KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Bestemmingsregels
Artikel 1 Agrarisch
Hoofdstuk 2 Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Het Plan
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Digitaal Bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Gebiedsomschrijving
2.2 Bouwplan Omschrijving
2.3 Ruimtelijke En Landschappelijke Inpassing
2.4 Volwaardigheid Bedrijf
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.4 Milieuaspecten
Hoofdstuk 4 Juridisch Planopzet/juridisch Bestuurlijk Aspecten
4.1 Juridisch Systeem
Hoofdstuk 5 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Locatie
Bijlage 2 Plattegrond
Bijlage 3 Flora Fauna
Bijlage 4 Archeologie
Bijlage 5 Waterpargraaf
Bijlage 6 Luchtkwaliteit
Bijlage 7 Principe Uitspraak
Bijlage 8 Agrimodem
Bijlage 9 Nb Wetvergunning
Bijlage 10 Aanmeldingsnotitie Mer

Knarweg 14 van het bestemminingsplan Buitengebied 2009

Bestemmingsplan - gemeente Lelystad

Ontwerp op 11-04-2013 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Bestemmingsregels

Artikel 1 Agrarisch

1.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

1. agrarische bedrijvigheid in de vorm van:

a. een grondgebonden agrarisch bedrijf;

b. een intensieve veehouderij, uitsluitend binnen bouwvlakken ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij", en elders uitsluitend als ondergeschikte nevenactiviteit,

c. paardenhouderij, uitsluitend binnen bouwvlakken ter plaatse van de aanduiding

"paardenhouderij";

2. als standplaats voor ten hoogste 25 kampeermiddelen in de periode van 15 maart

t/m 31

oktober;

3. instandhouding van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschapswaarden, waaronder hier in ieder geval zijn begrepen de landschapswaarden, die hierna zijn vermeld

ter plaatse van de aanduiding:

aanduiding: waarden
specifieke vorm van waarde - openheid openheid van het landschap

4. instandhouding van het aanwezige cultuurhistorisch waardevolle verkavelingspatroon;

5. instandhouding en ontwikkeling van de afschermende erfbeplanting met een minimale

breedte van 6 m, met daarbij behorende erfsloot, direct aansluitend aan de zijgrenzen en de achtergrens van het bouwvlak;

6. extensieve openluchtrecreatie;

7. fiets-, wandel- en kavelpaden;

8. sloten, oevers, taluds en andere watergangen;

9. windturbine:

a. uitsluitend op de bestaande plaats, waarbij de hoogte en de rotordiameter niet meer mag bedragen dan in "Bijlage 4" behorende bij deze regels is aangegeven.

b. ter plaatse van de aanduiding "windturbine" tot een rotordiameter en hoogte van maximaal de bestaande diameter en hoogte, een en ander met uitzondering van het bepaalde in lid "27.6 testlocatie windturbines.

.

3.2. Bouwregels

3.2.1. Toegestane bouwwerken binnen bouwvlakken

Binnen elk bouwvlak op de gronden als bedoeld in lid 3.1, mag uitsluitend worden gebouwd de bij een agrarisch bedrijf behorende bebouwing. Onder die bebouwing zijn begrepen kassen, ten hoogste één woning, zijnde debedrijfswoning,dan wel net zoveel bedrijfswoningen als ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal bedrijfswoningen" is aangegeven; en daarbij behorende bijgebouwen;

3.2.2. Toegestane bouwwerken buiten bouwvlakken

Buiten bouwvlakken mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken. Hieronder zijn niet begrepen:

1. bouwwerken voor mestopslag, sleufsilo's en andere silo's;

2. tunnelkassen,

3. antennemasten.

3.2.3. Bouwen

Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in sublid 3.2.1 en 3.2.2, gelden de volgende bepalingen:

1. de afstand van gebouwen tot het hart van de sloot mag niet minder dan 8 m bedragen;

2. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd 5 m achter het verlengde van de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;

3. de maximale toegestane oppervlakte van bedrijfswoningen bedraagt 200 m² per bedrijfswoning;

4. de gezamenlijke oppervlakte van bij een zelfde bedrijfswoning behorende bijgebouwen mag niet meer dan 100 m² bedragen;

5. bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd 3 m achter het verlengde van de voorgevelrooilijn van de betreffende bedrijfswoning;

6. de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte van gebouwen ten behoeve van intensieve veehouderij mag niet meer dan 4.500 m² bedragen;

7. bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, lid 1 van de Woningwet, voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van het huisvesten van vee als bedoeld in artikel 1 lid 5 sub 4 (intensieve veehouderij), artikel 1 lid 5 sub 3 (grondgebonden veehouderij) en artikel 1 lid. 5 sub 6 (paardenfokkerij) wordt slechts verleend, indien vaststaat dat daarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet, hetzij niet nodig is, hetzij is of zal worden verleend;

8. de oppervlakte van kassen als bedoel in sublid 3.2.1 mag niet meer bedragen dan 2.500 m²;

9. de goothoogte en hoogte van gebouwen en de hoogte van andere bouwwerken mogen niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:

1.2 Bouwregels

1.3 Ontheffing van het gebruik


Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.1 onder 1, sub b en c, ten behoeve van het uitsluitend binnen het bouwvlak bouwen van daarbij behorende, niet voor bewoning bestemde gebouwen, zoals sanitaire ruimten, en andere bouwwerken, tot een goothoogte en hoogte van 3,5 m respectievelijk 5 m en een inhoud van 50 m³,

mits:is of wordt voorzien in een goede inpassing van een en ander in het landschap door middel van afschermende erfbeplanting, met daarbij behorende sloot, waarbij de breedte van de erfbeplanting niet minder dan 6 m mag bedragen.

1.4 Ontheffing van de bouwregels

1.5 Specifieke gebruiksregels

Een verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, is in ieder geval:

1. het ophogen van gronden ten behoeve van het gebruik van gronden gelegen buiten de aangegeven bouwvlakken voor permanente bollenteelt, en:

2. het buiten het bouwvlak plaatsen en gebruiken van boogkassen, sleufsilo's, mestbassins, spoel- en waterbassins, met uitzondering van spoel- en waterbassins die op een afstand van ten hoogste 50 m vanaf het bouwvlak, en achter het verlengde van de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning liggen.

Hoofdstuk 2 Overgangs- En Slotregels

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het Wijzigingsplan Knarweg 14 te Lelystad

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van ... - ... - ......

de secretaris, de burgemeester,

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Tot Het Plan

De maatschap, gevormd door de heer en mevrouw Verhoeven, exploiteert aan de Eendenweg 19 een melkveebedrijf en hebben aan de Knarweg 14 een melkveebedrijf aangekocht om dat ook te gaan exploiteren.

De heer en mevrouw Verhoeven hebben 4 opvolgers die melkveehouder willen worden.
Zij volgen daarvoor de nodige opleidingen. De ouders zijn daarom al enkele jaren bezig hun bedrijf verder te ontwikkelen, om door schaalvergroting een duurzaam volwaardig bedrijf tot stand te brengen waar in de toekomst de opvolgers met perspectief mee verder kunnen.

De benodigde groei van het bedrijf vraagt om forse investeringen. Zij hebben daarom het bedrijf aan de Knarweg aangekocht en willen op die locatie een nieuwe stal bouwen en tegelijkertijd voorzien in de eigen energievoorziening.

De opzet zal daarom in combinatie met mestraffinage worden uitgevoerd, waarbij de mest wordt omgezet in energie ten behoeve van het bedrijf en afzet elders en stikstof en fosfaat ten behoeve van de bemesting. Dat vraagt dus om een strategische afweging.

Deze locatie bevindt zich op vrij korte afstand van hun locatie aan de Eendenweg onder het motto "regeren is vooruitzien".

Zij willen op deze locatie een melkveehouderij beginnen bestaande uit 889 melkkoeien en
58 stuks jongvee.

De initiatiefnemer heeft via een principeverzoek de gemeente Lelystad gevraagd om af te wegen of medewerking zou worden verleend aan de vestiging.

Het college van burgemeester en wethouders heeft besloten planologisch medewerking te verlenen. Het principebesluit, bij brief van 30 augustus 2011, is als bijlage 7 bijgevoegd.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied bevindt zich aan het perceel Knarweg 14, te Lelystad. Dit gebied bevindt zich in het buitengebied Lelystad. Dit gebied grenst in het noorden aan de rijkswateren van het IJsselmeer. De westgrens wordt gevormd door de rijksweg A6. In het oosten grenst het gebied aan de gemeente Dronten. De zuidgrens wordt gevormd door de grens met de gemeente Zeewolde.

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Het vigerend bestemmingsplan is het bestemmingsplan "Buitengebied Lelystad" (vastgesteld op 16 februari 2011).

De locatie ligt in de bestemming "Agrarisch gebied" (art. 3). Voor een deel van het perceel geldt dat Dubbelbestemming Waarde - Archeologie middelhoge verwachting heeft.

Het bouwvlak is aangegeven, alleen binnen dit bouwvlak mogen (bedrijfs)gebouwen worden opgericht. Het huidige bouwperceel van circa 1 hectare is te klein om de plannen van maatschap Verhoeven te kunnen realiseren. Op basis van het geldende bestemmingsplan is de bouw van de nieuwe stal daarom niet toegestaan. De gemeente wil echter medewerking verlenen aan het initiatief. Hiervoor moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld. Dit bestemmingsplan biedt een juridisch-planologische regeling om de bouw van de nieuwe melkveestal mogelijk te maken.

1.4 Digitaal Bestemmingsplan

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen.De digitaliseringverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is vanaf die datum verplicht. Daarnaast is de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) van toepassing. Door de digitalisering kan het bestemmingsplan in het automatiseringssysteem worden geïmplementeerd voor bijvoorbeeld de ontsluiting via intra en/of internet. Ook kan het plan gemakkelijk digitaal worden uitgewisseld. Van het plan wordt ook een analoge afdruk gemaakt, het analoge plan is een 'uitdraai' van het digitale plan.

De digitale verplichting geldt krachtens artikel 1.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) ook voor dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Gebiedsomschrijving

De gronden waarop de vergroting zal plaatsvinden, zijn sinds jaar en dag in gebruik als landbouwgronden, dat deel van de gronden is dus onbebouwd.

Het perceel ligt in het buitengebied aan de Knarweg ten oosten van de A6 (3km) en ten westen van de Vogelweg. In het agrarisch gebied van de polder van Oostelijk Flevoland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.wp00008-OW01_0001.png"

Figuur 1: Locatie Knarweg 14 (bron: Google)

De locatie ligt ten zuiden van Lelystad in het min of meer open gebied van eerdergenoemde polder. Dat landschap is ontstaan door een planmatige inrichting van de polder, dit is terug vinden in de structuur van de polder. In algemene zin is grootschalige openheid een karakteristieke waarde voor de Flevopolder.

In de directe omgeving zijn melkveehouderij en akkerbouw de hoofd gebruiksfuncties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.wp00008-OW01_0002.png"

Figuur 2: Locatie

De westkant van het projectgebied wordt begrensd door de A6. Aan de noordzijde wordt het perceel begrensd door onderzoekscentra. Aan de zuidzijde liggen bos en natuurgebied.

2.2 Bouwplan Omschrijving

De maatschap wil een moderne melkveehouderij realiseren waar plaats is voor het huisvesten van 889 melkkoeien met 58 stuks jongvee.

Bij het bedrijf behoort in totaal 190 hectare landbouwgrond die zal worden gebruikt voor weidegang, voederwinning en het uitrijden van het door het mestraffinageproces gevormde digistaat. Onderstaande tekening geeft de bedrijfsbebouwing weer. Links naast de woning zal de bestaande stal worden uitgebreid en voor een deel worden benut voor stalling van het jongste jongvee (58 stuks) en de huisvesting van 103 melkkoeien.

De nieuwe stal zal plaats gaan bieden voor 786 melkkoeien (ligboxen, looppaden, voergang). Naast deze stal zullen de sleufsilo's worden gesitueerd voor de opslag van het ruwvoer. Die komen daardoor verscholen te liggen achter de bedrijfsgebouwen.

Ook zal erfverharding worden aangelegd en worden voersilo's geplaatst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.wp00008-OW01_0003.png"

Figuur 3: Nieuwe bedrijfsgebouwen met woning

De mestraffinage-installatie (een soort containers) zal naast de nieuwe stal worden geplaatst.

Het hoofdgebouw, de ligboxenstal, wordt 36 meter breed en 178 meter lang en zal een nokhoogte van ongeveer 11 meter krijgen. De goothoogte zal ongeveer 4 meter bedragen.

De indeling en uitvoering van de ligboxenstal zal voldoen aan de zogenaamde maatlat duurzame stallenbouw en volgt daarmee de hoogstaande normen op het gebied van energie en dierlijk welzijn.

De stal zal emissiearm worden uitgevoerd. De ammoniakuitstoot per dier ligt dus lager dan in een gangbare stal. Bovendien zal door toepassing van het mestraffinagesysteem de uitstoot van ammoniak aanzienlijk verder worden beperkt doordat door de omzetting van de mest in stikstof en fosfaat er bij het opslaan en het uitrijden geen ammoniak meer vrijkomt (zie bijlage).

Grondgebondenheid

Voor de ruwvoervoorziening is het bedrijf afhankelijk van het ruwvoer afkomstig van de bijna
200 hectare grasland en maïsland die bij het bedrijf in eigendom zijn. Door deze oppervlakte kan het bedrijf voor een groot deel voorzien in de eigen ruwvoerbehoefte.

Daarnaast worden de meststoffen die bij het mestraffinageproces ontstaan, aangewend voor de organische bemesting van de percelen, waardoor er vrijwel geen kunstmest meer behoeft te worden aangewend. Er ontstaat daardoor een natuurlijke kringloop, waarbij het gras wordt gebruikt voor de voedering van het vee, en de meststoffen worden benut voor de bemesting, zonder kunststoffen.

Duurzaamheid

Op het gebied van schoon en zuinig produceren, heeft de agrarische sector nog een aantal belangrijke doelstellingen te behalen. Belangrijkste in deze zijn het terugdringen van emissies en netto energieproducten worden. De AgriMoDEM is vanuit deze wens ontwikkeld, en is op weg om in de markt te worden geïntroduceerd.

In het systeem gaat het om een maximale benutting van eigen mineralen, het sluiten van de kringlopen op het eigen bedrijf en in de directe omgeving, eigen energieproductie en het verminderen van emissies. En levert zodoende een bijdrage in de gehele mest-, ammoniak-, en broeikasgassenproblematiek en een bijdrage te leveren aan het duurzaam produceren in de landbouw.

In het kort is het systeem te omschrijven als een geoptimaliseerd vergistingsproces, waarbij door toepassing van nageschakelde technieken het biogas tot aardgaskwaliteit (groengas) wordt opgewerkt, en gescheiden mineralenconcentraten worden geproduceerd.

De input en output van de AgriMoDEM

Eigen rundveemest

De installatie draait goed op enkel mest. Een enkele installatie kan maximaal 5.000 m3 per jaar verwerken (circa 200 melkkoeien). De zo vers mogelijke mest zal uit de rundveestallen worden gepompt, om vervolgens vanuit de bufferopslag door een versnijderpomp in de hydrolysereactor te worden gepompt.

In de opstartfase, en bij een mogelijk verstoord proces, zullen melasse, zwavelzuur en salpeterzuur aan de verse mest worden toegevoegd om daarmee het optimale milieu voor de hydrolyse bacteriën te creëren.

Groengas

Per m3 rundveemest zal circa 20 Nm3 groengas van aardgaskwaliteit worden geproduceerd. Van de op jaarbasis circa 100.000 Nm3 zal circa 10% worden verbruikt door de C.V.-ketel die het proces zal verwarmen. De melkveehouderij is zelf geen groot gasverbruiker. Het 'overtollige' groengas zal zodoende worden afgezet op het regionale aardgasnetwerk.

Mocht op termijn het rijden op aardgas zich verder doorontwikkelen, dan zal de levering van het groene gas als transportbrandstof aan een tankstation een mogelijkheid zijn.

Door het toepassen van mestraffinage op het bedrijf van initiatiefnemer kan het bedrijf volledig in de eigen energiebehoefte voorzien en daarnaast een relatief grote bijdrage leveren in de vorm van duurzame energie (bijvoorbeeld in de vorm van het leveren van gas aan een woonwijk).

Zonne-energie

Door initiatiefnemer wordt nog nader onderzocht of er mogelijkheden zijn voor zonne-energie.

2.3 Ruimtelijke En Landschappelijke Inpassing

De locatie ligt in het polderlandschap van Flevoland in de buurt van de Knardijk. Een strakke verkaveling met hier vaste patronen van bedrijfsvestiging in het gebied is kenmerkend voor het gebied.

De voornamelijk voorkomende veehouderijbedrijven zijn van grote omvang met bijhorende ruime erfkavels. Verspreid over het gebied komen hier en daar aangelegde bosgebieden voor, die onderdeel uitmaken van ecologische hoofdstructuur. Aan de randen van de polder zijn voornamelijk natte natuurgebieden ontstaan/aangelegd (Oostvaardersplassen, Veluwerandmeren, etc.).

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.wp00008-OW01_0004.png"

Figuur 6: Aanzicht locatie vanaf de Knarweg

De verkavelingsstructuur bestaat uit veelal grote rechthoekige percelen die in de lengterichting haaks aansluiten op de wegen.

Het huidige bouwperceel is ca. 1,0 ha groot. Het nieuwe perceel wordt 2,5 ha. In dit geval staat het perceel schuin op de weg, deze staan wel in een rechthoek geplaatst

Ruimtelijke en Landschappelijke eisen

Ruimtelijk landschappelijk moet worden voldaan aan een drietal eisen (uit bestemmingsplan):

1. Goede inpassing in het landschap door middel van erfbeplanting met daarbij behorende sloot.

2. De erfbeplanting moet van voldoende breedte (minimaal 6 m) en met streekeigen soorten

aanwezig zijn of worden aangelegd.

3. De afstand van gebouwen tot het hart van de sloot dient minimaal 8 meter te zijn. Erfsingels gekoppeld aan het bouwvlak: dus een erfbeplanting rondom het gehele bouwvlak.

De gebouwen worden compact gesitueerd, binnen een perceel van 2,5 hectare in de vorm van een rechthoek. Het perceel zal worden voorzien van de voldoende beplanting. De groenstrook (erfbeplanting) zal minimaal 6 meter breed worden en binnen de oppervlakte van 2,5 hectare worden geplaatst. Bovendien zal de afstand van de gebouwen tot het hart van de sloot minimaal 8 meter bedragen.

Natura 2000

Aangetoond dient te worden dat vergroting geen significante negatieve effecten heeft op de door de herziene Natuurbeschermingswet 1998 beschermde waarden van Natura 2000-gebieden.

In een apart hoofdstuk zal hier nader op worden ingegaan.

Archeologie

Het perceel Knarweg 14 ligt in een gebied met een 'hoge verwachting ten aanzien van archeologische waarden'.

Hierop zal nader worden ingegaan in het hoofdstuk 'Omgevingsaspecten' onder 'Archeologie'.

Conclusie

Door de locatie van het bedrijf, de compacte opstelling van de gebouwen, de verschijningsvorm, het materiaal- en kleurgebruik en de beplanting rondom het bedrijf vindt er een goede ruimtelijke en landschappelijk inpassing plaats.

2.4 Volwaardigheid Bedrijf

Algemeen

De omvang waarborgt dat een agrarisch bedrijf continuïteit heeft. Dat is te ontlenen aan de toetsing van de volwaardigheid. Volwaardig wil zeggen dat het bedrijf duurzaam voldoende werkgelegenheid en voldoende inkomen biedt; voor één of meer personen.

De bedrijfsomvang wordt als indicator gebruikt. Deze wordt weergegeven met behulp van de Neder-landse grootte-eenheid (nge). Het is een door het Landbouw Economisch Instituut (LEI) ontwikkelde reële economische maatstaf, die gebaseerd is op het zogenaamde bruto-standaardsaldo. Bij uitstek bruikbaar om de economische omvang van het bedrijf te bepalen.

Aan elk gewas en dier zijn door het LEI normen toegekend. Deze worden - indien nodig - elke twee jaar herzien. Zo valt voor een agrarisch bedrijf dus te berekenen wat de totale omvang in nge is.

Vervolgens is de vraag aan de orde bij hoeveel nge een specifiek soort bedrijf volwaardig is. Dat verschilt namelijk per soort bedrijf en ook de schaalgrootte is van invloed. Zo zijn er verschillen tussen arbeidsintensieve en kapitaalsintensieve bedrijven.

Om de bedrijfsomvang te kunnen kwalificeren, heeft het LEI in 2006 het nieuwe begrip "mensjaar" geïntroduceerd. Dat geeft, aldus het LEI, bij uitstek zicht op de totale arbeidsinzet en de arbeidsbe-hoefte.

Nge per mensjaar Minder dan
50 nge
50 tot
100 nge
100 tot
200 nge
200 tot
400 nge
Meer dan
400 nge
Melkveebedrijven 24 37 49 69

In deze tabel is voor melkveebedrijven, naar bedrijfsgrootteklasse, weergegeven van hoeveel nge per mensjaar mag worden uitgegaan.

Beoordeling beoogde bedrijfsopzet

Gewas/diercategorie Aantal/
Oppervlakte
Nge/dier
Nge/ha
Totaal nge
Melkkoeien
Jongvee
Grasland
889
58
190
1,204
0,176
0,993
411,8
15,8
-
Totaal 427,6 nge

Omdat de geteelde ruwvoedergewassen volledig voor het eigen rundvee worden benut, krijgen deze geen omvang toegekend.

Rekenend met 69 nge per mensjaar heeft het bedrijf een omvang van (428 : 69 =) 6,2 mensjaren. Er is zonder twijfel sprake van een duurzaam melkveebedrijf voor het gezin met 4 opvolgers.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nota Ruimte/2006

Nota Ruimte

Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte in werking getreden. Deze nota stelt "ruimte voor ontwikkeling" centraal en gaat uit van het motto "decentraal wat kan, centraal wat moet".

Doelstelling

De Nota Ruimte is een strategische nota op hoofdlijnen waarin een duidelijk onderscheid is gemaakt tussen rijksverantwoordelijkheden en die van anderen.

Hiermee keert het kabinet terug naar de eigenlijke uitgangspunten van het ruimtelijk rijksbeleid en verschuift het accent van "ordening" naar "ontwikkeling". De Nota Ruimte richt zich op de belangen en verantwoordelijkheden waar het rijk voor staat en op de doelen die het rijk daarbij hanteert.

Meer specifiek richt het kabinet zich in het nationaal ruimtelijk beleid op:

1. versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;

2. bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;

3. borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;

4. borging van de veiligheid.

In de Nota Ruimte is het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn. De Nota Ruimte is een strategische nota op hoofdlijnen, waarin rijksverantwoordelijkheden en die van anderen helder zijn onderscheiden. Decentralisatie staat centraal: vele zaken worden overgelaten aan provinciaal en gemeentelijk bestuur.

De gebieden en netwerken die het kabinet van nationaal belang acht, vormen samen de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. Daar streeft het rijk in het algemeen naar een hogere kwaliteit. Met betrekking tot water, natuur en landschap bestaat de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur uit de grote rivieren, het IJsselmeergebied, de kust, Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en natuurbeschermingsgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur en robuuste ecologische verbindingen, werelderfgoedgebieden en nationale landschappen.

Ten aanzien van landbouw wordt vanuit de Nota Ruimte vooral verwezen naar de reconstructieplannen die voor de provincies Noord-Brabant, Limburg, Utrecht, Overijssel en Gelderland zijn opgesteld.

Ten aanzien van de beoogde activiteit:

• de projectlocatie ligt niet binnen de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur;

• voor de projectlocatie geldt geen reconstructieplan.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsplan Flevoland 2006

Omgevingsplan Flevoland 2006

Het beleidskader van de provincie Flevoland voor het totale omgevingsbeleid is omschreven in het Omgevingsplan Flevoland 2006. In dit plan wordt het integrale omgevingsbeleid voor de periode 2006-2015 neergelegd met een doorkijk naar 2030. Het beleid is gebaseerd op een visie voor de periode tot 2030, waarin de hoofdlijnen voor de gewenste verdere ontwikkeling worden geschetst.

De landbouw verandert in een hoog tempo van een beschermde en ondersteunde sector naar een sector die moet concurreren op de wereldmarkt. Bedrijven reageren hierop met schaalvergroting, specialisatie, intensivering en een verschuiving van akkerbouw naar veehouderij. Ook zijn er bedrijven die oplossingen zoeken in verbreding van de bedrijfsvoering, zoals verwerking van agrarische producten, het telen van energiegewassen of andere gewassen, mestvergisting, recreatie en toerisme.

Op vergroting van agrarische bouwpercelen is de beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied van toepassing. Richtinggevend is dat eerst de ruimtelijke mogelijkheden voor verhoging van het bebouwingspercentage zijn verkend en te beperkt zijn bevonden, voordat een vergroting van een agrarisch bouwperceel aan de orde kan komen.

De erfvergroting dient verband te houden met de agrarische bedrijfsvoering of met een aangetoonde noodzaak voor aanwezige niet-agrarische activiteit. Daarbij wordt de voorwaarde gesteld dat de erfbeplanting wordt hersteld en dat de verkeersafwikkeling op het erf en op de openbare weg veilig is.

In het Omgevingsplan (5.1 en 5.2) is onder andere opgenomen dat de provincie agrarische bedrijvigheid, die zich primair richt op duurzame productie (en verwerking) van landbouw-producten, optimale ontwikkelingskansen wil geven. Bovendien wil de provincie ruimte bieden aan nieuwe functies in het Landelijk gebied ter verbreding van het economisch draagvlak en deze verweven met de bestaande Landbouwfunctie.

De provincie wil de agrarische sector in haar verdere ontwikkeling faciliteren en ondersteunen, zodanig dat er een duurzame, vitale tandbouwsector ontstaat en er meer mogelijkheden ontstaan voor de ontwikkeling van andere economische functies in het landelijk gebied. Verder worden in het Omgevingsplan (5.7.1.) installaties voor covergisting van mest bij (geclusterde) agrarische bedrijven kansrijk geacht.

Conclusie

Op bestaande bouwperceel is onvoldoende ruimte voor het realiseren van de plannen van initiatiefnemers. Voorts zijn de plannen van duurzame aard, het betreft een grondgebonden melkveebedrijf waarop gedurende langere tijd een inkomen verworven zal worden. Bovendien zal met behulp van de mest en mestraffinage in de eigen energiebehoefte worden voorzien. Bovendien kan door de omvang van het bedrijf energie aan derden worden geleverd, in de vorm van gas (mestraffinage) en elektriciteit door het opwekken van energie met zonnepercelen.

Daarmee wordt voldaan aan de voorwaarden van het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Bestemmingsplan Buitengebied 2009

Het perceel ligt binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009'. Op het perceel rust de bestemming 'Agrarisch'. De gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijvigheid in de vorm van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. De nieuwe stal past niet binnen het huidige bouwvlak en is daarmee in strijd met het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.wp00008-OW01_0005.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0995.wp00008-OW01_0006.png"

Figuur 5: Locatie Knarweg 14, bestemmingsplan Buitengebied Lelystad

In artikel 3.5.2. van de regels van het bestemmingsplan wordt aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het bouwvlak te vergroten onder de volgende voorwaarden:

1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering door middel van een gekwalificeerd bedrijfsplan is aangetoond;

2. daardoor de waarden als bedoeld in lid 3.1 niet onevenredig worden aangetast;

3. geen gebouw mag na de wijziging buiten het bouwvlak komen te liggen;

4. de oppervlakte van het bouwvlak mag na de wijziging ten hoogste 2,5 ha bedragen;

5. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en manoeuvreerruimte;

6. wordt voorzien in een goede inpassing van een en ander in het landschap door middel van afschermende erfbeplanting, met daarbij behorende sloot, waarbij:

a. de afstand van gebouwen tot het hart van de sloot niet minder dan 8 m mag bedragen;

b. de breedte van de erfbeplanting niet minder dan 6 m mag bedragen.

Het is van belang dat het gekwalificeerde bedrijfsplan, waaruit de noodzaak voor de vergroting van het bouwvlak blijkt, is aangeleverd voordat met het opstellen van het wijzigingsplan zal worden gestart. Ook het toekomstperspectief dient daarbij in beschouwing te worden genomen.

Conclusie

Aan bovengenoemde voorwaarden kan worden voldaan, er wordt een gekwalificeerd bedrijfsplan aangeleverd, waarin de noodzaak voor een doelmatige bedrijfsvoering wordt bevestigd. Met betrekking tot de waarden in lid 3.1 kan worden aangegeven dat door een goede landschappelijke inpassing de eerdergenoemde waarden in acht zullen worden genomen.

Voorts zullen er door de wijze van bouwen geen gebouwen buiten het bouwvlak van
2,5 hectare komen te liggen, zoals uit bijgevoegde schets duidelijk blijkt. De gebouwen zullen landschappelijk worden ingepast in overleg met landschapsbeheer Flevoland.

In de nieuwe opzet is voldoende rekening gehouden met voldoende parkeerruimte.

De afstand van de gebouwen tot het hart van de sloot zal minimaal 8 meter bedragen, de breedte van de erfbeplanting bedraagt 6 meter.

Daarnaast kent het bestemmingsplan onder meer de volgende bouwregels (3.2.3):

- bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd 5 m achter het verlengde van de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;

- bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, lid 1 van de Woningwet (thans een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 Wabo), voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van het huisvesten van vee als bedoeld in artikel 1 lid 1.5
sub 4 (intensieve veehouderij), artikel 1 lid 1.5 sub 3 (grondgebonden veehouderij) en artikel 1 lid 1.5 sub 6 (paardenfokkerij) wordt slechts verleend, indien vaststaat dat daarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet, hetzij niet nodig is, hetzij is of zal worden verleend;

- de goothoogte van een bedrijfsgebouw mag maximaal 8,5 m bedragen; de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mag maximaal 15 m bedragen.

Conclusie

De van toepassing zijnde bouwregels zullen in acht worden genomen.

3.3.2 Welstandsnota

Welstandnota 2004

Welstandsvrije gebieden

De gemeente heeft gebieden en categorieën van bouwwerken aangewezen waarvoor geen redelijke eisen van welstand gelden. Dit geldt onder andere voor het buitengebied.

Het bestemmingsplan voorziet in regulering van de bebouwing binnen duidelijk gestelde kaders. Uitbreidingen van erven mogen alleen binnen bestaande groensingels plaatsvinden. Hierdoor is het niet meer noodzakelijk om aan de bouwwerken nog extra welstandseisen op te leggen. De bouwwerken hebben door de groensingels geen grote invloed op de landelijke omgeving.

De belangrijkste criteria uit de welstandsnota betreffen:

- nieuwe bouwwerken bouwen voort op de bestaande structuur van het erf;

- de plattegrond van nieuwe gebouwen en (bedrijfs)woningen is rechthoekig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.wp00008-OW01_0007.png"

Figuur 4: Gebied met locatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.wp00008-OW01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.wp00008-OW01_0009.png"

Met betrekking tot de criteria kan worden aangegeven dat uit de welstandsnota kan worden aangegeven dat met de nieuwe bebouwing zal worden aangesloten op de bestaande bebouwing en dat de uitbreiding binnen een rechthoek wordt geplaatst die echter niet loodrecht op de openbare weg staat.

3.4 Milieuaspecten

3.4.1 Bedrijven en milieuzonering

Ten behoeve van een passende afstand rond bedrijven en instellingen ten opzichte van gevoelige functies, is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem "Bedrijven en milieuzonering" (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst, waarin de bedrijven en instellingen zijn gecategoriseerd op hun milieueffecten.

In het door VNG uitgegeven "Bedrijven en milieuzonering" valt een melkveebedrijf onder
0121 Fokken en houden van rundvee. In de bedrijvenlijst voor rundveebedrijven wordt als norm een afstand van 100 meter aangehouden. Deze afstand is gebaseerd op het aspect geur. Voor geluid en stof is de afstand 30 meter en voor gevaar is geen zone opgenomen. Woningen van derden liggen ver buiten de zone van 100 meter.

3.4.2 Geurhinder

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt per 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van melkveehouderijen.

De volgende afstanden, emissiepunt dierenverblijf - geurgevoelige objecten, zijn dan van belang:

Omgeving Afstand vereist
Binnen bebouwde kom 100 m
Buiten bebouwde kom 50 m

In de directe omgeving van het bedrijf zijn woningen gelegen:

binnen bebouwde kom

buiten bebouwde kom

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.wp00008-OW01_0010.png"

Figuur 7: Afstand ten opzichte van woningen van derden

Blijkens bovenstaande weergave komt binnen de vereiste afstand van 100 meter, gerekend vanaf een emissiepunt van een dierenverblijf, geen woning van derden voor. Daarmee staat vast dat wordt voldaan aan de eisen, zoals verwoord in de Wet Geurhinder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.wp00008-OW01_0011.png"

Figuur 8: Zeer kwetsbare gebieden (bron: provincie Flevoland)

De huisvesting zal moeten voldoen aan het Besluit huisvesting. Voor nieuwe stallen geldt een maximale emissiegrenswaarde van 9,5 kilo.

In de nieuw te bouwen stallen zal hieraan moeten worden voldaan.

3.4.3 Water

Aan de hand van deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe het vigerend waterbeleid van het Waterschap Flevoland is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen.

Nederland is groot geworden door het leven met en de strijd tegen het water. In de 20e eeuw is, doordat er te weinig rekening is gehouden met het waterbelang, veel ruimte aan het water onttrokken en veel afvalwater direct geloosd op oppervlaktewater. Om de toekomst van Nederland veilig te stellen, is het nodig om te anticiperen op klimaatsveranderingen en bij de ruimtelijke planvorming goed rekening te houden met water. De waterbeheerder heeft de taak, kennis en kunde om daar zorg voor te dragen. Daarom is het belangrijk om hem vroegtijdig te betrekken bij de planvorming.

Waterrelevant beleid

Het vroegtijdig betrekken van de waterbeheerder en het meewegen van het waterbelang is, door middel van de Watertoets, sinds 1 november 2003 verankerd in het 'Besluit op de ruimtelijke ordening 1985'.

In het Stedelijk Waterplan heeft de gemeente Dronten haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Op Europees, nationaal en stroomgebiedsniveau wordt gewerkt aan de Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW streeft naar duurzame en robuuste watersystemen. Basisprincipes van het nationaal en Europees beleid zijn: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en stand-still (géén verdere achteruitgang in de huidige (2000) chemische en ecologische waterkwaliteit). Het bovenstaande resulteert in twee drietrapsstrategieën:

1. waterkwantiteit (vasthouden-bergen-afvoeren);

2. waterkwaliteit (schoonhouden-scheiden-zuiveren).

Beide strategieën zijn vastgelegd in de Nota Ruimte (2006).

Proces van de watertoets

De beslisboom uit het Waterkader van Waterschap Zuiderzeeland is gevolgd. Op basis hiervan is gebleken dat voor dit plan de procedure reguliere plannen kan worden gevolgd.

Beschrijving van het watersysteem

Het plan ligt niet binnen de kern-, vrijwarings- of buitenbeschermingszone van een waterkering. Het is daarom niet te verwachten dat het plan van invloed is op de veiligheid van een waterkering.

Voor dit plan is het principe 'waterneutraal bouwen' gevolgd . Dit wil zeggen dat, wanneer het verhard oppervlak toeneemt, compenserende maatregelen worden genomen om piekafvoeren op te vangen.

Dit kan door het vasthouden of bergen van het water door de aanleg van een waterberging of een infiltratievoorziening. Het verhard oppervlak neemt toe met 9800 m2. Bij een klein plan in het landelijk gebied wordt gebruik gemaakt van de vuistregel dat per 100 m2 verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden met een bergingscapaciteit van 2,40 m3. Hierbij geldt een ondergrens van 2500 m2 bij een kleiner verhard oppervlak is geen compenserende waterberging nodig.

Hieruit volgt dat watercompensatie nodig is. De watercompensatie bestaat uit ((9800 m2 / 100 m2) x 2,40 m3 = ) 235 m3. De compensatie vindt plaats door aanleg en verbreding van de kavelsloot aan de grens van het plangebied.

Grondwerk is nodig voor het uitgraven van de stal. de overbodige grond wordt afgevoerd.

Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor en door (grond)water in de omgeving. Er worden geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zinken dakgoten) gebruikt. Het hemelwater binnen het plangebied wordt gescheiden van het afvalwater en wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater.

Het afvalwater wordt opgevangen en in de mestvergistingsinstallatie verwerkt.

Het waterschap is geïnformeerd over het plan en heeft een wateradvies gegeven. Het wateradvies is opgenomen in bijlage 3. Er zal rekening worden gehouden met de gegeven adviezen.

Omtrent de breedte en de vereiste keurafmetingen van de nieuw aan te leggen en te verbreden sloten, zal bij de aanvraag voor de keurontheffing overleg met het waterschap plaatsvinden

Afvalwater

Er wordt geen afvalwater geloosd in bodem en/of oppervlaktewater. Al het afvalwater wat op het bedrijf ontstaat door onder meer het spoelen van de melkmachine, komt in de drijfmestkelders en wordt met de mest afgevoerd. Afvalwater van huishoudelijke aard, vanuit de bedrijfswoning, wordt afgevoerd richting oppervlaktewater middels een Individuele Behandelingsinstallatie (IBA).

Grondwater

Er vinden geen activiteiten plaats die belastend zijn voor het grondwater.

3.4.4 Ecologische waarden

Bij elk ruimtelijk plan dient met het oog op de natuurbescherming rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet (1998) en de Flora- en faunawet (2002). Hierbij dient te worden aangetoond dat door de geplande activiteiten de gunstige staat van instandhouding van eventueel voorkomende waardevolle dier- en plantensoorten niet in het geding komt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet 1998 schrijft voor dat voor alle Natura 2000-gebieden binnen drie jaar na aanwijzing een beheerplan wordt vastgesteld. Hiermee krijgen beheerders, gebruikers en belanghebbenden meer duidelijkheid over welke activiteiten in of nabij het gebied toelaatbaar zijn.

Projecten of andere handelingen die de kwaliteit van de gebieden kunnen verslechteren of die een verstorend effect hebben op de soorten, mogen niet worden gerealiseerd of verricht zonder of in strijd met een daartoe verleende vergunning (artikel 19d Nbw).

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.wp00008-OW01_0012.png"

Figuur 9: Ligging ten opzichte van Habitat- en Vogelrichtlijngebieden

Op een afstand van circa 5.500 meter zijn de Oostvaardersplassen gelegen. Dit gebied is aangewezen als Vogelrichtlijngebied.

Op een afstand van circa 8500 meter zijn de Veluwerandmeren gelegen. Dit gebied is aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Deze gebieden hebben een hogere kritisch depositie- waarde dan de zogenaamde achtergrondwaarde, waardoor er geen significante effecten zijn te verwachten. De afstand tot de Veluwe is zo groot dat er geen negatieve effecten zijn te verwachten. Er zal wel een zogenaamde melding moeten worden gedaan naar het provinciaal bestuur van de provincie Gelderland.

Geconcludeerd mag worden dat de locatie zo ver gelegen is van Natura 2000-(natuurbe-schermings)gebieden dat voldoende aannemelijk is dat geen verstoring te verwachten valt.
Uit berekeningen met behulp van AAgro-Stacks kan worden geconstateerd dat de depositie minder is dan een 0,5 % van de kritische depositie op de Veluwe. Op grond van het Gelders convenant kan worden geconstateerd dat er de Natuurbeschermingswetvergunning kan worden afgegeven. (Inmiddels is een aanvraag voor een vergunning bij de provincie Gelderland ingediend, zie bijlage)

Ecologische hoofdstructuur

De Flevolandse natuurgebieden zijn onderdeel van een nationaal netwerk aan natuurgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur. Dit netwerk zorgt ervoor dat er voldoende leefgebied is voor alle planten en dieren waarvoor Nederland belangrijk is. Vooral voor meer schuwe en zeldzame soorten is het belangrijk dat de natuurgebieden groot genoeg zijn, goed beheerd worden en dat er verbindingen zijn naar andere natuurgebieden. Flevoland is vooral belangrijk voor natte natuur met bossen, moerassen, natte graslanden en kleine (binnendijkse) en grote (buitendijkse) wateren.

De provincie geeft in het Omgevingsplan Flevoland 2006 aan welke natuurgebieden zo belangrijk zijn voor de Flevolandse natuur dat ze onderdeel moeten zijn van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Met de Spelregels EHS wordt aangegeven wat daarbinnen wel en niet mogelijk is. De provincie kiest ook de doelen en ambities voor de natuurgebieden. Soms zijn er dan maatregelen nodig om de natuurkwaliteit te verbeteren. Bijvoorbeeld voor het oplossen van verdroging of het verbeteren van leefomstandigheden voor bepaalde soorten.

Belang en schaalniveau

Het EHS-gebied Knarbos is van belang als bosgebied voor bosvogels en als stapsteen in de ecologische verbindingszone Knardijk. Rond de plassen in het Knarbos-Oost groeien de soorten Naaldwaterbies, Borstelbies en Waterpostelein. Deze soorten zijn zeldzaam in de provincie Flevoland. Het Knarbos is van belang voor roofvogels, bosvogels en libellen. De afstand van het bedrijf tot de rand van het EHS-gebied bedraagt circa 500 meter.

Potentiële waarden

De ambitie voor de Knarplas betreft een omvorming naar zwakgebufferd ven (N06.05). Veel vogelsoorten, maar ook Ringslang en Rugstreeppad, kunnen profiteren als verdroging van het gebied wordt tegengegaan. Het is de bedoeling dat de grote akker wordt omgevormd tot een grote plas (N04.02), die in open verbinding komt te staan met de Beverplas. De kleinere akker wordt ingericht als kruiden en faunarijk grasland (N12.02). Knarbos-Oost kan zich ontwikkelen tot een meer natuurlijk Essen-Iepenbos, met gevarieerde overgangen van het bos naar de omliggende gebieden. Deze ontwikkelingen zullen ten goede komen aan bosvogels,

insecten en vleermuizen. Mogelijk zullen soorten als Das en Boommarter zich in het gebied vestigen.

De EHS-gebieden vormen de verbindingszones tussen de natuurgebieden als Oostvaardersplassen en Veluwerandmeren. In Flevoland zijn, zoals bovenstaand staat aangegeven de EHS-gebieden vooral belangrijk voor natte natuur met bossen, moerassen etc. Voor het ontwikkelen van de potentiële waarden is het met name van belang dat verdroging van het gebied wordt tegengegaan. Daarnaast hebben EHS-gebieden geen beschermde status.

De uitvoering van de plannen aan de Knarweg heeft geen invloed op de verdroging van het gebied.

Soortenbescherming

Door het ecologisch bureau “Bureau Veldkamp” is een QuickScan uitgevoerd. De bouwplaats is door de onderzoeker bekeken op het voorkomen van soorten die worden genoemd in de Flora- en faunawet (Ff-wet). De rapportage die daarvan is gemaakt, is als bijlage 4 opgenomen. Onderstaand zijn de belangrijkste bevindingen opgenomen.

Er werden geen soorten vastgesteld die worden genoemd in de Flora- en faunawet. Alleen in en rond een sloot ten westen van het nieuwe bouwblok werd het voorkomen vastgesteld van bastaard kikkers (in de Ff-wet wordt deze soort nog aangeduid als middelste groene kikker). Deze sloot zal gehandhaafd blijven. De aanwezige vegetatie op het beoogde bouwblok is van zeer geringe waarde. Een groot deel van het nieuw te bebouwen terrein bestaat uit zeer voedselrijk akkerland. Midden in het perceel ligt een sloot die van een redelijke kwaliteit bleek te zijn (helder water, met ondergedoken planten). Omdat ook in deze sloot geen organismen voorkomen die worden genoemd in de Flora- en faunawet, stuit gedeeltelijke demping van deze sloot niet op bezwaren in het kader van genoemde wet (de scan is als bijlage 4 toegevoegd).

3.4.5 Archeologische waarden

In 1992 werd het Europese "Verdrag van Malta" ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Monumentenwet gewijzigd.

Deze wet heeft twee belangrijke uitgangspunten:

  1. 1. behoud van de archeologische waarden in hun originele context in de bodem (in situ), of als dit niet mogelijk is door opgraving en documentatie (ex situ);
  2. 2. de verstoorder betaalt.

Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, moet het bestemmingsplan, indien nodig, een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een aanlegvergunningenstelsel. Dat is in het vigerend bestemmingsplan niet het geval.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.wp00008-OW01_0013.png"

Figuur 10: Archeologiekaart gemeente Lelystad (bron: gemeente)

Door het archeologische onderzoeksbureau Econsultancy is een bureau- en een veldinventariserend onderzoek uitgevoerd. Onderstaand de belangrijkste conclusies vanuit het rapport, dat als bijlage 5 is bijgevoegd.

Het bureauonderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden. In het bijzonder de ligging van het plangebied binnen een Pleistocene opduiking (“De Knar”) verhoogt de aanwezigheid van Steentijdsites. Daarom is aansluitend een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd, om daarmee de geologische en bodemkundige opbouw binnen het plangebied te bepalen en om kansrijke zones te selecteren voor vervolgonderzoek en kansarme zones ervan uit te sluiten (zowel in horizontale als in verticale zin).

Op grond van het planontwerp (zie bijlage) zal, als gevolg van de onderkeldering (tot
2,26 m -mv + betonnen keldervloer) van de te bouwen veestallen, de bodem worden verstoord tot in de dekzandafzettingen onder de veenlaag (Jong Dekzand I en/of Oud Dekzand). Hierdoor kunnen archeologische resten en/of sporen van Jager-Verzamelaars uit het vroege en/of het midden van het Laat-Paleolithicum, waarvoor de kans op aanwezigheid van resten reëel blijft, worden verstoord. Econsultancy adviseert daarom om een vervolgonderzoek te laten uitvoeren.

Dit selectieadvies is voorgelegd aan het bevoegd gezag in kwestie, burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, en door middel van een selectiebesluit als zodanig bekrachtigd (beoordeling door de heer prof. dr. A.F.L. van Holk van Nieuwland Erfgoedcentrum, telefonisch overleg d.d. 13 januari 2012).

Door het bevoegd gezag is aangegeven dat vervolgonderzoek niet nodig is, op basis van het feit dat het voorkomen van archeologische resten uit het vroege en/of het midden van het Laat-Paleolithicum binnen Nederland vrij schaars is/zich voornamelijk beperken tot het Drents-Friese plateau en Zuid-Limburg (Hamburg-traditie en het Magdalénien). Tevens zijn indicatoren die met zekerheid

duiden op een mogelijke archeologische (vuursteen)vindplaats uit het vroege en/of het midden van het Laat-Paleolithicum in de omgeving van het plangebied niet eerder aangetroffen. Het plangebied wordt vrijgegeven betreffende archeologie.

Dit betekent de archeologie geen belemmering vormt voor de uitvoering van de plannen.

3.4.6 Externe veiligheid

De mestopslagplaats is geen (beperkt) kwetsbaar object in de zin van de externe veiligheid regelgeving. In de mestopslagplaats zal geen sprake zijn van de opslag van gevaarlijke stoffen, evenmin zullen er risicovolle activiteiten plaats vinden, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Evenmin wordt het gezien als een object van hoge infrastructurele waarde. Een toetsing op de externe veiligheid is daarom niet nodig.

3.4.7 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 geldt de Wet luchtkwaliteit (Wlk) als deel van de Wet milieubeheer (titel 5.2 in de Wm). Met de inwerkingtreding van deze wet is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk) vervallen.

De kern van deze wet bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen en voorziet in het zogenaamd Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het bevat een gebiedsgerichte aanpak en zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Projecten die passen in dit programma hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook projecten die "niet in betekenende mate" (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van NIBM zijn vastgelegd in de AMvB-NIBM.

In bijlage 6 "Beoordeling luchtkwaliteit / fijnstof", die ook onderdeel uitmaakte van de aanvraag milieuvergunning, is nader uiteengezet dat de uitbreiding niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit.

Nadere toetsing aan de luchtkwaliteitsnormen uit de Wet milieubeheer is dus niet noodzakelijk.

3.4.8 Geluidshinder

Wegverkeerslawaai

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen in principe een geluidzone. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken.

De Wgh onderscheidt geluidsgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen) enerzijds en niet-geluidsgevoelige objecten anderzijds. Het is slechts de bedoeling om de agrarische bedrijfsbebouwing uit te breiden. Een agrarisch bedrijf is geen geluidsgevoelig object en er worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies of objecten aan het bedrijf toegevoegd. Een akoestisch onderzoek is niet nodig. De Wgh levert voor het bouwplan geen belemmeringen op.

Geluidhinder richting omgeving

In het kader van de Wet milieubeheer is een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning; milieuvergunning omdat de aanvraag voor de invoering van de WABO is ingediend.

De inrichting zal moeten voldoen aan de geluidswaarden in de vergunning. Zodoende wordt gewaarborgd dat er geen hinder optreedt richting de omgeving.

Omdat er geen woningen van derden binnen relevante afstand voorkomen, is voldoende aannemelijk dat kan worden voldaan aan de geluidswaarden in de vergunning.

3.4.9 Externe veiligheid

Inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is op 27 oktober 2004 in werking getreden, daarbij hoort de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Het Revi is in 2007 herzien, de afstanden met betrekking tot bestaande situaties zijn hierin verkleind ten opzichte van nieuwe situaties. Het besluit heeft gevolgen voor de ruimtelijke ordening en dus ook voor het bestemmingsplan. Bij het plannen van risicogevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen) in de omgeving van een risicovolle inrichting, moet op basis van het Bevi op bindende wijze rekening worden gehouden met de mogelijke invloed van die inrichting. Op grond van het besluit gelden bepaalde normeringafstanden tussen risicovolle en risicogevoelige functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.wp00008-OW01_0014.png"

Figuur 6: Risicokaart

In de directe omgeving is geen zogenaamde risicovolle inrichting aanwezig.

Conclusie

Door de analyse is vast komen te staan dat er geen extern veiligheidsrisico bestaat voor de melkveehouderij.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Over nabijgelegen wegen vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.

Buisleidingen

Langs de ontsluitingsweg liggen geen leidingen van de NAM. Er is derhalve geen sprake van een risico.

3.4.10 Bodem

Ten behoeve van de bouwactiviteiten moeten bodemgegevens bekend zijn. Er mag alleen worden gebouwd wanneer bekend is dat de grond een goede kwaliteit heeft. Op grond van historische gegevens, - de locatie is uitsluitend in gebruik geweest als cultuurgrond gebruikt - kan worden gesteld dat het een onverdachte locatie is. Mogelijk dat een bodemonderzoek dient plaats te vinden bij aanvraag van omgevingsvergunning, voor verblijfsruimten (langer dan 2 uur verblijven van mensen in een bepaalde ruimtes).

Op basis van de onderzoeksresultaten zijn er uit milieuhygiënische overwegingen in relatie tot de bodemkwaliteit, geen belemmeringen ten aanzien van de beoogde nieuwbouw op de locatie.

3.4.11 Verkeer en parkeren

Het bedrijf is gelegen aan een rustige ontsluitingsweg met relatief weinig verkeer.
De belangrijkste verkeersbewegingen van en naar het bedrijf bestaan uit de aanvoer van krachtvoer, gemiddeld 1 keer per week. De afvoer van melk 3 keer per week, daarnaast wordt kunstmest aangevoerd 1 keer per kwartaal. Daarnaast zullen de meststoffen (digistaat) voor een deel over de weg naar de landerijen worden afgevoerd en zullen dierenarts, vertegenwoordigers etc. het bedrijf aandoen.

Het overgrote deel van de verkeersbewegingen vindt overdag plaats. De ingeschatte aantallen zijn reëel. Op het eigen erf is ruim voldoende gelegenheid om te manoeuvreren en te parkeren.

Hoofdstuk 4 Juridisch Planopzet/juridisch Bestuurlijk Aspecten

4.1 Juridisch Systeem

Dit wijzigingsplan voorziet in de vergroting van het bouwvlak. Na onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt dit plan als zodanig onderdeel uit van het "moederplan". Voor dit wijzigingsplan wordt daarom ook verwezen naar de regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2009, welke in samenhang van toepassing zijn op dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 5 Economische Uitvoerbaarheid

De kosten voor de realisatie en totstandkoming van de plannen komen voor rekening van de initiatiefnemer. Ten aanzien van de openbare voorzieningen zijn alle voorzieningen (gas/water/elektra) al aangelegd op onderhavig perceel. Er zijn naast de procedurekosten voor de gemeente geen bijkomende kosten waarvoor een overeenkomst dient te worden afgesloten.

Initiatiefnemer dient op grond van de legesverordening van de gemeente Lelystad een vast bedrag aan leges te voldoen en daarmee worden de kosten voor de gemeentelijke procedure gedekt. Vanuit het aspect economische uitvoerbaarheid worden dan ook geen beperkingen verwacht voor de realisatie van de plannen.

Het verzoek om een omgevingsvergunning (het ontwerpbesluit inclusief bijbehorende stukken) zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd, zodat zienswijzen kunnen worden gegeven. Tevens zullen de overleginstanties in de gelegenheid worden gesteld om te reageren. De ingekomen reacties zullen door het gemeentebestuur worden betrokken bij het definitieve besluit omtrent medewerking aan dit initiatief.

Bijlage 1 Locatie

Bijlage 1 Locatie

Bijlage 2 Plattegrond

Bijlage 2 Plattegrond

Bijlage 3 Flora Fauna

Bijlage 3 Flora fauna

Bijlage 4 Archeologie

Bijlage 4 Archeologie

Bijlage 5 Waterpargraaf

Bijlage 5 Waterpargraaf

Bijlage 6 Luchtkwaliteit

Bijlage 6 Luchtkwaliteit

Bijlage 7 Principe Uitspraak

Bijlage 7 Principe uitspraak

Bijlage 8 Agrimodem

Bijlage 8 Agrimodem

Bijlage 9 Nb Wetvergunning

Bijlage 9 NB wetvergunning

Bijlage 10 Aanmeldingsnotitie Mer

Bijlage 10 Aanmeldingsnotitie MER