Uitbreiding Bedrijventerrein Oosteinde 16, Warmond
Bestemmingsplan - Gemeente Teylingen
Vastgesteld op 17-04-2025 - vastgesteld
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Uitbreiding Bedrijventerrein Oosteinde 16, Warmond met identificatienummer NL.IMRO.1525.BP2022TEY01077-VA01 van de gemeente Teylingen.
1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aanbouw
een toevoeging van een afzonderlijke ruimte aan een hoofdgebouw, dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 aangebouwd bijgebouw en overkapping
een bijgebouw of overkapping gebouwd tegen een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw en/of tegen een op hetzelfde perceel gelegen aan en/of uitbouw en/óf tegen een ander tegen dit hoofdgebouw gebouwd bijgebouw of overkapping.
1.7 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.8 antennedrager
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.9 antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.10 archeologisch onderzoek
een onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.11 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.12 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.13 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
1.14 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten; deze wordt gemeten tussen de gevelmuren en/of gemeenschappelijke scheidsmuren.
1.15 bestaand
- a. bij bebouwing: een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand is gekomen of tot stand zal komen met in achtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- b. bij gebruik: het legale gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan ter inzage is gelegd.
1.16 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.17 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 Bevi-inrichting
een bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
1.20 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.21 bouwen
het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.22 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.23 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, dit met inbegrip van de begane grond en een dakterras en met uitsluiting van een zolder en kelder, die beiden lager zijn dan 1,5 m of niet voor verblijf geschikt zijn.
1.24 bouwmarkt
een al dan niet overdekt detailhandelsonderneming, waarin een volledig of nagenoeg volledig assortiment aan bouwmaterialen en doe-het-zelfproducten uit voorraad wordt aangeboden.
1.25 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.26 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.27 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.28 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.29 bijgebouw
een gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.30 consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
1.31 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
1.32 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.33 dakterras
een buitenruimte, behorende bij het gebruik van het hoofdgebouw, dat bovenop het gehele of een gedeelte van een hoofdgebouw, aanbouw of uitbouw is gesitueerd.
1.34 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.
1.35 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling
een onderneming of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische of maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapsalons, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, maar met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
1.36 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond.
1.37 entreeportaal
een ruimte, waarin de hoofdtoegang van de woning is gelegen.
1.38 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover dit bestemmingsplan deze die inrichting niet verbiedt.
1.39 erfgrens
de volgens het kadaster geldende grens van het erf; indien er sprake is van meer aaneengebouwde woningen op één kadastraal perceel, is dit de feitelijke grens van het erf behorende bij de betreffende woning.
1.40 escortbedrijf
het bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbieden door een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.
1.41 evenement
gebeurtenis, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning, cultuur, thematische markten en andere vertoningen.
1.42 evenemententerrein
gronden waarop evenementen plaatsvinden.
1.43 extensieve dagrecreatie
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, kanoën, zwemmen en natuurobservatie. Hieronder wordt niet verstaan het gebruik van gronden ten behoeve van de vliegsport.
1.44 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.45 geluidsgevoelige objecten
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.46 geluidsbeperkende voorziening
een al dan niet gebouwde voorziening kennelijk bedoeld voor het beperken van geluidhinder, zoals een geluidscherm of geluidwal.
1.47 hoofdgebouw
gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.48 kantoor
een voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.49 kap
een constructie van één of meerdere schuine dakvlakken ter afdekking van een gebouw.
1.50 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.51 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enig omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.52 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.53 peil
- a. de bovenkant van de afgewerkte beganegrondvloer voor gebouwen indien de bovenkant van de afgewerkte beganegrondvloer ligt tussen 0 en 0,15 m boven het bestaande gemiddelde aansluitende afgewerkte terrein;
- b. in alle andere gevallen is dit de bovenkant van het bestaande gemiddelde aansluitende afgewerkte terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
1.54 praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.55 professioneel vuurwerk
vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk.
1.56 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.57 prostitutiebedrijf
een seksinrichting of een escortbedrijf.
1.58 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte in een gebouw of een vaartuig, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof het bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, escortbedrijf, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.59 seksuele dienstverlening
een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen en/of het verrichten van erotisch/pornografische vertoningen.
1.60 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'
de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein', die van deze regels deel uitmaakt.
1.61 uitbouw
een vergroting van een ruimte van een hoofdgebouw, dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.62 verbeelding
voorheen plankaart; de digitale kaart, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven.
1.63 volkstuin
grond(en) waarop voor particulier gebruik op recreatieve wijze voedings- en/of siergewassen worden geteeld.
1.64 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of 'uitstraling' als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.65 voorgevelrooilijn
de lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.
1.66 vrijstaand bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.67 Wabo
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.68 Wgh
Wet geluidhinder.
1.69 Wgh-inrichting
bedrijf, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kan veroorzaken.
1.70 zelfstandig kantoor
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het verlenen van diensten als genoemd onder het begrip 'kantoor', waarbij de dienstverlening niet ten dienste staat van en verbonden is aan de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, maar een afzonderlijke eenheid vormt.
1.71 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van het hoofdgebouw en tussen een denkbeeldige lijn in het verlengde van de voor- en achtergevel van het hoofdgebouw.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten/gerekend:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot bouwperceelsgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. in geval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. in geval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uizondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
Bij ondergrondsbouwen: vanaf peil tot aan de bovenkant van de laagst gelegen afgewerkte vloer onder peil van een bouwwerk/gebouw.
2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren; bij afwezigheid van een gevel: de rand van het bouwwerk geprojecteerd op het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens het geldende Bouwbesluit.
2.6 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.7 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.8 hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
2.9 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de beganegrondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.10 oppervlakte van een bouwwerk met wanden
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.11 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
2.12 de oppervlakte van een bouwwerk zonder wanden, zoals open overkappingen en daarmee vergelijkbare bouwwerken, geen gebouwen zijnde
het overdekte grondoppervlak, dat loodrecht gelegen is onder het dakoppervlak.
2.13 diepte en breedte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en -overkappingen
De diepte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en –overkappingen aan de achtergevel wordt gemeten haaks vanuit de betreffende achtergevel van het hoofdgebouw.
De breedte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en –overkappingen aan de zijgevel wordt gemeten haaks vanuit de betreffende zijgevel van het hoofdgebouw.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven uit ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein';
- b. kantoor, als niet-zelfstandig onderdeel van een bedrijf, waarbij per bedrijfskavel het kantoorgedeelte ten hoogste 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte mag bedragen, tot een maximum van 2.000 m²;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, wegen, parkeervoorzieningen, perceelontsluitingen en laad- en losvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen op deze gronden gelden de volgende regels:
3.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- b. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- c. groothandel in chemische producten (SBI-2008 code 46751) is niet toegestaan;
- d. detailhandel is niet toegestaan;
- e. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- f. opslag van goederen met een stapelhoogte van ten hoogste 3 m is toegestaan;
- g. prostitutiebedrijven zijn niet toegestaan;
- h. een mechanisch ventilatiesysteem heeft een voorziening waarmee het systeem handmatig kan worden uitgeschakeld bij een externe calamiteit die kan leiden tot een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht;
- i. bij het slopen, bouwen en aanleggen in het kader van de realisatie van het bedrijventerrein en de bedrijven van deze bestemming dient te worden gewerkt volgens het onderzoek stikstofdepositie en mag de emissie NOx en NH3 afkomstig van alle mobiele werktuigen en (stationair draaiende) wegvoertuigen tezamen maximaal 200,0 kg NOx per jaar en 7,9 kg NH3 per jaar bedragen;
- j. als de realisatie van de 1,2 ha bedrijventerrein nog niet is voltooid, mogen de gereed zijnde gebouwen niet in gebruik worden genomen, tenzij de stikstofemissie afkomstig van de resterende (bouw)werkzaamheden inclusief de emissie van de in gebruik te nemen gebouwen en het daarbij behorende verkeer niet leiden tot stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats in enig Natura 2000-gebied;
- k. vrachtwagens mogen niet langer dan twee uren aanwezig zijn op het bedrijventerrein, met uitzondering van elektrische vrachtwagens.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen en groenvoorzieningen;
- b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- c. voetpaden en fietspaden;
- d. nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Voor bouwen op deze gronden gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, alsmede opstelstroken, busstroken, voetpaden, fietspaden, hellingbanen, opritten, bermen, bruggen, viaducten, duikers en dammen;
- b. reclame-uitingen;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, perceelontsluitingen, nutsvoorzieningen, water, wegmeubilair, duikers, speelvoorzieningen en kunstwerken.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen op deze gronden gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding, viaducten of bruggen bedraagt ten hoogste 9 m;
- c. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 9 m;
- d. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 18 m;
- e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water ten behoeve van de waterhuishouding en oevers;
- b. verkeer te water en oeververbindingen;
- c. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- d. bruggen, duikers en steigers;
6.2 Bouwregels
Voor bouwen op deze gronden gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 9
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 9' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- 1. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 bedoelde bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van lid 7.3 vooraf in acht zijn genomen.
- 2. Tevens mogen op deze gronden gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht voor de primaire bestemming(en) van dit bestemmingsplan, mits de bepalingen van lid 7.3 vooraf in acht zijn genomen.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 9' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn. Op de voorbereiding van een wijziging is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Artikel 8 Waterstaat - Waterkering
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - mede bestemd voor de waterkering. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
8.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
- c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2. Deze vergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Hiervoor is een schriftelijk advies nodig van de beheerder van de waterkering.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond, die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Overschrijding bouw- en bestemmingsgrenzen
- a. De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden door:
- 1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, zonnecollectoren en veranda's, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;
- 2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, zoals dakoverstekken, gevelversieringen en funderingen, mits de overschrijding ten hoogste 1 m bedraagt;
- b. De bouw- en bestemmingsgrenzen mogen worden overschreden, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, door ondergeschikte bouwdelen, zoals dakoverstekken, gevelversieringen en funderingen alsmede balkons, luifels en zonnecollectoren, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
10.2 Ondergronds bouwen en -aanleggen
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Parkeren, en laden of lossen
- a. Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen het gebruiken van gronden en bouwwerken, voor zover die zijn ingericht voor parkeren ter uitvoering van het gemeentelijk parkeerbeleid, voor ander gebruik dan parkeren;
- b. Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen het gebruiken van gronden en bouwwerken, voor zover die zijn ingericht voor laden of lossen, voor ander gebruik dan voor laden of lossen;
- c. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a. en/of b.:
- 1. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid of laad- of losruimte wordt voorzien, dan wel;
- 2. mits het voldoen aan deze regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, tot welke bijzondere omstandigheden in elk geval worden gerekend:
- een te verwachten meer dan gemiddeld aantal gehandicapte gebruikers of bezoekers van het gebouw;
- een te verwachten meer dan gemiddeld aantal klanten of bezoekers, indien het gebouw bestemd is voor de vestiging van één of meer detailhandelsbedrijven, dan wel openbare dienstverlening of vermakelijkheid;
- een bestemming van het gebouw als parkeergarage dan wel garagebedrijf;
- een bestemming die zich verzet tegen een gebruik ten dienste van het parkeren en/of laden of lossen.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 Overschrijding bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan - tenzij hiervoor op grond van hoofdstuk 2 al een omgevingsvergunning kan worden verleend - een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels voor overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot. Deze omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
13.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 3.6, lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 14 Overige Regels
14.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
14.2 Parkeren, en laden of lossen
- a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw of een omgevingsvergunning voor een afwijking van het gebruik wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan het gemeentelijke parkeerbeleid, zoals dat geldt op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
- b. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw of een omgevingsvergunning voor een afwijking van het gebruik waarvoor een behoefte bestaat voor ruimte voor het laden of lossen van goederen wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat op het betreffende bouwperceel in voldoende mate ruimte voor het laden of lossen van goederen wordt of zal worden aangebracht.
- c. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a. en/of b.:
- 1. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid of laad- of losruimte wordt voorzien, dan wel;
- 2. mits het voldoen aan deze regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, tot welke bijzondere omstandigheden in elk geval worden gerekend:
- een te verwachten meer dan gemiddeld aantal gehandicapte gebruikers of bezoekers van het gebouw;
- een te verwachten meer dan gemiddeld aantal klanten of bezoekers, indien het gebouw bestemd is voor de vestiging van één of meer detailhandelsbedrijven, dan wel openbare dienstverlening of vermakelijkheid;
- een bestemming van het gebouw als parkeergarage dan wel garagebedrijf;
- een bestemming die zich verzet tegen een gebruik ten dienste van het parkeren en/of laden of lossen.
14.3 Voorwaardelijke verplichting groen(inrichting) en aardenwal
Het in gebruik nemen en houden van de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden is uitsluitend toegestaan indien, binnen een jaar na ingebruikname van die gronden, de voor 'Groen' aangewezen gronden aan de zuidoostzijde en oostzijde van het plangebied worden ingericht en in stand gehouden overeenkomstig de inrichting weergegeven op pagina 23 (met situering profielen op pagina 22) van het document Beeldkwaliteitsparagraaf dat is opgenomen als bijlage bij de regels, met uitzondering van de voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk zoals bedoeld in dit lid onder a, met ten hoogste 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Uitbreiding Bedrijventerrein Oosteinde 16, Warmond.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Achtergrond
De locatie Oosteinde 16 en omgeving te Warmond is een braakliggend dan wel ongebruikt terrein, dat naast een bedrijventerrein ligt. Het naastgelegen bestaande bedrijventerrein betreft het Greenib Business Park (Warmond). Greenib Onroerend Goed (GOG) B.V. heeft het voornemen op de locatie Oosteinde 16 een uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein te realiseren. De uitbreiding van het bedrijventerrein beoogt op een realisatie van een uitgeefbaar oppervlak van circa 12.000 m² voor bedrijfsgebouwen, opslag, parkeren en laden en lossen. Er is behoefte aan meer bedrijventerrein(kavels) bij het Greenib Business Park. De voorgenomen ontwikkeling past echter niet binnen de kaders van het vigerend bestemmingsplan "Buitengebied Teylingen". Om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan benodigd. In dat kader is het onderhavige bestemmingsplan "Uitbreiding Bedrijventerrein Oosteinde 16, Warmond" opgesteld.
De ligging van het project en bestemmingsplan voor de uitbreiding bedrijventerrein Greenib Business Park locatie Oosteinde 16 is weergegeven op afbeelding 1.1A. Het project en plangebied bevindt zich ten noorden van Warmond en ligt langs de snelweg A44. Een impressie van de voorgenomen uitbreiding van het bedrijventerrein, met globaal de mogelijke invulling van het plangebied is weergegeven op afbeelding 1.1B.
Het Greenib Business Park in Warmond wordt ook het bedrijventerrein De Wetering genoemd.
Afbeelding 1.1A: Ligging project en plangebied uitbreiding bedrijventerrein locatie Oosteinde 16
Afbeelding 1.1B: Impressie voorgenomen ontwikkeling bedrijventerrein, met globale mogelijke invulling project en plangebied uitbreiding bedrijventerrein locatie Oosteinde 16 Warmond
Ten behoeve van het project voor de uitbreiding van het bedrijventerrein op en nabij de locatie Oosteinde 16 te Warmond is het onderhavige bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Plangebied
Het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan "Uitbreiding Bedrijventerrein Oosteinde 16, Warmond" omvat (in de toekomstige situatie) hoofdzakelijk de nieuwe bedrijfskavels (in één vlak) en de aanliggende groenstructuren, en grenst aan het bestaande bedrijventerrein. Het bedrijventerrein en plangebied liggen in feite tussen Warmond en Sassenheim in, buiten de bebouwde kom.
Het onderhavige plangebied ligt ten westen van de hoofdweg Oosteinde, en ligt aan de zijtak van Oosteinde. Ten noorden van het plangebied ligt het bestaande bedrijventerrein, en daarna de snelweg A44. Het plangebied ligt ten oosten van de watergang de Dinsdagse Watering. Ten zuiden van het plangebied bevinden zich kwekerijen met de bijbehorende woningen. Ten (zuid)oosten van de locatie bevinden zich tevens agrarische velden.
De ligging van het plangebied is weergegeven op de afbeeldingen 1.1A en 1.2A. De begrenzing van het plangebied is weergegeven op de afbeeldingen 1.1B, 1.2A en 1.2B. De huidige situatie van het plangebied is weergegeven op afbeelding 1.2B.
Afbeelding 1.2A: Begrenzing plangebied onderhavig bestemmingsplan "Uitbreiding Bedrijventerrein Oosteinde 16, Warmond"
Afbeelding 1.2B: Luchtfoto plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan ''Uitbreiding bedrijventerrein Oosteinde 16, Warmond'' is gesitueerd in het gebied van het bestemmingsplan 'Buitengebied Teylingen', van het bestemmingsplan 'Buitengebied Teylingen, 1e herziening' en van het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Teylingen'.
Het bestemmingsplan 'Buitengebied Teylingen' is vastgesteld op 30 april 2015 door de gemeenteraad van Teylingen, en is na wijzigingen onherroepelijk geworden. Na een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 juni 2016 zijn delen van het bestemmingsplan herzien, het vigerende gewijzigde bestemmingsplan is vastgesteld op 15 december 2016 en is onherroepelijk. Op 19 december 2019 is het bestemmingsplan 'Buitengebied Teylingen, 1e herziening' vastgesteld; dit betreft een herziening op onderdelen.
Het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Teylingen' kent ter plaatse van het onderhavige plangebied de volgende bestemmingen:
- 'Agrarisch - bollenteelt - bollenzone 1' (artikel 3 van de regels);
- 'Recreatie - dagrecreatie - volkstuin 1' (artikel 39 van de regels);
- 'Tuin' (artikel 51 van de regels);
- 'Verkeer' (artikel 53 van de regels);
- 'Wonen' (artikel 56 van de regels);
- Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' (artikel 65 van de regels);
- Dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' (artikel 69 van de regels).
In de bestemming 'Agrarisch - bollenteelt - bollenzone 1' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, die ook ter plaatse van het onderhavige plangebied van toepassing is. Op grond van artikel 3.7.1 van de regels kunnen burgemeester en wethouders de bestemming 'Agrarisch - Bollenteelt - bollenzone 1' wijzigen in de bestemming 'Wonen'.
Het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Teylingen, 1e herziening' kent ter plaatse van het onderhavige plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'. Deze vervangt 'Waarde - Archeologie 3'.
Het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Teylingen' is vastgesteld op 20 september 2012 door de gemeenteraad van Teylingen, en is deels onherroepelijk.
Het vigerende bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Teylingen' kent ter plaatse van het onderhavige plangebied de volgende bestemmingen:
- 'Groen' (artikel 7 van de regels);
- 'Water' (artikel 16 van de regels);
- Dubbelbestemming - 'Waterstaat - Waterkering' (artikel 26 van de regels).
Afbeelding 1.3: Vigerende bestemmingsplannen/-vlakken ter plaatse en in de omgeving van het onderhavige bestemmingsplan
1.4 Juridische Procedure
Bestemmingsplan
Vanwege het feit dat het uitbreiden van bedrijventerrein De Wetering niet past binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit betreft het onderhavige bestemmingsplan ''Uitbreiding Bedrijventerrein Oosteinde 16, Warmond''. De bestemmingsplanprocedure ziet er als volgt uit.
De procedure voor het bestemmingsplan wordt op basis van artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening (Wro) en afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht (Awb) gevoerd.
De binnengekomen reacties in het kader van het vooroverleg met relevante overlegpartners worden/zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
De kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan wordt gedaan in een lokale krant, in het Gemeenteblad (op officielebekendmakingen.nl) en op de gemeentelijke website. Het ontwerpbestemmingsplan wordt zes weken ter inzage gelegd en binnen deze termijn kan een ieder zienswijzen bij de gemeente(raad) indienen. De ingediende zienswijzen worden - voor zover nodig/mogelijk - verwerkt in het (vast te stellen) bestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 14 december 2023 t/m 24 januari 2024 ter inzage gelegen, met de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Er zijn een aantal zienswijzen ingediend. Enkele van de zienswijzen gaven aanleiding om het plan te wijzigen. (Zie paragraaf 6.2 en 6.3).
Na de vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad ligt het vastgestelde bestemmingsplan zes weken ter inzage en kan een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden ingediend. Tevens kan een verzoek om een voorlopige voorziening bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden ingediend.
1.5 Leeswijzer
Na dit inleidend hoofdstuk, waarin wordt ingegaan op de aanleiding van dit bestemmingsplan en de juridische context, volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie en de toekomstige situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader beschreven. Dat hoofdstuk bevat ook een onderbouwing in het kader van "Ladder voor duurzame verstedelijking" als onderdeel van rijksbeleid en regelgeving. Hoofdstuk 4 beschrijft de omgevingsaspecten en de relevante onderzoeken. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de planvorm en de juridische regeling zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen. In hoofdstuk 6 en 7 komen respectievelijk de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid aan bod.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie En Programma
2.1 Bestaande Situatie
2.1.1 Algemeen
Het onderhavige bestemmingsplangebied is gelegen in, dan wel aan de rand van het bedrijventerrein Greenib Business Park (Warmond), welke met zijn ligging langs de A44 een belangrijke rol vervult voor regionaal en internationaal verzorgende bedrijvigheid. De plan- en projectlocatie is gelegen ten noorden van de kern Warmond. Het onderhavige plangebied is momenteel een open en grotendeels braakliggend terrein.
Het huidige Greenib Business Park (Warmond) is grotendeels volgebouwd. Het bestaande bedrijventerrein bestaat (planologisch gezien) uit vier delen. Aan de oostzijde ligt een algemeen parkeerterrein nabij de ingang van het bedrijventerrein. Er is een duidelijke afbakening van het bedrijventerrein met de groenstroken/bomenrijen, de watergangen en/of de hoofdwegstructuur.
Afbeelding 2.1: Infrastructuur en functies in de omgeving van het plangebied
2.1.2 Ruimtelijke structuur en omgeving plangebied
In de omgeving van het plangebied is sprake van onder meer hoofdinfrastructuur-lijnen en bedrijven in diverse hoedanigheden. Het aanwezige bedrijventerrein ligt langs de hoofdinfrastructuur. In de directe omgeving bevinden zich lange smallere percelen en geblokte (grotere) percelen. De agrarische velden ten zuidwesten van de planlocatie vertonen een niet-rechtlijnig patroon en betreffen een open veld. Verder is er in de omgeving sprake van rechte structuren. Agrarische velden omsluiten de zuidzijde van de planlocatie. Tevens is verderop sprake van groen, een recreatieterrein en sportvelden. Dit gebied fungeert als een gebied voor ontspanning, met veel groen, een bos en een meer. Het Greenib Business Park wordt gekenmerkt door een open ruimte en groen met veel kwalitatief hoogwaardige bebouwing.
In de omgeving van het plangebied zijn sport- en recreatiegebieden aanwezig. Ten oosten van het plangebied ligt een campingterrein waar diverse campings zijn gevestigd. Verder naar het oosten ligt een natuurgebied met de Lakerpolder, op circa anderhalve kilometer van de planlocatie. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich, op ruim 300 meter, het Landgoed "Huys te Warmond" met 23 ha aan parkbos. De planlocatie bevindt zich op ruim een kilometer afstand van de Zwanburgerpolder, een poldergebied met waardevolle (agrarische) graslanden, ten zuidoosten van het plangebied.
2.1.3 Woonfunctie, en volkstuinfunctie en agrarische functie
In het onderhavige plangebied ligt voor een klein deel de bestemming 'Wonen', behorende bij een voormalig woonperceel. Bij het woonperceel is tevens sprake van de bestemming 'Tuin'. Op de locatie hebben in het verleden twee huizen gestaan. De huizen zijn inmiddels gesloopt en van de woonlocatie is niets of weinig meer te zien. De twee huizen stonden tussen bomenrijen. Aan de westkant bestaat het terrein uit een meer parkachtig terrein met hagen, fruitbomen en droge greppels. Momenteel heeft de grond geen functie, het perceel is leeg. Hoewel het perceel geen afbreuk doet aan de landschappelijke kwaliteit, is het wenselijk om het terrein te herontwikkelen. Ten zuidoosten van het woonperceel bevinden zich (voormalige) volkstuinen (met bestemming 'Recreatie - dagrecreatie - volkstuin 1'). Aan de oostkant van het plangebied is sprake van een agrarische perceel (met bestemming 'Agrarisch - bollenteelt - bollenzone 1').
2.1.4 Verkeer
In het plangebied loopt een geasfalteerde smalle weg welke voorheen leidde naar de twee woonhuizen. Hoewel deze woonhuizen op de planlocatie al zijn gesloopt, zijn de weg en paden nog steeds aanwezig. Deze weg ontsloot de woonhuizen via de nabijgelegen bollenkwekerijen. Het bedrijventerrein Greenib Business Park beschikt over eigen wegen; deze wegen zijn in de huidige situatie niet verbonden met de smalle ontsluitingsweg op de planlocatie. Een deel van de ontsluitingsweg van het bestaande bedrijventerrein ligt langs de noordzijde van het plangebied.
2.1.5 Groen, Water en Natuur
Het onderhavig plangebied bevat een variëteit aan planten- en bomensoorten. Aan de oostkant komt voornamelijk rietgras en ridderzuring voor. Meer naar het westen zijn er tevens diverse grassoorten zoals de brandnetel, bramenstruiken en haagwinde. Deze soorten vormen een overgang naar de eerste bomenrij, bestaande uit de zwarte els, berk, es, zomer eik en enkele wilgsoorten. Aan de westkant is er een droge sloot aanwezig waarin bamboe, riet en lisdodde groeit. Tussen de beide bomenrijen is afwisselend een vervallen hekwerk en prikkeldraad aanwezig. In het westen van het plangebied is vooral een parkachtige zone aanwezig met een fruitboomgaard met appel- en pruimbomen. Verder grenst het gebied aan de noord-, west- en zuidkant aan verschillende watergangen, waarvan aan de (zuid)westkant de Dinsdagse Watering.
De aanwezigheid van (beschermde) planten en dieren in het plangebied wordt beschreven in paragraaf 6.8 van deze Toelichting van het bestemmingsplan.
2.2 Toekomstige Situatie
2.2.1 Algemeen
Het onderhavige bestemmingsplan ''Uitbreiding Bedrijventerrein Oosteinde 16, Warmond'' heeft betrekking op een uitbreiding van het Greenib Business Park op de locatie Oosteinde 16 en omgeving te Warmond. Voor de uitbreiding van het bedrijventerrein is een ontwerp gemaakt. De voorgenomen ontwikkeling, in een kaderstellend ontwerp, is weergegeven op afbeelding 2.2A. Het weergegeven globale ontwerp betreft een mogelijke invulling van het plangebied en uitgeefbaar terrein. In het ontwerp sluit de uitbreiding van het bedrijventerrein qua type bedrijven/kavels en de (kavel)maatvoering aan op het bestaande bedrijventerrein. Het nieuwe bedrijventerrein sluit tevens aan op de infrastructuur van het bestaande terrein, en kent daarmee dezelfde ontsluiting.
Met betrekking tot het type bedrijven wordt de toelaatbaarheid van bedrijven in de milieucategorieën 1 t/m 3.2 gehanteerd. De maximale categorie betreft 3.2, maar niet alle bedrijven in categorie 3 zijn toegestaan. Een aantal meer milieuhinderlijke bedrijven, namelijk zogenaamde 'grote lawaaimakers' en risicovolle bedrijven, zijn niet toegestaan.
Het bedrijventerrein kan op meerdere manieren worden ingevuld met nieuwe/diverse type bedrijven en bedrijfsbebouwing. Het uitgangspunt is dat er circa 18.000 m² bvo aan bedrijfsruimte kan worden gerealiseerd, op basis van 50% bebouwing en drie bouwlagen, of op basis van circa 75% bebouwing en twee bouwlagen. In het geval van de vestiging van een logistiek bedrijf zal het bruto vloeroppervlak (bvo) kleiner zijn.
Het doel is om de uitbreiding de hoogwaardige uitstraling te geven die het bestaande bedrijventerrein (het Greenib Business Park) ook kent.
Afbeelding 2.2A: Voorgenomen ontwikkeling bedrijventerrein uitbreiding (in kaderstellend ontwerp), in samenhang met bestaande bedrijventerrein
De beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein sluit aan op het reeds aanwezige Greenib Business Park. Voor de planlocatie worden daarom grotendeels de uitgangspunten gehanteerd van de locatie Greenib. In het project wordt uitgegaan van de uitbreiding van de sfeerbepalende groenstructuur en het creëren van een parkachtige opzet. De bestaande dagrecreatieve functies in het plangebied, zoals volkstuinen, verdwijnen. De bedrijventerrein uitbreiding in het onderhavige bestemmingsplan, inclusief de nieuwe water- en groenstructuren, omvat een oppervlakte van circa 20.000 m². De oppervlakte van het onderhavige bestemmingsplangebied is groter aangezien de bestaande groenstructuren aan de randen ook zijn meegenomen in het bestemmingsplan.
2.2.2 Ruimtelijke structuur en inpassing in de omgeving
In het onderhavige plan wordt rekening gehouden met de ruimtelijke structuur en de inpassing in de omgeving. Op afbeelding 2.2A en in de Beeldkwaliteitsparagraaf (bijlage 9) is de ruimtelijke inpassing van het plan in de omgeving weergegeven. Bij de inpassing is rekening gehouden met de bestaande structuren op en bij het Greenib Business Park, en ook met het groene karakter van de omgeving. In het plangebied komen een of meerdere bedrijfspercelen, waarbij het aantal percelen nog flexibel is in te vullen binnen een bedrijfsvlak. Daarnaast is in het plan ruimte gemaakt voor groen en water, voornamelijk aan de randen van de planlocatie, en is ruimte behouden voor bestaande groenstructuren en bosschages. In het plangebied worden wegen aangelegd waarbij een hoofdontsluiting structuur wordt ingepast; de hoofdweg sluit aan op de bestaande weg(en) in het Greenib Business Park. Tevens wordt in het plan ruimte gereserveerd voor water. Voornamelijk aan de zuidoostrand van het plangebied kan nieuw wateroppervlak worden gerealiseerd, en daarnaast kan de watergang aan de noordwestzijde worden verbreed. Langs de zuidoostrand van het plangebied worden een aardenwal en struiken en bomen aangebracht.
2.2.3 Bedrijven en bedrijfspanden
Met de parkopzet wordt op een hoogwaardig bedrijventerrein gedoeld, waar diverse bedrijfstypen van zakelijke dienstverlening en/of logistieke bedrijven zullen zijn gevestigd, gecombineerd met lichte schone industrie, schone productie, bedrijfsverzamelgebouwen en/of opslag. Tevens zijn kantoren als onderdeel van de bedrijven onder voorwaarden toegestaan.
Op basis van de invulling van de planlocatie op afbeelding 2.2B bedraagt het oppervlak voor de bestemming 'Bedrijf' 12.000 m². Het grootste deel van de bestemming 'Verkeer' is bedoeld voor de ontsluitingsweg. Het uitgeefbaar oppervlak voor bedrijfsgebouwen, opslag, parkeren en laden en lossen bedraagt 12.000 m². Daarnaast is er nog enige ruimte voor parkeren. In het geval van het Greenib Business Park betreft uitgeefbaar grondoppervlak een verhuurbaar grondoppervlak. De netto-oppervlakte van het bedrijfsvlak is 12.000 m². De netto-oppervlakte van een bedrijventerrein/bedrijfsperceel is lager dan de totale (uitgeefbare) oppervlakte omdat het terrein tevens moet worden ingericht met kavelwegen en parkeerterreinen. Het CROW hanteert een omrekenfactor van bruto- naar netto-oppervlakte van 77%. In het onderhavige plan wordt de bruto-netto verhouding niet als zodanig worden gehanteerd, vanwege het specifieke karakter van het bedrijventerrein zoals de situering. Een algemene ontsluitingsweg wordt aangelegd aan de zuidelijke randen van de bedrijfsontwikkeling, zoals weergegeven op afbeelding 2.2A. Daarom wordt bij het onderhavige plan uitgegaan van een netto-oppervlakte van 12.000 m², en bedraagt het uitgeefbaar oppervlak tevens 12.000 m². Los van een bruto-netto verhouding kan er maximaal 9.600 m² (80%) bebouwd oppervlak gerealiseerd worden.
In het plangebied wordt gebruik gemaakt van een algemene bedrijfsbestemming in plaats van een specifieke bedrijfsbestemming. Dit zorgt er voor dat er meer flexibiliteit ontstaat en een grotere scala/diversiteit van bedrijven zich kunnen vestigen in het gebied. Het onderhavige bestemmingsplan omvat typen bedrijven met een milieucategorie tot en met maximaal 3.2, opgenomen in de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein'. Veel van de bedrijven in de milieucategorieën 1 t/m 3.2 zijn mogelijk/toegestaan. De zogenaamde 'grote lawaaimakers' (Wgh-inrichtingen) en risicovolle bedrijven (Bevi-inrichtingen) zijn niet toegestaan, en groothandel in chemische producten is niet toegestaan.
Met betrekking tot het architectuurbeeld in het gebied wordt er gestreefd naar een 'no-nonsense' architectuur: herkenbare bouwvolumes met aandacht voor architectonische detaillering. Dit wordt gecombineerd met een multifunctionele opzet en flexibele indeling van de gebouwen, die geschikt dienen te zijn voor de gebruiker van nu en in de toekomst. Tevens wordt er aandacht besteed aan de accenten van de kantoorfuncties, materiaalcompositie van baksteen, hout en aluminium waarbij een tijdloos karakter voorop staat.
2.2.4 Verkeer en parkeren
Het onderhavige plangebied krijgt met de voorgenomen ontwikkeling tevens een nieuwe verkeersfunctie. Voorheen was de verkeersfunctie een weg voor de destijds aanwezige woonhuizen. De nieuwe verkeersfunctie heeft betrekking op de ontsluiting van het te ontwikkelen bedrijventerrein, bedoeld voor bestemmingsverkeer. Het bestaande bedrijventerrein is via de Oosteinde en Warmonderweg direct ontsloten op de A44, waarmee er een snelle verbinding is met Leiden, Den Haag, Schiphol en Amsterdam. De weg Oosteinde op en naast het bedrijventerrein, zijnde de hoofdroute, ontsluit de bedrijfskavels, en sluit aan op de Warmonderweg. De nieuwe weg van de uitbreiding, in het onderhavige plangebied, wordt aangesloten op de reeds aanwezige infrastructuur, de weg Oosteinde. In aansluiting op de bestaande weg op eigen terrein (van Greenib), zal de nieuwe ontsluitingsweg een maximum snelheid van 15 km/uur kennen.
Aan de oostzijde van het plangebied, op/nabij de oostelijke hoek van het plangebied, bevindt zich een pad/weg die het plangebied in de bestaande situatie verbindt met het weggedeelte Oosteinde langs bestaande bedrijven en bedrijfswoningen buiten het Greenib Business Park en buiten het plangebied. Dit pad zal in de toekomstige situatie geen dienst doen als een ontsluitingsweg van het bedrijventerrein. Het pad is te smal/krap om dienst te doen als ontsluitingsweg voor vrachtwagens van een bedrijventerrein.
Openbaar vervoer
Ten noordoosten van het plangebied bevindt zich, langs Oosteinde, op korte afstand een bushalte. Deze bushalte is onderdeel van de busverbinding Haarlem - Leiden centraal. Het dichtstbijzijnde treinstation bevindt zich op circa een kilometer afstand van het plangebied.
Parkeren
De algemene bedrijfsbestemming betekent dat de invulling van het bedrijventerrein divers kan zijn. De uiteindelijke verkeersgeneratie en parkeervraag is afhankelijk van het type bedrijvigheid dat zich op de planlocatie vestigt.
De relevante parkeernormen van de gemeente Teylingen zijn te vinden in tabel 3.4 in paragraaf 3.4.3 van deze Toelichting. De gemeentelijke parkeernormen staan in de Parkeernota Teylingen 2014. De Parkeernota Teylingen 2014 hanteert de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. In de publicatie worden verschillende typen bedrijven genoemd, waaronder kantoor met en zonder baliefunctie, arbeidsintensief en -extensief bedrijf, en bedrijfsverzamelgebouw. Voor deze typen functies worden dan ook verschillende parkeernormen gehanteerd. Het is echter niet bekend welk type bedrijvigheid zich precies zal vestigen op de planlocatie. Om deze reden wordt in deze plantoelichting het aantal parkeerplaatsen berekend aan de hand van een gemiddelde parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. Deze parkeernorm is vergelijkbaar met de gemeentelijke parkeernorm.
De berekening van het aantal parkeerplaatsen wordt gedaan aan de hand van het oppervlak voor de bestemming 'Bedrijf' van 12.000 m². Op basis van 12.000 m² bvo, leidt dit tot de volgende berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen in het onderhavig plan: 12.000 m² / 100 m² bvo x 2 = 240 parkeerplaatsen voor werknemers en bezoekers.
In het plan(gebied) is (in principe) voldoende ruimte voor 240 parkeerplaatsen. De benodigde parkeerplaatsen kunnen op meerdere manieren worden gerealiseerd, zoals eventueel (ook) inpandig en/of hoger gelegen. Ten behoeve van het parkeren van personenauto's kan bijvoorbeeld op de rand van het bedrijfsvlak een strook met parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Het aantal te realiseren parkeerplaatsen zal invloed hebben op de (mate van) te realiseren bedrijfsbebouwing. Indien nodig en beschikbaar kan gebruik worden gemaakt van parkeerplaatsen op het bestaande bedrijventerrein, aangezien deze parkeerplaatsen op eigen terrein liggen.
De nieuwe parkeerplaatsen worden gerealiseerd op het uitgeefbaar oppervlak en/of langs de ontsluitingsweg.
2.2.5 Functies en Verbeelding bestemmingsplan
De voorgaande planbeschrijvingen hebben inzicht gegeven in de nieuwe beoogde functies in het onderhavige plangebied. Deze functies zijn vertaald in de bestemmingen van het onderhavige bestemmingsplan ''Uitbreiding Bedrijventerrein Oosteinde 16, Warmond''. De volgende bestemmingen zijn opgenomen in dit bestemmingsplan:
- 'Bedrijf': ten behoeve van de bedrijven op het nieuwe bedrijventerrein;
- 'Groen': ten behoeve van de bestaande en nieuwe groenstructuren;
- 'Verkeer': ten behoeve van de hoofdontsluitingsweg(en) en kleinschalig parkeren;
- 'Water': ten behoeve van de watergangen;
- dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 9': ten behoeve van de bescherming van de (mogelijk aanwezige) archeologische waarden in de zuidelijke hoek van het plangebied;
- dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering': ten behoeve van de bescherming van de aanwezige waterkering(functie)'.
De Verbeelding, met de bestemmingen, is weergegeven op afbeelding 2.2B. (Verbeelding is de wettelijke term voor de plankaart).
Voor de juridische beschrijving van de genoemde bestemmingen wordt verwezen naar hoofdstuk 5 "Juridische planbeschrijving en regeling" van de toelichting van dit bestemmingsplan.
Afbeelding 2.2B: Verbeelding onderhavig bestemmingsplan "Uitbreiding Bedrijventerrein Oosteinde 16, Warmond"
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is momenteel een structuurvisie van het Rijk, op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De Omgevingswet is op 1 januari 2024 in werking getreden. Het Rijk heeft vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet een Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld, welke op 11 september 2020 is vastgesteld. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven en zorgen voor grote uitdagingen in Nederland die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Deze uitdagingen vragen om een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. De NOVI heeft de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangen. De SVIR (het beleid) gaat geheel op in de NOVI, behalve enkele onderdelen van bijlage 6, 'Essentiële onderdelen Nota Mobiliteit'. De NOVI richt zich op nationale belangen, en de nationale belangen opgenomen in de SVIR maken onderdeel uit van de NOVI.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de "Ladder voor duurzame verstedelijking" geïntroduceerd, en dit instrument, betreffende een behoeftetoetsing van een plan met een nieuwe stedelijke ontwikkeling, maakt ook onderdeel uit van het beleid van de NOVI, en is geïntegreerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Ladder voor duurzame verstedelijking Een ruimtelijk plan dient in veel gevallen te worden beoordeeld aan de hand van de "Ladder voor duurzame verstedelijking". Vraaggericht programmeren en het realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, om te anticiperen op stagnatie, en om krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken, is de "Ladder voor duurzame verstedelijking" opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze laddertoets/onderbouwing, met behoeftetoetsing van een plan, is een procesvereiste voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dit houdt in dat bij ruimtelijke besluiten moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. |
De Nationale Omgevingsvisie richt zich op vier prioriteiten, welke onderling veel met elkaar te maken hebben. Voor iedere prioriteit geeft de NOVI richting aan hoe de fysieke leefomgeving in te richten:
- 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De vier prioriteiten zijn vertaald naar een Uitvoeringsagenda, welke concrete invulling geeft aan de richtingen, zowel vanuit de rol van het Rijk als in samenwerkingsverband. Het Rijk kiest hierbij voor de inzet van algemene rijksregels, bestaande financiële middelen en kennisontwikkeling. Het rijk zal in samenspraak met medeoverheden en maatschappelijke partijen bestuurlijke afspraken maken. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.
In samenhang met de NOVI is het Nationaal Milieubeleidskader uitgebracht, welke nadere uitgangspunten en basisprincipes formuleert die specifiek betrekking hebben op het milieubeleid.
De onderdelen binnen de NOVI worden nader uitgewerkt in bijvoorbeeld het Programma Energiehoofdstructuur of het Nationaal Programma Landelijk Gebied. Daarnaast wordt de NOVI gebiedsgericht uitgewerkt in de Omgevingsagenda's, Gebiedsagenda's Grote Wateren en NOVI-gebieden. De rol van het Rijk is hierin het faciliteren van medeoverheden om invulling te geven aan hun verantwoordelijkheden, wat aansluit bij het principe: 'decentraal, tenzij'. Er worden samenwerkingsafspraken gemaakt over de afwegingsprincipes en voorkeursvolgordes uit de NOVI. Om beleidskeuzes te helpen maken zijn er drie afwegingsprincipes geformuleerd:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
- 3. Afwentelen wordt voorkomen.
Relevantie/beoordeling onderhavige plan
Het onderhavige plan heeft geen (concrete) relatie met de nationale belangen. Het beleid in de NOVI vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan. Uit paragraaf 3.1.3 van deze Toelichting blijkt dat het plan ook past binnen de regels van de "Ladder voor duurzame verstedelijking".
Hoewel het rijksbeleid de overkoepelende rijksbelangen beschermt en zodoende weinig specifieke regels stelt aan bestemmingsplannen kunnen de afwegingsprincipes wel worden toegepast. In onderhavig geval is mengen en/of meekoppelen van functies niet haalbaar in verband met het voorkomen van ongewenste externe effecten. In zo'n geval stelt de NOVI dat landschappelijke inpassing en/of bronmaatregelen een plaats moeten krijgen binnen de ontwikkeling. De landschappelijke inpassing binnen de kenmerken van het gebied is beschreven in de hoofdstukken 2 en 4 van deze plantoelichting. De kenmerken en identiteit van het gebied als geheel en de omgeving blijven behouden, en een deel van de kenmerken van het plangebied blijft behouden. Afwentelen van effecten wordt zoveel als mogelijk voorkomen door inperking van de functiemogelijkheden van het bedrijventerrein in het onderhavige plan en door het realiseren van wateroppervlak en groenstructuren.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid zoals dat in de NOVI en Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is vastgelegd. Het Barro bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.
Relevantie/beoordeling onderhavige plan
Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen heeft invloed op het onderhavige plan. Het onderhavige plan heeft geen invloed op de nationale belangen die in het Barro zijn geborgd. Het Barro vormt derhalve geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.
3.1.3 Ladder voor Duurzame Verstedelijking
3.1.4 Luchthavenindelingbesluit Schiphol
In het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) zijn beperkingen opgelegd met betrekking tot de bebouwing. Daarin is onderscheid gemaakt tussen het luchthavengebied en het beperkingengebied. Er zijn meerdere categorieën beperkingengebieden. Het (voor het onderhavige plan relevante) beperkingengebied categorie 5 van het LIB is het afwegingsgebied geluid en externe veiligheid. In artikel 2.2.1d lid 1 van het LIB staat vermeld dat op dergelijke categorie 5 locaties geen nieuwe woningbouwlocaties zijn toegestaan buiten bestaand stedelijk gebied. Artikel 2.2.1d lid 2 van het LIB voegt daar aan toe dat gemeenten verplicht zijn om te motiveren in het bestemmingsplan de wijze waarop rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen.
Relevantie/beoordeling onderhavige plan
Het onderhavige plan(gebied) ligt in de 20 Ke-contour van Schiphol. De beoogde ontwikkeling valt binnen het beperkingengebied categorie 5 van het LIB, zijnde het afwegingsgebied geluid en externe veiligheid.
Ten aanzien van het onderhavige plan speelt het geluid vanwege Schiphol geen rol, omdat het plan geen woningbouw of andere geluidsgevoelige functies mogelijk maakt.
Het onderhavige plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risico (PR) 10-7 contour van Schiphol, waarmee de kans op een vliegtuigongeval in het plangebied uiterst klein is. Buiten deze PR-contour geldt geen verantwoordingsplicht voor het groepsrisico. In het geval van een vliegtuigongeval is op de grond het vluchten veelal niet meer aan de orde, maar de ruime opzet en functies van het terrein/plan maken vluchten van een brand nog redelijkerwijs mogelijk. Het onderhavige plan voorziet deels in functies met een hoge(re) dichtheid van personen, namelijk de mogelijkheid van (grotere) onzelfstandige kantoren (tot 2.000 m² of bij een toegestane afwijking tot 3.000 m²) als onderdeel van (grotere) bedrijven. Gelet op de relatief beperkte oppervlakte van de bedrijfsbestemming, zal/kan het aantal slachtoffers op de grond in het geval van een vliegtuigongeval relatief beperkt zijn. In de omgeving bevinden zich reeds andere (grotere) bedrijventerreinen (en andere kwetsbare functies) gelegen in het afwegingsgebied van het LIB. Er is, vooral gelet op de uiterst kleine kans op een vliegtuigongeval in het plangebied en de omgeving, geen aanleiding om af te zien van de voorgenomen ontwikkeling in het onderhavige plan.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
Op 20 februari 2019 hebben de Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld. De herziene versie van de Omgevingsvisie Zuid-Holland is vastgesteld op 16 juni 2021. De Omgevingsvisie is in het kader van de Omgevingswet de vervanger van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). De Omgevingsvisie Zuid-Holland geeft het provinciale beleid weer met betrekking tot de fysieke leefomgeving. De provincie Zuid-Holland streeft naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. In lijn met de gedachte van de Omgevingswet, tracht de provincie naar minder en overzichtelijkere regels, lokaal maatwerk, meer ruimte voor maatschappelijke initiatieven en meer vertrouwen. Hierbij moeten overheden ontwikkelingsgericht, integraal en samen met belanghebbenden gaan werken aan maatschappelijke opgaven. In de omgevingsvisie zijn de volgende zes ambities opgenomen:
- Een klimaatbestendige delta;
- Een nieuwe economie: the next level;
- Een levendige meerkernige metropool;
- Energievernieuwing;
- Beste bereikbare provincie;
- Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
Het centrale doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Omgevingskwaliteit, een belangrijk begrip uit de Omgevingswet, houdt het geheel aan kwaliteiten in die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De provincie streeft daarbij naar een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hiervoor heeft de provincie twaalf opgaven geformuleerd. Het betreft opgaven die vanuit provinciaal belang zijn ontwikkeld. De provincie werkt bij deze opgaven samen met andere overheden en maatschappelijke partners.
Naast de zes ambities en twaalf opgaven, bevat de Omgevingsvisie per sector beleidskeuzes en geïntegreerd bestaand beleid.
Relevantie/beoordeling onderhavige plan
De provinciale opgaven die (mogelijk) relevant zijn voor de uitbreiding van het bedrijventerrein, en/of waaraan het onderhavige plan kan bijdragen, zijn:
- Ruimte en verstedelijking: zorgen voor een zorgvuldig ruimtegebruik en een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied;
- Bereikbaarheid: bevorderen van een goede en veilige bereikbaarheid, met een mobiliteitsnetwerk dat keuzevrijheid biedt en aansluit op de behoeften van reizigers en vervoerders;
- Regionale economie: versterken van een vitale, innovatieve en toekomstbestendige regionale economie;
- Bodem en ondergrond: zorgen voor een duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond.
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Op 20 februari 2019 hebben de Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsverordening vastgesteld, onder de naam Omgevingsverordening Zuid-Holland. De Omgevingsverordening is in het kader van, en vooruitlopend op, de Omgevingswet de vervanging voor de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De eerste versie van de Omgevingsverordening Zuid-Holland is op 1 april 2019 in werking getreden. De recente geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Zuid-Holland is per 1 april 2023 in werking getreden.
De Omgevingsverordening Zuid-Holland geeft invulling aan maatschappelijke opgaven uit de Omgevingsvisie en bevat alle provinciale regels voor de fysieke leefomgeving. Deze regels zijn opgesteld met oog op een duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid in de provincie en verbetering van het leefmilieu. Tevens heeft de provincie Zuid-Holland in het kader van een goede ruimtelijke ordening in de Omgevingsverordening algemene regels opgesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen, over onderwerpen waar een provinciaal belang mee is gemoeid.
In paragraaf 6.2.2 van de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen in het kader van de ruimtelijke kwaliteit, waarbij artikel '6.9 Ruimtelijke kwaliteit' algemene regels geeft. De Omgevingsverordening stelt bepalingen over het voorzien van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in een bestemmingsplan. Allereerst is bepaald dat een bestemmingsplan in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling kan voorzien, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft (artikel 6.9 lid 1). De Omgevingsverordening stelt dat de ruimtelijke ontwikkeling in principe binnen de bestaande gebiedsidentiteit moet passen en daarbij moet passen bij de aard en schaal van het gebied. Voor een wijziging op structuurniveau geldt een zorgvuldige inbedding in de omgeving. Tevens moet de ruimtelijke ontwikkeling rekening houden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart uit de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening stelt verder nog nadere regels als de ruimtelijke ontwikkeling niet voldoet aan één van de bepalingen.
Volgens de Omgevingsverordening (artikel '6.10 Stedelijke ontwikkelingen') dient een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt te voldoen aan de volgende eisen:
- a. De toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
- b. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.
Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.
In de Omgevingsverordening zijn voor gebieden binnen de 20-Ke contour van Schiphol regels gesteld aan het oprichten van nieuwe woningen.
Relevantie/beoordeling onderhavige plan
De artikelen '6.9 Ruimtelijke kwaliteit' en '6.10 Stedelijke ontwikkelingen' van de Omgevingsverordening zijn van toepassing op het onderhavige plan aangezien het bestemmingsplan een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling én een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.
In het kader van artikel '6.9 Ruimtelijke kwaliteit' is een Beeldkwaliteitsparagraaf opgesteld. De Beeldkwaliteitsparagraaf is opgenomen als bijlage 9 bij deze plantoelichting.
Mede op basis van de beeldkwaliteitsparagraaf blijkt dat met de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het plan de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. De beeldkwaliteitsparagraaf laat zien dat de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, past bij de aard en schaal van het gebied en dat rekening is gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. Hiermee wordt voldaan aan artikel 6.9 (lid 1 e.v.) van de Omgevingsverordening.
Het plangebied is gelegen in een gebied met beschermingscategorie 3, zijnde Buitengebied, zoals verbeeld op kaart 14 in bijlage II van de Omgevingsverordening. Volgens artikel 6.9 lid 8 van de Omgevingsverordening kan een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 3, zijnde Buitengebied, ontwikkelingen mogelijk maken die kunnen vallen onder noemer inpassen, aanpassen of transformeren en die in overeenstemming zijn met artikel 6.9a.
Het plangebied is in de Omgevingsverordening Zuid-Holland opgenomen als zachte capaciteit van bedrijventerreinen (3 hectare). Het onderhavige plan met bedrijventerrein uitbreiding is opgenomen als een zachte capaciteit in de Omgevingsverordening naar aanleiding van de gemeentelijke Structuurvisie 2030. Daarmee is de locatie bekend bij de provincie als een grote buitenstedelijke bouwlocatie voor de realisatie van bedrijvigheid.
Artikel 6.9a lid 3 van de Omgevingsverordening geeft aan dat, als er sprake is van een grote buitenstedelijke bouwlocatie, artikel 6.9a lid 1 niet van toepassing is en dat daarmee geen motivering nodig is voor aantasting van de openheid en het groene karakter van het landschap noch voor een keuze buiten bestaand stads- en dorpsgebied.
Het onderhavige plan voldoet aan artikel 6.9 en 6.9a van de Omgevingsverordening.
Ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich een beschermd grasland in de Bollenstreek, maar dit beschermingsgebied stelt geen beperkingen aan het onderhavige plan.
Afbeelding 3.2.2: Uitsnede plankaart Omgevingsverordening Zuid-Holland
Ten aanzien van het onderhavige plan geldt (ook vanuit de provinciale regels) de ladder voor duurzame verstedelijking, waaraan wordt voldaan. De laddertoet is opgesteld in paragraaf 3.1.3 Ladder voor Duurzame Verstedelijking van deze Toelichting. Het onderhavige plan voldoet aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland
De Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland geeft de grote lijnen weer van de gewenste richting en duidt de grote projecten aan waar de regio op wil inzetten. In 2009 en 2012 is de structuurvisie door het Algemeen Bestuur van de regio Holland Rijnland vastgesteld. In de regionale structuurvisie wordt inzicht gegeven in de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 (met doorkijk naar 2030).
Op basis van de visie zijn zeven kernbeslissingen geformuleerd:
- 1. Holland Rijnland is een topwoonregio.
- 2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie.
- 3. Concentratie stedelijke ontwikkeling.
- 4. Groen-blauwe kwaliteit staat centraal.
- 5. Het Groene Hart, de Bollenstreek en Duin, Horst en Weide blijven open.
- 6. Twee speerpunten voor economische ontwikkeling: kennis en Greenports.
- 7. Verbetering van de regionale bereikbaarheid.
In de structuurvisie wordt de voorkeur uitgesproken voor duurzame herstructurering van bestaande bedrijventerreinen voor uitbreiding. Indien uitbreiding benodigd is dan is de wens om dit te koppelen met herstructurering van bestaande locaties.
Bij de zoektocht naar nieuwe locaties binnen Holland Rijnland dient extra aandacht besteed te worden aan locaties die onder aanvliegroutes van Schiphol liggen.
Relevantie/beoordeling onderhavige plan
De beoogde ontwikkeling en het plangebied sluiten aan op een bestaand bedrijventerrein. De bedrijventerrein uitbreiding ligt op een passende locatie. Het onderhavige plan sluit aan op de uitgangspunten voor het landschap en van ontwikkeling van bedrijventerreinen.
3.3.2 Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport 2016
De Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (ISG) is vastgesteld op 30 juni 2016 door de samenwerkende gemeenteraden in de Greenport Duin- en Bollenstreek, waaronder de gemeente Teylingen. In de ISG is het ruimtelijk ontwikkelingskader vastgelegd voor de (re)vitalisering van de Duin- en Bollenstreek tot 2030. Het betreft een integraal karakter dat geldt voor het hele buitengebied van de zes Greenportgemeenten, met name de toekomstige ruimtelijk-functionele ontwikkelingen van het buitengebied. In het beleidsdocument worden de volgende pijlers gehanteerd:
- Faciliteren van de herstructurering, versterking en vernieuwing van het gehele bollen- en vaste planten- en bloembollencomplex in combinatie met verbetering van het landschap;
- Realiseren van de daarvoor benodigde ruimtelijke functiewijziging in de Duin- en Bollenstreek;
- Bijdragen aan sociaaleconomische vitaliteit van de greenportgemeenten;
- Bijdragen aan de verbetering van de bereikbaarheid van de gehele regio Holland Rijnland.
De vastgestelde ISG is het toetsingskader bij het vaststellen of wijzigen van bestemmingsplannen en bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor afwijking. Daarbij gaan de gemeenten uit van de economische herstructurering van de Greenport, herstructureringsopgaven combineren met landschapsverbetering en het tegengaan van verrommeling van het landschap. De bedrijvigheid is hierbij essentieel voor een evenwichtige en gezonde ontwikkeling van de Greenport, om de economische potentie en de economische kracht van Duin- en Bollenstreek te versterken. Het aantrekken van bedrijven en bezoekers is een belangrijke factor. Echter moet dat steeds in balans zijn met het behoud van openheid, landschappelijke kwaliteit en de woonaantrekkelijkheid. Tevens moet er sprake zijn van regionale afstemming en is in het kader van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking een onderbouwing noodzakelijk op de schaal van de regio Holland Rijnland.
Relevantie/beoordeling onderhavige plan
Het onderhavige plan is in de ISG aangewezen als stedelijk gebied, en sluit aan op de uitgangspunten van de ISG (voor zover relevant) en heeft geen negatieve invloed op (de opgaven voor) de Greenport.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie 2030
De Structuurvisie 2030 van de gemeente Teylingen, met het motto 'Duurzaam Bloeiend', is vastgesteld door de gemeenteraad op 25 juni 2015. In deze visie schetst de gemeente op hoofdlijnen het samenhangend ontwikkelingskader tot 2030 met de volgende uitgangspunten:
- Teylingen kiest voor een duurzame ontwikkeling van de gemeente;
- Teylingen versterkt de ruimtelijke kwaliteit van de drie kernen en het buitengebied;
- Teylingen verbetert de sociaaleconomische vitaliteit in de drie kernen en het buitengebied;
- Teylingen zet zich in voor een vitale Greenport Duin- en Bollenstreek;
- Onze ambities en keuzes stemmen wij steeds zo goed mogelijk af in regionaal verband, zodat het beleid elkaar versterkt.
De gemeente benadrukt in haar structuurvisie een bloeiend en veelzijdig bedrijfsleven met voldoende uitbreidingsmogelijkheden voor het gevestigde bedrijfsleven tot 2030. Dit betekent het voorzien in de verwachte uitbreidingsbehoefte aan bedrijventerreinen om te zorgen voor een duurzaam sociaaleconomische gemeente. Naast de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen behoren herstructurering, intensivering en transformatie van bedrijventerreinen tot de speerpunten. In het kader van duurzame bloei, is het gemeentelijk beleid gericht op het stimuleren van schone processen, het energiegebruik en het vervoer met bijvoorbeeld behulp van een duurzaamheidsscan of een mobiliteitsscan. Ten slotte speelt de gemeente in op maatschappelijke ontwikkelingen door te investeren in verbetering van de infrastructuur.
Afbeelding 3.4: Visiekaart en gewenste ontwikkeling van de gemeente Teylingen
Relevantie/beoordeling onderhavige plan
In de structuurvisie wordt de bedrijventerrein uitbreiding van Greenib met 3,9 ha genoemd als toekomstige ontwikkeling. Dit wordt in de structuurvisie tevens behandeld in het kader van het beschermde stads- en dorpsgezicht van kasteelbiotoop van Oud-Teylingen (restanten) en landgoedbiotoop Oostergeest. Omdat de uitbreiding in het reeds bebouwde gedeelte van polder ligt, heeft deze volgens de structuurvisie geen wezenlijke impact op de kwaliteit en openheid van het merendeel van de polder.
3.4.2 Economisch beleidsplan Teylingen 2020
In het economisch beleidsplan van de gemeente Teylingen, opgesteld op 24 februari 2012, is het economisch en integraal beleid geformuleerd dat als leidraad dient voor nieuwe ontwikkelingen in de gemeente. Het rapport schetst de gewenste economische ontwikkelingen op hoofdlijnen voor de volgende gemeentelijke ambities:
- Proactief economisch beleid voor vitaliteit en kwaliteit;
- Benutten van strategische locaties en aanjagen werkgelegenheid;
- Regionale samenwerking en afstemming;
- Duurzame ontwikkeling en groene uitstraling.
De gemeente Teylingen heeft de ambitie om nieuwe werkgelegenheid te creëren en acht dat ook realistisch gezien de diversiteit in de huidige bedrijvigheid, de goede bereikbaarheid van de snelweg A44, de strategische ligging in de Randstad en de nabijheid van Schiphol. Hierbij streeft de gemeente naar een duurzame economische ontwikkeling met oog voor de karakteristieke kenmerken van de dorpen en het landelijk gebied. De nadruk in het beleid ligt op duurzaamheid in de breedte; bij ontwikkeling van bedrijventerreinen, bouw van woningen etc. Dit doet de gemeente Teylingen door prioritering voor verschillende economische hoofdsectoren; achtereenvolgens de bollenstructuur, toerisme, recreatie en evenementen, bedrijventerreinen, detailhandel en wonen.
Relevantie/beoordeling onderhavige plan
De kern van het gemeentelijk beleid voor bedrijventerreinen is optimale benutting van bestaande bedrijventerreinen door intensief ruimtegebruik. Tevens is het beleid erop gericht nieuwe bedrijventerreinen te ontwikkelen tot 2020 (eindjaar beleidsdocument). In het beleidsdocument wordt de goede reputatie van het Greenib terrein genoemd; een goed georganiseerd, particulier gemanaged bedrijventerrein. Met betrekking tot de uitbreiding van het Greenib terrein, wordt een potentiële uitbreiding van 5 ha bruto genoemd.
3.4.3 Parkeernota Teylingen 2014
In de parkeernota van de gemeente Teylingen, opgesteld in november 2014, worden de gemeentelijke parkeernormen beschreven die van toepassing zijn op nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Deze parkeernormen worden toegepast bij bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen. Het gemeentelijk beleid richt zich op het faciliteren van voldoende parkeerplaatsen voor automobilisten en fietsers, die ten goede komen aan het gebruiksgemak voor bewoners, bezoekers en ondernemers en het opnemen van fietsparkeernormen wat het fietsgebruik aantrekkelijk maakt. Conform het beleid, dienen de parkeerplaatsen te worden gerealiseerd op eigen terrein. De parkeernormen voor de hoofdcategorie 'werken' zijn weergegeven in tabel 3.4.
Tabel 3.4: Parkeernormen gemeente Teylingen
Functie | Norm | Eenheid | Aandeel bezoek |
Kantoor zonder baliefunctie | 2 | 100 m² bvo | 5% |
Kantoor met baliefunctie | 2,4 | 100 m² bvo | 20% |
Arbeidsintensief-/bezoekersextensief bedrijf | 2 | 100 m² bvo | 5% |
Arbeidsextensief-/bezoekersextensief bedrijf | 0,9 | 100 m² bvo | 5% |
Bedrijfsverzamelgebouw | 1,6 | 100 m² bvo | - |
Met betrekking tot het parkeerbeleid, hanteert de gemeente ook specifieke locaties en afmetingen van de autoparkeervoorzieningen. In principe moeten de parkeerplaatsen worden gerealiseerd op eigen terrein en moeten voldoen aan de volgende afmetingen:
- haaks parkeren minimaal 2,50 meter breed en 5,00 meter diep;
- langs parkeren minimaal 2,00 meter breed en 6,00 meter lang, beginnend en eindigend onder een hoek van 45°.
Relevantie/beoordeling onderhavige plan
De parkeernormen van de Parkeernota Teylingen (2014) zijn gekoppeld aan het onderhavige plan, namelijk met een dynamische verwijzing naar de parkeernota in de Regels van het onderhavige bestemmingsplan. Daarmee zal de beoogde ontwikkeling en (de uitvoering van) het plan voldoen aan de gemeentelijke parkeernormen, en zullen er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd bij de ontwikkeling/uitbreiding van het bedrijventerrein.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten En Milieuonderzoek
4.1 Algemeen
Een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor het milieu, de natuur, de waterhuishouding, de externe veiligheid en de leefomgeving. Een goede ruimtelijke ordening vereist daarom dat er aandacht wordt besteed aan de diverse relevante milieu- en omgevingsaspecten, die bij de ruimtelijke afwegingen een rol spelen. Het bestuursorgaan dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan te onderzoeken welke waarden er bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden.
In het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteed aan de diverse relevante milieu- en omgevingsaspecten, die bij de ruimtelijke afwegingen een rol spelen. Achtereenvolgens worden in dit hoofdstuk de volgende omgevingsaspecten behandeld: verkeer en parkeren, geluid(hinder), luchtkwaliteit, geur(hinder), bodemkwaliteit, water, natuur en ecologie (flora & fauna), externe veiligheid en cultuurhistorie en archeologie. Tevens wordt ingegaan op 'bedrijven & milieuzonering' en het onderdeel milieueffectrapportage (m.e.r.).
4.2 Verkeer En Parkeren
4.2.1 Algemeen
Het plangebied grenst aan een bestaand bedrijventerrein waar reeds ontsluitingswegen aanwezig zijn. De onderhavige uitbreiding bedrijventerrein sluit aan op de weg(en) van het bestaande bedrijventerrein. De toegang van het bedrijventerrein (voor verkeer) is beveiligd met een hekwerk (een toegangspoort). Op het terrein geldt voor de ontsluitingswegen een maximum snelheid van 15 km/uur. De terreinontsluitingsweg/toegangsweg sluit aan op de weg Oosteinde waarop een maximum snelheid van 60 km/uur geldt. Oosteinde is de feitelijke ontsluitingsweg voor het bedrijventerrein Greenib. Langs de weg Oosteinde is bij de toegang van het bedrijventerrein een bushalte aanwezig. Tevens wordt het bedrijventerrein ontsloten door fietspaden die langs deze weg liggen. De weg Oosteinde loopt richting de Stationslaan en de Warmonderweg. De Oosteinde en Stationslaan vormen de ontsluiting van het bedrijventerrein op de zuidzijde van de A44. De Warmonderweg loopt over de snelweg A44 heen richting een rotonde, en vormt de ontsluiting van het bedrijventerrein op de noordzijde van de A44. De rotonde verbindt de bedrijven in de omgeving met de snelweg A44. Het bedrijventerrein Greenib (als geheel) is via de A44 verbonden met Leiden, Den Haag, de A4, Schiphol en Amsterdam.
De voorgenomen uitbreiding van het bedrijventerrein zal invloed hebben op de verkeersproductie en -attractie op en nabij de bestaande transportroutes. Daarom wordt in deze paragraaf inzicht gegeven in de ontwikkeling van de verkeersstromen (op het omliggende wegennet).
4.2.2 Verkeersgeneratie
Het type bedrijvigheid dat zich op het terrein mag vestigen zijn bedrijven met een milieucategorie tot en met 3.2. Hoewel het onduidelijk is welke type bedrijvigheid zich precies zal vestigen op de planlocatie, wordt in de berekening van de verkeersgeneratie uitgegaan van een mengvorm van een gemengd terrein en een hoogwaardig bedrijvenpark (50/50). De bepaling van de verkeersgeneratie is gebaseerd op de CROW-publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie". CROW hanteert de volgende indeling in bedrijventerreinen:
Gemengd terrein: terrein met een hindercategorie 1, 2, 3 of 4, bestemd voor reguliere bedrijvigheid en niet behorend tot de categorieën 'hoogwaardig bedrijvenpark' of 'distributiepark'. Gemengde bedrijven kennen een gevarieerd aanbod van bedrijvigheid, voornamelijk bestaande uit licht moderne industrie en overige ('modale') industrie.
Hoogwaardig bedrijvenpark: terrein voor bedrijven met hoogwaardige activiteiten (productie en/of R&D). Kenmerkend is de aanwezigheid van bedrijven uit de elektrotechnische industrie (IT), instrumenten- en optische industrie en overige hoogwaardige industrie zoals muziekmiddelenindustrie en fotolaboratoria.
Tabel 4.2: Gemiddeld aantal voertuigbewegingen per netto ha bedrijventerrein per weekdagetmaal naar werkmilieutype
Type werkmilieu | Personenauto | Vrachtauto | Totaal |
Gemengd terrein | 128 | 30 | 158 |
Hoogwaardig bedrijvenpark | 174 | 34 | 208 |
Gecombineerd | 151 | 32 | 183 |
Tabel 4.2 toont de gemiddelde voertuigbewegingen per hectare (ha) van het te ontwikkelen bedrijventerrein, gebaseerd op de CROW-publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie". Voor de berekening van de voertuigbewegingen wordt uitgegaan van 1,2 ha, op basis van de oppervlakte van de bestemming 'Bedrijf' van 12.000 m² in het plangebied. Ten aanzien van de berekening wordt er worse-case van uitgegaan dat de netto-oppervlakte eveneens 1,2 hectare bedraagt. Tevens moet rekening worden gehouden met het omrekenen van het aantal verkeersbewegingen van een weekdagetmaal naar werkdagetmaal, dit door te vermenigvuldigen met de factor 1,33. Dit geeft de volgende berekening van de verkeersgeneratie per dag:
Personenauto's: 1,2 * 151 * 1,33 = 241 personenauto's.
Vrachtwagens: 1,2 * 32 * 1,33 = 51 vrachtwagens.
De verkeersgeneratie bedraagt hiermee 292 verkeersbewegingen per werkdag, op basis van een gemiddelde. Hierbij gaat het CROW uit van het feit dat de hoeveelheid intern verkeer verwaarloosbaar is. Tevens speelt de stedelijkheid van een gemeente nauwelijks een rol. Ook bestaat de berekening uit de aanname (van het CROW) dat vrachtwagens goederen komen brengen en halen en niet de goederen op hetzelfde bedrijventerrein komen brengen en halen, hetgeen eveneens niet hoeft te worden verwacht op het onderhavige en bestaande bedrijventerrein.
Daarnaast wordt aangenomen dat een kwart van deze verkeersbewegingen gedurende de spitsuren zal plaatsvinden, wat neerkomt op ten hoogste circa 73 voertuigen per uur.
4.2.3 Parkeren
In onderhavige plan wordt rekening gehouden met de parkeernormen en -beleidsregels van de Parkeernota Teylingen (2014).
Met de beoogde ontwikkeling zullen in het plangebied naar verwachting circa 240 parkeerplaatsen voor de bedrijven worden gerealiseerd. De parkeerplaatsen worden aangelegd op het eigen terrein.
De berekening van het te verwachten aantal parkeerplaatsen is gegeven in paragraaf 2.2.4. In de berekening is rekening gehouden met de onduidelijkheid over welke type bedrijven precies zich zullen vestigen op het terrein. Op basis van de normen in de parkeernota is er derhalve gerekend met een gemiddelde parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per 100 m² bvo bedrijf.
De uitwerking en realisatie van de beoogde ontwikkeling zal (moeten) voldoen aan de gemeentelijke parkeernormen/-regels. Er zullen, conform de parkeernormen, voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd, op eigen terrein, bij de ontwikkeling en uitbreiding van het bedrijventerrein. Doordat parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd, zijn er geen nadelige effecten voor de omgeving te verwachten.
In het plan(gebied) is (in principe) voldoende ruimte voor 240 parkeerplaatsen. De benodigde parkeerplaatsen kunnen op meerdere manieren worden gerealiseerd, zoals eventueel (ook) inpandig en/of hoger gelegen. Het aantal te realiseren parkeerplaatsen zal invloed hebben op de (mate van) te realiseren bedrijfsbebouwing.
Indien nodig en beschikbaar kan gebruik worden gemaakt van parkeerplaatsen op het bestaande bedrijventerrein, aangezien deze parkeerplaatsen op eigen terrein liggen.
De nieuwe parkeerplaatsen worden gerealiseerd op het uitgeefbaar oppervlak en/of langs de ontsluitingsweg.
De parkeernormen van de Parkeernota Teylingen (2014) zijn gekoppeld aan het onderhavige plan, namelijk met een dynamische verwijzing naar de parkeernota in de Regels van het onderhavige bestemmingsplan.
4.2.4 Conclusie
De bereikbaarheid en verkeersafwikkeling vormen geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.
Gezien de omvang van het bedrijventerrein zal de verkeerstoename een beperkt effect hebben op de verkeersafwikkeling. In verhouding tot de bestaande capaciteit van de weg Oosteinde en de Warmonderweg, is de toename van het aantal verkeersbewegingen beperkt.
Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.
De beoogde ontwikkeling zal voldoen aan de gemeentelijke parkeernormen/-regels. Er zullen voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd bij de uitbreiding van het bedrijventerrein. De parkeerplaatsen worden gerealiseerd op eigen terrein, waarmee het plan naar verwachting met betrekking tot parkeren geen effect zal hebben op de omgeving.
4.3 Geluidhinder
4.3.1 Algemeen
In het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' dient het aspect geluidhinder in acht te worden genomen. Geluid beïnvloedt immers de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. In het onderhavige bestemmingsplan is er sprake van een uitbreiding van een bedrijventerrein. Daarom moet er in verband met het geluid vanwege de bedrijven gekeken worden naar mogelijke geluidhinder vanwege het plan (op woningen) en naar hoe bedrijven ten opzichte van (geluidsgevoelige) bestemmingen kunnen worden gesitueerd.
De dichtstbij gelegen geluidsgevoelige bestemming/functie in de omgeving van het plan, namelijk een bedrijfswoning, is gelegen op circa 63 meter van het bestemmingsvlak 'Bedrijf' van het onderhavige plan. De dichtstbij gelegen reguliere woning (in bestemmingsplan Vinkenbaan 2-4) ligt op circa 112 meter van het bestemmingsvlak 'Bedrijf' van het onderhavige plan. De afstanden tussen het bedrijfsvlak en de woningen in de omgeving is weergegeven op afbeelding 4.3 (in paragraaf 4.3.3).
Met het onderhavige bestemmingsplan worden de zogenaamde 'grote lawaaimakers' niet mogelijk gemaakt. Daarmee is van een industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh) geen sprake bij het onderhavige plan/bedrijventerrein.
4.3.2 Wet- en regelgeving
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat het wettelijk kader voor de toegestane geluidsbelasting van een weg, spoorweg en industrieterrein bij geluidsgevoelige bestemmingen. Voor geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, die liggen binnen de geluidszone van een geluidsbron dient de geluidsbelasting vanwege de bron te worden onderzocht en beoordeeld. In zijn algemeenheid stellen de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder eisen aan de maximaal toegestane geluidsbelasting als de geluidsgevoelige bestemming in de geluidszone van de bron is geprojecteerd. Daarnaast bevat de wet- en regelgeving een bandbreedte waartussen hogere waarden nodig zijn. Een waarde boven de voorkeursgrenswaarde is onder voorwaarden aanvaardbaar. Indien de geluidsbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en lager dan de maximale ontheffingswaarde, dan kan ontheffing (een hogere waarde) worden aangevraagd. De hogere waarden (kunnen) worden verleend door burgemeester en wethouders van de gemeente. Het aanvragen en verlenen van hogere waarden is enkel van toepassing voor de geluidsbelasting van gezoneerde geluidsbronnen.
Een aantal wegen kennen geen wettelijke geluidszone, namelijk wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt. Voor deze wegen dient in het kader van de goede ruimtelijke ordening wel de geluidsbelasting te worden beschouwd.
Bedrijven kennen individueel geen wettelijke geluidszone, maar kunnen eventueel vallen onder de geluidszone van een industrieterrein.
Geluidsbelasting activiteiten bedrijven
Voor andere geluidsbronnen (dan een Wgh-geluidsbron) en dus activiteiten (van bedrijven) bevat het Activiteitenbesluit milieubeheer het wettelijk kader voor de toegestane geluidsbelasting bij geluidsgevoelige bestemmingen. Bij de beoordeling van activiteiten in het kader van de goede ruimtelijk ordening worden tevens de richtafstanden en geluidsnormen in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' meegenomen.
4.3.3 Uitgangspunten / Geluidssituatie
Het onderhavige bedrijventerrein is geen industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh), en is daarom niet (geluid)gezoneerd.
De wegen op het bedrijventerrein betreffen (ten hoogste) 30 km/uur wegen, en hoeven derhalve niet te worden getoetst in het kader van de Wgh.
Als een geluidsgevoelige bestemming wordt gerealiseerd binnen de zone van de geluidsbron, en/of als een (gezoneerde) geluidsbron in de omgeving van een geluidsgevoelige bestemming wordt gerealiseerd, dan dient er een akoestisch onderzoek en/of een beoordeling van de geluidssituatie te worden uitgevoerd.
Voor woningen die zijn gelegen in een geluidszone geldt directe bescherming voor een te hoge geluidsbelasting vanuit de Wgh. Er is geen sprake van woningen die liggen in een geluidszone van een geluidsbron in relatie tot het onderhavige plan.
In de omgeving van de onderhavige planlocatie bevinden zich enkele bedrijfswoningen, een geluidsgevoelige functie in het kader van de Wgh. Een bedrijfswoning behoort tot de inrichting op eigen terrein, en ten aanzien van het eigen bedrijf en de milieuregelgeving is een bedrijfswoning geen geluidsgevoelige functie.
De reguliere woningen in de omgeving bevinden zich op ruimere afstand dan enkele bedrijfswoningen, namelijk op tenminste 100 meter, van de bedrijfspercelen. Gelet op de afstand tussen de woningen en het bedrijventerrein worden er geen relevante geluidsbelastingen op de woningen verwacht. Een nadere beoordeling van de geluidssituatie bij deze woningen op meer dan 100 meter afstand wordt niet nodig geacht. Daarbij zal gezien de aard van het bedrijventerrein en de beperkte verkeerssnelheid op de ontsluitingswegen de geluidsbelasting vanwege het bedrijventerrein beperkt zijn, en is een akoestisch onderzoek niet nodig.
Afbeelding 4.3: Afstanden tussen bedrijfsvlak nieuw bedrijventerrein en woningen
Het onderhavige bestemmingsplan betreft een ontwikkeling van een bedrijventerrein tot en met maximaal milieucategorie 3.2. Op basis van de richtafstandenlijst van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), bedraagt voor een rustig woongebied de richtafstand van milieucategorie 3.2 ten hoogste 100 meter. Voor gemengd gebied geldt een richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid.
Binnen de contour van 100 meter van het bedrijfsvlak van de planlocatie bevindt zich een geluidsgevoelige bestemming, een bedrijfswoning op perceelnummer 431. De afstand vanaf de bedrijfsbestemming van het bedrijventerrein tot de (bedrijfs)woning bedraagt circa 72 meter, waarmee met betrekking tot een gemengd gebied wordt voldaan aan de richtafstand. Aangezien het een bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf betreft, in de omgeving van een bestaand bedrijventerrein, kan van een rustig woongebied (als bedoeld in de VNG-publicatie) geen sprake zijn, en kan worden uitgegaan van een gemengd gebied.
Hoewel de bedrijfswoning in de omgeving gelegen is binnen de contouren van zijn eigen bedrijf, en daardoor (mogelijk) geluidhinder ervaart, kan de ontwikkeling van een bedrijventerrein en de bijbehorende ontsluitingswegen ook geluidhinder geven. Echter, gezien de aard van het bedrijventerrein en de beperkte verkeerssnelheid op de ontsluitingswegen, zal de geluidsbelasting vanwege het bedrijventerrein beperkt zijn, en is een akoestisch onderzoek niet nodig.
Ten aanzien van woningen in de omgeving wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering".
4.3.4 Conclusie
Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.
Er wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering". Relevante geluidsbelastingen in de omgeving worden niet verwacht.
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Wet- en regelgeving, en beleid
Het belangrijkste wettelijke kader is de Wet luchtkwaliteit (Wlk) die is opgenomen in de Wet milieubeheer (Wm). Daarnaast zijn enkele Algemene Maatregelen van Bestuur van belang, namelijk het "Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" en de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)". Voor alle ruimtelijke plannen geldt het principe van een 'goede ruimtelijke ordening'. Daarnaast kan de AMvB "Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)" relevant zijn.
Als nationaal beleid is enkele jaren geleden het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) opgezet en vastgelegd. Dit programma is opgesteld om (in de toekomst) aan de normen van de Europese Unie met betrekking tot luchtkwaliteit te kunnen voldoen en om in de tussentijd wel projecten te kunnen realiseren. Met het NSL wordt de luchtkwaliteit gemonitord en wordt er voor gezorgd dat de ontwikkeling. Het NSL is op 6 december 2016 voor een tweede maal verlengd tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet (in naar alle waarschijnlijkheid 2024). De Wet luchtkwaliteit vormt het kader voor het NSL.
Het onderhavige plan is niet opgenomen in het NSL; het nemen van maatregelen is niet van toepassing.
Een plan of project (zoals het onderhavige plan) zal moeten voldoen aan één of meerdere van de andere luchtkwaliteitseisen die zijn vastgesteld bij de invoering van het NSL en in de Wet luchtkwaliteit (wijziging van de Wet milieubeheer) zijn opgenomen. De luchtkwaliteitseisen staan in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Eén luchtkwaliteitseis is het voldoen aan grenswaarden, aangegeven in onderstaande tabel.
Tabel 4.4: Grenswaarden stoffenconcentraties, Wlk (Titel 5.2 Wm, Bijlage II)
Met de Wet luchtkwaliteit is gestreefd naar meer flexibiliteit als het gaat om de koppeling van luchtkwaliteitseisen en ruimtelijke ontwikkelingen. Deze flexibiliteit is met name terug te vinden in een verdeling in projecten die in betekenende mate (IBM) of niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. NIBM-projecten hoeven niet langer getoetst te worden aan de grenswaarden.
Wet luchtkwaliteit (Titel 5.2 van de Wet milieubeheer)
Uit het bepaalde in de Wet luchtkwaliteit (Titel 5.2 van de Wet milieubeheer) volgt, dat bij het vaststellen van een bestemmingsplan op grond van artikel 3.1 e.v. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in principe onderzoek moet worden gedaan naar de luchtkwaliteit. Voor wat betreft deze nieuwe ontwikkelingen kan onderscheid worden gemaakt in:
- de consequenties van de aanwezige en nieuwe bedrijvigheid.
- de consequenties van toenemend wegverkeer.
- de consequenties van het situeren van zogenaamde gevoelige bestemmingen (zoals woningen en scholen) in de omgeving van deze bedrijven en wegen.
In Nederland zijn in relatie tot wegverkeer de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5).
In de Wet luchtkwaliteit (Titel 5.2 Wet milieubeheer, Bijlage II) zijn grenswaarden vastgesteld. Het uitgangspunt is dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden gehaald. Zie tabel 4.4 voor de relevante te toetsen grenswaarden.
De wijze waarop het aspect luchtkwaliteit bij planvorming in acht genomen moet worden genomen is geregeld in de artikelen 5.16 en 5.16a van de Wet milieubeheer. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- grenswaarden uit Bijlage II van de Wet milieubeheer worden niet overschreden, of
- per saldo verbetert de luchtkwaliteit of blijft tenminste gelijk, of
- het initiatief draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit (aan concentratie PM10 en NO2), of
- het initiatief is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Besluit niet in betekenende mate [NIBM] bijdragen, en Regeling NIBM bijdragen
In het "Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" en de daarop gebaseerde "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" is geregeld welke projecten niet meer getoetst hoeven te worden. Projecten, die maximaal 3% van de grenswaarde (= 1,2 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10) bijdragen aan de lokale luchtkwaliteit, vallen onder de definitie van 'niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit' en hoeven niet meer getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.
Bij ministeriële regeling kunnen categorieën van gevallen worden aangewezen waarbij een besluit, aangaande een project, in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt. In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën projecten opgenomen die niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit.
Voor het onderhavige plan kan niet worden volstaan met de 'niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit' bepaling in de 'Regeling NIBM-bijdragen'.
4.4.2 Verricht onderzoek
In het kader van de uitbreiding van het bedrijventerrein Greenib Business Park op de locatie Oosteinde, is er een luchtkwaliteitsonderzoek verricht, door het bureau DGMR. Het rapport "Onderzoek luchtkwaliteit bedrijventerrein Oosteinde" (d.d. 4 maart 2021) is opgenomen als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan.
In het verrichte luchtkwaliteitsonderzoek is gerekend met een groter bedrijfsoppervlak dan in het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. Voor de uitbreiding van het bedrijventerrein op de locatie Oosteinde 16 te Warmond is in het luchtkwaliteitsonderzoek gerekend met een bruto uitgeefbare oppervlakte van 18.175 m² en een netto-oppervlakte van 14.000 m² (1,4 hectare). De luchtkwaliteit is daarmee berekend op basis van enigszins overschatte mogelijkheden op het bedrijventerrein.
Voor het berekenen van de directe NOx emissie is gebruik gemaakt van de kengetallen van de Bestuurlijke Adviescommissie Vitaal Platteland (BACVP), op advies van de Omgevingsdienst West-Holland. Omdat het BACVP geen kengetallen beschikbaar heeft voor de PM10 is hier gebruik gemaakt van de cijfers van het CBS voor representatieve sectoren.
De indirecte emissie is afhankelijk van het aantal vervoersbewegingen. De gehanteerde vervoersbewegingen zijn gebaseerd op de CROW-kengetallen in combinatie met de voorgenoemde netto-oppervlakte van 1,4 hectare, en betreffen weekdaggemiddelde verkeersintensiteiten.
Met het onderzoek is de invloed van het plan op de luchtkwaliteit in de omgeving bepaald.
Stikstofdioxide NO2
De concentratie NO2 voldoet bij alle rekenpunten aan de jaargemiddelde concentratie grenswaarde van 40 µg/m3. De jaargemiddelde NO2 concentratie bij de woning op het Oosteinde 14a is 15,7 µg/m3. Het aantal uursoverschrijdingen van 200 µg/m3 is 0. De maximale NO2 concentratie op het toetspunt op 100 meter afstand van het plan is 16,9 µg/m3.
Fijnstof (PM10)
De concentratie PM10 voldoet bij alle rekenpunten aan de jaargemiddelde concentratie grenswaarde van 40 µg/m3. De jaargemiddelde PM10-concentratie bij de woning op het Oosteinde 14a is 17,4 µg/m3. Het aantal keer dat de 24-uursgrenswaarde van 50 µg/m3 overschreden wordt, is lager dan de toegestane 35 keer per jaar (6 keer voor alle toetspunten). De maximale PM10-concentratie op het toetspunt op 100 meter afstand van het plan is 17,6 µg/m3. Dit voldoet ook aan de grenswaarde van 25 µg/m3 voor PM2,5. De jaargemiddelde concentratie PM2,5 is over het algemeen lager dan die van PM10.
4.4.3 Conclusie
De concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5), in en bij het plangebied voldoen ruimschoots aan de grenswaarden. Er is geen relevant effect op de luchtkwaliteit als gevolg van de uitbreiding van het bedrijventerrein op de locatie Oosteinde 16 te Warmond. Tevens is de huidige luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied ruim voldoende. De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.
4.5 Geurhinder
De nieuw te vestigen bedrijven op het bedrijventerrein van het onderhavige plan, betreffen geen geurgevoelige objecten, maar de geursituatie ter plaatse van het plangebied kan wel worden beschouwd. Het plangebied ligt in de omgeving van enkele agrarische bedrijven, een campingterrein en de bedrijven op het bestaande bedrijventerrein. De agrarische bedrijven in de omgeving van de planlocatie betreffen de vof Handelskwekerij Wamero (Vinkenbaan 4), de A44 Lilies (Vinkenbaan 7) en de R.J.J de Vroomen (Oosteinde 14a). Op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' vallen de genoemde bedrijven onder de categorie Landbouw en Dienstverlening ten behoeve van de landbouw. Met betrekking tot het omgevingsaspect geur, voor de subcategorieën akkerbouw en fruitteelt, de bijbehorende gebouwen en bloembollendroog- en prepareerbedrijven bedraagt de richtafstand tussen de 10 en 30 meter. De geur van deze bedrijven reikt naar verwachting dan ook niet tot het plangebied.
Het onderhavige bestemmingsplan betreft de vestiging van bedrijven tot en met categorie 3.2. Het is op voorhand lastig in te schatten welke bedrijven zich precies zullen vestigen op het nieuwe bedrijventerrein(deel), en daarom is er gekeken naar de bestaande bedrijven op het Greenib Business Park om de geurhinder te beoordelen. De uitbreiding van het bedrijventerrein sluit immers aan op de kenmerken van het bestaande bedrijventerrein. Een voorbeeld van een groot bedrijf op het bestaande terrein is Fuji Logistics Europe B.V., een transportbedrijf of logistieke dienstverlener. Aan de hand van de handreiking bedrijven en milieuzonering, betreft de richtafstand voor bedrijven in de sector 'distributiebedrijf' voor geur 30 meter. De richtafstand betreft voor de meeste productiebedrijven in de categorie 3.2 of lager voor geur 50 meter. In het kader van een hoogwaardig bedrijventerrein wordt een geurafstand van ten hoogste 50 meter aannemelijk gevonden. De dichtstbijzijnde bedrijfswoningen liggen op meer dan 50 meter van het bedrijventerrein, en reguliere woningen liggen op meer dan 100 meter (zie paragraaf 4.11). Er hoeft geen onderzoek te worden verricht naar mogelijke geurhinder.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor het onderhavige plan.
4.6 Bodem
4.6.1 Wet- en regelgeving
Ten aanzien van een bestemmingsplan moet onderzoek worden verricht naar de bodemkwaliteit binnen het plangebied. De reden hiervoor is dat het plan op een vanuit milieuoogpunt zorgvuldige manier dient te worden uitgevoerd. Ook is hierbij van belang om aan te tonen dat het plan/project uitvoerbaar is voor wat betreft eventuele kosten in verband met de bodemkwaliteit, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Wet bodembescherming biedt het kader voor de benodigde kwaliteit en het gebruik van grond en bodem.
Bodemonderzoeken kunnen in verschillende gradaties plaatsvinden. Naast de uitvoering van een historisch onderzoek, kan het noodzakelijk zijn een verkennend, of – indien de onderzoeksresultaten daartoe aanleiding geven – aanvullend bodemonderzoek te laten verrichten in het kader van de voorbereiding van een project. Zo nodig moet er een saneringsplan worden opgesteld. Informatie over de bodemkwaliteit kan tevens worden gehaald uit bodemkwaliteitskaarten. Een bodemkwaliteitskaart wordt vastgesteld op grond van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk). Bij de bodemkwaliteitskaart staan verplichtingen inzake het gebruiken en verplaatsen van grond.
4.6.2 Verricht onderzoek
In het kader van de ontwikkeling van de locatie Oosteinde 16 en het onderhavige plan is er een verkennend bodemonderzoek verricht, namelijk door het bureau RPS advies en ingenieursbureau BV. Het rapport ''Milieukundige onderzoeken, Oosteinde 16 Warmond'' (inzake een verkennend bodem- en waterbodemonderzoek) (d.d. 15 mei 2020) is opgenomen als bijlagen 3 bij dit bestemmingsplan.
De waterbodem van de watergang centraal in het plangebied is verkennend onderzocht. Het waterbodemonderzoek dient ter indicatie van de waterbodemkwaliteit in het plangebied. De onderzochte watergang wordt representatief geacht voor de andere watergang. De andere watergang/sloot zal worden onderzocht voorafgaand aan de planuitvoering.
Bevindingen en conclusies
Landbodem
De boven- en ondergrond is over het algemeen licht verontreinigd met enkele zware metalen, PAK en/of PCB. Lokaal is echter sprake van sterke met zink verontreinigde grond. Het betreft een verontreinigingsspot van circa 5 m3, die zich bevindt in de toplaag (0,0-0,2 m-mv) nabij de gesloopte woning/schuur. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
In het plangebied zijn twee gronddepots en een slip-/baggerdepot aangetroffen. De grond en slip van deze depots dient AP04 gekeurd te worden alvorens deze (elders) kan worden toegepast.
In alle (onderzochte) mengmonsters zijn gehalten aan PFOA en PFOS aangetoond. De gehalten aan PFOA en/of PFOS in de bovengrond overschrijden de tijdelijke achtergrondwaarden. De grond voldoet hiermee aan de bodemkwaliteitsklasse wonen of industrie. In de ondergrond zijn gehalten aan PFOA en/of PFOS aangetoond die de detectiegrens overschrijden maar niet de tijdelijke achtergrondwaarden. Over het algemeen zijn in de bodem geen overige PFAS verbindingen aangetoond die de detectiegrens overschrijden.
Het grondwater is over het algemeen niet verontreinigd. In het grondwater van monster 04-1-1 zijn licht verhoogde gehalten aan molybdeen en zink aangetoond. De lichte verontreinigingen aan molybdeen en zink betreffen vermoedelijk van nature voorkomende verhoogde achtergrondwaarden.
Asbest in Grond
In de puinhoudende grond zijn in de grove fractie (> 20 mm) visueel geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In het mengmonster van de fijne fractie zijn (<20 mm) is geen asbest aangetroffen. De onderzochte puinhoudende grond is niet asbesthoudend.
Het is onbekend of het dak van het schuurtje bij boring 6 asbesthoudend materiaal bevat. Indien dit het geval is, dan is, als het dak sterk verweerd is, mogelijk sprake van asbest in de grond rond het schuurtje.
Waterbodem
De waterbodem bestaat uit een sliblaag variërend in dikte van 0,11 tot 0,39 meter. Onder de sliblaag is een vaste bodem bestaande uit zwak kleiig veen aangetroffen.
De sliblaag is beoordeeld als 'klasse A' voor toepassing in oppervlaktewater en is beoordeeld als 'klasse wonen' voor toepassing in/op landbodem. Verder is de sliblaag verspreidbaar op aangrenzend perceel. De vaste bodem is beoordeeld als 'klasse B' voor toepassing in oppervlaktewater en is beoordeeld als 'nooit toepasbaar' op landbodem. In de vaste bodem wordt de interventiewaarde voor nikkel overschreden.
Enkel de waterbodem van de watergang centraal in het plangebied is verkennend onderzocht. Deze watergang/sloot zal waarschijnlijk grotendeels worden gedempt. De andere watergang/sloot ter plaatse van de nieuwe bedrijfskavel zal waarschijnlijk ook grotendeels gedempt moeten worden. De onderzochte watergang wordt representatief geacht voor de andere watergang.
Aanbevelingen
Landbodem
De toplaag nabij de gesloopte woning/schuur is lokaal sterk verontreinigd met zink. Gezien de ontwikkeling van het onderzoeksgebied tot bedrijfsterrein zijn sanerende maatregelen vereist. De verontreinigde grond met zink kan hierbij afgedekt of afgegraven/afgevoerd worden. Hergebruik van deze grond op locatie is niet mogelijk.
Gezien de kleinschaligheid van de aanwezige sterk verontreinigde grond wordt geadviseerd om deze voor aanvang van de herontwikkeling te verwijderen (= saneren). Om deze sanering mogelijk te maken dient een 'plan van aanpak kleinschalige saneringswerkzaamheden' ingediend te worden bij het bevoegd gezag (Omgevingsdienst West-Holland).
Bij afvoer, afzet en verwerking van de op het terrein aanwezige depots dient eerst een partijkeuring (AP04) te worden uitgevoerd.
Asbest in grond
Indien het schuurtje nabij boring 6 asbesthoudende materialen bevat en het asbest sterk verweerd is, dan dient de grond conform de NEN5707 onderzocht te worden op de aanwezigheid van asbest.
Waterbodem
Afvoer, afzet en verwerking van baggerspecie uit de onderzochte watergang is op basis van dit onderzoek niet mogelijk. Het uitgevoerde onderzoek kan gebruikt worden als geldig bewijsmiddel in het kader van het Bbk. Dit is niet mogelijk voor de vaste bodem vanwege de interventiewaarde-overschrijding met nikkel. Indien de sloot (die onderzocht is) gedempt gaat worden betreft ook dit een 'saneringsmaatregel'. Zo nodig kan dit meegenomen worden in het 'plan van aanpak kleinschalige saneringswerkzaamheden'. Hetzelfde geldt mogelijk voor delen van de andere sloot. Voor beide watergangen/sloten is bij planuitvoering nader onderzoek nodig.
4.6.3 Conclusie
Een groot deel van het plangebied kent de bodemkwaliteitsklasse industrie. De bodemkwaliteit is voor een groot deel geschikt voor de beoogde ontwikkeling. In enkele delen van het plangebied is het nodig om de bodem te saneren. Het aanbrengen van een schone grondlaag (als ophoging) geldt slechts voor een klein deel van het plangebied.
Het slib ter plaatse van de onderzochte waterbodem voldoet aan de kwaliteitsklasse wonen en is toepasbaar, maar de grond van de vaste bodem van de onderzochte watergang is niet toepasbaar. Bij demping is een sanering benodigd. Voor de andere watergang geldt hetzelfde of is sanering eventueel niet nodig.
Het aspect bodemkwaliteit geeft, mits het verontreinigde terreindeel wordt gesaneerd en eventuele nadere onderzoeken en saneringen zijn uitgevoerd, geen belemmeringen voor de uitvoering van het onderhavige plan.
4.7 Water
4.7.1 Wet- en regelgeving, en beleid
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat de waterhuishouding in kaart moet worden gebracht voor ruimtelijke plannen. Daarom dient een watertoets te worden verricht. Bij de beoordeling van de watertoets door de verantwoordelijke instantie, het Waterschap, wordt rekening gehouden met juridische kaders en beleidskaders. Bij een watertoets worden meerdere beleidskaders in acht genomen. Hierna worden de juridische kaders en beleidskaders met betrekking tot water(huishouding) beschreven.
Juridische kaders
Kaderrichtlijn Water (KRW)
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) (van kracht sinds 22 december 2000) heeft als doelstelling het bereiken van een goede ecologische toestand voor alle oppervlaktewaterlichamen en het beschermen en herstellen van alle grondwaterlichamen (waaronder het herstel van verbindingen tussen infiltratie- en kwelgebieden). De KRW streeft er naar om de emissie naar oppervlakte- en grondwater terug te dringen. Daarnaast wordt de onttrekking van grondwater in evenwicht gebracht met de aanvulling van het grondwater.
Waterwet
De Waterwet is de vervanger van acht voormalige wetten op het gebied van water, waaronder de Wet gemeentelijke watertaken. Deze Waterwet is, inclusief de invoeringsregeling en de invoeringswet, in werking getreden op 22 december 2009. De Waterwet stelt een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. De verantwoordelijkheden in het grondwaterbeheer van Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten zijn in de Waterwet helderder vastgelegd. De belangrijkste veranderingen zijn de invoering van de watervergunning en een verbeterde doorwerking van water in andere beleidsterreinen, met name in het ruimtelijke domein.
Verschillende vergunningenstelsels zijn met de invoering van de Waterwet gebundeld tot een watervergunning voor alle handelingen in het watersysteem. Hierin zijn de vergunningenstelsels uit de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet verontreiniging zeewater, de Wet op de waterhuishouding, de Grondwaterwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en de verordeningen (de Keur) van de waterschappen samengevoegd.
Veel handelingen in het watersysteem vallen onder algemene regels waarvoor geen watervergunning nodig. Een melding is echter vaak wel noodzakelijk. Vergunningplichtige handelingen volgen uit de Waterwet en uit de Keur/Waterschapsverordening van het Waterschap.
Inmiddels is de Waterwet grotendeels vervangen door de Omgevingswet.
Waterschapsverordening ('de Keur') Hoogheemraadschap van Rijnland
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Waterschapverordening, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Het gaat onder meer om regels voor handelingen in of nabij:
- Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
- Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
- Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
- De bodem van kwelgevoelige gebieden.
Tevens zijn er regels voor het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.
Per 1 januari 2024 is de Waterschapsverordening de Rijnlandse Keur in werking getreden met de daarbij horende uitvoeringsregels.
Op grond van de Omgevingswet dient het waterschap/hoogheemraadschap te beschikken over een Waterschapsverordening. De Waterschapsverordening de Rijnlandse Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland vervangt de Keur Rijnland 2020.
De Keur gaat voor handelingen met een klein risico uit van een 'ja, tenzij' benadering; deze handelingen vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een vergunning vereist. De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen.
Beleidskaders
Rijk
Nationaal Bestuursakkoord Water actueel (NBW actueel) en Bestuursakkoord Water
In 2003 is door het Rijk, de provincies, de waterschappen (Unie van Waterschappen) en de gemeenten (VNG) het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) ondertekend in navolging van het advies Waterbeheer 21e eeuw (WB21). Het doel van het NBW was aanvankelijk om door rekening te houden met klimaatveranderingen, zeespiegelrijzing, bodemdaling en verstedelijking, het watersysteem in 2015 op orde te brengen en voor de toekomst op orde te houden. In 2008 werd het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) geactualiseerd. In mei 2011 hebben het Rijk, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Unie van Waterschappen (UvW) en de Vereniging van waterbedrijven in Nederland (Vewin) het Bestuursakkoord Water ondertekend. Het doel van het Bestuursakkoord Water is zorg dragen voor veiligheid tegen overstromingen, goede kwaliteit van water en voldoende zoet water. Het NBW en het Bestuursakkoord Waterketen hebben de basis gelegd voor het Bestuursakkoord Water.
Nationaal Water Programma (NWP)
Het rijksbeleid wat betreft de waterhuishouding is verankerd in het Nationaal Water Programma 2022-2027. Het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. In het NWP beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen.
In het NWP komen het oude Nationaal Waterplan (voor beleid) en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (voor beheer) samen, en daarmee wordt al gewerkt in de geest van de Omgevingswet. Daarnaast zijn het Programma Noordzee, de stroomgebiedbeheerplannen en de overstromingsrisicobeheerplannen onderdeel van het NWP. Hiermee geeft het NWP invulling aan de Europese richtlijnen voor water.
Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater en waterverdeling, waterkwaliteit en natuur, scheepvaart, en de functies van de rijkswateren.
Provincie Zuid-Holland
De provincie heeft in de Omgevingsvisie Zuid-Holland (water)beleid opgesteld voor de 'Groenblauwe structuur'. Het onderhavige plangebied maakt geen onderdeel uit van de aangewezen 'Groenblauwe structuur' van de provincie.
Daarnaast heeft de provincie als onderdeel van de Omgevingsvisie Zuid-Holland de 'Omgevingsvisie Mooi en schoon water' opgesteld.
Omgevingsvisie Mooi en schoon water (Beleidskeuze)
De provincie wil een goede kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater. Voor het realiseren van een goede waterkwaliteit volgt de provincie de systematiek van de Europese richtlijnen: de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Grondwaterrichtlijn en de Drinkwaterrichtlijn. Ten aanzien van zwemlocaties in oppervlaktewater geeft de provincie uitwerking aan de Zwemwaterrichtlijn: De provincie wil goed ingerichte en veilige zwemlocaties in oppervlaktewater.
De provincie wil de bronnen voor drinkwaterproductie en vitale drinkwaterinfrastructuur beschermen, zodat er altijd voldoende drinkwater beschikbaar is om tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten te produceren. Gebruiksfuncties en het regionale watersysteem worden zodanig op elkaar afgestemd dat het grondgebied is tegen perioden van droogte of extreme neerslag en dat variaties in de aan- en afvoer van rivierwater kunnen worden opgevangen. Gebruiksfuncties worden voorzien van een passende waterkwaliteit uit oppervlaktewater zolang het doelmatig is. De provincie streeft zoveel mogelijk naar functiecombinaties die elkaar versterken, zoals drinkwater en natuur. Bij de aanwijzing van zwemwaterlocaties wordt rekening gehouden met de waterkwaliteit, veiligheid en hygiëne. Bij het vaststellen van waterkwaliteitsdoelen wordt rekening gehouden met de verschillende functies van oppervlaktewateren.
Voor het realiseren van een goede waterkwaliteit en -kwantiteit zoekt de provincie nadrukkelijk de samenwerking met andere partijen: niet alleen mede-overheden, maar ook drinkwaterbedrijven, terreinbeheerders, ondernemers en maatschappelijke organisaties. Verdere uitwerking van het beleid voor mooi en schoon water is opgenomen in het regionaal waterprogramma.
Hoogheemraadschap van Rijnland
Waterbeheerprogramma
Het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft op 30 maart 2022 het nieuwe Waterbeheerprogramma "Water wijs de Weg" (WBP6) vastgesteld. In het WBP6 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2022-2028. De kerntaak van het Hoogheemraadschap van Rijnland (HvR) is van oudsher het gebied nu en in de toekomst beschermen tegen overstromingen en wateroverlast, en het realiseren en behouden van een goede waterkwaliteit. Daarnaast richt HvR zich op het (op een duurzame wijze) zuiveren van het afvalwater. Evenals in het WBP5 staat in het WBP6 samenwerken met de omgeving aan water (ook) centraal.
Het WBP6 beschrijft de veranderingen in de omgeving die invloed hebben op het waterbeheer, waarbij in meer algemene zin de klimaatverandering uitdagingen met zich mee brengt. Vanuit de kerntaken werkt HvR aan een toekomstbestendige en duurzame leefomgeving. Goed waterbeheer speelt een belangrijke rol ten aanzien van de stijgende zeespiegel, overstromingsgevaar, watertekort, bodemdaling, afnemende biodiversiteit, te hoge stikstofuitstoot, woningbouw(vraag) en circulaire economie.
Legger oppervlaktewateren
De Legger oppervlaktewateren is vastgesteld door het bestuur van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het opstellen van een legger is een wettelijke verplichting die volgt uit de Waterwet, de Waterschapswet en de Waterverordening Rijnland. In de legger, wordt het beleid beschreven met betrekking tot de oppervlaktewateren; meren, plassen, watergangen en sloten. De legger legt vast wat de vereiste minimale afmetingen zijn, wie verantwoordelijk is voor het onderhoud en wat onderhoud inhoudt. Hiermee wordt duidelijkheid geschetst voor de betrokkenen en wordt een belangrijke basis gelegd voor de Rijnlandse uitvoeringsprogramma's, de toezichthoudende taak en een informatiebron voor de omgeving.
Een goed functionerend watersysteem zorgt er voor dat het water goed wordt aangevoerd en afgevoerd, het water kan worden geborgd. Verder draagt het bij aan een goede ecologische toestand van het watersysteem en wordt door de omgeving positief gewaardeerd. Met betrekking tot oppervlaktewateren wordt een onderscheid gemaakt tussen waterstaatswerken en beschermingszones. Van waterstaatswerken is de breedte afhankelijk van de locatie, betreffende het gedeelte van insteek tot insteek. Voor een beschermingszone geldt een breedte van primaire oppervlakte wateren van 5 meter en een breedte van overige oppervlaktewateren van 2 meter. De afmetingen van de beschermingszone zijn gebaseerd op de ruimte die noodzakelijk is voor het uitvoeren van onderhoud en of inspectie.
Er geldt een verdeling van het onderhoud van oppervlaktewateren. De onderhoudsverdeling ofwel de verdeling van de onderhoudsplicht in Rijnland is weergegeven in tabel 4.7A.
Tabel 4.7A: Verdeling onderhoudsplicht Rijnland
Met betrekking tot de onderhoudstaken en onderhoudsplichtigen maakt het Hoogheemraadschap van Rijnland onderscheid tussen gewoon natprofiel, buitengewoon natprofiel en het onderhoud van taluds.
Gewoon onderhoud natprofiel
De onderhoudsplichtigen dragen zorg voor een goede staat van het natprofiel van de oppervlaktewateren door:
- a. het verwijderen van overmatige plantengroei, voorwerpen, materialen en stoffen die de afvoer en/of aanvoer en/of berging van water hinderen.
- b. het vóór door het bestuur aangekondigde schouwdata, schonen van oppervlaktewateren door het maaien en verwijderen van begroeiingen anders dan die dienen tot verdediging van de taluds.
- c. in aanvulling op het gestelde in lid a. en b. geldt dat in oppervlaktewateren langs de oeverlijn vegetatie mag blijven staan conform het bepaalde in tabel 4.7B.
Tabel 4.7B: Voorwaarden begroeiing natprofiel
Buitengewoon onderhoud natprofiel
- a. de onderhoudsplichtigen van oppervlaktewateren zijn verplicht deze in stand te houden naar vorm, richting en constructie, conform de voorwaarden in tabel 4.7C.
- b. de in de legger weergegeven waterdiepte is de ingreepmaat. De onderhoudsmaat ligt daar maximaal 0,2 meter onder.
- c. na beoordeling door Rijnland kan als gevolg van lokale omstandigheden (bijvoorbeeld loopzand, onstabiele waterbodems en dergelijke) afgeweken worden van de hierboven weergegeven afmetingen; als dit het geval is, wordt dat in de legger vastgelegd.
Tabel 4.7C: Voorwaarden onderhoud buitengewoon onderhoud
Taluds
De onderhoudsplichtigen dienen zorg te dragen voor een goede staat van de taluds door het behoorlijk in stand te houden, alsmede de daartoe behorende verdedigingswerken, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de afvoer en/of aanvoer van water wordt gehinderd, dan wel dat aangelegde onderhoudsstroken en/of afrasteringen door inzakking worden bedreigd. Deze zorg omvat ook het maaien van het bovenwater gelegen talud.
Waterschapsverordening ('de Keur') Hoogheemraadschap van Rijnland, en uitvoeringsregels
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Waterschapverordening, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Het gaat onder meer om regels voor handelingen in of nabij:
- Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
- Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
- Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
- De bodem van kwelgevoelige gebieden.
Tevens zijn er regels voor het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.
De doelen van de Waterschapsverordening (de Rijnlandse Keur) zijn:
- a. Overstromingen, wateroverlast en waterschaarste voorkomen en als het nodig is beperken.
- b. De chemische kwaliteit van het water en de ecologische kwaliteit van het water beschermen en verbeteren.
- c. De goede werking van de afvalwaterzuiveringen en transportleidingen beschermen en verbeteren.
- d. De maatschappelijke functies voor watersystemen waarmaken.
- e. Meewerken aan een duurzaam en goed beheer en gebruik van het grondwater.
- f. Het beschermen van de goede werking van vaarwegen die Rijnland beheert.
Per 1 januari 2024 is de Waterschapsverordening de Rijnlandse Keur in werking getreden met de daarbij horende uitvoeringsregels. De Waterschapsverordening de Rijnlandse Keur is door de verenigde vergadering van het Hoogheemraadschap van Rijnland (HvR) vastgesteld, evenals de voorgaande Keur Rijnland 2020. De Keur Rijnland 2020 was van 1 juni 2020 tot 1 januari 2024 van kracht.
De waterschapsverordening/keur is een juridisch document, een verordening, waarin het Hoogheemraadschap de regels stelt die nodig zijn om binnen het beheersgebied waterveiligheid, droge voeten, voldoende oppervlaktewater en schoonoppervlaktewater te kunnen bieden. In de Waterschapsverordening/Keur heeft HvR vastgelegd op welke wijze handelingen die invloed hebben op het functioneren van het watersysteem worden gereguleerd. Het gaat hierbij om regulering via een zorgplicht, algemene regel, vergunningplicht of een absoluut verbod. Handelingen in het watersysteem worden in eerste instantie gereguleerd via de zorgplicht. Zorgplicht wordt benaderd door een 'ja, tenzij' uitgangspunt. De algemene regels kennen een 'ja, mits' principe. Als niet aan de 'mits' wordt voldaan, dan geldt een vergunningsplicht dan wel een verbod zonder (water)vergunning. In de Waterschapsverordening/Keur staan tevens de onderhoudsplichten voor waterstaatswerken, zoals oppervlaktewateren en waterkeringen, waarbij het onderhoud van oppervlaktewateren in de legger is uitgewerkt.
Compensatie
De regels en voorwaarden van het beleid voor watercompensatie zijn afgeleid uit de Keur en bijbehorende Uitvoeringsregels (geïntegreerd in de Waterschapsverordening). De toename aan verharding dient volgens de regels van het Hoogheemraadschap in principe in de vorm van nieuw open water te worden gecompenseerd. Een toename aan verharding zorgt ervoor dat het regenwater sneller op het oppervlaktewater zal afstromen. Het uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat er geen verslechtering van de huidige situatie mag optreden.
Het Hoogheemraadschap van Rijnland hanteert bij een toename aan verharding van meer dan 500 m2, de 15% regeling. Deze regeling houdt in dat een toename aan verharding met 15% oppervlaktewater gecompenseerd dient te worden.
Verder wordt het dempen van overige watergangen toegestaan, wanneer minder dan 100 m2 wordt gedempt, tenzij deze demping volledig bestaat uit het steiler optrekken van het talud. Verder mag de demping niet plaatsvinden in een kern- of beschermingszone van een waterkering, tenzij deze demping volledig bestaat uit het steiler optrekken van het talud.
Tevens is het versneld afvoeren van neerslag toegestaan bij toename van verhard oppervlak, indien de toename van verhard oppervlak minder dan 5.000 m2 bedraagt. Bij een oppervlak van meer dan 5.000 m2 is toestemming nodig van het college van dijkgraaf en hoogheemraden.
Aanvullend zijn voor een toename van (ver)hard oppervlak in een plangebied van meer dan 5.000 m2 nadere regels gesteld, namelijk dat in 24 uur minimaal 90 millimeter neerslag kan worden opgevangen binnen het plangebied, en dat als het redelijkerwijs mogelijk is, minimaal 20 millimeter van de voorgenoemde 90 millimeter neerslag wordt opgeslagen op in de bodem. Dit betreft een aanvulling op de voorgaande Keur in het kader van anticiperen op klimaatverandering.
Uitvoeringsregels Waterschapsverordening/Keur
De uitvoeringsregels van de Waterschapsverordening zijn veelal afgeleid uit de voorgaande Keur, ofwel vanuit de Keur geïntegreerd in de verordening.
De uitvoeringsregels voor beschermingszones zijn opgesteld ten aanzien van de bescherming van waterhuishoudkundige functies (aanvoer en afvoer), om het onderhoud efficiënt en tegen relatief lage kosten te kunnen uitvoeren en om snel en efficiënt de oppervlaktewateren te kunnen inspecteren.
Voor waterkeringen en (belangrijke) oppervlaktewateren zijn kernzones en beschermingszones van toepassing, waar regels aan zijn gekoppeld. Met betrekking tot deze zones gelden onder meer regels voor bouwen, verhardingen en grondverzet.
Aanbrengen van verharding
Indien een terrein dat onverhard was, wordt verhard, kan het zijn dat hiervoor compenserende maatregelen moeten worden getroffen. Of dit aan de orde is, is afhankelijk van de wijze waarop het hemelwater wordt afgevoerd. Gaat de afvoer via hemelwaterafvoeren direct naar het oppervlaktewater, dan moet extra water worden gegraven om de grotere afvoerpiek te kunnen opvangen. In het geval van compensatieverplichting, wordt in de regels een compensatie aan te leggen water genoemd van minimaal 15 procent van het oppervlak van de toename van de verharding. Deze compensatie dient te worden gerealiseerd voorafgaand aan het aanbrengen van de verharding, of gelijktijdig met het aanbrengen van de verharding. In principe geldt een compensatieplicht bij een een toename van (ver)hard oppervlak van meer dan 500 m2. Wanneer de verharding echter niet direct wordt aangesloten op het oppervlaktewater, maar het water vanaf het verhard oppervlak alsnog in de bodem infiltreert of wordt opgevangen in een bassin, kan het zijn dat er geen compensatieverplichting geldt. Op dat moment is er geen sprake van versnelde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem en is deze regel niet van toepassing.
Aanvullend op (algemene) waterberging/-compensatie dient bij een toename van (ver)hard oppervlak van meer dan 5.000 m2 rekening te worden gehouden met grootschalige neerslag en met droogteperiodes.
Rijnland heeft als regel dat binnen het plangebied in 24 uur minimaal 90 millimeter neerslag kan worden opgevangen. Het plangebied is het gebied waarbinnen een initiatiefnemer hard oppervlak maakt. Belangrijk is dat binnen deze 24 uur 90 millimeter neerslag geen wateroverlast veroorzaakt. Rijnland toetst dit door te beoordelen of het waterpeil niet boven de toetshoogte volgens de provinciale wateroverlastnormering stijgt.
Hoe de 90 millimeter neerslag wordt opgevangen, hangt af van de inrichting van het plangebied. Dat is een combinatie van het oppervlak aan open water dat in het gebied aanwezig is, en welke mogelijkheden er zijn om water te infiltreren in de bodem en om water te bergen op eigen terrein en in de openbare ruimte. Rijnland wil graag dat infiltreren in de bodem zoveel mogelijk gebeurt. Het infiltreren is gunstig voor de droge periodes. De initiatiefnemer vangt, als het redelijkerwijs mogelijk is, minimaal 20 millimeter van de voorgenoemde 90 millimeter neerslag op in de bodem.
De initiatiefnemer moet bij bij een toename van (ver)hard oppervlak van meer dan 5.000 m2 altijd nieuwe waterberging maken. Dat kan door het graven van nieuw oppervlaktewater, maar op een andere manier water opslaan mag ook. De nieuwe waterberging gebruikt de initiatiefnemer om (voor een deel) te voldoen aan de eis om minimaal 90 millimeter neerslag op te vangen in 24 uur.
Bouwen
De algemene regels voor bouwen zijn van toepassing op bouwen in de kern- en beschermingszones van de waterkering. Deze regels staan het aanbrengen van lichte constructies kleiner dan 20 vierkante meter toe, voor zover gelegen buiten de in het algemeen 1,5 meter brede kruin. Tevens wordt het plaatsen van lichte beschoeiingen toegestaan, voor zover bestaande uit houten palen met een gronddicht waterdoorlatend doek en/of houten planken/schotten en zonder (schot)ankers.
Voor het plaatsen van bouwwerken in een beschermingszone, dan wel de kernzone tot aan de waterlijn, van een hoofdwatergang (belangrijk oppervlaktewater) is een vergunning benodigd, tenzij het een straatmeubel betreft.
Wegen, paden en verharding
Op primaire en regionale waterkeringen zijn wegen, verharde en onverharde paden en op- en afritten gelegen. Deze kunnen een negatieve invloed hebben op de stabiliteit van een waterkering, met name verzakking vormt een risico. Door het gewicht van de verharding kan de weg en daardoor ook de waterkering verzakken, wat hoge onderhoudskosten met zich meebrengt.
Het aanleggen en onderhouden van wegen, paden en verharding in de kernzone van een waterkering, voor zover deze wordt aangelegd op de kruin, is verboden zonder vergunning.
Met betrekking tot het aanleggen van verharding, een pad of een verkeersweg of het plegen van onderhoud aan een bestaande pad of verkeersweg, worden er enkel voorwaarden gesteld. Met betrekking tot het aanbrengen van paden of verharding zonder een watervergunning wordt dit toegestaan indien:
- a. deze boven op het bestaande maaiveld worden aangelegd;
- b. de te gebruiken verhardingselementen, zoals tegels, niet groter zijn dan 0,25 vierkante meter (bijvoorbeeld in de vorm van tegels van 40 cm x 60 cm of van 50 cm x 50 cm);
- c. de totale oppervlakte niet meer dan 500 vierkante meter bedraagt;
- d. de hoogte van de verharding maximaal 0,20 meter bedraagt ten opzichte van het oorspronkelijke maaiveld inclusief zandpakket.
Gemeente Teylingen
Structuurvisie 2030
De structuurvisie van de gemeente Teylingen is vastgesteld door de gemeenteraad op 25 juni 2015. Met betrekking tot een duurzame ontwikkeling van de gemeente, bevat het beleidsdocument een waterparagraaf. De gemeente heeft een inspanningsverplichting met betrekking tot de watersituatie, en dient daarbij doelmatige maatregelen te treffen in de openbare ruimte. De watersituatie betreft het water op straat, (grond)wateroverlast en de slechte kwaliteit van het water. Tevens heeft de gemeente een inspanningsverplichting om te zorgen dat structurele problemen met betrekking tot de grondwaterstand zoveel mogelijk worden voorkomen. In het beleid, wordt genoemd dat de gemeente de wateroverlast en de bijbehorende concrete maatregelen al zoveel mogelijk ruimtelijke plannen kan voorzien.
Binnen de gemeente Teylingen is in het algemeen geen sprake van een grote opgave voor piekberging van water. Wel hebben enkele gebieden in de kernen tijdens hevige regenval veel wateroverlast (vooral in de zomer), onder andere het bedrijventerrein Jagtlust. Bovendien komt regenwater op veel plaatsen nog in het riool terecht, waardoor er regelmatig overbelasting ontstaat van het rioolstelsel en overstorten moeten worden gebruikt. Hierdoor komt vervuild rioolwater ongezuiverd rechtstreeks in het oppervlaktewater terecht. Overbelasting van het rioolstelsel heeft is ook gerelateerd aan de toename van verhard oppervlak door (toekomstige) ruimtelijke ontwikkelingen. De gemeente hanteert hierbij een waterneutraalbeleid, onder andere door de compensatie van 15% van het toegenomen aandeel verhard oppervlak. Verder probeert de gemeente ruimtelijke ontwikkelingen te benutten om de knelpunten in het watersysteem op te lossen, door het gebruik van groene vegetatiedaken en meer water in de ruimtelijke plannen.
De gemeente Teylingen stimuleert een goed beheer en onderhoud van primaire en regionale keringen. Verder werkt de gemeente aan hoge en stevige waterkeringen en houdt rekening met mogelijke toekomstige dijkverbeteringen. Tevens zet de gemeente op regionale schaal in op het optimaliseren van de afvalwaterketen; betere benutting van de afvalwaterzuivering capaciteit, het voorkomen van overstort, het creëren van zoveel mogelijk kleinschalige piekbergingen.
4.7.2 Watertoets
4.7.3 Vooroverleg Hoogheemraadschap (Waterschap)
In het kader van het vooroverleg, op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening, is het Hoogheemraadschap van Rijnland (HvR) betrokken bij het opstellen van het bestemmingsplan. Hierbij heeft in de voorfase een overleg met HvR plaatsgevonden over het planinitiatief, en heeft het HvR formeel advies/reactie gegeven op het voorontwerp-bestemmingsplan. Er heeft overleg met HvR plaatsgevonden via het zogeheten 'Wateroverleg'. In de vooroverlegreactie heeft HvR wederom aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het onderhavige bestemmingsplan en geen suggesties voor planaanpassingen gegeven maar wel verzocht om het beschreven beleidskader te actualiseren.
4.7.4 Conclusie
Het aspect water(huishouding) vormt, met de toepassing van maatregelen ofwel het realiseren van nieuw oppervlaktewater en daarbij mogelijk deels alternatieve waterberging, geen belemmering voor het onderhavige plan. Het kunnen realiseren van voldoende waterberging is geborgd in het onderhavige bestemmingsplan. Naar verwachting is het plan uitvoerbaar met betrekking tot de waterhuishouding.
4.8 Natuur En Ecologie (Flora & Fauna)
4.8.1 Wet- en regelgeving, en beleid
Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de wet- en regelgeving inzake natuur, flora en fauna. Zowel een groot deel van de flora en fauna zelf als de leefgebieden van diverse soorten kennen wettelijke bescherming. Die bescherming vloeit voort uit zowel Europese als nationale regelgeving. Zo richt de EG-Habitatrichtlijn zich expliciet op de bescherming van de habitat van wilde planten en dieren en beschermt de EG-Vogelrichtlijn op soortgelijke wijze broed- en trekvogels. In het kader van deze richtlijnen heeft Nederland zogenoemde speciale beschermingszones ("Natura 2000" gebieden) aangewezen. De door het Rijk aangewezen Natura 2000-gebieden zijn eerst aangemeld bij de Europese Unie.
Gebiedsbescherming is in het Nederlands recht geregeld in de Wet natuurbescherming sinds 1 januari 2017, en was voorheen geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998. Daarnaast is er ook sprake van juridische natuurbescherming via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en provinciale ruimtelijke omgevingsverordeningen.
De kern van het natuurbeleid wordt gevormd door de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), dat een samenhangend netwerk van natuurgebieden is. Inmiddels is de EHS opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Bij het NNN zijn ook de door het Rijk aangewezen, en door de Europese Unie geconfirmeerde, Natura 2000-gebieden van groot belang.
De bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van planten- en diersoorten in hun natuurlijke leefgebied is geregeld in de Wet natuurbescherming sinds 1 januari 2017. Het uitgangspunt van de wet is "nee, tenzij". Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken met een ontheffing of vrijstelling.
In de Wet natuurbescherming is een doorvertaling en interpretatie van de Europese richtlijnen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn opgenomen. Bij de wet zijn uitgebreide lijsten met beschermde soorten opgenomen. Op grond van de Wet natuurbescherming moet inzicht worden gegeven in het voorkomen en de verspreiding van beschermde soorten op populatieniveau, zodat de effecten van voorgenomen ontwikkelingen en activiteiten kunnen worden getoetst aan de (gunstige) staat van instandhouding van de betreffende soorten. Afhankelijk van het beschermingsniveau van de soort moet de gunstige staat van instandhouding worden getoetst op lokaal, regionaal of landelijk niveau.
In de Wet natuurbescherming (Wnb) wordt onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn (artikel 3.1 Wnb);
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en natuurbeschermingsverdragen (artikel 3.5 Wnb);
- overige soorten (artikel 3.10 Wnb).
Voor alle soorten, dus ook voor de niet beschermde soorten, geldt de zorgplicht.
De Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en Boswet zijn per 1 januari 2017 opgegaan in de Wet natuurbescherming. |
De Wet natuurbescherming kent veel bevoegdheden aan de provincies toe. De uitvoering van de wet wordt gedaan door de provincies en voor bepaalde zaken door de RVO (namens het Rijk).
De provincies kunnen ten aanzien van verboden handelingen ontheffing verlenen en bij verordening vrijstellingen geven. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming en vloeien voort uit de Europese richtlijnen (evenals de verboden handelingen).
De verbodsbepalingen die gelden voor de overige soorten hebben betrekking op de soorten opgenomen in de Bijlage van de Wet natuurbescherming, behorende bij artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming, onder Onderdeel A en Onderdeel B.
4.8.2 Ecologische situatie plangebied en effecten plan
In het kader van de ontwikkeling van de uitbreiding van het bedrijventerrein is er ecologisch onderzoek verricht. Door bureau Eelderwoude is, na eerder onderzoek in 2018 en 2019, in 2022 een quickscan flora en fauna, en een nader vogelonderzoek, uitgevoerd. Het rapport "Actualisatie Quickscan flora & fauna en nader onderzoek roofvogels aan Oosteinde 16 te Warmond" (d.d. 29 september 2023) is opgenomen als bijlage 4 bij dit bestemmingsplan. Daarnaast zijn in 2023 een vleermuisonderzoek en een ransuil-roestplekken onderzoek verricht door bureau Eelerwoude, waarvan de rapporten "Nader onderzoek naar vleermuizen Oosteinde 16 te Warmond" (d.d. 30 april 2024) en "Nader onderzoek naar ransuil roestplekken Oosteinde 16 te Warmond" (d.d. 30 april 2024) zijn opgenomen als bijlagen 7 en 8 bij dit bestemmingsplan.
Tevens is in verband met het nieuwe bedrijventerrein en de ontwikkeling/realisatie daarvan een stikstofdepositie-onderzoek verricht door het bureau DGMR. Het rapport "Onderzoek stikstofdepositie bedrijventerrein Oosteinde" (d.d. 10 oktober 2024) is opgenomen als bijlage 5 bij dit bestemmingsplan.
De resultaten van de ecologische onderzoeken zijn in dit bestemmingsplan opgenomen.
Terreinomstandigheden plangebied
De oostkant van het plangebied bestaat voornamelijk uit een open terrein. Tussen de twee bomenrijen is eveneens een open terrein, maar meer verruigd. In het verleden heeft tussen deze twee bomenrijen, naar het zuiden toe een huis gestaan. De westkant van het plangebied bestaat uit een meer parkachtig terrein, met hagen, fruitbomen en droge greppels. Hier loopt een geasfalteerd wandelpad welke voorheen leidde naar twee woonhuizen. Beide woonhuizen zijn al enige tijd geleden gesloopt, daar is niets meer van zichtbaar. Er is in het plangebied geen verlichting aanwezig.
4.8.3 Conclusie
Het onderhavige plan heeft geen nadelige invloed op de in de nabijheid van het plangebied gelegen Natura 2000-gebieden en NNN-gebieden. Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.
De aanwezige natuurwaarden (flora en fauna) in het plangebied zijn geen wezenlijke belemmering voor het onderhavige plan. Wel dient er bij de uitvoering van het plan vooral rekening te worden gehouden met vogels en bomen, en met de mate van compensatie voor de te kappen bomen. Uiteraard dient ook rekening te worden met de algemene zorgplicht.
In het plan is rekening gehouden met de aanwezigheid van ransuil nesten; ter plaatse van de nesten en het benodigde foerageergebied van de ransuil zal geen (bouw)ontwikkeling plaatsvinden. Tevens zijn geen roestplekken in het plangebied en de directe omgeving aanwezig. Daarmee is de ransuil geen belemmering voor het onderhavige plan, en vice versa.
Gelet op het vleermuisonderzoek van 2023 waarin geen vleermuis verblijfplaatsen zijn aangetroffen en geen essentiële foerageergebied of vliegroute is aangetroffen, wordt niet verwacht dat de aanwezigheid van vleermuizen een belemmering vormt voor de uitvoering van het plan. Een ontheffing voor vleermuizen is niet benodigd. Ten aanzien van niet essentieel foerageergebied van vleermuizen kan worden volstaan met maatregelen ofwel het voldoen aan voorwaarden, zonder een ontheffing.
Het plangebied biedt veel ruimte voor nieuwe (vervangende) bomen. Er kan ten aanzien van de bomenkap voldaan worden aan de provinciale regels. De bomenkap vormt naar verwachting geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.
4.9 Externe Veiligheid
4.9.1 Wet- en regelgeving, en beleid
Externe veiligheid gaat over de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Om het transport van gevaarlijke stoffen te reguleren is het Basisnet opgezet en vastgesteld.
Externe veiligheidsrisico's worden in beeld gebracht door middel van twee begrippen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico (PR) gaat over de persoonlijke veiligheid van de individuele burger. Dit is de overlijdenskans voor een persoon die op een bepaalde afstand van een inrichting of een transportroute permanent (onbeschermd) aanwezig is. Het groepsrisico (GR) geeft de kans op een groep dodelijke slachtoffers (van een bepaalde omvang) door een ongeval met een gevaarlijke stof, afgezet tegen de oriëntatiewaarde.
De (hoofd)regels zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Deze besluiten hanteren dezelfde risicobenadering en schrijven de methode voor het bepalen van het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) voor. Voor het plaatsgebonden risico en de veiligheidszone geldt een grens- en een richtwaarde. De beoordeling van het groepsrisico vindt niet plaats door toetsing aan een vaste norm maar door middel van het afleggen van een verantwoording. Het bevoegd gezag beoordeelt hierbij de aanvaardbaarheid van het groepsrisico in het ruimtelijk besluit.
Op basis van het Besluit externe veiligheid transportroutes dient bij een plan (voor bijvoorbeeld het realiseren van woningen of bedrijven) gelegen binnen een afstand van 200 meter van een transportroute voor gevaarlijke stoffen het plaatsgebonden risico, het plasbrandaandachtsgebied en het groepsrisico te worden beschouwd. De Regeling Basisnet geeft transporthoeveelheden waarmee rekening moet worden gehouden en de plaatsgebonden risico contour.
Voor een aantal veelvoorkomende inrichtingen en langs de belangrijkste transportroutes is het PR door middel van een wettelijk voorgeschreven afstand vastgesteld. Bij inrichtingen geldt dit ook voor het invloedsgebied waarbinnen het bevoegd gezag het GR moet verantwoorden (gegeven in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)). Voor wegen en spoorwegen zijn effectafstanden van de maatgevende scenario's, waarbinnen deze routes effect kunnen hebben, bekend. Voor gevallen waarin afstanden niet zijn voorgeschreven, kan een berekening nodig zijn om de omvang van effecten aan te tonen.
4.9.2 Verkenning risicobronnen
De externe risicobronnen worden in beeld gebracht aan de hand van de risicokaart (www.risicokaart.nl) en het Basisnet. De risicokaart omvat industriële bedrijven die een extern risico kunnen vormen. Ook buisleidingen zijn opgenomen op de risicokaart. Het Basisnet bevat de wegen, spoorwegen en vaarwegen die als transportroutes voor geklasseerde gevaarlijke stoffen worden gebruikt. Gemeentelijke routeringen voor transport van gevaarlijke stoffen zijn niet opgenomen in het Basisnet. Op afbeelding 4.9 zijn de risicobronnen in de omgeving van het onderhavig plangebied, de locatie Oosteinde 16, weergegeven. Het onderhavige bestemmingsplan maakt geen risicovolle bedrijven/Bevi-inrichtingen mogelijk.
Afbeelding 4.9: Risicobronnen in de omgeving van de planlocatie - risicokaart.nl
Op circa 210 meter van de dichtstbijzijnde nieuwe bedrijfskavel in het plangebied bevindt zich de autosnelweg A44. Het plangebied ligt ten zuiden van deze snelweg. De A44 is opgenomen in het Basisnet. Over deze snelweg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Deze gevaarlijke stoffen en een mogelijke calamiteit daarmee vormen echter geen wezenlijke risico's/belemmering voor het onderhavige plan. De plaatsgebonden risico-contouren van de snelweg reiken bij lange na niet tot het plangebied, en er is geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied. De dichtstbijzijnde bedrijfskavel bevindt zich buiten de afstand van 200 meter zoals benoemd in het Besluit externe veiligheid transportroutes. Er hoeft derhalve geen groepsrisicoberekening te worden gemaakt.
In het onderhavige plan zijn naast niet-kwetsbare objecten tevens kwetsbare objecten volgens het Bevi opgenomen, namelijk onzelfstandige kantoren (als onderdeel van bedrijven) groter dan 1.500 m². Het kwetsbaar object kantoor betreft een functie die een hoge(re) personendichtheid kent. De toevoeging van een kwetsbaar object, op meer dan 200 meter van de risicobron snelweg A44, leidt er niet toe dat er een groepsrisicoberekening hoeft te worden gemaakt, omdat de invloed op het groepsrisico gering blijft.
Wel zijn de nieuwe bedrijfskavels (en daarmee ook de mogelijk te realiseren kwetsbare objecten) gelegen binnen het invloedsgebied gerelateerd aan de gevaarlijke stoffen van de risicobron/snelweg, namelijk de 355 meter voor de stofcategorie GF3. Daarom dient in te worden gegaan op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Tevens kan het transport van toxische stoffen over de A44 niet worden uitgesloten.
Het plangebied is (ook) te bereiken via een weg ten zuiden van de risicobron; daarmee is het plangebied ook bereikbaar als er een calamiteit is op de A44 en/of Warmonderweg. Tevens kan in de praktijk het plangebied in noodgevallen worden benaderd en ontvlucht aan de (noord)oostzijde. Bij het plangebied is voldoende water aanwezig om een calamiteit/brand te bestrijden. De vluchtroutes zijn van de risicobron af gericht, namelijk in oostelijke en zuidelijke richting. Er kan worden gevlucht via de wegen Oosteinde en Herenweg.
Met het plan worden geen functies met beperkt zelfredzame personen opgericht. Indien er een gifwolk ontstaat, dan kan men schuilen in de gebouwen en zal de mechanische ventilatie in de gebouwen worden uitgezet. Ten aanzien van het toxisch scenario is in de specifieke gebruiksregels van de bedrijfsbestemming een bepaling opgenomen die toeziet op het handmatig kunnen uitschakelen van mechanische ventilatiesystemen.
Op circa 150 meter van de planlocatie bevindt zich een treinverbinding tussen Leiden en Amsterdam Centraal. Deze treinverbinding is niet opgenomen in het Basisnet en wordt (in principe) niet gebruikt voor vervoer van gevaarlijke stoffen, en is derhalve geen risicobron.
Op een afstand van circa 600 meter van de planlocatie bevindt zich een LPG-tankstation, namelijk ten (noord)westen van het plangebied. Gezien de afstand, vormt deze bron geen risico. Ten noorden van het plangebied bevinden zich op circa 500 meter enkele risicobronnen. Vanwege de ruime afstand tot de planlocatie vormen deze bedrijven geen risico; de invloedsgebieden reiken niet tot het plangebied. Ten oosten van het plangebied bevindt zich op ruim 500 meter van de planlocatie de Firma Kagerzoom. Dit bedrijf valt onder de categorie 'overig' op de risicokaart. In het gebied van de firma bevindt zich een installatie, een bovengrondse tank met propaan of ander (vloeibaar) gas, van 3.000 liter, met een PR 10-6 contour/afstand van 10 meter. De planlocatie bevindt zich ver buiten de contouren van deze risicobron; derhalve is het geen risico voor het onderhavige bestemmingsplan.
4.9.3 Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het onderhavige plan.
De snelweg A44 ligt op een dusdanige afstand van het plangebied dat het groepsrisico geen knelpunt is. Ten aanzien van de risicobron A44 en het onderhavige plan zijn de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid op orde. De snelweg A44 is geen belemmering voor het onderhavige plan.
Er zijn geen risicovolle bedrijven in de nabijheid van het onderhavig plangebied die een belemmering vormen voor het plan.
Het onderhavige plan vormt zelf geen risico omdat er met het plan geen risicovolle bedrijven worden opgericht.
4.10 Cultuurhistorie En Archeologie
4.10.1 Cultuurhistorie
In de ''visie gebouwd erfgoed'' wordt de bescherming van het erfgoed in de gemeente geborgd. Door middel van deze visie wil de gemeente behoudsmogelijkheden van het gebouwde erfgoed onder de aandacht brengen. Daarbij wordt niet alleen gedacht aan bescherming van monumenten, maar ook aan behoud door het aanwijzen van beeldbepalende objecten en maatregelen zoals het stimuleren van hergebruik. Het gaat hierbij om beeldbepalende objecten; gebouwen, bouwwerken of andersoortig erfgoed met emotionele waarde en herkenbare ankers in het straatbeeld.
Op afbeelding 4.10A is de uitsnede te zien van de atlas Duin- en Bollenstreek waarin de cultuurhistorische waarden te zien zijn. In het plangebied bevonden zich voorheen twee woonhuizen met de daarnaast gelegen bollenschuur. De bollenschuur op de planlocatie, te zien in het bruin, is gebouwd in 1928. De bollenschuur bestaat momenteel echter niet meer, het terrein van de planlocatie is daardoor braakliggend. De overige beeldbepalende monumenten in de omgeving van de planlocatie betreffen tevens bollenschuren, een woonhuis en een de enige korenmolen in de omgeving, welke aanwezig is geweest van 1370 tot 1872. Het onderhavig plan heeft geen invloed op de cultuurhistorische waarde van de omgeving. Hoewel het bedrijventerrein nabij een bestaande bollenschuur wordt gebouwd, Oosteinde 14a, doet de ontwikkeling echter geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarde en karakter van het object.
Afbeelding 4.10A: Uitsnede cultuurhistorische atlas Duin- en Bollenstreek
4.10.2 Archeologie
4.11 Bedrijven & Milieuzonering
Ten aanzien van de afstand tussen woningen en bedrijven worden de richtafstanden van de VNG gehanteerd, opgenomen in de publicatie ''Bedrijven en milieuzonering'', om te beoordelen of er al dan niet sprake is van (mogelijke) hinder vanwege bedrijven op de woningen. Zoals vermeld, betreft het onderhavige bestemmingsplan een uitbreiding van een bedrijventerrein met een toegestane milieucategorie van maximaal 3.2 voor de bedrijven. Met betrekking tot hinder, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, geldt voor de milieucategorie 3.2 een richtafstand van ten hoogste 100 meter voor een rustig gebied. Voor gemengd gebied geldt een richtafstand van ten hoogste 50 meter. Voor het aspect gevaar geldt dat de richtafstand geen stap teruggaat in het geval van gemengd gebied, echter is de grootste richtafstand voor gevaar bij categorie 3.2 bedrijven 50 meter (m.u.v. groothandel in chemische producten, welke echter als risicovolle inrichting niet mogelijk is). Gelet op de toegestane bedrijven is een richtafstand van 100 meter voor het aspect gevaar niet aan de orde. De richtafstand van 50 meter kan in de onderhavige situatie voor alle hinderaspecten worden aangehouden.
De woningen in de omgeving liggen buiten de contour van 50 meter afstand voor een gemengd gebied; hiermee wordt voldaan aan de richtafstanden van de VNG. Op afbeelding 4.11 is de afstand tussen het bedrijfsvlak en woningen in de omgeving weergegeven. In de omgeving bevinden zich een aantal bedrijfswoningen zoals Oosteinde 14a, 14b en 14c, en Vinkenbaan 5. De locatie Vinkenbaan 8 betreft een bedrijfsgebouw en ligt op tenminste/circa 50 meter. Voor de gewone woningen (geen bedrijfswoningen zijnde), zoals de nieuwe woningen van het bestemmingsplan Vinkenbaan 2-4, geldt dat de afstand tussen het nieuwe bedrijventerrein en de woningen meer dan 100 meter is.
Afbeelding 4.11: Afstanden tussen bedrijfsvlak nieuw bedrijventerrein en woningen
4.12 Bezonning En Schaduwhinder
De nieuwbouw van het onderhavige plan kan invloed hebben op de mate van bezonning in de omgeving van het plan, door schaduw vanwege de bebouwing.
Door het bureau Heembouw is een zonnestudie verricht. Het bijbehorende document (d.d. 3 juni 2024) is opgenomen als bijlage 10 bij dit bestemmingsplan.
In het onderzoek is inzicht gegeven in de schaduw vanwege de nieuwbouw. De positie van het bouwplan ten opzichte van de zon en de omgeving, geeft inzicht in de bezonning van de bestaande woningen, panden en terreinen.
Uit de zonnestudie naar het effect van de nieuwbouw op de omgeving qua schadwuw blijkt het volgende:
- Van schaduwwerking op bestaande woningen is geen of verwaarloosbaar sprake.
- Van schaduwwerking op terreinen ten oosten van het plangebied is geen of verwaarloosbaar sprake. Schaduwwerking op het naastgelegen perceel ten oosten van het plangebied kan enkel in de (zomer)avonden plaatsvinden.
- Schaduwwerking ten noorden van het plangebied/bouwplan vindt hoofdzakelijk plaats in de wintermaanden, en ook dan resteert een aanzienlijke hoeveelheid bezonning.
- Schaduwwerking ten (zuid)westen van het plangebied/bouwplan vindt enkel plaats op graslanden, en is in tijdsduur beperkt. (Deze ochtend schaduwwerking is niet zichtbaar in de zonnestudie).
- Schaduwwerking vindt hoofdzakelijk plaats binnen het plangebied en dus op het eigen terrein, en op het bestaande bedrijventerrein van Greenib (tevens eigen terrein).
Conclusie
Het onderhavige plan geeft geen relevante verandering in de bezonningssituatie in de omgeving. Van (onevenredige) schaduwhinder is geen sprake. Het aspect bezonning/schaduw vormt geen belemmering voor het onderhavige plan.
4.13 Milieueffectrapportage (M.e.r.)
4.13.1 Wet- en regelgeving
Het instrument en de procedure milieueffectrapportage (m.e.r.) is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in (samenhang met) het Besluit milieueffectrapportage.
Voor alle projecten waarbij de activiteit is opgenomen in (Bijlage D van) het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) moet door het bevoegd gezag worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
Via een m.e.r.-beoordeling worden de milieueffecten van de gewenste ontwikkeling onderzocht. Op basis hiervan wordt beoordeeld en beslist of een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld.
Volgens onderdeel D 11.3 van de Bijlage bij het Besluit mer dient er voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein een m.e.r.-beoordeling te worden gedaan. Volgens onderdeel D 11.2 van de Bijlage bij het Besluit mer dient er voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen een m.e.r.-beoordeling te worden gedaan.
De inhoudelijke vereisten voor de m.e.r-beoordeling staan benoemd in bijlage III van de Europese richtlijn mer. Hierin staat dat de voorgenomen activiteiten aan de volgende drie aspecten moeten worden getoetst:
- kenmerken van het project;
- plaats van het project;
- kenmerken van het potentiële effect.
4.13.2 M.e.r.-beoordeling
De activiteit die met het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, betreft de aanleg en/of uitbreiding van een industrieterrein als bedoeld bij onderdeel D 11.3 van het Besluit milieueffectrapportage dan wel een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld bij onderdeel D 11.2. De waarden/gevallen in kolom 2 bij D 11.3 en D 11.2 zijn ten aanzien van de beoordeling van de mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen niet van belang. Ongeacht de waarden/gevallen in kolom 2 moet door het bevoegd bezag worden beoordeeld of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu en of een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
De Omgevingsdienst West-Holland beoordeelt namens de gemeente Teylingen of een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld voor het onderhavige plan.
Het m.e.r.-beoordelingsbesluit, waarin is vastgesteld/besloten dat een m.e.r./MER niet nodig is voor het onderhavige plan, is opgenomen als een bijlage bij dit bestemmingsplan.
Ten aanzien van de m.e.r.-beoordeling zijn in deze Toelichting van het bestemmingsplan de gegevens van het project/plan en een beoordeling van de (mogelijke) milieugevolgen vanwege het project/plan (weer)gegeven. De kenmerken en plaats van het project staan beschreven in de hoofdstukken 1, 2 en 4 van deze plantoelichting.
In deze Toelichting van het bestemmingsplan is reeds ingegaan op de activiteit en de diverse milieuaspecten. Daarmee is in feite al inhoud gegeven aan de m.e.r.-beoordeling. De feitelijke m.e.r.-beoordeling staat in het m.e.r.-beoordelingsbesluit (zie bijlagen).
Hierna wordt per milieuaspect een conclusie gegeven, en waar nodig een aanvullende analyse gegeven, ten aanzien van (de kenmerken van) het potentiële effect van de voorgenomen activiteit. De potentiële effecten van de voorgenomen activiteit
Verkeer
De verkeersgeneratie gerelateerd aan de bedrijventerrein uitbreiding is relatief beperkt. Het effect op de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid is vanwege de beperkte omvang van het project en bestemmingsplan beperkt. Bij het onderhavige project en bestemmingsplan is met betrekking tot verkeer geen sprake van een belangrijk nadelig milieugevolg.
Geluid
Ten aanzien van woningen in de omgeving wordt voldaan aan de richtafstanden. Gezien de aard van het bedrijventerrein zal de geluidsbelasting vanwege het bedrijventerrein beperkt zijn. Gezien de beperkte verkeerseffecten vanwege het project, de beperkte verkeerssnelheid op de ontsluitingswegen van het bedrijventerrein, is er ook in dat kader geen geluidhinder vanwege het project te verwachten. Bij het onderhavige project en bestemmingsplan is met betrekking tot geluid(hinder) geen sprake van een belangrijk nadelig milieugevolg.
Luchtkwaliteit
De luchtconcentraties in de situatie met het nieuwe bedrijventerrein liggen ruimschoots onder de grenswaarden. Het effect op de luchtkwaliteit is beperkt. Bij het onderhavige project en bestemmingsplan is met betrekking tot luchtkwaliteit geen sprake van een belangrijk nadelig milieugevolg.
Geur
De afstand tot het nieuwe bedrijventerrein en woningen voldoet aan de richtafstand. De afstand is daarmee voldoende groot om te stellen dat van wezenlijke geurhinder vanwege de bedrijven geen sprake zal zijn. Bij het onderhavige project en bestemmingsplan is met betrekking tot geur(hinder) geen sprake van een belangrijk nadelig milieugevolg.
Bodemkwaliteit
In het plangebied zijn lichte, maar ook matige/sterke verontreinigingen aanwezig. De ontwikkeling van het bedrijventerrein leidt ertoe dat waar dat verplicht is, bijvoorbeeld bij graafwerkzaamheden, de verontreinigingen worden gesaneerd. Hierdoor verbetert de bodemkwaliteit in het plangebied. De nieuwe ontwikkelingen zullen aan allerlei milieu-eisen moeten voldoen, zodat nieuwe bodemverontreinigingen grotendeels worden uitgesloten. Een deel van het terrein zal een laad-/losterrein en parkeerterrein worden. De voertuigen kunnen hier tot bodemverontreinigingen leiden, als vervuilingen door de verharding de bodem kunnen bereiken. Dit zal veelal niet mogelijk zijn, doordat zal worden geasfalteerd. Deze verhardingen worden aangesloten op de (vuilwater)riolering. De kans op bodemverontreiniging is dan ook zeer klein.
Bij het onderhavige project en bestemmingsplan is met betrekking tot bodemkwaliteit geen sprake van een belangrijk nadelig milieugevolg.
Water
Het plangebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied.
Er zal, bij de realisatie van het nieuwe bedrijventerrein, aanvullend oppervlaktewater worden gerealiseerd in het plangebied. Via regelgeving is geborgd dat voldoende extra waterberging ofwel watercompensatie wordt gerealiseerd. In het plan is rekening gehouden met voldoende ruimte voor extra waterberging/oppervlaktewater. De aanleg van oppervlaktewater is gunstig voor de grondwaterstand. Bij de nieuwe bedrijfsgebouwen worden geen kelders aangelegd waarmee grondwatereffecten in dat kader niet aan de orde zijn.
Het project zal geen invloed hebben op de naastgelegen waterkering en watergang aan de westzijde van het plangebied.
Bij het onderhavige project en bestemmingsplan is met betrekking tot water(huishouding) geen sprake van een belangrijk nadelig milieugevolg.
Natuur en Ecologie
Het plangebied is niet gelegen in of nabij een natuurgebied of weidevogelleefgebied. Van effecten op aangewezen natuurgebieden, vanwege het project, is geen sprake.
Voor het onderhavige plan is sprake van een stikstofdepositie bijdrage van 0,00 mol/ha/jaar. Het plan veroorzaakt daarom geen significant negatieve effecten op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden "Coepelduynen", "Kennemerland-Zuid" en "Meijendel & Berkheide".
Binnen het plangebied worden bomen gekapt om het nieuwe bedrijventerrein te kunnen realiseren. De provinciale regelgeving borgt dat er voldoende bomen worden terug geplant. Het plangebied biedt veel ruimte voor nieuwe (vervangende) bomen, waardoor voldoende bomen kunnen worden terug geplant.
In het plangebied zijn geen beschermde plantensoorten aanwezig; dit los bezien van de anderszins beschermde bomen/houtopstanden. Bij het project is geen sprake van negatieve effecten op beschermde plantensoorten.
In het plan is rekening gehouden met de aanwezigheid van ransuil nesten. Ter plaatse van de nesten en het benodigde foerageergebied van de ransuil zal geen (bouw)ontwikkeling plaatsvinden. Tot op ten minste 50 meter afstand van het in gebruik zijnde ransuil nest zal geen bouwontwikkeling en geen wegaanleg plaatsvinden. Tevens zijn er geen roestplekken van ransuilen aanwezig binnen en in de directe omgeving van het plangebied. Daarmee is er met het project geen wezenlijk nadelig effect voor de ransuil.
In het onderzoek zijn geen nesten van andere jaarrond beschermde vogel soorten aangetroffen. Er dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen van vogels en met de algemene zorgplicht (voor de andere soorten).
In het plangebied is geen sprake van verblijfplaatsen van vleermuizen, ook niet in bomen, en is geen sprake van essentiële foerageergebied en vliegroutes. Een Wnb-ontheffing is niet benodigd. Los van het ontbreken van verblijfplaatsen en essentiële foerageergebied en vliegroutes, zullen waar nodig mitigerende maatregelen worden genomen om effecten op niet essentieel foerageergebied en langs vliegende vleermuizen zoveel mogelijk te voorkomen en beperken.
Voor de overige aanwezige fauna soorten in het plangebied volstaat de algemene zorgplicht en is er geen wezenlijk effect op de gunstige staat van instandhouding.
Gelet op de resultaten van de verrichte onderzoeken, en het via regelgeving geborgde treffen van (algemene) maatregelen, zijn er geen wezenlijke negatieve effecten voor de soorten te verwachten. De staat van instandhouding van de beschermde soorten komt niet in het geding. Door het het realiseren van een substantiële hoeveelheid nieuw groen en het zorgvuldig plaatsen van verlichting, is er geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen voor de fauna.
Bij het onderhavige project en bestemmingsplan is met betrekking tot natuur en ecologie geen sprake van een belangrijk nadelig milieugevolg.
Externe veiligheid
De ontwikkeling van het bedrijventerrein leidt, vanwege de aard van de bedrijven en de ruime afstand tot woningen, naar verwachting niet tot veiligheidsrisico's voor anderen. De risico's op en voor het bedrijventerrein zijn gering. Bij het onderhavige project en bestemmingsplan is met betrekking tot externe veiligheid geen sprake van een belangrijk nadelig milieugevolg.
Archeologie
Het onderhavige project en bestemmingsplan doet geen afbreuk aan mogelijk aanwezige archeologische waarden.
Cumulatie met andere projecten
Ten aanzien van het onderhavige project en bestemmingsplan is er geen relevante cumulatie (van effecten) met andere projecten te verwachten. In de (directe) omgeving van het plangebied vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats (waarvoor nog een planologisch besluit moet worden genomen).
4.13.3 Conclusie
Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen vanwege het plan. Het is dus niet noodzakelijk om een MER op te stellen en een m.e.r.-procedure te voeren voor het onderhavige bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving En Regeling
5.1 Algemeen
Het voorliggende bestemmingsplan is een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is opgesteld conform SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012). Daarin zijn de regels voor een belangrijk deel gestandaardiseerd.
Het bestemmingsplan is overeenkomstig de SVBP 2012 gedigitaliseerd opgesteld. Het bestemmingsplan wordt elektronisch/digitaal beschikbaar gesteld op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl.
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een actueel (op de toekomst gericht) en adequaat juridisch kader voor ontwikkeling en beheer van het plangebied. Gezien de, qua locatie, duidelijke voorgestane ontwikkeling, en het grotendeels gewenste behoud van de ruimtelijke structuur aan de randen van het plangebied, is gekozen voor een redelijk gedetailleerde planvorm voor de uitbreiding van het bedrijventerrein. Deze planvorm maakt het mogelijk alle functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden. Een relatief klein deel van het plangebied is geschikt voor de vestiging van bedrijven. Het nieuwe bedrijfsvlak is ingepast in (de omgeving van) het plangebied. De delen van het plangebied die in feite geen dienst doen als bedrijventerrein zijn bewust ook meegenomen in het plangebied, voor een integraal en aaneengesloten plan, tevens aansluitend op het bestaande bedrijventerrein.
Op de Verbeelding is, met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen), te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden binnen het plangebied. De Verbeelding geeft, voor een bepaalde bestemming, tevens informatie omtrent de in acht te nemen horizontale en verticale maten. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de eventuele afwijkingsmogelijkheden te vinden.
Voor een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk dat de in het bestemmingsplan gestelde regels zodanig zijn opgesteld dat deze (goed) te handhaven zijn. Het gemeentebestuur is van oordeel dat de regels in het onderhavige plan voldoen aan deze eis.
Opbouw van het bestemmingsplan
Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de Verbeelding, de Toelichting en de Regels. Hierbij geven de Regels de juridische bepalingen van het bestemmingsplan en geeft de Verbeelding de locaties en aanduidingen van die juridische bepalingen weer. Hieronder worden deze onderdelen van het onderhavige bestemmingsplan "Uitbreiding Bedrijventerrein Oosteinde 16, Warmond" beschreven.
De Regels zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1: Inleidende regels.
- Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels.
- Hoofdstuk 3: Algemene regels.
- Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.
De regels in hoofdstuk 1 en de algemene regels in hoofdstuk 3 gelden voor het bestemmingsplan als geheel. Die regels werken door in de diverse bestemmingen.
5.2 Planregels
5.2.1 Inleidende regels - Begrippen en Wijze van meten
In Hoofdstuk 1 Inleidende regels van de Regels staan twee artikelen. In artikel 1 worden begrippen verklaard die worden gebruikt in de Regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Vervolgens is in artikel 2 'Wijze van meten' bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
5.2.2 Bestemmingsregels - Bestemmingen
Het onderhavige bestemmingsplan kent vier enkelbestemmingen en twee dubbelbestemmingen.
De regels in verband met de enkelbestemmingen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en voor een enkele bestemming tevens uit specifieke gebruiksregels en afwijkingsregels.
Met betrekking tot behoud en bescherming zijn waterkering- en archeologische dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan opgenomen; deze kennen bijzondere regels.
De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Hierin is een omschrijving opgenomen van de functies die binnen de bestemming zijn toegestaan (het gebruik). De bouwregels van bestemmingen zijn gebaseerd op de functies van gronden en op de beoogde bebouwing. De Algemene bouwregels staan in Hoofdstuk 3 van de Regels.
In dit bestemmingsplan worden de volgende bestemmingen gebruikt:
Bedrijf (artikel 3)
De toevoeging van de bestemming 'Bedrijf' in het plangebied is in feite de aanleiding voor het onderhavige bestemmingsplan. De bestemming 'Bedrijf' is de kern van het bedrijventerrein, als uitbreiding van het naastgelegen bedrijventerrein Greenin Business Park (De Wetering). Met de bedrijfsbestemming kunnen de beoogde bedrijven zich vestigen en de bedrijfsbebouwing worden gerealiseerd. Het enkele bestemmingsvlak 'Bedrijf' kent een oppervlakte van circa 12.000 m² (1,2 hectare). Bedrijven t/m milieucategorie 3.2 kunnen zich op het bedrijfsvlak vestigen. De bedrijfsgebouwen kunnen enkel binnen het bestemmingsvlak, dat tevens het bouwvlak is, worden gebouwd. Voor de gebouwen en overkappingen is een maximum bebouwingspercentage van 80% en een maximum bouwhoogte van 13 meter en deels 11 meter van toepassing. De bouwregels voor de bedrijfsgebouwen zijn vergelijkbaar met die voor het naastgelegen bedrijventerrein.
In de specifieke gebruiksregels van deze bedrijfsbestemming is opgenomen welke type bedrijven (ongeacht de toegestane milieucategorieën) niet zijn toegestaan, en is een bepaling opgenomen die toeziet op het handmatig kunnen uitschakelen van mechanische ventilatiesystemen. Tevens is in de specifieke gebruiksregels van deze bedrijfsbestemming, om te borgen dat in een realisatiejaar geen stikstofdepositie optreedt, bepaald wat de maximale emissie van NOx en NH3 per jaar mag bedragen. Daarnaast is in de specifieke gebruiksregels van deze bedrijfsbestemming bepaald dat vrachtwagens niet langer dan twee uren aanwezig mogen zijn op het bedrijventerrein, met uitzondering van elektrische vrachtwagens. Tevens is met betrekking tot deze regel een afwijkingsmogelijkheid toegevoegd.
Groen (artikel 4)
De groenstroken in het plangebied hebben de bestemming 'Groen' gekregen. Het groen is mede bestemd voor (nieuwe) beplanting, paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Aan de westzijde en noordzijde van het plangebied zijn de voorgaande bestemmingen overgegaan in de bestemming Groen.
Verkeer (artikel 5)
De gronden die bedoeld zijn voor de ontsluitingsweg richting en langs de bedrijfspercelen hebben de bestemming 'Verkeer'. Het bedrijfsvlak kan aan twee zijden worden ontsloten met het toegewezen bestemmingsvlak Verkeer. Bepaalde delen van het verkeersbestemmingsvlak zijn tevens bedoeld voor parkeren langs de ontsluitingsweg.
Water (artikel 6)
De gronden die bestemd zijn voor water en gerelateerde functies en voorzieningen hebben de bestemming 'Water'. Het gaat om die gronden waar vanuit het oogpunt van waterberging, afwatering en goede doorstroming ook daadwerkelijk water moet komen. Aan de zuidoostzijde van het plangebied is een langgerekt waterbestemmingsvlak van 8 meter breed opgenomen. Het voorgaande waterbestemmingsvlak aan de noordwestzijde is verbreed naar circa 6 meter breed.
Waarde - Archeologie 9 (artikel 7)
Voor de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 9' geldt dat de initiatiefnemer bij grote ingrepen in de bodem bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen of van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, een archeologisch rapport dient te overleggen. Op basis daarvan kunnen aan de betreffende vergunningen voorschriften worden verbonden.
In de planregels is opgenomen voor welke bodemingrepen de eisen met betrekking tot archeologie gelden en welke criteria van toepassing zijn om te mogen bouwen of werkzaamheden te mogen uitvoeren. De regels zijn van toepassing bij de volgende bodemingrepen: dieper dan 175 centimeter of groter dan 500 m².
De verwachtingswaarde en dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 9' is gebaseerd op het verrichte archeologisch onderzoek voor het plangebied.
De dubbelbestemming geldt voor een deel van het plangebied, namelijk de zuidelijke hoek (zuidoostzijde) van het plangebied, waarbij het beschermingsgebied is gebaseerd op het verrichte archeologisch onderzoek.
Waterstaat - Waterkering (artikel 8)
Voor de in het plangebied aanwezige waterkering, langs de Dinsdagse Watering, is een dubbelbestemming opgenomen. Dit ten behoeve van de bescherming van de waterkerende functie. Deze dubbelbestemming voorziet in een vrijwaringszone over en langs de waterkering waarbij specifieke regels zijn opgenomen ten aanzien van het bouwen binnen deze bestemming.
5.2.3 Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn de aanvullende, algemene regels opgenomen.
Anti-dubbeltelregel (artikel 9)
Deze bepaling dient om te voorkomen dat bijvoorbeeld een grondoppervlak dat in een bepaald geval al eens als berekeningsgrondslag voor de toelaatbare oppervlakte aan bebouwing heeft gediend, later nog eens als berekeningsgrondslag voor een ander bouwwerk wordt gebruikt, maar dat dan tot gevolg heeft dat in het eerste geval een situatie ontstaat die afwijkt van het plan.
Dit artikel is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en is daaruit overgenomen.
Algemene bouwregels (artikel 10)
In dit artikel staan de regels voor toegelaten overschrijdingen en voor ondergronds bouwen en aanleggen.
In het eerste lid wordt aangegeven in welke gevallen de in dit plan aangegeven bouwgrenzen en/of bestemmingsgrenzen overschreden mogen worden. In het tweede lid wordt aangegeven onder welke voorwaarden ondergronds bouwen en aanleggen mogelijk is.
Algemene gebruiksregels (artikel 11)
In dit artikel staan de regels omtrent strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met betrekking tot parkeren en laden en lossen.
Algemene afwijkingsregels (artikel 12)
Het enkele lid opgenomen in dit artikel heeft betrekking op een afwijkingsmogelijkheid voor het overschrijden van bouwgrenzen.
Algemene wijzigingsregels (artikel 13)
Dit artikel ziet toe op het kunnen wijzigen van bestemmingsgrenzen.
Overige regels (artikel 14)
In dit artikel is bepaald dat de in het plan genoemde wet- en regelgeving moet worden gelezen zoals die op het moment van ter visie leggen van het ontwerpbestemmingsplan geldt.
Tevens zijn in dit artikel de regels voor het realiseren van voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor laden en lossen opgenomen.
Daarnaast is in dit artikel een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het realiseren en in stand houden van groen(inrichting) en een aardenwal in de bestemming 'Groen' in de zuidoostzijde en oostzijde van het plangebied, overeenkomstig de profielen in het document Beeldkwaliteitsparagraaf, gerelateerd aan de ingebruikname van gronden met de bestemming 'Bedrijf'.
5.2.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht (artikel 15)
Samengevat wordt hierin gewaarborgd dat bouwwerken en gebruiksvormen die bij de totstandkoming van het plan reeds bestaan, maar nu in strijd raken met het plan, mogen blijven bestaan. Daarbij wordt het hierin mogelijk gemaakt om op te treden tegen eerder ontstaan illegaal gebruik.
Dit artikel is wettelijk voorgeschreven en overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.
Slotregel (artikel 16)
Voor de duidelijkheid, o.a. bij benoeming en verwijzing, is hierin een eenduidige naam voor het bestemmingsplan aangegeven.
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Vooroverleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Inzake het bestemmingsplan "Uitbreiding Bedrijventerrein Oosteinde 16, Warmond" heeft vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) plaatsgevonden, waarbij er enkele vooroverlegreacties zijn binnengekomen bij de gemeente, en er overleg is geweest met de Omgevingsdienst West-Holland en het Hoogheemraadschap van Rijnland, met tevens de initiatiefnemer.
De gemeente heeft de Omgevingsdienst West-Holland verzocht om de onderzoeken, en de verwerking daarvan in het bestemmingsplan, te beoordelen.
Het concept van dit bestemmingsplan, en dan met name het nieuwe wateroppervlak, is met het Hoogheemraadschap van Rijnland besproken.
In oktober 2022 heeft de gemeente Teylingen het voorontwerp bestemmingsplan naar de vooroverleg-instanties gestuurd. De volgende instanties hebben een vooroverlegreactie ingediend bij de gemeente (in chronologische volgorde):
- Greenport Ontwikkelingsmaatschappij B.V. (GOM).
- Veiligheidsregio Hollands Midden (VRHM).
- Hoogheemraadschap van Rijnland (HvR). De reactie is ontvangen na een eerder overleg.
- Omgevingsdienst West-Holland.
- Provincie Zuid-Holland.
Vooroverlegreactie GOM
De GOM geeft dat bollengrondcompensatie niet van toepassing is voor dit plan. De GOM heeft verder geen opmerkingen op het plan.
Vooroverlegreactie Veiligheidsregio Hollands Midden (VRHM)
De VRHM heeft enkele adviezen gegeven, ook adviezen buiten de scope van het bestemmingsplan. De voor het bestemmingsplan relevante adviezen zijn verwerkt in het plan. Het aspect vluchten behoefde nadere aandacht in de paragraaf 4.9 Externe veiligheid van dit bestemmingsplan. In de praktijk kan het plangebied in noodgevallen blijven worden benaderd en ontvlucht aan de (noord)oostzijde.
Vooroverlegreactie Hoogheemraadschap van Rijnland (HvR)
Het Hoogheemraadschap van Rijnland (HvR) geeft aan geen bezwaar tegen het bestemmingsplan te hebben. Het HvR geeft aan dat bij uitvoering van het plan er voor de werkzaamheden wel een watervergunning nodig is.
De reactie van het Hoogheemraadschap van Rijnland gaf geen aanleiding om het plan aan te passen. Wel is ten opzichte van het voorontwerp, in het onderhavige plan de oppervlakte verharding verkleind en de oppervlakte van de waterbestemming verkleind en de oppervlakte van de groenbestemming vergroot.
In de waterparagraaf van deze plantoelichting is de tekst inzake het beleid van HvR geactualiseerd.
Vooroverlegreactie Omgevingsdienst West-Holland
De Omgevingsdienst West-Holland heeft een advies-/beoordelingsdocument aangeleverd aan de gemeente. De opmerkingen van de omgevingsdienst zijn verwerkt in het onderhavige bestemmingsplan behoudens de opmerking over bomencompensatie. De omgevingsdienst heeft, behoudens het aangeven van bomencompensatie op de verbeelding, geen aanwijzingen gegeven voor bestemmingsplankaart (verbeelding) aanpassingen, maar de plankaart is na het voorontwerp-bestemmingsplan wel aangepast ten behoeve van de flora en fauna. Bij het aangepaste plan worden minder bomen gekapt en blijft het relevante foerageergebied grotendeels bestaan. De bomencompensatie, voor zover nodig, is geregeld via wetgeving en de provinciale omgevingsverordening, en hoeft (in dit geval) verder niet te worden geborgd in het bestemmingsplan.
Vooroverlegreactie provincie Zuid-Holland
De provincie heeft op twee aspecten van het plan een reactie gegeven, namelijk bollenteeltgebied en bedrijven (oppervlakte en type bedrijvigheid).
De GOM heeft reeds aangegeven dat van bollen(teelt)grondcompensatie geen sprake is. Daarbij kan worden opgemerkt dat in de huidige situatie feitelijk geen sprake is van bollenteelt.
De oppervlakte van het nieuwe bedrijventerrein betreft netto 12.000 m² voor wat betreft bedrijfskavel oppervlak en betreft circa 4.500 m² voor de ontsluitingsweg, waarmee de ontwikkeling past binnen de zachte bruto plancapaciteit van 4 hectare opgenomen in de provinciale behoefteraming 2021. De totale oppervlakte van het bestemmingsplangebied bedraagt 33.610 m² (3,36 ha).
Mede op verzoek van de provincie is de onderbouwing van behoefte aan bedrijventerreinen en het plan geactualiseerd in deze plantoelichting, waarbij gebruik is gemaakt van de cijfers uit de provinciale behoefteraming bedrijventerreinen uit 2021.
6.2 Zienswijzen(procedure)
Het ontwerpbestemmingsplan is conform artikel 3.8 Wro en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Een ieder kon gedurende deze termijn een zienswijze op het plan indienen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 14 december 2023 t/m 24 januari 2024 ter inzage gelegen, met de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Er zijn een aantal zienswijzen ingediend. Enkele van de zienswijzen gaven aanleiding om het plan te wijzigen.
De weergave en beantwoording van de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan, alsmede de wijzigingen in het bestemmingsplan, staan in de 'Nota van beantwoording zienswijzen ontwerpbestemmingsplan' (zie bijlagen).
6.3 Planwijzigingen
Zoals aangegeven zijn er planwijzigingen gemaakt naar aanleiding van ingediende zienswijzen. Daarbij zijn, om tegemoet te komen aan een tweetal zienswijzen, juridische planwijzigingen gemaakt. De volgende wijzigingen zijn in dat kader, ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan, doorgevoerd in de Verbeelding van het bestemmingsplan:
- De bestemming 'Bedrijf' is 8 meter opgeschoven in noordwestelijke richting ofwel is 8 meter verplaatst ten opzichte van de zuidoostelijke plangrens.
- Het (zuid)oostelijke deel van de bestemming 'Verkeer' is grotendeels 8 meter (en deels meer) opgeschoven in noordwestelijke richting ofwel is grotendeels 8 meter verplaatst ten opzichte van de zuidoostelijke plangrens. In de oostelijke hoek is de bestemming 'Verkeer' niet meer (vlakbij de plangrens) aanwezig.
- Het zuidoostelijke bestemmingsvlak 'Water' is 6 meter opgeschoven in noordwestelijke richting ofwel is 6 meter verplaatst ten opzichte van de zuidoostelijke plangrens, en verlengd tot aan de bestaande watergang aan de noordoostzijde.
- Samenhangend met de voorgaande drie wijzigingen zijn de bestemmingsvlakken 'Groen' en andere delen van de bestemming 'Verkeer' en 'Water' aangepast.
- Op het verschoven bestemmingsvlak en bouwvlak van de bestemming 'Bedrijf' is de aanduiding maximum bouwhoogte aangepast, waarbij aan de (zuid)oostrand van het bouwvlak een aanduidingsvlak van 6 meter breed is toegevoegd met een maximum bouwhoogte van 11 meter in plaats van een maximum bouwhoogte van 13 meter.
Daarnaast is een wijziging, ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan, doorgevoerd in de Regels van het bestemmingsplan. In de Overige regels (artikel 14) is een voorwaardelijke verplichting toegevoegd, namelijk de volgende:
14.3 Voorwaardelijke verplichting groen(inrichting) en aardenwal:
Het in gebruik nemen en houden van de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden is uitsluitend toegestaan indien, binnen een jaar na ingebruikname van die gronden, de voor 'Groen' aangewezen gronden aan de zuidoostzijde en oostzijde van het plangebied worden ingericht en in stand gehouden overeenkomstig de inrichting weergegeven op pagina 23 (met situering profielen op pagina 22) van het document Beeldkwaliteitsparagraaf dat is opgenomen als bijlage bij de regels, met uitzondering van de voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden.
Om tegemoet te komen aan twee andere zienswijzen zijn aanpassingen gedaan in de toelichting van het bestemmingsplan.
De planwijzigingen staan (tevens) vermeld in de 'Nota van beantwoording zienswijzen ontwerpbestemmingsplan' (zie bijlagen).
Naast wijzigingen in het bestemmingsplan naar aanleiding van ingediende zienswijzen, zijn er ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan tevens 'ambtshalve' wijzigingen aangebracht in het vast te stellen bestemmingsplan, namelijk in de Regels. De ambtshalve planwijzigingen zijn gemaakt in verband met stikstof en de gewijzigde AERIUS Calculator (berekening).
In de specifieke gebruiksregels van de bestemming 'Bedrijf' is de volgende regel toegevoegd: vrachtwagens mogen niet langer dan twee uren aanwezig zijn op het bedrijventerrein, met uitzondering van elektrische vrachtwagens. Tevens is met betrekking tot deze regel een afwijkingsmogelijkheid toegevoegd.
In de specifieke gebruiksregels van de bestemming 'Bedrijf' is de regel met betrekking tot stikstof emissie (lid 3.3 onder i.) aangepast, waarbij de emissie is bijgesteld conform het geactualiseerde stikstofdepositie-onderzoek.
Tevens is de Toelichting van het bestemmingsplan aangepast, onder meer vanwege aangepaste/vernieuwde onderzoeken en vanwege de wijzigingen in de Regels en Verbeelding. Ook is een beeldkwaliteitsparagraaf toegevoegd aan het bestemmingsplan, waarbij deze beeldkwaliteitsparagraaf is opgenomen als een bijlage van de toelichting en als een bijlage van de regels.
6.4 Vaststelling Van Het Bestemmingsplan
Na de vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad zal het bestemmingsplan opnieuw zes weken ter inzage worden gelegd voor de beroepstermijn. Er kan dan beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op het bestemmingsplan 'de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan' moeten zijn opgenomen. Dit volgt uit artikel 3.1.6 Bro. Het gaat daarbij over de financiële uitvoerbaarheid, de vraag of voldoende financiële middelen beschikbaar zijn om het plan te realiseren, maar ook over economische uitvoerbaarheid, of het plan in de planperiode gerealiseerd kan worden.
Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), wordt, in artikel 6.2.1 van het Bro, onder meer aangewezen, een bouwplan voor de bouw van een hoofdgebouw.
Bij het onderhavige bestemmingsplan "Uitbreiding Bedrijventerrein Oosteinde 16, Warmond" is sprake van een bouwplan ex artikel 6.2.1 Bro.
7.2 Exploitatieplan, Grondexploitatie En Kostenverhaal
Indien sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro is de gemeente op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro verplicht een exploitatieplan op te stellen. De gemeenteraad kan op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c 4º respectievelijk 5º Wro niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid respectievelijk b, c of d Wro niet noodzakelijk is.
Het kostenverhaal kan anderszins worden verzekerd via een gemeentelijke grondexploitatie, waarbij sprake moet zijn van gemeentelijke gronduitgifte, of via een anterieure overeenkomst met de grondeigenaar over de ontwikkeling. Ten aanzien van het onderhavige plan(gebied) is Greenib Onroerend Goed B.V. de eigenaar van de grond.
Het kostenverhaal, met betrekking tot de bouwplanontwikkelingen, ten aanzien van het bestemmingsplan "Uitbreiding Bedrijventerrein Oosteinde 16, Warmond" is verzekerd middels een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft een anterieure overeenkomst gesloten met de enige grondeigenaar van de particuliere grond in het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan.
De gemeente hoeft geen investeringen te doen voor de uitvoering van het onderhavige plan, omdat het plan volledig op private gronden ligt en er tevens geen bovenplanse kosten zijn. De planontwikkelingskosten voor de gemeente beperken zich (hoofdzakelijk) tot de kosten voor het in procedure brengen van het bestemmingsplan. De plankosten voor de gemeente worden verhaald via de anterieure overeenkomst, als ook eventuele planschadevergoedingen.
Gelet op de aard van het plan, waarbij sprake is van een beperkte omvang en van een uitbreiding van een bestaand terrein, is het bepalen van een tijdvak of fasering niet nodig, en kan worden verwacht dat het plan binnen de planperiode van 10 jaar zal worden uitgevoerd.
Met de gesloten anterieure overeenkomst, en de plankenmerken, kan worden gesteld dat voor het onderhavige bestemmingsplan "Uitbreiding Bedrijventerrein Oosteinde 16, Warmond" de economisch uitvoerbaarheid niet in het geding is.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein' Teylingen
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' Teylingen
Bijlage 2 Beeldkwaliteitsparagraaf
Bijlage 2 Beeldkwaliteitsparagraaf
Bijlage 1 Ladderonderbouwing Greenib Business Park Warmond_181211
Bijlage 1 Ladderonderbouwing Greenib Business Park Warmond_181211
Bijlage 2 Onderzoek Luchtkwaliteit Bedrijventerrein Oosteinde 16 Warmond_210304
Bijlage 2 Onderzoek luchtkwaliteit bedrijventerrein Oosteinde 16 Warmond_210304
Bijlage 3 Verkennend Bodem- En Waterbodemonderzoek Plangebied Oosteinde 16 Warmond_200515
Bijlage 3 Verkennend bodem- en waterbodemonderzoek plangebied Oosteinde 16 Warmond_200515
Bijlage 4 Quickscan Flora & Fauna, En Nader Onderzoek Vogels, Oosteinde 16 Warmond_230929
Bijlage 4 Quickscan Flora & Fauna, en nader onderzoek vogels, Oosteinde 16 Warmond_230929
Bijlage 5 Onderzoek Stikstofdepositie Bedrijventerrein Oosteinde 16 Warmond_241010
Bijlage 5 Onderzoek stikstofdepositie bedrijventerrein Oosteinde 16 Warmond_241010
Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek Plangebied Oosteinde 16 Warmond_230707
Bijlage 6 Archeologisch onderzoek plangebied Oosteinde 16 Warmond_230707
Bijlage 7 Vleermuisonderzoek Oosteinde 16 Warmond_240430
Bijlage 7 Vleermuisonderzoek Oosteinde 16 Warmond_240430
Bijlage 8 Onderzoek Ransuil Roestplekken Oosteinde 16 Warmond_240430
Bijlage 8 Onderzoek ransuil roestplekken Oosteinde 16 Warmond_240430
Bijlage 9 Beeldkwaliteitsparagraaf Uitbreiding Greenib Business Park Warmond
Bijlage 9 Beeldkwaliteitsparagraaf uitbreiding Greenib Business Park Warmond
Bijlage 10 Zonnestudie Greenib (Warmond)_240603
Bijlage 10 Zonnestudie Greenib (Warmond)_240603
Bijlage 11 M.e.r.-beoordelingsbesluit_241028
Bijlage 11 M.e.r.-beoordelingsbesluit_241028
Bijlage 12 Nota Van Beantwoording Zienswijzen Ontwerpbestemmingsplan
Bijlage 12 Nota van beantwoording zienswijzen ontwerpbestemmingsplan