KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 1
Artikel 6 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Algemene Gegevens Bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 Inleiding
2.1 Aanleiding
2.2 Ligging En Begrenzing
Hoofdstuk 3 Bestaande (Planologische) Situatie
3.1 Bestemmingsplan Buitengebied 2011
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Algemeen
4.2 Rijksbeleid
4.3 Provinciaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Onderzoeksresultaten
5.1 Watertoets
5.2 Bodem
5.3 Flora En Fauna
5.4 Cultuurhistorie En Archeologie
5.5 Wegverkeerslawaai
5.6 Luchtkwaliteit
5.7 Geur
5.8 Externe Veiligheid
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving
Hoofdstuk 7 Juridisch Planbeschrijving
7.1 Algemeen
7.2 Bestemmingsplan
7.3 Plansystematiek
7.4 Regels
Hoofdstuk 8 Economische En Maatschappelijk Uitvoerbaarheid
8.1 Haalbaarheid En Exploitatieplan
8.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Lijst Aan Huis Gebonden Beroep
Bijlage 2 Indicatieve Bedrijvenlijst
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 4 Inrichtingsplan
Bijlage 5 Inrichtingsschets Behorende Bij Inrichtingsplan

Buitengebied herziening G.J. Doorninkweg 8 Lichtenvoorde

Bestemmingsplan - gemeente Oost Gelre

Vastgesteld op 28-05-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Buitengebied, G.J. Doorninkweg 8, Lichtenvoorde van de gemeente Oost Gelre;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.BPBUI101 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aan huis verbonden bedrijf

het verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.6 achtererfgebied

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.7 achtergevel:

de van de openbare weg afgekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.8 bebouwde oppervlakte van een perceel of ander terrein:

de som van de oppervlakten van alle op een perceel of terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken geen gebouwen zijnde, 1 m boven peil en buitenwerks gemeten;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bestaand:

ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 brutovloeroppervlakte (bvo.)

de som van de horizontale vloeroppervlakte van de bouwlagen, met inbegrip van de daarbij behorende kantoren, magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, buitenwerks gemeten;

1.22 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van op publiek gerichte diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;

1.23 extensieve dagrecreatie:

extensieve vorm van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, vissen, picknicken en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, zoals picknicktafels en informatieborden, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte;

1.24 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 hoofdgebouw:

een gebouw, dat door zijn constructie, afmetingen en functie als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.26 kap:

een dakconstructie van een gebouw gevormd door ten minste twee dakschilden met een geheel of gedeeltelijk hellend dakvlak van elk tenminste 15° en ten hoogste 75°;

1.27 karakteristiek

Een ‘karakteristiek gebouw’ is een bouwwerk, dat vanwege haar cultuurhistorie of architectuur opvalt. Voor de bouwaanduiding ‘karakteristiek gebouw’ in een bestemmingsplan komen bouwwerken in aanmerking die niet wettelijk worden beschermd (instandhouding historische waarden), maar waaraan op lokaal niveau belang wordt gehecht vanwege de verschijningsvorm (beeldwaarde) en / of de cultuurhistorische waarde. De gebouwen hebben betekenis voor de karakteristiek van het beeld ter plekke. Zij zijn het waard om in hoofdzaak behouden te blijven en in geval van wijziging verdienen zij een respectvolle behandeling, waarbij rekening wordt gehouden met het oorspronkelijke karakter.

1.28 nettovloeroppervlakte (nvo)

de som van de oppervlakten van de tot een gebouw behorende binnenruimten, gemeten op vloerniveau, tussen de begrenzende opgaande scheidingsconstructies van de afzonderlijke ruimten, een en ander conform NEN 2580:2007;

1.29 overkapping:

een bouwwerk met een draagconstructie niet door wanden van zichzelf omsloten op een bouwperceel, dat strekt tot verhoging van het gebruiksgenot van het hoofdgebouw;

1.30 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1.20 m boven peil is gelegen;

1.31 peil:

gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;

1.32 straatmeubilair:

bij de openbare weg behorende bouwwerken;

1.33 vloeroppervlakte van een woning:

de som van de oppervlakten van de voor bewoning bestemde vertrekken van een woning, waaronder mede moeten worden verstaan keukens, slaapvertrekken, gangen, toiletten, bad- en doucheruimten en vlieringen welke gebruikt worden als berging, alsmede inpandige of aangebouwde bergingen die op grond van het bestemmingsplan verbouwd mogen worden tot woonruimte, binnenwerks gemeten;

1.34 voorgevel:

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.35 wegen:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin gelegen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

1.36 wet/wettelijke regeling:

waar in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.37 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt, tenzij in de regels anders bepaald, als volgt gemeten:

  1. a. afstanden loodrecht;
  2. b. hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven (bij toepassing wordt een bouwwerk, voor zover dit zich bevindt op een erf- of perceelgrens, gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogst is) en;
  3. c. maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven.

2.1 Gebouwen en bouwwerken

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. e. voor hoeken/hellingen in graden (º).

2.4 Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het hobbymatig houden van dieren en telen van gewassen;
  2. b. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  3. c. behoud en herstel van kleinschalige landschapselementen;
  4. d. extensieve dagrecreatie;

met de daarbij behorende:

d. erfbeplanting;

e. nutsvoorzieningen;

f. erven en terreinen;

g. wegen en paden;

h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.3 Afwijking van de bouwregels

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende andere-werken uit te voeren:

  1. a. het egaliseren en vergraven van gronden;
  2. b. het aanbrengen van beplanting;
  3. c. het aanleggen, verbreden, verharden en verwijderen van wegen en paden.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - karakteristiek' de bescherming van karakteristieke, cultuurhistorische bebouwing waar dat op de plankaart als zodanig is aangegeven met de aanduiding [ka];
  3. c. één ontsluitingsweg ten behoeve van de bereikbaarheid van woningen;
  4. d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. e. bijbehorende bouwwerken;
  6. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  7. g. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
  8. h. tuinen;
  9. i. erven;
  10. j. paardenbakken tot een oppervlakte van 800 m2;

Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 1 per bestemmingsvlak.

In de bestemming is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep toegestaan, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m2. de activiteit mag niet leiden tot belemmeringen voor de omliggende functies en geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. de maatvoering van de bebouwing mag niet meer bedragen dan in de onderstaande tabel is aangegeven:
    Bouwwerken Maximale goothoogte in m Maximale bouwhoogte in m Maximale oppervlakte in m2 Maximale inhoud in m3
    Woning 4,5 9 750
    Bijbehorende bouwwerken bij de woning 4 6 150, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd.
    Erf- en terreinafscheidingen 2
    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2,5
  2. b. indien de bestaande bebouwing afwijkt van het bepaalde onder a dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht;
  3. c. verbouw en/of uitbreiding is toegestaan onder de lid 4.2 sub a genoemde maatvoering, met dien verstande dat de karakteristieke elementen van de gebouwen aangeduid als 'karakteristiek' behouden blijven;
  4. d. bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied, met uitzondering van erkers welke zijn toegestaan voor de voorgevel. Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:
    1. 1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
    2. 2. de diepte mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
    3. 3. de breedte mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel.
  5. e. de afstand van de woning tot bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 25 m;
  6. f. herbouw van de woning is uitsluitend toegestaan binnen een afstand van 25 m van de bestaande locatie op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan. Dit geldt niet voor de woning aangeduid als 'karakteristiek';
  7. g. indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' dient de woning binnen het bouwvlak gebouwd te worden;
  8. h. indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' dienden de bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' gebouwd te worden;

4.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 4.2 sub a ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij de woning tot 200 m2, met dien verstande dat:
    1. 1. de bijbehorende bouwwerken uitsluitend in het achtererfgebied gebouwd mogen worden;
    2. 2. het achtererfgebied voor niet meer dan 25% mag worden bebouwd;
    3. 3. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing door middel van een erfinrichtingsplan.
  2. b. lid 4.2 sub a indien de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken meer bedraagt dan 200 m22 mogen de bijbehorende bouwwerken op een andere locatie worden herbouwd, met dien verstande dat:
    1. 1. herbouw slechts mogelijk is indien een sanering van minimaal 70% van de oppervlakte boven de 200 m2 plaatsvindt en de bestaande goot- en bouwhoogte niet wordt overschreden, tenzij de overschrijding bijdraagt aan verbetering van de ruimtelijke situatie;
    2. 2. indien de bestaande bijbehorende bouwwerken worden vervangen door één bijbehorende bouwwerk dan mag de oppervlakte van dit nieuwe bijbehorende bouwwerk niet meer bedragen dan 200 m2 en dient er sprake te zijn van een verbetering van de ruimtelijke situatie;
    3. 3. de afstand tot het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 25 m.
  3. c. lid 4.2 sub e ten behoeve van het vergroten van de afstand tussen de woning en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:
    1. 1. de bijbehorende bouwwerken uitsluitend in het achtererfgebied gebouwd mogen worden;
    2. 2. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
  4. d. lid 4.2 sub f ten behoeve van het herbouwen van de woning op een andere locatie dan de bestaande locatie, met dien verstande dat:
    1. 1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij de woning behorende gronden en bebouwing niet onevenredig wordt belemmerd;
    2. 2. voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder;
    3. 3. de bestaande woning wordt gesloopt binnen drie maanden na oplevering van de herbouwde woning;
    4. 4. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
    5. 5. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' de woningen aan een dienen te worden gebouwd;
  5. e. lid f.4 sub g ten behoeve van vervangende nieuwbouw voor nevenactiviteiten indien gebruik gemaakt wordt van de afwijking bij een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.4 sub e, met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 350 m2;
    2. 2. er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 4.1 ten behoeve van het toestaan van mantelzorg in een woning inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken dan wel voor het bouwen van een mantelzorgunit, onder de voorwaarden dat:
    1. 1. er aantoonbaar behoefte bestaat aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden, in welk kader een indicatie voor mantelzorg aanwezig is;
    2. 2. de totale oppervlakte ten behoeve van mantelzorg per bouwperceel niet meer dan 55 m² mag bedragen;
    3. 3. het bebouwingspercentage op het bouwperceel maximaal 60% mag bedragen na realisatie van de mantelzorg;
    4. 4. er maximaal sprake mag zijn van 1 bouwlaag;
    5. 5. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    6. 6. een vrijstaande mantelzorgunit binnen een afstand van 10 m gerekend van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
    7. 7. in alle gevallen sprake is en blijft van afhankelijke woonruimte;
    8. 8. indien de noodzaak van mantelzorg is vervallen, de omgevingsvergunning wordt ingetrokken en de situatie in en om de woning wordt teruggebracht in de oude staat (voor units), dan wel in overeenstemming met het bestemmingsplan.
  2. b. lid 4.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf, mits de woonfunctie in overwegende mate wordt behouden en onder de voorwaarden dat:
    1. 1. het medegebruik van ondergeschikte betekenis moet zijn en maximaal 30% mag beslaan van de totale nettovloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken tot een gezamenlijk maximum van 50 m²;
    2. 2. slechts bedrijven toelaatbaar zijn, die behoren tot de categorie 1 van de in Bijlage 1 opgenomen Lijst aan huis verbonden bedrijven;
    3. 3. geen detailhandel mag plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop -als ondergeschikte nevenactiviteit- van producten die ter plaatse zijn vervaardigd, dan wel direct verband houden met het aan huis verbonden bedrijf;
    4. 4. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
    5. 5. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de leefomgeving;
    6. 6. op eigen terrein moet worden geparkeerd door eigenaar/huurder en bezoekers;
  3. c. in lid 4.1 jo 4.4 sub b ten behoeve van het toestaan van:
    1. 1. aan huis verbonden bedrijven welke niet zijn genoemd in de in Bijlage 1 opgenomen Lijst aan huis verbonden bedrijven of
    2. 2. aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2 van de in Bijlage 1 opgenomen Lijst aan huis verbonden bedrijven, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar,kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1, mits geen onevenredige aantasting ontstaat van:
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de milieusituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  4. d. lid 4.1 ten behoeve van het toestaan van kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
    1. 1. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen 'ehs - natuur', 'ehs - verbindingszone', 'ehs - verweving' en 'natte - natuur';
    2. 2. het aantal kampeermiddelen niet meer mag bedragen dan 25;
    3. 3. kleinschalig kamperen enkel is toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
    4. 4. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een landschappelijk inpassingsplan;
    5. 5. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot het hoofdgebouw niet meer is dan 100 m;
    6. 6. de afstand tot de bestemmingsgrens van de nabijgelegen woningen niet minder dan 50 m bedraagt;
    7. 7. stacaravans, trekkershutten en chalets niet zijn toegestaan;
    8. 8. kleinschalig kamperen geen belemming oplevert voor de omliggende functies;
    9. 9. indien het niet wenselijk is om sanitaire voorzieningen te realiseren in bestaande gebouwen een omgevingsvergunning kan worden verleend voor de nieuwbouw van sanitaire voorzieningen, mits:
      • de gezamenlijke oppervlakte van deze voorzieningen niet meer bedraagt dan 50 m2;
      • de bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedraagt dan 3,5 m.
  5. e. lid 4.1 ten behoeve van het toestaan van de nevenactiviteiten welke zijn genoemd in de Bijlage 2 Indicatieve bedrijvenlijst, met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 350 m2 van de bestaande gebouwen per erf welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.15, aanwezig waren op 27 april 2006;
    2. 2. ter plaatse van de aanduiding 'ehs - natuur' zijn enkel de functies verblijfsrecreatie/toerisme, dagrecreatie/toerisme en zorg toegestaan;
    3. 3. buitenopslag en -uitstalling niet is toegestaan;
    4. 4. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een landschappelijk inpassingsplan;
    5. 5. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

4.6 Nadere eisen

Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit inventariserend archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van inventariserend archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Artikel 6 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachting 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. b. de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische Verwachting 2' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie', indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Afwijkingsbevoegdheid

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en in strijd is met het plan, mag, mits deze strijdigheid naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning onderdeel bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.

9.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

9.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.4 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.

9.5 Strijdig gebruik

  1. a. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 9.4 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de strijdigheid naar aard en omvang wordt verkleind.
  2. b. Indien het gebruik, bedoeld 9.4 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

9.6 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in 9.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied G.J. Doorninkweg 8 Lichtenvoorde.

Vastgesteld door de raad van de gemeente Oost Gelre in de vergadering van NB.

Hoofdstuk 1 Algemene Gegevens Bestemmingsplan

Naam bestemmingsplan:
Buitengebied G.J. Doorninkweg 8, Lichtenvoorde.
Status bestemmingsplan: ontwerp
Datum bestemmingsplan:
Inlichtingen: Kim Verheij
Afdeling: Ruimtelijke Ontwikkeling en Beheer
Telefoonnummer: 0544-393489

Hoofdstuk 2 Inleiding

2.1 Aanleiding

Bij de gemeente is een verzoek binnengekomen om de agrarische bestemming (inclusief agrarisch bouwperceel) op het perceel G.J. Doorninkweg 8/8a te Lichtenvoorde te wijzigen in een woonbestemming. Het is de bedoeling de bestaande woning G.J. Doorninkweg 8/8a te bestemmen als een woning.

Tevens is er op het perceel nog een voormalige karakteristieke bedrijfswoning aanwezig.

In de oorspronkelijke karakteristieke bedrijfswoning heeft in de jaren '90 een grote brand gewoed. Door de grote brand is de staat van de boerderij slecht. In 1996 is een nieuwe bedrijfswoning vergund. Dit betreft de woning G.J. Doorninkweg 8/8a.

De voormalige karakteristieke bedrijfswoning krijgt eveneens een woonbestemming, onder voorwaarde dat het erf wordt opgeschoond, niet meer functionele voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt en het markante bebouwingssilhouet wordt gehandhaafd, dan wel wordt versterkt.

Dit verzoek is ingediend in het kader van de beleidsnota Functies zoeken plaatsen zoeken functies. Het verzoek voldoet niet geheel aan het geldende beleid. Echter weegt het behoud van het karakteristieke pand zodanig zwaar dat in dit geval wordt besloten medewerking te verlenen. In verband hiermede is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

2.2 Ligging En Begrenzing

Het plangebied betreft het perceel G.J. Doorninkweg 8 te Lichtenvoorde en daarbij behorende agrarische gronden. Het plangebied ligt in het buitengebied ten zuiden van de kern Lichtenvoorde, nabij de grens met de gemeente Aalten. Op de overzichtsfoto is het projectgebied omcirkeld.

De grens van het plangebied is met name bepaald door het agrarisch bouwperceel zoals dat in het bestemmingsplan Buitengebied is opgenomen. Door opheffing van het agrarisch bouwperceel wordt voorkomen dat ter plaatse wederom een agrarisch bedrijf kan worden gevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI101-VG02_0001.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI101-VG02_0002.png"

Afbeelding 1 Ligging plangebied

Hoofdstuk 3 Bestaande (Planologische) Situatie

3.1 Bestemmingsplan Buitengebied 2011

Het perceel ligt in het bestemmingsplan Buitengebied 2011, vastgesteld bij het raadsbesluit van 18 december 2012 en heeft de bestemming 'Agrarisch gebied' met agrarisch bouwvlak met mede bestemmingen 'archeologisch verwachtingswaarde 1 en 2' met functieaanduiding 'intensieve veehouderij'.
Binnen een dergelijk bouwvlak zijn agrarische opstallen, incl. de agrarische bedrijfswoning toegestaan. De agrarische opstallen zijn meer noordelijk ten opzichte van de bestaande woningen gelegen.

De oorspronkelijke woning was op het noorden georiënteerd, terwijl de bedrijfsgebouwen ten oosten daarvan zijn gerealiseerd. De ontsluiting vindt plaats via een reeds aanwezig inrit. Dit wordt gehandhaafd en blijft dienst doen voor de bestaande woningen.

Eind jaren '90 is de woning aan de G.J. Doorninkweg nieuw gebouwd, omdat in de bestaande bedrijfswoning brand heeft gewoed. Als gevolg hiervan is de erfopzet ook gewijzigd.

In dit bestemmingsplan Buitengebied valt op dat veel boeren erven een woonbestemming hebben gekregen vanwege het stoppen van het agrarische bedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI101-VG02_0003.png"

Afbeelding 2 Uitsnede plankaart vigerend bestemmingsplan Buitengebied 2011

Op het perceel zijn verschillende (niet meer functionele) agrarische opstallen en erfverhardingen aanwezig. Het erf wordt opgeschoond en niet meer functionele gebouwen worden gesloopt.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Algemeen

Voor het gebied gelden een aantal beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van deze gebieden. Het internationaal beleid wordt daarom niet besproken. Op nationaal en provinciaal niveau is eveneens een aantal juridische en beleidskaders van toepassing op het plangebied. De belangrijkste kaders die van toepassing zijn op het plan worden in dit hoofdstuk aangegeven.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Nota Ruimte

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. Het kabinet gaat daarbij uit van een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen rijk en decentrale overheden. De Nota gaat uit van krachtige steden en een vitaal platteland. In het nationaal ruimtelijk beleid richt het kabinet zich op:

  • versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
  • bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  • borging van de veiligheid.

Met het voorliggend plan wordt de kwaliteit van het landelijk gebied verbeterd. Hiermee wordt ingespeeld op het vitaal platteland.

4.3 Provinciaal Beleid

4.3.1 Ruimtelijke verordening Gelderland

Op 15 december 2010 heeft Provinciale Staten de Ruimtelijke verordening Gelderland vastgesteld. Deze verordening komt in de plaats van het streekplan Gelderland 2005. Op de kaart bij de verordening is het plangebied aangewezen als Nationaal landschap en Waardevol landschap. In gebieden binnen het nationaal landschap met de aanduiding waardevol landschap kunnen slechts bestemmingen worden toegestaaan, voor zover deze de kernkwaliteiten van het gebied behouden of versterken. Deze kernkwaliteiten zijn vastgesteld in de streekplanuitwerking "Kernkwaliteiten waardevolle landschappen".

Het plangebied ligt in/nabij het nationaal landschap Winterswijk. Dit gebied heeft de kernkwaliteiten: kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen; oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft.

Het plangebied ligt in de westelijke helft aan de rand van het nationaal landschap Winterswijk. Het plangebied wordt zodanig landschappelijk ingepast, dat een aantal van deze kernwaarden versterkt wordt. Het kleinschalige wordt met een houtsingel versterkt. De toegangsweg blijft behouden. In hoofdstuk 6 wordt het plan beschreven.

Het plan voorziet in functieverandering. De voormalige agrarische schuren op het perceel worden gesloopt (met uitzondering van de deel). Er vindt geen nieuwbouw plaats. Het plan is gebonden aan deze locatie. Het plan voldoet aan de Ruimtelijke verordening Gelderland.

4.3.2 Duurzaamheidsladder

Het verzoek om functiewijziging aan de G.J. Doorninkweg 8 betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. De duurzaamheidsladder is derhalve ook niet van toepassing.

4.4 Gemeentelijk Beleid

De gemeente heeft samen met andere gemeenten in de regio Achterhoek het beleidsdocument 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' opgesteld. Dit is het functieverandering beleid waarmee functieverandering van agrarisch naar wonen of werken mogelijk wordt gemaakt. In dit beleid is de mogelijkheid opgenomen om het agrarisch bedrijf te stoppen, de agrarische opstallen te slopen en hiervoor in de plaats woningen te realiseren.

In het laatst geformuleerde functiewijzigingsbeleid is opgenomen dat het mogelijk is één nieuwe woning te realiseren als er ten minste 1.000 m2 aan agrarische opstallen wordt gesloopt. Bij iedere woning mag een bijgebouw worden opgericht.

Voordat dit gerealiseerd mag worden, moet een bestemmingsplan herziening plaatsvinden, waarmee de agrarische bestemming van het perceel wordt vervangen door de besteming Wonen.

Op de locatie G.J. Doorninkweg 8 wordt minder dan 1.000 m2 gesloopt. Dit wordt in dit bijzondere geval gerechtvaardigd omdat het karakteristieke bebouwingssilhouet van de voormalige dienstwoning wordt gehandhaafd.

Hoofdstuk 5 Onderzoeksresultaten

5.1 Watertoets

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt "stand still - step forward". Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaat bestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

Thema Toetsvraag Relevant
HOOFDTHEMA'S
Veiligheid
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering?
(primaire waterkering, regionale waterkering of kade)?
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een
rivier?
Nee

Nee
Riolering en Afvalwaterketen 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?
Nee
Nee
Nee
Wateroverlast (oppervlaktewater)
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan
2500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan
500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen
gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes?
Nee

Nee

Nee
Nee
Oppervlaktewater-kwaliteit 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater
geloosd?
Nee
Grondwater-
overlast
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de
ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
Nee

Nee
Nee
Grondwater-
kwaliteit
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een
drinkwateronttrekking?
Nee
Inrichting en beheer
1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of
beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?
Nee

Nee
Volksgezondheid 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies in of nabij het plangebied die
milieuhygienische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen
(zwemmen, spelen, tuinen aan water)?
Nee

Nee
Natte natuur 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte
natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?
Nee
Nee
Nee

Nee
Verdroging 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? Nee
Recreatie 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk
wordt?
Nee
Cultuurhistorie 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? Nee

Uit bovengenoemde tabel is op te maken dat er geen relevante wateraspecten zijn die geregeld of beschermd dienen te worden. De functiewijziging van agrarisch naar wonen op het perceel G.J. Doorninkweg 8 te Lichtenvoorde heeft dan ook geen negatieve gevolgen voor het beheer of behoud van watergangen.

5.2 Bodem

Voordat een bestemmingsplan kan worden vastgesteld, moet de kwaliteit van de bodem zijn onderzocht. Hierdoor wordt bepaalt of kwaliteit van de bodem voor een belemmering van het plan kan zorgen. Rouwmaat groep heeft een bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van voorliggend plan.

Het bodemonderzoek met rapportnummer MT.22257 is als bijlage bijgevoegd.

5.3 Flora En Fauna

De natuur in Nederland wordt beschermd via de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming en de Natuurbeschermingswet 1998 de gebiedsbescherming.

Het plangebied ligt niet in of nabij een beschermd gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Gebiedsbescherming is niet aan de orde.

In het plangebied is een quickscan Flora- en faunawet uitgevoerd door Stichting Staring advies.

Aan de hand van de resultaten van de quickscan natuurtoets is een aanvullend onderzoek of ontheffing in het kader van de Flora-en faunawet niet noodzakelijk.

Het flora en faunaonderzoek met rapportnummer 1258 is als bijlage bijgevoegd.

5.4 Cultuurhistorie En Archeologie

Het plangebied heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde. Met uitvoering van het voorliggend plan wordt de bodem in het plangebied geroerd. Dit kan tot gevolg hebben dat eventueel aanwezige archeologische waarden verstoord worden. Daarom is door Archeodienst, in opdracht van Rouwmaat BV, een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd om een gespecificeerde archeologische verwachting van het plangebied op te stellen en te toetsen. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in een inventariserend onderzoek, rapport nummer 167. Dit rapport is als bijlage bijgevoegd.
De beoordeling van het rapport geeft geen aanleiding tot het maken van (inhoudelijke) opmerkingen.
Op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek wordt in het plangebied geen vervolgonderzoek geadviseerd.

Wel dient ten alle tijden voldaan te worden aan de wettelijke meldingsplicht (artikel 53 Monumentenwet 1988). Hierdoor blijft documentatie van eventuele toevalsvondsten mogelijk.

5.5 Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij een plan waarin een geluidgevoelig object wordt mogelijk gemaakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Voorliggend plan maakt een nieuwe geluidgevoelige functie (wonen) mogelijk in het plangebied.

Met behulp van de Standaardrekenmethode I van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder is indicatief bepaald wat de geluidbelasting is op de nieuwe woningen in het plangebied. Hiervoor is een inschatting gemaakt van de verkeersintensiteit voor de G.J. Doorninkweg. Deze weg wordt met name gebruikt door bestemmingsverkeer. Bij de berekening is uitgegaan van 500 motorvoertuigen per etmaal (worstcase). Ter plaatse van het plangebied geldt voor de G.J. Doorninkweg een maximale snelheid van 80 km/h. Deze weg is voorzien van klinkers.

Uit de indicatieve berekeningen blijkt dat de geluidbelasting op de gevels van de bestaande (voormalige) woning en voormalige dienstwoning (na aftrek) ruim onder de streefwaarde van 48 dB ligt zodat het wegverkeerslawaai geen belemmering vormt.

5.6 Luchtkwaliteit

De luchtkwaliteit is afhankelijk van de mate van verontreiniging door diverse luchtverontreinigende stoffen waarbij de voornaamste bronnen van luchtverontreiniging het wegverkeer, industriële bedrijven en de landbouw zijn.

Vanuit Europese richtlijnen wordt aangegeven welke luchtkwaliteitsnormen voor deze stoffen gelden. In Nederland zijn deze richtlijnen sinds 15 november 2007 geïmplementeerd in de Wet milieubeheer middels een wetswijziging van hoofdstuk 5 (milieukwaliteitseisen) titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, beter bekend als de Wet Luchtkwaliteit.

Artikel 5.16 lid 1 en 2 van de Wet milieubeheer geeft aan dat een project, waarvan de uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, mogelijk is als:

  • het aannemelijk is gemaakt dat het niet leidt tot het overschrijden, of tot het op of na het tijdstip van ingang waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 (Wet milieubeheer) opgenomen grenswaarde;
  • het aannemelijk is gemaakt dat de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van die uitoefening of toepassing per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft of bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
  • het aannemelijk is gemaakt dat die uitoefening of toepassing niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 (Wet milieubeheer) een grenswaarde is opgenomen;
  • indien een uitoefening dan wel toepassing is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een op grond van artikel 5.12 lid 1 of artikel 5.13 lid 1 vastgesteld programma.

De hierboven aangegeven grenswaarden uit bijlage 2 (Wet milieubeheer) zijn voor de luchtverontreinigende stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2), lood, koolmonoxide (CO), fijn stof (PM10), en benzeen (C6H6) en worden in de hieronder staande tabel aangegeven.

Stof Grenswaarde
SO2 350 ìg/ m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 24 maal per kalenderjaar mag worden overschreden
125 ìg/ m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 3 maal per kalenderjaar mag worden overschreden
NO2 200 ìg/ m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 18 maal per kalenderjaar mag worden overschreden
40 ìg/ m³ als jaargemiddelde concentratie
PM10 40 ìg/ m³ als jaargemiddelde concentratie
50 ìg/ m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 35 maal per kalenderjaar mag worden overschreden
Lood 0,5 ìg/ m³ als jaargemiddelde concentratie
CO 10.000 ìg/ m³ als 8 uursgemiddelde concentratie
C6H6 5 ìg/ m³ als jaargemiddelde concentratie

Het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Dit Besluit NIBM, legt vast wanneer een project niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Dat is het geval wanneer aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. De systematiek voor het bepalen of een project NIBM is, is voor het grootste gedeelte geregeld in de regeling niet in betekende mate (luchtkwaliteitseisen).

De Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Deze Ministeriële Regeling, verder aan te duiden als de Regeling NIBM, geeft voor een aantal categorieën van projecten een - getalsmatige - invulling aan de NIBM-grens. Het gaat ondermeer om woningbouw- en kantoorprojecten en enkele soorten van inrichtingen (bijv. emplacementen, kassen en andere landbouwinrichtingen). Als een project binnen de - getalsmatige - begrenzing van de Regeling NIBM valt, dan is geen verdere toetsing aan de 3% grens en de grenswaarden nodig en kan doorgaan zonder dat extra maatregelen worden genomen.

Voor woningbouw is het huidige 3% criterium 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Het mogelijk maken van twee woonbestemming met bijgebouwen (bijbehorende bouwwerken) aan de G.J. Doorninkweg 8 te Lichtenvoorde ligt onder het hier genoemde criterium. Hierdoor is het aannemelijk gemaakt dat die uitoefening of toepassing niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 (Wet milieubeheer) een grenswaarde is opgenomen.

Conclusie:

Er is geen sprake van ontoelaatbare luchtverontreiniging als gevolg van de herziening van het bestemmingsplan voor het mogelijk maken van twee woonbestemming met bijgebouwen aan de G.J. Doorninkweg 8 te Lichtenvoorde.

5.7 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader bij vergunningverlening voor geur veroorzaakt door dierenverblijven van veehouderijen. Indirect heeft de Wgv consequenties voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de omgekeerde werking genoemd. Voor het beoordelen van ruimtelijke plannen, moet een toets op de 'omgekeerde werking' van de Wgv worden uitgevoerd.

De realisatie van twee woonbestemming op het adres G.J. Doorninkweg 8b te Lichtenvoorde vormt op dit moment geen belemmeringen voor de omliggende agrarische bedrijven, aangezien gebouwd wordt in samenhang met geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van de veehouderij en met de sloop van de bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van de veehouderij.

Uit een uitspraak d.d. 26 juli 2006 van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State en het rapport 'Bouwen binnen stankcirkels' (www.infomil.nl) blijkt dat de bouw van een woning binnen een stankcirkel van een veehouderij kan worden toegestaan indien de voorziene woning geen verdere beperking voor de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf tot gevolg heeft dan de reeds bestaande beperkingen die andere woningen binnen de stankcirkel al met zich brengen.

Op grond van artikel 14.2 van de Wgv geldt voor ruimte-voor-ruimte woningen en daarmee vergelijkbare geurgevoelige objecten een afwijkend toetsingskader. Indien op een kavel dat na 19 maart 2000 in gebruik was als veehouderij en indien wordt gebouwd in samenhang met geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van de veehouderij en in samenhang met de sloop van de bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van de veehouderij geldt voor deze woningen alleen een minimum afstand tussen het emissiepunt van een dierverblijf en de gevel van het geurgevoelig object van 50 meter (buiten de bebouwde kom). Bij voorliggend plan wordt hier ruimschoots aan voldaan.

Verordening geurhinder en veehouderij met bijbehorende Gebiedsvisie Oost Gelre

In de gemeente Oost Gelre is de Verordening geurhinder en veehouderij met bijbehorende Gebiedsvisie Oost Gelre opgesteld. De geursituatie van de veehouderijen in Oost Gelre zijn in deze gebiedsvisie betrokken. Op basis hiervan heeft de gemeente afwegingen gemaakt en de voorkeur gegeven aan o.a. een hogere norm rond de kernen van Groenlo, Lievelde en Vragender (respectievelijk, 5 ouE/m3, 7 ouE/m3 en 7 ouE/m3). Hiermee is voldaan aan de eis van Wgv om rekening te houden met de huidige en te verwachten geursituatie in het gebied. In de Gebiedsvisie Oost Gelre is aangegeven dat uit de uitgevoerde berekeningen van de achtergrondwaarden blijkt dat het leefklimaat in en rondom de kernen van Oost Gelre als redelijk tot goed kan worden bestempeld. Uit de verordening blijkt dat in de directe nabijheid geen intensieve veehouderij is gelegen en dat de toekomstige woningen niet in een stankcirkel van een agrariër komt te liggen.

Conclusie

Volgens de uitgangspunten van de Wet geurhinder en veehouderij vormt, op dit moment, het positief bestemmen van woning G.J. Doorninkweg 8b, Lichtenvoorde geen belemmeringen voor de omliggende agrarische bedrijven. Andersom zorgen omliggende bedrijven niet voor een slecht leefklimaat in het plangebied.

5.8 Externe Veiligheid

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het BEVI legt veiligheidsafstanden vast tussen risicobronnen en zogenoemde kwetsbare objecten (zoals woningen en scholen). De risicobronnen bestaan uit stationaire bronnen (zoals chemische fabrieken, lpg-tankstations) en mobiele bronnen (zoals tankwagen, gasleiding). Tevens beperkt het Bevi het totale aantal aanwezige personen in de directe omgeving van een risicovol bedrijf.

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven gevestigd. In de directe omgeving van het plangebied liggen geen wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er hoeft geen toetsing aan de normen uit de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' plaats te vinden. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

Op het perceel G.J. Doorninkweg 8 was in het verleden een agrarisch bedrijf gevestigd. Op dit perceel, nabij de openbare weg, staat de agrarische bedrijfswoning met agrarische opstallen en erfverhardingen. Achter op het erf staat de voormalige agrarische bedrijfswoning die sinds de brand in de jaren '90 niet meer officieel als woning gebruikt wordt.

De niet meer functionele agrarische opstallen en erfverhardingen worden gesloopt en/of verwijderd.

In de nieuwe situatie wordt op het perceel de bestaande (voormalige dienst)woning voor op het erf bestemd als woning.

De oorspronkelijke bedrijfswoning achter op het erf krijgt een woonbestemming met de aanduiding karakteristiek. Het is de bedoeling het bebouwingssilhouet zoveel mogelijk te behouden. Het perceel heeft een bestaande toegangsweg, waarmee beide woningen worden ontsloten.

Onderstaande afbeelding geeft de inrichting van het nieuwe woonerf weer. Het woonerf van de woning vooraan het perceel blijft gehandhaafd.

De woonerven (alle gebouwen en tuinen) krijgen een woonbestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI101-VG02_0004.png"

Afbeelding 3 Inrichting woonerven

Hoofdstuk 7 Juridisch Planbeschrijving

7.1 Algemeen

Op 1 juli 2008 zijn de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Daarnaast heeft het ministerie VROM het rapport Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP-2008) gepresenteerd. Deze standaard geeft aanbevelingen en richtlijnen voor de opzet van bestemmingsplannen. Bij het opstellen van deze standaard is overigens ook rekening gehouden met het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2008 (IMRO-2008) en de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen 2008 (PRBP-2008). De bestemmingen in het voorliggende bestemmingsplan passen binnen die standaard. De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit -met inachtneming van het vorenstaande- zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.

7.2 Bestemmingsplan

Het digitale bestemmingsplan Buitengebied G.J. Doorninkweg 8 Lichtenvoorde is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand BPBUI101 met bijbehorende regels. De analoge verbeelding van voorliggend bestemmingsplan (voorheen bekend als papieren plankaart) is getekend op een schaal 1:1000 en omvat 1 kaartblad. Het kaartblad geeft de bestemming van de gronden aan. Waar nodig zijn aanduidingen op de kaart opgenomen waarvan de betekenis in de regels wordt verklaard.

7.3 Plansystematiek

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

7.4 Regels

De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Deze hoofdstukken zijn:

  1. 1. inleidende regels;
  2. 2. bestemmingsregels;
  3. 3. algemene regels;
  4. 4. overgangs-, en slotregels.

1. Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moeten worden bij het toepassen van de regels bepaald (artikel 2).

2. Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen vastgelegd. Dit bestemmingsplan bevat de bestemmingen Agrarisch (artikel 3), Wonen (artikel 4), Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1 (artikel 5) en Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2 (artikel 6).

3. Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen -dat wil zeggen: het gehele bestemmingsplan betreffend- karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel (artikel 7) en algemene afwijkingsregels (artikel 8).

4. Overgangs- en slotregel

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht (artikel 9) en de slotregel (artikel 10) opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreffen, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

Hoofdstuk 8 Economische En Maatschappelijk Uitvoerbaarheid

8.1 Haalbaarheid En Exploitatieplan

De kosten voor dit plan worden betaald door verzoeker. Indien het plan aanleiding geeft tot uitkering van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen deze kosten worden doorberekend aan de verzoeker. Ten behoeve van het plan is een anterieure overeenkomst inzake grondexploitatie en planschade afgesloten met verzoeker. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

8.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.2.1 Inspraak

Het ontwerpbestemmingsplan heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft met ingang van 15 februari 2013 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze zes weken heeft een ieder de gelegenheid om een zienswijze omtrent het plan naar voren te brengen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

8.2.2 Artikel 3.1.1.-overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Binnen het plan zijn geen nationale belangen in het geding. Hierdoor hoeft op basis van artikel 3.1.1. Bro geen vooroverleg gevoerd te worden met de Vrom-inspectie. In de ontwerpfase zullen de diensten van provincie en Rijk (en het Waterschap) door middel van een kennisgeving op de hoogte worden gebracht van het ontwerpbestemmingsplan.

Ter voldoening hieraan is goedkeuring gevraagd aan de provincie Gelderland en waterschap Rijn en IJssel.

Bijlage 1 Lijst Aan Huis Gebonden Beroep

Bijlage 1 Lijst aan huis gebonden beroep

Bijlage 2 Indicatieve Bedrijvenlijst

Bijlage 2 Indicatieve bedrijvenlijst

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 2 Quickscan flora en fauna

Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 3 Archeologisch onderzoek

Bijlage 4 Inrichtingsplan

Bijlage 4 Inrichtingsplan

Bijlage 5 Inrichtingsschets Behorende Bij Inrichtingsplan

Bijlage 5 Inrichtingsschets behorende bij inrichtingsplan