Hartebroekseweg 74, Groenlo
Bestemmingsplan - gemeente Oost Gelre
Vastgesteld op 19-02-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Buitengebied 1982, herziening Hartebroekseweg 74 te Groenlo van de gemeente Oost-Gelre;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.bpbui012 met de bijbehorende regels;
1.3 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan huis verbonden bedrijf
bedrijvigheid die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
1.7 aan huis verbonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.8 afwijking
een afwijking als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.9 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij, een gebruiksgerichte paardenhouderij of een wormenkwekerij;
1.10 archeologische waarde
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;
1.11 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.12 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.13 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep dan wel een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke, bestaand of vergund op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.17 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.18 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Indien en voorzover twee bouwpercelen middels de aanduiding relatie met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bouwperceel;
1.20 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
1.24 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.25 evenement
een voor publiek toegankelijke verrichting van kunst, ontwikkeling, ontspanning of vermaak, feesten en muziekvoorstellingen daaronder begrepen, waarvoor ingevolge regelgeving een melding moet worden gedaan dan wel vergunning of ontheffing moet worden aangevraagd en verleend;
1.26 extensieve (dag)recreatie
die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving zoals wandelen en fietsen en die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;
1.27 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.28 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.29 huishouden
een alleenstaande, dan wel twee of meer personen, die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren;
1.30 intensieve veehouderij
agrarisch bedrijf of deel van een agrarisch bedrijf waar tenminste 250 m2 aan bedrijfsvloeroppervlakte aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij volgens de wet Milieubeheer voor het houden van vee, pluimvee en nertsen, waarbij dit houden van vee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen. Het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet en het houden van melkrundvee, schapen of paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij;
1.31 kampeermiddel
een tent, tentwagen, een kampeerauto of een caravan, niet zijnde een stacaravan of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning is vereist, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.32 maaiveld
het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;
1.33 peil
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; - b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw; - c. indien in of op het water wordt gebouwd:
het plaatselijke verschil ten opzichte van Nieuw Amsterdams Peil
1.34 plankaart
- a. de analoge verbeelding van het bestemmingsplan Landbouwontwikkelingsgebieden Ruurlose Broek en Mariënvelde, bestaande uit de kaart(en) met tekeningnummer(s) NL.IMRO.1586.bplogoostgelre-0001 en legenda.
- b. de digitale verbeelding van het bestemmingsplan Landbouwontwikkelingsgebieden Ruurlose Broek en Mariënvelde;
1.35 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.36 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
1.37 watergang
een werk, al dan niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan;
1.38 woning
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.39 woonhuis
een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
2.3 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
- a. voor lengten in meters (m);
- b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
- c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
- d. voor verhoudingen in procenten (%);
- e. voor hoeken/hellingen in graden (º).
2.4 Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het weiden van vee;
- b. het verbouwen van gewassen;
- c. infrastructurele voorzieningen die bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
- d. de waterhuishouding;
- e. extensieve (dag)recreatie;
met daarbijbehorende:
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde kuilvoerplaten, sleufsilo's en voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest;
- g. werken, geen bouwwerk zijnde, niet zijnde kuilvoerplaten en werkzaamheden;
- h. groenvoorzieningen;
- i. overige voorzieningen, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest.
3.2 Bouwregels
Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. tuinen en erven;
- c. waterhuishouding;
met daarbijbehorende:
- d. gebouwen;
- e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- f. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. groenvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
4.3 Afwijking van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijking van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning een afwijking verlenen van het bepaalde in 4.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of bedrijf, mits de woonfunctie in overwegende mate wordt behouden en onder de voorwaarde dat:
- a. het medegebruik van ondergeschikte betekenis moet zijn en maximaal 30% mag beslaan van de totale nettovloeroppervlakte van een wooneenheid tot een maximum van 50 m2;
- b. slechts bedrijven toelaatbaar zijn die behoren tot de categorie 1 van de bijgevoegde "Lijst aan huis gebonden beroepen en bedrijven";
- c. geen detailhandel mag plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop -als ondergeschikte nevenactiviteit- van producten die ter plaatse zijn vervaardigd, dan wel direct verband houden met het aan huis gebonden beroep of bedrijf;
- d. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
- e. het gebruik mag niet lijden tot een onevenredige aantasting van de leefomgeving;
- f. er geen buitenopslag plaatsvindt;
- g. er geen reclame-uitingen zichtbaar zijn;
- h. op eigen terrein wordt geparkeerd door eigenaar/huurder en bezoekers.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Strijdig gebruik
Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:
- a. het (laten) gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Afwijkingsbevoegdheid
Artikel 8 Algemene Procedureregels
8.1 Afwijking
Middels een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 2.12, sub. a. onder 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan afgeweken worden van het bestemmingsplan. De procedureregels zoals bepaald in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn van toepassing op de afwijkingsregels.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
9.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig met een omgevingsvergunning een afwijking verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
9.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.4 Gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
9.5 Strijdig gebruik
- a. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 9.4 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- b. Indien het gebruik, bedoeld 9.4 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
9.6 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Het bepaalde in 9.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Buitengebied 1982 herziening Hartebroekseweg 74 te Groenlo.
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Oost Gelre in de openbare raadsvergadering van
19 februari 2013.
Hoofdstuk 1 Algemene Gegevens Bestemmingsplan
Naam bestemmingsplan: Buitengebied 1982 herziening Hartebroekseweg 74 te Groenlo |
Status bestemmingsplan: Vastgesteld |
Datum: Februari 2013 |
Inlichtingen: Nardo Rondeel |
Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling en Beheer |
Telefoonnummer: 0544 393482 |
Hoofdstuk 2 Inleiding
2.1 Aanleiding
Bij de gemeente is een verzoek ingekomen van de Gibo Groep namens de heer P.J.H. Hoog Antink, Hartebroekseweg 74 te Groenlo om functieverandering toe te passen op het perceel Hartebroekseweg 74 te Groenlo. De agrarische bestemming zal hierbij worden omgezet in wonen waarna de oprichting van een tweetal vrijstaande woningen mogelijk wordt gemaakt. Het realiseren van een tweetal vrijstaande woningen is niet toegestaan binnen het vigerende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
2.2 Ligging En Begrenzing
Het plangebied betreft het perceel Hartebroekseweg 74 te Groenlo. Dit perceel is gelegen in het buitengebied van de gemeente Oost Gelre in de directe nabijheid van de woonkern Groenlo en grenzend aan een waterloop 'De Slinge'. In de directe omgeving van het plangebied is nog een in werking zijnde agrarisch bedrijf gelegen alsmede sportvelden en enkele burgerwoningen in het buitengebied. Kadastraal is het perceel bekend als gemeente Groenlo, sectie D, nummer 442.
Plangebied en haar direkte omgeving
Plangebied Hartebroekseweg 74 te Groenlo
Hoofdstuk 3 Bestaande En Gewenste Situatie
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Buitengebied 1982 (voormalige gemeente Groenlo) en heeft de bestemming 'Agrarisch gebied met beperkte bebouwing', en is voorzien van een agrarisch bouwperceel. Daarnaast geldt er een nadere aanduiding 'agrarisch bouwperceel klasse A' (bedrijfsgebouwen en wonen). In het plangebied staat nu de boerderij met achterhuis en enkele agrarische bijgebouwen.
De aanwezige bedrijfsgebouwen worden gesloopt. De bedrijfsvoering (dieren) wordt overgeheveld en voortgezet aan de Boerijendijk 12 te Groenlo. Na sloop wil men komen tot de realisatie van twee vrijstaande woningen. De bestaande woning blijft gehandhaafd. Het gehele plan wordt landschappelijk ingepast. Om de agrarische inrichting aan Hartebroekseweg 76 niet in haar toekomstige ontwikkelingen te beperken is uitgegaan van een afstand van 50 m, gemeten vanaf het agrarsich bouwperceel van Hartebroekseweg 76, waarbuiten de nieuwe woningen gebouwd mogen worden. Deze 50 m contour is in rood op onderstaande situatie tekening aangegeven.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Algemeen
Voor het gebied geldt een groot aantal juridische en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Het plangebied ligt niet in (de nabijheid van) een Vogel- en/of Habitatrichtlijngebied. Dit beleid is daarom niet nader beschreven. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische en beleidskaders van toepassing op het plangebied. De belangrijkste zijn hierna beschreven.
4.2 Rijksbeleid
4.2.1 Nota Ruimte
De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. De Nota gaat uit van krachtige steden en een vitaal platteland. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn.
In het nationaal ruimtelijk beleid richt het kabinet zich op:
- Versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
- Bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
- Borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
- Borging van de veiligheid.
Met voorliggend plan worden bestaande gebouwen die niet meer worden gebruikt gesloopt en daarvoor in de plaats worden twee vrijstaande woningen mogelijk gemaakt. Door de sloop van de gebouwen wordt voorkomen dat bestaande bebouwing verpauperd en blijft het platteland aantrekkelijk.
4.2.2 Flora en Fauna
Sinds 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet in werking getreden. Deze wet biedt het juridisch kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten in Nederland en bevat onder andere de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de gebieden waar deze richtlijnen betrekking op hebben. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde plant- en diersoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). In het plangebied is een flora en fauna onderzoek uitgevoerd. Tijdens dit onderzoek zijn in het plangebied geen soorten aangetroffen waarvoor een ontheffing moet worden aangevraagd.
4.3 Provinciaal Beleid
4.3.1 Reconstructieplan Achterhoek en Liemers
In het Reconstructieplan Achterhoek en Liemers is het perceel Hartebroekseweg 74 te Groenlo gelegen binnen het verwevingsgebied. Binnen verwevingsgebieden worden kansen geboden aan verschillende functies om naast elkaar te bestaan. In het Reconstructieplan Achterhoek en Liemers wordt verwezen naar het Streekplan Gelderland 2005 waarin de functieverandering is verwoord en waarin rekening wordt gehouden met de in het Reconstructieplan genoemde denklijnen. Een functiewijziging van agrarisch naar wonen op dit perceel ligt voor de hand, temeer daar de functiewijziging de toekomstige ontwikkelingen van omliggende agrarische bedrijven niet belemmerd.
4.3.2 Streekplan
Het Streekplan Gelderland 2005 is door Provinciale Staten op 29 juni 2005 vastgesteld en heeft na inwerking treding van de nieuwe Wet Ruimtelijke Ordening de status van structuurvisie. Het Streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkeling voor de komende 10 jaar. Door tal van ontwikkelingen, met name in de land- en tuinbouw, verliezen in de komende periode veel gebouwen in het buitengebied hun huidige functie, of hebben die al verloren. Functieverandering van die gebouwen is daardoor een actueel en wezenlijk thema in het nieuwe Streekplan.
In het Streekplan is aangegeven dat van het in het Streekplan aangegeven functieverandering kan worden afgeweken, mits dit past in een door Gedeputeerde Staten geaccordeerde regionale beleidsinvulling voor functieverandering. De regionale beleidsinvulling zal na definitieve en unanieme vaststelling door alle gemeenten in de regio en na accordering door Gedeputeerde Staten door middel van een afwijkingsprocedure in de plaats treden van het in dit Streekplan verwoorde generieke beleid voor functieverandering in de betreffende regio.
Voor de regio Achterhoek is in gemeenschappelijk overleg een regionale beleidsinvulling voor functieverandering opgesteld. Deze regionale beleidsinvulling is vastgelegd in de nota “Functies zoeken plaatsen zoeken functies” d.d. 19 mei 2006. De Achterhoekse gemeenteraden hebben deze nota unaniem vastgesteld.
Gedeputeerde Staten hebben deze nota geaccordeerd en een aantal kanttekeningen geplaatst. Bij vergadering van 19 december 2006 hebben zij besloten om ten behoeve van de regionale beleidsinvulling voor functieverandering en uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande niet-agrarische bedrijvigheid in de regio Achterhoek op grond van artikel 4a, lid 8 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening af te wijken van het Streekplan Gelderland 2005.
Daarnaast is op de beleidskaart Ruimtelijke structuur van het streekplan, het plangebied gelegen in de Ecologische verbindingszone. Voor deze gebieden geldt de 'nee, tenzij'-principe ter bescherming van de wezenlijke kenmerken en waarden (kernkwaliteiten) van de ecologische hoofdstructuur (EHS). Dit 'nee, tenzij'-principe laat in de verschillende onderdelen van de EHS ontwikkelingen mogelijk, met name in de EHS-verweving en -verbinding. Deze ontwikkelingen moeten echter wel bijdragen aan de realisering van de EHS. Met voorliggend plan verdwijnt een agrarisch bedrijf uit de ecologische verbindingszone. Daarnaast wordt de verbindingszone ingericht met groen. Dit is een verbetering ten opzichte van de huidige situatie.
Met voorliggend plan wordt tevens verpaupering van gebouwen in het buitengebied voorkomen.
4.3.3 Ruimtelijke Verordening Gelderland
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) met de daarbij behorende Invoeringswet in werking getreden. Hierbij is een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten ontstaan. Belangrijke uitgangspunten van de Wro zijn het duidelijke onderscheid tussen beleid, normstelling en uitvoering en het beginsel dat normstelling plaatsvindt door het meest geschikte overheidsorgaan. Normstelling op een hoger niveau vindt plaats indien een beleidsonderdeel niet op doelmatige of doeltreffende wijze door een lager overheidsorgaan kan worden behartigd, gezien de aard van de betrokken taak of de schaal waarop een aangelegenheid moet worden geregeld. Voor de formulering van het provinciale ruimtelijke beleid is de provinciale structuurvisie ingevolge artikel 2.2 Wro voor het streekplan in de plaats gekomen. Het streekplan Gelderland 2005 heeft op grond van het overgangsrecht de status gekregen van structuurvisie ingevolge artikel 2.2 lid 1 van de Wro. Daarnaast kunnen, indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen. Op 25 november 2008 is door de provincie besloten voor een aantal onderwerpen, conform de Wro-agenda, de voorbereiding van de ruimtelijke verordening ter hand te nemen. Daarnaast is ook het Rijk bezig algemene regels neer te leggen in het "Ontwerp Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (hierna te noemen Amvb). In deze Amvb worden zowel rechtstreeks, richting de gemeentebesturen, werkende algemene regels neergelegd (algemene regels ter zake van bestemmingsplannen) als ook algemene regels die door de provincie in de verordening neergelegd dienen te worden (algemene regels te stellen door provincies). Op grond hiervan zijn naast de reeds uit de Wro-agenda voortvloeiende onderwerpen nog enkele andere onderwerpen in de verordening opgenomen, te weten: verstedelijking (wonen en werken) buiten bestaand bebouwd gebied, hergebruik van bebouwing in het buitengebied en nationale landschappen. Onder de Wro heeft de provincie geen bemoeienis meer met lokale belangen. Gemeenten worden nu vrij gelaten de lokale aspecten naar eigen inzicht te regelen. In het verleden diende ieder bestemmingsplan door GS te worden goedgekeurd. Onder de Wro is het instrument van de goedkeuring komen te vervallen en heeft dit plaats gemaakt voor algemene regels. Gemeenten dienen deze algemene regels weliswaar in hun bestemmingsplannen te verwerken, maar behouden enige vrijheid in de wijze waarop zij dit doen. Deze algemene regels betreffen alleen onderwerpen met een duidelijk provinciaal c.q. nationaal belang.
Op 15 december 2010 heeft de Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke verordening Gelderland vastgesteld. Deze verordening vormt samen met het streekplan Gelderland 2005 het ruimtelijk beleid.
Op 27 juni 2012 heeft Provinciale Staten van Gelderland de eerste herziening van voornoemde verordening vastgesteld.
4.3.4 Regionale beleidsinvulling
Door de gemeenteraad van Oost Gelre is in haar vergadering van 27 april 2006 besloten om het document 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' van 6 januari 2006 met bijbehorende erratum van 8 maart 2006 vast te stellen en het Dagelijks bestuur van de regio Achterhoek te verzoeken het provinciaal bestuur van Gelderland te verzoeken het Streekplan Gelderland voor wat betreft de Achterhoek conform aan te passen.
Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland hebben op 19 december 2006 een positief besluit hieromtrent genomen, waardoor deze beleidsnotitie gezien moet worden als een nadere uitwerking van het streekplan.
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.4.1 Aanvulling beleid functieverandering Oost Gelre
Doel van de hierboven aangehaalde beleidsnotitie 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' is om de leefbaarheid, de vitaliteit en de ruimtelijke kwaliteit van het Achterhoekse buitengebied te versterken. Om dit te bereiken is in regionaal verband een aantal algemene uitgangspunten voor functieverandering opgesteld in de hierboven genoemde beleidsnotitie. Op lokale schaal hebben de Achterhoekse gemeenten de beleidsvrijheid om deze notitie nader uit te werken. Binnen de gemeente Oost Gelre heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie bij vergadering van 12 maart 2008, 14 april 2009 en 10 mei 2011 aangevuld cq. aangepast. De aanvullingen cq. aanpassingen zijn vastgelegd in de notitie 'Aanvulling beleid Functieverandering in het buitengebied Oost Gelre'. In Hoofdstuk 6 wordt aangegeven op welke manier dit plan past binnen het functieveranderingsbeleid.
4.4.2 Bestemmingsplan Buitengebied 1982
Het perceel Hartebroekseweg 74 te Groenlo ligt in het bestemmingsplan Buitengebied 1982 (voormalige gemeente Groenlo) en heeft de bestemming 'Agrarisch gebied met beperkte bebouwing', en is voorzien van een agrarisch bouwperceel. Daarnaast geldt er een nadere aanduiding 'agrarisch bouwperceel klasse A' (bedrijfsgebouwen en wonen). In dit bestemmingsplan is geen mogelijkheid aangegeven om na sloop van bedrijfsgebouwen twee vrijstaande woningen terug te bouwen.
Er dient derhalve een procedure tot herziening bestemmingsplan te worden gevolgd. In de herziening worden planregels opgenomen om het gebruik en de bebouwing te reguleren.
4.4.3 Landschappelijke inpassing
Het perceel Hartebroekseweg 74 te Groenlo is gelegen in de Ecologische verbindingszone (EVZ), zoals aangegeven in het Streekplan Gelderland 2005. Voor deze gebieden geldt de 'nee, tenzij'-principe ter bescherming van de wezenlijke kenmerken en waarden (kernkwaliteiten) van de ecologische hoofdstructuur (EHS). Dit 'nee, tenzij'-principe laat in de verschillende onderdelen van de EHS ontwikkelingen mogelijk, met name in de EHS-verweving en -verbinding. Deze ontwikkelingen moeten echter wel bijdragen aan de realisering van de EHS. Met voorliggend plan verdwijnt een agrarisch bedrijf uit de ecologische verbindingszone.
In de Notitie Uitgangspunten en Randvoorwaarden voor de Erftransformatie Hartebroekseweg 74 Groenlo opgesteld door de Ervenconsulent van het Gelders Genootschap is een omschrijving gegeven van de inrichting van het perceel. Om de ecologische verbindingszone te handhaven en/of te versterken zijn de nieuw te bouwen woningen zo dicht mogelijk bij de bestaande bebouwingen geplaatst. Hierdoor blijft er ruimte over om met de reeds aanwezige groenzone langs de waterloop een groenstrook te creëeren.
Op verzoek van initiatiefnemer heeft buro Collou het rapport van de ervenconsulent beoordeeld en enkele (kleine) veranderingen aangebracht in met name de infrastructuur en verkaveling. Hierbij is de erfstructuur gelijk gebleven alleen is de toegangsweg veranderd. Deze is verplaatst naar de noordzijde (op de plaats van de huidige stal). Dit wordt een smalle toegangsweg die wordt aangeplant. Hierdoor ontstaan gelijkwaardige kavels zonder dat er afbreuk wordt gedaan aan het plan van de ervenconsulent.
Door de toegepaste beplanting, die aansluit bij zijn omgeving, worden de kernkwaliteiten van het landschap niet aangetast doch eerder versterkt.
Om te garanderen dat landschappelijke inpassing van het perceel plaatsvindt is er een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten met verzoeker genoemd 'Anterieure overeenkomst inzake de grondexploitatie en ontwikkeling van functiewijziging van agrarisch naar wonen op het perceel Hartebroekseweg 74 te Groenlo'.
De hierboven genoemde Notitie Uitgangspunten en Randvoorwaarden voor de Erftransformatie Hartebroekseweg 74 Groenlo, Oktober 2009 is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. Ook de gewijzigde tekening van de kavels en de toegangsweg van buro Collou is toegevoegd.
Hoofdstuk 5 Onderzoeksresultaten
5.1 Watertoets
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt "stand still - step forward". Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaat bestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
Thema | Toetsvraag | Relevant |
HOOFDTHEMA'S | ||
Veiligheid | 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)? 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? | Nee Nee |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? | Nee Nee Nee |
Wateroverlast (oppervlaktewater) | 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes? | Nee Nee Nee Nee |
Oppervlaktewater-kwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? | Nee |
Grondwater- overlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? | Nee Nee Nee |
Grondwater- kwaliteit | 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? | Ja Nee |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functie, in of nabij het plangebied die milieuhygienische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? | Nee Ja |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? | Ja Nee Nee Nee |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
Het plangebied grenst aan de watergang De Slinge welke in eigendom en beheer is bij het Waterschap Rijn en IJssel. De inrichting van het plangebied dient zodanig te zijn dat het Waterschap het beheer en onderhoud van de watergang met eigen onderhoudsmaterieel kan bereiken en kan onderhouden. Het naast de watergang aanwezige onderhoudspad ligt buiten het plangebied zodat er geen belemmeringen zijn voor het reguliere beheer en onderhoud van het watersysteem.
Het perceel wordt voorzien van een tweetal nieuwe woningen. Deze woningen komen op respectabele afstand te liggen van de watergang. De eigenaren cq. gebruikers van de woningen zullen maatregelen treffen om rechtstreekse toegang tot de watergang onmogelijk te maken.
Het plangebied bevindt zich in de Ecologische Verbindingszone (EVZ). De beoogde ontwikkelingen zijn geen belemmering voor de EVZ maar versterken juist de ontwikkeling en bescherming van de gewenste natuurwaarden.
5.2 Bodem
Voordat het plan kan worden uitgevoerd, moet blijken of de bodemkwaliteit niet zorgt voor belemmeringen. Hiertoe is door Tauw bv uit Deventer een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd en de resultaten ervan verwoord in een onderzoeksrapport met kenmerk R01-4714994WDO-baw-VO1-NL, van 21 september 2010.
Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er geen milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan. Ten behoeve van de verwerking van de vrijkomende grond wordt verwezen naar de uitgangspunten van het Besluit bodemkwaliteit.
Het onderzoeksrapport is als bijlage bijgevoegd.
5.3 Flora En Fauna
De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. De Natuurbeschermingswet 1998 regelt gebiedsbescherming van de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en de Ecologische Hoofdstructuur. De Flora- en faunawet regelt de soortenbescherming.
In het plangebied heeft een flora- en fauna onderzoek plaatsgevonden waarbij de resultaten zijn verwoord in een rapport genaamd 'Toetsing beschermde natuurwaarden Hartebroekseweg 74 te Groenlo' van 16 september 2010 welke hier als bijlage is bijgevoegd.
Uit dit rapport blijkt dat in het plangebied geen beschermde plant- en diersoorten voorkomen waarvoor een ontheffing moet worden aangevraagd. Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
Wel is aangegeven dat alle aangetroffen soorten (broed)vogels wettelijk beschermd zijn. Werkzaamheden die schade toebrengen aan (broed)vogels zijn verboden. Daarom is het noodzakelijk om de sloop van de gebouwen buiten het broedseizoen uit te voeren, dus niet van maart tot half juli.
In het rapport is aangegeven dat er aanvullend onderzoek naar gebruik en de functie van de locatie voor vleermuizen dient te worden uitgevoerd. Aanvullend onderzoek naar vleermuizen heeft plaatsgevonden. De resultaten zijn verwoord in een rapport van 19 januari 2011. In het rapport wordt geconcludeerd dat er vanuit de Flora- en Faunawet geen belemmeringen zijn om de stallen te slopen. Het rapport is als bijlage bijgevoegd.
Zorgplicht
Ten aanzien van de ingrepen is nog een algemeen geldende voorwaarde vanuit de Flora- en faunawet van toepassing: op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood.
5.4 Natuurbeschermingswet
Door de Europese commissie zijn gebieden aangewezen welke worden aangemerkt als een gebied van communautair belang (Natura 2000-gebieden). De provincie is het bevoegd gezag voor deze gebieden indien deze onder de Natuurbeschermingswet vallen. Uit artikel 19d van deze Wet volgt dat er (kortweg) een vergunning nodig is voor projecten die een Natura 2000-gebied kunnen aantasten. Een dergelijke vergunning kan dan alleen worden verleend indien het plan geen negatieve effecten heeft voor het Natura 2000-gebied. Het gaat hierbij om effecten zoals verdroging en vermesting als gevolg van grondwateronttrekking en een toename van de ammoniakdepositie.
Door de functiewijziging van agrarisch naar wonen wordt het agrarisch bedrijf opgeheven. Dit wil zeggen dat de huidige ammoniakemissie uit de inrichting en de ammoniakdepositie op een Natura 2000-gebied wordt beeindigd. Een eventuele grondwateronttrekking ten behoeve van het agrarisch bedrijf zal dan ook worden beeindigd. Hieruit is op te maken dat het door de provincie aangegeven aspect als ammoniakdepositie en grondwateronttrekking geen belemmering zijn om een eventuele Natuurbeschermingswetvergunning te verlenen.
5.5 Cultuurhistorie En Archeologie
Volgens de Archeologische beleidskaart voor de gemeente Oost Gelre (RAAP-rapport 1757) is het perceel gelegen op gronden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Door Synthegra bv is, in opdracht van Tauw bv, een bureauonderzoek en karterend veldonderzoek uitgevoerd om de archeologische verwachting in het plangebied vast te stellen (rapportnr. S 100233).
Het onderzoek met bijbehorende rapportage is, voor zover is na te gaan, uitgevoerd conform de hiervoor geldende normen en richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA versie 3.1, protocol IVO).
Op basis van de resultaten en de in het rapport getrokken conclusie, wordt in het plangebied geen vervolgonderzoek geadviseerd en kan de hoge archeologische verwachtingswaarde worden bijgesteld naar laag.
Wel dient te allen tijde bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht ( ex artikel 53 Monumentenwet 1988, herzien in 2007), kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij de verantwoordelijke minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort en bij de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Oost Gelre.
Het onderzoeksrapport met nummer S 100233 is als bijlage bijgevoegd.
5.6 Wegverkeerslawaai
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen een geluidzone met uitzondering van wegen waar een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De nieuw te bouwen verblijfsobjecten zijn gelegen in de geluidzone van de Hartebroekseweg (de doorgaande weg en niet het doodlopende gedeelte van deze weg). Voor de Hartebroekseweg geldt een maximale snelheid van 80 km/uur.
Voor de nieuw te bouwen verblijfsobjecten dient op basis van de Wet geluidhinder dus onderzoek gedaan te worden naar de geluidsbelasting op de gevel. Met behulp van de Standaardrekenmethode I van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 is de gevelbelasting op de gevel van de dichtstbijzijnde nieuw te bouwen woning indicatief berekend.
Voor de Hartebroekseweg zijn geen verkeersgegevens beschikbaar, zodat door de afdeling Ruimtelijke ontwikkeling en beheer een inschatting is gemaakt van de verkeersintensiteit. De Hartebroekseweg kan worden beschouwd als een doorgaande weg doch zal als zodanig niet worden ervaren. Omdat de weg uit de bebouwde kom van Groenlo komt en dan ook nog uit een woonwijk zal het lichte en zware vrachtverkeer slechts sporadisch van deze weg gebruik maken.
Voor geluidgevoelige objecten in een wegverkeerszone geldt op basis van artikel 82 van de Wet geluidhinder een voorkeursgrenswaarde van 48 dB(A) op de gevel van een woning. Uit de gedane indicatieve berekening, waarbij een aanname is gedaan van het aantal motorvoertuigen per etmaal, blijkt dat de geluidbelasting op de gevel 48 dB bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt dus niet overschreden.
Het wegverkeerslawaai is op basis van deze indicatieve berekening geen belemmering voor de realisatie van de verblijfsobjecten. De berekening is bijgevoegd.
5.7 Luchtkwaliteit
De luchtkwaliteit is afhankelijk van de mate van verontreiniging door diverse luchtverontreinigende stoffen waarbij de voornaamste bronnen van luchtverontreiniging het wegverkeer, industriële bedrijven en de landbouw zijn. Vanuit Europese richtlijnen wordt aangegeven welke luchtkwaliteitsnormen voor deze stoffen gelden. In Nederland zijn deze richtlijnen sinds 15 november 2007 geïmplementeerd in de Wet milieubeheer middels een wetswijziging van hoofdstuk 5 (milieukwaliteitseisen) titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, beter bekend als de Wet Luchtkwaliteit.
Artikel 5.16 lid 1 en 2 van de Wet milieubeheer geeft aan dat bestuursorganen bevoegdheden of wettelijke voorschriften, waarvan de uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit uit kunnen oefenen dan wel toepassen, hetzij:
- het aannemelijk is gemaakt dat het niet leidt tot het overschrijden, of tot het op of na het tijdstip van ingang waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde;
- het aannemelijk is gemaakt dat de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van die uitoefening of toepassing per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft of bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
- het aannemelijk is gemaakt dat die uitoefening of toepassing niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 Wet milieubeheer een grenswaarde is opgenomen;
- indien een uitoefening dan wel toepassing is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een op grond van artikel 5.12 lid 1 of artikel 5.13 lid 1 van de Wet Milieubeheer vastgesteld programma.
De hierboven aangegeven grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet Milieubeheer zijn voor de luchtverontreinigende stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2), lood, koolmonoxide (CO), fijn stof (PM10), en benzeen (C6H6) en worden in de hieronder staande tabel aangegeven:
Stof | Grenswaarde |
SO2 | 350 µg/m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 24 maal per kalenderjaar mag worden overschreden |
125 µg/m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 3 maal per kalenderjaar mag worden overschreden | |
NO2 | 200 µg/m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 18 maal per kalenderjaar mag worden overschreden |
40 µg/m³ als jaargemiddelde concentratie, uiterlijk op 1 januari 2010 | |
PM10 | 40 µg/m³ als jaargemiddelde concentratie |
50 µg/m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 35 maal per kalenderjaar mag worden overschreden | |
Lood | 0,5 µg/m³ als jaargemiddelde concentratie |
CO | 10.000 µg/m³ als 8 uursgemiddelde concentratie |
C6H6 | 10 µg/m³ tot 1-1-2010 en 5 µg/m³ na 1-1-2010 als jaargemiddelde concentratie |
5.7.1 Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)' legt vast wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Dat is het geval wanneer aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. De systematiek voor het bepalen of een project NIBM is vóór en na de vaststelling van het NSL dezelfde en voor het grootste gedeelte geregeld in de 'Regeling NIBM' (luchtkwaliteitseisen).
De 'Regeling NIBM' (luchtkwaliteitseisen) geeft voor een aantal categorieën van projecten een, getalsmatige, invulling aan de NIBM-grens. Het gaat ondermeer om woningbouw- en kantoorprojecten en enkele soorten van inrichtingen (bijv. emplacementen, kassen en andere landbouwinrichtingen). Als een project binnen de, getalsmatige, begrenzing van de Regeling NIBM valt, dan is geen verdere toetsing aan de 3% grens en de grenswaarden nodig en kan het project doorgaan zonder dat extra maatregelen worden genomen.
Voor woningbouw is het huidige 3% criterium 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Het mogelijk maken van twee nieuw te bouwen vrijstaande woningen aan de Hartebroekseweg 74 te Groenlo ligt onder het hier genoemde criterium, waardoor het aannemelijk is gemaakt dat die uitoefening of toepassing niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 Wet milieubeheer een grenswaarde is opgenomen.
Er is geen sprake van ontoelaatbare luchtverontreiniging als gevolg van de herziening van het bestemmingsplan voor het mogelijk maken van twee woningen aan de Hartebroekseweg 74 te Groenlo.
5.8 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader bij vergunningverlening voor geur veroorzaakt door dierenverblijven van veehouderijen. Indirect heeft de Wgv consequenties voor de ruimtelijk ordening, dit wordt wel de omgekeerde werking genoemd. Voor het beoordelen van ruimtelijke plannen moet een toets op de 'omgekeerde werking' van de Wgv worden uitgevoerd. De 'Handreiking Wgv paragraaf 3.4, Beoordeling ro-plannen, (SenterNovem, d.d. 23-05-2007)' beschrijft de wijze waarop dit moet gebeuren.
Wet geurhinder en veehouderij (Wgv)
De oprichting van twee nieuwe woningen op het adres Harteboekseweg 74 te Groenlo vormt, op dit moment, géén belemmeringen voor de omliggende agrarische bedrijven, aangezien de oprichting plaatsvindt in samenhang met geheel buiten werking stellen van de veehouderij én in samenhang met de sloop van de bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van de veehouderij.
Uit een uitspraak d.d. 26 juli 2006 van de afdeling Bestuursrechtspraak van de RvS (AY5076, Raad van State, 200509410/1) en het rapport 'Bouwen binnen stankcirkels' (www.Infomil.nl) blijkt dat de bouw van een woning (geurgevoelig object) binnen de stankcirkel van een veehouderij kan worden toegestaan indien de voorziene woning geen verdergaande beperking voor de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf tot gevolg heeft dan de reeds bestaande beperkingen die andere woningen binnen de stankcirkel al met zich brengen.
Op grond van artikel 14.2 van de Wgv geldt voor ruimte-voor-ruimte woningen en daarmee vergelijkbare geurgevoelige objecten een afwijkend toetsingskader. Indien op een kavel dat na 19 maart 2000 in gebruik was als veehouderij en indien wordt gebouwd in samenhang met geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van de veehouderij én in samenhang met de sloop van de bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van de veehouderij geldt voor deze woningen (en andere geurgevoelige objecten) alleen een minimumafstand tussen het emissiepunt van een dierverblijf en de gevel van het geurgevoelig object van 50 meter (buiten de bebouwde kom).
Voor dieren waarvoor bij ministeriële regeling geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld (o.a. melkvee > 2 jaar en jongvee < 2 jaar), geldt ingevolge de Wgv de afstand van ten minste 50 meter buiten de bebouwde kom, gemeten tussen het agrarisch bouwperceel van de veehouderij en een geurgevoelig object. In onderhavig geval is rekening gehouden met voornoemde afstand van 50 meter en zijn de nieuwe woningen buiten de 50 meter grens gesitueerd.
Verordening geurhinder en veehouderij
In de gemeente Oost Gelre is de Verordening geurhinder en veehouderij met bijbehorende Gebiedsvisie Oost Gelre (1-11-2007) opgesteld. De geursituatie van de veehouderijen in Oost Gelre zijn in deze gebiedsvisie betrokken. Op basis hiervan heeft de gemeente afwegingen gemaakt en de voorkeur gegeven aan o.a. een hogere norm rond de kernen van Groenlo, Lievelde en Vragender (respectievelijk, 5 ouE/m3, 7 ouE/m3 en 7 ouE/m3 ). Hiermee is voldaan aan de eis van de Wgv om rekening te houden met de huidige en te verwachten geursituatie in het gebied.
In de Gebiedsvisie Oost Gelre is aangegeven dat uit de uitgevoerde berekeningen van de achtergrondwaarden blijkt dat het leefklimaat voor de functiewijziging naar wonen in de bebouwde kom van Groenlo als redelijk goed tot goed kan worden bestempeld. Na functiewijziging zal de geursituatie alleen maar verbeteren door het wegvallen van een agrarisch bedrijf.
Conclusie:
Volgens de uitgangspunten van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt geurhinder geen belemmering voor de realisatie van twee nieuwe woningen aan de Hartebroekseweg 74 te Groenlo. Ook vormen de twee nieuwe woningen géén extra belemmering voor de omliggende agrarische bedrijven.
5.9 Externe Veiligheid
Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het BEVI legt veiligheidsafstanden vast tussen bedrijven die risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen verrichten (zoals LPG-tankstations en chemische fabrieken) en zogenoemde (beperkt) kwetsbare objecten (zoals woningen en scholen). Tevens beperkt het BEVI het totale aantal aanwezige personen in de directe omgeving van een risicovol bedrijf.
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen verrichten. Ook is er in de directe nabijheid van het plangebied geen openbare doorgaande weg waarop vervoersbewegingen van gevaarlijke stoffen plaatsvinden.
Het aspect Externe veiligheid belemmert niet de realisatie van twee woningen op het perceel Hartebroekseweg 74 te Groenlo.
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving
De voor de gemeente Oost Gelre vastgestelde beleidsnotitie 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' vormt de basis voor de gevraagde functiewijziging van agrarisch naar wonen en de basis voor dit bestemmingsplan.
6.1 Functies Zoeken Plaatsen Zoeken Functies
Algemeen uitgangspunt van het beleid 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' is sloop van alle aanwezige bedrijfsgebouwen. Bij minimale sloop van 1.750 m2 aan bedrijfsgebouwen mogen twee vrijstaande woningen op het perceel worden teruggebouwd. Na functiewijziging dient tevens sprake te zijn van een minimale reductie van 50% van het bebouwde oppervlak.
In dit plan worden alle bedrijfsgebouwen gesloopt wat overeenkomt met ongeveer 1.904 m2. Na functiewijziging worden twee vrijstaande woningen met bijgebouw gebouwd waarbij er op het perceel een bebouwingsreductie heeft plaatsgevonden van zo'n 73,7%. Het bestemmingsplan 'Buitengebied 1982' kent als algemene regel dat per woning maximaal 70 m2 aan bijgebouwen is toegestaan. Tevens geldt als eis dat er maximaal drie wooneenheden op het perceel aanwezig mogen zijn. Onderhavig plan voldoet aan de eisen welke zijn gesteld in de beleidsnotitie Functies zoeken plaatsen zoeken functies.
Hierbij dient nog te wordne vermeld dat het nieuwe bestemmingsplan Buitengebeid 2011, waarvan een ontwerp bestemmingsplan ter inzage heeft gelegen, 150 m2 aan bijgebouwen per woning mogelijk maakt. Hiermee wordt de bebouwingsreductie van 73,7% wat lager maar wordt nog wel aan de 50% voldaan.
Naast de te bouwen woningen met bijgebouwen dient er bij een functiewijziging ten aller tijde landschappelijke inpassing plaats te vinden. Dit om te komen tot voldoende ruimtelijke kwaliteitswinst. In paragraaf 4.4.3 is de landschappelijke inpassing omschreven.
Hoofdstuk 7 Juridisch Planbeschrijving
7.1 Algemeen
Op 1 juli 2008 zijn de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (en het Besluit ruimtelijke ordening) in werking getreden. Daarnaast heeft het ministerie VROM het rapport Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP-2008) gepresenteerd. Deze standaard geeft aanbevelingen en richtlijnen voor de opzet van bestemmingsplannen. Op aan groot aantal punten wijkt deze standaard af van de tot nu toe gebruikelijke vormgeving van bestemmingsplannen. Bij het opstellen van deze standaard is overigens ook rekening gehouden met het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2008 (IMRO-2008) en de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen 2008 (PRBP-2008). De bestemmingen in het voorliggende bestemmingsplan passen binnen die standaard. De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit -met inachtneming van het vorenstaande- zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.
7.2 Bestemmingsplan
Het digitale bestemmingsplan Buitengebied 1982, herziening Hartebroekseweg 74 te Groenlo is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.BPBUI012 met bijbehorende regels. De papieren plankaart (nu bekend als de analoge verbeelding van het voorliggende bestemmingsplan) is getekend op een schaal 1:1.000 en omvat 1 kaartblad. Het kaartblad geeft de bestemming van de gronden aan. Waar nodig zijn aanduidingen op de kaart opgenomen waarvan de betekenis in de regels wordt verklaard.
7.3 Plansystematiek
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart), regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingpslan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
7.4 Regels
De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Deze hoofdstukken zijn:
- 1. Inleidende regels;
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs-, en slotregels.
1. Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald.
2. Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen vastgelegd. Dit bestemmingsplan bevat de bestemmingen Agrarisch en Wonen. Per bestemming wordt het toegestane gebruik geregeld en zijn de bouwregels opgenomen.
3. Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen - dat wil zeggen: het gehele bestemmingsplan betreffend - karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en algemene procedureregels.
4. Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
Hoofdstuk 8 Toelichting Op De Planregels
8.1 Algemeen
In dit hoofdstuk worden de bij het bestemmingsplan behorende regels van een nadere toelichting voorzien. De regels geven inhoud aan de op de plankaart aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, dat werkelijk noodzakelijk is. Het kan voorkomen dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe zijn in het bestemmingsplan diverse flexibiliteitsregels opgenomen, zoals:
- 1. regels om af te wijken (voorheen ontheffingsregels)
- 2. ontwikkelingsregelingen (wijzigingsregels);
- 3. aanlegactiviteiten (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden);
De bevoegdheid om van bepaalde normen af te wijken berust bij het college van burgemeester en wethouders. Deze flexibiliteitsregel maakt afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven.
Ontwikkelingsregelingen (wijzigingsregels) maken een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Bij de onderhavige regeling is er voor gekozen om de uitvoeringsbevoegdheid - evenals bij de bevoegdheid om af te wijken - bij het college van burgemeester en wethouders te leggen.
Het systeem om een aanlegactiviteit op te nemen, dient met name ter veiligstelling van bepaalde natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden. Door middel van het opnemen van een aanlegactiviteit bij een bestemming kan de uitvoering van bepaalde activiteiten - die niet op elke plaats, in elke omvang en op elk moment in strijd met de onderkende waarden behoeven te zijn - aan bepaalde voorwaarden gebonden worden. Het stelsel van aanlegactiviteiten biedt het gemeentebestuur de mogelijkheid om de toelaatbaarheid van bepaalde activiteiten en gebruiksvormen per geval na te gaan en eventueel aan de uitvoering bepaalde eisen te stellen.
De Wet ruimtelijke ordening bevat een aantal procedureregels, die bij de aanvraag om een aanlegactiviteit in acht genomen moeten worden. Een aspect bij de aanlegactiviteit is dat normale onderhoudswerkzaamheden te allen tijde zonder vergunning uitgevoerd moeten kunnen worden. Derhalve is bij de aanlegactiviteit aangegeven, dat normale onderhoudswerkzaamheden niet onder de vergunningplicht vallen. In de praktijk levert het echter nogal wat problemen op om te bepalen of een bepaalde activiteit als "normaal onderhoud" kan worden aangemerkt. Ondanks deze regel zullen in de praktijk problemen kunnen blijven bestaan. In ieder geval zal het bij "normale onderhouds- of exploitatie- werkzaamheden" moeten gaan om werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te geraken. Incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie kunnen niet onder normale onderhoudswerkzaamheden begrepen worden. Ook werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde zullen per definitie niet als "normaal" beschouwd kunnen worden.
Hoofdstuk 9 Economische En Maatschappelijk Uitvoerbaarheid
9.1 Haalbaarheid En Exploitatieplan
Het bouwplan en de bijbehorende procedures worden door de verzoeker bekostigd. Indien het project aanleiding geeft tot uitkering van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen de kosten worden doorberekend aan de verzoeker. Ten behoeve van het project is een anterieure overeenkomst inzake grondexploitatie en planschade afgesloten met verzoeker.
9.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.2.1 Inspraak
Het ontwerpbestemmingsplan wordt op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode heeft een ieder de gelegenheid een zienswijze naar voren te brengen. Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 12 oktober 2012 tot en met 22 november 2012 ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingekomen.
9.2.2 Artikel 3.1.1.-overleg
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van diensten die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ter voldoening aan artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan het Waterschap Rijn en IJssel. Het Waterschap heeft bij schrijven van 23 maart 2011 aangegeven geen bezwaren te hebben tegen de in dit plan opgenomen ontwikkelingen.
Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland hebben in hun schrijven genaamd ‘Werkwijze onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening’ aangegeven dat zij de Wro-agenda leidend laten zijn voor de wijze waarop en de mate waarin zij betrokken zouden willen worden bij het vooroverleg ex art. 3.1.1. Bro. Dit betekent dat zij onderscheid maken in beleidsthema’s waar zij wel Wro-instrumenten gaan inzetten en beleidsthema’s waar zij dat in principe niet zullen doen. Daar waar zij instrumenten gaan inzetten spreekt de Wro-agenda van ‘provinciaal belang en provinciale verantwoordelijkheid’; daar waar zij die instrumenten in principe niet zullen inzetten spreekt de Wro-agenda ‘enkel’ van ‘provinciaal belang’. Daarnaast geven zij aan dat bij ‘puur lokale plannen’ de provincie hierin geen rol heeft. De in dit plan opgenomen ontwikkeling past binnen het functieveranderingsbeleid van de regio en de gemeente Oost-Gelre. Wel heeft de provincie aangegeven dat, nu er nieuwe woningen in het buitengebied mogelijk worden gemaakt, zij hierin provinciaal belang zien en derhalve vooroverleg noodzakelijk is.
In hun schrijven van 21 april 2011 heeft de provincie aangegeven geen bezwaren te hebben tegen de in dit plan opgenomen ontwikkelingen. Wel vragen zij zich af of aan de Boerijendijk 12 te Groenlo, waar de bedrijfsvoering van Hartebroekseweg 74 naar zal worden overgeheveld, wel voorzien is van een agrarisch bouwperceel. Het bedrijf Boerijendijk 12 is een bestaand bedrijf en voorzien van een agrarisch bouwperceel. Overigens komen beide bestemmingsplannen gelijktijdig ter inzage te liggen.
Binnen het plan zijn geen nationale belangen in het geding. Hierdoor hoeft op basis van artikel 3.1.1. Bro geen vooroverleg gevoerd te worden met de Vrom-inspectie. In de ontwerpfase zullen de diensten van provincie en Rijk (en het Waterschap) door middel van een kennisgeving op de hoogte worden gebracht van het ontwerpbestemmingsplan.
Bijlage 1 Lijst Aan Huis Gebonden Beroep
Bijlage 1 Lijst aan huis gebonden beroep
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 2 Archeologisch onderzoek
Bijlage 3 Toetsing Beschermde Natuurwaarden
Bijlage 3 Toetsing beschermde natuurwaarden
Bijlage 4 Vervolgonderzoek Vleermuizen
Bijlage 4 Vervolgonderzoek vleermuizen
Bijlage 5 Definitief Rapport Ervenconsulent
Bijlage 5 Definitief rapport ervenconsulent
Bijlage 6 Aanvulling Rapport Door Buro Collou
Bijlage 6 Aanvulling rapport door buro Collou