KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Wonen - S2
Artikel 7 Waarde - Archeologie 3
3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
1.3 Geldende Plannen
1.4 Leeswijzer
2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
2.2 Projectbeschrijving
2.3 Stedenbouwkundige Uitgangspunten
2.4 Ruimtelijke Gevolgen
3 Algemeen Ruimtelijke Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
4 Specifieke Regelgeving En Beleid
4.1 Beeldkwaliteit
4.2 Wonen
4.3 Verkeer En Parkeren
4.4 Milieu
4.5 Water
4.6 Groen, Natuur En Landschap
4.7 Cultuurhistorie
4.8 Archeologie
4.9 Spuitzone
5 Wijze Van Bestemmen
5.1 Algemeen
5.2 Methodiek
5.3 Bestemmingen
5.4 Dubbelbestemmingen
5.5 Algemene Regels
5.6 Algemene Gebruiksregels
5.7 Algemene Afwijkingsregels
5.8 Overige Regels
5.9 Overgangs- En Slotregels
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Beukenlaan Doorn

Bestemmingsplan - Gemeente Utrechtse Heuvelrug

Vastgesteld op 25-03-2021 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan
het bestemmingsplan Basisregels Gemeente Utrechtse Heuvelrug met identificatienummer NL.IMRO.1581.DOOBeukenlaan-VA01 van de gemeente .
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
1.6 archeologisch deskundige
professioneel archeoloog die volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of programma's van eisen op te stellen en te toetsen.
1.7 archeologisch onderzoek
diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen.
1.8 archeologisch rapport
in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de archeologische waarde van een terrein.
1.9 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde die wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van sporen van menselijk handelen in het verleden die in de grond zijn achtergebleven, bijvoorbeeld potscherven, resten van voedselbereiding, graven, maar ook verkleuringen in de grond die duiden op bewoning of infrastructuur.
1.10 archeologisch waardevol gebied
gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn.
1.11 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.12 bebouwingsgebied
achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.
1.13 bebouwingspercentage
een aangegeven percentage, dat het deel van het maatvoeringsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.14 bed & breakfastvoorziening
een (deel van een) gebouw, bedoeld voor veelal kortdurend recreatief nachtverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen.
1.15 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van producten en goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.16 bedrijf aan huis
een bedrijf dat in een (gedeelte van) een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend en gericht is op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, mede door de bewoner van de woning, met dien verstande dat de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.17 bedrijfsgebouw
een niet voor bewoning bestemd gebouw ten dienste van een bedrijf, instelling of
voorziening.
1.18 beroep aan huis
een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in een woning en/of de bijbehorende bouwwerken mede wordt uitgeoefend door de bewoner van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.19 bestaand(e)
  1. bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, tenzij in de regels anders is bepaald;
  3. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;
  4. het bepaalde onder b is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
1.20 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.21 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.22 bestrijdingsmiddelen gevoelige functies
alle functies waar geregeld en gedurende langere perioden mensen verblijven, met uitzondering van bedrijfswoningen behorende bij het bedrijf dat de fruit- of boomteelt uitoefent.
1.23 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.24 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.25 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.26 bouwlaag
een voor mensen toegankelijk deel van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd. De eerste bouwlaag is de bouwlaag op de begane grond.
1.27 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.28 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.29 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.30 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden
1.31 daknok
hoogste punt van een schuin dak.
1.32 dakvoet
laagste punt van een schuin dak.
1.33 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.34 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé.
1.35 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische of maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
1.36 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
1.37 erker
een uitbouw aan een woning, die zich bevindt aan de gevel van een woning en ondergeschikt is aan de massa van het hoofdgebouw.
1.38 escortbedrijf
het bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbieden door een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.
1.39 functie
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan, is toegestaan.
1.40 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.41 grondwaterpeil
bovenste niveau van het water dat zich in de bodem bevindt.
1.42 hoofdgebouw
gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.43 huisvesting in verband met mantelzorg
huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.
1.44 internetwinkel
winkel waarbij de verkoop plaatsvindt op internet en de klantencontacten grotendeels of geheel digitaal verlopen.
1.45 kamerbewoning
het bewonen van eenzelfde woning door meerdere personen die ieder in een eigen ruimte een eigen huishouden voeren waarbij deze bewoners wezenlijke voorzieningen, zoals een entree, keuken en/of sanitaire ruimte, gemeenschappelijk gebruiken.
1.46 kas
een gebouw met overwegend transparante, lichtdoorlatende afdekking en wanden van een bouwhoogte van meer dan 1 meter, bedoeld voor het kweken en telen van gewassen.
1.47 kunstwerken
civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf.
1.48 kwetsbaar object
  1. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde woningen, woonschepen of woonwagens die aangemerkt worden als beperkt kwetsbare objecten: verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en diensten bedrijfswoningen van derden;
  2. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. scholen, of
    3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m2 per object, of
    2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2000 m2 per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en
  4. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
1.49 landschapswaarden
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van natuurlijke en menselijke factoren.
1.50 maaiveld
de hoogte van het afgewerkte bouwterrein.
1.51 mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
1.52 natuurwaarden
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de hydrologie en door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk, als in onderlinge samenhang.
1.53 nevenactiviteiten
het ontplooien van activiteiten ter plaatse van het bouwvlak die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen.
1.54 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
1.55 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.56 overkapping
een bouwwerk, omsloten door maximaal één, tot de constructie behorende wand en voorzien van een gesloten dak.
1.57 parkeervoorzieningen
elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.
1.58 permanente bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdwoonverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt.
1.59 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.60 recreatiewoning
een gebouw, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief nachtverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen.
1.61 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.62 staat van bedrijfsactiviteiten
bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.
1.63 straatmeubilair
de op of bij de weg behorende overige bouwwerken, zoals verkeerstekens, wegbebakening, bewegwijzering, verlichting, halteaanduiding, parkeerregulerende constructies, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaards, afvalcontainers, zitbanken, plantenbakken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, telefooncellen en abri's.
1.64 verblijfsgebied
gebruiksgebied of een gedeelte daarvan voor het verblijven van personen.
1.65 voorerfgebied
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
1.66 voorgevel
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
1.67 voorgevelrooilijn
de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen.
1.68 waterhuishoudkundige voorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en wateroverlast.
1.69 woning
een gebouw of gedeelte van een gebouw, bestaande uit een complex van ruimten, dat is bedoeld en dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten en berekend:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 de breedte en diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van scheidingsmuren.
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 bruto vloeroppervlakte
de vloeroppervlakte van de ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een vastgoedobject gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen. Ter aanvulling op bovenstaande geldt het volgende:
  1. Indien een binnenruimte aan een andere binnenruimte grenst, moet worden gemeten tot het hart van de betreffende scheidingsconstructie;
  2. Indien een gebouwgebonden buitenruimte aan een binnenruimte grenst, moet het grondvlak van de scheidingsconstructie volledig worden toegerekend aan de brutovloeroppervlakte van de binnenruimte.
2.8 het peil
  1. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:
  2. de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  3. in andere gevallen:
  4. de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
2.9 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
de kleinste afstand tussen de zijdelingse bouwperceelgrens en het bouwwerk.
2.10 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen waaronder bosgebieden en bermen;
  2. plantsoenen;
  3. water;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. een erfafscheiding ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – groene erfafscheiding’
met daarbij behorend:
  1. paden, in-en uitritten, kunstwerken, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, straatmeubilair en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

  1. op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer dan 4,5 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen, behoudens palen en masten waarvoor een maximum bouwhoogte van 6 m geldt.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen met daarbij behorend paden, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeren op eigen terrein;

4.2 Bouwregels

4.2.1 Bouwen van gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. gebouwen en overkappingen mogen niet worden gebouwd;
  2. in afwijking van lid a mogen erkers, toegangsportalen, luifels, balkons, trappen en bordessen vòòr de voorgevel van het hoofdgebouw en voor het bouwen van erkers, toegangsportalen, luifels, balkons, trappen, bordessen én overkappingen aan zijgevels, welke zicht hebben op of gelegen zijn aan de zijde van een openbare weg of openbaar groen worden gebouwd, mits:
    1. de bouwgrens met ten hoogste 1,5 m wordt overschreden;
    2. de afstand vanaf het openbaar toegankelijk gebied tot aan het te bouwen bouwwerk minimaal 2,5 m is;
    3. de bouwhoogte maximaal 3 m, dan wel 0,25 m boven de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning bedraagt;
    4. de breedte maximaal 2/3 van de breedte bedraagt van de gevel van het hoofdgebouw waaraan uitgebouwd wordt tot maximaal 4 m.
  3. in afwijking van lid a mogen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met een maximum goot- en bouwhoogte van 3 m, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' een andere goot- en bouwhoogte staat aangegeven.
4.2.2 Bouwen van overige bouwwerken (niet zijnde overkappingen)
Voor het bouwen van overige bouwwerken (niet zijnde overkappingen) geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan hieronder is aangegeven:
afbeelding

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen, straten en paden;
  2. voet- en rijwielpaden;
met daarbij behorend:
  1. groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, straatmeubilair en waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Bouwen van gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen met een maximale oppervlakte van 15 m2 tenzij de bestaande oppervlakte groter is, in welk geval deze oppervlakte als maximum geldt;
  2. op of in deze gronden mogen geen overkappingen worden gebouwd;
5.2.2 Bouwen van overige bouwwerken (niet zijnde overkappingen)
Voor het bouwen van overige bouwwerken (niet zijnde overkappingen) geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan hieronder is aangegeven:
afbeelding

Artikel 6 Wonen - S2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen – S2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep- en of bedrijf aan huis;
met daarbij behorende:
  1. tuinen en erven, paden, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeren op eigen terrein.

6.2 Bouwregels

6.2.1 Bouwen algemeen
Het bebouwingsgebied mag voor niet meer dan 50% worden bebouwd.
6.2.2 Bouwen van hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. mogen uitsluitend in de vorm van aaneengebouwde en/of geschakelde woningen en/of vrijstaande en/of vrijstaand geschakelde woningen worden gebouwd;
  2. mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  3. het aantal mag per bouwvlak niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' staat aangegeven;
  4. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' staat aangegeven;
  5. dakkapellen in het hoofdgebouw aan de voorgevel en de naar de openbare weg gekeerde zijgevels zijn toegestaan, mits:
    1. de breedte van dakkapellen per dakvlak niet meer dan de helft van de breedte van de desbetreffende dakvlakken ter hoogte van de bovenkant van de dakkapel bedraagt;
    2. voorzien van een plat dak;
    3. gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m;
    4. onderzijde meer dan 0,5 m en minder dan 1,6 m boven de dakvoet;
    5. bovenzijde meer dan 0,5 m onder de daknok;
    6. zijkanten meer dan 0,9 m van de zijkanten van het dakvlak;
    7. bij meerdere dakkapellen deze uitsluitend in één horizontale lijn worden geplaatst;
    8. niet meer dan 50% van de oppervlakte van het dakvlak gebruikt voor dakkapellen, dakramen en andere dakdoorbrekingen gezamenlijk
  6. Een dakkapel in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak is toegestaan, mits:
    1. de breedte van dakkapellen per dakvlak niet meer dan de helft van de breedte van de desbetreffende dakvlakken ter hoogte van de bovenkant van de dakkapel bedraagt;
    2. voorzien van een plat dak;
    3. gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m;
    4. onderzijde meer dan 0,5 m en minder dan 1,60 m boven de dakvoet;
    5. bovenzijde meer dan 0,5 m onder de daknok;
    6. zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak;
    7. bij meerdere dakkapellen deze uitsluitend in één horizontale lijn worden geplaatst;
    8. niet meer dan 50% van de oppervlakte van het dakvlak gebruikt voor dakkapellen, dakramen en andere dakdoorbrekingen gezamenlijk.
6.2.3 Bouwen van bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. voor zover binnen het bouwvlak of op afstand van niet meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, niet hoger dan:
    1. 5 m;
    2. 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, en
    3. Het hoofdgebouw.
  3. Indien buiten het bouwvlak wordt gebouwd:
    1. dient minimaal 1 meter achter de voorgevel te worden gebouwd;
    2. voor zover op een afstand van meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw:
      • indien hoger dan 3 m: voorzien van een schuin dak, de dakvoet niet hoger dan 3 m, de daknok gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de hoogte van de daknok niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule: maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3;
      • functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg.
    3. niet voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte;
    4. de ligging van een verblijfsgebied in geval van meer dan een bouwlaag, uitsluitend op de eerste bouwlaag;
    5. ondergronds bouwen uitsluitend onder een bijbehorend bouwwerk is toegestaan tot een maximum van 30 m2;
    6. de oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied bedraagt niet meer dan:
      • in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50% van dat bebouwingsgebied;
      • in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2; 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
      • in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2.
  4. in afwijking van lid c onder 1 mag ook op minder dan 1 meter achter de voorgevel worden gebouwd:
    1. indien de bestaande bebouwing op minder grote afstand dan 1 m van de voorgevel staat, in welk geval de bestaande afstand als minimum geldt;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
    3. voor het bouwen van erkers, toegangsportalen, luifels, balkons, trappen en bordessen vòòr de voorgevel van het hoofdgebouw en voor het bouwen van erkers, toegangsportalen, luifels, balkons, trappen, bordessen én overkappingen aan zijgevels, welke zicht hebben op of gelegen zijn aan de zijde van een openbare weg of openbaar groen, mits:
      • de bouwgrens met ten hoogste 1,5 m wordt overschreden;
      • de afstand vanaf het openbaar toegankelijk gebied tot aan het te bouwen bouwwerk minimaal 2,5 m is;
      • de bouwhoogte maximaal 3 m, dan wel 0,25 m boven de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw bedraagt;
      • de breedte maximaal 2/3 van de breedte bedraagt van de gevel van het hoofdgebouw waaraan uitgebouwd wordt tot maximaal 4 m.
6.2.4 Bouwen van overige bouwwerken (niet zijnde overkappingen)
Voor het bouwen van overige bouwwerken (niet zijnde overkappingen) geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan hieronder is aangegeven:
afbeelding

6.3 Specifieke gebruiksregels

6.3.1 Uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis
Het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis is in overeenstemming met de woonfunctie, indien wordt voldaan aan de volgende regels:
  1. niet meer dan 40% van de totale bruto vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, inclusief bijbehorende bouwwerken, voor de uitoefening van het beroep of bedrijf wordt gebruikt;
  2. bij de uitoefening van een bedrijf aan huis alleen activiteiten worden uitgevoerd die genoemd worden in de bij deze regels behorende bijlage 'bijlagen bij de regels bijlage 1' en/of een internetwinkel zonder een afhaalbalie, showroom of andere fysieke bezoekmogelijkheid;
  3. geen horeca- en/of detailhandelsactiviteiten worden uitgeoefend, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van het betrokken beroep of bedrijf aan huis;
  4. de beroeps- en bedrijfsactiviteiten mede door de bewoners worden uitgeoefend;
  5. de verkeersbelasting niet onevenredig toeneemt;
  6. in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein wordt voorzien of, ingeval dit niet mogelijk is, voldoende parkeergelegenheid in de directe nabijheid aanwezig is;
  7. buitenopslag ten behoeve van de activiteit niet is toegestaan.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 3

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

7.2.1 Bouwen en bouwwerken
Voor het bouwen ten dienste van de onderliggende bestemming(en) gelden de volgende regels:
  1. de aanvrager van een omgevingsvergunning dient in het belang van de archeologische monumentenzorg een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. in het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de vergunning de volgende verplichtingen worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.2.1 Uitzonderingen bouwregels
Het bepaalde in lid artikel 37 lid 2.1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
  1. vervanging, vernieuwing of verandering van de bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. bouwwerken met een gezamenlijke oppervlakte kleiner dan 150 m2;
  3. bouwwerken die niet dieper dan 0,3 m onder maaiveld geplaatst kunnen worden.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.3.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 150 m2 of meer:
  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  2. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  3. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen, dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  5. het ophogen en egaliseren van gronden.
7.3.2 Uitzonderingen
Het in lid artikel 7 lid 3.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden:
  1. in het kader van het normale onderhoud en/of gebruik;
  2. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van het plan;
  3. die reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  4. in het kader van het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in lid artikel 7 lid 2.1;
  5. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een archeologisch deskundige;
  6. in en op gronden waarvan naar oordeel van het bevoegd gezag vaststaat dat daar geen archeologische waarden aanwezig zijn of meer aanwezig zijn.
7.3.3 Toelaatbaarheid
De werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid artikel 7 lid 3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:
  1. door die werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  2. door aanvrager een rapport is overgelegd, waaruit blijkt dat naar het oordeel van het bevoegd gezag aan de onder a genoemde voorwaarden is voldaan.

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de -mede aan de hand van de gemeentelijke archeologische beleidskaart- geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Verboden gebruik
  1. Het is verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en);
  2. Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:
    1. het gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
    2. het gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
    3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie, een escortbedrijf of een erotisch getinte vermaaksfunctie behoudens in het geval dat dit gebruik uitdrukkelijk is toegestaan;
    4. het gebruik van bijbehorende bouwwerken die zijn gelegen buiten het bouwvlak en op meer dan 4 m afstand van het oorspronkelijk hoofdgebouw voor bewoning, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg;
    5. het gebruik van woningen voor kamerbewoning;
    6. het gebruik van woningen voor bijzondere woonvormen;
    7. het gebruik van bed & breakfastvoorzieningen, recreatiewoningen, vakantieappartementen, groepsaccommodatie, pensions en kampeerboerderijen voor permanente bewoning;
    8. het gebruik van gronden voor een paardenbak.
10.2 voorwaardelijke verplichting
Het gebruik van de woningen en de gronden is uitsluitend toegestaan indien na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – groene erfafscheiding’, voorzien is in een wintergroene haag van minimaal 1,50 meter hoog of een hekwerk met hedera van minimaal 1,50 meter hoog. Het hekwerk met hedera of de wintergroene haag dient vervolgens in stand te worden gehouden.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Bestaande situatie
Daar waar een hoofdgebouw, of bijbehorend bouwwerk niet voldoet aan de gestelde regels in hoofdstuk 2 gelden de bestaande afmetingen, afstanden en/of aantallen wooneenheden zoals deze zijn gerealiseerd of waarvoor een onherroepelijke bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning is verleend ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan als maximaal toegestane afmetingen en/of afstanden.
9.2 Bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- of aanduidingsgrenzen en van maatvoeringsregels niet meer dan 1 m bedraagt.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
  1. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  2. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  3. de regels ten aanzien van de hoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte voor overige bouwwerken, wordt vergroot tot maximaal 10 m;
mits:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
  3. vanuit verkeerstechnisch oogpunt geen onveilige situaties ontstaan.
11.2 Afwijking 10% overschrijding
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, mits:
  1. medische-, sociale- of welstandtechnische noodzaak aanwezig is;
  2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
  4. vanuit verkeerstechnisch oogpunt geen onveilige situaties ontstaan.
11.3 Afwijking bijzondere woonvormen en kamerbewoning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 7 lid 1 oor het toestaan van bijzondere woonvormen en kamerbewoning, in een woning niet zijnde een bedrijfswoning, mits:
  1. de functie een ruimtelijke werking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
  2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  3. in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein wordt voorzien of, ingeval dit niet mogelijk is, voldoende parkeergelegenheid in de directe nabijheid aanwezig is;
  4. het gebruik binnen het bouwvlak plaatsvindt;

Artikel 12 Overige Regels

12.1 parkeergelegenheid 12.1.1 Parkeergelegenheid bij bouwen
  1. Een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning is vereist en waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, mag niet worden gebouwd of vergroot wanneer voor dit bouwwerk op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien. Deze bepaling geldt niet voor herbouw van een bouwwerk zonder functiewijziging;
  2. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend indien sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP, d.d. 2 februari 2010), met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie verschijnt, met deze nieuwe versie rekening wordt gehouden. Hierbij kunnen voorschriften worden opgenomen over het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
12.1.2 Parkeergelegenheid bij functiewijziging
  1. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend een functiewijziging waarvoor een omgevingsvergunning is vereist van bouwwerken of onbebouwde gronden in een functie met een grotere parkeerbehoefte, zonder dat in voldoende mate ruimte aanwezig is ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's. Deze bepaling geldt niet voor bestaand gebruik;
  2. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend indien sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP, d.d. 2 februari 2010), met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie verschijnt, met deze nieuwe versie rekening wordt gehouden. Hierbij wordt alleen gelet op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de functiewijziging. Hierbij kunnen nadere eisen worden gesteld aan de situering en omvang van de parkeergelegenheid ten behoeve van het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
12.1.3 Afwijken van de parkeernormen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 12 lid 1.1 en artikel 12 lid 1.2 en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, indien de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geeft. De aanvrager dient in dat geval door middel van een verkeersonderzoek naar oordeel van het bevoegd gezag aan te tonen dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en verkeersveiligheid.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Bouwen
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Gebruik
  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Beukenlaan Doorn van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.

1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doelstelling

Aanleiding van voorliggend bestemmingsplan is de beoogde realisatie van 8 woningen aan de Beukenlaan in Doorn. Het plan voor de nieuwe woningen past niet binnen de kaders van de ter plaatste vigerende beheersverordening ‘Woongebied Doorn West 1e herziening’. De raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft d.d. 5 maart 2020 ingestemd met het stedenbouwkundig kader en medewerking verleend aan de wijziging van het bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in een regeling voor de realisatie van de woningen.

1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied

Het plangebied aan de Beukenlaan ligt aan de westzijde van de bebouwde kom van Doorn en is kadastraal bekend als 7773.
Afbeelding 1: Globale ligging plangebied (geel omlijnd)
afbeelding
De Beukenlaan bevindt zich aan de westzijde van het plangebied en is bereikbaar via de ten
noordoosten gelegen N225. Direct ten noorden van het plangebied en aan de overzijde van de
Beukenlaan bevindt zich woonbebouwing. In het zuiden wordt het plangebied begrensd door
een kwekerij. In de overige omgeving van het plangebied staan voornamelijk woningen.
Afbeelding 2: Plangebied (rood omlijnd)
afbeelding

1.3 Geldende Plannen

Binnen het plangebied geldt de vigerende beheersverordening ‘Woongebied Doorn West 1e herziening’, vastgesteld d.d. 17 mei 2018. Ten tijde van de beheersverordening zijn de enkelbestemmingen ‘Tuin’, ‘Wonen S-1’ en ‘Agrarisch met waarden’ aanwezig. Op basis van de beheersverordening zijn er reeds 3 vrijstaande woningen toegestaan.
Afbeelding 3: Vigerende beheersverordening (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
afbeelding
Het plangebied wordt integraal herontwikkeld naar een woningbouwgebied.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven.
Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven. Het volgende hoofdstuk (4) geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, etc. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen.
Het overige beleid wordt niet benoemd. In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord. Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.

2 Het Plan

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied is in het verleden in gebruik geweest als opslag voor diverse materialen, om die reden waren er enkele loodsen/schuren aanwezig. In de huidige situatie is het plangebied onbebouwd. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 5.500 m². De volgende afbeelding geeft een impressie van de huidige situatie.
Afbeelding 4: Huidige situatie
afbeelding

2.2 Projectbeschrijving

De gewenste ontwikkeling bestaat uit het realiseren van 8 woningen. De ontwikkeling vindt volledig plaats binnen de rode contour uit het provinciaal beleid. Behoud van de vijf grote beuken aan de Beukenlaan ter hoogte van het plangebied is bij de verkaveling het uitgangspunt geweest.
Langs de Beukenlaan zijn vier twee-onder-een-kapwoningen geprojecteerd. Aan de zuidzijde van het plangebied wordt een nieuwe weg aangelegd, waaraan ook vier twee-onder-eenkapwoningen zijn geprojecteerd. Langs de weg is ruimte voor het planten van enkele bomen die de weg begeleiden en de sfeer van wonen in het bos vergroten. Er wordt op eigen terrein een hekwerk van minimaal 1,5 meter hoog met wintergroene beplanting (zoals hedera) geplaatst als afscherming met het terrein van de kwekerij. Dit mede om eventuele overlast van het sproeien door de kwekerij te beperken.
Per twee vormen de woningen een zelfstandig beleefbaar volume. Om een meer gevarieerd beeld te krijgen, verspringen de bouwvolumes aan de Beukenlaan ten opzichte van elkaar. De twee twee-onder-een-kapwoningen bij de bestaande grote beuken langs de Beukenlaan staat ten behoeve van de bomen extra ver naar achteren. Mede hierdoor ontstaat bij het inrijden van de Beukenlaan een ontspannen beeld met zicht op het erachter gelegen bos. Bij de woning op de zuidelijke hoek is de garage in de achtertuin geplaatst. Deze garage is bereikbaar via de nieuwe weg. Hierdoor wordt er vanaf de Beukenlaan niet vlak langs de bestaande beuken gereden. De uitbouw aan de zijkant van de woning is wel behouden om hier een bijzondere zijgevel te creëren.
Afbeelding 5: Stedenbouwkundig plan
afbeelding

2.3 Stedenbouwkundige Uitgangspunten

De raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft d.d. 5 maart 2020 ingestemd met het stedenbouwkundig kader en medewerking verleend aan de wijziging van het bestemmingsplan. Het stedenbouwkundig kader voorziet in het realiseren van 8 woningen. Vier woningen worden georiënteerd op de Beukenlaan en 4 woningen op de nieuw aan te leggen ontsluitingsweg. De locatie is gelegen binnen de rode contour. Het voorliggend plan sluit met uitzondering van de maximale bouwhoogte aan bij het vastgestelde stedenbouwkundig kader.

2.4 Ruimtelijke Gevolgen

Met de voorliggende ontwikkeling vervalt de agrarische bestemming binnen het plangebied en wijzigen de bestemmingen wonen en tuin van oppervlakte. Door de realisering van het plan ontstaat er een toename van het aantal verkeersbewegingen.

3 Algemeen Ruimtelijke Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1. Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur (hierna: SVIR) vastgesteld. De SVIR geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Die ambitie is vertaald in doelen voor de middellange termijn tot 2028. Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. De 3 hoofddoelen van de structuurvisie zijn:
  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruik voorop staat.
Planspecifiek
Specifiek beleid ten aanzien van de beoogde ontwikkeling is niet opgenomen in de SVIR, om die reden wordt de structuurvisie in dit bestemmingsplan niet nader toegelicht.
3.1.2. Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, december 2011) worden nationale ruimtelijke belangen juridisch geborgd. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient rekening gehouden te worden met de regels van het Barro zodat de nationale belangen doorwerken in de beleidsruimte van andere overheden.
Het Barro is aangevuld (wijziging Barro) met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, Het Nationaal Waterplan en het derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening.
Het gaat hier om de volgende onderwerpen:
  • Rijksvaarwegen;
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS);
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
Planspecifiek
Specifiek beleid ten aanzien van de beoogde ontwikkeling is niet opgenomen in het Barro. Het plangebied ligt niet binnen het Natuurnetwerk Nederland.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
De Ladder duurzame verstedelijking werd geïntroduceerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en trad per 1 oktober 2012 in werking als motiveringsvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het instrument is van toepassing op de functies wonen, bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen.
Sinds de inwerkingtreding is er veel onduidelijkheid over een aantal begrippen in het besluit en is er diverse jurisprudentie ontstaan. Om die reden is d.d. 21 april 2017 het besluit genomen tot wijziging van het Bro in verband met de aanpassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking. De gewijzigde ladder duurzame verstedelijking is in werking getreden op d.d. 1 juli 2017.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie art. 1.1.1 Bro) mogelijk maakt. De Ladder is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2, 3 en 4 van de Bro. In het kader van dit bestemmingsplan is artikel 3.1.6 lid 2 onderstaand opgenomen:
“3.1.6 lid 2
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in de gemeente Utrechtse Heuvelrug, tussen Driebergen en Doorn. Van een nieuwe stedelijke ontwikkeling bij woningbouwlocaties is sprake als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. In de praktijk worden er 8 nieuwe woningen gerealiseerd waarvan er planologisch gezien reeds 3 zijn toegestaan. Om die reden is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en is een verdere toetsing van de Ladder niet aan de orde.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) en Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (herijking 2016)
De provincie Utrecht heeft haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). De herijkte versie van de PRS is vastgesteld d.d. 4 februari 2016. In de structuurvisie zijn doelstellingen van provinciaal belang, het beleid bij de doelstellingen en op welke wijze uitvoering wordt gegeven aan het beleid opgenomen. Deels wordt uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) welke tegelijk met de PRS is opgesteld.
Planspecifiek
Op basis van de PRS is het plangebied gelegen in het gebied ‘Gezonde en veilige leefomgeving’. Voor het realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving is samenhang tussen ruimtelijke ordening en milieu belangrijk. Daarom zijn milieukwaliteiten (o.a. externe veiligheid, geluid, lucht, bodem) een integraal onderdeel van gebiedsontwikkelingen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient er aandacht te worden besteed aan de leefomgevingskwaliteit. In paragraaf 4.4 komen de milieuaspecten aan bod.
De locatie is daarnaast aangemerkt als een binnenstedelijke woningbouwlocatie welke grotendeels binnen de rode contouren valt.
Afbeelding 6: Binnenstedelijke woningbouwlocatie met rode contouren (bron: PRS)
afbeelding
De provincie heeft aangegeven dat het de hoofdkeuze is om in te zetten op binnenstedelijke ontwikkeling en streeft ernaar dat twee derde van het woningbouwprogramma binnen de rode contouren wordt gerealiseerd. Door het realiseren van woningbouw, wordt een bijdrage geleverd aan een nieuwe binnenstedelijke ontwikkeling. De kavel ligt voor een klein deel buiten de rode contour. Dit deel van de kavel blijft echter bij de ontwikkeling buiten beschouwing. De ontwikkeling met woningen valt volledig binnen de rode contour en is niet in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Provinciale Ruimtelijke Verordening.
Het plangebied ligt op basis van de PRS binnen het ‘Rivierengebied’, zie onderstaande afbeelding.
Afbeelding 7: Plangebied binnen Rivierengebied (bron: PRS)
afbeelding
Rivierengebied is een landschap met een langgerekte opbouw. Door de fysieke ondergrond en het menselijk gebruik daarvan, zijn duidelijk verschillende deelgebieden ontstaan, Flank, Langbroek, Kromme Rijn, Nederrijn/Lek en Schalkwijk. Elk deelgebied heeft zich ontwikkeld rondom een centrale ruggengraat. Rond deze ruggengraat is de eigen identiteit het sterkst te ervaren. De overgangen tussen deelgebieden zijn vrijwel overal geleidelijk, zonder scherpe grenzen. De verschillen tussen de deelgebieden zijn goed te beleven door routes dwars op de ruggengraat en kenmerkende vergezichten. De plekken waar ruggengraten beginnen, eindigen of elkaar ontmoeten verdienen extra aandacht. Hier komen ruimtelijke kenmerken en verhalen bij elkaar. Dit zijn de focuspunten van het Rivierengebied. Enkele zijn als aandachtsgebied aangewezen, omdat er veel dynamiek is of omdat behoud extra inzet vraagt.
De kernkwaliteiten staan hier onder druk.
Voor het landschap Rivierengebied zijn de volgende kernkwaliteiten benoemd:
  • schaalcontrast van zeer open naar besloten;
  • samenhangend stelsel van rivier - uiterwaard - oeverwal - kom;
  • samenhangend stelsel van hoge stuwwal - flank - kwelzone - oeverwal – rivier;
  • de Kromme Rijn als vesting en vestiging.
Bij ontwikkelingen in het landschap van het Rivierengebied staat het waarborgen en ontwikkelen van de eigen identiteiten van de vijf deelgebieden centraal. Dit richt zich zowel op het goed tot uiting komen van de karakteristieke kenmerken langs de centrale ruggengraat, als van de geleidelijke overgangen tussen de deelgebieden. Met de beoogde ontwikkeling worden de in het plangebied voorkomende kwaliteiten behouden. Dit doordat de langs de Beukenlaan staande vijf grote beuken behouden blijven. Deze beuken lijken een restant van de oorspronkelijke laanbeplanting. Bij de ontwikkeling van de woningen wordt rekening gehouden met de bomen door de woning en de nieuwe weg op voldoende afstand van de bomen te plaatsen.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie 2030 ‘Groen dus vitaal’
In de structuurvisie is in hoofdlijnen aangegeven hoe de gemeente de belangen afweegt en welke structuren zij wil veranderen. De ambities en uitgangspunten die ten grondslag hebben gelegen aan de structuurvisie, komen voort uit de ‘Visie op de gemeente Heuvelrug: Groen en vitaal in balans’, uit mei 2005. Deze ambities worden in deze structuurvisie gekoppeld aan 6 thema’s:
  • Natuur over de heuvels;
  • Op de schouders van ons erfgoed;
  • Duurzaam bereikbaar;
  • Leefbare dorpen;
  • Vrije tijd op de Utrechtse Heuvelrug;
  • Maatwerk voor wonen en werken.
Planspecifiek
In de structuurvisiekaart worden de hoofdaccenten van de visie weergegeven, zie navolgende afbeelding.
Afbeelding 8: Structuurvisiekaart
afbeelding
Het plangebied bevindt zich binnen deelgebied 2.10: ‘bebouwing binnen rode contouren’. Dit gebied is een relatief verstedelijkte zone in het groene tussengebied tussen Doorn en Driebergen rondom Bartiméus. De structuurvisie geeft aan dat binnen deze contour ruimte is voor ‘maatwerk voor wonen’. Binnen deze contour is het van belang dat er voldoende gebouwd wordt om de dorpen vitaal te houden en draagvlak te geven voor het voorzieningenniveau. Met de beoogde ontwikkeling worden 8 woningen gerealiseerd waardoor het plangebied toekomstbestendig wordt gemaakt en draagt hiermee bij aan de leefbaarheid en veiligheid.
3.3.2 Programma Duurzaam en klimaatneutraal 2017
De Utrechtse Heuvelrug wil een gemeente zijn waar mensen met plezier wonen, werken en recreëren. Niet alleen nu, maar ook over 50 of 100 jaar. De gemeente wil een leidende positie innemen in duurzame ontwikkelingen en steeds op zoek gaan naar de meest waardevolle duurzaamheidsambitie. Daartoe is het programma "Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal" (2017) vastgesteld. Hierin worden de strategische milieubeleidsdoelen van de gemeente beschreven en is tevens een uitvoeringsprogramma 2017 opgenomen dat jaarlijks wordt geactualiseerd.
De Gemeente hanteert de volgende doelen:
  1. Klimaat neutrale gemeente in 2035: binnen de gemeentegrenzen evenveel duurzame energie opwekken als gebruiken.
  2. Duurzame leefomgeving : hoge milieukwaliteit (water, geluid, lucht, licht, geur, trilling, straling, bodem en externe veiligheid) behouden, een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving voor de huidige en toekomstige inwoners.
  3. Duurzame mobiliteit: de negatieve impact van mobiliteit op de leefomgevingskwaliteit (met name op lucht, geluid) van onze gemeente vermindert, in 2035 is alle mobiliteit in de gemeente klimaatneutraal, en in de mobiliteit wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van hernieuwbare duurzame grondstoffen (groene stroom, groen gas, waterstof, etc.).
  4. Duurzame economie: een gezonde, duurzame en klimaatvriendelijke lokale economie, waarin het ontwikkelen en aanbieden van duurzame producten rendabel is en waarbij inwoners en gasten kunnen kiezen voor duurzame consumptie.
  5. Duurzame en klimaat neutrale organisatie: het realiseren van een duurzame organisatie en van een klimaat neutrale organisatie. Een klimaat neutrale organisatie betekent voor ons een CO2-neutrale organisatie.
In het milieubeleidsplan is aangegeven dat bij ruimtelijke projecten de gemeente samen met initiatiefnemers en gebruikers van het gebied wil werken aan een duurzaam gebied. De gemeente wil onder andere bereiken dat nieuwbouw uitsluitend nog aardgasvrij wordt opgeleverd.
De wettelijke norm GPR Gebouw overall is 7,1 en wettelijke norm GPR Gebouw thema energie is 7,6 (woningbouw). Voor het plangebied geld een overall verscherpte GPR van 25%; (7,5) en een 25% verscherpte GPR thema energie; (8,5).
Planspecifiek
De ligging in de groene omgeving vraagt om een passende duurzame invulling. De woningen worden zonder gasaansluiting gebouwd en er wordt gestreefd om het bouwplan volgens de normen met een EPC en GPR van tenminste 25% scherper dan gesteld in het Bouwbesluit 2015 te realiseren, zoals vastgelegd in het gemeentelijk Programma 2017-2022 ‘Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal’. De toe te passen materialen hebben een duurzaam karakter ten aanzien van onderhoud en hergebruik.

4 Specifieke Regelgeving En Beleid

4.1 Beeldkwaliteit

4.1.1 Nota ruimtelijke kwaliteit, herziening 2017
De Nota Ruimtelijke Kwaliteit beschrijft het welstandsbeleid en dient als toetsingskader voor het welstandsadvies behorende bij het verlenen van een omgevingsvergunning. Het doel van het beleid is het leveren van een bijdrage aan de schoonheid en aantrekkelijkheid van de (bebouwde) omgeving. De nota ruimtelijke kwaliteit legt vast op welke wijze toezicht plaatsvindt, op grond van welke uitgangspunten en criteria.
In de nota is de gemeente opgedeeld in verschillende deelgebieden. De eisen worden door middel van gebiedscriteria vormgegeven. In het vastgestelde stedenbouwkundig kader is reeds ingegaan op het aspect beeldkwaliteit.
Voor het plangebied gelden de criteria voor Doorn, dorpsbebouwing - kleine kernen.
afbeelding
Bebouwing moet voor wat betreft situering op de kavel, schaal en vormgeving van de bouwmassa, indeling van de gevels en detaillering, kleur- en materiaalgebruik aansluiten op de karakteristiek van de aanwezige bebouwing. Qua beeldkwaliteit wordt aangesloten op de differentiatie in bebouwing zoals die in de buurt van de locatie aanwezig is. De twee-ondereen- kapwoningen verschillen in opzet, kapvorm, aan-en uitbouwen, gevelindeling en kleurstelling (o.a. metselwerk). Hierbij worden de bebouwingsblokken van twee woningen als één zelfstandig volume gezien. Deze volumes krijgen een eenduidige vormgeving en architectonische uitstraling.
De woningen hebben een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale nokhoogte van 11 meter. Dit sluit aan op de nu geldende bestemmingsplanregels. De volumes worden afgewisseld afgedekt met een zadeldak en een schilddak, De daken worden afgedekt met een antracietgrijze klassieke dakpan.

4.2 Wonen

4.2.1 Actualisatie Woonvisie 2018-2022
De gemeentelijke woonvisie is op 29 november 20018 vastgesteld door de gemeenteraad en is het vervolg op de eerdere woonvisie ‘Woonbeleid in een nieuwe realiteit: Actualisatie woonvisie Utrechtse Heuvelrug 2013-2020’.
Met de nieuwe woonvisie 2018-2020 wordt door de gemeente voor de komende vier jaar richting gegeven. De gemeente zet in op een veilige en prettige omgeving, in een duurzame woning die past bij hun huishouden, inkomen en zorgvraag. De drie thema’s van de voorgaande woonvisie zijn onverminderd actueel en van toepassing op de huidige woonvisie:
  1. Woningmarkt in beweging: Een van de speerpunten van dit thema was het bouwen van voldoende woningen. Op de woningmarkt is nog steeds krapte waardoor mensen geen wooncarrière maken en blijven wonen in een woning die niet langer passend is bij hun huishouden. Nieuwbouw en doorstroming in de bestaande vooraard is nodig.
  2. Thuis in de wijk: 'thuis in wijk' staat voor de ambitie om alle inwoners een toereikende woonsituatie te kunnen bieden, waarbij naar passende nieuwe mogelijkheden en woonvormen wordt gezocht.
  3. Duurzaam wonen: Grote stappen in de verduurzaming van de gehele woningvoorraad zijn nodig waarbij ook nieuwe woning duurzaam dienen te worden gebouwd.
Planspecifiek
Voor de beoogde ontwikkeling is middels het stedenbouwkundig kader reeds door de gemeenteraad ingestemd met de bouw van de woningen. Gelet op de algemene opgave binnen de rode contour meer woningen te realiseren is besloten om voor de locatie te kiezen voor een in de omgeving passende invulling met grondgebonden woningen op ruime kavels in de dure categorie. Door middel van een afkoopsom wordt geïnvesteerd in de stimulatie van goedkopere woningbouw op andere locaties in de gemeente. Het plan is hiermee in lijn met het gemeentelijk woonbeleid.

4.3 Verkeer En Parkeren

Gemeentelijke Verkeers- en Vervoersplan (GVVP)
Op 28 januari 2010 heeft de gemeente het gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan vastgesteld (GVVP). In het GVVP is het gemeentelijke verkeers- en vervoerbeleid opgenomen.
Doelstelling van het GVVP is te zorgen voor een duurzaam verkeers- en vervoersysteem met een gezonde en verkeersveilige leefomgeving in een groene, bereikbare, economisch gezonde gemeente. Blijkens het GVVP kunnen in principe nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen van enige omvang nog maar plaatsvinden op goed bereikbare plaatsen. Iedere ruimtelijke ontwikkeling dient dan ook getoetst te worden aan het GVVP. De gemeente gebruikt het GVVP bij het bepalen van de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Verkeersgeneratie- en parkeren
In het GVVP zijn de parkeernormen die gehanteerd worden in de gemeente Utrechtse Heuvelrug opgenomen. Bij nieuwbouw worden de CROW-normen gehanteerd. Hierbij wordt de minimale parkeernorm voor een weinig stedelijk gebied gehanteerd. Uitgangspunt van de gemeente is dat parkeren binnen het te ontwikkelen gebied, lees plangebied, wordt gerealiseerd.
Planspecifiek
Het voornemen is om ter plaatse 8 twee-onder-een-kapwoningen te realiseren tussen Doorn en Driebergen. De ontsluiting geschiedt via de Beukenlaan. Op basis van de rekentool ‘Verkeersgeneratie en parkeren’ van CROW is bepaald wat de verkeersgeneratie van het plan is. Hiervoor zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
afbeelding
Uit de CROW rekentool blijkt dat er op basis van een worstcase scenario met de realisatie van 8 twee-onder-een-kapwoningen er een verkeersgeneratie ontstaat van 62 motorvoertuigen per gemiddelde weekdag. Gezien de ligging op korte afstand van de N225 en de ontsluiting via de Beukenlaan, worden geen verkeersproblemen voorzien.
Op basis van de parkeernormen dienen binnen het plangebied 16 parkeerplaatsen te worden voorzien.
afbeelding
Het parkeren wordt gerealiseerd op eigen terrein en daarnaast wordt voorzien in parkeerplaatsen langs de nieuwe ontsluitingsweg. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm.

4.4 Milieu

4.4.1 Bodem
Op basis van de Wet Bodembescherming (Wbb) en het Besluit bodemkwaliteit geldt dat bij een ruimtelijk plan bepaald moet worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik. Om die reden is het relevant om te weten of er mogelijk sprake is van een bodemverontreiniging.
Planspecifiek
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een verkennend en aanvullend bodemonderzoek in combinatie met een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd door Hunneman Milieu-Advies (bijlage 1). Uit het onderzoek blijkt dat het maximaal aangetoonde gehalte aan gewogen asbest geen aanleiding vormt tot nader onderzoek. Analytisch zijn in de bovengrond licht tot sterkt verhoogde gehalten aan OCB’s aangetoond waarvan de maximaal aangetoonde gehalten de interventiewaarde overschrijden. Geadviseerd wordt om voorafgaand aan de nieuwbouw op de locatie onder milieukundige begeleiding de OCB’s te verwijderen.
Daarnaast wordt geadviseerd om uitvoering van de bodemsanering op de locatie te werken met een gesloten grondbalans. Voor de sanering van de OCB-verontreiniging is in de rapportage van het bodemonderzoek een plan van aanpak uitgewerkt. Met inachtneming van de genoemde adviezen/sanering vormt het aspect bodem geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.4.2 Geluid
Wet geluidhinder
In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgelegd in welke mate het geluid veroorzaakt door gezoneerde wegen, spoorwegen en/of gezoneerde industrieterreinen geluidgevoelige bestemmingen (woningen, ziekenhuizen, scholen e.d.) mag belasten.
Op basis van de wet zijn voor de geluidgevoelige bestemmingen voorkeursgrenswaarden opgenomen waaraan in principe aan voldaan moet worden:
  • wegverkeer 48 dB
  • spoorwegverkeer 55 dB
  • industrielawaai van gezoneerde industrieterreinen 50 dB(A)
Planspecifiek
Uit het akoestisch onderzoek, bijlage 2, blijkt dat de nieuwe woningen een geluidbelasting lager dan of gelijk aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder zullen ondervinden, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen. Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidbelasting ten gevolge van de onderzochte wegen aanvaardbaar is.De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied.
4.4.3 Luchtkwaliteit
Regeling Niet In Betekenende Mate
Op 15 november 2007 is de AMvB Niet In Betekenende Mate (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) in werking getreden. Hierin zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Planspecifiek
Binnen het plangebied worden 8 nieuwe woningen gerealiseerd. Met 8 nieuw te realiseren woningen, valt het bouwplan ruim binnen het criterium voor de categorie woningbouwlocaties (de grens ligt op 1.500 woningen, bij één ontsluitingsweg). Met andere woorden, de realisatie van de woningen draagt niet of nauwelijks bij aan de
luchtverontreiniging en is in dat opzicht niet in betekenende mate.
In de navolgende tabel is een overzicht van de jaargemiddelde achtergrondconcentraties weergegeven van de componenten stikstofdioxide (N02), fijn stof (PM10), fijne fractie fijn stof (PM 2,5) en elementair koolstof. Dit geeft een goed beeld van de luchtkwaliteit ter plaatse, die hoofdzakelijk wordt veroorzaakt door de lokale wegen. Deze concentraties zijn bepaald met behulp van het Geoloket van de Omgevingsdienst regio Utrecht.
afbeelding
De huidig bekende achtergrondconcentraties aan de luchtkwaliteit zijn ruim lager dan de vastgestelde grenswaarden. De concentraties voldoen ook aan de advieswaarden van de WHO voor PM10 (20 μg/m3) en PM2,5 (10 μg/m3). Concentraties die hoger ligger als de advieswaarden van de WHO worden door de GGD bestempelt als een onvoldoende milieugezondheidskwaliteit. Voor de concentratie NO2 is er volgens de landelijke GGD sprake van een goed milieugezondheidskwaliteit bij een concentratie van 10 microgram per kuub.
Boven de 20 microgram wordt de kwaliteit als matig bestempelt en boven de 30 microgram als onvoldoende. Uit de tabel blijkt dat de concentratie NO2 in de huidige situatie tussen een goed en matig milieugezondheidskwaliteit zit. Het aspect luchtkwaliteit vormt om voorgaande redenen geen belemmering voor het voorgenomen plan.
4.4.4 Bedrijven en milieuzonering
Bij het realiseren van woningen dient rekening gehouden te worden met (mogelijke) milieuaspecten van bedrijven in de nabijheid. Voor het waarborgen of realiseren van een goed woon- en leefklimaat wordt milieuzonering gehanteerd. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven (milieubelastend) een passende locatie in nabijheid van woningen (milieugevoelig) krijgen en dat deze op een verantwoorde manier van elkaar gescheiden worden.
Bij nieuwe ontwikkelingen dienen twee doelen:
  • Het voorkomen van of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen.
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Een hulpmiddel voor milieuzonering is de VNG-handreiking “Bedrijven en milieuzonering” waarvan de laatste versie stamt uit 2009. Deze handreiking gaat uit van de hinderaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
Bij het bepalen van richtafstanden is het omgevingstype van belang. Er zijn voor milieuzonering drie omgevingstypen: ‘rustige woonwijk’, ‘rustig buitengebied’ en ‘gemengd gebied’. Een ‘rustige woonwijk’ is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Naast de wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor en er is weinig verstoring door verkeer. Omgevingstype ‘rustig buitengebied’ is vergelijkbaar. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ is er sprake van functiemenging en/of ligging nabij drukke wegen. De richtafstanden mogen bij ‘gemengd gebied’ met één stap verlaagd worden.
afbeelding
Planspecifiek
In de omgeving van het plangebied bevinden zich diverse milieubelastende bestemmingen.
Verder is het perceel ten zuidwesten bestemd als ‘agrarisch met waarden’ en bevinden zich in de omgeving van het plangebied verschillende woningen. Desondanks is in onderhavige situatie worstcase uitgegaan van het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.
Afbeelding 9: Milieuzonering
afbeelding
afbeelding
Op basis van het voorgaande blijkt dat er, uitgaande van het omgevingstype ‘rustige woonwijk’ niet wordt voldaan aan de VNG richtafstand ten opzichte van de richtafstand ten opzichte van het autobedrijf aan de Driebergsestraatweg 47. De aan te houden richtafstand bedraagt 30 meter terwijl de werkelijke afstand, gemeten vanaf de gevel van de dichtstbijzijnde woning binnen het plan tot aan de bestemming ‘bedrijf tot en met categorie 2’, 27 meter bedraagt. Uit een nadere inventarisatie blijkt dat slechts een deel van de dichtstbijzijnde woning in het plangebied binnen de 30 meter contour valt, gemeten vanaf de hoek van de bedrijfsbestemming. Daarnaast bevinden zich tegenover de bedrijfsbestemming (15 m) en ten zuidwesten van het bedrijf (5 m) reeds bestaande woningen, deze zijn maatgevend voor het bedrijf. Het bedrijf dient te voldoen aan het activiteitenbesluit en de daarbij behorende geluidsvoorschriften bij deze bestaande woningen. Hierdoor zal de geluidsbelasting veroorzaakt bij de nieuwe woningen, die op grotere afstand liggen, ruimschoots voldoen aan de vereisten van het Activiteitenbesluit.
Op basis hiervan kan gesteld worden dat het bedrijf niet in zijn mogelijkheden wordt beperkt en is hinder binnen het plangebied niet aannemelijk. Binnen het plangebied kan om die reden een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd worden.
4.4.5 Externe veiligheid
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om:
  • bedrijven die onder het Besluit risico’s zware ongevallen vallen (Brzo);
  • LPG/LNG-tankstations;
  • opslagplaatsen (PGS);
  • ammoniakkoel-/vriesinstallaties;
  • spoorwegemplacementen.
In het Bevi is opgenomen dat binnen de PR 10-6 contour geen kwetsbare objecten zijn toegestaan, voor beperkt kwetsbare objecten is dit een richtwaarde. Wanneer een ruimtelijk besluit wordt genomen binnen het invloedgebied van de risicobron dan dient het groepsrisico verantwoord te worden.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) regelt de omgang met externe veiligheid rond buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (zoals gas en brandbare vloeistoffen). De normen die door het Bevb worden gehanteerd zijn gelijkgesteld met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), zodat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR) gelijk zijn.
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
Het beleid voor vervoer van gevaarlijke stoffen via weg, binnenvaart en spoorweg is opgenomen in het Bevt. Voor de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten) geldt het Basisnet. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd.
Buiten 200 meter van de transportroute, of wanneer het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of de toename minder is dan 10%, kan volstaan worden met een beperkte verantwoording. Een uitgebreide verantwoording is nodig wanneer sprake is van een toename van het groepsrisico of overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Planspecifiek
De risicobronnen in de nabijheid van het plangebied zijn geïnventariseerd aan de hand van de Risicokaart Nederland, zie navolgbare afbeelding.
Afbeelding 10: Risicobronnen externe veiligheid
afbeelding
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Uit de risicokaart blijkt dat zich ten noorden van het plangebied, op een afstand van meer dan 1300 meter, een opslagplaats voor Chloor bevindt. Deze vormt gezien de ruime afstand van het plangebied geen belemmering voor het voorgenomen plan.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Ten westen en noorden van het plangebied liggen aardgasbuisleiding. De aardgasbuisleiding (A-510) ten westen heeft een uitwendige diameter van 914,00 mm en een maximale werkdruk van 66,20 bar. Het invloedsgebied voor deze buisleiding bedraagt hiermee 180 meter. De buisleiding ligt op 885 meter afstand van het plangebied en vormt om die reden geen belemmering voor de ontwikkeling. De ten noorden van het plangebied gelegen buisleiding betreft een defensieleiding met een uitwendige diameter van 219,08 mm en een maximale werkdruk van 80,00 bar. Het invloedsgebied van deze buisleiding bedraagt hiermee 70 meter.
De buisleiding ligt op 3000 meter tot het plangebied en vormt om die reden ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
Ten zuidwesten van het plangebied ligt de A12 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De A12 ligt op een afstand van circa 4000 meter. De A12 bevat geen plaatsgebonden risicocontour. Verder ligt het plangebied buiten het GR-plafond van 82 meter, buiten het plasbrandaandachtsgebied van 30 meter en de invloedsgebieden van de gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico hoeft om die reden niet berekend en verantwoordt te worden. In de
omgeving van het plangebied liggen geen relevante risicobronnen Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.4.6 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Er is sprake van een planmer-plicht, projectmer-plicht of mer-beoordelingsplicht wanneer het te realiseren project wordt genoemd in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Daarnaast dient ook bij activiteiten onder de drempelwaarden uit onderdeel D getoetst te worden of er belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn.
Planspecifiek
De voorgenomen activiteiten binnen het plangebied vallen onder de volgende categorie van het Besluit m.e.r.:
afbeelding
De genoemde drempelwaarde bij deze activiteit bedraagt 2.000 of meer. De toename in woningen van de voorgenomen activiteit blijft met een aantal van 8 ruim onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D. Echter, voor de activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, dient alsnog nagegaan te worden of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Behandeld dienen te worden de ‘kenmerken van het project’, ‘locatie van het project’ en ‘soort en kenmerken van het potentiële effect’.
Uit de uiteenzetting van voorgaande milieuparagrafen blijkt dat beoogde ontwikkeling geen onderdelen bevat die in hoge mate bijdragen aan de aspecten cumulatie met andere projecten, de locatie van het plan, verontreiniging- en hinder, risico’s van zware ongevallen en risico’s voor de menselijke gezondheid. Aspecten die voorgaand niet zijn behandeld, worden nader toegelicht.
Kenmerken van het project
Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen
Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen ten behoeve van de realisatie zal plaatsvinden op een conventionele manier en geeft geen aanleiding aanzienlijke gevolgen voor het milieu te veronderstellen, zodanig dat daarvoor een MER dient te worden uitgevoerd.
De productie van afvalstoffen
Het ontstaan van afval tijdens de bouw is tevens vanzelfsprekend. Dit is op elke slooplocatie het geval.
Verontreiniging en hinder (geur, energie en verwerking van afvalstoffen)
Er vinden bij de voorgenomen activiteit geen geur veroorzakende werkzaamheden plaats. Tijdens de bouw wordt vanzelfsprekend energie gebruikt, dit zou echter op elke willekeurige locatie het geval zijn. De afvalstoffen worden zo veel mogelijk gescheiden ingezameld en afgevoerd. Afvoer geschiedt door een erkende inzamelaar.
Locatie van het project
Relatieve rijkdom aan en beschikbaarheid natuurlijke hulpbronnen
Onder natuurlijke hulpbronnen wordt verstaan alle van nature aanwezige stoffen die van economisch nut kunnen zijn (zoals zoet water, delfstoffen, bos als houtleverancier). De bomen die aanwezig zijn op locatie, worden zoveel mogelijk behouden.
Soort en kenmerken van het potentiële effect
Bereik van het effect
De mogelijke effecten betreffen de aspecten geluid en verkeer. Deze zijn lokaal van aard, er is geen sprake van getroffen bevolking.
Grensoverschrijdend karakter van het effect
Gezien de ligging van het plangebied en de effectafstanden is geen sprake van een grensoverschrijdend karakter.
Naar aanleiding van voorgaande milieuparagrafen en de uitgevoerde onderzoeken is de conclusie dat voor dit bestemmingplan een mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure niet noodzakelijk is conform het Besluit m.e.r..

4.5 Water

Europese Kaderrichtlijn Water (2000)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat ervan uit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies verbeteren; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Nationaal Waterplan (2016-2021)
Op 10 december 2015 hebben de Minister van Infrastructuur en Milieu en de Staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 geeft de hoofdlijnen, principes en inrichting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik tot 2050.
Het Rijk speelt proactief in op klimaatverandering. Doel is het robuust en toekomstgericht
inrichten van ons watersysteem, gericht op bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en gezond ecosysteem, als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid is integraal van opzet door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het Rijk initieert zelf en werkt samen met andere partijen, stimuleert en informeert om de beleidsdoelen te bereiken.
Provinciaal Bodem- Water en milieuplan 2016-2021
Het beleidsterrein bodem, water en milieu is de laatste jaren sterk in ontwikkeling geweest. De wetgeving voor bodem, water en milieu is aan verandering onderhevig. Internationaal zijn er regels en afspraken bij gekomen en nationaal zijn wetten samengevoegd en vereenvoudigd. Bovendien zijn bevoegdheden tussen overheden verschoven.
Het veranderingsproces dat zich voltrekt, levert een vernieuwde provinciale beleidsinsteek op. Deze is veel meer dan voorheen gericht op het voorkomen van problemen en vooral op het verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. De gebiedsgerichte aanpak staat hierbij centraal.
In dit kader is het 'Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021' opgesteld. Hierin richt de provincie zich op het behoud en verder verbeteren van het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat in de provincie.
Voor bodem, water en milieu betekent dit dat er gestreefd wordt naar:
  • een robuust bodem- en watersysteem. Dit houdt in dat onder normale omstandigheden alle functies goed uitgevoerd kunnen worden en dat extreme situaties goed opgevangen kunnen worden;
  • bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied;
  • een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving, zodat de mogelijkheden die het natuurlijk systeem ons biedt ook in de toekomst gebruikt kunnen worden;
  • een gezonde leefomgeving, die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.
De rol van stedelijke gebieden wordt steeds belangrijker. In stedelijke gebieden wonen, werken en recreëren mensen relatief dicht op elkaar, waardoor ogenschijnlijk kleine ontwikkelingen relatief veel effect op de fysieke leefomgeving (kunnen) hebben. Om te komen tot een duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem is het vinden van een balans, tussen de groei van het gebruik enerzijds en de bescherming van de leefkwaliteit anderzijds, noodzakelijk. Ook het inspelen op de gevolgen van de klimaatverandering wordt een steeds belangrijkere factor bij de inrichting van gebieden. Zowel in het landelijk als het stedelijk gebied neemt de urgentie toe van het treffen van voorzieningen om wateroverlast door hoge neerslagintensiteiten te voorkomen, overstromingsrobuust te bouwen en het vasthouden van water om droogteperioden te overbruggen.
Ten aanzien van grondwater is de doelstelling dat de grondwatervoorraad benut mag worden, zonder dat deze wezenlijk wordt aangetast of andere belangen worden geschaad. Het stand still-beginsel - het op peil houden van de huidige hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater - is de minimale ambitie voor het beleid. Het kan echter nodig zijn om lokaal de grondwaterkwantiteit of -kwaliteit te verbeteren (step forward), bijvoorbeeld omdat er anders negatieve effecten optreden op natuur die van grondwater afhankelijk is.
Waterkoers 2016-2021
Hoogheemraadschap heeft haar ambities en lange termijn visie vastgelegd in het waterbeheerplan Waterkoers 2016–2021. De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelende doel Samen werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water.
Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van ruimtelijke adaptatie:
  • De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
  • Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.
Het minimale uitgangspunt voor planontwikkelingen is dat het plan hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel geen gevolgen voor de waterveiligheid, het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit en ecologie. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.
Ruimtelijke adaptatie
Het klimaat verandert: Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we, ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar.
Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel:
De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.
Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen. Door het grootschalig verharden van tuinen van particulieren neemt de kans op wateroverlast toe.
Convenant afkoppelen
Op 27 januari 2010 is het convenant over afkoppelen van regenwater op de Utrechtse Heuvelrug door dertien partijen (gemeenten, waterschappen, Vitens en de provincie Utrecht) uit het gebied ondertekend. Ook de gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft dit convenant ondertekend. Het convenant geeft de partijen een heldere leidraad waar, wanneer en onder welke voorwaarden afkoppelen op de Utrechtse Heuvelrug mogelijk is en beperkt de risico's van afkoppelen voor de grondwaterkwaliteit in de Utrechtse Heuvelrug. Op basis van dit convenant dient er een integrale afweging gemaakt te worden hoe er wordt omgegaan met hemelwater.
Gemeentelijk rioleringsplan 2017-2020
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft in maart 2017 het Gemeentelijk Rioleringsplan 2017-2020 gepubliceerd. In het rapport wordt o.a. ingegaan op de wijze hoe moet worden omgegaan met de verwerking van hemelwater. De volgende doelen zijn hiervoor opgesteld:
  • Inzameling van het afvloeiend hemelwater afkomstig van:
    • verhard oppervlak in de openbare ruimte;
    • dak- en terrein verharding van bestaande bebouwde percelen;
    • dak oppervlak van nieuwbouw en herbouw, voor zover hemelwater redelijkerwijs niet op eigen terrein kan worden verwerkt;
  • verwerking van het ingezameld hemelwater;
  • Voorkomen van ongewenste vuil emissie naar oppervlaktewater, grondwater en bodem.
Ten aanzien van het particulier terrein is de perceeleigenaar bij nieuwbouw en herbouw verantwoordelijk voor de verwerking van het hemelwater op eigen terrein. Het hemelwater van nieuwe percelen mag niet zijn aangesloten op de drukriolering en het gemengde stelsel
Planspecifiek
De ontwikkeling van het plan heeft een wijziging van de inrichting van het plangebied als gevolg. In de huidige situatie bevindt zich aan de noordzijde van het plangebied een verhard toegangspad voor de woningen aan de Diebergsestraatweg. In het recente verleden (2018) was er daarnaast meer bebouwing aanwezig in de vorm van een bestaande schuur.
Voor de toekomstige situatie is het advies van het Hoogheemraadschap om de tuinen binnen de tuinbestemming en de tuinen die mogelijk worden gemaakt in de woonbestemming, als 60% verhard oppervlak te beschouwen. Echter vanwege de ruime kavels (minimaal 500 m²) met een voorziene minimale tuindiepte van minimaal 19 meter tot maximaal 32 meter, is het voor onderhavig plan niet realistisch om met een verharding van 60% te rekenen. De verwachting is dat de tuinen voor maximaal 30% verhard zullen worden. Aan de toekomstige bewoners wordt ook een verplichting opgelegd dat zij de tuinen voor niet meer dan 30% mogen verharden. Om voorgaande redenen is, in overleg met het Hoogheemraadschap, bij het bepalen van de benodigde bergingscapaciteit voor de tuinen uitgegaan van 30% verharding.
Conform het Handboek Watertoets van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) geldt dat onder voorwaarden halfverharding als 100% onverhard kan worden beschouwd. In de volgende tabel zijn de oppervlaktes aan verharding in de huidige- en toekomstige situatie weergegeven.
afbeelding
* De toegangsweg/parkeerstroken zijn voorzien als halfverharding/doorlatende bestrating
Zoals uit bovenstaande blijkt bedraagt de toename aan verharding ten opzichte van de vorige situatie 1.723,60 m2.
Op grond van het handboek van HDSR betreft deze ontwikkeling een “kleinschalige ontwikkeling” en geldt er op grond van tabel 4.1 dat uit moet worden gegaan van een infiltratiesysteem met 45 mm per m2 afgekoppeld verhard oppervlakte. Voor onderhavig plan betekent dit dat er een infiltratiecapaciteit van afgerond 78 m3 (78000 liter) nodig is.
Op grond van tabel 2 van het bodemonderzoek blijkt de geohydrologische bodemopbouw tot 4 m-mv middel fijn tot uiterst fijn zand als samenstelling te hebben. Dit is een goed doorlatende laag en ook daaronder zijn goed doorlatende lagen aanwezig. Tevens is de grondwaterstand blijkens het bodemonderzoek op ruim 2 meter –mv gelegen. Op basis hiervan is infiltratie goed mogelijk. Op basis van de bodemgesteldheid en de grondwaterstand geldt dat er voor de halfverharding voldaan kan worden aan de voorwaarden uit het handboek van de HDSR, mits de waterpasserende verharding/waterdoorlatende verharding 45 mm kan vasthouden.
Het Hoogheemraadschap heeft een voorkeur voor het aanleggen van bovengrondse infiltratie voorzieningen. De beschikbare ruimte openbaar gebied binnen het plangebied maakt het echter niet mogelijk om bijvoorbeeld een wadi aan te leggen. Wel is het mogelijk om in de tuinen een verlaging te realiseren met als voorbeeld een oppervlakte van 35,75 m² en een diepte van 0,30 cm. In het verdiepte gedeelte van de tuin kan bijvoorbeeld gekozen worden voor waterminnende beplanting of een grindbed. Het water kan zich gezien de bodemsamenstelling verzamelen en vervolgens infiltreren. Bij de 4 woningen in de nieuw aan te leggen straat met de diepe achtertuinen wordt voor dit principe gekozen. De diepte van de achtertuinen zorgt ervoor dat dit mogelijk is. Op basis van 4 woningen ontstaat er een bergingscapaciteit van circa 40 m³.
Voor de 4 woningen aan de Beukenlaan wordt voor de infiltratie van het hemelwater een ondergrondse infiltratievoorziening in de vorm van infiltratiekratten gerealiseerd. Voor onderhavig plan is, samen met de verlaging in de tuinen, een hydrologisch neutraal plan mogelijk op basis van 92 infiltratiekratten 1200x600x600 (lxbxh) met een capaciteit van 413 liter per krat. De kratten dienen een minimale gronddekking van 70 cm te hebben en 50 cm boven het grondwaterpeil aangelegd te worden. Gezien de hoogte van de kratten (60cm) is dit binnen het plangebied goed mogelijk. Voor de kratten is een totale oppervlakte nodig van circa 17 m² per woning. De kratten zullen in de achtertuin van de woningen worden aangebracht. Bewoners zijn zelfstandig verantwoordelijk voor het onderhoud en instandhouding van de infiltratiekratten. De afwatering van het hemelwater op de openbare ruimte geschiedt richting de zuidzijde van de nieuwe weg richting de wintergroene bladhaag. Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen, is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Tijdens de ontwikkeling van het plan dienen geen uitloogbare materialen gebruikt te worden, die met hemelwater in aanmerking kunnen komen. Voor de aansluiting van de riolering geldt dat voldaan moet worden aan de aansluitverordening van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Op basis van voorgaande uiteenzetting kan een uitgewerkt technisch ontwerp en de bijbehorende kostenraming worden opgesteld. Dit valt buiten de reikwijdte van deze ruimtelijke procedure.
Watertoets
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is het watertoetsproces doorlopen (bijlage 3). Met het uitvoeren van de watertoets is het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden op de hoogte gesteld van de planontwikkeling. Doordat uit de watertoets blijkt dat de ontwikkeling mogelijk gevolgen heeft voor het watersysteem is de concept waterparaaf ter advies aan het Hoogheemraadschap voorgelegd. De beoogde ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit houdt in dat er door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat.

4.6 Groen, Natuur En Landschap

Het wettelijk kader voor natuurbescherming is per 1 januari 2017 geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Natuurbescherming is onder de Wnb op te delen in gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden), soortenbescherming en bescherming van houtopstanden. De bescherming van Nationaal natuurnet-werk (NNN) is vastgelegd in de Barro.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een onderzoek stikstofdepositie uitgevoerd (bijlage 5). De stikstofdepositieberekeningen zijn uitgevoerd met de nieuwste AERIUS versie 2019A. Hierin zijn de stikstofemissies voor de aanlegfase- en de gebruiksfase opgenomen.
Daarbij bestaat de aanlegfase uitsluitend uit een bouwfase.
Uit de AERIUS berekeningen volgt dat er voor zowel de aanlegfase en de gebruiksfase geen natuurgebieden zijn met rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Het onderdeel stikstofdepositie is daarmee verder niet relevant voor de ruimtelijke procedure.
Soortenbescherming
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een quickscan ecologie uitgevoerd (bijlage 5). Uit de quickscan blijkt dat er binnen het plangebied, met uitzondering van de algemene (spits)muizen, egel en haas, geen beschermde soorten voorkomen. Voor de algemene (spits)muizen, egel en haas geldt een algehele vrijstelling. De conclusie is dat de voorgenomen plannen niet leiden tot een overtreding van de Wet natuurbescherming onderdeel soortbescherming, mits de Algemene zorgplicht in acht genomen wordt.
Boom effect analyse (BEA)
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een boom effect analyse (hierna : BEA) uitgevoerd. Uit de BEA blijkt dat de aanleg van de nieuwe ontsluitingsweg en de aan en afvoer en opslag van bouwmateriaal voor de woningen aandachtspunten zijn. Indien aan bepaalde randvoorwaarden voldaan wordt dan is het behoud van de boomtechnische kwaliteit van de bomen mogelijk. Eveneens behouden de bomen dan de functie of waarden. De BEA is voorzien van adviezen en opgenomen in bijlage 6.

4.7 Cultuurhistorie

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is aangegeven dat een ruimtelijk plan bestemmingen en regels kan bevatten die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
  • Historische buitenplaatszone: de cultuurhistorische waarde van de buitenplaatszone wordt behouden en versterkt;
  • Archeologie: de cultuurhistorische waarde van het bekende en verwachte archeologisch erfgoed wordt behouden en versterkt.
Planspecifiek
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is aangegeven dat het plangebied binnen de buitenplaatsenzone Stichtse Lustwarande valt. Binnen deze zone zijn mogelijk historische buitenplaatsen aanwezig, die moeten worden behouden en versterkt. Echter uit de Cultuurhistorische Atlaskaart van de provincie Utrecht blijkt dat het plangebied geen historische buitenplaats is en dus geen cultuurhistorische waarden heeft. Binnen het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig. De beoogde ontwikkeling is uitvoerbaarheid vanuit het aspect cultuurhistorie.
Afbeelding 11: Uitsnede Cultuurhistorische Atlaskaart
afbeelding

4.8 Archeologie

Het Verdrag van Malta (Valletta) heeft bepaald dat overheden verplicht zijn om bij ruimtelijke ingrepen het archeologisch erfgoed te beschermen. In Nederland is deze archeologische bescherming opgenomen in de Monumentenwet en de Wet op archeologische monumentenzorg. Wanneer er grondwerkzaamheden plaatsvinden dan dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Planspecifiek
In het kader van dit bestemmingsplan is een inventariserend veldonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd (bijlage 7). Het onderzoek is uitgevoerd voor een nog niet onderzocht gedeelte van het plangebied. Het overige deel van het plangebied is reeds onderzocht en behoeft geen nader onderzoek (bijlage 8).
Uit het archeologisch onderzoek blijkt dat de ondergrond bestaat uit dekzand (Formatie van Boxtel). In boringen 11 en 13 tot en met 16 is in de top van het dekzandpakket nog een B of BC-horizont aanwezig, wat wijst op een deels intacte bodem. De bovenste 60 tot 80 cm bestaat uit een plaggendek. Bodemkundig gezien is een hoge zwarte enkeerdgrond aanwezig. Het plaggendek is waarschijnlijk (deels) verstoord, maar in verband met de droge grond was dit in het veld moeilijk te beoordelen. Bij het huidige veldonderzoek zijn geen concrete aanwijzingen aangetroffen voor de aanwezigheid van archeologische resten. Door de aanwezigheid van een plaggendek en een intacte B en/of BC-horizont kunnen eventueel aanwezige archeologische resten goed zijn geconserveerd.
Op basis van het onderzoek wordt bij een verstoring dieper dan 50 cm -mv én een oppervlakte groter dan 150 m² aanvullend archeologisch onderzoek geadviseerd. Voorgenoemde verstoringsdiepte en oppervlak dienen in samenhang met elkaar beschouwd te worden. Als voorbeeld: het bouwen van een bouwwerk met een verstoringsdiepte van 60 cm -mv en een oppervlak van 30 m² is toegestaan. Op basis van de verbeelding van dit bestemmingsplan blijkt dat binnen de onderzochte strook geen ingrepen zijn voorzien. Conform het bestemmingsplan is er een onderzoeksplicht bij ingrepen dieper dan 30 cm -mv met een oppervlakte van groter dan 150 m². Eventuele ingrepen binnen het onderzochte gebied met een verstoringsdiepte van 30 cm -mv en een oppervlakte van 150 m2 zijn toegestaan op basis van de uitzonderingsregel (artikel 7.3.2, lid f) en het uitgevoerde onderzoek.

4.9 Spuitzone

Bij het mogelijk maken van een nieuwe gevoelige bestemming in de nabijheid van agrarische bedrijfsvoering, waarbij chemische gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast, is aandacht voor spuitzones nodig in verband met de risico’s voor de volksgezondheid, vanwege eventuele blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen via drift.
Met de term drift wordt de hoeveelheid gewasbeschermingsmiddel bedoeld, die bij het spuiten buiten het agrarisch perceel op de grond terecht kan komen en/of op hoogte door de lucht passeert. Drift is een belangrijke en directe bron van luchtverontreiniging, waardoor mens en dier in contact kunnen komen met gewasbeschermingsmiddelen. Vooral bij middelen met een hoge toxiciteit en/of voor kwetsbare groepen, zoals jonge kinderen of ouderen, kan drift risico’s voor de gezondheid inhouden.
Op basis van jurisprudentie wordt in de praktijk een spuitzone voor bebouwing1aangehouden van 50 meter, gemeten vanaf de bestemmingsgrens. Deze 50 meter is in diverse uitspraken van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 23 september 2009 in zaak nr. 200900570/1/R2) als “in het algemeen niet onredelijk” bevonden en geldt als een vaste richtafstand waar gemotiveerd van kan worden afgeweken. Een kleinere afstand is mogelijk mits dat goed onderbouwd wordt.
1 Daaronder wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Planspecifiek
In het kader van dit bestemmingsplan is een onderzoek spuitzone uitgevoerd (bijlage 9 van deze toelichting). De vaste richtafstand van 50 meter is in de open teelt met name van belang voor boomkwekerijen en boomgaarden, omdat gewasbeschermingsmiddelen daarbij niet alleen neerwaarts worden gespoten (onkruidbestrijding), maar ook zij- en opwaarts (voorkomen en bestrijden schimmels en plaagdieren). Vooral het opwaarts spuiten veroorzaakt de meeste drift en is om die reden maatgevend voor gezondheidsrisico’s. Voor het bepalen van een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied is in dit onderzoek uitgegaan van drift als gevolg van zij- en opwaartse bespuitingen. Doordat fruit- en boomteelt binnen het ten zuiden van het plangebied gelegen perceel strijdig is, wordt hiermee een worstcase-scenario aangehouden.
Afbeelding 12: Ligging plangebied ten opzicht van zuidelijk perceel
afbeelding
Op basis van de aan te houden afstanden is de conclusie dat de situatie, indien een adequate windhaag wordt verkregen, het beste overeenkomt met praktijksituatie 8. Voor praktijksituatie 8 geldt voor de relevante luchtlaag tussen 0 en 3 meter een aan te houden afstand tot gevoelige bestemmingen van ten minste 10 meter. Aangezien de afstand tussen de toekomstige voor drift gevoelige bestemming en het agrarisch perceel 8 meter is, wordt niet aan het afstandscriterium voor de spuitzone voldaan. Zoals in hoofdstuk 3 van het onderzoek is aangegeven is voor dit onderzoek gebruik gemaakt van een formule, die verkregen is via regressieanalyse van PRI meetcijfers uit de onderzoekjaren 2008-2012. In deze formule is uitgegaan van stapgroottes van 5 meter. Met de formule is ook te bepalen of aan de gezondheidsnorm (100) wordt voldaan op 8 meter, zijnde de specifieke ruimtelijke scheiding, die voor dit plan geldt. Op een afstand van 8 meter wordt een directe dermale blootstelling van 85 berekend. Aangezien dit onder de norm van 100 ligt, wordt geconcludeerd dat de ruimtescheiding in het plan in combinatie met de huidige wintergroene windhaag afdoende is om binnen het plangebied een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen.
Aangezien de huidige wintergroene windhaag zich niet binnen het plangebied bevindt, wordt binnen het plangebied voorzien in een adequate wintergroene windhaag/afscherming. Hiermee kan de instandhouding van de afschermende voorziening geborgd worden. De afschermende voorziening dient ten minste 1 meter hoger te zijn dan de gewassen, die op de agrarische percelen ten zuiden worden geteeld en met chemische gewasbeschermingsmiddelen worden bespoten. Vanwege het huidige gebruik, met de daarmee gepaard gaande neerwaartse bespuiting en het planologisch strijdig gebruik van fruit- en boomteelt binnen het agrarisch perceel, volstaat een afschermende voorziening van 1,5 meter hoogte. Een afschermende voorziening kan bestaan uit een wintergroene windhaag of een hekwerk met begroeiing. Bij een hekwerk met begroeiing is het van belang dat de begroeiing wintergroen is en voldoende bladoppervlak heeft voor een aaneengesloten afscherming. Een voorbeeld van wintergroene begroeiing is de klimop (hedera). In dit bestemmingsplan is voorzien in een voorwaardelijke verplichting voor het aanplanten van een haag.

5 Wijze Van Bestemmen

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GMLbestand NL.IMRO.1518.DOOBeukenlaan-ON01 met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. Het GML-bestand en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2 Methodiek

5.2.1. Verbeelding
In het GML-bestand hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding. In de legenda zijn deze als "verklaringen" aangegeven (bijvoorbeeld kadastrale gegevens).
5.2.2 Regels
De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
  • Hoofdstuk I (artikelen 1 en 2) bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
  • Hoofdstuk II (artikelen 3 tot en met 7) bevat de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden. Ook zijn dit hoofdstuk de dubbelbestemmingen opgenomen.
  • Hoofdstuk III (artikelen 8 tot en met 11) bevat de algemene regels, waaronder een antidubbeltelregel en de algemene gebruiksregels.
  • Hoofdstuk IV (artikelen 13 en 14 bevat de overgangs- en slotregel.
Regels in verband met de bestemmingen
De bestemmingsregels kennen allemaal dezelfde opbouw:
  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen (indien aanwezig);
  • afwijken van de bouwregels (indien aanwezig);
  • specifieke gebruiksregels (indien aanwezig);
  • afwijken van de gebruiksregels (indien aanwezig);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien aanwezig);
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (indien aanwezig);
  • wijzigingsbevoegdheid (indien aanwezig).
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. Het gebruik wordt hier geregeld.
Bouwregels
De bouwregels zijn gerelateerd aan deze bestemmingsomschrijving. In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Zoals bijvoorbeeld de goot- en bouwhoogten.
Nadere eisen
Het is mogelijk om in bepaalde gevallen (wanneer dit nodig is in het kader van een goede ruimtelijke ordening) aan de mogelijkheden die in de bouwregels zijn beschreven nadere eisen te stellen. De omstandigheden waaronder deze eisen worden gesteld moeten dan wel duidelijk zijn geformuleerd. Een voorbeeld van een nadere eis is het moeten overleggen van een beplantingsplan.
Afwijken van de bouwregels
Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid om middels een omgevingsvergunning af te wijken van de algemeen toegestane bouwregels. In een afwijkingsregeling wordt opgenomen waarvan afwijking wordt verleend, de maximale omvang van de afwijking die kan worden toegestaan en eventuele voorwaarden waaronder de omgevingsvergunning tot afwijken wordt verleend. Een voorbeeld is een afwijkende goot- en/of bouwhoogte in een bepaalde situatie.
Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om, onder meer door middel van 'vergunningsvrij bouwen'.
Specifieke gebruiksregels
Deze regels zijn in feite een aanvulling op de bestemmingsomschrijving. Hier worden vormen van gebruik beschreven die men in strijd acht met de bestemming, maar waarvan niet direct uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat dit zo is.
Afwijken van de gebruiksregels
Onder afwijken van de gebruiksregels wordt het mogelijk gemaakt een bepaalde vorm van gebruik toch onder de bestemming te laten vallen. Een afwijking van een gebruiksregel mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Het betreft dus altijd gebruik dat inherent is aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies.
Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Specifieke inrichtingsactiviteiten, niet bestaande uit bouwen (dat is immers al onder de bouwregels beschreven), dienen soms aan een omgevingsvergunning te worden gebonden. Hiervan zal sprake zijn als bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden van invloed kunnen zijn op in de specifieke bestemming voorkomende bijzondere omstandigheden. Voorbeelden van deze omstandigheden zijn cultuurhistorische- of landschappelijke waarden. Deze waarden kunnen met een omgevingsvergunningstelsel worden beschermd. De regeling is nadrukkelijk niet bedoeld om alle werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geheel uit te sluiten. Concreet kan je denken aan bijvoorbeeld het moeten aanvragen van een vergunning voor het afgraven of egaliseren van gronden of het vellen van bos in de bestemming 'Natuur'.
Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Het is mogelijk om in het bestemmingsplan te bepalen dat het zonder omgevingsvergunning verboden is om bouwwerken te slopen. Hiermee kan worden voorkomen dat een bij het bestemmingsplan gegeven bestemming minder geschikt wordt voor de verwezenlijking daarvan of om een al verwezenlijkte bestemming te handhaven en te beschermen. Deze bepaling wordt voornamelijk opgenomen in gevallen waarin het onwenselijk is dat er
bijvoorbeeld lege plekken ontstaan tussen bebouwing of om cultuurhistorische waarden van bestaande bebouwing te beschermen.
Voorwaardelijke verplichting
Het kan voorkomen dat een bepaald gebruik van gronden kan worden toegestaan, mits er maatregelen worden genomen om hinder naar de omgeving te voorkomen. Bijvoorbeeld het realiseren van opslag op een perceel, maar om dit te mogen doen moet eerst een groene haag om het perceel gerealiseerd worden. De voorwaarde dat eerst een haag moet worden gerealiseerd, voordat het perceel als opslag mag worden gebruikt, noemt men 'voorwaardelijke verplichting'. Dergelijke voorwaarden worden met name toegepast bij landschappelijke inpassing in het buitengebied, maar ze kunnen ook in andere gevallen worden gebruikt.
Wijzigingsbevoegdheid
Door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het bestemmingsplan te wijzigen (binnenplanse wijziging). Het kan dan gaan om het wijzigen van een op een perceel gelegde bestemming, maar ook bijvoorbeeld het wijzigen of vergroten van een bouwvlak (met bijbehorende bouwmogelijkheden).
De inleidende regels (hoofdstuk I)) en de overgangs- en slotregel (hoofdstuk IV) worden hier verder niet toegelicht. Voor de overige bestemmingen volgt in de volgende paragraaf een inhoudelijke beschrijving.

5.3 Bestemmingen

5.3.1 Wonen – S2
Voor het stedelijk gebied worden drie woonbestemmingen gebruikt. Er wordt onderscheid gemaakt in:
  • Wonen - S 1 voor vrijstaande woningen;
  • Wonen - S 2 voor aaneengebouwde woningen en/ of geschakelde woningen;
  • Wonen - S 3 voor gestapelde bouw.
Dit onderscheid in woonbestemmingen zorgt ervoor dat woningtypen niet kunnen worden uitgewisseld en dat de gewenste stedenbouwkundige opbouw van straten en wijken wordt gehandhaafd. In het voorliggend plangebied zijn enkel aaneengebouwde woningen gepland waardoor de bestemming Wonen – S2 van toepassing.
Functies
Binnen de bestemming Wonen - S 2 is wonen toegestaan. Tevens mag een beroep of bedrijf aan huis worden uitgeoefend. Het is daarnaast toegestaan om op de gronden met deze bestemming tuinen, erven en paden aan te leggen. Ook zijn waterhuishoudingsvoorzieningen toegestaan en mag er geparkeerd worden op eigen terrein.
Bouwmogelijkheden
De Bouwregels maken onderscheid in regels voor:
  1. algemeen (artikel 6 lid 2.1);
  2. hoofdgebouwen (artikel 6 lid 2.2);
  3. bijbehorende bouwwerken (artikel 6 lid 2.3);
  4. overige bouwwerken (artikel 6 lid 2.4).
Hoofdgebouwen
Binnen de bestemming ‘Wonen – S2’ mogen woningen gebouwd worden binnen de aangeduide bouwvlakken. Het aantal woningen dat mag worden gebouwd staat aangegeven door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. De goot- en bouwhoogte staat aangegeven door middel van de aanduiding ‘maximum goot- en bouwhoogte’.
Dakkapellen zijn toegestaan op hoofdgebouwen. Als een dakkapel in het dakvlak van de voorgevel of in een dakvlak van een naar de openbare weg gekeerde zijgevel wordt gebouwd, is de breedte gemaximeerd. In die gevallen mag de breedte van een dakkapel niet meer dan de helft van de breedte van het betreffende dakvlak bedragen. De breedte van het dakvlak moet gerekend worden ter hoogte van de bovenkant van de dakkapel. Op basis artikel 2 lid 4 van bijlage II van het Bor is het bouwen van een dakkapel in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak vergunningvrij.
Bijbehorende bouwwerken
Uitbreidingen van het hoofdgebouw met aan- of uitbouwen en al dan niet aangebouwde bijgebouwen en overkappingen worden onder de noemer 'bijbehorend bouwwerk' geschaard. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken is zoveel mogelijk aangesloten op de regeling 'vergunningsvrij bouwen' uit de bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht.
De regeling die het bestemmingsplan omvat is echter op een aantal punten ruimer:
  • Bouwen voor de voorgevel.
Er mag in sommige gevallen op minder dan 1 meter van de voorgevel of voor de voorgevel worden gebouwd:
  1. indien de locatie is opgenomen in het bouwvlak;
  2. indien de bestaande bebouwing op minder grote afstand dan 1 m van de voorgevel staat;
  3. indien de bijgebouwen die voor de voorgevel staan zijn aangeduid op de verbeelding;
  4. erkers die voldoen aan de gestelde voorwaarden.
  5. Bouwen tot in de grens met het openbaar gebied.
  • Er mag binnen de bestemming wonen bij hoekpercelen tot in de grens van het openbaar gebied worden gebouwd, terwijl volgens de regeling uit het Besluit Omgevingsrecht naast de voorgevelgrens ook de zijgevelgrens in acht moet worden genomen.
Overige bouwwerken
Met het begrip 'overige bouwwerken' wordt bedoeld: een bouwwerk dat geen gebouw is en ook geen overkapping. Concreet zijn maximale hoogtematen voorgeschreven voor erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten en andere overige bouwwerken.
5.3.2 Tuin
De bestemming Tuin is bedoeld voor de gronden die een groene tuinuitstraling hebben. Deze bestemming is gerelateerd aan de bestemming Wonen. Binnen deze bestemming mogen tuinen en daarbij behorende paden, waterhuishoudingsvoorzieningen en parkeren op eigen terrein worden gerealiseerd.
Gebouwen en overkappingen mogen niet worden gebouwd binnen deze bestemming. In in afwijking hiervan mogen erkers, toegangsportalen, luifels, balkons, trappen en bordessen vòòr de voorgevel van het hoofdgebouw en erkers, toegangsportalen, luifels, balkons, trappen, bordessen én overkappingen aan zijgevels, welke zicht hebben op of gelegen zijn aan de zijde van een openbare weg of openbaar groen worden gebouwd,
5.3.3 Groen
De bestemming ‘Groen’ is toegekend aan de groenstrook ten zuidwesten van het plangebied. Binnen de groenstrook is een wintergroene haag of hekwerk met hedera van minimaal 1,50 meter voorzien. Het gebruik van de woningen en de gronden is uitsluitend toegestaan indien na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – groene erfafscheiding’, voorzien wordt in de wintergroene windhaag of een hekwerk met hedera. Het hekwerk met hedera of de wintergroene haag dient vervolgens in stand te worden gehouden.
De bestemming Groen wordt gebruikt voor gebieden waar bosgebied, bermen, plantsoenen, water en dergelijke zijn gesitueerd. Bouwen van gebouwen, met uitzondering van nutsgebouwen, is niet toegestaan om het groene karakter van het gebied te behouden. Wel zijn enkele bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals speeltoestellen, kunstobjecten, lichtmasten en dergelijke mogelijk. Overkappingen van maximaal 10 m² zijn toegestaan. Om te voorkomen dat de gebieden die zijn bestemd als Groen helemaal zouden kunnen worden volgebouwd is een maximum van 2 overkappingen per bestemmingsvlak ingesteld.
5.3.4 Verkeer
De in het plangebied aanwezige openbare weg is bestemd als 'Verkeer'. Deze bestemming is gericht op verplaatsing ten dienste van de aangrenzende bestemmingen. Binnen deze bestemming is ook ruimte voor nuts- en parkeervoorzieningen en groen.

5.4 Dubbelbestemmingen

De bestemmingsplanregeling bevat naast de bovengenoemde bestemmingen ook één dubbelbestemming. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over 'onderliggende' (enkel)bestemmingen heen en houden beperkingen en aanvullingen in voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen een specifiek ruimtelijk belang dat middels de dubbelbestemming beschermd wordt.
5.4.1 Waarde - Archeologie
Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart bestaat het gemeentelijk grondgebied uit zones met verschillende archeologische verwachting. Binnen de gemeente bestaan gebieden met een zeer hoge, hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting. Voor elke categorie verwachtingswaarde is bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek. Dit geldt voor bodem verstorende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van 'plannen' waarvoor het vereist is een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aan te vragen. De op de aanvraag om een omgevingsvergunning aangegeven oppervlakte die de bodem (nagenoeg) raakt is het oppervlak dat gehanteerd moet worden voor de beoordeling voor de noodzaak van een archeologisch onderzoek.
Terreinen met een bepaalde archeologische verwachting zullen door middel van het stellen van voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden beschermd met de volgende dubbelbestemmingen:
afbeelding
In dit bestemmingsplan is de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 3 (artikel 7) opgenomen.

5.5 Algemene Regels

5.5.1 Anti-dubbeltelregeling
Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.
5.5.2 Algemene bouwregels Bestaande situatie
In de eerste plaats is hier opgenomen dat bij afwijking van de in de vorige hoofdstukken opgenomen regels/bestemmingen de bestaande situatie of de onherroepelijk vergunde situatie bij in werkingtreding van dit bestemmingsplan als maximaal toegestane situatie geldt.
Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van alle bouwregels in dit bestemmingsplan mogen de in dit artikel genoemde ondergeschikte bouwdelen maximaal 1 meter afwijken van de gegeven bouw-, aanduidingsen maatvoeringsregels.

5.6 Algemene Gebruiksregels

5.6.1 Verboden gebruik
In deze bepaling is aangegeven dat het verboden is om de in het plan vallende gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming(en) te gebruiken. Er is ook een opsomming gemaakt van gebruik dat in ieder geval onder verboden gebruik valt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het gebruik van gronden voor opslag en/of storten van grond en/of afval.
5.6.2 Uitoefening Bed & Breakfast
Dit artikel sluit aan bij de Nota Verblijfsrecreatie waar is geregeld dat het uitoefenen van een bed & breakfast in een (bedrijfs)woning is toegestaan, mits wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden.

5.7 Algemene Afwijkingsregels

5.7.1 Algemeen
Onder de in dit artikel genoemde voorwaarden kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels inzake bouwgrenzen, bouwhoogte van specifieke overige bouwwerken.
5.7.2 Afwijking 10% overschrijding
Er kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de in het bestemmingsplan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen. De maximale afwijking is 10% en alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de in het artikel gestelde voorwaarden.
5.7.3 Afwijking bijzondere woonvormen en kamerbewoning
Het gebruik van een woning voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen is een verboden gebruik. Het bevoegd gezag heeft de bevoegdheid om dit gebruik toch toe te staan. Dit mag alleen als het gebruik als woning in de bestemmingsomschrijving van de ter plaatse geldende bestemming is opgenomen. Deze regeling is echter niet van toepassing op bedrijfswoningen. Het gebruik moet qua uitstraling en ruimtelijke werking overeenstemmen met die van de woonfunctie. Het gebruik voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen mag de belangen niet onevenredig schaden van eigenaren en gebruikers van de gronden waarop dit veranderde gebruik plaatsvindt of die in de nabijheid daarvan liggen. Het gebruik dient binnen het bouwvlak plaats te vinden.

5.8 Overige Regels

5.8.1 Parkeergelegenheid
Deze bepaling verwijst voor de te hanteren parkeernormen naar het Gemeentelijk Verkeersen Vervoersplan (GVVP), vastgesteld door de raad op 2 februari 2010. Het parkeernormenbeleid is een dynamisch document en bijstelling van het beleid is met enige regelmaat noodzakelijk. Omdat het niet doelmatig is hiervoor telkens een nieuw bestemmingsplan op te stellen voorziet de regeling in een dynamische verwijzing naar de parkeernormen. Dit houdt in dat het GVVP van toepassing wordt verklaard en tevens rekening wordt gehouden met de opvolger van dit beleid.

5.9 Overgangs- En Slotregels

In artikel 13 van de regels is het overgangsrecht opgenomen. Daarbij is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij overgangsrecht dat is voorgeschreven voor bestemmingsplannen in de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening.
In artikel 14 van de regels is de slotregel opgenomen.

6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
De gemeente en de ontwikkelende partij sluiten een anterieure overeenkomst om afspraken in geval van eventuele onkosten vast te leggen. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van het plan gewaarborgd.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg
Het bestemmingsplan heeft niet als voorontwerp ter inzage gelegen, maar is wel –
voorafgaand aan de ontwerpfase- in het kader van art. 3.1.1 Besluit op de ruimtelijke ordening
(Bro) toegestuurd aan een aantal instanties dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan
geraadpleegd moet worden. De provincie heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben op
het bestemmingsplan. Het waterschap heeft inhoudelijk gereageerd op het plan. Deze reactie
is als ambtshalve wijziging opgenomen in het plan.
6.2.2 Participatie
Initiatiefnemer heeft d.d. 19 november 2018 een eerste informatieavond georganiseerd voor
de omwonenden van het plangebied. Het plan is door de omwonenden positief ontvangen.
Naar aanleiding van de reacties tijdens de informatieavond zijn er enkele wijzigingen
doorgevoerd. Zo wordt het huidige toeganspad aan de noordzijde van het plangebied, voor
de bereikbaarheid van de woningen aan de Driebergsestraatweg, gehandhaafd en
opgenomen in het plangebied. Daarnaast wordt niet ingezet op meer woningen en verdere
verdichting van het plangebied.
6.2.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 30 oktober 2020 voor een periode van zes
weken ter inzage gelegen. Tijdens de termijn van de terinzagelegging is één zienswijze
binnengekomen. Reclamant verwacht in de toekomstige situatie geluid- en lichthinder te
ervaren door het toekomstig verkeer. Onderzoek naar geluidhinder heeft aangetoond dat de
geluidbelasting op de nieuwe woningen onder de voorkeursgrenswaarde van de Wet
geluidhinder blijft. De grootste geluidbelasting volgt van de provinciale weg 48 (dB) en de
Beukenlaan 38 (dB). Voor wat betreft lichthinder heeft initiatiefnemer als oplossing
aangedragen om de nieuwe weg op afschot aan te leggen zodat de koplampen naar beneden
schijnen en niet in de woning. Ook heeft initiatiefnemer aangebonden om, wanneer de
reclamant dit wenst en op prijs stelt, een beukenhaag aan te planten langs de Beukenlaan
zodat daarmee een soort van barrière aanwezig is. Hierop is geen reactie van de reclamant
gekomen. Initiatiefnemer heeft aan de gemeente aangegeven de weg ook daadwerkelijk onder
afschot te zullen aanleggen. Bijlage 10 van dit bestemmingsplan bevat de volledige
beantwoording op het ontwerpbestemmingsplan.