KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
Artikel 4 Waarde - Archeologie
Artikel 5 Waterstaat - Waterbergend Rivierbed
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel

Blitterswijckseweg 16-18-18a te Broekhuizen

Bestemmingsplan - gemeente Horst aan de Maas

Onherroepelijk op 16-08-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Bijlage Bij Toelichting

Toelichting

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:
1. plan
het bestemmingsplan 'Blitterswijckseweg 16-18-18a te Broekhuizenvorst' van de gemeente 'Horst aan de Maas.
2. bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1507.BPBVBLITTERSWWEG18-OH01 met de bijbehorende regels.
3. aan huis verbonden beroep
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch,
therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte
omvang in een woning en de daarbij behorende aangebouwde bijgebouwen, met in overwegende mate
behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
4. aan huis verbonden bedrijf
het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende aangebouwde bijgebouwen, met in overwegende mate behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
5. aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe
verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in
architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en waarbij functionele ondergeschiktheid
niet is vereist;
6. aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
7. aanduidingsgrens
grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
8. adequaat beheer
beheer zoals dit omschreven staat in Beleidskader Huisvesting Arbeidsmigranten gemeente Horst aan
de Maas 2010, zoals dit is vastgesteld op 12 april 2011;
9. agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van:
- het telen van gewassen, waaronder mede begrepen houtteelt en/of
- het houden van dieren
met dien verstande dat gebruiksgerichte paardenhouderijen, kennels en dierenasiels niet als agrarische
bedrijven worden aangemerkt;
10. agrarische bouwkavel
een als zodanig op de plankaart aangegeven vlak waarbinnen een agrarisch bedrijf is toegestaan;
11. agrarisch hulp- en nevenbedrijf
een bedrijf dat is gericht op het leveren van goederen en/of diensten aan agrarische bedrijven, of het
bewerken, vervoeren of verhandelen van agrarische producten;
12. agrarisch verwant bedrijf
een aan het buitengebied verbonden bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan particulieren;
13. agrarisch verwante nevenactiviteit
een op een agrarische bedrijf aanwezige bedrijfsmatige activiteit die gericht is op het verlenen van
diensten aan agrarische bedrijven met behulp van werktuigen, en/of het leveren van dieren/goederen
aan agrarische bedrijven en/of het opslaan, verwerken, vervoeren en/of verhandelen van door
agrarische bedrijven afgeleverde producten;
14. ander bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
15. archeologisch monument
een terrein zoals bedoeld in artikel 1 onder c van de Monumentenwet;
16. archeologisch (zeer) waardevol terrein
een gebied dat ingevolge dit plan beschermd wordt in verband met de zich mogelijk daarin bevindende
oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap
en/of hun cultuurhistorische waarde;
17. bebouwing
een of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;
18. beekdal
is een lager gelegen gebied in het dekzandgebied, waardoor een beek stroomt;
19. Besluit Grenswaarden Binnen Zones Langs Wegen
Besluit van 20 november 1981, Stb. 688, zoals dit luidt ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp
van dit plan;
20. Besluit Grenswaarden Binnen Zones Rond Industrieterreinen
Besluit van 24 juli 1982, Stb. 465, zoals dit luidt ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp van dit
plan;
21. Besluit LPG-tankstations milieubeheer
Besluit van 11 maart 1988, Stb. 95, zoals dit luidt ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp van
dit plan;
22. Besluit luchtkwaliteit
het besluit van 3 juni 2005, Stb. 316, zoals dit luidt ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp van
dit plan;
23. bestaand
- bij bouwwerken: bestaand ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan, met
dien verstande dat als bestaand bouwwerk ook worden aangemerkt bouwwerken die na dat
tijdstip zijn of mogen worden gebouwd krachtens een bouwvergunning waarvan de aanvraag voor
dat tijdstip is ingediend;
- bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod;
24. bestemmingsvlak
een op de verbeelding als zodanig aaneengesloten aangegeven vlak, waaraan een bepaalde
bestemming is toegekend;
25. boogkas
een constructie van metaal of een ander materiaal met een hoogte van maximaal 2,5 m, dat met plastic
of in gebruik daarmee overeenkomend materiaal is afgedekt ter vervroeging of verlenging van het
teeltseizoen van tuinbouw- of fruitteeltproducten; tevens een draagluchthal;
26. boomteeltbedrijf
een agrarisch bedrijf gericht op de teelt van houtachtige gewassen, zowel in de volle grond als in
containers;
27. bouwvlak
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende
bebouwing is toegestaan;
28. bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect
met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond en bedoeld is om ter
plaatse te functioneren;
29. bijgebouw
een al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde
bouwperceel gelegen hoofdgebouw waarbij het behoort, en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt
is aan dat hoofdgebouw;
30. complexen
gebouw(en) die in het verleden voornamelijk gebruikt zijn geworden voor een ander soort van verblijf
voor mensen;
31. containerveld
werk niet zijnde bouwwerk bestaande uit grond afgedekt met plastic, antiworteldoek en/of beton,
eventueel in combinatie met andere materialen, ten behoeve van de teelt van gewassen, op welke
afdeklaag de gewassen worden geteeld in potten;
32. detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of
leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of
aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
33. dienst- of bedrijfswoning
een woning, in of bij een bedrijf of instelling, bestemd voor (het gezin van) een persoon wiens
huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is; deze woning wordt begrepen onder de
bedrijfsgebouwen;
34. erfafscheiding
de afbakening van een erf of perceel van een ernaast gelegen erf of perceel, of van de openbare ruimte;
35. extensief recreatief medegebruik:
vorm van recreatie waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, maar waarvoor
kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en
ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes;
36. gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt;
37. gebouwencontour
de begrenzing die wordt gevormd door de buitenwerkse gevel- en dakvlakken van een gebouw;
38. glastuinbouwbedrijf:
een bedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen
door gebruik te maken van kassen;
39. grondgebonden agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond;
40. hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt
aan te merken;
41. houtopstand
begroeiing die geheel of gedeeltelijk bestaat uit bomen en/of struiken, voor zover niet vallend onder de
Boswet en behoudens laagstamfruitbomen met de bijbehorende windsingels;
42. huishouden
een aantal aan elkaar door familie- of daarmee gelijk te stellen band gerelateerde personen, dat
gezamenlijk één eenheid vormt en als zodanig ook gebruik maakt van dezelfde voorzieningen in één
woning, zoals een gezin, een gezin met inwonende ouders of een woongroep);
43. intensieve kwekerij
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen
nagenoeg zonder gebruik te maken van open grond en/of daglicht;
44. kampeerboerderij
een niet-agrarisch bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het bieden van recreatief nachtverblijf in een
voormalig boerderijpand;
45. kampeermiddel
a) een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een tourcaravan;
b) enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover
geen bouwwerk zijnde,
één en ander voorzover de onder a en b bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of ten dele
blijvend zijn in- of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
46. kas
een gebouw, bestaande uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal dienend tot het kweken of trekken van bomen, vruchten, bloemen of planten;
47. Limburgs kwaliteitsmenu
is een regeling op het gebied van de ruimtelijke ordening van de provincie Limburg, welke regeling
gemeenten een instrument geeft om ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken en tegelijkertijd winst
behalen in omgevingskwaliteit, en waarbij gemeenten geadviseerd worden door een
kwaliteitscommissie, die bestaat uit leden met kennis van natuur, landschap, cultuurhistorie, archeologie,
stedenbouw en financiën/planeconomie/projectontwikkeling;
48. milieucategorie
Indeling van bedrijven opgesteld door VNG op basis van belasting van het milieu.
De milieucategorie van een bedrijf hangt af van geur, stof, geluid, gevaar, verkeer of visuele
aspecten. De milieucategorie loopt op van lichte bedrijvigheid (categorie 1) tot zware industrie
(categorie 6).
49. nevenactiviteit
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht
duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een
bouwperceel;
50. niet-grondgebonden agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf waarbij voor de bedrijfsvoering hoofdzakelijk geen gebruik wordt gemaakt van open
grond, zoals de varkens-, kalver- of pluimveefokkerij, eendenmesterij of -fokkerij, pelsdierenhouderij,
glastuinbouwbedrijf, witlof- en intensieve kwekerij;
51. Nieuw Limburgs Peil
Vertaling van het Nationaal bestuursakkoord water van 2003 met als doelstelling het realiseren en in
stand houden van een duurzaam ingericht watersysteem dat voldoende waarborg biedt om toegenkende
functies te ondersteunen.
52. nieuwvestiging glastuinbouw:
het vestigen van een glastuinbouwbedrijf, waaronder begrepen zowel vestiging op een bestaand
agrarische bouwkavel als vestiging op een nieuwe agrarische bouwkavel waar nog geen
glastuinbouwbedrijf aanwezig is op de peildatum;
53. omschakeling
omzetten van een bedrijfstype in een ander bedrijfstype;
54. onbebouwde bouwkavel
een als zodanig op de plankaart aangegeven vlak waarbinnen teeltondersteunende voorzieningen zijn
toegestaan;
55. peil
a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter
plaatse van de hoofdtoegang;
b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
56. peildatum
tijdstip van bekendmaking van het Reconstructieplan, te weten 1 juni 2004;
57. permanente bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;
58. plattelandswoning
een agrarische bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, die (al dan niet afgesplitst) op grond van het bestemmingsplan door een derde bewoond mag worden, zonder dat deze derde een functionele binding met het bijbehorende agrarische bedrijf heeft.
59. POL-uitwerking BOM+
de POL uitwerking Bouwkavel op Maat plus, gericht op het mogelijk maken van (agrarische)
bedrijfsontwikkelingen en tegelijkertijd winst behalen in de omgevingskwaliteit, vastgesteld door
Gedeputeerde Staten van Limburg d.d. 15 juli 2003 en inwerking getreden d.d. 11 september 2003;
60. praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn inrichting en indeling geschikt is om te
worden gebruikt door beoefenaren van vrije beroepen; onder vrije beroepen worden in dit plan verstaan
(para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, kunstzinnige en
daarmee gelijk te stellen beroepen;
61. Provinciale archeologische aandachtsgebieden
representatieve en relatief gave delen van de verschillende Limburgse cultuurlandschappen met een
groot potentieel aan archeologische waarden;
62. regenkap:
een constructie van houten, gegalvaniseerde, verzinkte stalen palen of iets dergelijks met daarop een
boog met een kap van transparante folie;
63. schuilgelegenheid
Een kleinschalig bouwwerk met maximaal drie muren dat buiten het bouwblok geplaatst wordt ten
behoeve van het bieden van schuilgelegenheid voor vee;
64. seksinrichting
een gelegenheid waarin beroepsmatig of bedrijfsmatig:
- voorstellingen en/of vertoningen van hoofdzakelijk porno-erotische aard plaatsvinden, en/of
- verkoop en/of uitstalling van hoofdzakelijk goederen van erotische aard plaatsheeft, en/of
- tegen vergoeding seksuele diensten worden verricht;
65. structurele voorziening tijdelijke huisvesting arbeidsmigranten
woningen/wooneenheden in stedelijk gebied, hotel, pension, logiesgebouw of ander gebouw, als zodanig
bestemd en tevens geschikt en ingericht ten behoeve van tijdelijke bewoning;
66. teeltondersteunende voorzieningen
voorzieningen/ constructies met als doel het gewas te forceren tot meer groei en of de oogst te spreiden.
Het gaat daarbij om zowel vervroegen als verlaten ten opzichte van normale open teelt en/of
beschermen tegen weersinvloeden, ziekten en plagen dat leidt tot een betere kwaliteit;
67. tijdelijke huisvesting seizoenarbeiders
het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele
maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten;
68. tijdelijke teeltondersteunende voorziening
voorzieningen/ constructies, zoals hagelnetten, met als doel het gewas te forceren tot meer groei en/of
de oogst te spreiden. Het gaat daarbij om zowel vervroegen of verlaten ten opzichte van normale open
teelt en/ of beschermen tegen weersinvloeden, ziekten en plagen en die maximaal 6 maanden, al of niet
aaneengesloten, in het jaar aanwezig is;
69. vollegrondstuinbouw
een agrarisch bedrijf waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond ten behoeve van het
telen van gewassen, daaronder niet begrepen de boomteelt;
70. Wet geluidhinder
Wet van 16 februari 1979, Stb. 99, houdende regels inzake het voorkomen of beperken van
geluidhinder, zoals deze luidt ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp van dit plan;
71. woning
een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één
huishouden;
72. Woningwet
Wet van 29 augustus 1991, Stb. 439, houdende regels inzake het bouwen en de volkshuisvesting, zoals
deze luidt ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp van dit plan;
73. woonboerderij
een voormalig boerderijpand dat in bouwkundig opzicht een boerderijuitstraling heeft en dat wordt
gebruikt als woning, zoals een langgevelboerderij;
74. woonunit:
een te verplaatsen/ verwijderen bouwwerk, bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten
dienste van het woon-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen;
75. woonwagen:
een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen
kan worden verplaatst.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
1. bebouwde oppervlakte van een gebouw
horizontaal tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van scheidsmuren boven de begane
grondvloer, dan wel indien het bouwwerk uit meerdere bouwlagen bestaat, over de laag met de
grootste oppervlakte;
2. bebouwingshoogte van een bouwwerk
verticaal vanaf het hoogste punt van een bouwwerk tot aan peil, met dien verstande, dat schoorstenen,
liftschachten, lichtkoepels, windvanen, antennes, daksierelementen en soortgelijke bouwdelen van een
bouwwerk buiten beschouwing blijven;
3. goothoogte van een gebouw
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, het boeiboord, de druiplijn of een daarmee gelijk te
stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen als goten van dakkapellen niet meegerekend;
4. inhoud van een gebouw
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren en
dakvlakken, zulks met inbegrip van erkers, dakkapellen, met dien verstande dat bij woonruimten in
gebouwen, die niet uitsluitend voor bewoning zijn bestemd, de inhoud van de woning wordt gemeten
boven de afgewerkte vloer van de woonlaag of woonlagen.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden

3.1Bestemmingsomschrijving
De voor “Agrarisch met waarden” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- duurzaam agrarisch (bedrijfsmatig) grondgebruik;
- een glastuinbouwbedrijf met containerveld;
- landschappelijke waarden;
- hydrologische bescherming van de verdrogingsgevoelige natuurgebieden Mariapeel en Grauwveen ter plaatse van de aanduiding “hydrologische beschermingszone”;
- wonen met bijbehorende tuin in een bedrijfswoning door een derde ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – plattelandswoning’;
- poelen en watergangen;
- recreatief medegebruik;
- paden, landwegen en ontsluiting van afzonderlijke percelen;
- voorzieningen van openbaar nut.
Een en ander met de bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, zoals picknicktafels, bankjes en
bewegwijzering.
3.2. Bouwregels
3.2.1. Gebouwen
a.Gebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak worden opgericht;
b. Binnen het bouwvlak zijn twee agrarische bedrijfswoningen toegestaan;
c. Teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van containervelden en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van boogkassen en regenkappen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘onbebouwde agrarische bouwkavel’;
d. Ten dienste van het agrarisch bedrijf is een niet agrarische ondergeschikte nevenactiviteit toegestaan tot een vloeroppervlak van maximaal 25% van de bestaande bebouwing maar nooit meer dan 200 m2. Detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit is uitsluitend toegestaan als het gaat om detailhandel in agrarische producten die op het eigen bedrijf of in de directe omgeving daarvan zijn geproduceerd en/of agrarische producten de op het eigen bedrijf en/of in de directe omgeving daarvan op een ander agrarisch bedrijf zijn bewerkt.
e.ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - plattelandswoning’ mag de bedrijfswoning tevens worden gebruikt als plattelandswoning;
f. bedrijfswoningen (waaronder een plattelandswoning) mogen tevens worden gebruikt voor aan-huis-verbonden beroepen. Het gebruik dient gezien aard, omvang en intensiteit te passen binnen de woonfunctie en mag niet leiden tot verkeersoverlast. Er geldt een maximum van 100m2 en maximaal 1/3 van het totale vloeroppervlak van de aanwezige bebouwing mag voor een aan-huis-verbonden beroep worden gebruikt.
g. De maatvoering voor gebouwen binnen het bouwvlak is als volgt:
Bedrijfsgebouwen per bouwvlak
Min.
Max.
Goothoogte
n.v.t.
6 m
Bebouwingshoogte
n.v.t.
14 m
Afstand kassen tot woningen van derden
25 m
n.v.t.
Bedrijfswoning of plattelandswoning inclusief aanbouw
Min.
Max.
Goothoogte
n.v.t.
6 m
Bebouwingshoogte
n.v.t.
10 m
Afstand tot perceelsgrens
Min. 5 m
Inhoud
Max. 1000 m3
Bijgebouwen bij bedrijfswoning of plattelandswoning
Min.
Max.
Bebouwde oppervlakte
n.v.t.
100 m2
Goothoogte
n.v.t.
3,5 m
Bebouwingshoogte
n.v.t.
5,5 m
Kassen ten behoeve van glastuinbouw
Min.
Max.
Bebouwingshoogte
n.v.t.
7,5 m
Afstand tot de perceelsgrens
5 m
n.v.t.
3.2.2. Openbaar nut buiten het bouwvlak
De bebouwingshoogte van gebouwen ten dienste van het openbaar nut mag niet meer mag bedragen dan 3,5 m en de goothoogte niet meer dan 2,7 m; de bebouwde oppervlakte van gebouwen mag niet groter zijn dan 15 m2 per gebouw.
3.2.3. Andere bouwwerken
a. Op de tot "agrarische doeleinden" bestemde gronden zijn uitsluitend toegestaan andere bouwwerken die ten dienste staan van deze bestemming.
b. De maatvoering voor andere bouwwerken binnen de agrarische bouwkavel is als volgt:
Andere bouwwerken
Max.
Hoogte mestsilo
6 m
Hoogte overige silo’s en hooibergen
15 m
Hoogte erfafscheidingen
Voor voorgevelrooilijn: 1 m
erfafscheidingen: max. 2 m
Schoorstenen
14 m
Hoogte overige andere bouwwerken
6 m
c. Teeltondersteunende kassen mogen binnen het bouwvlak worden gebouwd met een bebouwingshoogte van maximaal 3 m.
Op agrarische bouwkavels geldt een maximum van 5000 m2 teeltondersteunende kassen binnen het bouwvlak.
d. De maatvoering voor andere bouwwerken buiten het bouwvlak is als volgt:
- De bebouwingshoogte voor andere bouwwerken ten dienste van het openbaar nut mag niet meer
bedragen dan 3,5 m en de goothoogte niet meer dan 2,7 m; de bebouwde oppervlakte van bouwwerken mag niet groter zijn dan 15 m2 per bouwwerk.
- Ten dienste van het agrarisch grondgebruik zijn uitsluitend tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen tot een hoogte van 2,5 m en erfafscheidingen toegestaan tot een hoogte van 1,5 m.
Bouwwerken ten behoeve van de openbare verkeersdoeleinden mogen maximaal 6 m hoog zijn.
- Het bouwen van schuilgelegenheden voor vee kan uitsluitend worden toegestaan nadat een omgevingsvergunning ex 3.3.1. lid h is verleend.
3.2.4. Bestaande afwijkingen bij gebouwen
Voor zover de bestaande maatvoering van gebouwen en/of bouwwerken afwijkt van de in artikel 3.2.1, 3.2.2 en 3.2.3 genoemde maten, gelden deze bestaande maten voor die betreffende bouwwerken als maxima.
3.3. Afwijking van de bouwregels
3.3.1. Omgevingsvergunning
Burgemeester en Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. lid 3.2.1. onder d ten behoeve van niet agrarische nevenactiviteiten en voor zover het betreft:
- agrarisch verwante/recreatieve bedrijvigheid en zorgverlening, met een oppervlakte > 200m2 bij een agrarisch bedrijf, zoals het verstrekken van logies en ontbijtvoorzieningen, kleinschalige horeca, het verzorgen van een pleisterplaats, exposities, verhuur van fietsen, huifkarren en dergelijke dan wel nevenactiviteiten in de vorm van zorgverlening, en voor zover:
- de nevenactiviteit dient plaats te vinden binnen de bestaande bebouwing;
- indien het betreft logies en ontbijtvoorzieningen (bed & breakfast), mag per bedrijf maximaal 100 m2 van het vloeroppervlak worden aangewend voor de nevenactiviteit;
- indien het betreft kleinschalige horeca, mag maximaal 50 m2 voor deze activiteit worden aangewend;
- een dierenasiel of kennel of het anderszins houden van dieren met een oppervlakte > 200m2 bij een agrarisch bedrijf, mits aan voorwaarden zoals genoemd onder lid a is voldaan. Verder is tevens detailhandel toegestaan als nevenactiviteit voor zover het betreft detailhandel in dieren die in de kennel / het dierenasiel gehouden worden.
- inpandige statische opslag met een oppervlakte > 200 m2 bij een agrarisch bedrijf, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- de nevenactiviteit dient plaats te vinden binnen de bestaande bebouwing;
- de opslag mag niet plaatsvinden in kassen;
- detailhandel ten behoeve van deze niet-agrarische nevenactiviteit is niet toegestaan;
b. lid 3.2.3. onder b ten behoeve van het ophogen van de goot- en bebouwingshoogte van bedrijfsgebouwen met maximaal 20%, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
- de verhoging is noodzakelijk voor de continuïteit of ontwikkeling van het agrarisch bedrijf;
- de cultuurhistorische en architectonische waarden moeten behouden blijven;
- het geen IV bedrijf is in een extensiveringsgebied;
c. lid 3.2.3. onder b ten behoeve van het overschrijden van de agrarische bouwkavel bij het plaatsen van een sleufsilo, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
- het is redelijkerwijs niet mogelijk deze voorziening binnen de agrarische bouwkavel op te richten;
- de bouwhoogte van sleufsilo's mag niet meer bedragen dan 4 m;
- er geen sprake is van een intensieve veehouderij in een extensiveringsgebied;
d. lid 3.2.3. onder b ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte teeltondersteunende kassen binnen de agrarische bouwkavel (> 2.500 m2 binnen aanduiding ‘waardevol landschap’ en > 5.000 m2 binnen het kwaliteitsprofiel íntensieve hart’ van verbeelding 3 van het bestemmingsplan Buitengebied 2011), met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
- de activiteiten zijn noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of de ontwikkeling van het agrarisch bedrijf;
- van de afwijkingsbevoegdheid mag pas gebruik worden gemaakt na advies van de kwaliteitscommissie;
e. lid 3.2.3. onder c ten behoeve van het ophogen van de maximale hoogte voor erfafscheidingen buiten de agrarische bouwkavel tot maximaal 2 m, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
- de grotere hoogte is noodzakelijk in verband met de agrarische bedrijfsvoering;
- de erfafscheidingen mogen niet gesloten zijn;
f. lid 3.2.3. onder c ten behoeve van het plaatsen van andere bouwwerken, zijnde hagelnetten, buiten de agrarische bouwkavel, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
- de hagelnetten dienen landschappelijk te worden ingepast. Dit betekent in ieder geval dat de netten niet mogen doorlopen tot aan de grond en voorts dat er randvoorwaarden kunnen worden gesteld aan de zichtbaarheid van de hagelnetten;
- bij het toetsen van de toelaatbaarheid zijn – mede met het oog op de zichtbaarheid - de volgende aspecten van belang:
- zicht op continuïteit van het agrarisch bedrijf;
- beschrijving van de locaties waar de hagelnetten geplaatst worden;
- invloed van het reliëf op de zichtbaarheid;
- het gebruikte (constructie)materiaal voor de netten;
- de aangevraagde oppervlakte hagelnetten;
- de ligging ten opzichte van wegen, paden, dorpen en bebouwing;
- de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond.
- de hoogte van hagelnetten mag niet meer bedragen dan 4 m;
g. lid 3.2.3. onder c ten behoeve van het bouwen van schuilgelegenheden voor vee, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
- de schuilgelegenheden voor vee mogen – per schuilgelegenheid- een bebouwde oppervlakte van maximaal 18 m2 beslaan per perceel;
- de goothoogte mag maximaal 3 m bedragen;
- er is een kapconstructie mogelijk evenals een platte afdekking;
- de schuilgelegenheid dient te worden omsloten met tenminste drie wanden;
- er getoetst is of de nieuwe bebouwing voldoet aan de welstandseisen.
h. lid 3.1 juncto 3.2 ten behoeve van het tijdelijk huisvesten van arbeidsmigranten, met inachtneming van de tenminste de volgende voorwaarden::
- een dergelijke huisvesting is noodzakelijk vanuit het oogpunt van de tijdelijk grote arbeidsbehoefte in het betreffende agrarische bedrijf;
- de huisvesting betreft uitsluitend werknemers die binnen de gemeente Horst werkzaam zijn;
- de huisvesting vindt plaats in de bestaande gebouwen of in één tot vijf woonunits; voorkeur gaat uit naar verbouw van bestaande gebouwen; pas indien kan worden aangetoond dat er in de bestaande bebouwing geen ruimten beschikbaar kan worden gemaakt voor het huisvesten van tijdelijke werknemers, kan sprake zijn van het plaatsen van woonunits;
- woonunits zijn niet toegestaan indien de ondernemer langer dan 9 maanden in het jaar moet vertrouwen op de inzet van (wisselende groepen) buitenlandse werknemers;
- het maximum aantal te huisvesten buitenlandse werknemers is 20 personen. Dit komt overeen met de plaatsing van maximaal 5 woonunits;
- Indien er sprake is van een (voormalige) bedrijfswoning mogen er maximaal 10 personen gehuisvest worden;
- parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
- er moet sprake zijn van een adequaat beheer;
- er moet een landschappelijke inpassing gerealiseerd worden.
3.3.2. Afwegingskader
Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als
bedoeld in artikel 10 Afwegingskader afwijkingsbevoegdheid.
3.4. Specifieke gebruiksregels
a. Nieuwvestiging of omschakeling van een andersoortig agrarisch bedrijf naar een boom- en/of
fruitteeltbedrijf is niet toegestaan, tenzij het boom- en/of fruitteelt betreft met een gewashoogte van
maximaal 1,50 m; bestaande boom- en/of fruitteeltbedrijven worden geacht te voldoen aan het plan;
perceelswisselingen zijn voor bestaande boom- en fruitteeltbedrijven, gelegen binnen de bestemming,
toegestaan.
b. Omschakeling van grondgebonden naar niet-grondgebonden bedrijven is niet toegestaan.
c. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in ieder geval verstaan het gebruik voor:
- een volkstuin;
- het beoefenen van lawaaisporten;
- de bewerking van grondstoffen ten behoeve het produceren van meststoffen;
- een seksinrichting;
- horeca I en horeca II;
- het plaatsen van kampeermiddelen;
- permanente of tijdelijke bewoning van gebouwen, behouden de bedrijfswoning(en) of plattelandswoning;
- buitenopslag;
- het stallen van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen van derden;
- paardenbakken buiten de agrarische bouwkavel.
3.5. Afwijking van de gebruiksregels
3.5.1. Omgevingsvergunning
Burgemeester en Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel
3.4 onder c ten behoeve van kleinschalig kamperen op gronden op of direct grenzend aan een
agrarische bouwkavel en wel gekoppeld aan het agrarisch bedrijf op de betreffende agrarische
bouwkavel en/of op gronden direct grenzend aan gronden met de bestemming “woondoeleinden”, met
inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:
- slechts kampeermiddelen zijn toegestaan met een niet-permanent karakter (tenten, toercaravans en dergelijke);
- maximaal 25 kampeermiddelen zijn toegestaan, waarbij als voorwaarde geldt dat er geen beperkingen aan de omliggende agrarische bedrijven worden toegebracht in het kader van milieuwetgeving;
- de kampeermiddelen bij agrarische bedrijven mogen worden geplaatst binnen een zone van maximaal 50 m gerekend vanaf de grens van de agrarische bouwkavel;
- de kampeermiddelen grenzend aan de gronden met de bestemming “woondoeleinden” mogen worden geplaatst binnen een zone van maximaal 50 m gerekend vanaf de grens van de bestemming “woondoeleinden”;
- bij het plaatsen van de kampeermiddelen een minimale afstand van 25 m tot een - als zodanig bestemde - verharde weg in acht dient te worden genomen;
- er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing dan wel van landschappelijke compensatie; daarbij dient rekening te worden gehouden met het karakter van het omringende landschapstype; derhalve is kleinschalig kamperen niet toegestaan binnen het “open landschap”.
3.6. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
3.6.1. Verbod
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de in de volgende tabel vermelde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (doen) voeren.
Omgevingsvergunningplichtige werken / werkzaamheden
criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden het aanbrengen van verhardingen buiten het bouwvlak, met uitzondering van:
het aanbrengen van verhardingen buiten het
bouwvlak, met uitzondering van:
- verhardingen met een oppervlakte van maximaal
200 m2;
- kavelpaden
- het aanbrengen van verhardingen dient
noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische
bedrijfsvoering dan wel het recreatief medegebruik;
- er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke, natuur en
cultuurhistorische waarden.
Het ophogen van gronden > 100 centimeter
- er mag geen onevenredige aantasting
plaatsvinden van de aanwezige landschaps- en
natuurwaarden;
- indien de gronden gelegen zijn binnen het
stroomvoerend of bergend rivierbed, dient de
waterbeheerder om toestemming gevraagd te
worden;
- indien de gronden binnen het de ‘overlegzone
Rijkswaterstaat’ gelegen zijn, dient er toestemming
te zijn van de wegbeheerder.
het aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen
- het aanbrengen van de leidingen mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de natuurlijke
belangen;
- er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van natuur- en landschapswaarden.
het graven, dempen of herprofileren van sloten en
kleine oppervlaktewateren en of
het egaliseren, vergraven, verlagen of ophogen van
de bodem.
- Aangetoond wordt dat de werkzaamheid
noodzakelijk is in het kader van de agrarische
bedrijfsexploitatie dan wel in het kader van natuur
en/of landschapsbeheer;
- de cultuurhistorische verkaveling mag niet
onevenredig worden aangetast;
- de waterbergingsfunctie van het beekdal wordt niet onevenredig aangetast;
- de doelstellingen van het Nieuw Limburgs Peil niet aangetast worden;
- er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de aanwezige landschaps- en natuurwaarden;
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van
de waterhuishouding.
3.6.2. Uitzondering op verbod
Het in artikel 3.6.1 genoemde verbod geldt niet voor de werken en/of werkzaamheden:
a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden, is verleend;
b. die ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
c. die betreffen het normale beheer en/of onderhoud.
3.6.3. Weigeren omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
van werkzaamheden
Een vergunning als bedoeld in artikel 3.6.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien niet wordt voldaan aan de in de tabel genoemde criteria.
3.7. Wijzigingsbepalingen
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen om:
a. de nieuwvestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf toe te staan, mits aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan:
- de nieuwvestiging ter plaatse moet noodzakelijk zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering: dit betekent dat voor zover de betrokken agrariër elders een agrarisch bedrijf heeft, eerst dient te worden aangetoond dat op de betreffende locatie geen reële bedrijfseconomische of planologisch verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden aanwezig zijn;
- het dient te gaan om een volwaardig agrarisch bedrijf dan wel een bedrijf dat naar verwachting binnen redelijke termijn zal uitgroeien tot een volwaardig bedrijf; hierover dient tevoren een door het Burgemeester en Wethouders aan te wijzen onafhankelijk, agrarisch deskundige te worden gehoord;
- nieuwvestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf binnen de aanduiding “Ontwikkelingszone groen” is uitsluitend toegestaan, indien dat leidt tot een verbetering van de omgevingskwaliteit;
- nieuwvestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf is niet toegestaan binnen de aanduiding “beekdal”; nieuwvestiging binnen de gronden met de aanduiding “open landschap” kan uitsluitend worden toegestaan indien de openheid niet onevenredig wordt aangetast;
- er is voldaan aan de eisen die zijn gesteld in het Limburgs Kwaliteitsmenu;
- maximaal is één bedrijfswoning toegestaan, waarbij dient te worden voldaan aan de in artikel 4.2. opgenomen maatvoering voor bedrijfswoningen;
- er dient sprake te zijn van een goede ruimtelijke onderbouwing;
- het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;
b. de grenzen van de agrarische bouwkavel te verleggen dan wel te vergroten, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- de vergroting of vormverandering is noodzakelijk voor de continuïteit of ontwikkeling van het agrarisch bedrijf; hierover dient tevoren een door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen onafhankelijke, agrarisch deskundige te worden gehoord;
- er is geen sprake van een intensieve veehouderij binnen het “extensiveringsgebied” van het Reconstructieplan Noord- en Midden- Limburg;
- de bebouwing mag niet met de bebouwing van de nabijgelegen functies aaneengesloten raken;
- er is voldaan aan de eisen die zijn gesteld in het Limburgs Kwaliteitsmenu;
- er dient sprake te zijn van een goede ruimtelijke onderbouwing;
- er een landschappelijke inpassing wordt uitgevoerd;
- bij agrarische bouwkavelvergroting bedraagt de oppervlakte van de agrarische bouwkavel 1,5 ha (referentiemaat). Voor glastuinbouwbedrijven geldt een referentiemaat van 3 ha, Een en ander met dien verstande dat een overschrijding van deze maten is toegestaan indien dit leidt tot een integrale verbetering van de omgevingskwaliteit;
- het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast;
c. om containervelden en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen toe te kunnen staan, waarbij aan de volgende voorwaarden dient te worden voldaan:
- gebouwen en bouwwerken moeten in beginsel binnen het bebouwde deel van de bestemming agrarisch bouwkavel worden gerealiseerd; voor zover containervelden en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen (in de vorm van regenkappen en boogkassen tot een hoogte van maximaal 2,5 m) niet op het bebouwde deel van de bestemming agrarisch bouwkavel opgericht kunnen worden, kan de bestemming zodanig worden gewijzigd, dat op de verbeelding de aanduiding ‘onbebouwde bouwkavel’ wordt opgenomen; de containervelden en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen kunnen worden toegestaan op het als zodanig aangeduide onbebouwde bouwkavel;
- de wijziging is niet toegestaan binnen de aanduidingen “open landschap”;
- het onbebouwde bouwkavel dient in principe direct aansluitend aan het agrarisch bouwkavel te worden gesitueerd
- Indien vanuit landbouwkundige motieven aangetoond kan worden dat aansluiting aan het bestaande agrarische bouwkavel niet mogelijk is, dan kan het onbebouwde bouwkavel ook op verder gelegen gronden worden gesitueerd, waarbij geen zelfstandige bouwkavel mag ontstaan;
- er is voldaan aan de eisen die zijn gesteld in het Limburgs Kwaliteitsmenu;
- er dient sprake te zijn van een goede ruimtelijke onderbouwing;
- de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
- tijdelijke regenkappen en tijdelijke boogkassen dienen na afloop van de termijn van maximaal 6 maanden verwijderd te worden. Hiertoe dient er in het kader van de privaatrechtelijke overeenkomst in het kader van het Limburgs Kwaliteitsmenu een bepaling inclusief boetebeding te worden toegevoegd, welke verwijdering garandeert.
d. de bestemming van gronden die op de verbeelding zijn aangeduid als “agrarische bouwkavel” om te zetten in de bestemming "Bedrijfsdoeleinden", mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- de omzetting is slechts toegestaan naar:
- een niet agrarisch verwant bedrijf;
- een agrarisch hulp- en/of nevenbedrijf;
- een recreatieve activiteit;
- een kleinschalig-ambachtelijk bedrijf in maximaal milieucategorie 1 en 2 van de bij deze regels gevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten dan wel een kleinschalig-ambachtelijk bedrijf dat daarmee qua aard en milieubelasting vergelijkbaar is;
- er per saldo geen afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van het buitengebied.
- de agrarische bedrijfsuitoefening is beëindigd;
- er moet sprake zijn van een bedrijfscomplex dat redelijkerwijs niet (meer) bruikbaar is (gebleken) dan wel kan worden gemaakt voor eigentijdse agrarische bedrijfsvoering dan wel een locatie, waar voortzetting van de agrarische bedrijfsvoering ongewenst is in verband met de belasting van het milieu dan wel de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden;
- er dient sprake te zijn van een kwaliteitsverbetering, bijvoorbeeld door landschappelijke verbetering en afname van het bouwvolume (sloop van overtollige bebouwing);
- hergebruik is uitsluitend toegestaan binnen de aanwezige gebouwencontour;
- hergebruik voor verblijfsrecreatie is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- uitsluitend zijn toegestaan vakantieappartementen en groepsaccommodatie, zoals een kampeerboerderij/ kamphuis; kampeermiddelen, stacaravans, trekkershutten en losstaande recreatiewoningen zijn niet toegestaan;
- er voldaan wordt aan de visie verblijfsrecreatie;
- per bedrijf zijn maximaal 5 vakantieappartementen toegestaan met een vloeroppervlak van maximaal 100 m2 per appartement;
- voor zover het een agrarisch verwant bedrijf betreft, dient de directe relatie met de aanwezige agrarische bedrijven in directe omgeving te worden aangetoond; doorgroei naar een bedrijf met een industrieel karakter is uitgesloten; hiertoe dient een bedrijfsontwikkelingsplan te worden overgelegd;
- buitenpandige opslag is niet toegestaan; binnenpandige opslag is niet toegestaan binnen kassen;
- de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden moeten behouden blijven;
- de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
- in de benodigde parkeercapaciteit dient geheel op eigen terrein te worden voldaan;
- er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing dan wel van landschappelijke compensatie;
- wonen is uitsluitend toegestaan in de bestaande bedrijfswoning; het oprichten van een extra bedrijfswoning is niet toegestaan;
- detailhandel is niet toegestaan, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit ten dienste van het ter plaatse te exploiteren bedrijf, maximaal 200 m2;
- er een landschappelijke inpassing wordt uitgevoerd;
- er dient sprake te zijn van een goede ruimtelijke onderbouwing;
e. de bestemming van de gronden die op de verbeelding zijn aangeduid als “agrarische bouwkavel” om te zetten in de bestemming "woondoeleinden", mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- de agrarische bedrijfsuitoefening is beëindigd;
- er moet sprake zijn van een bedrijfscomplex dat redelijkerwijs niet (meer) bruikbaar is (gebleken) dan wel kan worden gemaakt voor eigentijdse agrarische bedrijfsvoering dan wel een locatie, waar voortzetting van de agrarische bedrijfsvoering ongewenst is in verband met de belasting van het milieu dan wel de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden;
- de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden moeten behouden blijven;
- uitsluitend de (voormalige) bedrijfswoning(en) mogen worden gebruikt voor bewoning;
-het aantal woningen mag uitsluitend worden vermeerderd indien het een rijks- of gemeentelijke monument betreft, of een cultuurhistorisch waardevol pand. In dat geval is splitsing/inrichting van het gehele monumentale pand in meerdere woningen toegestaan tot een maximum van drie wooneenheden, waarbij de volgende extra voorwaarden gelden:
· de woningtoevoeging noodzakelijk is in verband met het herstel, beheer of de verbetering van de te beschermen architectonische of cultuurhistorische waarden;
· de bestaande inhoud van de woning dan wel het pand mag niet worden vergroot;
· de woningen dienen na splitsing / toevoeging elk een inhoud te hebben van minimaal 350 m3;
· per woning mogen vrijstaande bijgebouwen worden opgericht tot een maximale gezamenlijke oppervlakte van 100 m2;
· de wijziging moet voldoen aan de eisen van een goede ruimtelijke onderbouwing;
· de te realiseren woning dient te passen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
f. de bestemming van (een deel van) de gronden die op de verbeelding zijn aangeduid als “agrarische gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden” om te zetten in de bestemming “natuur” of bos, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- er is sprake van een ‘ontwikkelingszone groen’;
- er is sprake van een gebied dat, ten behoeve van ontwikkelingen elders, ingezet wordt voor natuurcompensatie;
- er sprake is van aanwezige of te ontwikkelen natuurlijke waarden;
3.8. Nadere eisen
3.8.1.
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:
- de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
- de aard, de hoogte en de situering van erfafscheidingen;
- de aard, situering en oppervlakte van verhardingen;
een en ander op basis van een landschappelijk inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) en met
inachtneming van de regels zoals deze gesteld zijn in het Limburgs Kwaliteitsmenu.
3.8.2.
De in artikel 3.8.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
- indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing;
- ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en;
- in verband met maatwerk ten aanzien van het agrarisch bouwperceel en de verbetering van de gebiedskwaliteit ten behoeve van duurzaam agrarisch grondgebruik.

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Waarde - Archeologie” aangewezen gronden, zijn, behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en), primair bestemd voor behoud van het ter plaatse aanwezige archeologisch waarden of archeologische waarden.
4.2. Bouwregel
Binnen deze dubbelbestemming zijn uitsluitend toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:
- het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en niet dieper dan de bestaande fundering wordt gebouwd;
- gebouwen maximaal 2,5 m uit de plaats van de bestaande fundering worden opgericht;
- de bebouwde oppervlakte niet meer bedraagt dan 100 m2.
4.2.1. Andere bouwwerken
Uitsluitend mogen bouwwerken worden opgericht ten dienste van de bestemming, tenzij het plangebied niet groter is dan 2500 m²; dan geldt uitsluitend de onderliggende bestemming, behalve als de bouwlocatie is gelegen binnen een gebied met de aanduiding “archeologisch monument” dan wel binnen gronden gelegen binnen 50 m van een archeologische vindplaats.
4.3. Afwijking van de bouwregels
4.3.1. Omgevingsvergunning
Burgemeester en Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken voor de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
- het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
- het doen van opgravingen;
- de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
- de aanvrager moet een rapport overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
- er dient schriftelijk advies te worden ingewonnen bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag ofdoor het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
4.4. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
4.4.1. Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en/of
werkzaamheden uit te (doen) voeren:
a. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
b. grondwerkzaamheden op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
d. het verlagen van het waterpeil;
e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
i. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
4.4.2. Uitzondering op verbod
Het in artikel 4.4.1 genoemde verbod geldt niet voor de werken en/of werkzaamheden:
a. de werkzaamheden betrekking hebben op gronden binnen de aanduiding agrarische bouwkavel en/of onbebouwde bouwkavel, dan geldt deze dubbelbestemming niet;
b. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van 2500 m2 en deze gronden niet zijn gelegen binnen 50 m van een archeologische vindplaats indien het geen archeologisch aandachtsgebied betreft;
c. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld, met dien verstande dat ter plaatse van de bestemming van artikel 3 en 4 een diepte geldt van 50 cm onder het bestaande maaiveld;
c. voor zover het werkzaamheden in de bodem in een archeologisch aandachtsgebied betreft over een maximale oppervlakte van 100 m2;
d. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit de plaats van de bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
e. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
f. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanlegvergunning in dit kader is verleend;
d. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden in dit kader is verleend;
e. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde artikel 4.3.
f. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een deskundige;
g. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan;
h. het normaal onderhoud en beheer betreffen.
4.4.3. Weigeren omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
van werkzaamheden
Een vergunning als bedoeld in artikel 4.4.1 wordt slechts verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
a. het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
b. het doen van opgravingen;
c. de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
d. er dient advies ingewonnen te worden van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
4.5. Wijzigingsbepalingen
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen om, als gevolg van de specifieke archeologische
waardering op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, de dubbelbestemming archeologisch gebied deels te verwijderen van de verbeelding, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. het (ten dele) verwijderen van de dubbelbestemming betreft uitsluitend gronden, die ingevolge een vastgestelde gemeentelijke archeologische waardenkaart, geen of slechts beperkte archeologische waarden (meer) bevatten;
b. het wijzigingsplan geeft de gronden aan, waarvoor uitsluitend de onderliggende bestemming van toepassing is.
4.6. Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van
bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse
behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.
De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

Artikel 5 Waterstaat - Waterbergend Rivierbed

5.1. Bestemmingsomschrijving
De als “Waterstaat - Waterbergend rivierbed” aangewezen gronden zijn, behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en), mede bestemd voor de berging van Maaswater.
5.2. Bouwregels
5.2.1. Bouwverbod
Op de voor “Bergend Riviergebied’ aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
5.3. Afwijking van de bouwregels
5.3.1. Omgevingsvergunning
Burgemeester en Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.1 en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen.
5.3.2. Afwegingskader
Een in artikel 5.3.1. genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:
a. de bebouwing zodanig wordt gesitueerd en uitgevoerd dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk is gewaarborgd;
b. geen sprake is van een feitelijke belemmering van de vergroting van de afvoercapaciteit;
c. de bebouwing zodanig wordt gesitueerd en uitgevoerd dat de waterstandsverhoging dan wel de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is;
d. de resterende waterstandeffecten dan wel de afname van het bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen moet zijn verzekerd.
e. de rivierbeheerder gehoord en akkoord is met het verlenen van de voorgenomen ontheffing.

Artikel 6 Waterstaat - Waterkering

6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Waterstaat - Waterkering” aangewezen gronden, behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en), primair bestemd voor de bescherming, het instandhouden en het onderhoud van de waterkering, gericht op de kering van het water van de Maas.
6.2. Bouwregels
6.2.1. Gebouwen
Gebouwen zijn niet toegestaan.
6.2.2. Andere bouwwerken
Op de primair tot “waterkering” bestemde gronden mogen, in afwijking van de overige aan deze gronden
toegekende bestemmingen, uitsluitend worden opgericht andere bouwwerken ten behoeve van de
waterkering met een hoogte van maximaal 9 m.
6.3. Afwijking van de bouwregels
6.3.1. Omgevingsvergunning
Burgemeester en Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de bestemming waarmee de onderhavige dubbelbestemming samenvalt, mits hiertegen uit hoofde van de bescherming van de waterkering geen bezwaar bestaat; daartoe dient/dienen vooraf de beheerder(s) van de rivier en de waterkering te worden gehoord.
6.4. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
6.4.1. Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en/of
werkzaamheden uit te (doen) voeren:
a. het wijzigen van het profiel van de bodem en de dijken;
b. het aanleggen of verharden van wegen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
c. het vellen of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden, die de dood of ernstige beschadiging van het houtgewas tot gevolg kunnen hebben voor zover de Boswet niet van toepassing is;
d. het bebossen of het aanleggen van kruitachtige of houtachtige gewassen op gronden die ten tijde van het in ontwerp ter visie leggen van het plan niet met een dergelijke vegetatie begroeid waren;
e. het aanleggen van leidingen en andere ondergrondse constructies;
f. het graven van sleuven.
6.4.2. Uitzondering op verbod
Het in artikel 6.4.1 genoemde verbod geldt niet voor de werken en/of werkzaamheden:
a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is verleend;
b. die ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
c. die betreffen het normale onderhoud en beheer van gronden;
d. waarvoor een onherroepelijke vergunning is verkregen op basis van de Waterwet.
6.4.3. Weigeren omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
van werkzaamheden
Een vergunning als bedoeld in artikel 6.4.1 wordt slechts verleend indien door de genoemde werken en werkzaamheden, dan wel door de daardoor direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de waterstaatkundige en waterkerende functies niet in gevaar wordt of kan worden gebracht. Hiertoe wordt/worden de beheerder(s) van de rivier en waterkering gehoord.

3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in elk geval verstaan de gronden en opstallen te
gebruiken, te doen gebruiken of te laten gebruiken in strijd met de bestemming.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 Gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone – waterstaatswerk’
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone – waterstaatswerk’ zijn naast de regels conform de enkel- en dubbelbestemmingen van artikel 3 t/m 6 ook de regels van de Keur van het Waterschap Peel en Maasvallei van toepassing.
Daarnaast is het niet toegestaan om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden het profiel van de bodem te wijzigen.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1. Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van de regels in hoofdstuk 2 op de volgende
punten:
a. van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 20% van die maten, afmetingen en percentages, voor zover dit nog niet reeds in paragraaf II is opgenomen;
b. van de regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
c. om de op de verbeelding ingetekende begrenzingen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, met maximaal 10 m te verschuiven;
d. van de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
e. van de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, schutterspalen, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
f. van de regels voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen van openbaar nut, zoals telefooncellen, wachthuisjes, gasreduceerstations en schakelstations mits de inhoud niet meer dan 50 m3 de goothoogte niet meer dan 3 m bedraagt.
10.2. Afwegingskader afwijkingsbevoegdheid
10.2.1. Afwegingskader
Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenweging plaats
waarbij betrokken worden de mate waarin:
a. de waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
b. de aanwezige archeologische waarden beschermd worden;
c.de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
d. het gebruik leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
e. de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur;
f. het woon- en leefklimaat wordt aangetast;
g. de milieubelasting toeneemt;
h. de omliggende waarden en functies worden aangetast.
10.2.2. Weigering omgevingsvergunning
Indien de belangen als genoemd in artikel 10.2.1. sub a t/m h onevenredig worden geschaad dan wel
aangetast, dan vindt de afwijkingsbevoegdheid geen toepassing.
10.3. Afwegingskader Kwaliteitsmenu
Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenweging plaats
waarbij het Limburgs Kwaliteitsmenu betrokken wordt.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1. Verschuiven bestemmingsgrenzen
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen om de op de plankaart ingetekende
bestemmingsgrenzen met maximaal 15 m te verschuiven, mits wordt voldaan aan de volgende
voorwaarden:
a. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredige worden geschaad;
b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische, cultuurhistorische-, landschappelijke- of natuurwaarden;
c. de wijziging mag niet leiden tot (extra) belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
d. de belangen van de betreffende bestemming(en) worden niet onevenredige aangetast;
e. er geen sprake is van een archeologisch aandachtsgebied.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
12.2. Uitzondering overgangsrecht bouwwerken
Het bepaalde in artikel 12 lid 1. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.3. Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
12.4. Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 12 lid 3, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
12.5. Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 12 lid 3, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
11.6. Uitzondering overgangsrecht gebruik
Het bepaalde in artikel 11 lid 3. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
12.7. Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als de regels van het bestemmingsplan ‘Blitterswijckseweg 16-18-18a te Broekhuizenvorst’ van de gemeente Horst aan de Maas.