aan onderstaande tabel.
Toegestane bouwwerken en voorzieningen
1 verzamelgebouw voor o.a. receptie en sanitaire voorzieningen met een aangrenzend onoverdekt zwembad, parkeervoorzieningen, tappunten voor drinkwater en stroom, andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde die ten diensten staan aan een minicamping (niet zijnde overkappingen)
Locatie gebouwen
uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - centrumgebouw’
Maximale goot- en bouwhoogte gebouwen
bestaand
Maximale oppervlakte gebouwen
bestaand
Maximale bebouwingshoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde
terreinafscheidingen max. 2 m, diepte zwembad max. 2 m, overige max. 3,5 m, terreinverlichting en vlaggenmasten maximaal 10 m
Kampeermiddelen
Max. 25, gelijktijdig toegestaan in de periode van 15 maart tot 1 november
Maximale oppervlakte zwembad
max. 50 m2
3.3 Nadere eisen 3.3.1 Onderwerpen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:
  1. de natuur- en landschappelijke compensatie die geleverd moet worden op de bestemming ‘Agrarisch’;
  2. de aard, hoogte en situering van bouwwerken indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing, ter voorkoming van onevenredige aantasting en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en ter verbetering van de gebiedskwaliteit;
3.3.2 Toepassingscriteria
De onder 3.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:
  1. het stedenbouwkundig beeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. een goede parkeerbalans;
  4. de milieusituatie;
  5. de sociale veiligheid;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Afwijken van de bouwregels 3.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van schuilgelegenheden
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 voor het bouwen van een schuilgelegenheid voor hobbymatig te houden vee, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de belangen van natuur en landschap, met dien verstande dat:
  1. er uitsluitend sprake is van hobbymatig gebruik;
  2. de oppervlakte per schuilgelegenheid maximaal 15 m2 mag bedragen;
  3. de goothoogte maximaal 2,00 m mag bedragen;
  4. de bouwhoogte maximaal 3,00 m mag bedragen;
  5. schuilgelegenheden met een kap van minimaal 20° en maximaal 45° worden afgedekt en minimaal aan één zijde open zijn;
  6. per weiland maximaal één schuilgelegenheid mag worden opgericht;
  7. bij of in het gebouw geen opslag van mest, gereedschappen, materialen of stalling van voertuigen plaatsvindt;
  8. voldaan dient te worden aan de stedenbouwkundige- en kwaliteitseisen zoals omschreven in het ‘Beeldkwaliteitsplan schuilgelegenheden, omheiningen en paardenbakken gemeente Weert’;
  9. er sprake moet zijn van een landschappelijke inpassing van de schuilgelegenheid;
  10. op grond van het bepaalde in artikel 11 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd.
3.4.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van paardenbakken en/of stapmolens
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 voor het aanleggen van paardenbakken en niet-overdekte stapmolens, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de belangen van natuur en landschap, met dien verstande dat:
  1. de oppervlakte van paardenbak en/of niet-overdekte stapmolen tezamen maximaal 1.000 m2 mag bedragen en de afstand tot woningen van derden minimaal 50 m bedraagt;
  2. de hoogte van omheiningen maximaal 2,00 m mag bedragen;
  3. eventuele lichtmasten maximaal 4,00 m hoog mogen zijn en op minimaal 50,00 m van woningen van derden zijn gelegen;
  4. voldaan dient te worden aan de stedenbouwkundige- en kwaliteitseisen zoals omschreven in het ‘Beeldkwaliteitsplan schuilgelegenheden, omheiningen en paardenbakken gemeente Weert’;
  5. er sprake moet zijn van een landschappelijke inpassing van de paardenbak en/of niet- overdekte stapmolen;
  6. op grond van het bepaalde in artikel 9 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd.
3.4.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 voor het bouwen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, met dien verstande dat:
  1. omliggende waarden en functies niet onevenredig worden aangetast;
  2. zoveel mogelijk moet worden aangesloten bij de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', tenzij aangetoond wordt dat dit op grond van agrarische en/of landschappelijke motieven niet mogelijk is;
  3. de tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen maximaal 6 maanden per jaar aanwezig zijn;
  4. de tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen na afloop van de termijn in zijn geheel worden verwijderd;
  5. rekening gehouden wordt met de milieukwaliteit, met name de waterhuishouding en de ecologische waarden in het gebied;
  6. over de landschappelijke inpassing vooraf een positief onafhankelijk advies wordt verkregen;
  7. voor het overige voldaan aan de 'Beleidsregels teeltondersteunende voorzieningen', zoals vastgesteld door gedeputeerde staten van Limburg op 13 december 2011.
3.4.4 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van hagelnetten en containervelden
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 voor het oprichten van hagelnetten en/of het aanleggen van containervelden, met dien verstande dat:
  1. de noodzaak daartoe vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond;
  2. rekening gehouden wordt met de milieukwaliteit, met name de waterhuishouding en de ecologische waarden in het gebied;
  3. en moet sprake zijn van een goede landschappelijke inpassing van de hagelnetten en containervelden;
  4. voldaan wordt aan de 'Beleidsregels teeltondersteunende voorzieningen', zoals vastgesteld door gedeputeerde staten van Limburg op 13 december 2011;
  5. op grond van het bepaalde in 11 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd.
3.4.5 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van recreatief medegebruik
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 voor het oprichten van geringe bouwwerken ten behoeve van het recreatief medegebruik, zoals speel- en schuilgelegenheden, informatieborden en bewegwijzering, met dien verstande dat:
  1. het bestaande agrarisch gebruik van de gronden niet onevenredig wordt belemmerd;
  2. de voorzieningen aansluiten op de bestaande recreatieve routestructuur;
  3. het bebouwd oppervlak maximaal 20 m2 mag bedragen;
  4. de goothoogte maximaal 3,00 m mag bedragen;
  5. de bouwhoogte maximaal 5,00 m mag bedragen;
  6. het geen aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer- of vaartuig betreft;
  7. de landschappelijke waarden als benoemd onder 3.1.1 niet worden aangetast.
3.5 Specifieke gebruiksregels 3.5.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruiken en/of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor en/of als:
  1. standplaats van onderkomens en als standplaats van kampeermiddelen uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein'; met dien verstande dat:
    1. kamperen alleen tijdens het kampeerseizoen is toegestaan dat loopt van 15 maart tot 1 november;
    2. buiten het kampeerseizoen geen kampeermiddelen op het terrein aanwezig zijn;
    3. de kampeerplaatsen landschappelijk zijn ingepast in de omgeving;
  2. permanente bewoning en bewoning door (buitenlandse) werknemers van onderkomens en kampeermiddelen;
  3. het aanbrengen van foliemestbassins;
  4. het aanbrengen van permanente en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, zoals boogkassen, platglas, containervelden en hagel- en hopschermen, behoudens uitgespreid afdekmateriaal zoals bijvoorbeeld folies;
  5. het amoveren van paden en wegen alsmede het aanbrengen van verharde wegen;
  6. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest;
  7. het gebruik van de grond voor de beoefening van lawaaisporten;
  8. reclamedoeleinden;
  9. het innemen of hebben van een standplaats, met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel, teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken, dan wel diensten aan te bieden, dan wel anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek;
  10. buitenopslag, behoudens voor zover dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik.
3.5.2 Landschappelijke inpassing (voorwaardelijke verplichting)
Het gebruiken en/of het laten gebruiken van de voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden en opstallen conform de bestemming ‘Agrarisch’, voor zover dit gebruik is toegelaten onder de voorwaarde van landschappelijke inpassing, is alleen toegestaan als die landschappelijke inpassing overeenkomstig het landschapsplan ‘minicamping de Toerist, Maaseikerweg 280 Weert’ van Paul Winkelmolen, stedenbouwkundige & Tuin- en landschapsvastgestelder d.d. 10 oktober 2014, versie 02 een en ander zoals toegevoegd als bijlage 1 bij deze regels, uiterlijk 9 maanden nadat de daaraan gekoppelde bebouwing en gebruik is gestart, volledig is uitgevoerd en/of volledig in stand wordt gehouden.
3.5.3 Parkeren
Elke voorziening dient voldoende op eigen terrein te voorzien in de behoefte aan parkeergelegenheid voor auto en fiets (zowel voor personeel als voor bezoekers) en in gelegenheid voor laden en lossen.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels 3.6.1 Afwijken ten behoeve van parkeren
Het bevoegd gezag kan bij een tekort aan parkeerplaatsen op eigen terrein met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5.3, indien in de directe omgeving voldoende openbare parkeerplaatsen aanwezig zijn.
3.7 Omgevingsvergunning voor uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden 3.7.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de navolgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen, verharden of verwijderen van wegen, paden en het aanbrengen of verwijderen van andere oppervlakteverhardingen behoudens conform het inpassingsplan ‘Landschappelijke inpassing en compensatie minicamping ‘de Toerist’ Maaseikerweg 280, Weert, 10-10-2014’.
3.7.2 Uitzonderingen
Het in artikel 3.7.1 vervatte verbod geldt niet voor:
  1. normale onderhoudswerkzaamheden;
  2. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  3. werken of werkzaamheden in het kader van het normale onderhoud en/of plaatsvinden in het kader van een normale agrarische bedrijfsexploitatie;
  4. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn en waarvoor tot het van kracht worden van het plan geen vergunning vereist was dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/afwijking of anderszins mogen worden uitgevoerd;
3.7.3 Toelaatbaarheid
Werken als bedoeld in artikel 3.7.1 zijn slechts toelaatbaar indien door deze werken en werkzaamheden, dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de stedenbouwkundige en/of landschappelijke waarden van de desbetreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind. Hierbij gelden de volgende toetsingscriteria:
Omgevingsvergunningplichtige werken/werkzaamheden
Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning
3.7.1 sub a.
het aanleggen van wegen en het aanbrengen van overige verhardingen
- de wegen en overige verhardingen moeten noodzakelijk zijn voor onderhoud of bereikbaarheid ten behoeve van de doeleinden zoals omschreven in artikel 3.1.1
- de wegen en overige verhardingen betekenen geen aantasting van de aanwezige landschappelijke inpassing, danwel er wordt anderszins voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing
3.8 Wijzigingsbevoegdheid 3.8.1 Wijziging in de bestemming 'Water' en/of 'Waterstaat - Waterlopen'
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Water', 'Waterstaat - Waterlopen', ten behoeve van het aanleggen van watergangen, waaronder regenwaterbuffers, en het herinrichten van bestaande watergangen, met dien verstande dat:
  1. de noodzaak daartoe in het kader van een adequaat waterhuishoudkundig beheer is aangetoond;
  2. natuurlijke en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  3. ruimtelijke inpassing in het landschap verzekerd is;
  4. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
met dien verstande dat bij de wijziging in de bestemming 'Water', 'Waterstaat - Waterlopen', de regels in artikel 25 en artikel 37 van het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2011’ van de gemeente Weert in acht worden genomen.
3.8.2 Wijziging in de bestemming 'Bos' of 'Natuur'
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Bos' of 'Natuur', ten behoeve van de ontwikkeling van een ecologische verbindingszone, met dien verstande dat:
  1. de inrichting van de gronden tot bos of natuur geen onevenredige belemmering vormt voor het agrarisch gebruik van de belendende agrarische percelen;
  2. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
met dien verstande dat:
  1. bij de wijziging in de bestemming 'Bos' de regels in artikel 10 van het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2011’ van de gemeente Weert in acht worden genomen;
  2. bij wijziging in de bestemming 'Natuur' de regels in artikel 14 van het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2011’ van de gemeente Weert in acht worden genomen.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving 4.1.1 Algemeen
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de aanleg en instandhouding van groenvoorzieningen en landschapswaarden;
  2. de landschappelijke inpassing van de locatie Maaseikerweg 280, dat aan bijlage 1 bij deze regels is toegevoegd;
met daaraan ondergeschikt:
  1. paden en verhardingen;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  4. poelen en soortgelijke infiltratievoorzieningen.
4.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 10.1.
4.2 Bouwregels 4.2.1 Algemeen
Op de voor ‘Groen’ aangewezen gronden mogen uitsluitend worden bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd:
  1. noodzakelijk met het oog op de regeling van de veiligheid van het verkeer;
  2. ten behoeve van de verlichting van wegen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van recreatief medegebruik, zoals kleinschalige picknickplaatsen, wegwijzers, informatieborden, zitbanken, afvalemmers, e.d. met een bebouwingshoogte van maximaal 2 m;
  4. behorende tot het straatmeubilair.
4.2.3 Overige regels
De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 5,00 m bedragen, met dien verstande dat:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen maximaal 2,00 m mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van voorzieningen voor verlichting maximaal 8,00 m mag bedragen.
4.3 Specifieke gebruiksregels 4.3.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik en/of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor en/of als:
  1. standplaats van onderkomens en als standplaats van kampeermiddelen;
  2. voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. het aanbrengen van verhardingen, anders dan het vervangen van de bestaande verharding;
  4. parkeren.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 4.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de voor 'Groen' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen, verharden of verwijderen van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen of verwijderen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het verwijderen van houtopstanden/groen;
  3. het aanbrengen van ondergrondse leidingen;
4.4.2 Uitzonderingen
Het in artikel 4.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:
  1. normale onderhoudswerkzaamheden;
  2. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  3. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  4. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn en waarvoor tot het van kracht worden van het plan geen vergunning vereist was dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/afwijking of anderszins mogen worden uitgevoerd.
4.4.3 Toelaatbaarheid
Werken als bedoeld in artikel 4.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door deze werken en werkzaamheden, dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de stedenbouwkundige en/of landschappelijke waarden van de desbetreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind. Hierbij gelden de volgende criteria:
Omgevingsvergunningplichtige werken/werkzaamheden
Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning
4.4.1 sub a.
het aanleggen, verharden of verwijderen van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen of verwijderen van andere oppervlakteverhardingen;
- de wegen en overige verhardingen moeten noodzakelijk zijn voor onderhoud of bereikbaarheid ten behoeve van de doeleinden zoals omschreven in artikel 4.1.1
- de wegen en overige verhardingen betekenen geen aantasting van de aanwezige landschappelijke inpassing, danwel er wordt anderszins voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing
4.4.1 sub b.
het verwijderen van houtopstanden/groen
- het verwijderen moet noodzakelijk zijn voor onderhoud of bereikbaarheid ten behoeve van de doeleinden zoals omschreven in artikel 4.1.1
- het verwijderen betekent geen onevenredige aantasting van het groen/landschapswaarden. In verband hiermee kunnen compenserende maatregelen worden vereist
4.4.1 sub c.
het aanbrengen van ondergrondse leidingen
er mag geen blijvende aantasting plaatsvinden van het groen/landschapswaarden

Artikel 5 Waarde - Archeologie Hoog

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen
De voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
5.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 10.1.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Onderzoeksplicht
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden, overlegt een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
5.2.2 Toepassingscriteria
Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar haar oordeel uit het rapport als bedoeld in 5.2.1 genoegzaam blijkt dat:
  1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
5.2.3 Voorschriften aan de vergunning
In de situatie als bedoeld in 5.2.2 sub b., kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.2.4 Uitzonderingen
Artikel 5.2.1, 5.2.2 en 5.2.3 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. een bouwwerk met een verstoringsoppervlakte kleiner dan 250 m2, ongeacht de diepte;
  3. een bouwwerk met een verstoringsoppervlakte groter dan 250 m2 dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm beneden maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of
  4. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van 3,00 m.
5.2.5 Regeling bij vondsten
Indien het bepaalde in 5.2.3 sub c. van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden om op of in de voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
  1. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, tot een diepte van meer dan 40 cm beneden maaiveld en het aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 40 cm beneden maaiveld;
  2. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  3. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  4. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  5. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  7. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  8. het tot stand brengen en of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  9. het aanleggen of verbreden/verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met grondverstoringen dieper dan 40 cm beneden maaiveld.
5.3.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 5.3.1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
  1. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 5.2 van toepassing is;
  2. een verstoringsoppervlakte beslaan van ten hoogste 250 m2 ongeacht de diepte;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden of een ontgrondingvergunning, of;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  6. worden uitgevoerd voor militaire oefeningen zoals handmatige vergravingen.
5.3.3 Onderzoeksplicht
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid die betrekking heeft op de voor 'Waarde – Archeologie hoog' aangewezen gronden legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
5.3.4 Toepassingscriteria
Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden indien naar haar oordeel uit het rapport als bedoeld in 5.3.3 genoegzaam blijkt dat:
  1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  2. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden verbonden voorschriften.
5.3.5 Voorschriften aan de vergunning
In de situatie als bedoeld in 5.3.4 sub b., kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.3.6 Regeling bij vondsten
Indien het bepaalde in 5.3.5 sub c. van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor 'Waarde – Archeologie hoog' aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen in een lager beschermingsniveau of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

Artikel 6 Waarde - Archeologie Middelhoog

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen
De voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
6.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 10.1.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Onderzoeksplicht
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden, overlegt een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
6.2.2 Toepassingscriteria
Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar haar oordeel uit het rapport als bedoeld in 6.2.1 genoegzaam blijkt dat:
  1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
6.2.3 Voorschriften aan de vergunning
In de situatie als bedoeld in 6.2.2 sub b., kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.2.4 Uitzonderingen
Artikel 6.2.1, 6.2.2 en 6.2.3 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. een bouwwerk met een verstoringsoppervlakte kleiner dan 2500 m2, ongeacht de diepte;
  3. een bouwwerk met een verstoringsoppervlakte groter dan 2500 m2 dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm beneden maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of
  4. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van 3,00 m.
6.2.5 Regeling bij vondsten
Indien het bepaalde in 6.2.3 sub c. van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden om op of in de voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
  1. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, tot een diepte van meer dan 40 cm beneden maaiveld en het aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 40 cm beneden maaiveld;
  2. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  3. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  4. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  5. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  7. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  8. het tot stand brengen en of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  9. het aanleggen of verbreden/verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met grondverstoringen dieper dan 40 cm beneden maaiveld.
6.3.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 6.3.1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
  1. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 6.2 van toepassing is;
  2. een verstoringsoppervlakte beslaan van ten hoogste 2500 m2 ongeacht de diepte;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden of een ontgrondingvergunning, of;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  6. worden uitgevoerd voor militaire oefeningen zoals handmatige vergravingen.
6.3.3 Onderzoeksplicht
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid die betrekking heeft op de voor 'Waarde – Archeologie middelhoog' aangewezen gronden legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
6.3.4 Toepassingscriteria
Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden indien naar haar oordeel uit het rapport als bedoeld in 6.3.3 genoegzaam blijkt dat:
  1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  2. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden verbonden voorschriften.
6.3.5 Voorschriften aan de vergunning
In de situatie als bedoeld in 6.3.4 sub b., kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.3.6 Regeling bij vondsten
Indien het bepaalde in 6.3.5 sub c. van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor 'Waarde – Archeologie middelhoog' aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen in een lager beschermingsniveau of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende regels van het plan voor:
  1. het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van dakhellingen, inhoudsregels, goothoogten, bouwhoogten, bouwperceelsgrensafstanden, bebouwde oppervlakten en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met ten hoogste 10%,;
  2. het in geringe mate, doch niet meer dan 1,00 m, afwijken (ten behoeve van bebouwing, gebruik, werken geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden) van een bestemmingsgrens, alsmede van de vorm van bouwvlakken, dan wel de ligging van rooilijnen voor zover dit noodzakelijk is om het plan (en de daaraan ten grondslag liggende intenties) in te passen in de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
  3. voor het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken van openbaar nut en van geringe afmetingen, mits de gebouwen geen grotere oppervlakte dan 25 m2 en geen grotere goothoogte dan 3,00 m hebben en mits de andere bouwwerken geen grotere bouwhoogte hebben dan 5,00 m, met uitzondering van antennes, lichtmasten, ontluchtingspijpen en gasdrukregel- en meetstations;
  4. voor het oprichten van antennes ten behoeve van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen voor privégebruik, mits deze antennes niet hoger zijn dan 15,00 m;
  5. voor het oprichten van vrijstaande antenne-opstelpunten, mits:
    1. deze masten niet hoger zijn dan 40 m;
    2. gemeenschappelijk gebruik van antennes (sitesharing) niet mogelijk is;
    3. geen gebouw of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, aanwezig of beschikbaar is om een niet vrijstaande antenne-opstelpunt te kunnen bouwen;
    4. bij de locatiekeuze en uitvoering op evenredige wijze rekening is gehouden met de aanwezige stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de woonfunctie niet onevenredig wordt geschaad;
    5. zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de aanwezige hoge elementen;
    6. op de desbetreffende percelen geen woonfunctie rust;
    7. aanvrager door middel van een onafhankelijk rapport heeft aangetoond dat een antenne-opstelpunt onmisbaar is voor de realisering van een adequaat, dekkend netwerk.
8.2 Toetsing
De in het vorige lid genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
  1. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  2. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  3. straatprostitutie.

Artikel 10 Voorrangsregels

10.1 Voorrang dubbelbestemming
In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, gaat het belang van de dubbelbestemming voor.
10.2 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen
Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat dubbelbestemmingen gericht op het instandhouden of ontwikkelen van het groene karakter en het voorkomen van bebouwing voorgaan boven dubbelbestemmingen met bebouwing. In concreto wordt in afnemende mate van prioriteit verleend aan de dubbelbestemming:
  1. Waarde – Archeologie hoog;
  2. Waarde – Archeologie middelhoog.

Artikel 11 Kwaliteitsregels

11.1 Algemeen
Het bestemmingsplan maakt nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied mogelijk. Om verzekerd te zijn van de beoogde kwaliteitsverbetering worden instrumenten ingezet die erop gericht zijn om de ontwikkelingen te combineren met die benodigde kwaliteitsverbetering. In deze via het instrument kwaliteitsbijdrage.
De ruimtelijke kwaliteit via het instrument kwaliteitsbijdrage geldt voor niet-agrarische ontwikkelingen in het buitengebied, voor zover het betreft:
- ontwikkelingen buiten het bouwvlak;
- een meer ingrijpende uitbreiding van niet-agrarische bedrijven/recreatiebedrijven;
- het toevoegen van nevenactiviteiten.
11.2 Ruimtelijke kwaliteit via het instrument kwaliteitsbijdrage
11.2.1 Algemeen
Het bevoegd gezag is bevoegd medewerking te verlenen aan de in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen afwijkings- en wijzigingsregels, onder de voorwaarde dat naast de reeds genoemde voorwaarden, tevens wordt voldaan aan de bepalingen omtrent het leveren van een kwaliteitsbijdrage, waarbij het gaat om de volgende doelstellingen en bijdragen.
11.2.2 Bestemming Agrarisch
Binnen deze bestemmingen is de kwaliteitsdoelstelling gericht op het versterken
van de aanwezige landschappelijke en stedenbouwkundige structuur/identiteit. Deze doelstelling kan worden door het inzetten van één of meer van de volgende maatregelen:
  1. er dient sprake te zijn van een inpassing van de nieuwe bebouwing/verharding op basis van een inpassingsplan, waarbij een en ander is afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken (landschappelijke inpassing en ruimtelijke inpassing);
  2. versterking omliggende openbare ruimte;
  3. realiseren of versterken van landschappelijke waarden zoals beschreven in bestaande provinciale beleidskaders;
  4. behoud en herstel cultuurhistorisch waardevolle panden;
  5. vervangende nieuwbouw met hogere kwaliteit;
  6. sloop van overtollige bebouwing en/of glasbebouwing, verwijderen van verharding;
  7. inpassende beplanting;
  8. agrarisch natuurbeheer;
  9. realiseren of versterken landschappelijke waarden zoals beschreven in bestaande provinciale beleidskaders.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Maaseikerweg 280.