KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden
Artikel 4 Natuur
Artikel 5 Water
Artikel 6 Wonen
Artikel 7 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Algemene Gegevens Bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 Inleiding
2.1 Aanleiding
2.2 Ligging En Begrenzing
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Omgeving
3.2 Bestemmingsplan
3.3 Plangebied
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Algemeen
4.2 Rijksbeleid
4.3 Provinciaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Onderzoeksresultaten
5.1 Watertoets
5.2 Bodem
5.3 Flora En Fauna
5.4 Cultuurhistorie En Archeologie
5.5 Wegverkeerslawaai
5.6 Luchtkwaliteit
5.7 Geur
5.8 Hinder Omliggende Objecten
5.9 Externe Veiligheid
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving
6.1 Tunnelkassen
6.2 Nieuwe Woning
6.3 Woning Kerkdijk 1
6.4 Landschappelijke Inpassing
Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving
7.1 Algemeen
7.2 Bestemmingsplan
7.3 Plansystematiek
7.4 Regels
Hoofdstuk 8 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Haalbaarheid En Exploitatieplan
8.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Lijst Aan Huis Verbonden Bedrijven
Bijlage 2 Indicatieve Bedrijvenlijst
Bijlage 3 Locatie Te Slopen Oude Boerderij
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Aanvullend Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Verleende Ontheffing Hogere Grenswaarde
Bijlage 5 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 6 Anterieure Overeenkomst
Bijlage 7 Zienswijzennota

Kwekerij Goossens Aaltenseweg 107

Bestemmingsplan - gemeente Oost Gelre

Vastgesteld op 19-02-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Kwekerij Goossens Aaltenseweg 107 van de gemeente Oost Gelre;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.BPBUI066- met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden bedrijf

het uitsluitend door de bewoner(s) van een woning verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet en voor zover toegestaan, die in een woning en/of bijbehorende bouwwerken worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben of heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 aan huis verbonden beroep

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, niet zijnde detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 achtererfgebied

erf aan de achterkant en de niet naar de openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw;

1.8 afhankelijke woonruimte

een deel van een woning, of een woonunit die qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;

1.9 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingspercentage

een percentage van een deel van een terrein dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.12 bedrijfswoning

een woning, in of bij een bedrijf of instelling, bestemd voor (een huishouding van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is;

1.13 bestaand

onder bestaand wordt verstaan de ‘bestaande situatie’ welke op een legale wijze tot stand is gekomen en is vastgelegd op basis van de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto’s, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG) en de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ-gegevens), zoals de gemeente deze bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan Kwekerij Goossens Aaltenseweg 107;

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.18 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 daghoreca

horeca dat is gericht op het overdag verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers;

1.24 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.25 extensieve dagrecreatie

extensieve vorm van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, vissen, picknicken en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, zoals picknicktafels en informatieborden, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte;

1.26 gebiedsgebonden bedrijven

een bedrijf of instelling gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven, niet gebiedsgebonden bedrijven of particulieren door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige werkzaamheden, waaronder in ieder geval worden verstaan: grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag- en mesthandelsbedrijven, agrarische loonbedrijven, (inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen), drainagebedrijven, veetransportbedrijven en veehandelsbedrijven, zaaizaad en pootgoedbedrijven, opslag agrarische producten, hoefsmederijen, dierenasiels, dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven, boomverzorgingsbedrijven, bosbouwbedrijven, bedrijven voor natuur- en landschapsbeheer en proefbedrijven of bedrijven die naar aard en omvang op de omgeving gelijk te stellen zijn met de gebiedsgebonden bedrijven, met uitzondering van mestbewerking;

1.27 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 glastuinbouw

de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen

1.29 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn landbouwbedrijven die niet zijn aan te merken als intensieve veehouderijbedrijven waaronder in ieder geval worden verstaan: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven zijn ook grondgebonden;

1.30 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.31 horeca

een bedrijf gericht op één of meer van de navolgende bedrijfsmatige activiteiten:

  • het verstrekken van voedsel en/of dranken met de mogelijkheid deze ter plaatse te nuttigen;
  • het verstrekken van nachtverblijf;
  • het exploiteren van zaalaccommodatie;
  • het bieden van gelegenheid tot dansen;.
  • het uitoefenen van een kans- en/of behendigheidsspel,
  • een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie (uitgezonderd een erotisch getinte vermaaksfunctie);

niet zijnde discotheken, casino's en coffeeshops.

horeca 1:

een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het verstrekken van nachtverblijf, al dan niet in combinatie met het exploiteren van zaalaccommodaties, en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken daaraan ondergeschikt is, zoals een hotel of pension;

horeca 2:

een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren ten behoeve van consumptie ter plaatse, alsmede het daaraan ondergeschikt verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, al dan niet in combinatie met het verstrekken van nachtverblijf en/of zaalverhuur, zoals een (hotel)restaurant, pannenkoekenhuis, eetcafé en pizzeria, uitgezonderd een maaltijdafhaalcentrum;

horeca 3:

een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse bereide snacks, ijs en kleine maaltijden voor consumptie, zowel ter plaatse als elders, met daaraan ondergeschikt het verstrekken van dranken, zoals een snackbar, cafetaria, maaltijdafhaalcentrum, lunchroom en ijssalon;

horeca 4:

een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van overwegend alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet in combinatie met kleine etenswaren en het exploiteren van zaalaccomodaties, zoals een café;

1.32 intensieve veehouderij

agrarisch bedrijf òf deel van een agrarisch bedrijf waar tenminste 250 m2 aan bedrijfsvloeroppervlakte aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij volgens de wet Milieubeheer voor het houden van vee, pluimvee en nertsen, waarbij dit houden van vee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen. Het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet en het houden van melkrundvee, schapen of paarden, wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij;

1.33 kampeermiddelen

tenten, tentwagens, toercaravans en kampeerauto's of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.34 karakteristieke gebouwen

een traditionele boedrderij, welke is gebouwd volgens de principes van de hallenhuisboerderij;

1.35 kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.36 manegebedrij

gebruiksgerichte paardenhouderij, bestaande uit één of meerdere binnenrijbanen dat is gericht op het bieden van paardrijdmogelijkheden en het geven van instructie aan derden met gebruik van paarden in eigendom van het bedrijf, al dan niet met een horecavoorziening die is gericht op het verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers van het manegebedrijf;

1.37 mantelzorg

het bieden van zorg aan een ieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband, meer dan 8 uur per week en langer dan 6 maanden;

1.38 nevenactiviteit

een activiteit van beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;

1.39 niet-gebiedsgebonden bedrijven

bedrijven zonder (een nauwe) relatie met het buitengebied, niet zijnde een gebiedsgebonden bedrijf;

1.40 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d;

1.41 ondersteunende detailhandel

niet-zelfstandige detailhandel, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is, welke uitsluitend toegankelijk is via de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdfunctie;

1.42 ondersteunende horeca

horeca die onlosmakelijk is verbonden met de bestemming van een perceel en daaraan ondersteunend is, en dus niet geldt voor zelfstandige feesten, partijen en soortgelijke activiteiten;

1.43 paardenbak

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;

1.44 peil

gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;

1.45 reële agrarische bedrijfsvoering

een niet volwaardig agrarisch bedrijf met een zodanige arbeidsomvang, dat toch van een beroepsmatige beroepsuitoefening kan worden gesproken en dat een serieuze aanzet kan zijn tot een doorgroei naar een volwaardig bedrijf;

1.46 relatie

ter plaatse van de aanduiding 'relatie' wordt de verbinding aangegeven tussen twee of meer afzonderlijk begrensde bouwvlakken of bestemmingsvlakken, inclusief de daaraan toegekende aanduidingen waarmee die bouwvlakken of bestemmingsvlakken één vlak vormen;

1.47 stacaravan

een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen dat, mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op verkeerswegen over grotere afstanden als aanhangels van een auto te worden voortbewogen;

1.48 teeltondersteunende voorzieningen

voorziening in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten wordt gebruikt om de volgende doelen na te streven:

  • verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
  • verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
  • bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding, effectief omgaan met water);

Voorbeelden van teeltondersteunende voorzieningen zijn: aardbeiteelttafels, afdekfolies, antiworteldoek, boomteelthekken, hagelnetten, insectengaas, plastic tunnels, ondersteunende kas, schaduwhallen en vraatnetten;

1.49 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

teeltondersteunende voorzieningen welke zo lang als de teelt dit vereist aanwezig zijn, met een maximum van drie maanden per jaar;

1.50 tunnelkassen

een bouwwerk voorzien van een bedekking van lichtdoorlatend kunststof, met een hoogte tussen de 1 en 3 meter, ten behoeve van het kweken en telen van gewassen;

1.51 voorgevel

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, die gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.52 voorgevelrooilijn

denkbeeldige lijn getrokken langs de voorgevel van een gebouw en het verlengde daarvan;

1.53 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de afwijking niet meer dan 1 m bedraagt

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  2. b. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  3. c. behoud van landschappelijke en natuurwaarden;
  4. d. glastuinbouw, ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw';
  5. e. het bouwen van corso- en carnavalswagens uitsluitend in bestaande bedrijfsgebouwen en met dien verstande dat het bouwen uitsluitend is toegestaan in de periode van september tot en met maart en de activiteit niet bedrijfsmatig wordt uitgevoerd;
  6. f. het hobbymatig houden van dieren en telen van gewassen;
  7. g. de nevenactiviteiten welke zijn genoemd in Bijlage 2 Indicatieve bedrijvenlijst, met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte van de nevenactiviteiten, inclusief de oppervlakte voor aan huis verbonden beroep en ondersteunende horeca, niet meer mag bedragen dan 350 m2 van de bestaande bedrijfsgebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1.13 aanwezig waren op 27 april 2006;
    2. 2. buitenopslag en -uitstalling niet is toegestaan;
  8. h. ondersteunende horeca, met dien verstande dat:
    1. 1. uitsluitend daghoreca is toegestaan;
    2. 2. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 150 m2 van de bestaande bedrijfsgebouwen;
    3. 3. buitenactiviteiten zijn toegestaan tot een maximum van 150 m2;
  9. i. extensieve dagrecreatie;

met de daarbij behorende:

  1. j. erfbeplanting;
  2. k. nutsvoorzieningen;
  3. l. erven en terreinen;
  4. m. wegen en paden;
  5. n. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Het aantal bedrijfswoningen mag per bouwvlak niet meer bedragen dan 1, tenzij anders is aangegeven door middel van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden'.

In de bedrijfswoning is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep toegestaan, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en 100% van de vloeroppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m². De activiteit mag niet leiden tot belemmeringen voor de omliggende functies en geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

Onder het doel 'behoud van landschappelijke en natuurwaarden':

  • is de instandhouding begrepen van de landschappelijke - en natuurwaarden behorend tot de volgende landschapstyperingen:
    1. 1. landbouwgronden met cultuurhistorisch bepaalde kleinschalige akkercomplexen, waaronder begrepen de Vragender es en Lievelder es, het natte en oude heide- en broekontginningenlandschap rond het Vragender Veld, Lievelder Veld en het Zwolsche Veld en het kampenlandschap rond Zwolle en rond Harreveld;
    2. 2. landbouwgronden met een oorspronkelijke kavelstructuur (strokenverkaveling), ontsloten via kronkelende wegen en gescheiden van andere kavels door middel van wallen of singels met opgaande eiken en hakhout van berk, els en eik en rijbeplanting in los plantverband van zomereik, soms beuk, berk of andere soorten als wilg of populier;
    3. 3. landbouwgronden grenzend aan waterafhankelijke natuurgebieden, waarbij het agrarisch gebruik van de gronden niet mag leiden tot veranderingen in de grondwatersituatie, oppervlaktewaterpeilen en waterkwaliteit;
    4. 4. (kleinschalige) hoogteverschillen, zoals steilranden (oude essen) en het terras en terrasrand Aalten–Eibergen;
    5. 5. de grotere open ruimtes, ter plaatse van de aanduiding 'openheid';
    6. 6. kleinschalige besloten ruimtes;
    7. 7. rustige omstandigheden en onverharde wegen;
    8. 8. beplantingselementen zoals houtwallen, houtsingels, hagen, bosjes, boomgroepen, solitaire monumentale en waardevolle bomen, weg- en erfbeplanting;
  • zijn de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied 'Korenburgerveen' alsmede bouwwerken ten behoeve van onderhoud en beheer en het behouden en versterken van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van het Nationaal Landschap Winterswijk mede begrepen.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.2 ten behoeve van het overschrijden van het bouwvlak voor het bouwen van gebouwen, met dien verstande dat:
    1. 1. de overschrijding niet meer mag bedragen dan 10% van de oppervlakte van het bouwvlak, met dien verstande dat het maximale oppervlak van het bouwvlak na overschrijding niet meer mag bedragen dan:
      • 1 ha voor glastuinbouwbedrijven, ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw';
    2. 2. de overschrijding aantoonbaar noodzakelijk dient te zijn in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;
    3. 3. de bebouwing een compact geheel dient te vormen met de bestaande bebouwing;
    4. 4. natuur- en landschapswaarden door de overschrijding niet onevenredig worden aangetast;
    5. 5. is aangetoond dat er geen sprake is van een significante aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied;
    6. 6. er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
    7. 7. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
      • de milieusituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  2. b. sublid 3.2.1 ten behoeve van het realiseren van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals mestplaten, mestsilo's, sleufsilo's en kuilvoeropslag buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
    1. 1. de realisering van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde aantoonbaar noodzakelijk is in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;
    2. 2. de bebouwing een compact geheel dient te vormen met de bestaande bebouwing;
    3. 3. natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast;
    4. 4. is aangetoond dat er geen sprake is van een significante aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied;
    5. 5. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
      • de milieusituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  3. c. sublid 3.2.1 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken voor energievoorziening voor agrarische bedrijven met een oppervlakte, voor zover het een gebouw betreft, van maximaal 25 m2 en een maximale goothoogte van 3 m;
  4. d. sublid 3.2.3 sub a ten behoeve vergroten van de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat:
    1. 1. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen niet meer bedraagt dan 12 m;
    2. 2. er sprake dient te zijn van een landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
  5. e. sublid 3.2.3 sub a ten behoeve vergroten van de bouwhoogte van mestsilo's, met dien verstande dat:
    1. 1. de bouwhoogte van mestsilo's niet meer bedraagt dan 10 m;
    2. 2. er sprake dient te zijn van een landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
  6. f. sublid 3.2.3 sub a ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning tot 200 m2, met dien verstande dat;
    1. 1. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
  7. g. lid 3.1 sub k.1 ten behoeve van vervangende nieuwbouw voor nevenactiviteiten, met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 350 m2;
    2. 2. er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan.

h. lid 3.2 ten behoeve van het overschrijden van de grenzen van de functieaanduiding

'specifieke vorm van agrarisch met waarden - tunnelkassen', met dien verstande dat:

    1. 1. de overschrijding niet meer mag bedragen dan 10% van de oppervlakte van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - tunnelkassen';
    2. 2. de overschrijding aantoonbaar noodzakelijk dient te zijn in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;
    3. 3. de tunnelkassen een compact geheel dient te vormen met de bestaande bebouwing en tunnelkassen;
    4. 4. natuur- en landschapswaarden door de overschrijding niet onevenredig worden aangetast;
    5. 5. is aangetoond dat er geen sprake is van een significante aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied;
    6. 6. er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
    7. 7. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
      • de milieusituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • het landschaps- en bebouwingsbeeld.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.1 ten behoeve van het huisvesten van tijdelijke arbeidskrachten, met dien verstande dat:
    1. 1. het uitsluitend voorzieningen betreffen in de vorm van overnachtingsmogelijkheden en verblijfsruimten voor tijdelijke arbeidskrachten, die benodigd en werkzaam zijn in de agrarische sector gedurende de maanden maart tot en met oktober op het bedrijf waar ze gevestigd zijn;
    2. 2. de voorzieningen binnen de bedrijfsgebouwen gerealiseerd dienen te worden tot een maximum vloeroppervlakte van 200 m2.
  2. b. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van mantelzorg in de bedrijfswoning inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken dan wel voor het bouwen van een mantelzorgunit, onder de voorwaarden dat:
    1. 1. er aantoonbaar behoefte bestaat aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden, in welk kader een indicatie voor mantelzorg aanwezig is;
    2. 2. de totale oppervlakte ten behoeve van mantelzorg per bouwvlak niet meer dan 55 m² mag bedragen;
    3. 3. er maximaal sprake mag zijn van 1 bouwlaag;
    4. 4. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    5. 5. een vrijstaande mantelzorgunit binnen een afstand van 10 m gerekend van de bedrijfswoning wordt gebouwd;
    6. 6. in alle gevallen sprake is en blijft van afhankelijke woonruimte;
    7. 7. indien de noodzaak van mantelzorg is vervallen, de omgevingsvergunning wordt ingetrokken en de situatie in en om de bedrijfswoning wordt teruggebracht in de oude staat (voor units), dan wel in overeenstemming met het bestemmingsplan;
  3. c. lid 3.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf in de bedrijfswoning, mits de woonfunctie in overwegende mate wordt behouden en onder de voorwaarden dat:
    1. 1. het medegebruik van ondergeschikte betekenis moet zijn en maximaal 30% mag beslaan van de totale nettovloeroppervlakte van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken tot een gezamenlijk maximum van 50 m²;
    2. 2. slechts bedrijven toelaatbaar zijn, die behoren tot de categorie 1 van de in Bijlage 1 Lijst aanhuis verbonden bedrijven opgenomen Lijst aan huis verbonden bedrijven;
    3. 3. geen detailhandel mag plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop -als ondergeschikte nevenactiviteit- van producten die ter plaatse zijn vervaardigd, dan wel direct verband houden met het aan huis verbonden bedrijf;
    4. 4. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
    5. 5. het gebruik niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de leefomgeving;
    6. 6. op eigen terrein moet worden geparkeerd door eigenaar/huurder en bezoekers;
  4. d. in lid 3.1 jo 3.5 sub c ten behoeve van het toestaan van:
    1. 1. aan huis verbonden bedrijven welke niet zijn genoemd in de in Bijlage 1 Lijst aan huis verbondenbedrijven opgenomen Lijst aan huis verbonden bedrijven of,
    2. 2. aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2 van de in Bijlage 1 Lijst aanhuis verbonden bedrijven opgenomen Lijst aan huis verbonden bedrijven, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1,
      mits geen onevenredige aantasting ontstaat van:
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de milieusituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  1. e. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
    1. 1. het aantal kampeermiddelen niet meer mag bedragen dan 25;
    2. 2. kleinschalig kamperen enkel is toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
    3. 3. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een landschappelijk inpassingsplan;
    4. 4. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot het hoofdgebouw niet meer is dan 100 m;
    5. 5. de afstand tot de bestemmingsgrens van de nabijgelegen woningen niet minder dan 50 m bedraagt;
    6. 6. stacaravans, trekkershutten en chalets niet zijn toegestaan;
    7. 7. kleinschalig kamperen geen belemming oplevert voor de omliggende functies;
    8. 8. indien het niet wenselijk is om sanitaire voorzieningen te realiseren in bestaande gebouwen een omgevingsvergunning kan worden verleend voor de nieuwbouw van sanitaire voorzieningen, mits:
      • de gezamenlijke oppervlakte van deze voorzieningen niet meer bedraagt dan 50 m2;
      • de bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedraagt dan 3,5 m.
  2. f. lid 3.1 sub k.1 ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van nevenactiviteiten, met dien verstande dat:
    1. 1. nevenactiviteiten zijn toegestaan in maximaal 50% van de bestaande bedrijfsgebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.13, aanwezig waren op 27 april 2006, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan is weergegeven in de onderstaande tabel;
      Verblijfsrecreatie/toerisme Dagrecreatie/toerisme Zorg Opslag Functies uit Bijlage 2Indicatievebedrijvenlijst
      Bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' 500 m2 500 m2 500 m2 500 m2 500 m2
    2. 2. verevening noodzakelijk is in de vorm van sloop, behoud van karakteristieke gebouwen of natuurontwikkeling;
    3. 3. er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
    4. 4. de nevenactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan binnen gebouwen zoals bedoeld in sub 1.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 3.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    2. 2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
    3. 3. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
    4. 4. het bebossen of anderszins beplanten van gronden met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters in verband met tuinbouw of als (agrarische) houtteelt, indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'openheid';
    5. 5. het aanleggen van landschapselementen, indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'openheid';
    6. 6. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'openheid';
    7. 7. het aanleggen, verbreden, halfverharden (door middel van granulaat) en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
    8. 8. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
    9. 9. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
  1. b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
    1. 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
    2. 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
    3. 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen;
    4. 4. indien de gronden zijn gelegen binnen het bouwvlak.
  1. c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen en is aangetoond dat er geen sprake is van een significante aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud en herstel van natuurwaarden;
  2. b. het behoud en herstel van ter plaatse aanwezige graslanden, heideveldjes, (gerief)bosjes, weg- en erfbeplanting, houtwallen en –singels en boomgroepen;
  3. c. extensieve dagrecreatie;
  4. d. wegen en paden;
  5. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Onder het doel 'behoud en herstel van natuurwaarden' is de instandhouding begrepen van de landschappelijke - en natuurwaarden behorend tot:

  • het Korenburgerveencomplex, waaronder begrepen het Vragenderveen;
  • Lievelderveld;
  • Koolmansdijk;
  • De Witte Riete en de Maandag;
  • De Leemputten;
  • Vragenderveld.

4.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    1. 1. op of in deze gronden is het bouwen van gebouwen niet toegestaan;
    2. 2. de bouwhoogte en de oppervlakte van schuilgelegenheden voor fietsers en wandelaars mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 2,5 m en 30 m2;
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
    1. 1. de maatvoering van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan is aangegeven in de navolgende tabel:
      Bouwwerken maximale goothoogte in m maximale bouwhoogte in m maximale oppervlakte in m² maximale inhoud in
      informatiepanelen 2,5
      palen en masten 8
      overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3
  3. c. indien de bestaande bebouwing afwijkt van het bepaalde onder a en b dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 4.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    2. 2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
    3. 3. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
    4. 4. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
    5. 5. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
    6. 6. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
  2. b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
    1. 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
    2. 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
    3. 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen.
  3. c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen en is aangetoond dat er geen sprake is van een significante aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water, watergangen en waterpartijen;
  2. b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. c. oevers en taluds;
  4. d. behoud en herstel van natuur- en landschapswaarden;
  5. e. extensieve dagrecreatie.

5.2 Bouwregels

  1. a. Op of in deze gronden is het bouwen van gebouwen niet toegestaan;
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
    1. 1. uitsluitend bestaande steigers en vlonders zijn toegestaan, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1 m;
    2. 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2 sub b.1. ten behoeve van de aanleg van nieuwe steigers en vlonders, met dien verstande dat:

  1. a. de lengte en de breedte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 8 m en 2 m;
  2. b. de bouwhoogte van de steigers en vlonders niet meer bedraagt dan 1 m;
  3. c. uit onderzoek is gebleken dat de steigers en vlonders niet leiden tot aantasting van natuur- en landschapswaarden.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. paardenbakken tot een oppervlakte van 800 m²;
  3. c. het hobbymatig telen van gewassen en houden van dieren;
  4. d. agrarisch medegebruik ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik';

met de daarbij behorende:

  1. e. erfbeplanting;
  2. f. tuinen, erven en terreinen;
  3. g. wegen en paden;
  4. h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 1 per bestemmingsvlak, tenzij anders is aangegeven door middel van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden'. Ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' is geen woning toegestaan.

In de bestemming is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep toegestaan, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m². De activiteit mag niet leiden tot belemmeringen voor de omliggende functies en geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. de maatvoering van de bebouwing mag niet meer bedragen dan in de onderstaande tabel is aangegeven:
    Bouwwerken Maximale goothoogte in m Maximale bouwhoogte in m Maximale oppervlakte in m² Maximale inhoud in
    Woning 4,5 9 750
    Bijbehorende bouwwerken bij de woning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik' 4 6 250, met dien verstande dat op het adres Kerkdijk 1 de maximale oppervlakte 297 m2 mag bedragen, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd.
    Erf- en terreinafscheidingen
    2
    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2,5
  2. b. indien de bestaande bebouwing afwijkt van het bepaalde onder a dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht;
  3. c. bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied;
  4. d. de afstand van de woning tot bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 25 m (uitgezonderd de bestaande bijgebouwen);
  5. e. herbouw van de woning is uitsluitend toegestaan binnen een afstand van 25 m van de bestaande locatie op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;

6.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 6.2 sub a ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij de woning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik' tot 350 m2, met dien verstande dat:
    1. 1. de bijbehorende bouwwerken uitsluitend in het achtererfgebied gebouwd mogen worden;
    2. 2. het achtererfgebied voor niet meer dan 25% mag worden bebouwd;
    3. 3. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
    4. 4. de verruiming noodzakelijk is vanuit het oogpunt van dierenwelzijn.
  2. b. lid 6.2 sub d ten behoeve van het vergroten van de afstand tussen de woning en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:
    1. 1. de bijbehorende bouwwerken uitsluitend in het achtererfgebied gebouwd mogen worden;
    2. 2. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
  3. c. lid 6.2 sub e ten behoeve van het herbouwen van de woning op een andere locatie dan de bestaande locatie, met dien verstande dat:
    1. 1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij de woning behorende gronden en bebouwing niet onevenredig wordt belemmerd;
    2. 2. voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder;
    3. 3. de bestaande woning wordt gesloopt binnen drie maanden na oplevering van de herbouwde woning;
    4. 4. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
  4. d. lid 6.4 sub e ten behoeve van vervangende nieuwbouw voor nevenactiviteiten indien gebruik gemaakt wordt van de afwijking bij een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4 sub e, met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 350 m2;
    2. 2. er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan.

6.4 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 6.1 ten behoeve van het toestaan van mantelzorg in een woning inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken dan wel voor het bouwen van een mantelzorgunit, onder de voorwaarden dat:
    1. 1. er aantoonbaar behoefte bestaat aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden, in welk kader een indicatie voor mantelzorg aanwezig is;
    2. 2. de totale oppervlakte ten behoeve van mantelzorg per bouwperceel niet meer dan 55 m² mag bedragen;
    3. 3. het bebouwingspercentage op het bouwperceel maximaal 60% mag bedragen na realisatie van de mantelzorg;
    4. 4. er maximaal sprake mag zijn van 1 bouwlaag;
    5. 5. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    6. 6. een vrijstaande mantelzorgunit binnen een afstand van 10 m gerekend van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
    7. 7. in alle gevallen sprake is en blijft van afhankelijke woonruimte;
    8. 8. indien de noodzaak van mantelzorg is vervallen, de omgevingsvergunning wordt ingetrokken en de situatie in en om de woning wordt teruggebracht in de oude staat (voor units), dan wel in overeenstemming met het bestemmingsplan.
  2. b. lid 6.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf, mits de woonfunctie in overwegende mate wordt behouden en onder de voorwaarden dat:
    1. 1. het medegebruik van ondergeschikte betekenis moet zijn en maximaal 30% mag beslaan van de totale nettovloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken tot een gezamenlijk maximum van 50 m²;
    2. 2. slechts bedrijven toelaatbaar zijn, die behoren tot de categorie 1 van de in Bijlage 1 Lijst aanhuis verbonden bedrijven opgenomen Lijst aan huis verbonden bedrijven;
    3. 3. geen detailhandel mag plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop -als ondergeschikte nevenactiviteit- van producten die ter plaatse zijn vervaardigd, dan wel direct verband houden met het aan huis verbonden bedrijf;
    4. 4. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
    5. 5. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de leefomgeving;
    6. 6. op eigen terrein moet worden geparkeerd door eigenaar/huurder en bezoekers;
  3. c. in lid 6.1 jo 6.4 sub b ten behoeve van het toestaan van:
    1. 1. aan huis verbonden bedrijven welke niet zijn genoemd in de in Bijlage 1 Lijst aan huis verbondenbedrijven opgenomen Lijst aan huis verbonden bedrijven of,
    2. 2. aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2 van de in Bijlage 1 Lijst aanhuis verbonden bedrijven opgenomen Lijst aan huis verbonden bedrijven, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1,

mits geen onevenredige aantasting ontstaat van:

      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de milieusituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  1. d. lid 6.2 ten behoeve van het toestaan van kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
    1. 1. is aangetoond dat er geen sprake is van een significante aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied;
    2. 2. het aantal kampeermiddelen niet meer mag bedragen dan 25;
    3. 3. kleinschalig kamperen enkel is toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
    4. 4. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een landschappelijk inpassingsplan;
    5. 5. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot het hoofdgebouw niet meer is dan 100 m;
    6. 6. de afstand tot de bestemmingsgrens van de nabijgelegen woningen niet minder dan 50 m bedraagt;
    7. 7. stacaravans, trekkershutten en chalets niet zijn toegestaan;
    8. 8. kleinschalig kamperen geen belemming oplevert voor de omliggende functies;
    9. 9. indien het niet wenselijk is om sanitaire voorzieningen te realiseren in bestaande gebouwen een omgevingsvergunning kan worden verleend voor de nieuwbouw van sanitaire voorzieningen, mits:
      • de gezamenlijke oppervlakte van deze voorzieningen niet meer bedraagt dan 50 m2;
      • de bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedraagt dan 3,5 m.
  2. e. lid 6.1 ten behoeve van het toestaan van de nevenactiviteiten welke zijn genoemd in de Bijlage 2Indicatieve bedrijvenlijst, met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 350 m2 van de bestaande gebouwen per erf welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.13, aanwezig waren op 27 april 2006;
    2. 2. ter plaatse van de aanduiding 'ehs - natuur' zijn enkel de functies verblijfsrecreatie/toerisme, dagrecreatie/toerisme en zorg toegestaan;
    3. 3. buitenopslag en -uitstalling niet is toegestaan;
    4. 4. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een landschappelijk inpassingsplan;
    5. 5. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 7 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' te wijzigen in 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 1' of 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 2' conform de op dat moment geldende overeenkomstige bestemmingen in bestemmingsplan Buitengebied, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Bouwen langs wegen en water

  1. a. De gronden gelegen binnen de volgende afstanden:
    1. 1. rijkswegen tot 100 m uit de as van elke rijbaan;
    2. 2. provinciale wegen tot 50 m uit de as van elke rijbaan;
    3. 3. overige ontsluitingswegen tot 15 m uit de as van elke rijbaan;
    4. 4. de spoorweg tot 30 m uit de buitenste spoorstaaf;
    5. 5. de hoofdwatergangen tot 10 m uit de as van de waterloop, mits minimaal 4 m uit de insteek, met dien verstande dat voor 'de Slinge' een afstand geldt van 10 m uit de boveninsteek van de waterloop;

zijn tevens bestemd ten behoeve van het verkeers- en/of waterschapsbelang;

  1. b. Op de in sub a bedoelde gronden mogen in afwijking van het bepaalde in de voorgaande artikelen geen nieuwe bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken, toegestaan binnen de bouwvlakken van de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en 'Wonen', alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van terreinomheiningen met een maximale bouwhoogte van 2 m; een en ander indien het uitzicht hierdoor niet wordt belemmerd;

Afwijken bij een omgevingsvergunning

  1. c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub b voor wat betreft het oprichten van:
    1. 1. bebouwing, welke is toegestaan overeenkomstig de andere ter plaatse geldende bestemming, tot maximaal de helft van de voorgeschreven afstand, in verband waarmee gehoord wordt het waterschap en/of de wegbeheerder;
    2. 2. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder lichtmasten, verkeersborden en seinpalen ten behoeve van het verkeers- en/of waterschapsbelang met een maximale bouwhoogte van 10 m;
    3. 3. het plaatsen van reclameborden en informatiepanelen met een maximale bouwhoogte van 10 m;

mits er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid en het verkeers- en/of waterschapsbelang

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

  1. d. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in sub a bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ophogen van gronden;
    2. 2. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting;
    3. 3. het aanleggen van geluidswallen;
    4. 4. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur;
  2. e. Een omgevingsvergunning mag alleen een moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het water- en/of verkeersbelang en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen, in verband waarmee de wegbeheerder en/of het waterschap wordt gehoord;
  3. f. Geen omgevingsvergunning is vereist voor:
    1. 1. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    2. 2. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende danwel aangevraagde vergunning.

9.2 Ondergronds bouwen

Binnen het plangebied mag, tenzij anders is aangegeven in de regels, onder gebouwen ondergronds worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:

  1. a. ondergrondse gebouwen gelegen buiten de buitenzijde van de gevels van de bovengrondse gebouwen niet zijn toegestaan;
  2. b. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 3,5 m onder peil.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het (laten) gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;

10.2 Toegestaan gebruik

Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt niet verstaan:

  1. a. het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
    1. 1. gastransportleidingen met een diameter van meer dan 10" en/of een druk van meer dan 40 bar;
    2. 2. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie met een diameter van meer dan 4";
    3. 3. hoogspanningsleidingen;
    4. 4. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Paardenbakken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels in de artikelen 3 en 6 ten behoeve van het realiseren van een paardenbak buiten het bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen' en buiten het bouwvlak van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', met dien verstande dat:

  1. a. de oppervlakte van de paardenbak niet meer bedraagt dan 800 m2;
  2. b. ten minste 25% van de oppervlakte van de paardenbak is gelegen binnen het bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen' of binnen het bouwvlak van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden';
  3. c. de paardenbak is gesitueerd op tenminste 50 m vanaf het bouwvlak of bestemmingsvlak van derden;
  4. d. er is aangetoond dat het realiseren van een paardenbak binnen het bestemmingsvlak van de bestemming Wonen of binnen het bouwvlak van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' onmogelijk is;
  5. e. er sprake is van een landschappelijke inpassing door middel van een landschappelijk inpassingsplan;
  6. f. er geen sprake is van een significante aantasting van bestaande natuurwaarden;
  7. g. is aangetoond dat de afwijking, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura-2000-gebied niet kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

11.2 Algemene afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van:

  1. a. het oprichten van bouwwerken voor doeleinden van openbaar nut met een oppervlakte, voor zover het een gebouw betreft, van maximaal 25 m2 en een maximale goothoogte van 3 m, in verband waarmee bij het oprichten van bedoelde bouwwerken langs een weg, de kade of een waterloop, de wegbeheerder en/of het waterschap gehoord worden;
  2. b. het aanbrengen van geringe wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bebouwingsgrenzen voor zover niet zijnde bestemmingsgrenzen, mits het wijzigingen betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, waarbij belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden in de verbeelding;
  3. c. afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages. Deze afwijking geldt niet voor maten met betrekking tot:
    1. 1. de inhoud van wooneenheden;
    2. 2. de oppervlakte van bijgebouwen.

Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels

12.1 Functieverandering naar werken

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' te wijzigen om de functies die zijn genoemd in sub b te realiseren in de gebieden genoemd in sub c. Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dienen de volgende voorwaarden in acht te worden genomen:
    1. 1. vrijgekomen bebouwing welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1.13, aanwezig is op 27 april 2006 en niet voor de functies die zijn genoemd in sub b kan worden gebruikt dient te worden gesloopt, met dien verstande dat ten minste 50% van de vrijgekomen bebouwing, niet zijnde de bedrijfswoning, dient te worden gesloopt;
    2. 2. de de bouwvlakken van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' vervallen;
    3. 3. indien sprake is van karakteristieke gebouwen en deze in gebruik worden genomen ten behoeve van de functie, dan is tevens de oppervlakte toegestaan ter grootte van de omvang van deze gebouwen en is sloop niet noodzakelijk;
    4. 4. door hergebruik van bebouwing in het buitengebied worden de bestaande (agrarische) bedrijven en gevoelige functies in de omliggende omgeving niet belemmerd;
    5. 5. functieverandering mag niet leiden tot beperking van ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw;
    6. 6. functieverandering van vrijgekomen gebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1.13, aanwezig waren op 27 april 2006, mag niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling, dan wel een ten opzichte van de bestaande situatie onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking;
    7. 7. functieverandering mag niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden, waarvan laatstgenoemde door middel van onderzoek dient te worden aangetoond;
    8. 8. de bedrijfsfunctie(s) in de bestaande bedrijfsbebouwing welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1.13, aanwezig waren op 27 april 2006, dienen te worden uitgeoefend met dien verstande dat de oppervlakte en in de inhoud van de gebouwen niet mag worden vergroot;
    9. 9. geen bedrijven zijn toegestaan die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen, gevaarlijke of explosieve stoffen of producten opslaan als onderdeel van de bedrijfsvoering, auto of motorreparatiebedrijven of daarmee gelijk te stellen bedrijven, autoverkooppunten, bouwbedrijven, vervoersbedrijven of zelfstandige horeca. Hieronder wordt niet verstaan de reparatie en handel van landbouwmachines en landbouwvoertuigen;
    10. 10. er sprake is van een landschappelijke inpassing door middel van erfinrichtingsplan;
    11. 11. buitenopslag is niet toegestaan;
    12. 12. detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van ondersteunende detailhandel in de vorm van ter plaatse vervaardigde goederen en streekeigen producten;
    13. 13. de bedrijvigheid heeft een maximale hinderafstand van 50 m overeenkomstig de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering;
    14. 14. bodemonderzoek heeft aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik, dan wel sanering heeft plaatsgevonden;
    15. 15. er dient sprake te zijn van een aanvaardbaar leefklimaat voor wat betreft het aspect geur;
    16. 16. functieverandering geen negatieve gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit.
  1. b. De functies die gerealiseerd mogen worden zijn verblijfsrecreatie/toerisme, dagrecreatie/toerisme, zorg, opslag en de in Bijlage 2 Indicatieve bedrijvenlijst opgenomen functies. Indien functies naar aard en omvang gelijk te stellen zijn met deze functies, zijn ook deze functies toegestaan.
  1. c. De navolgende tabel geeft de maximale omvang van de functie per gebied aan:
Verblijfsrecreatie/toerisme Dagrecreatie/toerisme Zorg Opslag Functies uit Bijlage2 Indicatievebedrijvenlijst
Bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' 900 m2 900 m2 900 m2 750 m2 750 m2

12.2 Functieverandering naar wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' te wijzigen ten behoeve van de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:

  1. a. het agrarische bedrijf is of wordt beëindigd dan wel er geen sprake meer is van reële agrarische bedrijfsvoering;
  2. b. de voormalige bedrijfswoning, en het daaraan aangebouwde voormalige bedrijfsgedeelte, wordt bestemd met de bestemming 'Wonen';
  3. c. splitsing van de voormalige boerderij in twee woningen uitsluitend is toegestaan bij karakteristieke gebouwen waarvan de inhoud meer bedraagt dan 900 m3;
  4. d. bij zowel hergebruik van de bestaande gebouwen zoals bedoelt in sub d als vervangende nieuwbouw zoals bedoelt in sub f, dient 50% van de bestaande gebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1.13, aanwezig waren op 27 april 2006 en daaronder niet zijn begrepen de voormalige bedrijfswoningen met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, te worden gesloopt;
  5. e. bij hergebruik van de bestaande gebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1.13, aanwezig waren op 27 april 2006 en daaronder niet zijn begrepen de voormalige bedrijfswoningen met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, dient ten minste 600 m2 aan gebouwen te worden gesloopt, met een reductie van de gebouwen - de bestaande woning met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken en de her te gebruiken bebouwing niet meegerekend- van 100%;
  6. f. bij hergebruik het totale aantal wooneenheden na functieverandering niet meer mag bedragen dan 3, waarbij uitsluitend sprake mag zijn van vrijstaande woningen dan wel van een gebouw met niet meer dan 2 wooneenheden;
  7. g. bij vervangende nieuwbouw het totale aantal toe te voegen wooneenheden na functieverandering niet meer mag bedragen dan:
    1. 1. 1, indien sprake is van de sloop van ten minste 1.000 m2 aan gebouwen;
    2. 2. 2, en wel in één gebouw, indien sprake is van de sloop van ten minste 1.500 m2 aan gebouwen;
    3. 3. 2, en wel vrijstaand, indien sprake is van de sloop van ten minste 2.500 m2 aan gebouwen;
  8. h. bij alle woningen 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd;
  9. i. alle nieuwe woningen - de (herbouw van) de voormalige agrarische bedrijfswoningen daaronder niet begrepen - dienen te worden gerealiseerd als levensloopbestendige woning;
  10. j. er sprake is van een landschappelijke inpassing door middel van erfinrichtingsplan;
  11. k. de wijziging mag niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden, waarvan laatstgenoemde door middel van onderzoek dient te worden aangetoond;
  12. l. de wijziging geen onevenredige aantasting tot gevolg heeft voor:
    1. 1. de milieusituatie;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    4. 4. de sociale veiligheid.
  13. m. het wijzigingsplan positief wordt beoordeeld door het kwaliteitsteam.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Kwekerij Goossens Aaltenseweg 107.

Hoofdstuk 1 Algemene Gegevens Bestemmingsplan

Naam bestemmingsplan: Kwekerij Goossens Aaltenseweg 107
Status bestemmingsplan: Vastgesteld
Datum bestemmingsplan: februari 2013
Inlichtingen: M. Bluemer
Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling en Beheer
Telefoonnummer: 0544 393489

Hoofdstuk 2 Inleiding

2.1 Aanleiding

Bij de gemeente is een verzoek ingediend voor het bouwen van een bedrijfswoning en het plaatsen van tunnelkassen bij kwekerij Goossens aan de Aaltenseweg 107 te Vragender. Door kadastrale splitsing van het perceel ontstaat er ook een burgerwoning aan de Kerkdijk 1. Dit alles is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan. Daarom is deze herziening opgesteld.

2.2 Ligging En Begrenzing

Het plangebied ligt ten zuidoosten van de kern Lichtenvoorde in het buitengebied. Het plangebied wordt aan alle zijden omringd door agrarisch gebied. Aan de westzijde van het plangebied ligt de Aaltenseweg. Ten zuiden ligt de Kerkdijk. Door het plangebied heen loopt een waterloop van het waterschap. In de omgeving van het plangebied zijn meerdere agrarische bedrijven en burgerwoningen gevestigd. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI066-VG05_0001.png"

Afbeelding 1 Ligging plangebied ten opzichte van Lichtenvoorde

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI066-VG05_0002.png"

Afbeelding 2 Luchtfoto plangebied voorjaar 2012

Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie

3.1 Omgeving

De omgeving bestaat met name uit agrarische gronden met hier en daar enkele bospercelen. De bebouwing bestaat afwisselend uit agrarische opstallen en woningen.

3.2 Bestemmingsplan

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Buitengebied 1998, herziening 24 (kassen aan de Aalteseweg 107, Goossens). Dat bestemmingsplan is in 2005 opgesteld ten behoeve van de bouw van de kassen van de kwekerij. Het bouwperceel is daar destijds voor aangepast. De tunnelkassen welke nu op het perceel geplaatst zijn, passen niet in dit bestemmingsplan. Daarvoor wordt het bestemmingsplan aangepast. Daarnaast is de wens om ten noorden van de kassen een nieuwe bedrijfswoning te plaatsen. In ruil daarvoor wordt de oude boerderij gesloopt. De nieuwe bedrijfswoning ligt buiten het bestaande bouwperceel en moet dus ook ingepast worden. Daarnaast krijgt de burgerwoning (dat is de voormalige bedrijfswoning) een woonbestemming en een regeling voor de bijgebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI066-VG05_0003.png"

Afbeelding 3 Bestemmingsplan Buitengebied 1998, herziening 24 uit 2005

3.3 Plangebied

In het plangebied zijn de volgende elementen gelegen:

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI066-VG05_0004.png"

Afbeelding 4 Aanwezigheid van gebouwen in het plangebied

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Algemeen

Voor het plangebied geldt een aantal juridische en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Het plangebied ligt niet in (de nabijheid van) een Vogel- en/of Habitatrichtlijngebied. Deze regeling wordt daarom niet besproken. Op nationaal en provinciaal niveau is eveneens een aantal juridische en beleidskaders van toepassing op het plangebied. De belangrijkste worden hierna beschreven.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Nota Ruimte

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn. Het kabinet gaat daarbij uit van een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid. De Nota gaat uit van krachtige steden en een vitaal platteland. In het nationaal ruimtelijk beleid richt het kabinet zich op:

  • versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
  • bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  • borging van de veiligheid.

In de Nota Ruimte wordt meer verantwoordelijkheid gegeven aan de decentrale overheden. Uitbreiding van de bouwmogelijkheden voor het kassenbedrijf zorgt ervoor dat er een rendabel bedrijf ontstaat met toekomst. Dit versterkt het vitale platteland.

4.2.2 Flora en fauna

Sinds 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet biedt het juridisch kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten in Nederland en bevat onder andere de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de gebieden waar deze richtlijnen betrekking op hebben. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde plant- en diersoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Voor meer informatie wordt verwezen naar paragraaf 5.3 van deze toelichting.

4.3 Provinciaal Beleid

Op 15 december 2010 heeft Provinciale Staten de Ruimtelijke verordening Gelderland (RVG) vastgesteld. Een ontwerp van de eerste herziening op de RVG heeft begin 2012 ter inzage gelegen en is nog niet vastgesteld. De wijzigingen in de herziening hebben geen betrekking op het plangebied dat hier aan de orde is.

4.3.1 Nationaal en waardevol landschap

Op de kaart bij de verordening is het plangebied aangegeven als Waardevol landschap binnen het Nationaal landschap Winterswijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI066-VG05_0005.png"

Afbeelding 5 Waardevol open gebied in Nationaal Landschap (de rode stip is het plangebied aan de Aaltenseweg 107)

Het doel voor de Nationale landschappen is om landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten te behouden, duurzaam te beheren en waar mogelijk te versterken. IN samenhang hiermee zal de toeristisch-recreatieve betekenis moeten toenemen.

Het ruimtelijk beleid voor waardevolle landschappen is: behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten. Voor de waardevolle landschappen als geheel geldt binnen de voorwaarde dat de kernkwaliteiten worden versterkt, en bij inachtneming van het beleid voor functieverandering in het buitengebied een 'ja, mits'-benadering voor het toevoegen van nieuwe bouwlocaties en andere ruimtelijke ingrepen. In de waardevolle landschappen is lokale en regionale ontwikkeling mogelijk. Aard, omvang en vormgeving in samenhang met de kernkwaliteiten zijn bepalend. Ruimtelijke ontwikkeling kan bijdragen aan de versterking van het landschap. Bij de ruimtelijke afweging van een nieuwe functie(combinatie) speelt het bijbehorende landschapspontwerp een belangrijke rol om de bijdrage van de ruimtelijke ingreep aan versterking van de kernkwaliteiten te bepalen.

Het plangebied aan de Aaltenseweg 107 vlat binnen de categorie 'Waardevol landschap - geen EHS, geen Waardevol open gebied'. Voor de (delen van) Waardevolle landschappen die niet in de EHS en/of Waardevolle open gebieden liggen, geldt het 'ja,mits'- regime: activiteiten zijn toegestaan mits de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt. Dat betekent dat ontwikkelingen van allerlei aard mogelijk zijn, waarbij overigens wel geldt dat deze landschappen zich niet lenen voor grootschalige verstedelijking. Wanneer een van de in het geding zijnde kernkwaliteiten wordt aangetast, maar andere kernkwaliteiten worden versterkt, en er over het geheel genomen sprake is van versterking van de kernkwaliteiten, kan dit acceptabel zijn. Bij toepassing van deze benadering kan het nodig zijn om het plangebeid te vergroten om tot een acceptabele uitkomst te komen. Dat is niet het geval bij aantasting van onvervangbare en/of zelfzame kernkwaliteiten als karakteristieke openheid of sommige verkavelingspatronen. Algemene regels worden hier niet voor gegeven. Het is maatwerk.

Beschrijving kernkwaliteiten Nationaal landschap Winterswijk

Het gebied heeft de volgende kernkwaliteiten:

  1. 1. kleinschalig landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken en boerderijen;
  2. 2. rijk aan microrelief (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde);
  3. 3. meanderende beken, overstromingsvlaktes in laagtes;
  4. 4. fraaie, open essen en bijzondere broekgebieden;
  5. 5. historisch nederzettingspatroon vervlochten in het landschap.

Met de nieuwe inrichting van het plangebied wordt de eerste kernkwaliteit versterkt en de andere kwaliteiten niet aangetast. In het plangebied (tussen de nieuwe woning en de weg) wordt bos afgewisseld met een poel, singels en hagen.

4.3.2 Glastuinbouw

In de RVG wordt ook de glastuinbouw apart genoemd (Artikel 13). Er zijn concentratie- en extensiveringsgebieden aangeduid. De Aaltenseweg 107 ligt in geen van beide gebieden en valt onder 'Overige glastuinbouw'. Bestaande glastuinbouw mag eenmalig uitbreiden met meer dan 20% als de uitbreiding zich verdraagt met de ter plaatse van belang zijnde gebiedskwaliteiten van natuur, landschap en water. Ook moet de uitbreiding noodzakelijk zijn voor een doelmatige voortzetting van het bedrijf en moet verplaatsing naar een concentratiegebied bedrijfseconomische niet mogelijk zijn.

De kwekerij heeft een vrij lokaal karakter en is klein. Een verhuizing naar een concentratiegebied is financieel niet haalbaar. De uitbreiding met de tunnelkassen is wel nodig voor een gezonde voortzetting van het bedrijf. Eventuele volgende uitbreidingen mogen niet meer op de bestaande locatie plaatsvinden. De kwekerij zou dan moeten verhuizen naar een concentratiegebied. Om deze reden is de bebouwing die na deze bestemmingsplanwijziging wordt toegestaan gedetailleerd omschreven en vastgelegd. Uitbreiding is hierna niet meer mogelijk op deze plek.

4.3.3 Conclusie

Het plan aan de Aaltenseweg 107 is niet in strijd met de Ruimtelijke Verordening Gelderland.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Landschapsontwikkelingsplan

In het gemeentelijk landschapsontwikkelingsplan (LOP) zijn de landschappelijke kenmerken en visies beschreven. Bij het landschapsontwikkelingsplan zijn verschillende ensembleboeken opgesteld. In deze ensembleboeken worden de visie en het beleid van de verschillende landschappen beschreven. Het plangebied ligt op de grens van de ensembles voor Vragender en Lichtenvoorde. De volgende thema's zijn op het projectgebied van toepassing:

Thema B: opvangen, bergen en beleven

Van nature is de bering in de bodem in dit gebied beperkt. De bodems bestaan uit een vrij dunne dekzandlaag op tamelijk ondoorlatende keileem. Zodoende hebben de beken een sterk van het weer afhankelijk regiem met afvoerplekken bij grote neerslagoverschotten of smeltende sneeuw. In dergelijke situaties is het zinvol om meer water te bergen, zoals al gebeurt langs de Vragenderbeek, waar retentievoorzieningen zijn gemaakt, zowel in de vorm van stuwtjes als in de vorm van een overloopbekken. Dergelijke voorzieningen kunnen ook nog worden aangelegd in de Visserijbeek

Thema L: lijnen in het landschap

Kenmerkend voor het oude cultuurlandschap zijn de kronkelende lijnen, veelal beplant met zomereik, zwarte els en berk. Een bijzonderheid op het plateau is het veelvuldig voorkomen van hulst, met name op de plaatsen waar de rijkere ondergrond bereikbaar is voor plantenwortels. Om plekken een extra accent te geven, zijn de volgende kenmerken in dit gebied kenmerkend:

- wal of singel met opgaande eiken en hakhout van berk, els en eik ertussen, plaatselijk hulst en andere soorten, zoals de mispel en de hazelaar

- rijbeplanting in los plantverband van zomereik, soms beuk, berk of andere soorten als wilg of populier

- singel van zwarte els, hakhout

- bosjes van zomereik, berk en zwarte els

- geschoren hagen van meidoorn of beuk

Bijna al deze beplantingsvormen komen voor als perceelscheiding of in combinatie met een weg of pad.

In het beplantingsplan voor de Aaltenseweg 107 komt een aantal van de hiervoor genoemde elementen terug. Daarmee sluit het plan goed aan op het LOP.

4.4.2 Ontwerp bestemmingsplan buitengebied

Van 8 juni t/m 19 juli 2012 lag het ontwerpbestemmingsplan buitengebied ter inzage, wat vervolgens is vastgesteld op 18 december 2012. Hierin is de oude situatie aan de Aaltenseweg 107 nog opgenomen (dus exclusief tunnelkassen en nieuwe bedrijfswoning). Qua oppervlakte aan bebouwing (minder dan 0,5 ha) past het plan binnen de maat en schaal van het gebied en in de regels voor agrarische bouwpercelen.

In deze bestemmingsplanwijziging wordt een specifieke regeling geformuleerd voor de Aaltenseweg 107 en de Kerkdijk 1. Het is daarmee een op maat gemaakt bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Onderzoeksresultaten

5.1 Watertoets

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt "stand still - step forward". Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaat bestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

Thema Toetsvraag Relevant
HOOFDTHEMA'S
Veiligheid
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering
(primaire waterkering, regionale waterkering of kade)?
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een
rivier?
Nee

Nee
Riolering en Afvalwaterketen 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?
Nee
Nee
Nee
Wateroverlast (oppervlaktewater)
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan
2500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan
500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen
gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes?
Nee

Ja

Ja
Nee
Oppervlaktewater-kwaliteit 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater
geloosd?
Nee
Grondwater-
overlast
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de
ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
Nee

Nee
Nee
Grondwater-
kwaliteit
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een
drinkwateronttrekking?
Nee
Inrichting en beheer
1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of
beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?
Ja

Nee
Volksgezondheid 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functie, in of nabij het plangebied die
milieuhygienische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen
(zwemmen, spelen, tuinen aan water)?
Nee

Nee
Natte natuur 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte
natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?
Nee
Nee
Nee

Nee
Verdroging 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? Nee
Recreatie 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? Nee
Cultuurhistorie 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? Nee

Wateroverlast

Met dit bestemmingsplan wordt het mogelijk gemaakt om tunnelkassen te plaatsen en een nieuwe bedrijfswoning. Het oude bouwperceel was ongeveer 0,75 ha groot. De nieuwe bebouwingsmogelijkheden zijn door de nieuwe situatie teruggebracht naar ongeveer 0,35 ha. Een groot deel van het oude bouwperceel is komen te vervallen, omdat de Kerkdijk 1 een woonbestemming krijgt. De bebouwingsmogelijkheden worden hiermee ook beperkt. Ten opzichte van de bestaande bebouwing worden de tunnelkassen dus toevoegd. Ten opzichte van de bestaande mogelijkheden leidt het toevoegen van de tunnelkassen niet tot een vergroting van de verharding.

Het hemelwater dat op verharding en tunnelkassen neervalt, in plaats van op onbebouwd gebied, wordt opgevangen en afgevoerd naar de poel en het waterbassin vanuit waar het in de bodem kan infiltreren of gebruikt wordt voor de besproeiing in de kassen.

Oppervlaktewater kwaliteit

Nieuwe ontwikkelingen mogen geen verslechtering van de oppervlaktewaterkwaliteit tot gevolg hebben. Vanuit het plangebied wordt hemelwater opgevangen in de waterbergende poel bij de nieuwe woning. Vanuit deze poel zakt het water in de bodem, het wordt dus niet zomaar geloost op de watergang. Regenwater kan ook naar het waterbassin bij de kassen. Dit water wordt gebruikt om de planten in de kassen water te geven. Het afvalwater van de woning wordt geloost op het riool. Ook dit komt niet in het grondwater of open water.

Inrichting en beheer

Door het plangebied heen loopt een watergang die in eigendom is van het waterschap. Met de kwekerij zijn afspraken gemaakt over het vrijhouden van deze watergang en het al dan niet plaatsen van duikers.

5.2 Bodem

Door Rouwmaat is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport d.d. 20 juni 2011 met nummer MT.21190 is opgenomen in de bijlage bij deze toelichting. Uit het rapport kan geconcludeerd worden dat: Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er geen milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie en wijziging van het bestemmingsplan. Ten behoeve van de verwerking van de vrijkomende grond wordt verwezen naar de uitgangspunten van het Besluit bodemkwaliteit.

Voor meer informatie wordt verwezen naar de bijlage.

5.3 Flora En Fauna

De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de gebiedsbescherming. De Flora- en faunawet regelt de soortenbescherming.

Het plangebied ligt niet in of nabij een Natura-2000 gebied. De EHS valt niet onder de Natuurbeschermingswet 1998. Gebiedsbescherming is daarom niet aan de orde.

Om te bepalen of er beschermde dier- of plantensoorten in het gebied voorkomen, wordt vaak een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Omdat in het geval van de Aaltenseweg 107 de tunnelkassen al een aantal jaar geleden geplaatst zijn, heeft dit geen toegevoegde waarde meer. De plek waar de nieuwe woning gebouwd wordt, is daar waar nu regelmatig gemaaid wordt. Er zijn dus geen soorten te verwachten die beschermd moeten worden.

5.4 Cultuurhistorie En Archeologie

In het plangebied zijn door Synthegra 5 megaboringen geplaatst (verkennend onderzoek). De 5 boringen lieten een identieke bodemopbouw zien: onder een bouwvoor met een dikte van circa 30 cm werd een verstoorde laag aangetroffen van circa 20 cm waarin het zand van de bouwvoor gemengd met het zand van de C-horizont voorkwam. Daaronder bevond zich de C-horizont.

Er werd geen (restant van een) plaggendek aangetroffen en evenmin resten van een oorspronkelijke bodem. Het zeven van het opgeboorde materiaal leverde geen archeologische indicatoren op. De kans dat binnen het plangebied een archeologische vindtplaats aanwezig is, wordt daarom klein geacht.

Op de locatie ligt de vaste grondslag dus ongeveer op 30 cm diepte. Bij de bouw van de woning en de tunnelkassen zal verstoring dan ook minimaal zijn. Er is afgezien van verder onderzoek.

5.5 Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder geeft aan dat de geluidbelasting op de nieuwe geluidgevoelige objecten binnen een geluidzone berekend moet worden. De tunnelkassen zijn geen geluidgevoelige objecten. De woning is dat wel. Door Wensink Akoestiek en Milieu is een onderzoek naar het wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het onderzoek is in de bijlage bij deze toelichting toegevoegd.

Uit het onderzoek wordt geconcludeerd dat de belasting op de gevel van de woning boven de wettelijke normen valt. Vanaf 88 meter vanuit de wegas kan een ontheffing worden aangevraagd. Het is echter niet wenselijk om de woning zover van de weg te plaatsen. De woning komt dan op de erfgrens te liggen en kan niet goed rondom ingepast worden.

Daarom wordt in deze situatie gekozen voor een andere oplossing, namelijk het bouwen van een zogenaamde dove gevel. Op die manier wordt met bouwtechnische maatregelen geregeld dat het geluidsniveau binnenin de woning aanvaardbaar is. De toets op deze binnenwaarde vindt plaats bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor de woning.

Voor de zijgevels is aanvullend onderzoek gedaan. Zie onderstaande tabel en het complete onderzoek in de bijlagen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI066-VG05_0006.png"

De geluidbelasting op de beide zijgevels bedraagt 50 dB. Dit betekent dat voor de zijgevels een hogere grenswaarde moet worden vastgesteld. De ontheffing hiervoor is door de initiatiefnemers aangevraagd en zal bij het vaststellen van dit bestemmingsplan worden bijgevoegd.

De ontheffing is in december 2012 verleend en toegevoegd als bijlage bij deze toelichting.

5.6 Luchtkwaliteit

De luchtkwaliteit is afhankelijk van de mate van verontreiniging door diverse luchtverontreinigende stoffen waarbij de voornaamste bronnen van luchtverontreiniging het wegverkeer, industriële bedrijven en de landbouw zijn.

Vanuit Europese richtlijnen wordt aangegeven welke luchtkwaliteitsnormen voor deze stoffen gelden. In Nederland zijn deze richtlijnen sinds 15 november 2007 geïmplementeerd in de Wet milieubeheer middels een wetswijziging van hoofdstuk 5 (milieukwaliteitseisen) titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, beter bekend als de Wet Luchtkwaliteit.

Artikel 5.16 lid 1 en 2 van de Wet milieubeheer geven aan dat bestuursorganen bevoegdheden of wettelijke voorschriften, waarvan de uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit uit kunnen oefenen dan wel toepassen als:

  • het aannemelijk is gemaakt dat het niet leidt tot het overschrijden, of tot het op of na het tijdstip van ingang waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde;
  • het aannemelijk is gemaakt dat de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van die uitoefening of toepassing per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft of bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
  • het aannemelijk is gemaakt dat die uitoefening of toepassing niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen;
  • indien een uitoefening dan wel toepassing is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een op grond van artikel 5.12 lid 1 of artikel 5.13 lid 1 vastgesteld programma.

De hierboven aangegeven grenswaarden uit bijlage 2 zijn voor de luchtverontreinigende stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2), lood, koolmonoxide (CO), fijn stof (PM10), en benzeen (C6H6) en worden in de hieronder staande tabel aangegeven

Stof Grenswaarde
SO2 350 ìg/ m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 24 maal per kalenderjaar mag worden overschreden
125 ìg/ m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 3 maal per kalenderjaar mag worden overschreden
NO2 200 ìg/ m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 18 maal per kalenderjaar mag worden overschreden
40 ìg/ m³ als jaargemiddelde concentratie
PM10 40 ìg/ m³ als jaargemiddelde concentratie
50 ìg/ m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 35 maal per kalenderjaar mag worden overschreden
Lood 0,5 ìg/ m³ als jaargemiddelde concentratie
CO 10.000 ìg/ m³ als 8 uursgemiddelde concentratie
C6H6 5 ìg/ m³ als jaargemiddelde concentratie

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Dit Besluit NIBM, legt vast wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Dat is het geval wanneer aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. De systematiek voor het bepalen of een project NIBM is voor het grootste gedeelte geregeld in de regeling niet in betekende mate (luchtkwaliteitseisen).

De Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Deze Ministeriële Regeling, verder aan te duiden als de Regeling NIBM, geeft voor een aantal categorieën van projecten een - getalsmatige - invulling aan de NIBM-grens. Het gaat ondermeer om woningbouw- en kantoorprojecten en enkele soorten van inrichtingen (bijv. emplacementen, kassen en andere landbouwinrichtingen). Als een project binnen de - getalsmatige - begrenzing van de Regeling NIBM valt, dan is geen verdere toetsing aan de 3% grens en de grenswaarden nodig en kan doorgaan zonder dat extra maatregelen worden genomen.

Voor woningbouw is het huidige 3% criterium 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Het aantal van 1 bedrijfswoning aan de Aaltenseweg 107 te Vragender ligt ruim onder het hier genoemde criterium.

Voor het tuinbouwbedrijf geldt dat permanente en verwarmde opstanden van glas of van kunststof voor het telen van gewassen ook gelden als niet in betekende mate, het mits niet groter is dan 2 hectare.

Hierdoor is het aannemelijk gemaakt dat die uitoefening of toepassing niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen.

Conclusie:

Er is geen sprake van ontoelaatbare luchtverontreiniging als gevolg van een extra bedrijfswoning en tunnelkassen aan de Aaltenseweg 107 te Vragender.

5.7 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader bij vergunningverlening voor geur veroorzaakt door dierenverblijven van veehouderijen. Indirect heeft de Wgv consequenties voor de ruimtelijk ordening, dit wordt wel de omgekeerde werking genoemd. Voor het beoordelen van ruimtelijke plannen moet een toets op de 'omgekeerde werking' van de Wgv worden uitgevoerd. De 'Handreiking Wgv paragraaf 3.4, Beoordeling ro-plannen, (SenterNovem, d.d. 23-05-2007)' beschrijft de wijze waarop dit moet gebeuren.

In het kort komt het er op neer dat het leefklimaat op het gebied van agrarische geurhinder op gevoelige bestemmingen in het plangebied acceptabel moet zijn en dat de nieuwe ontwikkeling niet een nieuwe belemmering mag zijn voor de omliggende agrarische bedrijven. In dit geval is de gevoelige bestemming de nieuw te bouwen bedrijfswoning. Hieronder worden beide aspecten nader beschreven

Leefklimaat op het gebied van agrarische geurhinder

In de gemeente Oost Gelre is de Verordening geurhinder en veehouderij met bijbehorende Gebiedsvisie Oost Gelre (1-11-2007) opgesteld. De geursituatie van de veehouderijen in Oost Gelre zijn in deze gebiedsvisie betrokken.

In de Gebiedsvisie Oost Gelre is aangegeven dat uit de uitgevoerde berekeningen van de achtergrondwaarden blijkt dat het leefklimaat nabij de Aaltenseweg 107 als goed kan worden bestempeld.

Nieuwbouw als mogelijke nieuwe belemmering van de omliggende agrarische bedrijven

Als er sprake is van nieuwbouwplannen in de omgeving van een veehouderij, moet onderzocht worden of de nieuwbouw kan plaatsvinden zonder dat de rechten van de veehouder worden aangetast.

De geurcontouren van de omliggende agrarische bedrijven worden berekend zodat die de invloedssfeer van de bedrijven aangeven. Bij het beoordelen van ruimtelijke plannen kan volgens de Handreiking de geurbelasting per bedrijf worden berekend met V-Stacks vergunningen of V-Stacks gebied (voor bepaling geurcontour). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden.

Vanuit de eerder genoemde verordening blijkt al dat de agrarische bedrijven op een zeer grote afstand van de te bouwen bedrijfswoning aan de Aaltenseweg 107 liggen. De woning ligt dan ook zeer ruim buiten de geurcontouren van de dichtstbijzijnde agrarische bedrijven. Verder is het zo dat de woning niet de dichtstbijzijnde belemmering vormt voor deze bedrijven.

Conclusie

Volgens de uitgangspunten van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt, op dit moment, de bouw van een bedrijfswoning aan de Aaltenseweg 107 géén belemmering voor de omliggende agrarische bedrijven en het leefklimaat op het gebied van agrarische geurhinder is ook acceptabel. Agrarische geurhinder vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling van dit plan.

5.8 Hinder Omliggende Objecten

Voor kassen staat een richtafstand van 30 m in het boekje bedrijven en milieuzonering. De woning aan de Kerkdijk 1 wordt een burgerwoning in dit bestemmingsplan. De afstand van de kassen tot aan de woning is minimaal 40 meter. De kwekerij heeft vormt daarmee geen belemmering richting de burgerwoninen vise versa.

Andere omliggende objecten liggen zodanig ver weg dat ze ook geen hinder vormen of zullen ervaren.

5.9 Externe Veiligheid

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het Bevi legt veiligheidsafstanden vast tussen risicobronnen en zogenoemde kwetsbare objecten (zoals woningen en scholen). De risicobronnen bestaan uit stationaire bronnen (zoals chemische fabrieken en lpg-tankstations) en mobiele bronnen (zoals een tankwagen en gasleiding). Tevens beperkt het Bevi het totale aantal aanwezige personen in de directe omgeving van een risicovol bedrijf.

Op de risicokaart is aangegeven dat in de omgeving van het plangebied geen risicobron is gevestigd. Anderzijds maakt voorliggend plan ook geen risicobron mogelijk. Voorliggend plan zorgt niet voor belemmeringen in het kader van externe veiligheid.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

De kwekerij wil haar productiviteit verhogen door tunnelkassen te plaatsen. Het betreft een aantal tunnelkassen aan de westzijde van het bedrijf en een tunnelkas aan de oostzijde. De bestaande kassen blijven gehandhaafd en worden niet uitgebreid.

Daarnaast wil het bedrijf een nieuwe bedrijfswoning bouwen. De woning aan de Kerkdijk 1 wordt een burgerwoning en krijgt daarmee ook een specifieke regeling voor de bijgebouwen.

Een totaalplan is daarom opgesteld.

6.1 Tunnelkassen

De tunnelkassen liggen vlak tegen de weg aan en worden ingepast door middel van een hakhoutsingel. In de regels van het bestemmingsplan worden op die plek ook alleen tunnelkassen toegestaan met een maximale hoogte van 3 meter. Dit, om te voorkomen dat er hoge bebouwing zo vlak aan de weg gebouwd gaat worden. De tunnelkassen vallen door hun geringe hoogte minder op en zijn goed in te passen.

6.2 Nieuwe Woning

De woning wordt aan de andere kant van de watergang geplaatst. Aan de zuidzijde van de watergang is geen goede plek te vinden voor de woning. Doordat de kwekerij ook vanaf de noordwestzijde wordt ontsloten, is de plek van de woning toch logisch. Bij het oprijden van de ontsluitingsweg ligt dan aan de linkerkant de woning. Het eerste deel van de weg is in een natuurlijke omgeving (bos en poel in schraalland). Richting de kassen wordt het steeds bedrijfsmatiger door de woning en de (tunnel)kassen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI066-VG05_0007.png"Afbeelding 6 Erfinrichtingsplan

6.3 Woning Kerkdijk 1

De woning aan de Kerkdijk 1 blijft bestaan en wordt een burgerwoning. De oude boerderij wordt gesloopt. Dit gebeurt, ter compensatie van de bouw van de nieuwe woning. Zo vindt er geen extra verstening plaats. Door het wegvallen van de oude boerderij - die tot voorheen slechts als opslagruimte gebruikt mocht worden - liggen de overgebleven bijgebouwen bij de woning aan de Kerkdijk 1 vrij ver van elkaar af. Bij eventuele sloop in de toekomst, mogen de bijgebouwen dichter bij de woning worden gebouwd.

Er staan nu enkele opstallen op het perceel. De oude boerderij moet gesloopt worden, ter compensatie van de nieuwe woning bij de kwekerij.

In het verleden zijn over de twee andere opstallen (waar nu nog vee in loopt) afspraken gemaakt over sloop. Ten behoeve van de vorige bestemmingsplanwijziging, die de kassen mogelijk maakte, zouden de opstallen (behalve de oude boerderij) worden gesloopt in het kader van landschappelijke inpassing. De sloop zou moeten plaatsvinden, zodra de Kerkdijk 1 een woonbestemming zou krijgen. Dit is nu aan de orde, aangezien voor de ontwikkelingen bij de kwekerij gekozen is voor het opsplitsen van de percelen en dus ook de bestemmingen. De kwekerij krijgt een agrarische bestemming, de Kerkdijk 1 krijgt een woonbestemming, omdat de agrarische activiteit zeer gering is.

In totaal zijn er op het perceel Kerkdijk 1 drie bijgebouwen. De oude boerderij, die wordt gesloopt. En daarnaast de twee schuren, die op basis van het vorige bestemmingsplan zouden moeten worden gesloopt. Door de nieuwe afspraken over de sloop van de oude boerderij blijft er dan niets meer over qua bijgebouwen. Dit is een ongewenste situatie. De situatie is daarom opnieuw als geheel bekeken.

In het nieuwe bestemmingsplan buitengebied mag bij een woning dat een voormalig agrarisch bedrijf was 250 m2 aan bijgebouwen aanwezig zijn. Aan de Kerkdijk 1 staat na sloop van de boerderij nog 297 m2 aan bijgebouwen op het erf. In het bestemmingsplan buitengebied wordt een regeling opgenomen dat bij herbouw het deel dat boven de 200 m2 uitkomt voor 70% gesaneerd moet worden. Dat zou betekenen dat de eigenaar 229 m2 mag terugbouwen.

De boerderij moet worden gesloopt, zodat de nieuwe woning bij de kwekerij kan worden opgericht. Het is niet de intentie geweest om de eigenaar van de Kerkdijk 1 bouwmogelijkheden te ontnemen. Het is deze specifieke situatie dan ook niet terecht om 229 m2 aan te houden. De eigenaar heeft recht op 297 m2 bijgebouw op zijn nieuwe woonbestemming. Dit wordt in dit bestemmingsplan opgenomen.

Als de bijgebouw(en) ooit worden gesloopt en opnieuw worden opgericht, kan een betere stedenbouwkundige situatie ontstaan. De bijgebouwen worden dan dichter bij de bungalow gesitueerd, waardoor een compacter geheel (eenheid) ontstaat. Als het zover is dat een vergunning wordt aangevraagd, zal de welstand het plan bekijken. Daarmee is voldoende gewaarborgd dat er een acceptabele situatie ontstaat.

6.4 Landschappelijke Inpassing

Voor het plan is een inrichtingsplan opgesteld. Het ontwerp voor de landschappelijke versterking heeft tot doel dat de kassen aan de west- en zuidzijde ingepast worden, waardoor er geen of minder direct zicht is op de kassen. Door middel van beplanting (aanleg beukenhaag en een hakhoutsingel) worden de gebiedsvreemde bouwwerken ingepast.

De bedrijfswoning wordt ingepast door middel van erfbeplanting. Verder wordt gecompenseerd door middel van natuurontwikkeling. Ten noorden van de woning wordt een schraalland aangelegd met daarin een poel. De poel is gelegen op een van nature lager gelegen gedeelte in het gebied. Tevens kan de poel gebruikt worden voor de opvang van regenwater.

Concreet zien de genoemde landschapsonderdelen er als volgt uit:

- Aanleg hakhoutsingel

Aan de westzijde, de zichtzijde vanaf de Hamelandroute, worden de kassen ingepast door middel van een hakhoutsingel van minimaal 4 meter breed met een plantverband van 1,5 x 1,5 meter, bestaande uit els (60%), boswilg (10%), grauwe wilg (10%), meidoorn (10%) en sleedoorn (10%). De bestaande rij knotwilfen blijft gehandhaafd. Deze hakhoutsingel ontneemt grotendeels het zicht vanaf de westzijde op de kassen. Ondanks het feit dat deze singel in de wintermaanden haar blad verliest, is niet gekozen voor 'evergreens' zoals laurier, dennen of coniferen. Dat soort beplanting is gebiedsvreems, uitheems en onwenselijk volgens het LOP.

- Aanleg beukenhaag

Aan de zuidrand van de tunnelkassen wordt een smalle, 2 meter hoge beukenhaag aangelegd. Door de aanleg van deze haag wordt het zicht op de tunnelkassen vanaf de Hamelandroute ontnomen. Er is gekozen voor een cultuurhaag, omdat deze een erfafscheiding met de woonfunctie benadrukt en gezien mag worden als erfbeplanting.

- Natuurontwikkeling
Aansluitend aan de beek wordt circa 1200 m2 maaiveld verlaagd door de voedselrijke bouwvoor te vergraven. Tevens wordt een poel aangelegd. Van nature is in deze hoek van het plangebied de grond lager gelegen. Een poel past in de omgeving en kan tevens dienen als regenwateropvang.

- Aanleg erfbeplanting bij nieuwe woning

Om het perceel met de nieuwe woning wordt een beukenhaag aangelegd. Deze vormt de begrenzing van het privé- en het werk gedeelte van het bedrijf. Aan de zijde van de nieuwe natuur wordt geen haag aangelegd. Daar grenst de tuin direct aan het perceel met de natuurontwikkeling.

Alle genoemde inpassingselementen maken het plan compleet en passend binnen het beleid (Nationaal landschap, Waardevol landschap, LOP).

- Bestaande landschappelijke beplanting

De reeds aanwezige landschappelijke beplanting tussen de toegangsweg en de Aaltenseweg past volledig binnen de opgave voor inpassing van het bedrijf. Deze blijft dan ook gehandhaafd.

Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving

7.1 Algemeen

Op 1 juli 2008 zijn de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Daarnaast heeft het ministerie VROM het rapport Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP-2008) gepresenteerd. Deze standaard geeft aanbevelingen en richtlijnen voor de opzet van bestemmingsplannen. Bij het opstellen van deze standaard is overigens ook rekening gehouden met het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2008 (IMRO-2008) en de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen 2008 (PRBP-2008). De bestemmingen in het voorliggende bestemmingsplan passen binnen die standaard. De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit -met inachtneming van het vorenstaande- zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre, met name bij het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied.

7.2 Bestemmingsplan

Het digitale bestemmingsplan Kwekerij Goossens Aaltenseweg 107 is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand NL.IMRO.1586.BPBUI066 met bijbehorende regels. De analoge verbeelding (voorheen bekend als de papieren plankaart) van het voorliggende bestemmingsplan is getekend op een schaal 1:1000 en omvat 1 kaartblad. Het kaartblad geeft de bestemming van de gronden aan.

7.3 Plansystematiek

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

7.4 Regels

De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Deze hoofdstukken zijn:

  1. 1. inleidende regels;
  2. 2. bestemmingsregels;
  3. 3. algemene regels;
  4. 4. overgangs-, en slotregels.

1. Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald (artikel 2).

2. Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen vastgelegd. Dit bestemmingsplan bevat de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden (artikel 3) met een bouwblok en de functieaanduidingen 'glastuinbouw', 'tunnelkassen' en 'bedrijfswoning'. Ook gelden de bestemmingen Natuur (artikel 4) en Water (artikel 5) in het plangebied. De Kerkdijk 1 krijgt de bestemming Wonen (artikel 6) met de functieaanduiding 'agrarisch medegebruik'. Naast deze bestemmingen geldt ook de dubbelbestemmingen Waarde Archeologie - Archeologische verwachtingswaarde 2 (artikel 7).

3. Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen -dat wil zeggen: het gehele bestemmingsplan betreffend- karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel (artikel 8), algemene bouwregels (artikel 9), algemene gebruiksregels (artikel 10) en algemene afwijkingsregels (artikel 11) en algemene wijzigingsregels (artikel 12).

4. Overgangs- en slotregel

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht (artikel 13) en de slotregel (artikel 14) opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreffen, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

Hoofdstuk 8 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.1 Haalbaarheid En Exploitatieplan

De kosten voor dit plan worden betaald door verzoeker. Indien het plan aanleiding geeft tot uitkering van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen deze kosten worden doorberekend aan de verzoeker. Ten behoeve van het plan is een anterieure overeenkomst inzake de grondexploitatie en planschade afgesloten met verzoeker. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

8.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.2.1 Inspraak

Het ontwerpbestemmingsplan wordt op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze zes weken heeft een ieder de gelegenheid om een zienswijze omtrent het plan naar voren te brengen. Tijdens deze periode is 1 zienswijze naar voren gebracht. Deze is samengevat en beantwoord. De nota is opgenomen als bijlage 7 bij deze toelichting.

8.2.2 Artikel 3.1.1.-overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ter voldoening hieraan is het plan voorgelegd aan de provincie Gelderland en het waterschap Rijn en IJssel.

Bijlage 1 Lijst Aan Huis Verbonden Bedrijven

Bijlage 1 Lijst aan huis verbonden bedrijven

Bijlage 2 Indicatieve Bedrijvenlijst

Bijlage 2 Indicatieve bedrijvenlijst

Bijlage 3 Locatie Te Slopen Oude Boerderij

Bijlage 3 Locatie te slopen oude boerderij

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Aanvullend Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 3 Aanvullend akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 4 Verleende Ontheffing Hogere Grenswaarde

Bijlage 4 Verleende ontheffing hogere grenswaarde

Bijlage 5 Landschappelijke Inpassing

Bijlage 5 Landschappelijke inpassing

Bijlage 6 Anterieure Overeenkomst

Bijlage 6 Anterieure overeenkomst

Bijlage 7 Zienswijzennota

Bijlage 7 Zienswijzennota