Reepad, Driebergen-Rijsenburg
Wijzigingsplan - gemeente Utrechtse Heuvelrug
Vastgesteld op 04-05-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het wijzigingsplan Reepad, Driebergen-Rijsenburg met identificatienummer NL.IMRO.1581.DBGreepad-VA01 van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.
1.2 geldend bestemmingsplan
het bestemmingsplan 'Driebergen Buitengebied’ zoals vastgesteld door de raad van Gemeente Utrechtse Heuvelrug op 7 mei 2020.
1.3 overige begrippen
de begripsbepalingen uit het geldende bestemmingsplan ''Driebergen Buitengebied’ zijn van overeenkomstig van toepassing op dit wijzigingsplan.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 agrarische bedrijvigheid
bedrijvigheid, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van agrarische producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met inbegrip van een paardenfokkerij en met uitzondering van een paardenhouderij en manege.
1.7 archeologisch deskundige
professioneel archeoloog die volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of programma's van eisen op te stellen en te toetsen.
1.8 archeologisch onderzoek
diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen.
1.9 archeologisch rapport
in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de archeologische waarde van een terrein.
1.10 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde die wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van sporen van menselijk handelen in het verleden die in de grond zijn achtergebleven, bijvoorbeeld potscherven, resten van voedselbereiding, graven, maar ook verkleuringen in de grond die duiden op bewoning of infrastructuur.
1.11 archeologisch waardevol gebied
gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn.
1.12 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.13 bebouwingsgebied
achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.
1.14 bestaand(e)
- a. bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het wijzigingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het wijzigingsplan, tenzij in de regels anders is bepaald;
- c. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;
- d. het bepaalde onder b is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende wijzigingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
1.15 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.20 bouwlaag
een voor mensen toegankelijk deel van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd. De eerste bouwlaag is de bouwlaag op de begane grond.
1.21 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.22 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.24 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden
1.25 escortbedrijf
het bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbieden door een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.
1.26 extensieve openluchtrecreatie
vormen van dagrecreatief medegebruik van het agrarisch of natuurgebied door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen.
1.27 functie
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan, is toegestaan.
1.28 functiegebied
gebruiksgebied of een gedeelte daarvan, waar de voor die gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten, niet zijnde het verblijven van personen, plaatsvinden.
1.29 functieruimte
in een functiegebied gelegen ruimte.
1.30 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.31 gebruiksfunctie
gedeelten van een of meer bouwwerken die dezelfde gebruiksbestemming hebben en die tezamen een gebruikseenheid vormen.
1.32 gebruiksgebied
vrij indeelbaar gedeelte van een gebruiksfunctie waar voor de gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten plaatsvinden, dat bestaat uit een of meer op dezelfde bouwlaag gelegen ruimten gelegen in een brandcompartiment die niet door een dragende scheidingsconstructie van elkaar zijn gescheiden en die geen toiletruimte, badruimte, technische ruimte of verkeersruimte zijn, tenzij die ruimte zelf een functieruimte is.
1.33 groepsaccommodatie
een (deel van een) gebouw blijvend bestemd voor recreatief nachtverblijf door groepen met overnachting in slaapzalen en/of -kamers en dagverblijf voor huishoudelijke werkzaamheden.
1.34 hoofdgebouw
gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.35 internetwinkel
winkel waarbij de verkoop plaatsvindt op internet en de klantencontacten grotendeels of geheel digitaal verlopen.
1.36 kampeermiddel
een tent, tentwagen, kampeerauto, caravan of huifkar dan wel enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge de Woningwet een vergunning is vereist; één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.37 kampeerterrein
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting, bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
1.38 kunstwerken
civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf.
1.39 kwekerij
het bedrijfsmatig telen, kweken en verzorgen van bomen, heesters, struiken, planten en bloemen of tuinbouwzaden, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met, als ondergeschikte nevenactiviteit, de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten.
1.40 maaiveld
de hoogte van het afgewerkte bouwterrein.
1.41 maatvoeringsvlak
een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde eenzelfde maatvoering geldt.
1.42 mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
1.43 natuurwaarden
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de hydrologie en door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk, als in onderlinge samenhang.
1.44 nevenactiviteiten
het ontplooien van activiteiten ter plaatse van het bouwvlak die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen.
1.45 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
1.46 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.47 overkapping
een bouwwerk, omsloten door maximaal één, tot de constructie behorende wand en voorzien van een gesloten dak.
1.48 parkeervoorzieningen
elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.
1.49 permanente bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdwoonverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt.
1.50 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.51 schuilgelegenheid
een bouwwerk bestemd voor het schuilen van dieren.
1.52 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.53 stacaravan
een als een gebouw aan te merken caravan, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief nachtverblijf door een persoon, gezin, of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders heeft/hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen.
1.54 stiltegebied
aangewezen gebied waar voorkomen moet worden dat een toename plaatsvindt van de geluidsbelasting, anders dan ten gevolge van de gebiedseigen geluiden.
1.55 vakantie-appartement
een deel van een gebouw, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief nachtverblijf door een persoon, gezin, of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten en berekend:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 de breedte en diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van scheidingsmuren.
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 bruto vloeroppervlakte
de vloeroppervlakte van de ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een vastgoedobject gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen. Ter aanvulling op bovenstaande geldt het volgende:
- a. Indien een binnenruimte aan een andere binnenruimte grenst, moet worden gemeten tot het hart van de betreffende scheidingsconstructie;
- b. Indien een gebouwgebonden buitenruimte aan een binnenruimte grenst, moet het grondvlak van de scheidingsconstructie volledig worden toegerekend aan de bruto-vloeroppervlakte van de binnenruimte.
2.8 het peil
- a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:
de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang; - b. in andere gevallen:
de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
2.9 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
de kleinste afstand tussen de zijdelingse bouwperceelgrens en het bouwwerk.
2.10 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor de instandhouding, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke en natuurwaarden met daarbij behorend:
paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Waarde - Archeologie 4
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de -mede aan de hand van de gemeentelijke archeologische beleidskaart- geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Bestaande situatie
Daar waar een hoofdgebouw, of bijbehorend bouwwerk niet voldoet aan de gestelde regels in hoofdstuk 2 gelden de bestaande afmetingen, afstanden en/of aantallen wooneenheden zoals deze zijn gerealiseerd of waarvoor een onherroepelijke bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning is verleend ten tijde van de inwerkingtreding van dit wijzigingsplan als maximaal toegestane afmetingen en/of afstanden.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Verboden gebruik
- a. Het is verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en);
- b. Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:
- 1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- 2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- 3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie, een escortbedrijf of een erotisch getinte vermaaksfunctie behoudens in het geval dat dit gebruik uitdrukkelijk is toegestaan;
- 4. een gebruik van bijbehorende bouwwerken die zijn gelegen buiten het bouwvlak en op meer dan 4 m afstand van het oorspronkelijk hoofdgebouw voor bewoning, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg;
- 5. een gebruik van woningen voor kamerbewoning;
- 6. een gebruik van woningen voor bijzondere woonvormen;
- 7. een gebruik van 'bed & breakfast'-voorzieningen, recreatiewoningen, vakantie-appartementen, groepsaccommodatie, pensions en kampeerboerderijen voor permanente bewoning.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 Milieuzone - stiltegebied
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
- a. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
- b. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
- c. de regels ten aanzien van de hoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte voor overige bouwwerken, wordt vergroot tot maximaal 10 m;
mits:
- 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
- 3. vanuit verkeerstechnisch oogpunt geen onveilige situaties ontstaan.
9.2 Afwijking 10 % overschrijding
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, mits:
- a. medische-, sociale- of welstandtechnische noodzaak aanwezig is;
- b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- c. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
- d. vanuit verkeerstechnisch oogpunt geen onveilige situaties ontstaan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Bouwen
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %;
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Gebruik
- a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het wijzigingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende wijzigingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan Reepad.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
Op 7 mei 2020 is het bestemmingsplan 'Driebergen Buitengebied' gewijzigd vastgesteld. In diezelfde periode is het bestemmingsplan 'Reepad 1,3 en 5 Driebergen-Rijsenburg' onherroepelijk geworden. Geconstateerd is dat het bestemmingsplan 'Driebergen Buitengebied' het bestemmingsplan 'Reepad 1,3 en 5' overlapt, wat niet de bedoeling is.
Het bestemmingsplan 'Reepad 1,3 en 5 Driebergen-Rijsenburg' is mede opgesteld om gebruik te kunnen maken van een Ruimte voor Ruimte-regeling waarbij een deel van de betrokken percelen de bestemming 'Natuur' krijgen (zie 2.2 Projectbeschrijving voor meer informatie). Een deel van de percelen heeft nu echter vanwege de overlap met het bestemmingsplan 'Driebergen Buitengebied' de bestemming 'Agrarisch met waarden' gekregen (zie ter verduidelijking 1.3 Geldende plannen).
Dit levert een probleem op, omdat in het bestemmingsplan 'Reepad 1,3 en 5 Driebergen-Rijsenburg' een voorwaardelijke verplichting is opgenomen, die regelt dat de nieuw te bouwen woningen pas in gebruik genomen kunnen worden als de aanleg van natuur (bijgevoegd als Bijlage 1 bij de regels), is aangelegd en in stand wordt gehouden. Het betreft hier o.a. de aanleg van een poel. Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' is echter de aanleg van natuur niet toegestaan, waardoor straks de woningen niet in gebruik genomen mogen worden.
Op basis van de wijzigingsbevoegdheid in lid 3.7.9 'Wijziging naar 'Natuur'' uit het geldende bestemmingsplan 'Driebergen Buitengebied' is het onder voorwaarden mogelijk de bestemming van het betreffende perceel te wijzigen.
Voorliggend wijzigingsplan geeft invulling aan de voorgenoemde wijzigingsbevoegdheid en toont aan dat aan de voorwaarden van deze wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan. Tevens wordt aangetoond dat de wijziging in overeenstemming is met een ‘goede ruimtelijke ordening’.
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
Het plangebied van het bestemmingsplan 'Reepad 1,3 en 5' is gelegen op de hoek van de Engweg met het Kloosterlaantje. Het ligt in landelijk gebied met een langgerekte verkaveling aan de zuidwestzijde van Driebergen. De oppervlakte van dit totale plangebied bedraagt ruim 4,75 ha en ligt vlak naast de nieuwbouwwijk de Lange Dreef en is hiervan gescheiden met een smalle groenstrook/weiland.
Het perceel waar dit wijzigingsplan van toepassing op is, is het hieronder roodgemarkeerde perceel aan de zuid-westkant van dit plangebied.
Dit wijzigingsplan beslaat de overlap tussen de bestemmingsplannen 'Driebergen Buitengebied'en 'Reepad 1, 3 en 5'.
1.3 Geldende Plannen
De planlocatie ligt binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Driebergen Buitengebied'. Op grond van dit bestemmingsplan heeft het de bestemming 'Agrarisch met waarden'. In het oorspronkelijke bestemmingsplan 'Reepad 1,3 en 5' heeft het perceel de bestemming 'Natuur', 'Waarde - Archeologie 4' en de gebiedsaanduiding 'milieuzone - stiltegebied'.
Het betreffende perceel gelegen in het bestemmingsplan 'Reepad 1,3 en 5'
Het betreffende perceel in het bestemmingsplan 'Driebergen Buitengebied'
1.4 Leeswijzer
In Hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven.
Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven.
Het volgende hoofdstuk (4) geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, etc. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd.
In Hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord.
Tenslotte geeft Hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
Het huidig gebruik van het perceel is agrarisch (grasland). Het perceel wordt aan de zuidoost-, zuidwest- en noordwestzijde begrensd door agrarische gronden en perceelsgrenzen.
Luchtfoto huidige situatie (2019) plangebied (plangebied in rood omkaderd)
Bestemmingsplan 'Driebergen Buitengebied'
Het plangebied is gelegen binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' van het bestemmingsplan 'Driebergen Buitengebied'. In dit bestemmingsplan is een wijziging opgenomen voor de wijziging van gronden binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' naar 'Natuur'. De wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt:
3.7.9 Wijziging naar 'Natuur'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming als bedoeld in artikel 9 (Natuur) mits:
- a. daar natuurontwikkeling zal plaatsvinden;
- b. daarop de agrarische bedrijvigheid is of zal worden beëindigd;
- c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- d. de wijzigingsbevoegdheid niet eerder wordt toegepast dan nadat de betreffende gronden in zijn geheel voor de daadwerkelijke natuurontwikkeling zijn verworven.
Bestemmingsplan 'Reepad 1, 3 en 5
Het betreffende perceel heeft in het bestemmingsplan 'Reepad 1, 3 en 5' de bestemming 'Natuur'. Verder geldt op het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' en de gebiedsaanduiding 'mileuzone - stiltegebied'. In dit bestemming is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die regelt dat de nieuw te bouwen woningen pas in gebruik genomen kunnen worden als de betreffende natuur is aangelegd en in stand wordt gehouden. Het betreft hier o.a. de aanleg van een poel. Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' is echter de aanleg van natuur niet toegestaan, waardoor straks de woningen niet in gebruik genomen mogen worden. De voorwaardelijke verplichting luidt als volgt:
4.3.2 Voorwaardelijke verplichting aangaande bodem en natuur
- a. Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen op kavel Reepad 3 ten behoeve van deze bestemming mag niet eerder worden verleend dan nadat:
- 1. de bebouwing en verharding zoals aangegeven in bijlage 2 bij deze regels is gesloopt en verwijderd;
- 2. middels sanering van de bodem deze geschikt is gemaakt voor woningbouw.
- b. Het gebruik van de nieuw te bouwen woningen als bedoeld in artikel 5.1 is uitsluitend toegestaan indien de aanleg van Natuur zoals is aangegeven op de Verbeelding en als bedoeld in en conform bijlage 3 bij de regels is aangelegd en in stand wordt gehouden.
2.2 Projectbeschrijving
De initiatiefnemer van het bestemmingsplan 'Reepad 1, 3 en 5' gaat op twee nieuwe woningen te bouwen. Eén met een inhoud van maximaal 800 m3 (zoals in de gemeente Utrechtse Heuvelrug mogelijk is voor woningen in het buitengebied) en de ander met een inhoud van maximaal 1000 m3. De bestaande bedrijfswoning wordt gehandhaafd. In ruil daarvoor wordt het bedrijf gesaneerd en worden alle aanwezige opstallen gesloopt (samen 1900 m2) en verhardingen verwijderd. Ter compensatie daarvan wordt twee ha extra natuur aangelegd. Dit wijzigingsplan maakt de aanleg van een deel van de natuur mogelijk, zodat het bestemmingsplan 'Reepad 1, 3 en 5' uitgevoerd kan worden. Het betreft daarbij het achterste gedeelte van de op onderstaande schets weergeven natuur.
Schets van aan te leggen natuur
Door de aanleg van een of meer poelen en het herstellen van de historische greppels worden, in combinatie met de aanleg van ruige kruidenvegetatie, de biodiversiteit en natuurwaarden van het plangebied versterkt.
2.3 Toetsing Aan Wijzigingsvoorwaarden
Wijzigingsvoorwaarden
Om de wijziging van de bestemming 'Agrarisch met waarden' naar 'Natuur' te kunnen realiseren, wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 3.7.9 uit het bestemmingsplan 'Driebergen Buitengebied'.
Omzetting van de gronden van agrarisch gebruik naar natuur is mogelijk onder de volgende voorwaarden:
- 1. Daar natuurontwikkeling zal plaatsvinden;
- 2. Daarop de agrarische bedrijvigheid is of zal worden beëindigd;
- 3. Geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden
- 4. De wijzigingsbevoegdheid niet eerder wordt toegepast dan nadat de betreffende gronden in zijn geheel voor de daadwerkelijke natuurontwikkeling zijn verworven.
Toetsing
De verplichting om de natuur aan te leggen is geregeld in bestemmingsplan 'Reepad 1, 3 en 5' . Daarmee staat vast dat de natuur wordt aangelegd. De agrarische bedrijvigheid wordt beëindigd met de realisatie van natuur, waaronder kruidenrijk grasland en twee poelen.
Er is geen sprake van een onevenredige aantasting van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. Dit is al bij de voorbereiding van het bestemmingsplan 'Reepad 1, 3 en 5' onderzocht en het ontwerp is zodanig dat het juist de landschappelijke kwaliteit verhoogd. Omliggende gronden hebben een agrarische functie en de natuurontwikkeling heeft geen gevolgen voor dit agrarisch gebruik.
In een eerder stadium zijn de gronden al in het kader van het bestemmingsplan 'Reepad 1, 3 en 5' al verworven, deels met de bedoeling om aan natuurontwikkeling te doen. De gronden hoeven voor dit wijzigingsplan dus niet meer verworven te worden.
Hoofdstuk 3 Algemeen Ruimtelijk Beleidskader
Voorliggend wijzigingsplan heeft betrekking op de natuurcompensatie in het kader van de Ruimte voor Ruimte-regeling ter plaatse van Reepad 1, 3 en 5 in Driebergen-Rijsenburg. Het vigerende bestemmingsplan is 'Driebergen Buitengebied' terwijl dit op deze locatie 'Reepad 1, 3 en 5' zou moeten zijn. In het kader van die bestemmingsplannen is reeds een beleidsmatige afweging gemaakt. Het provinciaal en gemeentelijk beleid zijn in de periode na vaststelling van deze bestemmingsplannen op hoofdlijnen ongewijzigd. Geconcludeerd kan worden dat het initiatief past binnen het vigerende beleidskader. Hierna wordt voor de volledigheid aandacht besteed aan het geldende provinciaal en gemeentelijk beleid.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent onder andere bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.
Nationale belangen
De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'. In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna.
Betekenis voor dit plan
Dit wijzigingsplan raakt niet aan enig ruimtelijke belang van het rijk.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro 2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit (eerste tranche) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainport- ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied.
In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau.
Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in de AMvB Ruimte. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden. Van de nationale belangen die in de AMvB Ruimte zijn geregeld, is geen enkel van toepassing op het plangebied.
Betekenis voor dit plan
Dit plan raakt niet de nationale belangen die genoemd worden in de AMvB ruimte.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS)
In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. Het beleid zal onder meer via de Provinciale Ruimtelijke Verordening uitgevoerd worden.
De PRS richt zich op de volgende pijlers:
- 1. een duurzame leefomgeving;
- 2. beschermen kwaliteiten;
- 3. vitale dorpen en steden;
- 4. landelijk gebied met kwaliteit.
De pijlers 'duurzame leefomgeving' en 'beschermen kwaliteiten' leggen de basis waarbinnen de ontwikkelingen in de 'vitale dorpen en steden' en het 'dynamisch landelijk gebied' plaats kunnen vinden. Het samenspel tussen deze pijlers leidt tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven; opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:
1. Accent op de binnenstedelijke opgave:
De provincie wil ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag naar (woningen in) stedelijke woonmilieus, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied
2. Behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied.
De provincie Utrecht beschikt over een aantrekkelijk landelijk gebied. De provincie wil deze kwaliteit behouden en versterken, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied.
Betekenis voor dit plan
Het plangebied maakt deel uit de kernrandzone rond Driebergen zoals aangeduid in de PRS. De algemene beleidslijn voor het landelijk gebied is hier van toepassing. De ontwikkeling van natuur past binnen de algemene beleidslijn voor het landelijk gebied.
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Het doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. In de PRV worden daarom regels gesteld ten aanzien van deze belangen. In de herijkte Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2028 (PRS) zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd:
- 1. Duurzame leefomgeving
- 2. Beschermen kwaliteiten
- 3. Vitale dorpen en steden
- 4. Dynamisch landelijk gebied:
- a. Uitnodigende zones die stad en land verbinden en bijdragen aan kwaliteit van het binnenstedelijk leefmilieu;
- b. Zodanige condities scheppen dat de vitale regionale economie in het landelijk gebied zich kan ontwikkelen;
- c. Zodanige condities scheppen dat een goede recreatieve structuur wordt behouden en versterkt.
Betekenis voor dit plan
Het plangebied maakt volledig onderdeel uit van het landschap rivierengebied. De aan te leggen natuur wordt landschappelijk ingepast conform de landschappelijke uitgangspunten die zijn meegegeven door de stuurgroep Kromme Rijnlandschap (zie Bijlage 2). De kernkwaliteiten van het landschap Rivierengebied zijn dus niet in het geding.
Het plangebied maakt verder deel uit van het stiltegebied. Dit betekent dat voor deze delen van het plangebied specifieke regels in dit bestemmingsplan zijn opgenomen ter bescherming van natuurwaarden en de stilte.
Het plangebied ligt binnen een zone die is aangewezen voor strategische grondwatervoorraad. Hiervoor gelden geen eisen
Conclusie
Het wijzigingsplan voldoet aan de PRV.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal'
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft op 28 januari 2010 de structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal' vastgesteld. In de visie staat een hoogwaardige kwaliteit van de leefomgeving voorop, hetgeen moet worden bereikt door middel van een houding van bedachtzaamheid, een integrale belangenafweging, het hechten van een groot belang aan leefbaarheid en sociale samenhang en het bijdragen aan een duurzame omgeving.
In de structuurvisie wordt de toekomst van Driebergen-Rijsenburg geschetst als dat van 'een levendig woon- en werkdorp dat op het terrein van duurzaamheid een zichtbare plek in het land inneemt. De gemeente wil voortdurend blijven zoeken naar mogelijkheden om zowel de woonfunctie als de werkfunctie te versterken'.
Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal'
Voor de gemeentebrede invalshoek wordt gewerkt met de volgende thema's:
- 1. Natuur over de heuvels;
- 2. Op de schouders van ons erfgoed;
- 3. Duurzaam bereikbaar;
- 4. Leefbare dorpen;
- 5. Vrije tijd op de Utrechtse Heuvelrug;
- 6. Maatwerk voor wonen en werken.
De volgorde van de thema's weerspiegelt de algemene houding 'Groen dus Vitaal'.
Om sturing te geven aan de ontwikkelingsrichting voor de diverse geografische samen-hangende gebiedsdelen (zones), is een structuurvisiekaart, zie afbeelding hierboven, met dekkende zonering ontwikkeld. De kaart heeft een landschappelijke onderlegger en is gebaseerd op versterking van de bestaande situatie en de hieraan gekoppelde gemeentebrede thema's.
Op de kaart zijn de hoofdaccenten verbeeld in kleuren:
- 1. Donkergroen – hoofdaccent op natuur;
- 2. Lichtgroen – gemengde zone met duurzame menging van functies;
- 3. Blauw – rivierzone;
- 4. Grijs – gemengde zone met landbouw;
- 5. Rood - bestaande dorpskernen en overige gebieden binnen de 'rode' contour.
Het plangebied is gelegen in de randzone van Driebergen in de overgang naar het landelijk gebied. Het ligt het grijze gebied (4) d.w.z. de gemengde zone waarin ook landbouw een plaats heeft.
Betekenis voor dit plan
Binnen het gemeengde gebied, waarbinnen het plangebied is gelegen is zowel ruimte voor landbouw als voor natuur. De wijziging van de bestemming van de gronden naar de bestemming 'Natuur' is passend binnen de structuurvisie.
Hoofdstuk 4 Specifieke Regelgeving En Beleid
4.1 Milieu
4.1.1 Bodem
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van wijzigingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het wijzigingsplan vermeld.
Bodemkwaliteit plangebied
Voor het grootste deel van het plangebied is in het verleden milieukundig bodemonderzoek (2008) verricht. Daarnaast is in 2009 aanvullend onderzoek gedaan naar een gedempte sloot en is asbestonderzoek verricht. Via deze onderzoeken is op enkele locaties in het plangebied verontreiniging in de bovengrond en het grondwater aangetoond.
Sedert 2012 is de planlocatie bestemd als paardenfokkerij maar hiervan is tot dusverre geen gebruik gemaakt. De grond is in agrarisch gebruik gebleven en er zijn verder geen bedrijfsmatige activiteiten geweest. Op basis hiervan mag worden verondersteld dat de bodemkwaliteit ongewijzigd is gebleven.
Uit het verkennend bodemonderzoek van Van Dijk in 2018 (zie Bijlage 3) blijkt dat de bodem van het terrein voor een deel licht verontreinigd is met minerale olie, zware metalen zoals lood, kwik, zink en PAK's.
Uit genoemd en aanvullend bodemonderzoek (Bijlage 3 en Bijlage 4) van bouwvlak Reepad 5 en het achtergelegen terrein blijkt dat deze geschikt zijn voor natuurontwikkeling met een paddenpoel.
Voor verdere details over de kwaliteit van de bodem wordt verwezen naar de bijlagen (Bijlage 3 en Bijlage 4).
4.2 Water
4.2.1 Beleid
Nationaal
Het Nationaal Waterbeleid is gericht op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Het nationale beleid heeft geen directe implicaties voor dit wijzigingsplan.
Waterbeleid provincie Utrecht
Het waterbeleid van de provincie Utrecht omvat het beleid voor waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water in de provincie.
Het plangebied heeft in het provinciale waterbeleid de functie 'landelijk gebied' waarvoor specifieke doelstellingen gelden. Deze vinden hun neerslag in waterbeheerplannen.
Waterbeheerplan 'Waterkoers 2016-2021' en Waterstructuurvisie, Keur en Legger
Het Waterschap HDSR geeft hierin aan wat de komende periode te doen staat met waterbeheer, waterkering en de waterketen. Dit betreft de zorg voor voldoende schoon water waar dat voor mens, dier en natuur gewenst is, en voor het voorkomen van wateroverlast en overstroming. In het waterbeheersplan geeft het Waterschap tevens invulling aan de verschillende waterwetten en -verordeningen, beleidsstukken en overeenkomsten of afspraken met instanties en belanghebbenden.
In watergebiedsplannen wordt het beleid verder uitgewerkt.
Watergebiedsplan Langbroekwetering
In een watergebiedsplan legt het waterschap voor een periode van 10 jaar de beheerplannen voor grond- en oppervlaktewater vast. In dit plan staan maatregelen om de aan- en afvoer van water in het gebied te verbeteren. Het bevat de richtlijnen voor het waterbeheer in een bepaald deelgebied, onder andere over peilbeheer en onderbemaling.
Het waterschap is bezig met de uitvoering van maatregelen uit het watergebiedsplan Langbroekerwetering. Zo worden te krappe duikers vergroot, enkele stuwen vernieuwd en enkele natuurvriendelijke oevers aangelegd. Ook neemt het waterschap maatregelen om de verdroging tegen te gaan.
Waterbeleid Gemeente Utrechtse Heuvelrug
Het waterbeleid van de gemeente Utrechtse Heuvelrug is gericht op het voorkomen en terugdringen van verontreiniging van oppervlaktewater door inzameling afvoer en zuivering van afvalwater, het terugdringen van ongewenste lozingen en het voorkomen van verontreiniging van regenwater via afkoppeling en het gebruik van niet uitlogende (bouw)materialen. )
4.2.2 Watertoets
Bodem
In het noordelijk deel van het plangebied varieert de grondsoort van lichte zwavel tot aan zware zavel meer zuidelijk in het plangebied. Voor beide grondsoorten geldt de opbouw klei op zand.
Grondwater
De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) wordt geschat op 100-200 cm -mv in het noordelijk deel en in het zuidelijkdeel op 20-50 cm –mv. De gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) wordt in het hele gebied geschat op 100-200cm –mv.
Oppervlaktewater
Het gebied wordt vrijwel in zijn geheel omgrenst door tertiair water behalve in het noordelijk deel van het plangebied. Ten behoeve van de nieuwbouwlocatie aan de Lange Dreef is op het te ontwikkelen perceel reeds ook een vijver gegraven parallel aan de Zocherdreef.
Wijzigingplan
Het plan voorziet in het wijzigen van de agrarische bestemming naar de bestemming natuur. Het deel van het plangebied waar nu nog de agrarische bestemming ligt zijn geen verharding aanwezig.
afbeelding; totale ontwikkeling (in rood omlijnd plangebied wijzigingsplan)
Effecten plannen op waterhuishoudkundige situatie
Verhard oppervlak
Er wordt geen extra verhard oppervlakte gerealiseerd.
Graven of dempen watergangen
Het planvoornemen zorgt niet voor wijzigingen aan de in het plangebied gelegen of aangrenzende watergangen.
Aanleg poelen
In het plangebied worden een tweetal poelen gegraven met een ecologische functie ten behoeve van amfibieën. Het accent ligt hierbij nadrukkelijk op de natuurfunctie. Het oppervlak van de poelen bedraagt ca. 450 m2 (2*225).
Effect van poelen op verdroging omgeving
Een poel als geïsoleerd water heeft weinig invloed op de waterhuishouding als geheel. Vanuit het waterschap hoeft geen vergunning aangevraagd te worden voor de aanleg hiervan. Wel moet voldaan worden aan de Zorgplicht zoals is bepaald in artikel 3.1 van de Keur HDSR 2018. Het gaat met name om het voorkomen van (grond)waterschaarste en (grond)wateroverlast.
Het waterschap adviseert initiatiefnemer de poel niet dieper te graven dan de gemiddeld laagste grondwaterstand en daarbij een taludhelling van minimaal 1:5 aan de noordzijde en een taludhelling van 1:3 voor de overige zijden in acht te nemen. Als dat gebeurt is de invloed van de poel op de omgeving dermate klein dat die verwaarloosd kan worden.
4.2.3 Conclusie
Het aspect water levert geen beperking op voor de planontwikkeling. Bij de aanleg van de poelen wordt initiatiefnemer verzocht het advies van het waterschap te volgen.
4.3 Groen, Natuur En Landschap
Natuurbeschermingswet
De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Samen met andere vormt deze wet het beschermingsrecht voor zowel soorten als gebieden. De wet richt zich op gebieden die zijn aangewezen op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn, ook wel Natura 2000-gebieden genoemd. Daarmee wordt op nationaal niveau invulling gegeven aan de Europese richtlijnen. Natura 2000 is een samenhangend Europees netwerk van beschermde natuurgebieden, waarin belangrijke flora en fauna voorkomen. De wet bepaalt dat projecten en plannen, die de kwaliteit van Natura 2000-gebieden kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning. Als er geen schade optreedt, kan vergunning worden verleend. Is dit wel het geval, kan vergunning alleen worden verleend als aan verschillende eisen wordt voldaan. Bij ruimtelijke ingrepen dient altijd te worden nagegaan of een vergunning nodig is op grond van de Natuurbeschermingswet.
Voorts regelt de wet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren.
De natuurbeschermingswet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen. Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen.
Nationaal netwerk
Het nationale netwerk van natuur (NNN) is een robuust, samenhangend netwerk van natuurgebieden en verbindingen daartussen op nationaal niveau. Natura 2000, een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden, maakt onderdeel uit van deze structuur. Zowel het Rijk als de Provincie wensen het NNN netwerk te behouden en verder te ontwikkelen. In de Provinciaal Ruimtelijke Verordening (PRV) is dan ook een beschermingsregime opgenomen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen geen significant nadeel opleveren voor de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN netwerk.
Beschrijving natuur en landschap
Het plangebied maakt onderdeel uit van het landschap rivierengebied met een lange lineaire verkaveling ook wel getypeerd als een slagenlandschap met o.a. knotwilgen, els, populier als afscheidingen.
Plantoetsing
Voor het bepalen van eventuele effecten op de natuurlijke waarden is in 2009 een flora fauna onderzoek uitgevoerd door van den Bijtel Ecologisch Onderzoek.
Dit onderzoek is in 2019 door Bureau Watersnip Advies geactualiseerd. De conclusies van het geactualiseerde onderzoek zijn hieronder samengevat. Het complete onderzoek is als bijlage (Bijlage 5) bijgevoegd.
Gebiedsbescherming
Het plangebied heeft geen directe relatie met beschermde gebieden (Natura2000, Weidevogelkerngebied).
Soortenbescherming
- Het plangebied is niet geschikt als foerageergebied voor de doelsoorten van de nabij gelegen Natura2000-gebieden. Schade aan Natura2000-doelsoorten is derhalve niet aan de orde.
- Voor een deel van de beschermde soorten (Bastaardkikker, Bruine kikker, Gewone pad, Kleine watersalamander, Aardmuis, Bosmuis, Bunzing, Dwergmuis, Dwergspitsmuis, Egel, Haas, Huisspitsmuis, Konijn, Ree, Veldmuis, Vos, Wezel en Woelrat, Hermelijn en Rosse woelmuis) geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming door de provincie Utrecht. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.
- Er zijn geen broedende vogels aangetroffen. De bomen zijn wel geschikt als nestlocatie voor algemeen voorkomende vogels. En er zijn enkele nesten van de Turkse tortel aangetroffen. Er zijn geen geschikte locaties binnen het plangebied die kunnen dienen als jaarrond beschermde nestlocaties voor de Gierzwaluw en Huismus. Indien bomen en struiken verwijderd worden, dienen deze bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels weggehaald te worden, zodat overtreding van de Wet natuurbescherming wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Wnb hanteert echter geen standaard periode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.
- Uit de bureaustudie blijkt dat de beschermde Alpenwatersalamander (wnb-andere soorten / Rode lijst status 'thans niet bedreigd'), Heikikker (wnb-hrl / Rode lijst status 'thans niet bedreigd'), Kamsalamander (wnb-hrl / Rode lijst status 'kwetsbaar') en Poelkikker (wnb-hrl / Rode lijst status 'thans niet bedreigd') voorkomen in de directe omgeving van het plangebied (0-1km). Deze amfibieënsoorten hebben water nodig om zich voort te kunnen planten. Binnen het plangebied is geen water aanwezig. Wel is er een geschikte amfibieënpoel aangelegd ten noordwesten van het plangebied. Deze blijft behouden. Hierdoor kan het plangebied incidenteel dienen als foerageergebied. De geplande werkzaamheden zullen echter geen schade veroorzaken aan de gunstige staat van instandhouding van de populaties beschermde amfibieën.
- Uit de geraadpleegde verspreidingskaarten blijkt dat de beschermde Ringslang (wnb-andere soorten / Rode lijst status 'kwetsbaar'), Hazelworm (wnb-andere soorten / Rode lijst status 'thans niet bedreigd') en Zandhagedis (wnb-hrl / Rode lijst status 'kwetsbaar') voorkomen in de directe omgeving van het plangebied (0-1km). De Adder (wnb-andere soorten / Rode lijst status 'kwetsbaar') en Levendbarende hagedis (wnb-andere soorten / Rode lijst status 'gevoelig') komen voor in de omgeving van het plangebied (1-5 km). De Ringslang is een watergebonden soort. Er is geen water binnen het plangebied. Ook zijn er geen geschikte overwinteringslocaties binnen het plangebied aanwezig. Wel is de Ringslang waargenomen op de weilanden achter het plangebied, waarschijnlijk om te foerageren. De geplande werkzaamheden zullen echter geen schade veroorzaken aan de gunstige staat van instandhouding van de populatie van de Ringslang.
- Tevens blijkt uit de bureaustudie dat de beschermde Bever (wnb-hrl / Rode lijst status 'gevoelig'), Boommarter (wnb-andere soorten / Rode lijst status 'kwetsbaar'), Das (wnb-andere soorten) en Eekhoorn (wnb-andere soorten) voorkomen in de directe omgeving van het plangebied (0-1km). Damhert (wnb-andere soorten / Rode lijst status 'thans niet bedreigd') en Waterspitsmuis (wnb-andere soorten / Rode lijst status 'kwetsbaar') voor komen in de omgeving van het plangebied (1-5km). Voor de Boommarter, Das, Eekhoorn en Damhert geldt dat deze voorkomen in de bossen van de Utrechtse Heuvelrug. Het plangebied is niet geschikt als leefgebied omdat het te gecultiveerd is en niet voldoet aan de specifieke eisen van deze soorten. De aanwezigheid van deze soorten kan worden uitgesloten. Voor de Waterspitsmuis geldt dat er geen geschikt leefgebied aanwezig is binnen het plangebied. Ook de aanwezigheid van deze soort kan worden uitgesloten.
- Uit de bureaustudie blijkt dat verschillende beschermde vleermuissoorten voorkomen in de omgeving van het plangebied, zoals Baardvleermuis, Gewone dwergvleermuis, Gewone grootoorvleermuis, Laatvlieger, Meervleermuis, Rosse vleermuis, Ruige wergvleermuis en Watervleermuis (0-1km) en Tweekleurige vleermuis (1-5km). De aanwezige bomen zijn niet geschikt als verblijfplaats voor boombewonende soorten. Er zijn geen scheuren en kieren aangetroffen. De bomen kunnen wel dienen als foerageergebied. Foerageergebied is alleen beschermd indien het van groot belang is voor de functionaliteit van de verblijfplaatsen van de soorten, doordat er onvoldoende alternatieven aanwezig zijn. Er zijn echter in de directe omgeving voldoende alternatieven. Tevens is er geen sprake van het kappen van bomen. De geplande werkzaamheden zullen geen schade veroorzaken aan de gunstige staat van instandhouding van de populaties vleermuizen.
Algemene zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.
Aanleg en beheer nieuwe natuur
Voor de uitbreiding van de bestemming natuur wordt ingestoken op de adviezen van de Stuurgroep Kromme Rijnlandschap en de reeds gepresenteerde inrichtingschets (bijlage Bijlage 1) Voor het beheer ervan wordt aangesloten op het beheerplan Groene Tuinen dat in de bijlagen (bijlage Bijlage 6) is opgenomen.
Conclusie
Vanuit het perspectief natuurbescherming zijn er geen beletselen voor de realisatie van dit wijzigingsplan.
Volgens ecologisch onderzoek vormt voorliggend plan ook geen belemmering voor beschermde soorten in en in de omgeving van het plangebied.
4.4 Archeologie
4.4.1 Wet op de archeologische monumentenzorg
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Deze nationale wet vloeit voort uit het Europese Verdrag van Malta. Het uitgangspunt van de Wet op de archeologische monumentenzorg is het, waar nodig, beschermen van archeologische waarden. Er dient op grond van de wet bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de aanwezige en/of te verwachten monumenten/archeologische waarden. De gemeente is op grond van de wet de verantwoordelijk voor het streven naar behoud 'in situ', dat wil zeggen behoud van de waarde in de bodem. Ook moet de gemeente vroegtijdig het behoud van archeologische waarden afwegen tegen andere maatschappelijke belangen. Gemeenten moeten hun eigen archeologiebeleid opstellen en hieraan uitvoering geven.
4.4.2 Beleidsadviezen en eerder verricht onderzoek
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft een Archeologische beleidskaart vastgesteld t.b.v. de archeologische verwachtingswaarde. Op deze beleidskaart kaart is met kleuren de verwachtingswaarde aangeduid (geel voor 'geen' naar paars voor 'hoog'). De kleur oranje geeft een middelhoge verwachting aan.
Uitsnede Beleidskaart archeologie 2013 (plangebied gemarkeerd met blauwe ovaal)
Op de kaart heeft het plangebied een oranje kleur. Er is dus sprake van een middelhoge verwachting voor archeologische resten binnen het plangebied. Om deze archeologische resten te beschermen is dan ook de bestemming 'Waarde - archeologie 4' op de verbeelding van dit wijzigingsplan opgenomen.
Hoofdstuk 5 Wijze Van Bestemmen
5.1 Algemeen
Dit wijzigingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1581.DBGreepad-ON01 met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. Het GML-bestand (simpel gezegd; de kaart) en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van dit wijzigingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan.
5.2 Methodiek
5.2.1 Verbeelding
In het GML-bestand hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding. In de legenda zijn deze als "verklaringen" aangegeven (bijvoorbeeld kadastrale gegevens).
5.2.2 Regels
De regels van het wijzigingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk I (artikelen 1 en 2) bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
- Hoofdstuk II (artikelen 3 en 4) bevat de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden. Ook zijn dit hoofdstuk de dubbelbestemmingen opgenomen.
- Hoofdstuk III (artikelen 5 tot en met 9) bevat de algemene regels, waaronder een anti-dubbeltelregel en de algemene gebruiksregels.
- Hoofdstuk IV (artikelen 10 en 11)bevat de overgangs- en slotregel.
5.3 Bestemmingen
5.3.1 Enkelbestemmingen
5.3.2 Dubbelbestemmingen
5.4 Algemene Regels
5.4.1 Anti-dubbeltelregel
Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.
5.4.2 Algemene bouwregels
5.4.3 Algemene gebruiksregels
5.4.4 Algemene aanduidingsregels
5.4.5 Algemene afwijkingsregels
5.4.6 Algemene wijzigingsregels
5.4.7 Overgangs- en slotregels
In artikel 10 van de regels is het overgangsrecht opgenomen. In artikel 11 van de regels is de slotregel opgenomen.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De ontwikkeling die met onderhavig plan wordt mogelijk gemaakt betreft een particulier initiatief. Om de ontwikkeling van de woningen juridisch-planologisch te verankeren is met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten waarin afspraken over het kostenverhaal vastgelegd zijn. Er zijn geen twijfels over de uitvoerbaarheid.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1. van het besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, mede daaronder verstaan wijzigingsplan, overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit wijzigingsplan zullen worden geïnformeerd.
De uitkomsten van het vooroverleg worden verwerkt in het wijzigingsplan.
6.2.2 Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplanwordt voor zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode mag eenieder zienswijze indienen.
6.3 Handhaving
Het betrekken van toezicht en handhavingsaspecten bij het opstellen en vaststellen van wijzigingsplannen is belangrijk, omdat het de manier is om de ruimtelijke ordening ontwikkelingsbestendiger te maken.Daarom wordt bij de actualisering van dit wijzigingsplan voorafgaand waar mogelijk een zo goed mogelijk beeld verkregen van de huidige planologische situatie en ontwikkelings- / afwijkingsmogelijkheden, de in de afgelopen 10 jaar aangevraagde en verleende afwijkingen / omgevingsvergunningen en de in de afgelopen tien jaar verrichte handhavingsacties en verleende gedoogbeschikkingen. Dit onderzoek past volledig binnen de verplichtingen uit onder andere de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De investering betreft de invulling van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting.
De kwaliteit van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting beïnvloedt rechtstreeks de impact en de gevolgen van de repressieve toezicht- en handhavingsverplichting* en daarmee de houdbaarheid van het op te stellen en vast te stellen wijzigingsplan. Het is om die reden dat in het wijzigingsplan de nadruk op de preventieve aspecten is gelegd. Daarvoor is het wijzigingsplan het middel bij uitstek.
* Repressieve toezicht en handhaving ligt wettelijk vast en leidt allereerst tot de te beantwoorden vraag of de afwijking/overtreding kan worden gelegaliseerd. Dat kan meer verruiming van het wijzigingsplan tot gevolg hebben dan dat met het wijzigingsplan oorspronkelijk is bedoeld. Dat zelfde geldt voor de discretionaire bevoegdheid om afwijkingen te gedogen. Als er niet voor legalisering dan wel gedogen wordt gekozen, kan er weliswaar met gebruikmaking van de repressieve handhavingsmiddelen (last onder dwangsom, last onder bestuursdwang, strafrechtelijke boete dan wel een bestuurlijke boete; de boetes waar van toepassing uiteraard) een aanmerkelijke kans worden gecreëerd op beëindiging van de afwijking/overtreding.