KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Gebruiksregels
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 7 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
Artikel 9 Slotregel
Hoofdstuk 1 Algemene Gegevens Bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 Inleiding
2.1 Aanleiding
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Ligging Plangebied En Huidig Gebruik
3.2 Gevraagde Situatie
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Algemeen
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Onderzoeksresultaten
5.1 Watertoets
5.2 Bodem
5.3 Flora En Fauna
5.4 Natuurbeschermingswet
5.5 Cultuurhistorie En Archeologie
5.6 Geur
5.7 Wegverkeerslawaai
5.8 Luchtkwaliteit
5.9 Geluid
5.10 Externe Veiligheid
Hoofdstuk 6 Juridisch Planbeschrijving
6.1 Algemeen
6.2 Bestemmingsplan
6.3 Regels
Hoofdstuk 7 Economische En Maatschappelijk Uitvoerbaarheid
7.1 Haalbaarheid
7.2 Exploitatieplan
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Inspraak En Vooroverleg
Bijlage 1 Lijst Aan Huis Verbonden Bedrijven
Bijlage 2 Indicatieve Bedrijvenlijst
Bijlage 1 Natuurbeschermingswetvergunning
Bijlage 2 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 3 Kaart Kernkwaliteiten Waardevolle Landschappen
Bijlage 4 Bodemonderzoeksrapport
Bijlage 5 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 7 Berekening Individuele Geurhinder
Bijlage 8 Berekening Cumulatieve Geurhinder
Bijlage 9 Berekening Wegverkeerslawaai 80 Km/h
Bijlage 10 Berekening Wegverkeerslawaai 60 Km/h

Buitengebied 1995, herziening Boerijendijk 12 te Groenlo

Bestemmingsplan - gemeente Oost Gelre

Vastgesteld op 19-02-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Buitengebied 1995, herziening Boerijendijk 12 te Groenlo van de gemeente Oost-Gelre;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.bpbui070 met de bijbehorende regels;

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis verbonden bedrijf

bedrijvigheid die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.7 aan huis verbonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.8 afwijking

een afwijking als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.9 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij, een gebruiksgerichte paardenhouderij of een wormenkwekerij;

1.10 archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.11 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.12 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.13 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.14 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.15 bestaand

onder bestaand wordt verstaan de 'bestaande situatie' welke op een legale wijze tot stand is gekomen en is vastgelegd op basis van de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto's, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG) en de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ-gegevens), zoals deze bij de gemeente bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;

1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Indien en voorzover twee bouwpercelen middels de aanduiding relatie met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bouwperceel;

1.22 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.24 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.25 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.26 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.27 evenement

een voor publiek toegankelijke verrichting van kunst, ontwikkeling, ontspanning of vermaak, feesten en muziekvoorstellingen daaronder begrepen, waarvoor ingevolge regelgeving een melding moet worden gedaan dan wel vergunning of ontheffing moet worden aangevraagd en verleend;

1.28 extensieve (dag)recreatie

die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving zoals wandelen en fietsen en die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.30 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.31 huishouden

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen, die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren;

1.32 kampeermiddel

een tent, tentwagen, een kampeerauto of een caravan, niet zijnde een stacaravan of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning is vereist, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.33 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.34 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.35 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.36 plankaart

  1. a. de analoge verbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied 1995, herziening Boerijendijk 12 te Groenlo, bestaande uit de kaart(en) met tekeningnummer(s) NL.IMRO.1586.bpbui070 en legenda.
  2. b. de digitale verbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied 1995, herziening Boerijendijk 12 te Groenlo;

1.37 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.38 reëel agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat nu of op redelijke termijn voldoende werk en inkomen kan opleveren voor één (gedeeltelijke) arbeidskracht die in duurzaam (neven)beroep aan het bedrijf verbonden is;

1.39 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.40 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.41 watergang

een werk, al dan niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan;

1.42 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.43 woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.44 woonhuis

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. e. voor hoeken/hellingen in graden (º).

2.4 Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  2. b. intensieve veehouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  3. c. behoud van landschappelijke en natuurwaarden;
  4. d. het hobbymatig houden van dieren en telen van gewassen;
  5. e. de nevenactiviteiten welke zijn genoemd in Bijlage 2 Indicatieve bedrijvenlijst met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte van de nevenactiviteiten, inclusief de oppervlakte voor aan huis verbonden beroep en ondersteunende horeca, niet meer mag bedragen dan 350 m2 van de bestaande bedrijfsgebouwen welke, in afwijking van het bepaalde inartikel 1 lid 1.15, aanwezig waren op 27 april 2006;
    2. 2. buitenopslag en -uitstalling niet is toegestaan;
  6. f. ondersteunende horeca, met dien verstande dat:
    1. 1. uitsluitend daghoreca is toegestaan;
    2. 2. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 150 m2 van de bestaande bedrijfsgebouwen;
    3. 3. buitenactiviteiten zijn toegestaan tot een maximum van 150 m2;
  7. g. extensieve dagrecreatie;

met de daarbij behorende:

  1. h. erfbeplanting;
  2. i. nutsvoorzieningen;
  3. j. erven en terreinen;
  4. k. wegen en paden;
  5. l. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Het aantal bedrijfswoningen mag per bouwvlak niet meer bedragen dan 1, tenzij anders is aangegeven door middel van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden'. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is geen bedrijfswoning toegestaan.

In de bedrijfswoning is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep toegestaan, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en 100% van de vloeroppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m². De activiteit mag niet leiden tot belemmeringen voor de omliggende functies en geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

Onder het doel 'behoud van landschappelijke en natuurwaarden':

  • is de instandhouding begrepen van de landschappelijke - en natuurwaarden behorend tot de volgende landschapstyperingen:
    1. 1. landbouwgronden met cultuurhistorisch bepaalde kleinschalige akkercomplexen, waaronder begrepen de Vragender es en Lievelder es, het natte en oude heide- en broekontginningenlandschap rond het Vragender Veld, Lievelder Veld en het Zwolsche Veld en het kampenlandschap rond Zwolle en rond Harreveld;
    2. 2. landbouwgronden met een oorspronkelijke kavelstructuur (strokenverkaveling), ontsloten via kronkelende wegen en gescheiden van andere kavels door middel van wallen of singels met opgaande eiken en hakhout van berk, els en eik en rijbeplanting in los plantverband van zomereik, soms beuk, berk of andere soorten als wilg of populier;
    3. 3. landbouwgronden grenzend aan waterafhankelijke natuurgebieden, waarbij het agrarisch gebruik van de gronden niet mag leiden tot veranderingen in de grondwatersituatie, oppervlaktewaterpeilen en waterkwaliteit;
    4. 4. (kleinschalige) hoogteverschillen, zoals steilranden (oude essen) en het terras en terrasrand Aalten–Eibergen;
    5. 5. de grotere open ruimtes, ter plaatse van de aanduiding 'openheid';
    6. 6. kleinschalige besloten ruimtes;
    7. 7. rustige omstandigheden en onverharde wegen;
    8. 8. beplantingselementen zoals houtwallen, houtsingels, hagen, bosjes, boomgroepen, solitaire monumentale en waardevolle bomen, weg- en erfbeplanting;
  • zijn de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied 'Korenburgerveen' alsmede bouwwerken ten behoeve van onderhoud en beheer en het behouden en versterken van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van het Nationaal Landschap Winterswijk mede begrepen.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. sublid 3.2.1 ten behoeve van het realiseren van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals mestplaten, mestsilo's, sleufsilo's en kuilvoeropslag buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
    1. 1. de realisering van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde aantoonbaar noodzakelijk is in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;
    2. 2. de bebouwing een compact geheel dient te vormen met de bestaande bebouwing;
    3. 3. natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast;
    4. 4. is aangetoond dat er geen sprake is van een significante aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied;
    5. 5. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
      • de milieusituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  2. b. sublid 3.2.1 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken voor energievoorziening voor agrarische bedrijven met een oppervlakte, voor zover het een gebouw betreft, van maximaal 25 m2 en een maximale goothoogte van 3 m;
  3. c. sublid 3.2.3 sub a ten behoeve vergroten van de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat:
    1. 1. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen niet meer bedraagt dan 12 m;
    2. 2. er sprake dient te zijn van een landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
  4. d. sublid 3.2.3 sub a ten behoeve vergroten van de bouwhoogte van mestsilo's, met dien verstande dat:
    1. 1. de bouwhoogte van mestsilo's niet meer bedraagt dan 10 m;
    2. 2. er sprake dient te zijn van een landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
  5. e. sublid 3.2.3 sub a ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning tot 200 m2, met dien verstande dat;
    1. 1. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
  6. f. lid 3.1 sub e.1 ten behoeve van vervangende nieuwbouw voor nevenactiviteiten, met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 350 m2;
    2. 2. er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.1 ten behoeve van het huisvesten van tijdelijke arbeidskrachten, met dien verstande dat:
    1. 1. het uitsluitend voorzieningen betreffen in de vorm van overnachtingsmogelijkheden en verblijfsruimten voor tijdelijke arbeidskrachten, die benodigd en werkzaam zijn in de agrarische sector gedurende de maanden maart tot en met oktober op het bedrijf waar ze gevestigd zijn;
    2. 2. de voorzieningen binnen de bedrijfsgebouwen gerealiseerd dienen te worden tot een maximum vloeroppervlakte van 200 m2.
  2. b. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van mantelzorg in de bedrijfswoning inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken dan wel voor het bouwen van een mantelzorgunit, onder de voorwaarden dat:
    1. 1. er aantoonbaar behoefte bestaat aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden, in welk kader een indicatie voor mantelzorg aanwezig is;
    2. 2. de totale oppervlakte ten behoeve van mantelzorg per bouwvlak niet meer dan 55 m² mag bedragen;
    3. 3. er maximaal sprake mag zijn van 1 bouwlaag;
    4. 4. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    5. 5. een vrijstaande mantelzorgunit binnen een afstand van 10 m gerekend van de bedrijfswoning wordt gebouwd;
    6. 6. in alle gevallen sprake is en blijft van afhankelijke woonruimte;
    7. 7. indien de noodzaak van mantelzorg is vervallen, de omgevingsvergunning wordt ingetrokken en de situatie in en om de bedrijfswoning wordt teruggebracht in de oude staat (voor units), dan wel in overeenstemming met het bestemmingsplan;
  3. c. lid 3.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf in de bedrijfswoning, mits de woonfunctie in overwegende mate wordt behouden en onder de voorwaarden dat:
    1. 1. het medegebruik van ondergeschikte betekenis moet zijn en maximaal 30% mag beslaan van de totale nettovloeroppervlakte van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken tot een gezamenlijk maximum van 50 m²;
    2. 2. slechts bedrijven toelaatbaar zijn, die behoren tot de categorie 1 van de Bijlage 1 opgenomen Lijst aan huis verbonden bedrijven;
    3. 3. geen detailhandel mag plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop -als ondergeschikte nevenactiviteit- van producten die ter plaatse zijn vervaardigd, dan wel direct verband houden met het aan huis verbonden bedrijf;
    4. 4. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
    5. 5. het gebruik niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de leefomgeving;
    6. 6. op eigen terrein moet worden geparkeerd door eigenaar/huurder en bezoekers;
  4. d. in lid 3.1 jo 3.5 sub c ten behoeve van het toestaan van:
    1. 1. aan huis verbonden bedrijven welke niet zijn genoemd in de in Bijlage 1 opgenomen Lijst aan huis verbonden bedrijven of,
    2. 2. aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2 van de in Bijlage 1 opgenomen Lijst aan huis verbonden bedrijven, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1, mits geen onevenredige aantasting ontstaat van:
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de milieusituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  1. e. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
    1. 1. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen 'ehs - natuur', 'ehs - verbindingszone', 'ehs - verweving', 'natte - natuur' en 'openheid';
    2. 2. het aantal kampeermiddelen niet meer mag bedragen dan 25;
    3. 3. kleinschalig kamperen enkel is toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
    4. 4. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een landschappelijk inpassingsplan;
    5. 5. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot het hoofdgebouw niet meer is dan 100 m;
    6. 6. de afstand tot de bestemmingsgrens van de nabijgelegen woningen niet minder dan 50 m bedraagt;
    7. 7. stacaravans, trekkershutten en chalets niet zijn toegestaan;
    8. 8. kleinschalig kamperen geen belemming oplevert voor de omliggende functies;
    9. 9. indien het niet wenselijk is om sanitaire voorzieningen te realiseren in bestaande gebouwen een omgevingsvergunning kan worden verleend voor de nieuwbouw van sanitaire voorzieningen, mits:
      • de gezamenlijke oppervlakte van deze voorzieningen niet meer bedraagt dan 50 m2;
      • de bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedraagt dan 3,5 m.
  2. f. lid 3.1 sub e.1 ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van nevenactiviteiten, met dien verstande dat:
    1. 1. nevenactiviteiten zijn toegestaan in maximaal 50% van de bestaande bedrijfsgebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.15, aanwezig waren op 27 april 2006, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan is weergegeven in de onderstaande tabel;
      Bestemming Verblijfsrecreatie/toerisme Dagrecreatie/toerisme Zorg Opslag Functies uit Bijlage 2 indicatieve bedrijvenlijst
      'Agrarisch met waarden' - landschapswaarden' 500 m2 500 m2 500 m2 500 m2 500 m2
    2. 2. verevening noodzakelijk is in de vorm van sloop, behoud van karakteristieke gebouwen of natuurontwikkeling;
    3. 3. er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
    4. 4. de nevenactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan binnen gebouwen zoals bedoeld in sub 1.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 3.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    2. 2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
    3. 3. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
    4. 4. het bebossen of anderszins beplanten van gronden met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters in verband met tuinbouw of als (agrarische) houtteelt, indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'openheid';
    5. 5. het aanleggen van landschapselementen, indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'openheid';
    6. 6. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'openheid';
    7. 7. het aanleggen, verbreden, halfverharden (door middel van granulaat) en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
    8. 8. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
    9. 9. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
  1. b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
    1. 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
    2. 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
    3. 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen;
    4. 4. indien de gronden zijn gelegen binnen het bouwvlak.
  1. c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen en is aangetoond dat er geen sprake is van een significante aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Gebruiksregels

5.1 Strijdig gebruik

Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het (laten) gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;

Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels

6.1 Afwijkingsbevoegdheid

Artikel 7 Algemene Wijzigingsregels

7.1 Functieverandering naar werken

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden met de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' te wijzigen om de functies die zijn genoemd in sub b te realiseren in de gebieden genoemd in sub c. Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dienen de volgende voorwaarden in acht te worden genomen:
    1. 1. vrijgekomen bebouwing welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.15 aanwezig is op 27 april 2006 en niet voor de functies die zijn genoemd in sub b kan worden gebruikt dient te worden gesloopt, met dien verstande dat ten minste 50% van de vrijgekomen bebouwing, niet zijnde de bedrijfswoning, dient te worden gesloopt;
    2. 2. de bouwvlakken van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' vervallen;
    3. 3. indien sprake is van karakteristieke gebouwen en deze in gebruik worden genomen ten behoeve van de functie, dan is tevens de oppervlakte toegestaan ter grootte van de omvang van deze gebouwen en is sloop niet noodzakelijk;
    4. 4. door hergebruik van bebouwing in het buitengebied worden de bestaande (agrarische) bedrijven en gevoelige functies in de omliggende omgeving niet belemmerd;
    5. 5. functieverandering mag niet leiden tot beperking van ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw;
    6. 6. functieverandering van vrijgekomen gebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.15 aanwezig waren op 27 april 2006, mag niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling, dan wel een ten opzichte van de bestaande situatie onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking;
    7. 7. functieverandering mag niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden, waarvan laatstgenoemde door middel van onderzoek dient te worden aangetoond;
    8. 8. de bedrijfsfunctie(s) in de bestaande bedrijfsbebouwing welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.15 aanwezig waren op 27 april 2006, dienen te worden uitgeoefend met dien verstande dat de oppervlakte en in de inhoud van de gebouwen niet mag worden vergroot;
    9. 9. geen bedrijven zijn toegestaan die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen, gevaarlijke of explosieve stoffen of producten opslaan als onderdeel van de bedrijfsvoering, auto of motorreparatiebedrijven of daarmee gelijk te stellen bedrijven, autoverkooppunten, bouwbedrijven, vervoersbedrijven of zelfstandige horeca. Hieronder wordt niet verstaan de reparatie en handel van landbouwmachines en landbouwvoertuigen;
    10. 10. er sprake is van een landschappelijke inpassing door middel van erfinrichtingsplan;
    11. 11. buitenopslag is niet toegestaan;
    12. 12. detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van ondersteunende detailhandel in de vorm van ter plaatse vervaardigde goederen en streekeigen producten;
    13. 13. de bedrijvigheid heeft een maximale hinderafstand van 50 m overeenkomstig de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering;
    14. 14. bodemonderzoek heeft aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik, dan wel sanering heeft plaatsgevonden;
    15. 15. er dient sprake te zijn van een aanvaardbaar leefklimaat voor wat betreft het aspect geur;
    16. 16. functieverandering geen negatieve gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit.
  1. b. De functies die gerealiseerd mogen worden zijn verblijfsrecreatie/toerisme, dagrecreatie/toerisme, zorg, opslag en de in Bijlage 2 Indicatieve bedrijvenlijst opgenomen functies. Indien functies naar aard en omvang gelijk te stellen zijn met deze functies, zijn ook deze functies toegestaan.
  1. c. De navolgende tabel geeft de maximale omvang van de functie per gebied aan:
Verblijfsrecreatie/toerisme Dagrecreatie/toerisme Zorg Opslag Functies uit Bijlage 2
EHS natuur ter plaatse van de aanduiding 'ehs - natuur; 750 m2 750 m2 750 m2 Niet toegestaan Niet toegestaan
EHS verbinding en verweving ter plaatse van de aanduiding 'ehs - verbindingszone' en 'ehs - verweving' 750 m2 750 m2 750 m2 750 m2 750 m2
Bestemming 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden' 900 m2 900 m2 900 m2 750 m2 750 m2

7.2 Functieverandering naar wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden met de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' te wijzigen ten behoeve van de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:

  1. a. het agrarische bedrijf is of wordt beëindigd dan wel er geen sprake meer is van reële agrarische bedrijfsvoering;
  2. b. de voormalige bedrijfswoning, en het daaraan aangebouwde voormalige bedrijfsgedeelte, wordt bestemd met de bestemming 'Wonen';
  3. c. splitsing van de voormalige boerderij in twee woningen uitsluitend is toegestaan bij karakteristieke gebouwen waarvan de inhoud meer bedraagt dan 900 m3;
  4. d. bij zowel hergebruik van de bestaande gebouwen zoals bedoelt in sub d als vervangende nieuwbouw zoals bedoelt in sub f, dient 50% van de bestaande gebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.15 aanwezig waren op 27 april 2006 en daaronder niet zijn begrepen de voormalige bedrijfswoningen met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, te worden gesloopt;
  5. e. bij hergebruik van de bestaande gebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.15 aanwezig waren op 27 april 2006 en daaronder niet zijn begrepen de voormalige bedrijfswoningen met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, dient ten minste 600 m2 aan gebouwen te worden gesloopt, met een reductie van de gebouwen - de bestaande woning met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken en de her te gebruiken bebouwing niet meegerekend- van 100%;
  6. f. bij hergebruik het totale aantal wooneenheden na functieverandering niet meer mag bedragen dan 3, waarbij uitsluitend sprake mag zijn van vrijstaande woningen dan wel van een gebouw met niet meer dan 2 wooneenheden;
  7. g. bij vervangende nieuwbouw het totale aantal toe te voegen wooneenheden na functieverandering niet meer mag bedragen dan:
    1. 1. 1, indien sprake is van de sloop van ten minste 1.000 m2 aan gebouwen;
    2. 2. 2, en wel in één gebouw, indien sprake is van de sloop van ten minste 1.500 m2 aan gebouwen;
    3. 3. 2, en wel vrijstaand, indien sprake is van de sloop van ten minste 2.500 m2 aan gebouwen;
  8. h. bij alle woningen 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd;
  9. i. alle nieuwe woningen - de (herbouw van) de voormalige agrarische bedrijfswoningen daaronder niet begrepen - dienen te worden gerealiseerd als levensloopbestendige woning;
  10. j. er sprake is van een landschappelijke inpassing door middel van erfinrichtingsplan;
  11. k. de wijziging mag niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden, waarvan laatstgenoemde door middel van onderzoek dient te worden aangetoond;
  12. l. de wijziging geen onevenredige aantasting tot gevolg heeft voor:
    1. 1. de milieusituatie;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    4. 4. de sociale veiligheid.
  13. m. het wijzigingsplan positief wordt beoordeeld door het kwaliteitsteam.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied 1995, herziening Boerijendijk 12 te Groenlo.

Hoofdstuk 1 Algemene Gegevens Bestemmingsplan

Bestemmingsplan Buitengebied 1982 en 1995, herziening Boerijendijk 12 te Groenlo
Vastgesteld bestemmingsplan
Februari 2013
Inlichtingen:
Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling en Beheer
Dhr. N. Rondeel
0544-393482

Hoofdstuk 2 Inleiding

2.1 Aanleiding

De Gibo Groep heeft namens de heer P.J.H. Hoog Antink, Hartebroekseweg 74 te Groenlo een verzoek ingediend om medewerking te verlenen aan het vergroten van het agrarisch bouwperceel gelegen aan Boerijendijk 12 te Groenlo.

De heer Hoog Antink heeft momenteel twee locaties: een zeugenhouderij aan de Hartebroekseweg 74 te Groenlo en een vleesvarkensbedrijf aan de Boerijendijk 12 te Groenlo. Op de locatie Hartebroekseweg 74 te Groenlo wordt het agrarisch bedijf opgeheven. De daar aanwezige dieren worden overgeheveld naar de locatie Boerijendijk 12 te Groenlo. Het huidige agrarisch bouwperceel is voor deze samenvoeging te klein en dient te worden vergroot.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ligging Plangebied En Huidig Gebruik

Het perceel Boerijendijk 12 te Groenlo is gelegen in het buitengebied van de gemeente Oost Gelre, kadastraal bekend gemeente Lichtenvoorde, sectie F, nummer 327. Het perceel is voorzien van een agrarisch bouwperceel van ongeveer 1,0 ha groot. In het bedrijf worden vleesvarkens gehouden. Op het perceel is een woning met meerdere bedrijfsgebouwen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI070-VG05_0001.png"

Directe omgeving van het bedrijf

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI070-VG05_0002.png"

Het bedrijf Boerijendijk 12

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI070-VG05_0003.png"

Bestaand agrarisch bouwperceel (globale weergave)

3.2 Gevraagde Situatie

Het agrarisch bouwperceel wordt vergroot van 1,0 ha naar maximaal 2,5 ha. Hierdoor is het mogelijk om de inrichting bouwkundig uit te breiden en de zeugen vanuit de locatie Hartebroekseweg 74 over te hevelen naar deze locatie. Na realisatie van het bestemmingsplan is de wens om het bedrijf uit te breiden naar circa 350 zeugen en 4.000 vleesvarkens. Hierdoor ontstaat er een gezond gezinsbedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI070-VG05_0004.png"

Gewenste situatie (globale weergave)

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Algemeen

Voor het gebied geldt een groot aantal juridische en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Het plangebied ligt niet in (de nabijheid van) een Vogel- en/of Habitatrichtlijngebied. Dit beleid is daarom niet nader beschreven. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische en beleidskaders van toepassing op het plangebied. De belangrijkste zijn hierna beschreven.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Reconstructieplan Achterhoek en Liemers

De vergroting van het agrarisch bouwperceel alsmede de oprichting van een nieuw agrarisch bouwperceel is getoetst aan het provinciaal beleid, te weten de Ruimtelijke Verordening Gelderland, de structuurvisie Streekplan Gelderland 2005 en het Reconstructieplan Achterhoek en Liemers. In het Streekplan ligt het perceel in 'Multifunctioneel gebied, waardevol landschap'. Het Streekplan verwijst wat betreft intensieve veehouderij naar het Reconstructieplan.

Op 23 februari 2005 hebben Provinciale Staten van Gelderland het Reconstructieplan Achterhoek en Liemers vastgesteld. Daarna hebben de ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) het reconstructieplan op 5 april 2005 goedgekeurd. Op 30 mei 2005 is het reconstructieplan, na publikatie in de Staatscourant, van kracht geworden.

Het doel van het reconstructieplan is het verbeteren van de sociaal economische omstandigheden voor landbouw, recreatie en toerisme, en voor wonen, werken en leefbaarheid. De vermindering van de veterinaire kwetsbaarheid hoort daarbij. Daarnaast moet een goede omgevingskwaliteit gecreëerd worden op het gebied van water, milieu, natuur, landschap en cultuurhistorie. Voor de Achterhoek en Liemers liggen er acht samenhangende hoofdopgaven, waaronder ontwikkelingsruimte voor de intensieve veehouderij. Ammoniak-, stank- en landschappelijke regels beperken niet alleen de ontwikkelingsmogelijkheden voor individuele intensieve veebedrijven, maar ook een gezonde dynamiek in de sector als geheel. Die dynamiek is nodig om maatschappelijke wensen (milieu, dierenwelzijn) te kunnen realiseren. Een belangrijke reconstructieopgave is het scheppen van ontwikkelingsruimte voor toekomstige bedrijven, door bedrijfsverplaatsing en het bieden van nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI070-VG05_0005.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI070-VG05_0006.png"

Afbeelding: uitsnede kaart Reconstructieplan

Op 24 januari 2007 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State echter het reconstructieplan vernietigd voor zover het de aangewezen verwevingsgebieden betreft. Dit is het gevolg van diverse ingediende beroepschriften vanwege het ontbreken van zogenaamde extensiveringsgebieden met primaat stank (veelal gelegen tegen bebouwde kommen). Het Streekplan vormt nu het primaire provinciale beleidskader wat betreft de verwevingsgebieden.

De locatie Boerijendijk 12 is gelegen in het verwevingsgebied. Aangezien deze locatie niet nabij een bebouwde kom is gelegen is het zeer waarschijnlijk dat bij wijziging van het reconstructieplan als gevolg van de uitspraak van de Raad van State deze locatie in het verwevingsgebied zal blijven liggen. Om die reden blijft het Reconstructieplan, naast het Streekplan, een relevant toetsingskader.

In deze verwevingsgebieden is verweving van landbouw, wonen en natuur mogelijk. Uitbreiding van intensieve veehouderijen mag alleen onder voorwaarden, nieuwvestiging niet. Om de concentratiegedachte gestalte te geven en vanwege de aanwezigheid van andere belangen, wordt terughoudend omgegaan met de ontwikkelingsmogelijkheden van de intensieve veehouderijen in dit gebied.

Bestaande bedrijven met intensieve veehouderijen dienen echter wel uitbreidingsmogelijkheden te houden. Het agrarisch bouwperceel aan de Boerijendijk 12 is 1,0 ha groot. Vergroting van een agrarisch bouwperceel is alleen mogelijk indien de locatie als ontwikkelingslocatie is aangemerkt. De vergroting tot 1,5 ha is hier in beginsel mogelijk. Nog grotere agrarische bouwpercelen is in deze locaties mogelijk waarbij de gemeente aangeeft of deze vergroting noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI070-VG05_0007.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI070-VG05_0008.png"

Uit bovenstaande kaart is op te maken dat het bedrijf is gelegen in Verwevingsgebied met ontwikkelingslocaties. Vergroting van het agrarisch bouwperceel tot 2,5 ha is mogelijk indien de gemeente hiervoor toestemming geeft en rekening houdt met de ruimtelijke randvoorwaarden die in het geldende streekplan worden gesteld aan de landbouw.

Daarnaast heeft het Reconstructieplan eisen gesteld aan ontwikkelingslocaties. Deze locaties dienen te voldoen aan:

- het bestaande bouwblok biedt onvoldoende ruimte voor de voorgenomen uitbreiding. Bij de aanvraag dient een actueel bedrijfsontwikkelingsplan overlegd te worden;

- omgevingsruimte maakt een groei van het bedrijf tot minimaal 125 nge (ca. 2.500 mestvarkens) mogelijk (stank en ammoniak);

- bedrijfsontwikkelingsplan bevat onderdeel "landschappelijke inpassing";

- voldoen aan de criteria voor ontwikkelingslocaties in verwevingsgebieden uit bijlage 5, eerste kolom.

Verzoeker heeft een bedrijfsontwikkelingsplan voor de Boerijendijk 12 te Groenlo bij de gemeente ingeleverd. Uit dit plan is op te maken dat de beoogde ontwikkeling haalbaar is. (het bedrijfs- ontwikkelingsplan is niet ter inzage gelegd en is alleen op verzoek verkrijgbaar na goedkeuring van de heer Hoog Antink).

Een landschappelijk inpassingsplan is niet in het bedrijfsontwikkelingsplan opgenomen. Dit inpassingsplan is apart bijgevoegd en maakt onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Voor de beoogde bedrijfsontwikkeling is in 2009 een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer verleend voor ongeveer 350 zeugen met daarbij behorende biggen en ongeveer 4000 vleesvarkens. Deze milieuvergunning is onherroepelijk.

De tabel uit bijlage 5, kolom 1 is hieronder weergegeven. De minimumafstanden worden door verzoeker gerespecteerd en de uit te sluiten gebieden worden uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI070-VG05_0009.png"

Het plan voldoet aan de eisen die het Reconstructieplan stelt aan ontwikkelingslocaties. Het Reconstructieplan vormt derhalve geen belemmering voor de bedrijfsontwikkeling aan de Boerijendijk 12 te Groenlo.

4.2.2 Streekplan Gelderland 2005

De nieuwe Wet ruimtelijke ordening kent geen streekplannen meer, maar een structuurvisie, met een zelfbindende werking. Dat wil zeggen dat ze geen juridische status hebben en geen rechtstreekse doorwerking naar gemeentelijke plannen. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen.

De locatie is gelegen in 'Multifunctioneel gebied, waardevol landschap'. Voor deze gebieden geldt conform het generiek beleid een 'ja-mits' benadering voor het toevoegen van bouwlocaties en andere ruimtelijke ingrepen, waarbij recht wordt gedaan aan de kernkwaliteiten van de betreffende landschappen. Voor deze gebieden geldt dat de kernkwaliteiten worden versterkt. Genoemd Waardevol Landschap maakt deel uit van het Nationaal Landschap Winterswijk.

Uitgewerkte kernkwaliteiten

De Nota Ruimte typeert het Nationaal Landschap Winterswijk als een kampen- en essenlandschap dat wordt gekenmerkt door een bijzondere kleinschalige openheid met een zeer groen karakter. Het zandplateau wordt doorsneden door kleine beekdalen en bevat ook nog enkele restanten van hoogveenontwikkeling en kleine boscomplexen. De weilanden en akkers, hier vaak kampen (eenmansessen), worden omzoomd door houtwallen.

In het Streekplan Gelderland 2005 is Winterswijk aangeduid als Waardevol Landschap. De volgende kernkwaliteiten worden in het streekplan beschreven:

- Kleinschalig, organisch begroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen (oostelijk helft kleinschaliger dan westelijke helft);

- Rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde);

- Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap; overstromingsvlaktes in laagtes;

- Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden;

- Historisch nederzettingspatroon en vervlochten in het landschap: oude boerderijplaatsen (zoals scholtenhoeven), vele gehuchten en grotere nederzettingen.

In de vorm van een streekplanuitwerking heeft de provincie het beleid en de begrenzing van de Nationale Landschappen bepaald. Hierin zijn de kernkwaliteiten voor het waardevol landschap Winterswijk als volgt uitgewerkt:

Kleinschalig, organisch begroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen; oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft

- De kleinschaligheid is deels te herleiden tot de kleinschalige geologie en geomorfologie van het Oost-Nederlands Plateau, die sterk afwijkt van het aanliggende dekzandlandschap: met heel karakteristieke structuren van kleine ingesneden beken op korte afstand van elkaar.

- De veel voorkomende NSW-landgoederen (Natuurschoonwet-landgoederen) met hun landerijen zijn karakteristiek voor het landschap. De afwisseling van natuur, bos en landschap en agrarisch gebruik zijn in ecologisch opzicht van grote waarde en geven het gebied het aanzien van een economisch, levend landschap. De landbouw speelt een belangrijke rol in het beheer van het landschap. In het oudhoevige landschap dragen de landgoederen bij aan een besloten, gevarieerd karakter, met een nog sterk aanwezige cultuurhistorische identiteit. In het jonge ontginningenlandschap heeft landgoedvorming plaatselijk eveneens een gevarieerd karakter doen ontstaan, maar hier ontbreken de oude bouwvallen (essen) en oude boerderijen, en valt de strakke, rechte verkavelingsstructuur op. Het grondgebruik, de afwisseling van grasland en akkerbouw naast de houtwalstructuren en de bossen geven het gebied zijn karakteristieke eigenschappen en vormen tezamen een waardevol agrarisch cultuurlandschap. De landbouw is een onmisbare activiteit in het geheel.

- De koeien in de wei vormen een onmisbaar element in het landschap voor onder andere de genietende, recreërende en rustzoekende recreant.

- In de westelijke helft komt tussen de plateaurand Aalten-Groenlo en Winterswijk een komvormige laagte voor waar een afwijkend landschap is ontstaan op voormalig broek en veen. Dit jongere landschap is eveneens kleinschalig maar kent niet de afwisseling met beken, oude bouwlanden en hoeven. Dezelfde soort jongere landschappen komen voor aan de noordrand (o.a. Meddosche veld en Masterveld).

Rijk aan microreliëf (steilranden, essen, eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde)

- De terrasrand ligt tussen Aalten en Groenlo. Bovenop de rand komen grote open escomplexen voor: tussen Aalten en Barlo en bij Vragender, en verspreid talloze kleinere essen; het patroon is grillig met veel gebogen wegen en esranden. Op de terrasrand komen ook jongere heideontginningen met rechthoekige patronen voor, zoals Schaarsheide en Vragenderveld met heel andere patroonkenmerken.

De hoge ligging nodigde in het verleden militaire activiteiten uit waaraan de Besselinkschans bij Lievelde en de vestingstad Groenlo met zijn circumvallatielinie uit de tachtigjarige oorlog nog herinnert.

- Essen, eenmansessen met steilranden komen overal in het gebied voor behalve in de jongere heide-, broek- en veenontginningen.

Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap; overstromingsvlaktes in laagtes

- De structuur van beken en beekjes die samenstromen in de Groenlose Slinge en de Bovenslinge wordt bepaald door de ondergrond en menselijke activiteit.

- langs de beken zijn veel kleine tot middelgrote (loof)bossen gelegen. Op hogere plaatsen langs de beken is het natuurlijke reliëf opgehoogd tot esdekken.

Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden

- Voor de essen zie boven bij 'rijk aan microreliëf'.

- Bijzondere broek- en veengebieden zijn het Korenburgerveen en omgeving en het Wooldsche Veen, die getuigen van kleinschalige turfwinning.

Historiche nederzettingspatroon vervlochten in het landschap: oude boerderijplaatsen (zoals scholtenhoeven), vele gehuchten en grotere nederzettingen

- De enige grote nederzetting in het gebied zelf is Winterswijk dat als een spin in een web van wegen zit. Aan de westrand van het gebied en het plateau liggen Groenlo, Lichtenvoorde en Aalten.

- De vele gehuchten liggen verspreid in het land, de meeste bestaan uit oude en jongere gebouwen, van oorsprong veelal hoeven, in een karakteristieke losse structuur gegroepeerd bij of rond essen en esjes en in veel gevallen aan een beek.

- de verspreid gelegen oude boerderijen hebben veelal een bijbehorende eenmanses.

Wanneer één van de in het geding zijnde kernkwaliteiten worden aangetast, maar andere kernkwaliteiten worden versterkt, en er over het geheel genomen sprake is van versterking van de kernkwaliteiten, kan dit acceptabel zijn. Bij toepassing van deze benadering kan het nodig zijn om het plangebied te vergroten om tot een acceptabele uitkomst te kunnen komen. Dat is niet het geval bij aantasting van onvervangbare en/of zeldzame kernkwaliteiten als karakteristieke openheid of sommige verkavelingspatronen. Algemene regels zijn hiervoor niet te geven: het is maatwerk dat Gedeputeerde Staten van geval tot geval zullen beoordelen.

Ingevolge de Streekplanuitwerking Kernkwaliteiten Waardevolle Landschappen (als bijlage bijgevoegd) is onderhavige locatie gelegen in deelgebied 3 waarbij alle vijf genoemde kernkwaliteiten moeten worden beoordeeld. Daarnaast is ingevolge het bestemmingspan "Buitengebied 1982 en 1995" een landschapswaardering voor het plangebied en omgeving aanwezig welke is gewaardeerd als:

b: houtopstanden;

h: kleinschalige hoogteverschillen;

v: rustige omstandigheden en/of onverharde wegen;

w: waterhuishouding.

Het verzoek is gericht tot vergroting van het bestaande agrarisch bouwperceel waarna nieuwbouw van bedrijfsgebouwen en aanverwante agrarische bouwwerken worden opgericht. Om de kernkwaliteiten te handhaven of zelfs te versterken en om de in het bestemmingsplan aangegeven landschaps- waarderingen te respecteren is door verzoeker een landschappelijk inpassingsplan ingediend. Daarbij is aangesloten bij het landschapsontwikkelingsplan (LOP) van de gemeente Oost Gelre "Groen licht voor het landschap".

Landschapsplan

Op grond van het LOP is het perceel gelegen in het ensemble Zwols Slingerland. Dit landschap bestaat uit bossen afgewisseld met weidse uitzichten over glooiingen met weide en akkers. Dit geeft het landschap hier en daar een landgoedachtige uitstraling. Vergeleken met de Bosstatistiek van 1940 is de oppervlakte bos gehalveerd. Daardoor is het gebied een stuk opener geworden. Toentertijd lag er bos in het hele landschap langs zowel de Groenlose als de Aaltense Slinge. Het waren voor het overgrote deel eikenbossen. De Slinge is goeddeels rechtgetrokken. De meanderende Slinge vormde vroeger een deel van de toenmalige gemeentegrens tussen Eibergen en Groenlo.

De wegen kronkelen langs de glooiingen en lopen dood op een erf of lopen eroverheen naar het volgende erf op de volgende glooiing. Er zijn maar enkele doorgaande wegen. Vanuit Groenlo zijn die alleen via een omweg te bereiken.

Verhoogd in het landschap liggen grote boerderijen, met namen die duiden op de allure van grote gemengde bedrijven. De ensembles van hoeve met erf, eenmanses, weides en bos zijn hier en daar nog te herkennen, hoewel de oorspronkelijke houtwallen en singels om de eenmansessen vaak zijn verdwenen.

Dicht bij Groenlo zijn deze karakteristieke ensembles van Slinge en zijloopjes, glooiingen, verspreide erven, kronkelende, niet-doorgaande wegen en eikenbossen, amper nog te herkennen. Details zijn nog wel herkenbaar in het verstedelijkte gebied langs de N18. Dit landschapsbeeld loopt door in het gebied ten noorden van Groenlo richting Beltrum, dat echter niet meer op het plateau ligt en waar vanouds de eikenbossen ontbreken.

Bij de ontwikkeling van het inrichtingsplan is rekening gehouden met het karakter van het Zwols Slingerland. Initiatiefnemer heeft een erfbeplantingsplan laten opstellen. Door de in dit rapport aangegeven toegepaste beplanting, die aansluit bij zijn omgeving, worden de kernkwaliteiten van het landschap niet aangetast maar wordt het bedrijf, ondanks zijn schaalgrootte, in de toekomst een onderdeel van dit landschap.

Door bovengenoemde landschappelijke inpassing zullen de aanwezige kernkwaliteiten worden versterkt en worden de aangewezen landschapswaarderingen niet aangetast of verstoord.

4.2.3 Ruimtelijke Verordening Gelderland

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) met de daarbij behorende Invoeringswet in werking getreden. Hierbij is een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten ontstaan. Belangrijke uitgangspunten van de Wro zijn het duidelijke onderscheid tussen beleid, normstelling en uitvoering en het beginsel dat normstelling plaatsvindt door het meest geschikte overheidsorgaan. Normstelling op een hoger niveau vindt plaats indien een beleidsonderdeel niet op doelmatige of doeltreffende wijze door een lager overheidsorgaan kan worden behartigd, gezien de aard van de betrokken taak of de schaal waarop een aangelegenheid moet worden geregeld. Voor de formulering van het provinciale ruimtelijke beleid is de provinciale structuurvisie ingevolge artikel 2.2 Wro voor het streekplan in de plaats gekomen. Het streekplan Gelderland 2005 heeft op grond van het overgangsrecht de status gekregen van structuurvisie ingevolge artikel 2.2 lid 1 van de Wro. Daarnaast kunnen, indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen. Op 25 november 2008 is door de provincie besloten voor een aantal onderwerpen, conform de Wro-agenda, de voorbereiding van de ruimtelijke verordening ter hand te nemen. Daarnaast is ook het Rijk bezig algemene regels neer te leggen in het "Ontwerp Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (hierna te noemen Amvb). In deze Amvb worden zowel rechtstreeks, richting de gemeentebesturen, werkende algemene regels neergelegd (algemene regels ter zake van bestemmingsplannen) als ook algemene regels die door de provincie in de verordening neergelegd dienen te worden (algemene regels te stellen door provincies). Op grond hiervan zijn naast de reeds uit de Wro-agenda voortvloeiende onderwerpen nog enkele andere onderwerpen in de verordening opgenomen, te weten: verstedelijking (wonen en werken) buiten bestaand bebouwd gebied, hergebruik van bebouwing in het buitengebied en nationale landschappen. Onder de Wro heeft de provincie geen bemoeienis meer met lokale belangen. Gemeenten worden nu vrij gelaten de lokale aspecten naar eigen inzicht te regelen. In het verleden diende ieder bestemmingsplan door GS te worden goedgekeurd. Onder de Wro is het instrument van de goedkeuring komen te vervallen en heeft dit plaats gemaakt voor algemene regels. Gemeenten dienen deze algemene regels weliswaar in hun bestemmingsplannen te verwerken, maar behouden enige vrijheid in de wijze waarop zij dit doen. Deze algemene regels betreffen alleen onderwerpen met een duidelijk provinciaal c.q. nationaal belang.

Op 15 december 2010 heeft de Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke verordening Gelderland vastgesteld. Deze verordening vormt samen met het streekplan Gelderland 2005 het ruimtelijk beleid.

Op 27 juni 2012 heeft Provinciale Staten van Gelderland de eerste herziening van voornoemde verordening vastgesteld.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Bestemmingsplan Buitengebied

Het perceel Boerijendijk 12 te Groenlo is gelegen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 1982' van de voormalige gemeente Groenlo en 'Buitengebied 1995' van de voormalige gemeente Eibergen. Het perceel is gelegen in agrarisch gebied met landschappelijke waarden en is voorzien van een agrarisch bouwperceel. In beide bestemmingsplannen is geen ruimte voor vergroting van het agrarisch bouwperceel. Voor de vergroting van het agrarisch bouwperceel dient derhalve een procedure tot herziening van het bestemmingsplan te worden gevolgd.

4.3.2 Welstand

Nog in te dienen bouwplannen zullen worden voorgelegd aan de adviescommissie voor welstand. Deze commissie zal beoordelen of het bouwplan passend zal zijn in de omgeving.

Hoofdstuk 5 Onderzoeksresultaten

5.1 Watertoets

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie “Vasthouden-Bergen-Afvoeren” staat hierbij centraal. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt “stand still – step forward”. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvaten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem.

In het “Waterbeheersplan 2010-2015” heeft het waterschap Rijn en IJssel deze beleidsdoelstellingen uitgewerkt en vormgegeven voor zijn waterbeheer. Het waterschap streeft naar schoon water, levend water en functioneel water. Het watersysteem dient optimaal afgestemd te zijn op de ruimtelijke functies van een gebied. Aandachtspunten zijn het verbeteren van waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast. In zowel landelijk- als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem. In deze waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling per waterthema afgewogen.

Thema Toetsvraag Relevant
HOOFDTHEMA'S
Veiligheid
1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?
Nee

Nee
Riolering en Afvalwaterketen 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?
Ja
Nee
Nee
Wateroverlast (oppervlaktewater)
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?
Ja
Nee
Nee
Grondwater-
overlast
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?
Nee

Nee

Nee
Nee
Oppervlakte-
waterkwaliteit
1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?
Nee
Nee
Nee
Grondwater-
kwaliteit
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? Nee
Volksgezondheid
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?
Nee

Nee
Verdroging 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? Nee
Natte natuur 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?
Ja
Nee
Inrichting en beheer 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?
Ja

Nee
AANDACHTSTHEMA'S
Recreatie 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? Nee
Cultuurhistorie 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? Nee

De aandachtsthema's die met 'ja' zijn beantwoord zijn hieronder nader toegelicht.

Verzoeker heeft een voorstel waterberging voorgelegd aan het Waterschap Rijn en IJssel waarin bovengenoemde aandachtsthema's zijn weergegeven.

Het agrarisch bouwperceel wordt met circa 1,06 ha aan bebouwing uitgebreid. Op basis van het document "Duurzaam en veilig water in de stad" van het Waterschap Rijn en IJssel ligt de locatie in de zone met afvoercoëfficient 1,3. Dit betekent een benodigde waterbergingscapaciteit voor 1,06 x 660 kuub = circa 700 kuub.

De bodem bestaat voornamelijk uit leemarm en zwak lemig fijn zand (Hn21). De gemiddeld hoogste grondwaterstand bedraagt < 40 cm beneden maaiveld. De gemiddeld laagste grondwaterstand bedraagt > 120 cm beneden maaiveld. Het uitbreidingsplan van verzoeker wordt in feite in 2 fases uitgevoerd. Fase 1 is aan de zijde van de Boerijendijk, fase 2 is de achterzijde van het bouwperceel (westzijde op kaart). Voorgesteld wordt nu een totaal-ontwerp te maken voor de waterberging- en afvoer, maar dit plan gefaseerd uit te voeren. De bouw van de stallen en aanleg van waterbergingsvoorzieningen kunnen zodoende gelijklopen, maar moeten in de tussenfases hydrologisch wel goed functioneren. Initiatiefnemer is hiervoor mede afhankelijk van de gemeente (onderhoud sloten).

Op het perceel is sprake van hoogteverschillen in het maaiveld. Voorgesteld wordt hierdoor een zaksloot trapsgewijs aan te leggen. De diepte van deze zaksloot zal minimaal 70 centimeter bedragen. Op basis van de glooiingen in het landschap zullen in de zaksloot een aantal drempels worden aangelegd om het water vast te houden. Deze drempels dienen op minimaal 20 cm onder maaiveld te komen liggen.

De zaksloot zal een bodembreedte krijgen van 1,0 m breed met een talud van 1:2. Bij een diepte van 0,7 m betekent dit een totale breedte aan de voorzijde van circa 3,4 m. Met een lengte van circa 350 m zal deze sloot een waterbergingscapaciteit hebben van 588 kuub. In de sloot worden meerdere drempels geplaatst zodat sprake zal zijn van verschilende compartimenten in de sloot. Bij hevige regenbuien stroomt het water dan van het ene in het andere compartiment .

Gezien de hoogteverschillen zal een deel van de zaksloot in westelijke richting afwateren en een deel in oostelijke richting.

In fase 1 van de bouw van de stallen wordt een zaksloot aangelegd vanaf het hoogste punt (ter hoogte van de schuur met dubbele kap) richting de Boerijendijk. Bij aanleg fase 2 kan dan een zaksloot in de andere richting aangelegd worden, zodanig dat er twee zaksloten zijn die in tegengestelde richting afwateren (van het hoogste punt richting de lager gelegen delen). Regenwater van de oostzijde van het bouwperceel kan onmogelijk richting de westzijde afgevoerd worden gezien de hoogteverschillen.

De sloot aan de zijde van het perceel langs de Boerijendijk wordt zeer matig onderhouden door de gemeente. Aangezien het oostelijke gedeelte van het bouwperceel alleen richting Boerijendijk kan afwateren middels een zaksloot zal de gemeente de bestaande sloot langs de weg moeten aanpassen. Verzoeker zal proberen zoveel mogelijk regenwater naar de westzijde af te voeren.

Hieronder is het voorstel voor waterberging en -afvoer weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI070-VG05_0010.png"

5.2 Bodem

Op het perceel is door Tauw bv een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 en een vooronderzoek conform NEN 5725 uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er geen milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie en wijziging van het bestemmingsplan. Ten behoeve van de verwerking van de vrijkomende grond wordt verwezen naar de uitgangspunten van het Besluit bodemkwaliteit.

Het onderzoeksrapport met kenmerk R002-4714994WDO-baw-V01-NL is als bijlage toegevoegd.

5.3 Flora En Fauna

In verband met de vergroting van het agrarisch bouwperceel en de daarbij behorende uitbreiding in bebouwing is er op 27 augustus 2010 een quickscan flora en fauna uitgevoerd.

Toetsing van de beoogde ingreep aan door de Flora- en faunawet beschermde natuurwaarden laat zien dat er geen soorten of soortgroepen zijn waarvoor een negatief effect verwacht wordt. Nader (veld)onderzoek naar de aanwezigheid en gebruik van de planlocatie door beschermde soorten is daarom niet nodig. Een ontheffing van de Flora- en faunawet is evenmin nodig. Vanuit de Flora- en faunawet gelden daarom met uitzondering van de zorgplicht, geen beperkingen voor de beoogde ontwikkeling. De uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling is daarom reëel.

Indien er bemaling wordt toegepast (tijdens de bouwfase) dient nader bekeken te worden of er geen voor (beschermde) vissen en amfibieën geschikt oppervlaktewater aangetast wordt. Hetzelfde geldt voor natte standplaatsen van vaatplanten als gevolg van de bemaling. Afhankelijk van een eventuele bemaling kan nader onderzoek op dit punt raadzaam zo niet noodzakelijk zijn.

Conclusie: voor het uitvoeren van de voorgenomen bouwactiviteiten hoeven geen ontheffingen aangevraagd te worden. De voorgenomen bouwactiviteiten worden niet door de flora- en faunawet beïnvloed.

5.4 Natuurbeschermingswet

Door de Europese commissie zijn gebieden aangewezen welke worden aangemerkt als een gebied van communautair belang (Natura 2000-gebieden). De provincie is het bevoegd gezag voor deze gebieden indien deze onder de Natuurbeschermingswet vallen. Uit artikel 19d van deze Wet volgt dat er (kortweg) een vergunning nodig is voor projecten die een Natura 2000-gebied kunnen aantasten. Een dergelijke vergunning kan dan alleen worden verleend indien het plan geen negatieve effecten heeft voor het Natura 2000-gebied. Het gaat hierbij om effecten zoals verdroging en vermesting als gevolg van grondwateronttrekking en een toename van de ammoniakdepositie.

Het verzoek behelst een vergroting van het agrarisch bouwperceel waarbij bouwkundige activiteiten mogelijk worden gemaakt. Door deze bouwkundige uitbreidingen zullen het aantal te houden dieren ook toenemen.

In 2009 is voor de Boerijendijk 12 een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer verleend. Deze nieuwe milieuvergunning heeft een uitbreiding in dierenaantallen tot gevolg echter, door de toepassing van emissiebeperkende maatregelen, heeft de toename in dieren geen toename van de ammoniakemissie tot gevolg. Dit wil zeggen dat er ook geen toename van de ammoniakdepositie op het nabij gelegen Natura 2000-gebied is.

Uit bovengenoemde is op te maken dat het door de provincie aangegeven aspect als ammoniakdepositie geen belemmering is om een eventuele Natuurbeschermingswetvergunning te verlenen. Op 2 juli 2012 is door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland een Natuurbeschermingswetvergunning verleend.

5.5 Cultuurhistorie En Archeologie

Door Synthegra bv is in opdracht van Tauw bv een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in verband met de vergroting van het agrarisch bouwperceel en de daaraan gekoppelde bouw van agrarische bedrijfsgebouwen. Dit onderzoek is uitgevoerd om te bepalen of de plannen kunnen leiden tot aantasting of vernietiging van mogelijk aanwezige archeologische resten.

Op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek wordt in het plangebied geen vervolgonderzoek geadviseerd. Dit selectieadvies wordt onderschreven door de regionaal archeoloog.

Wel dient te allen tijde bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex. artikel 53 Monumentenwet 1988) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen:

Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort.

5.6 Geur

Op 26 mei 2009 is er voor de inrichting aan de Boerijendijk 12 te Groenlo een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer verleend. Ingevolge deze vergunning mogen de navolgende dieren en dierenaantallen in de inrichting worden gehouden:

Diersoort aantal Categorie Rav emissie per dierplaats in kg NH3/jr totale emissie kg NH3/jr
Kraamzeugen, luchtwassysteem anders dan biologisch of chemisch gecombineerd luchtwassysteem 85% met chemische wasser (lamellenfilter) en waterwasser 96 D 1.2.17.1 1,25 120,0
Guste/dragende zeugen, luchtwassysteem anders dan biologisch of chemisch gecombineerd luchtwassysteem 85% met chemische wasser (lamellenfilter) en waterwasser 253 D 1.3.12.1 0,63 159,4
Vleesvarkens, gedeeltelijk roostervloer, mestkelders met (water- en) mestkanaal, mestkanaal met schuine putwand met metalen driekantrooster op het mestkanaal, emitterend mestoppervlak maximaal 0,18 m2 672 D 3.2.7.1.1 1,0 672,0
Vleesvarkens, gedeeltelijk roostervloer, hok met gescheiden mestkanalen, hokoppervlak groter dan 0,8 m2 450 D 3.2.11.2 2,5 1.125,0
Vleesvarkens, gedeeltelijk roostervloer, mestkelders met (water- en) mestkanaal, mestkanaal met schuine putwand met roosters anders dan metalen driekant op het mestkanaal, emitterend mestoppervlak max. 0,18 m2 2.015 D 3.2.7.2.1 1,2 2,418,0
Vleesvarkens, overige huisvestingssystemen, hokoppervlak maximaal 0,8 m2 796 D 3.4.1 2,5 1.990,0
Dekberen, luchtwassysteem anders dan biologisch of chemisch gecombineerd luchtwassysteem 85% met chemische wasser (lamellenfilter) en waterwasser 2 D 2.4.1 0,83 1,7
Gespeende biggen, opfokhok met schuine putwand, hokoppervlak groter dan 0,35 m2, emitterend mestoppervlak groter dan 0,07 m2, echter kleiner dan 0,10 m2, in grote groepen, vanaf 30 biggen, gehuisvest 690 D.1.1.12.3 0,18 124,2
Gespeende biggen, luchtwassysteem anders dan biologisch of chemisch gecombineerd luchtwassysteem 85% met chemische wasser (lamellenfilter) en waterwasser, hokoppervlak max. 0,35 m2 540 D 1.1.15.1.1 0,09 48,6
Vleesvarkens, luchtwassysteem anders dan biologisch of chemisch gecombineerd luchtwassysteem 85% met chemische wasser (lamellenfilter) en waterwasser, hokoppervlak groter dan 0,8 m2 180 D 3.2.15.1.2 0,53 95,4
Totaal: 6754,3

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden (Staatsblad 671, 2006). Deze wet vormt het toetsingskader voor de milieuvergunning als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Daarnaast is de Regeling geurhinder en veehouderij in werking getreden.

De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij.

In de inrichting worden dieren gehouden waarvoor bij ministeriële regeling geuremissiefactoren zijn vastgesteld. Met behulp van het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning kan een berekening worden gemaakt van de verspreiding van geur vanuit een bedrijf. Het rekenresultaat is de geurbelasting op in de nabije omgeving gelegen geurgevoelige objecten. Het rekenprogramma toetst of de berekende geurbelasting voldoet aan de gestelde geurnorm zoals gesteld in de Wet geurhinder en veehouderij en/of aan de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008 welke op 12 maart 2008 is vastgesteld. In het onderhavige geval is getoetst aan de geurnorm 14,0 odourunits per kubieke meter lucht (binnen een concentratiegebied doch buiten de bebouwde kom) en 5,0 odourunits per kubieke meter (binnen de bebouwde kom van Groenlo)

Uit de berekening blijkt dat de geurbelasting de emissiegrens van 5,0 en 14,0 odourunits per kubieke meter lucht op de dichtstbijzijnde geurgevoelige objecten niet overschrijdt.

Uit bovenstaande blijkt dat de individuele geurhinder acceptabel is. De geurberekening is bijgevoegd.

Omgekeerde werking

Indirect heeft de Wgv consequenties voor de ruimtelijke ordening, oftewel de 'omgekeerde werking'. Voor het beoordelen van ruimtelijke plannen moet een toets op de 'omgekeerde werking' van de Wgv worden uitgevoerd. De 'Handreiking Wgv paragraaf 3.4, Beoordeling ro-plannen, (SenterNovem, d.d. 23-05-2007)' beschrijft de wijze waarop dit moet gebeuren.

Verordening geurhinder en veehouderij met bijbehorende Gebiedsvisie Oost Gelre (1-11-2007)

In de gemeente Oost Gelre is de Verordening geurhinder en veehouderij met bijbehorende Gebiedsvisie Oost Gelre (1-1-2007) opgesteld. De geursituatie van de veehouderijen in Oost Gelre zijn in deze gebiedsvisie betrokken. Op basis hiervan heeft de gemeente afwegingen gemaakt en de voorkeur gegeven aan o.a. een hogere norm rond de kernen van Groenlo, Lievelde en Vragender (respectievelijk 5 ouE/m3, 7 ouE/m3 en 7 ouE/m3). Hiermee is voldaan aan de eis van de Wgv om rekening te houden met de huidige en te verwachten geursituatie in het gebied.

In de Gebiedsvisie Oost Gelre is aangegeven dat uit de uitgevoerde berekeningen van de achtergrondwaarden blijkt dat het leefklimaat in en rondom de kernen van Oost Gelre als redelijk tot goed kan worden bestempeld. Uit de verordening blijkt dat het leefklimaat ten oosten van Groenlo als goed kan worden bestempeld.

V-Stacks gebied

In de directe nabijheid van onderhavig plangebied zijn enkele andere grote agrarische bedrijven gelegen. Om te bepalen of het leefklimaat in en rondom de dichtstbijzijnde kern zijnde Groenlo blijft gehandhaafd is een cumulatieve geurberekening gemaakt.

Voor de contourberekening moeten brongegevens worden ingevoerd zoals de ligging, hoogte en diameter van de emissiepunten, de uittreesnelheid en de gebouwhoogte. Het is volgens de handreiking mogelijk om hiervoor de gegevens conform de vergunde situatie aan te houden, dit geeft de 'vergunde contour' of om hiervoor 'worstcase' uitgangspunten aan te nemen, wat een aanzienlijk grotere contour oplevert, of iets daar tussen in, bijvoorbeeld de vergunde situatie plus de redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen.

In onderhavige inrichting zullen dieren worden gehouden waarvoor bij ministeriële regeling geuremissiefactoren zijn vastgesteld. Met behulp van het verspreidingsmodel V-Stacks gebied is een berekening gemaakt. Hierbij is uitgegaan van de 'worstcase scenario' door de in te voeren parameters (schoorsteenhoogte, gebouwhoogte, uittreesnelheid, diameter van een bron) op nul te stellen en de hoekpunten van het bouwblok als uitgangspunt te nemen.

Uit een indicatieve worstcase berekening met V-Stacks gebied blijkt dat het leefklimaat ten oosten van Groenlo ongewijzigd blijft. Deze berekening is, net als de cumulatieve berekening, als bijlage bijgevoegd.

Conclusie

Volgens de uitgangspunten van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) heeft het vergroten van het agrarisch bouwperceel geen gevolgen voor de omliggende geurgevoelige objecten.

5.7 Wegverkeerslawaai

Vergroting van het agrarisch bouwperceel en de daaruit voorvloeiende uitbreiding in bedrijfsgebouwen en aantallen dieren kan tot gevolg hebben dat er binnen dit agrarisch bouwperceel een tweede bedrijfswoning kan worden gebouwd. Deze bedrijfswoning wordt ingevolge de Wet geluidhinder aangemerkt als een geluidgevoelig object.

Uit het ingediende plan is op te maken dat er een bedrijfswoning is gepland achter op het agrarisch bouwperceel aan de zijde van het Marhulzenpad. Ter hoogte van de geplande nieuwbouw woning gaat het verharde gedeelte van het Marhulzenpad over in een fietspad uitgevoerd als smal zandpad. De verkeersbewegingen op deze weg zijn hierdoor nihil zodat geluid afkomstig van het wegverkeer (wegverkeerslawaai) geen belemmering vormt voor een eventuele bedrijfswoning op de gewenste lokatie.

Door aanpassing en vergroting van het agrarisch bouwperceel richting de doorgaande weg Boerijendijk is het mogelijk dat er binnen het agrarisch bouwperceel aan de zijde van de Boerijendijk een bedrijfswoning opgericht kan worden. Om te kunnen voldoen aan de gestelde binnenwaarde in een woning zoals genoemd in het Bouwbesluit is een indicatieve berekening ingevolge het wegverkeerslawaai gemaakt. Hierbij is een aanname van de verkeersintensiteit genomen van 750 motorvoertuigen per etmaal. Omdat de huidige maximale snelheid voor motorvoertuigen nog 80 km/h bedraagt is de geluidsbelasting op de voorgevel van de nieuwe woning 49,2 dB(A). De grenswaarde is 48 dB(A) zodat er te zijner tijd bij een bouwaanvraag een hogere grenswaarde voor deze woning moet worden aangevraagd.

NB: in het buitengebied van Oost Gelre zal in de toekomst een maximale snelheid voor motorvoertuigen gaan gelden van 60 km/h. De gevelbelasting afkomstig van het verkeerslawaai bedraagt dan 47,3 dB(A).

Door de bedrijfsuitbreiding kan het aantal vervoersbewegingen van en naar het bedrijf enigszins toenemen. Deze geringe aantal vervoersbewegingen zullen oplossen in het reeds aanwezige verkeer op de openbare weg.

Extra geluidsoverlast afkomstig van deze vervoersbewegingen is te verwaarlozen ten opzichte van het reeds aanwezige verkeer op de openbare weg. Parkeren van voertuigen dient plaats te vinden op eigen terrein.

Een geluidsonderzoek is in deze niet noodzakelijk. Beide berekeningen ter bepaling van de geluidsbelasting bij 80 km/h en 60km/h zijn als bijlage bijgevoegd.

5.8 Luchtkwaliteit

De luchtkwaliteit is afhankelijk van de mate van verontreiniging door diverse luchtverontreinigende stoffen waarbij de voornaamste bronnen van luchtverontreiniging het wegverkeer, industriële bedrijven en de landbouw zijn.

Vanuit Europese richtlijnen wordt aangegeven welke luchtkwaliteitsnormen voor deze stoffen gelden. In Nederland zijn deze richtlijnen sinds 15 november 2007 geïmplementeerd in de Wet milieubeheer middels een wetswijziging van hoofdstuk 5 (milieukwaliteitseisen) titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, beter bekend als de Wet Luchtkwaliteit.

Artikel 5.16 lid 1 en 2 van de Wet milieubeheer geven aan dat bestuursorganen bevoegdheden of wettelijke voorschriften, waarvan de uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit uit kunnen oefenen dan wel toepassen, hetzij:

  • het aannemelijk is gemaakt dat het niet leidt tot het overschrijden, of tot het op of na het tijdstip van ingang waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde;
  • het aannemelijk is gemaakt dat de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van die uitoefening of toepassing per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft of bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
  • het aannemelijk is gemaakt dat die uitoefening of toepassing niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen;
  • indien een uitoefening dan wel toepassing is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een op grond van artikel 5.12 lid 1 of artikel 5.13 lid 1 vastgesteld programma.

De hierboven aangegeven grenswaarden uit bijlage 2 zijn voor de luchtverontreinigende stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2), lood, koolmonoxide (CO), fijn stof (PM10), en benzeen (C6H6) en worden in de hieronder staande tabel aangegeven

Stof Grenswaarde
SO2 350 µg/m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 24 maal per kalenderjaar mag worden overschreden
125 µg/m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 3 maal per kalenderjaar mag worden overschreden
NO2 200 µg/m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 18 maal per kalenderjaar mag worden overschreden
40 µg/m³ als jaargemiddelde concentratie, uiterlijk op 1 januari 2010
PM10 40 µg/m³ als jaargemiddelde concentratie
50 µg/m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 35 maal per kalenderjaar mag worden overschreden
Lood 0,5 µg/m³ als jaargemiddelde concentratie
CO 10.000 µg/m³ als 8 uursgemiddelde concentratie
C6H6 10 µg/m³ tot 1-1-2010 en 5 µg/m³ na 1-1-2010 als jaargemiddelde concentratie

Om het effect van luchtkwaliteit en dan met name fijn stof te kunnen toetsen is het programma ISLA3a v2010 in opdracht van het Ministerie van VROM ontwikkeld. ISLA3a is gebaseerd op de rekenregels van het Nieuw Nationaal Model (NNM) dat al vele jaren voor luchtkwaliteitsberekeningen wordt gebruikt. Hiermee kan berekend worden of de grenswaarde van fijn stof (40 µg/m³) overschreden wordt.

Uit onderstaande tabel volgend uit bovengenoemde berekening blijkt dat de grenswaarde van fijn stofniet wordt overschreden.

Te beschermen object X-coördinaat Y-coördinaat Concentratie (µg/m3) Overschrijding (dagen)
Winterswijkseweg 61 240.044 444.638 23,92 13,4
Punt NW 240.044 444.728 23,90 13,3
Punt NO 240.170 444.728 24,30 13,7
Punt ZO 240.170 444.570 23,92 13,3

5.9 Geluid

Als gevolg van de activiteiten in de inrichting ontstaat geluid naar de omgeving. Het geluid wordt veroorzaakt door transportbewegingen, door activiteiten op het buitenterrein, door activiteiten binnen het bebouwde deel van de inrichting en door aanwezige toestellen en installaties.

De te stellen geluidsgrenswaarden worden gebaseerd op de beleidsnotie Geluidbeleid Oost Gelre welke op 23 september 2008 is vastgesteld. Uitgangspunt voor het gemeentelijke geluidbeleid is een gebiedsgerichte benadering. Concreet betekent dit dat voor de hele gemeente de gewenste akoestische kwaliteit wordt aangegeven door het gebied in te delen in gebiedstypen en per gebiedstype een gewenste akoestische klasse aan te geven.

Het gebied waarin de woningen van derden of andere geluidgevoelige objecten zijn gelegen is te typeren als “agrarisch gebied”. De streefwaarde voor dit type omgeving bedragen in onderhavige geval 40 dB(A) voor de dag-, 35 dB(A) voor de avond- en 30 dB(A) voor de nachtperiode.

De belangrijkste vaste geluidbronnen zijn de in de inrichting aanwezige ventilatoren. In de nieuwe stal zullen ventilatoren worden toegepast met een laag geluidsniveau. Daarnaast zitten de ventilatoren in het centraal afzuigkanaal voor de luchtwasser (zeugenhouderij). De luchtwasser functioneert in deze situatie ook als demper voor het geluid. Dit betekent dat dit een gunstig effect heeft op de geluidbelasting. De activiteiten die betrekking hebben op het laden en lossen vinden, op een aantal uitzonderingen na, zoveel mogelijk in de dagperiode plaats.

Gelet op deze activiteiten en de afstand tot naburige woningen van derden en andere geluidgevoelige objecten zal de inrichting redelijkerwijs kunnen voldoen aan de streefwaarden zoals deze zijn gesteld in de beleidsnotitie zodat er voor ontoelaatbare geluidhinder afkomstig van de inrichting niet hoeft te worden gevreesd.

Met betrekking tot het stellen van normen voor het maximale geluidsniveau (LAmax) is aangesloten bij de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. De normen van het LAmax worden op 60, 55 en 50 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode gesteld.

5.10 Externe Veiligheid

Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is op 27 oktober 2004 in werking getreden. Het BEVI heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Het BEVI legt veiligheidsnormen op aan bepaalde bedrijven die een risico kunnen vormen voor personen buiten het bedrijf.

In de inrichting vinden geen activiteiten en/of opslag plaats welke vallen onder het BEVI.

Externe veiligheid vormt daarom geen belemmering voor de uitbreiding van het bedrijf.

Hoofdstuk 6 Juridisch Planbeschrijving

6.1 Algemeen

Op 1 juli 2008 zijn de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Daarnaast heeft het ministerie VROM het rapport Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP-2008) gepresenteerd. Deze standaard geeft aanbevelingen en richtlijnen voor de opzet van bestemmingsplannen. Op aan groot aantal punten wijkt deze standaard af van de tot nu toe gebruikelijke vormgeving van bestemmingsplannen. Bij het opstellen van deze standaard is overigens ook rekening gehouden met het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2008 (IMRO-2008) en de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen 2008 (PRBP-2008). De bestemmingen in het voorliggende bestemmingsplan passen binnen die standaard. De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit -met inachtneming van het vorenstaande- zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.

6.2 Bestemmingsplan

Het digitale bestemmingsplan Buitengebied 1995, herziening Boerijendijk 12 te Groenlo is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand met bijbehorende regels. De papieren plankaart (nu bekend als de analoge verbeelding van het voorliggende bestemmingsplan) is getekend op een schaal 1:1.000 en omvat 1 kaartblad. Het kaartblad geeft de bestemming van de gronden aan. Waar nodig zijn aanduidingen op de kaart opgenomen waarvan de betekenis in de regels wordt verklaard.

6.3 Regels

De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Deze hoofdstukken zijn:

  1. 1. Inleidende regels;
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels;
  4. 4. Overgangs-, en slotregels.

Hoofdstuk 7 Economische En Maatschappelijk Uitvoerbaarheid

7.1 Haalbaarheid

Het bouwplan en de bijbehorende procedures worden door de verzoekers bekostigd.

7.2 Exploitatieplan

Indien het project aanleiding geeft tot uitkering van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen de kosten worden doorberekend aan de verzoeker. Ten behoeve van het project is een anterieure overeenkomst inzake grondexploitatie en planschade afgesloten met verzoeker. Omdat het projectbesluit niet voorziet in een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening hoeft voor de betrokken gronden geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro te worden vastgesteld.

Burgemeester en wethouders achten het plan economisch uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.3.1 Inspraak

Het ontwerpbestemmingsplan heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingekomen.

7.3.2 Artikel 3.1.1.-overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ter voldoening hieraan is het voorontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan het waterschap Rijn en IJssel en de provincie Gelderland. In verband met het ontbreken van nationaal belang is het voorontwerpplan niet toegezonden aan de diensten van de VROM-inspectie.

Reactie Waterschap Rijn en IJssel:

Bij brief van 16 maart 2011 heeft het waterschap een wateradvies gegeven. Zij geven aan dat 'op de verbeelding de strook waarbinnen waterberging wordt gerealiseerd bestemd wordt als 'Bos'. Zij geven aan deze bestemming aan te passen naar de bestemming 'Groen' met nadere aanduiding waterberging.

Opmerking gemeente: in de regels is geregeld dat in de bestemming 'Agrarisch met waarden - landschapswaarden' water en waterhuishoudkundige voorzieningen mogelijk zijn. De bestemming 'Bos', zoals opgenomen in het voorontwerp, komt hierbij te vervallen. De bestemming 'Groen' komt niet in het vigerende bestemmingsplan voor dus zal ook hier niet in worden opgenomen. Waterberging kan dus worden gerealiseerd binnen de bestemming Agrarisch met waarden.

Reactie provincie Gelderland:

De provincie heeft bij brief van 21 april 2012 een tweetal opmerkingen geplaatst. De eerste opmerking gaat over de landschappelijke inpassing waarbij wordt geadviseerd om enkele robuustere houtopstanden toe te voegen om afwisseling te accentueren.

De tweede opmerking gaat over Natura 2000 waarbij de provincie vindt dat er onvoldoende rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen ervan voor het Natura 2000-gebied.

Opmerking gemeente: het advies om robuustere houtopstanden toe te voegen aan de inpassing is doorgegeven aan verzoeker. De gemeente gaat het niet als eis stellen maar laten het geheel over aan initiatiefnemer.

Ten aanzien van Natura 2000 kan worden gesteld dat er door de provincie op 2 juli 2012 een Natuurbeschermingswetvergunning is verleend. Hierin is geconcludeerd dat het beoogde project van initiatiefnemer geen significante efecten heeft. Omdat de belangen zoals genoemd in artikel 19 e sub c Nbw 1998 niet aan de orde zijn, kan de vergunning worden verleend.

De verleende Natuurbeschermingswetvergunning is als bijlage bijgevoegd.

Hoofdstuk 8 Inspraak En Vooroverleg

Over het ontwerp van dit bestemmingsplan wordt, overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening, gelegenheid tot inspraak geboden.

De resultaten van zowel het Overleg als de Inspraak zullen in het bestemmingsplan worden verwerkt.

Bijlage 1 Lijst Aan Huis Verbonden Bedrijven

Bijlage 1 Lijst aan huis verbonden bedrijven

Bijlage 2 Indicatieve Bedrijvenlijst

Bijlage 2 Indicatieve bedrijvenlijst

Bijlage 1 Natuurbeschermingswetvergunning

Bijlage 1 Natuurbeschermingswetvergunning

Bijlage 2 Landschappelijk Inpassingsplan

Bijlage 2 Landschappelijk inpassingsplan

Bijlage 3 Kaart Kernkwaliteiten Waardevolle Landschappen

Bijlage 3 Kaart kernkwaliteiten waardevolle landschappen

Bijlage 4 Bodemonderzoeksrapport

Bijlage 4 Bodemonderzoeksrapport

Bijlage 5 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 5 Quickscan flora en fauna

Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 6 Archeologisch onderzoek

Bijlage 7 Berekening Individuele Geurhinder

Bijlage 7 Berekening individuele geurhinder

Bijlage 8 Berekening Cumulatieve Geurhinder

Bijlage 8 Berekening cumulatieve geurhinder

Bijlage 9 Berekening Wegverkeerslawaai 80 Km/h

Bijlage 9 Berekening wegverkeerslawaai 80 km/h

Bijlage 10 Berekening Wegverkeerslawaai 60 Km/h

Bijlage 10 Berekening wegverkeerslawaai 60 km/h