Lelystad - Lisdoddeweg 39
Wijzigingsplan - gemeente Lelystad
Vastgesteld op 17-02-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het wijzigingsplan Lelystad - Lisdoddeweg 39 met identificatienummer NL.IMRO.0995.WP00012-VG01 van de gemeente Lelystad.
De regels, voor zover relevant voor dit wijzigingsplan, van de eerste partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 2009, vastgesteld op 18 februari 2014, zijn van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Agrarisch
De regels van van deze bestemming, voor zover relevant voor dit wijzigingsplan, van de eerste partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 2009, vastgesteld op 18 februari 2014, zijn van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels
Artikel 3 Overgangsrecht
3.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 3.1 onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 3.1 onder a met maximaal 10%.
- c. 3.1 onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
3.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 3.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in 3.2 onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. 3.2 onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 4 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het
wijzigingsplanLelystad - Lisdoddeweg 39
van de gemeente Lelystad.
Behorende bij het besluit van 17 februari 2015.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Dit wijzigingsplan heeft betrekking op een akkerbouwbedrijf dat in het landelijk gebied ten oosten van Lelystad ligt. Het akkerbouwbedrijf is voornemens om uit te breiden met een nieuwe bewaring. Deze nieuwbouw is buiten het bouwvlak van het bedrijf geprojecteerd, waardoor de ontwikkeling in strijd is met het bestemmingsplan.
De gemeente Lelystad wil medewerking verlenen aan de ontwikkeling door het vergroten van het bouwvlak. In het bestemmingsplan is hiervoor een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Dit wijzigingsplan geeft toepassing aan deze bevoegdheid.
1.2 Plangebied
Het plangebied van dit wijzigingsplan betreft het perceel Lisdoddeweg 39, dat op circa vier kilometer ten oosten van Lelystad ligt. De begrenzing is afgestemd op het in het geldende bestemmingsplan toegekende bouwperceel en de gewenste situatie. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.
Figuur 1.1 De ligging van het plangebied
1.3 Geldende Regeling
Het plangebied is geregeld in de eerste partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 2009, die is vastgesteld op 18 februari 2014. Het gehele gebied is bestemd als 'Agrarisch'. Voor het bedrijf is een bouwvlak opgenomen. De gebouwen mogen alleen binnen dit bouwvlak worden gebouwd. De gewenste uitbreiding vindt plaats buiten dit bouwvlak en is daardoor in strijd met het bestemmingsplan.
Op grond van artikel 3, lid 3.5.2, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen in die zin dat het bouwvlak wordt vergroot. Hiervoor gelden de volgende wijzigingscriteria:
- 1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering moet door middel van een gekwalificeerd bedrijfsplan worden aangetoond;
- 2. een aantal aangewezen waarden mag niet onevenredig worden aangetast;
- 3. geen gebouw mag na de wijziging buiten het bouwvlak komen te liggen;
- 4. de oppervlakte van het bouwvlak mag na de wijziging ten hoogste 2,5 ha bedragen;
- 5. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en manoeuvreerruimte;
- 6. wordt voorzien in een goede inpassing van een en ander in het landschap door middel van afschermende erfbeplanting, met daarbij behorende sloot, waarbij:
- a. de afstand van gebouwen tot het hart van de sloot niet minder dan 8 m mag bedragen, en
- b. de breedte van de erfbeplanting niet minder dan 6 m mag bedragen;
- 7. op en in gronden met de aanduiding "specifieke vorm van waarde - openheid" dienen de bebouwingsmogelijkheden zoveel mogelijk achter en niet naast de hoofdgebouwen te worden gesitueerd, om bebouwingslinten niet onnodig verder te verdichten, en het zicht op de open polder te behouden.
De gewenste situatie kan juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt via deze wijzigingsbevoegdheid. Hiervoor dient een wijzigingsplanprocedure te worden doorlopen. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de wijzigingscriteria.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt de gewenste ontwikkeling nader beschreven en wordt getoetst aan de voorwaarden voor het wijzigen van het bestemmingsplan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het beleidskader dat relevant is voor de ontwikkeling. In hoofdstuk 4 worden vervolgens de milieu- en omgevingsaspecten beschreven. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling behandeld.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie En Beschrijving Initiatief
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied van dit wijzigingsplan ligt in een open agrarisch gebied dat ten oosten van Lelystad ligt. De omgeving wordt gekenmerkt door akkerbouwkavels in een regelmatig patroon. De kavels zijn haaks op de wegen georiënteerd. Het plangebied is ontsloten op de Lisdoddeweg, waaraan vrijwel uitsluitend akkerbouwbedrijven zijn gelegen.
Ook binnen het plangebied is een akkerbouwbedrijf aanwezig. Op het perceel zijn ten behoeve hiervan twee loodsen aanwezig. Langs de zuidzijde ligt verharding. Voor de bedrijfsgebouwen staat een bedrijfswoning. Langs de zijdelingse perceelsgrenzen zijn erfsingels aanwezig.
Het huidige bouwvlak heeft een oppervlakte van circa 95 bij 60 meter (circa 0,6 hectare). De huidige sitautie is weergegeven in figuur 2.1.
Figuur 2.1. Huidige situatie plangebied
2.2 Beschrijving Initiatief
Het initiatief omvat de bouw van een nieuwe bewaring. Deze wordt achter en aansluitend op de bestaande loodsen gebouwd. De nieuwbouw heeft een oppervlakte van 25 bij 40 meter. Aan de zuidzijde wordt een oppervlakte verharding aansluitend op de bestaande verharding voorgesteld. De totale toename aan verharding is daarmee circa 1.400 m2. De gewenste situatie binnen het plangebied is weergegeven in figuur 2.2.
Figuur 2.2 Gewenste situatie plangebied
De nieuwbouw krijgt een gedifferentieerde goot- en bouwhoogte. Deze bedragen op het hoogste punt respectievelijk 8,2 en 13,9 meter. Enkele gevelaanzichten zijn weergegeven in figuur 2.3.
Figuur 2.3 Enkele gevelaanzichten nieuwbouw
2.3 Toetsing Aan Wijzigingscriteria
Voor de gewenste planologische situatie kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in lid 3.5.2 van het bestemmingsplan. Hiermee wordt het bouwvlak vergroot. In deze paragraaf wordt het plan getoetst aan de wijzigingscriteria die hiervoor gelden.
Bedrijfstechnische noodzaak
De uitbreiding is nodig voor het veiligstellen van de toekomst van het agrarisch bedrijf. De uitbreiding van de gebouwen kan niet plaatsvinden op het bestaande bouwvlak. Dit is namelijk alleen toereikend voor de woning, tuin, bestaande schuren en een betonnen verharding.
In de afgelopen jaren is het bedrijf gegroeid in de teelt van met name aardappelen (van 19 hectare naar 40 hectare). De extra opslagruimte die hiervoor nodig is, werd al een aantal jaren gehuurd. Het is voor de bedrijfsvoering zeer gewenst om zoveel mogelijk opslag naar het eigen erf halen om alles op één plaats te hebben. Hiermee kan de kwaliteit worden verbetert en worden de kosten beperkt. Hiervoor is extra opslagruimte nodig. Om alle producten op te slaan hebben is een capaciteit van 3.700 ton opslag nodig. Op het eigen erf is nu ongeveer 1.750 ton opslagcapaciteit aanwezig. De resterende 1.950 ton wordt nu elders opgeslagen in een gehuurde opslagruimte. De extra opslag wordt gerealiseerd voor de opslag van consumptieaardappelen, los gestort, en een kistenbewaring voor pootaardappelen.
De aanvrager heeft een uitgebreid (gekwalificeerd) bedrijfsplan opgesteld en overhandigd aan de gemeente. Hieruit blijkt de bedrijfstechnische (en -economische) noodzaak voor de uitbreiding.
Aantasting aanwezige waarden
De ontwikkeling mag geen afbreuk doen aan de, in de agrarische bestemming genoemde, waarden. Het gaat dan om een aantal specifieke landschapswaarden die zijn aangeduid als 'waarden' of 'specifieke vorm van waarde - openheid'. Van dergelijke waarden is ter plaatse van het plangebied geen sprake.
Wel zijn er algemene waarden aan de orde, zoals het aanwezige cultuurhistorisch waardevolle verkavelingspatroon. De uitbreiding voegt zich naadloos binnen het verkavelingspatroon. Geconcludeerd wordt dat de aanwezige waarden niet worden aangetast.
Alle gebouwen binnen bouwvlak
Na de wijziging moeten alle gebouwen binnen een bouwvlak van ten hoogste 2,5 hectare liggen. Hierbij geldt dat ook moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en manoeuvreerruimte.
Het nieuwe bouwvlak heeft een oppervlakte van circa 140 bij 60 meter, dus ruim 0,8 hectare. Alle gebouwen liggen hierbinnen. Langs de zuidzijde van de bebouwing ligt een verharding waarop voldoende manoeuvreerruimte en parkeergelegenheid aanwezig is. Aan dit criterium wordt dus voldaan.
Landschappelijke inpassing
De uitbreiding moet goed worden ingepast in het landschap door middel van afschermende erfbeplanting met een daarbij behorende sloot. Hierbij geldt dat de afstand van gebouwen tot het hart van de sloot niet minder dan 8 m mag bedragen, en dat de breedte van de erfbeplanting niet minder dan 6 m mag bedragen. In het inrichtingsplan, weergegeven in figuur 2.2, is hiermee rekening gehouden. Aan dit criterium wordt dus ook voldaan.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit plan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.
3.2 Provinciaal Beleid
Omgevingsplan Flevoland 2006
Het beleidskader van de provincie Flevoland voor het totale omgevingsbeleid is omschreven in het Omgevingsplan Flevoland 2006. In dit plan wordt het integrale omgevingsbeleid voor de periode 2006-2015 neergelegd met een doorkijk naar 2030. Het beleid is gebaseerd op een visie voor de periode tot 2030, waarin de hoofdlijnen voor de gewenste verdere ontwikkeling worden geschetst.
De landbouw verandert in een hoog tempo van een beschermde en ondersteunde sector naar een sector die moet concurreren op de wereldmarkt. Bedrijven reageren hierop met schaalvergroting, specialisatie, intensivering en een verschuiving van akkerbouw naar veehouderij. Ook zijn er bedrijven die oplossingen zoeken in verbreding van de bedrijfsvoering, zoals verwerking van agrarische producten, het telen van energie- of andere gewassen, mestvergisting, recreatie en toerisme. De provincie wil ruimte bieden aan deze ontwikkelingen.
Ten aanzien van vergroting en nieuwbouw van het bouwerf is richtinggevend dat eerst de ruimtelijke mogelijkheden voor verhoging van het bebouwingspercentage zijn verkend, voordat een erfvergroting aan de orde kan komen. De erfvergroting dient verband te houden met de agrarische bedrijfsvoering. Daarbij wordt de voorwaarde gesteld dat de erfbeplanting hersteld wordt en dat de verkeersafwikkeling op het erf en op de openbare weg veilig is.
Nota Landbouwontwikkeling in Flevoland
In de nota Landbouwontwikkeling in Flevoland (vastgesteld op 6 maart 2003) wordt ingegaan op de te verwachten ontwikkelingen binnen de landbouw alsmede op de perspectieven voor de landbouw in Flevoland. De provincie kan binnen de vastgestelde Europese en nationale kaders de ontwikkelingen op provinciaal en regionaal niveau mede sturen, onder andere door middel van het ruimtelijke ordeningsinstrumentarium of door een gerichte inzet van middelen.
Doel van de nota is om aan te geven wat de te verwachten ontwikkelingen in de landbouw in Flevoland zijn en op welke wijze de provincie ontwikkelingen wil en kan beïnvloeden. De landbouwnota is geen uitwerking van het vigerende Omgevingsplan. Doorwerking van het aanvullend of gewijzigd provinciaal beleid zoals geformuleerd in deze nota, kan dan ook pas in veel gevallen plaatsvinden na herziening van het Omgevingsplan.
Aansluitend aan het Omgevingsplan wordt ook in de Nota Landbouwontwikkeling de mogelijkheid voor het vergroten van het bouwperceel genoemd. Bij perceelvergroting dient de bedrijfseconomische behoefte aangetoond te worden. Verder moet worden aangegeven op welke wijze de verkeersveiligheid wordt gewaarborgd en moet aandacht worden geschonken aan de landschappelijke inpasbaarheid.
Beleidsregel Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied
De provincie Flevoland heeft op 17 juni 2008 de beleidsregel Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied vastgesteld. In deze beleidsregel heeft de provincie de belangrijkste aspecten voor ontwikkelingen in het landelijk gebied vastgelegd. Het gaat hier voornamelijk om de belangrijkste randvoorwaarden voor bijvoorbeeld uitbreiding van bouwpercelen en functiewijzigingen. Ten eerste moet verstedelijking van het landelijk gebied voorkomen worden. De schaal van de activiteit moet in het landelijk gebied passen en niet agrarische activiteiten moeten bij voorkeur plaats vinden in de bestaande bebouwing. Niet toegestaan zijn activiteiten die thuis horen op een bedrijventerrein door bijvoorbeeld de hoeveelheid werknemers en de verkeersaantrekkende werking die van de functie uitgaat. Ten tweede moet bij vergroting van het bouwperceel aangetoond zijn dat de uitbreiding binnen het bestaande bouwperceel niet mogelijk is. Tevens moet aangetoond zijn dat uitbreiding noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en dat de toekomst van het agrarisch bedrijf voldoende gewaarborgd is. Tot slot mogen bij vergroting van het bouwperceel de landschappelijk en cultuurhistorische kernkwaliteiten niet aangetast worden. Erfsingels moeten behouden of hersteld worden en de vorm van het perceel moet passen in het landschap.
Conclusie provinciaal beleid
De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden die de provincie voor het uitbreiden van agrarische bedrijven stelt en past binnen de kaders van de beleidsregel 'kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied'. Het staat vast dat de uitbreiding niet past binnen het huidige bouwperceel en in het bedrijfsplan is de bedrijfstechnische noodzaak beschreven. De toekomst van het bedrijf staat niet ter discussie. Ook worden er geen landschappelijke en/of cultuurhistorische kwaliteiten aangetast. Dit project is dus in overeenstemming met het provinciaal beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Bestemmingsplan Buitengebied 2009
Het geldende bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente Lelystad vormt een uitvoeringskader voor het gemeentelijk beleid ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied.
In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de gewenste bedrijfsontwikkeling. In paragraaf 2.3 is deze ontwikkeling getoetst aan de voorwaarden die hiervoor gelden. Dit wijzigingsplan past binnen de kaders van het bestemmingsplan.
Welstandsnota 2007
Het welstandsbeleid in de gemeente Lelystad is vastgelegd in de Welstandsnota 2007. De Welstandsnota is vastgesteld om de ruimtelijke kwaliteit van het gebied te bewaren. Tevens is de nota opgesteld om bouwplannen op een inzichtelijke en heldere wijze te kunnen toetsen aan redelijke eisen van welstand. Ook is het ruimtelijk kwaliteitsbeleid opgenomen. Hierin is opgenomen wanneer vrijwillige welstand mogelijk is en wanneer beperkte en volledige welstand essentieel. Voorts is opgenomen wat welstandsvrije gebieden en objecten zijn.
De gemeente heeft gebieden en objecten aangewezen waarvoor geen redelijke eisen van welstand gelden. Dit geldt onder andere voor het buitengebied. Dit omdat het bestemmingsplan is voorzien van regulering van de bebouwing binnen duidelijk gestelde kaders. Uitbreidingen van erven mogen alleen binnen bestaande groensingels plaatsvinden, hierdoor is het niet meer noodzakelijk om aan de bouwwerken nog extra welstandseisen op te leggen. De bouwwerken hebben immers door de groensingels geen grote invloed op de landelijke omgeving.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Ter bescherming van de kwaliteit van de (leef)omgeving wordt naast specifieke (milieu)wetgeving de ruimtelijke ordening ingezet. In de volgende paragrafen worden deze aspecten per thema onderzocht.
4.1 Vormvrije Mer-beoordeling
In bijlagen C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van ruimtelijke projecten projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Omdat akkerbouwbedrijven niet zijn opgenomen in de bijlagen van het Besluit m.e.r. is een mer-(beoordelings)-procedure niet noodzakelijk. In de navolgende paragrafen wordt ingegaan op de mogelijke milieugevolgen van het plan.
4.2 Milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.
Voor een akkerbouwbedrijf (milieucategorie 2) geldt een richtafstand van 30 meter ten opzichte van milieugevoelige functies. De dichtstbijzijnde milieugevoelige functie van derden betreft een woning die op 33 meter afstand staat. Daarmee is er sprake is van een verantwoorde milieuzonering. Bovendien betreft het een bestaand bedrijf dat zich niet uitbreidt in de richting van de woning.
4.3 Wegverkeerslawaai
In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt tussen geluidgevoelige functies enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Indien een geluidsgevoelige functie mogelijk wordt gemaakt en binnen de zone van een weg, spoorweg of een industriegebied ligt, dient onderzocht te worden of voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde.
Dit wijzigingsplan stelt geen nieuwe geluidsgevoelige functies voor. Er ontstaan dan ook geen strijdigheden met de Wgh. Wat betreft geluid zijn dan ook er geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.
4.4 Water
Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden.
Proces van de watertoets
Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Zuiderzeeland (kenmerk: 20140821-37-9460). Het plan raakt lagen die voor het waterschap van belang zijn, namelijk een slecht kwelgebied. Voor de ontwikkelingen wordt daarom de normale watertoetsprocedure doorlopen. Het waterschap stelt hiervoor een wateradvies op. Bij de uitvoering van het plan wordt hiermee rekening gehouden.
Wateroverlast
Voor projecten geldt het principe 'waterneutraal bouwen' als uitgangspunt. Dit wil zeggen dat, wanneer het verhard oppervlak toeneemt, compenserende maatregelen worden genomen om piekafvoeren op te vangen. Dit kan door het vasthouden of bergen van het water door de aanleg van een waterberging of een infiltratievoorziening. Bij toename van minder dan 2.500 m2 in het landelijk gebied is geen compensatie nodig. In dit geval is de toename slechts 1.400 m2. Compensatie is dus niet nodig. Als onderdeel van de uitbreiding van het bouwperceel wordt rondom het nieuwe deel van het bouwperceel een nieuwe watergang gegraven. Hierdoor neemt de totale waterberging rondom het perceel ook toe.
Goed functionerend watersysteem (WF)
Het functioneren van het huidige watersysteem, (doorstroming, afwatering, realiseren van het gewenste peil) verslechtert door het plan niet. Ook het streefpeil blijft ongewijzigd. Het aantal maatregelen om het watersysteem in te richten wordt zoveel mogelijk beperkt. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor (grond)water in de omgeving.
Schoon water
Bij de inrichting van het watersysteem wordt gestreefd naar de realisatie van een ecologisch gezond watersysteem. Binnen het projectgebied komen geen watergangen voor. Van het natuurvriendelijk inrichting van oevers is geen sprake. Er worden geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zinken dakgoten) gebruikt.
Afvalwater
Voor de afvoer van afvalwater wordt gebruik gemaakt van de bestaande voorziening. De afvoer neemt als gevolg van dit project niet significant toe. Aangenomen wordt dat het bestaande systeem voldoende capaciteit heeft.
Proces
Vanwege de mogelijke invloed van het plan op de waterhuishouding wordt de normale procedure voor de watertoets doorlopen. Dit betekent dat er over dit plan nader overleg met het waterschap plaatsvindt. Bij de uitvoering van het plan wordt rekening gehouden met de randvoorwaarden die het waterschap stelt.
4.5 Bodem
In principe zal de loods geen vaste verblijfsruimten voor mensen bevatten. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk. Het plan veroorzaakt geen risico's voor de volksgezondheid. Als toch verblijfsruimten voor mensen worden voorgesteld (verblijf langer dan 2 uur per dag) wordt in het kader van de vergunningaanvraag een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.
4.6 Cultuurhistorie
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
Binnen het plangebied is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Wel kunnen de structuren in het landschap als cultuurhistorisch waardevol worden aangemerkt. De ontwikkeling doet geen afbreuk aan deze structuren. In het inrichtingsplan is op de aanwezige landschapsstructuur aangesloten. Het is ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.
4.7 Archeologie
Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet in werking treden. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De wet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen en projecten rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.
De gemeente Lelystad heeft zijn archeologisch beleid vastgelegd in de ‘Archeologische Monumentenzorg in Lelystad’. Dit beleid is vertaald naar een beschermende regeling in het bestemmingsplan. Voor het plangebied geldt geen bescherming. Het is daarom niet noodzakelijk om archeologisch onderzoek uit te voeren.
Wel is door de dichtheid aan scheepswrakken alertheid tijdens grondwerk geboden. Bij aantreffen van archeologische resten geldt een meldplichte en moeten passende maatregelen worden getroffen in overleg met het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag is in eerste instantie vertegenwoordigd door Nieuwland Erfgoedcentrum.
4.8 Ecologie
In het wijzigingsplan dient rekening te worden gehouden met het beleid en de wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Uitgangspunt is dat met beide geen strijdigheid ontstaat.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) negatieve effecten op de natuurwaarden binnen deze gebieden hebben, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS).
Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreffen het Markemeer & IJmeer en de Oostvaardersplassen, die op minimaal 10 kilometer afstand liggen. Ook ligt het plangebied niet nabij gebieden die deel uitmaken van de EHS. De dichtstbijzijnde EHS-gebieden liggen op circa 800 meter.
Gezien de aard en de omvang van de voorgestelde ontwikkelingen en de afstand van het plangebied tot beschermde gebieden, kan worden gesteld dat dit wijzigingsplan geen (significante) effecten op de natuurwaarden in de omgeving heeft.
Soortenbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.
De uitbreiding van het bedrijf vindt plaats op intensief beheerde akkerbouwgrond aansluitend op het bestaande bedrijfserf. Deze gronden vormen geen waardevol habitat voor beschermde soorten. Vaste verblijfplaatsen zijn redelijkerwijs uit te sluiten. Bovendien worden er als gevolg van dit wijzigingsplan geen gebouwen gesloopt, bomen gekapt of sloten gedempt. Het plan veroorzaakt dan ook geen strijdigheden met de Flora- en faunawet.
Voor alle soorten blijft de algemene zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.
4.9 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen.
In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat het plangebied zich niet binnen de zones van risicovolle inrichtingen of verkeersroutes bevindt. Wel liggen in de omgeving enkele agrarische bedrijven waabij de opslag van brandstoffen plaatsvindt. Dit heeft voor het wijzigingsplan geen gevolgen.
Er worden geen nieuwe kwetsbare objecten voorgesteld. In principe neemt het aantal personen binnen het plangebied niet toe, waardoor er geen effecten op de externe veiligheidssituatie bestaan. Het aspect externe veiligheid vormt voor dit wijzigingsplan dan ook geen beperkingen en aanvullend onderzoek kan achterwege blijven.
4.10 Luchtkwaliteit
Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken. De ontwikkeling vindt plaats in het landelijk gebied, waar in algemeenheid sprake is van een hoge luchtkwaliteit. Het is niet te verwachten dat dit project een overschrijding van een grenswaarde tot gevolg heeft.
Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur “NIBM”) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten als deze niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een project komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Alleen bij een toename van enkele honderden verkeersbewegingen per dag wordt hier niet aan voldaan. De beperkte, perceelsgebonden ontwikkeling heeft een dergelijk toename niet tot gevolg. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
4.11 Kabels, Leidingen En Zoneringen
In of nabij het plangebied lopen geen leidingen of kabels die voorzien moeten worden van een planologische regeling.
Hoofdstuk 5 Juridische Regeling
5.1 Systematiek
Het wijzigingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om ruimtelijke plannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe plannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit wijzigingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.
5.2 Verbeelding
Het wijzigingsplan Lelystad - Lisdoddeweg 39 gaat vergezeld van een verbeelding. Op deze verbeelding is het plangebied met de toekomstige bestemmingen weergegeven. Voor dit gebied vervangt het wijzigingsplan de bestemming van de gronden in het bestemmingsplan.
Na onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt de verbeelding deel uit van het bestemmingsplan.
5.3 Regels
De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan, zoals vervat in de bestandenset met planidentificatie: NL.IMRO.0995.BP00038-VG01 met de bijbehorende regels (en bijlagen) zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een wijzigingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het wijzigingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen procedure. Het conceptwijzigingsplan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de provincie Groningen. Het ontwerpwijzigingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode is voor een ieder de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Het college van Burgemeester en Wethouders stelt het wijzigingsplan ongewijzigd vast. De bij de vaststelling behorende stukken zijn als los onderdeel bij het (digitale) wijzigingsplan opgenomen. Tegen het besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Dit wijzigingsplan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De uitvoeringskosten worden gedragen door de initiatiefnemer. De kosten met betrekking tot het opstellen van het wijzigingsplan en daaraan verwante kosten worden verhaald via de leges van de gemeente. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor wordt een planschadeovereenkomst gesloten met de initiatiefnemer. Hiermee is de economische haalbaarheid voldoende gewaarborgd en uitvoerbaar geacht.
6.3 Grondexploitatie
Doel van de in de Wro opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Er wordt uitgegaan van kostenverhaal via de publiekrechtelijke weg: in een exploitatieplan. Daarnaast kan de gemeente in een exploitatieplan eisen en regels stellen ten aanzien van de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. In het voorliggende plan is er op basis van artikel 6.2.1 Bro sprake van een bouwplan. In beginsel dient daarom een grondexploitatieplan te worden opgesteld.
Er is sprake van een particulier initiatief. Hierbij spelen geen bovenplanse kosten en ook is geen sturing in fasering en dergelijke nodig. Daarom besluit de gemeente om geen grondexploitatieplan vast te stellen.