Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Solarpark
Bestemmingsplan - gemeente Oost Gelre
Vastgesteld op 14-10-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Solarpark met identificatienummer NL.IMRO.1586.BPBUI1504-VG01 van de gemeente Oost Gelre;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 agrarisch medegebruik:
een gebruik voor kleinschalige niet-bedrijfsmatige agrarische activiteiten, al dan niet met een hobbymatig karakter;
1.6 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.7 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.8 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.9 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.10 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijke met wanden omsloten ruimte vormt;
1.11 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.12 peil:
gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;
1.13 zonnepaneel:
een apparaat dat zonlicht omzet in electriciteit.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.2 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
- b. het hobbymatig houden van dieren en telen van gewassen;
- a. landschappelijke inpassing;
- b. bescherming, behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken, alsmede het voorkomen van significante effecten op kernkwaliteiten en omgevingscondities die aan realisering van EHS in de weg staan;
- c. behoud en herstel van kleinschalige landschapselementen;
- d. extensieve dagrecreatie;
met de daarbij behorende:
- e. erfbeplanting;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. wegen en paden;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruik van gronden ten behoeve van buitenopslag;
- b. het toepassen van verlichting.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 3.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
- 2. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen;
- 3. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
- 4. het verwijderen van onverharde wegen of paden.
- b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
- 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van in werking treden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
- 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
- 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen;
- 4. indien de gronden zijn gelegen binnen het bouwvlak.
- c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen en is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op het Natura 2000-gebied, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.
Artikel 4 Groen - Landschappelijke Inpassing
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - Landschappelijke inpassing' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. landschappelijke inpassing;
- b. bescherming, behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken, alsmede het voorkomen van significante effecten op kernkwaliteiten en omgevingscondities die aan realisering van EHS in de weg staan;
- c. groenvoorzieningen;
- d. onverharde voetpaden;
- e. nutsvoorzieningen en straatmeubilair;
- f. waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen;
met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en verhardingen.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruik van gronden ten behoeve van buitenopslag;
- b. het toepassen van verlichting.
Artikel 5 Groen - Solarpark
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen - Solarpark’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het opwekken van energie door middel van het omzetten van zonlicht in elektriciteit met gebruik van zonnepanelen met de daarbij behorende voorzieningen;
- b. natuurwaarden;
- c. bescherming, behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken, alsmede het voorkomen van significante effecten op kernkwaliteiten en omgevingscondities die aan realisering van EHS in de weg staan;
- d. landschappelijke inpassing;
- e. een opstelplaats ten behoeve van hulpdiensten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - opstelplaats';
- f. nutsvoorzieningen;
- g. agrarisch medegebruik;
- h. waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen;
- i. extensieve dagrecreatie;
met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in- en uitritten, erfverhardingen en parkeervoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.3 onder d ten behoeve van het toestaan van een hogere erf- of terreinafscheiding, met dien verstande dat:
de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt;
de noodzaak van een hogere erf- of terreinafscheiding is aangetoond;
er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de ecologische waarden.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruik van gronden ten behoeve van buitenopslag;
- b. het toepassen van verlichting.
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging, watergangen en waterlopen;
- b. natuurwaarden;
- c. groenvoorzieningen;
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder dammen en/of duikers, met inachtneming van de keur van het waterschap.
6.2 Bouwregels
Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de aanleg en instandhouding van hoogspanningsleidingen;
- b. het tegengaan van een te hoge magneetveldbelasting op magneetveldgevoelige en magneetveldbeoordelingsplichtige objecten.
7.2 Bouwregels
Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de leidingen, met dien verstande dat:
- a. de bouwhoogte van masten niet meer mag bedragen dan 65 m;
- b. de bouwhoogte van overige bouwwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan 50 m;
- c. een omgevingsvergunning voor het bouwen van masten en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde hoger dan 22 meter niet eerder wordt verleend dan dat hierover positief advies van het ministerie van Defensie is ontvangen;
- d. de bouwhoogte van magneetveldongevoelige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan 2 m.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 7.2 voor het bouwen van magneetveldongevoelige gebouwen en bouwwerken, mits:
- 1. niet wordt gebouwd binnen het leidingvlak;
- 2. wordt voldaan aan de bepalingen van de andere ter plaatse geldende bestemmingen, al dan niet na gebruik makend van de bij die bestemmingen opgenomen afwijkingsbevoegdheden.
- b. lid 7.2 voor het bouwen van magneetveldgevoelige en magneetveldbeoordelingsplichtige gebouwen en bouwwerken buiten de magneetveldzone, mits;
- 1. niet wordt gebouwd binnen het leidingvlak;
- 2. wordt voldaan aan de bepalingen van de andere ter plaatse geldende bestemmingen, al dan niet na gebruik van de bij die bestemmingen opgenomen afwijkingsbevoegdheden.
- c. lid 7.2 voor het bouwen van magneetveldbeoordelingsplichtige gebouwen en bouwwerken binnen de magneetveldzone, mits:
- 1. aannemelijk is dat daarin of daarop kinderen tot 16 jaar niet vaker dan 14 uur per dag verblijven;
- 2. ter plaatse van het magneetveldbeoordelingsplichtig object het jaargemiddelde magneetveld nie hoger is dan 100 microtesla;
- 3. wordt voldaan aan de bepalingen van de andere ter plaatse geldende bestemmingen, al dan niet na gebruik van de bij die bestemmingen opgenomen afwijkingsbevoegdheden;
- 4. niet wordt gebouwd binnen het leidingvlak.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruik van bouwwerken als drager van reclame-uitingen;
- b. gebruik van gronden en bouwwerken binnen de magneetveldzone van een hoogspanningsleiding als magneetveldgevoelig object dan wel magneetveldbeoordelingsplichtig object, met uitzondering van bestaande objecten.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.4 sub b voor het gebruik van magneetveldbeoordelingsplichtige objecten in de magneetveldzone, mits:
- a. aannemelijk is dat in of op het magneetveldbeoordelingsplichtig object binnen de magneetzone niet vaker dan 14 uur per dag kinderen tot 16 jaar verblijven; dan wel
- b. het magneetveldbeoordelingsplichtig object betreft een erf bij een (bedrijfs)woning dat zodanig groot is en gelegen is dat, gelet op de overblijvende speelmogelijkheden op het erf buiten de magneetveldzone, een magneetveldzone over het erf geen onevenredige beperking van de gebruiksmogelijkheden van het perceel met zich meebrengt, terwijl de hoogspanningsleiding binnen deze bestemming bezwaarlijk anders gesitueerd kan worden dan op een zodanige wijze dat de magneetveldzone over het erf komt te liggen;
- c. in geen geval mag ter plaatse van het magneetveldbeoordelingsplichtig object het jaargemiddelde magneetveld hoger zijn dan 100 microtesla.
7.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden op binnen de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' gelegen gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het bebossen of anderszins beplanten van gronden met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters in verband met tuinbouw of als (agrarische) houtteelt;
- 2. het aanleggen van landschapselementen;
- 3. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen;
- 4. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
- b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
- 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
- 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
- 3. op werken of werkzaamheden welke betreffen het normale onderhoud en beheer van leidingen.
- c. De in sub a genoemde werken en werkzaamheden zijn toelaatbaar, indien en voorzover geen onevenredige aantasting van de belangen van de leidingen en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.
Artikel 8 Waarde - Archeologisch Waardevol Gebied
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.
8.2 Bouwregels
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Artikel 9 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 3
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem
9.2 Bouwregels
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Artikel 10 Waterstaat - Waterberging
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterberging' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor waterberging.
10.2 Bouwregels
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
- a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen dient de aanvrager een rapport te overleggen, zo nodig op basis van nader onderzoek, waaruit blijkt dat het bouwplan de waterbergende functie van de gronden niet (of vrijwel niet) belemmerd;
- b. indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de waterbergende functie van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zal (of kan) worden verstoord, kan het bevoegd gezag aan de vergunning een verplichting verbinden tot het treffen van (tijdelijke dan wel permanente) technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) voldoende waterbergend vermogen blijft behouden;
- c. De onder a bedoelde vergunning kan slechts worden verleend, indien schriftelijk advies is ingewonnen bij het Waterschijn Rijn en IJssel.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is gekomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
De in lid 3.1, lid 4.1, lid 5.1 en lid 6.1 genoemde functies zijn slechts toelaatbaar, indien:
- a. minimaal 8 hectare geschikt voedselgebied voor de steenuil gehandhaafd blijft;
- b. het voedselgebied voor de steenuil voldoet aan de mitigatieopgave zoals beschreven in het Natuurmitigatieplan Laarberg.
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
13.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels van het plan voor:
- a. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut (zoals abri's, telefooncellen, transformatorhuisjes, gasregel- en drukstations, conmatics), mits de inhoud van elk van deze bouwwerken niet meer bedraagt dan 75 m³ en de bouwhoogte ervan niet meer bedraagt dan 4 m;
- b. het oprichten van gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes en gemaalgebouwtjes met een inhoud van maximaal 100 m³ en een goothoogte van maximaal 4 m.
13.2 Criteria
Omgevingsvergunningen als bedoeld in lid 13.1 kunnen slechts verleend worden indien zich daartegen geen dringende redenen verzetten en indien het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast.
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in art. 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten behoeve van:
- a. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bestemmingsgrens of een bouwgrens te veranderen, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan gewenst of noodzakelijk is en de bestemmingsgrens niet meer dan 2 m en de bouwgrens niet meer dan 2 m worden verschoven.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 15.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Lid 15.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 15.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 15.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Lid 15.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
16.1 Citeertitel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Solarpark van de gemeente Oost Gelre.
Bijlagen
Bijlage 1 Natuur Mitigatieplan Laarberg
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Gemeente Oost Gelre is in samenwerking met Gebiedsonderneming Laarberg B.V. voornemens het huidige regionaal bedrijvenpark Laarberg uit te breiden. Hiervoor zijn al een Masterplan 'Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg' (vastgesteld 18 december 2012) en een Structuurvisie (vastgesteld 17 december 2013) opgesteld. Deze twee documenten vormen het kader voor concrete ontwikkelingen.
De beoogde uitbreiding van Laarberg is gelegen ten noorden van Groenlo, grenzend aan de bestaande bedrijventerreinen Laarberg (1e fase) en Den Sliem. Den Sliem is met name bedoeld voor lokaal gebonden bedrijvigheid. Laarberg, ruimtelijk als een verlengstuk hiervan, is bedoeld als een regionaal bedrijvenpark. Het ligt gunstig langs de N18, zowel vanuit het oogpunt van bereikbaarheid als vanuit zichtbaarheid. Met bedrijvenpark Laarberg wordt voorkomen dat verspreid in de regio nieuwe bedrijventerreinen (soms als uitleggebieden) ontwikkeld moeten worden.
Het voorliggend bestemmingsplan maakt ontwikkelingen mogelijk voor een deel van het regionaal bedrijvenpark Laarberg: het deelgebied Solarpark. Dit deelgebied maakt het opwekken van energie door gebruik van zonnepanelen mogelijk.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied Solarpark beslaat een oppervlakte van ongeveer 8,9 ha en is onderdeel van het regionaal bedrijvenpark Laarberg te Groenlo. Het bedrijvenpark Laarberg wordt aan de noordzijde begrensd door de Leerinkbeek, aan de westzijde door de Oude Borculoseweg, aan de zuidzijde door Den Sliem en aan de oostzijde door de huidige N18/Twenteroute.
Het plangebied voor het solarpark is gelegen aan de Oude Borculoseweg en de Ruiterweg. Op onderstaande afbeelding 1.1 is het plangebied weergegeven.
Afbeelding 1.1 Ligging plangebied
1.3 Vigerende Plannen
Voor het plangebied, zoals op afbeelding 1.1 is aangegeven, vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 18 december 2012. De ontwikkeling van het plangebied tot een solarpark kan op grond van het vigerende bestemmingsplan niet worden gerealiseerd, omdat het voornemen niet is toegestaan op grond van de geldende bestemming 'Agrarisch'.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader van het Rijk, de provincie en betrokken gemeenten uiteen gezet. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de doelstelling en uitgangspunten. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de plankaart en planregels worden besproken. Tot slot volgt in hoofdstuk 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van overleg en terinzagelegging.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Beschrijving Plangebied
Het plangebied met een oppervlakte van ongeveer 8,9 ha ligt in het buitengebied van Groenlo. De gronden zijn in agrarisch gebruik. Op de kaart van rond 1900 (afbeelding 2.2) is het onstaan van het landschap goed te zien. Het plangebied ligt binnen de heideontginningen met een rechtlijnige verkaveling. De Hupselsche beek (tegenwoordig Leerinkbeek), de Slinge, de Ruiterweg en de Oude Borculoseweg zijn de kenmerkende lijnen. De Leerinkbeek (ten noorden van het plangebied) ligt in het jonge ontginningenlandschap en heeft een rechte loop.
Afbeelding 2.2 Situatie circa 1900 Afbeelding 2.3 Huidige situatie (2012)
De verkavelingspatronen van het jonge ontginningenlandschap zijn tegenwoordig nog steeds zichtbaar, zie afbeelding 2.3. De rechtlijnige patronen van het ontginningsgebied zijn vooral zichtbaar door de lijnvormige beplantingsstructuren. De Leerinkbeek volgt nog haar oorspronkelijke loop.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:
- rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water-)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
- rijksbelangen m.b.t. (inter-)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
- rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.
Daarnaast wordt (boven-)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's met concentraties van topsectoren (waaronder Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.
Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke druk af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient te worden beoordeeld of er sprake is van een regionale behoefte, of deze behoefte is op te vangen in bestaand stedelijk gebied en of de beoogde locatie multimodaal ontsloten is of kan worden.
In de Achterhoek is regionaal behoefte aan bedrijventerreinen voor zware milieuhinderlijke bedrijvigheid. Deze bedrijvigheid past gezien de omvang en de hinder niet binnen bestaand stedelijk gebied. Derhalve zijn er afspraken gemaakt om het bedrijvenpark te vestigen buiten de bebouwde kom van Groenlo. Deze locatie is via de N18 goed ontsloten voor autoverkeer en busvervoer.
Duurzame energie
Het Rijk zet in op een transitie naar een duurzame, hernieuwbare energievoorziening en het geschikt maken van de elektriciteitsinfrastructuur op de langere termijn voor meer decentrale opwekking van elektriciteit.
In de Structuurvisie wordt aangegeven dat het aandeel van duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie in de totale energievoorziening omhoog moet. De ambitie is dat Nederland in 2040 een robuust internationaal energienetwerk kent en dat de energietransitie ver gevorderd is.
Het is primair de taak van provincies en gemeenten om voldoende ruimte te bieden voor duurzame energievoorziening (zoals zonne-energie en biomassa). Het ruimtelijk rijksbeleid voor (duurzame) energie beperkt zich daarom enkel tot grootschalige windenergie op land en op zee, gelet op de grote invloed op de omgeving en de omvang van deze opgave. Voor andere energiefuncties is geen nationaal ruimtelijk beleid nodig, naast het faciliteren van ontwikkelingen door het aanpassen van wet- en regelgeving en het delen en ontwikkelen van kennis.
Voorliggend project moet ruimte gaan bieden aan de realisatie van een solarpark. Het project levert daarmee een bijdrage aan de doelstelling voor 2040 uit het rijksbeleid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden was het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische Kernbeslissingen (PKB's). Sinds 1 juli 2008 zijn deze documenten alleen nog bindend voor het rijk en niet meer voor andere overheden. Het rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. Dit kan via een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt over ruimtelijke ordening.
Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau, in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren, de Waddenzee, defensie, erfgoederen en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. In deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's. Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, reserveringsgebieden voor nieuwe hoofdwegen en spoorlijnen en reserveringsgebieden voor uitbreiding van enkele bestaande hoofdwegen.
In bijlage E van het Barro zijn radarzones weergegeven. Het bedrijventerrein ligt in een radarzone (gebied rondom zend- en ontvangsinstallaties buiten militair luchtvaartterrein antennepark Eibergen). Hier geldt een maximale bouwhoogte van 22 meter.
Verdrag van Malta - Wet archeologische monumentenzorg
Het Europese Verdrag van Malta (1992) beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt te behouden. Het verdrag dwingt alle ondertekenaars (waaronder Nederland) om archeologische belangen in een vroegtijdig stadium mee te wegen in de besluitvorming rond ruimtelijke planvorming. Het Verdrag van Malta is inmiddels geïmplementeerd in Nederlandse wetgeving in de Wet archeologische monumentenzorg (herziening Monumentenwet).
Conclusie
Het plangebied ligt in een in het Barro aangewezen bouwbeperkingengebied als gevolg van een antennepark. De ontwikkeling van het solarpark heeft verder geen betrekking op thema's uit het Barro.
Vanuit het Barro zijn alleen bindende regels ten aanzien van antenneparken opgenomen die gevolgen hebben voor het plangebied/voorliggende bestemmingsplan. Omdat binnen het bestemmingsplan bouwwerken ten behoeve van een hoogspanningsleiding hoger dan 22 meter toegestaan zijn, is er een voorwaardelijke bepaling opgenomen in de planregels.
3.2 Provinciaal Beleid
Streekplan Gelderland 2005
Het Streekplan Gelderland 2005 (nu structuurvisie geheten ex artikel 2.2. Wro) is door Provinciale Staten op 29 juni 2005 vastgesteld. Dit verwoordt het provinciaal ruimtelijk beleid. Het richt zich op de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur, die wordt gevormd door het 'groenblauwe raamwerk' en het 'rode raamwerk'. Het 'rode raamwerk' is het stedelijke netwerk en de regionale centra die goed bereikbaar dienen te zijn. De ruggengraat van dit netwerk is de hoofdinfrastructuur. De bedrijventerreinen zijn alle opgenomen in het 'rode raamwerk'.
Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak. Ruimte voor duurzame energievoorziening is hierbij van belang.
De Europese en rijksoverheid streven naar een duurzame energievoorziening waarin de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en de daarmee gepaard gaande uitstoot van CO2, wordt teruggedrongen. Er moet zowel aan omschakeling van de energievoorziening op langere termijn als aan realisatie van concrete doelstellingen op kortere termijn worden gewerkt.
De provincie ondersteunt de binnenlandse doelstellingen van het Rijk en zal met een integraal energiebeleid acties ondernemen; vanuit het ruimtelijk beleid wordt daaraan een bijdrage geleverd. Doelstellingen uit het rijksbeleid op gebied van energiebesparing en duurzame energie moeten mede doorwerking krijgen in het provinciale beleid.
Duurzame energievoorziening vraagt om een getrapte benadering op lokaal, regionaal en bovenregionaal niveau. Hierbij zijn drie typen maatregelen aan de orde:
- het beheersen van de energievraag door een goede inrichting van functies;
- het zo efficiënt mogelijk benutten van energiedragers;
- het inzetten van duurzame energiebronnen.
Geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan een bijdrage levert aan de laatstgenoemde maatregel.
Ruimtelijke Verordening Gelderland
Provinciale Staten hebben de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld in december 2010, deze geldt sinds maart 2011. Door de verordening stelt de provincie algemene regels aan de inhoud, toelichting en/of onderbouwing van bestemmingsplannen. Deze regels kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen daarvan of gebiedsgerichte thema's betreffen.
Het plangebied is volgens de Ruimtelijke Verordening een 'regionaal bedrijventerrein'. In bestemmingsplannen wordt binnen nieuwe intergemeentelijke bedrijventerreinen die gelegen zijn buiten het bundelingsgebied een maximale kavelgrootte toegestaan van 0,75 ha.
In juni 2012 is de Ruimtelijke Verordening, derde herziening vastgesteld. De verordening bevat aanvullende regels voor bedrijventerreinen. Hierin wordt onder meer aangegeven dat nieuwe zelfstandige kantoren op bestaande bedrijventerreinen niet zijn toegestaan. De overige regels zijn niet van toepassing op bestaande bedrijventerreinen, maar gelden bijvoorbeeld voor nieuwe ontwikkelingen, regionale bedrijventerreinen en kadegebonden bedrijven.
Inmiddels zijn er meerdere herzieningen van de Ruimtelijke Verordening vastgesteld. Deze herzieniningen hebben geen invloed op de voorgenomen ontwikkelingen.
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
De Structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties is een aanpassing van het beleid voor bedrijventerreinen van het in 2005 vastgestelde streekplan Gelderland. Op 30 juni 2010 hebben Provinciale Staten de structuurvisie vastgesteld. De structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties is een aanpassing van het structuurvisiebeleid als gevolg van de volgende ontwikkelingen:
- Toekomstprognoses wijzen erop dat na 2020 de vraag naar bedrijventerreinen sterk zal afnemen, op termijn (vanaf 2025) treedt zelfs krimp op.
- Maatschappelijk is er weerstand tegen de verrommeling van het landschap ontstaan. Dit vertaalt zich in de vraag naar meer regie van de provincie op het (her)ontwikkelen van de juiste kwaliteit bedrijventerrein op de juiste plek.
Uitgangspunt van het nieuwe beleid is dat er eerst optimaal gebruik wordt gemaakt van bestaande bedrijventerreinen voordat er nieuwe worden ontwikkeld. Voldoende ruimte voor bedrijvigheid blijft beleidsuitgangspunt, maar overschot aan bedrijventerrein moet worden voorkomen. Verder vraagt de provincie Gelderland aan de gemeenten om extra aandacht te besteden aan kwalitatieve aspecten, zoals een goede ruimtelijke inpassing, een zorgvuldige vormgeving en een zo laag mogelijke milieubelasting. Het nieuwe beleid wordt in overleg met samenwerkende gemeenten op regionaal niveau uitgewerkt en tot uitvoering gebracht. In een Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB) moet de weerslag van het provinciale beleid zichtbaar worden.
Regionale bedrijventerreinen
Regionale terreinen vervullen een belangrijke (opvang)functie voor de grotere, zwaardere (wat betreft milieuhindercategorie) en op hoogwaardige bereikbaarheid (A-wegen) aangewezen bedrijven. De provincie vindt van belang dat dit type bedrijvigheid zich duurzaam kan vestigen op dit soort hoogwaardige terreinen. In de structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties is de locatie Laarberg aangewezen als een regionaal bedrijventerrein.
Omgevingsvisie Gelderland (ontwerp)
De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies. De Omgevingsvisie Gelderland betreft een ontwerp, en dient nog te worden vastgesteld door Provinciale Staten. Verwachting is dat de Omgevingsvisie in juli 2014 wordt vastgesteld.
Enkele beleidsrichtingen en nieuwe accenten, relevant voor de ontwikkeling regionaal bedrijvenpark Laarberg, zijn:
- De provincie heeft op regionale schaal afspraken met partners over wonen en bedrijventerreinen gemaakt. Deze afspraken blijven staan en worden met partijen verder doorontwikkeld.
- Ruimte voor bedrijvigheid is vastgelegd in afspraken met partijen op regionaal niveau. De provincie verwijst in de Omgevingsvisie naar deze afspraken. Zij biedt verder ondersteuning aan bedrijven die zich duurzaam willen ontwikkelen door waar mogelijk te faciliteren bij processen en procedures.
Ten aanzien van regionale bedrijventerreinen, regionale programmeringsafspraken en energieopwekking hanteert de provincie Gelderland de volgende uitgangspunten.
Regionale bedrijventerreinen
Regionale terreinen vervullen een belangrijke opvangfunctie voor de grotere, zwaardere bedrijven (wat betreft milieuhindercategorie) die op hoogwaardige bereikbaarheid (A-wegen) zijn aangewezen. Het gaat om bedrijven met een kavel groter dan 0,5 hectare waarvan vestiging op een lokaal bedrijventerrein niet gewenst is. De provincie vindt het van belang dat dit type bedrijvigheid zich in elke Gelderse regio duurzaam kan vestigen op zulke hoogwaardig terreinen, waarbij met name ruimte voor bedrijven uit categorie 4 en 5 wordt gewaarborgd en waarbij bedrijven uit categorie 1 en 2 niet zijn toegestaan.
Regionale programmeringsafspraken
De provincie gaat uit van de regionale programmeringsafspraken over voorraden en soorten bedrijventerreinen die in 2011 zijn gemaakt. Deze afspraken zorgen voor voldoende kwaliteit en kwantiteit van bedrijventerreinen. Daarin staan onder meer afspraken over regionale bedrijventerreinen, intergemeentelijke terreinen en kadegebonden terreinen. Het uitgangspunt is zorgvuldig ruimtegebruik: terughoudend zijn met het ontwikkelen van nieuwe bedrijventerreinen.
Energieopwekking en energieneutraliteit in de Achterhoek
In een regionaal 'routekaart'-proces maakt de provincie afspraken met regio's, gemeenten, terreinbeherende organisaties en netwerkbedrijven over hoe de ambities voor energietransitie per regio waar te maken. Uitgangspunt van de routekaarten is de ambitie die binnen de regio leeft rond windenergie, zonne-energie, gebruik van warmte en energie uit biomassa.
Het routekaartproces resulteert eind 2013 in een overzicht van de locaties en ambities die de provincie en partijen in de Achterhoek hebben voor hernieuwbare energie: windenergie, zonne-energie, gebruik van warmte en energie uit biomassa.
In de regio Achterhoek is er een sterke ambitie om te komen tot een energieneutrale regio. Organisatiestructuren als AGEM en BION zijn samenwerkingsvormen om die energieneutraliteit te verwezenlijken.
Omgevingsverordening Gelderland (ontwerp)
Bij de Omgevingsvisie Gelderland worden regels gesteld. Deze regels zijn gesteld in de Omgevingsverordening Gelderland. Verwachting is dat de Omgevingsverordening in oktober 2014 wordt vastgesteld.
De omgevingsverordening stelt regels aan regionale bedrijventerreinen. Bedrijfsfuncties uit milieucategorieën 1 en 2 en bedrijfsfuncties die gemengd kunnen worden zijn niet toegestaan op regionale bedrijventerreinen. Hiervan kan afgeweken worden indien deze bedrijven en bedrijfsfuncties een ondersteunende functie vervullen voor de bedrijven op het bedrijventerrein of wanneer de vestiging van deze bedrijven vanwege de milieuzonering of op grond van overwegingen van ruimtelijke kwaliteit gewenst zijn.
Conclusie
Laarberg betreft een regionaal bedrijvenpark dat voorziet in de opvang van grotere en zwaardere bedrijven. Dit bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een solarpark, waar energieopwekking door middel van het omzetten van zonlicht in elektriciteit met gebruik van zonnepanelen plaatsvindt. Met deze voorgenomen ontwikkeling ter plaatse van het plangebied wordt een bijdrage geleverd aan de ambitie van de provincie ten aanzien van energieopwekking en energieneutraliteit. Er wordt in onderhavig plangebied geen grote en zware bedrijvigheid voorzien.
3.3 Regionaal Beleid
Regionale structuurvisie Achterhoek
De visie 'Speerpunten Regionaal Ruimtelijk beleid Achterhoek 2011-2020' geeft de beleidsambities van acht Achterhoekse gemeenten voor de regionale economie, volkshuisvesting, landschappelijke kwaliteit, leefbaarheid en mobiliteit. De visie is een aanvulling en actualisatie op de Regionale Structuurvisie Achterhoek uit 2004 en legt de nadruk op andere speerpunten ten gevolge van de demografische ontwikkelingen.
In de visie uit 2004 was uitgangspunt voor de positionering van de Achterhoek ten opzichte van andere regio's: de doorontwikkeling als een economisch en sociaal-cultureel zelfstandige regio die zich naar buiten toe met name profileert met haar kleinschaligheid en gebiedskwaliteiten. Een grotere dynamiek in de regio wordt nagestreefd met behoud van de eigen ruimtelijke kwaliteit.
Ten aanzien van bedrijventerreinen is het algemene uitgangspunt: het juiste bedrijf op de juiste locatie. Er wordt ruimte geboden voor groei van locale bedrijvigheid in bestaande sectoren als detailhandel, bouwnijverheid en industrie en in relatief nieuwe sectoren als recreatie, toerisme, dienstverlening en op het gebied van gezondheid en zorg. Aan nieuwe keuzes en ontwikkelingen gaat regionale afstemming vooraf.
Speerpunten zijn:
- demografische ontwikkeling;
- oriëntatie op externe relaties (met het KAN-gebied, Twente, Duitsland, Stedendriehoek);
- de verandering van het platteland;
- duurzame energie.
Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB) Regio Achterhoek
In regionaal verband hebben de gemeenten en de provincie in de regio Achterhoek afspraken rondom bedrijventerreinen vastgelegd (Regionaal programma bedrijventerreinen RPB). In het voorjaar van 2009 heeft de Regio Achterhoek haar Economisch Programmerings- en Ontwikkelingsdocument (EPO) opgesteld. Met het RPB wordt invulling gegeven aan de Structuurvisie bedrijventerreinen en werklocaties. Het RPB biedt het kader voor concrete werk- en projectafspraken tussen de regiogemeenten. De provincie Gelderland is partner op diverse onderwerpen. Zij is nauw betrokken bij afspraken over vraag en aanbod, aanpak van de herstructurering en implementatie van de SER-ladder.
Op subregionaal niveau zijn de volgende aanvullende afspraken gemaakt:
- het regionaal afsprakenkader over planning en programmering van bedrijventerreinen tussen Regio Achterhoek en provincie;
- de vertaling en uitwerking van de gemeentelijke, regionale en provinciale doelstellingen op het gebied van bedrijventerreinen;
- het toetsingskader voor de ontwikkeling van bedrijventerreinen in de regio.
In het RPB is Laarberg opgenomen als ontwikkeling waar zware milieuhinderlijke bedrijvigheid kan worden opgevangen.
Conclusie
Met onderliggend bestemmingsplan wordt een bijdrage geleverd aan de speerpunten uit de Regionale structuurvisie Achterhoek.
3.4 Gemeentelijk Beleid
Toekomstvisie Oost Gelre
In de 'Toekomstvisie Oost Gelre' zijn de wensbeelden van de gemeente voor 2020 weergegeven. Ook komt aan de orde hoe de gemeentelijke organisatie met dat toekomstbeeld omgaat. In 2020 komt dat onder andere tot uiting in het feit dat Oost Gelre voor Oost-Achterhoek de belangrijkste speler is op het gebied van industriële bedrijvigheid. De (gerevitaliseerde) industrieterreinen concentreren zich daarbij rond de verbindingsweg tussen Groenlo en Lichtenvoorde. Er zijn goede mogelijkheden voor betaalbaar openbaar vervoer, wat overigens gestimuleerd wordt door de aanwezige bedrijven.
Het regionale duurzame bedrijvenpark 'De Laarberg' in Groenlo is gevuld met diverse verhuisde bedrijven, afkomstig uit de gehele Oost Achterhoek, maar ook met een groot aantal nieuwe bedrijven. Aan duurzame energie en duurzaamheid in zijn algemeenheid wordt veel waarde gehecht.
Alle milieubelastende bedrijven zijn uit de kernen verdwenen. Verder zijn de bedrijven zo ingericht dat mogelijke milieuproblemen al bij de bron worden aangepakt. Dit maakt het wonen en recreëren in Oost Gelre prettig en veilig. Er zijn dan ook geen klachten meer als gevolg van industriële bedrijvigheid en aan het industrieel erfgoed worden nieuwe bestemmingen gegeven. Bedrijven kunnen ook buurten en buurtschappen 'adopteren' om zo de sociale duurzaamheid in Oost Gelre te stimuleren.
Structuurvisie 'Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg'
Voor de uitbreiding van het regionaal bedrijvenpark is een structuurvisie 'Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg' opgesteld. De structuurvisie vormt het kader voor de toekomstige ontwikkelingen voor het regionaal bedrijvenpark. Aan de hand van de structuurvisie kunnen voor concrete ontwikkelingen bestemmingsplannen op maat worden opgesteld.
In de structuurvisie is de ruimtelijke visie beschreven op de gehele ontwikkeling en zijn randvoorwaarden voor de nadere invulling opgenomen. Deze randvoorwaarden zijn mede voortgekomen uit de uitgevoerde planMER en gelden voor de bestemmingsplannen die opgesteld worden voor Laarberg fase 2, waaronder ook dit bestemmingsplan. Voor de wijze van implementatie van deze randvoorwaarden in de planregels en op de verbeelding wordt verwezen naar hoofdstuk 6.
Visie
Afbeelding 3.1 Structuurvisie
De visie beschrijft het plan voor Laarberg op hoofdlijnen. De directe omgeving en delen van Laarberg hebben landschappelijke waarde. De ontwikkeling van het bedrijventerrein maakt, daar waar mogelijk, zoveel mogelijk gebruik van die kwaliteiten. Daarmee kan een terrein ontwikkeld worden dat functionaliteit laat samengaan met ruimtelijke kwaliteit. Er wordt rekening gehouden met de specifieke kwaliteiten van de omgeving. Dit kan er toe leiden dat op de ene plek het bedrijventerrein juist wordt tentoongesteld aan de omgeving (rond de Grolse Linie), terwijl het op een andere plek voor de omgeving ‘verstopt’ wordt; juist een hele groene uitstraling krijgt, aansluitend op het bestaande landschap (aan de westzijde). Alvorens een ontwikkeling plaatsvindt aan een rand, worden groenstructuren gerealiseerd, welke tevens als compensatiegebied kunnen dienen.
De structuurvisie maakt onderscheid in vier ruimtelijke eenheden, met elk haar eigen ruimtelijke en functionele kenmerken. Dit zijn:
- de Verbindingszone;
- het Biobased Transitiepark;
- het Bedrijventerrein;
- het Agrarisch Landschap.
De samenhang tussen de ondergrond en de nieuwe ontwikkeling bovengronds, wordt door deze bovengenoemde zones zichtbaar gemaakt.
Het plangebied voor het solarpark is gelegen in het Biobased Transitiepark en voor een klein deel in het Agrarisch Landschap. Het Biobased Transitiepark kent geen harde grenzen. Er is plek voor ongeveer 7 hectare bedrijventerrein en ongeveer 20 hectare 'innovatie en energiepark'. Deze zone zal zich gaan kenmerken als een gebied waar de transitie van fossiele brandstof naar groene grondstoffen zal plaatsvinden.
De zone kenmerkt zich door een fijnmazig patroon met lijnen haaks op de Leerinkbeek die ten noorden van het plangebied ligt. De groene structuren worden waar mogelijk ingepast in het plan. In de huidige situatie watert het plangebied af op de Leerinkbeek. In de structuurvisie geldt het uitgangspunt dat het water zo veel mogelijk wordt vastgehouden in het gebied. Het water wordt geïnfiltreerd in infiltratievelden of in eerste instantie geborgen binnen het plangebied.
Het Agrarische Landschap betreft het overgangsgebied gelegen aan de westzijde van het plangebied. De overgang tussen het bedrijventerrein en het aangrenzend landschap krijgt vorm door inpassing van weilanden en de waterbergingslocatie op het bedrijventerrein. Om de landschappelijke inpassing af te
ronden, zijn langs de aangrenzende bedrijfskavels nieuwe groenstructuren voorzien, die tevens kunnen dienen als compensatiegebied. Deze groene erfscheidingen moeten er voor zorgen dat er vanuit het buitengebied geen direct zicht is op het bedrijventerrein.
In onderhavig plangebied is in de structuurvisie ook voor een groot gedeelte aangegeven als reserveringsgebied voor natuurcompensatie.
Voorwaardelijke bepalingen
In de structuurvisie zijn voorwaardelijke bepalingen opgenomen. Deze bepalingen komen voort uit de opgestelde planMER. Het stellen van voorwaardelijke bepalingen voor de thema's natuur, verkeer, geluid en geur is noodzakelijk gebleken om de uitvoerbaarheid van de structuurvisie te waarborgen. Deze voorwaarden werken door in de bestemmingsplannen.
Dit geldt ook voor voorliggend bestemmingsplan. Zie paragraaf 6.3 voor een nadere toelichting op deze doorwerking van de structuurvisie.
Conclusie
Deze structuurvisie sluit aan op de Toekomstvisie Oost Gelre. Met onderliggend bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de Structuurvisie Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Doelstellingen En Uitgangspunten
Voor de uitbreiding van het regionaal bedrijvenpark Laarberg heeft de raad een Masterplan (december 2012) vastgesteld. Dit Masterplan schetst de kaders in hoofdlijnen voor de uitbreiding van het regionaal bedrijvenpark Laarberg. Op basis van het Masterplan is vervolgens een structuurvisie (vastgesteld 17 december 2013) opgesteld. De structuurvisie vormt het kader voor de concrete toekomstige ontwikkelingen. Zie ook paragraaf 3.4.
Binnen het plangebied wordt ruimte geboden aan de opwekking van duurzame energie in de vorm van zonnepalen.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een deel van het bedrijventerrein.
4.2 Functies
In dit deel van het Regionaal Bedrijventerrein Laarberg wordt een solarpark gerealiseerd. In het gebied is een concreet verzoek ingediend voor het opwekken van zonne-energie. Van de 8,9 hectare in het plangebied zal op circa 7 hectare een solarpark verrijzen.
In de structuurvisie is het gebied aangeduid als een combinatie van agrarisch gebied, reservering natuurcompensatie, waterberging en Biobased Transitiepark.
Het ontwerp is een integraal ontwerp tussen landschap, natuur en waterberging en een functionele inrichting van een solarpark. Het betreft een ontwerp met vloeiende overgangen tussen solarpark, natuur, weides en waterberging. Het gedachtengoed in het ontwerp is multifunctioneel ruimtegebruik. Multifunctionele gebieden leveren interessante combinaties en variërende beelden van het gebied.
Toelichting ontwerp
In het plangebied lopen de verschillende gebieden in elkaar over.
In het solarpark worden maximaal 1,4 hectare zonnepanelen geplaatst over een oppervlakte van ongeveer 7 hectare. Er komen meerdere rijen zonnecellen op circa 1 meter boven de grond met een afstand van ongeveer 10 meter tussen de rijen.
In het noordwestelijk deel van het plangebied onder de hoogspanningsleidingen komt een weide ter grootte van ongeveer 1 hectare. Ten zuiden van deze weide is ruimte gereserveerd voor permanente waterberging die tevens dienst doet als bluswatervoorziening. De bluswatervoorziening is voor hulpdiensten bereikbaar via de Ruiterweg, vanuit zowel de westelijke als de oostelijke richting. De Ruiterweg in oostelijke richting is voor het overige gemotoriseerde verkeer niet toegankelijk.
De permanente waterberging gaat richting het solarpark over in een verlaging in het maaiveld, gelegen onder de zonnepanelen. Deze verlaging maakt tijdelijke waterberging onder extreme omstandigheden mogelijk. Het hoogteverschil tussen het huidige maaiveld en het nieuwe maaiveld wordt met flauwe taluds (1:10) mogelijk gemaakt. Een groot deel van het jaar is het gebied groen en tijdens extreme weersomstandigheden zal het gebied zich vullen met water en krijgt het geheel een ander aanblik. Tussen de velden met zonnepanelen bevinden zich enkele poelen, die permanent gevuld zijn met water.
Het graslandbeheer gebeurt door beweiding met schapen. Omdat de onderkant van de panelen minimaal 1 meter boven maaiveld staat, kan het gehele gebied worden beweid.
Bestaande bomen worden in het ontwerp zo veel mogelijk gespaard en worden aangevuld met laagstamfruitbomen ten behoeve van de steenuil.
De houtwal aan de noordzijde wordt versterkt door het toevoegen van bossages, zodat een natuurlijke afscheiding naar het buitengebied ontstaat. Aan de oost-, west- en noordzijde komt een hekwerk. Aan de zuidzijde ligt het hetwerk wat verder van de Ruiterweg af, waardoor er een mogelijkheid ontstaat voor het creëren van een recreatieve rustplek.
Afbeelding 4.1 Inrichtingsschets Solarpark
4.3 Natuurmitigatie
Het solarpark wordt in de avond en nacht niet verlicht. De aangrenzende Ruiterweg wordt gebruikt als recreatief fietspad, en niet als ontsluitingsweg. De nestlocaties van steenuil en huismus en verblijfplaatsen van de gewone grootoorvleermuis in de omgeving blijven behouden.
Mitigatiemaatregelen
De inrichting van het solarpark leidt op zichzelf niet tot specifieke effecten die door maatregelen verzacht moeten worden (zie ook paragraaf 5.10). Er zijn daarom geen specifieke mitigerende maatregelen nodig voor beschermde soorten. De situatie die met het solarpark wordt gecreëerd dient wél als mitigatie voor verlies aan voedselgebied van steenuil en huismus elders in Laarberg fase 2.
4.4 Waterberging
Uitgangspunt is dat neerslag zo veel mogelijk wordt vastgehouden op het gehele bedrijvenpark. In het plangebied voor het solarpark wordt waterberging gerealiseerd. Hier wordt ruimte gereserveerd voor waterberging in verband met de toename van verhard oppervlak ten opzichte van de huidige situatie voor het gehele regionale bedrijvenpark. De waterberging krijgt vorm als bergingsvijver en een verlaagd maaiveld deels ter plaatse van de zonnepanelen die dient als overloop van de bergingsvijver. De bergingsvijver wordt tevens gebruikt als bluswatervoorziening.
In paragraaf 5.9 is de watertoets voor dit bestemmingsplan beschreven.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Algemene Beoordeling Milieueffecten (M.e.r.)
Wettelijk kader
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn.
Toetsing
Het plangebied Laarberg Solarpark maakt onderdeel uit van het grotere Laarberg fase 2. Ten behoeve van de uitbreiding van regionaal bedrijvenpark Laarberg is een structuurvisie opgesteld. Deze structuurvisie is planm.e.r.-plichtig gezien de aard en omvang van de voorziene ontwikkelingen (namelijk zware bedrijvigheid) en de op voorhand niet uit te sluiten significante effecten op Natura 2000-gebieden (een passende beoordeling in het kader van Natuurbeschermingswet 1998 is verplicht).
De planm.e.r. maakt tevens onderdeel uit van onderliggend bestemmingsplan, zie hiervoor bijlage 1.
In de planm.e.r. zijn de milieueffecten van de gehele uitbreiding van Laarberg in samenhang beschouwd. De resultaten van de planm.e.r. zijn niet alleen bruikbaar voor de structuurvisie, maar ook voor de onderliggende bestemmingsplannen. De planm.e.r. is opgenomen in de bijlage. De resultaten van deze planm.e.r. zijn bij de bewuste (milieu)aspecten beschouwd.
Resultaten
In de planm.e.r. zijn twee alternatieven beschouwd. Het voorkeursalternatief dat hieruit volgt komt nagenoeg overeen met het tweede beschouwde alternatief.
Het voorkeursalternatief is weergegeven in onderstaande verbeelding.
Afbeelding 5.1 Voorkeursalternatief planm.e.r.
Het voorkeursalternatief leidt tot een beoordeling van de milieueffecten. Te zien is dat de beoordeling van het VKA maar op één punt afwijkt van het alternatief 2. Het natuurcriterium Ecologische Hoofdstructuur (EHS; oftewel Gelders Natuurnetwerk in de ontwerp Omgevingsvisie Gelderland) wordt beoordeeld als neutraal (0) in plaats van positief. Reden hiervoor is dat de gereserveerde zone langs de zuidzijde van de Leerinkbeek smaller is dan in alternatief 2. De smallere zone is nog wel als een licht positief effect op te vatten, maar het effect is niet groot genoeg voor een '+'. In onderstaande tabel zijn de milieueffecten van de alternatieven en het voorkeursalternatief samengevat aan de hand van een beoordeling.
Tabel 5.1 Beoordeling milieueffecten alternatieven en voorkeursalternatief planm.e.r
In de planm.e.r. zijn voorwaarden opgenomen voor de realisatie van het voorkeursalternatief. Deze voorwaarden zijn overgenomen in de structuurvisie en werken door in de bestemmingsplannen. Zie hiervoor ook de paragrafen 3.4 en 6.3.
De planm.e.r. gaat uit van ontwikkeling van het gehele Laarberg fase II. Omdat in onderliggend bestemmingsplan sprake is van een gedeelte van de ontwikkeling van Laarberg fase II moet bij de beoordeling van de omgevingsaspecten voor het overige gedeelte van Laarberg fase II rekening gehouden worden met de bestaande situatie.
Conclusie
Onderliggend bestemmingsplan is een vertaling van het voorkeursalternatief uit de planm.e.r. voor het deel 'Laarberg Solarpark'. In de beschrijving van de milieuaspecten hieronder wordt onder andere gebruik gemaakt van de resultaten uit de planm.e.r..
5.2 Bedrijven En Milieuzonering
Op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) dient te worden beoordeeld of de in het plangebied te realiseren activiteiten een belemmering betekenen of van invloed zijn op gevoelige functies, zoals wonen, in of in de omgeving van het plangebied.
Beleid
Bedrijvigheid kan negatieve effecten met zich mee brengen voor woningen en gevoelige functies in de omgeving. Negatieve effecten kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op geur, geluid, stof en trillingen. Andersom kunnen woningen een belemmerend effect hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven. Het is daarom wenselijk dat bedrijfsactiviteiten of andere milieubelastende functies op een zekere afstand van woningen en andere hindergevoelige functies zijn gesitueerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).
In deze handreiking wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven op een passende afstand ten opzichte van woningen worden gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland. Niet ieder bedrijf heeft evenveel invloed op de omgeving. In de handreiking worden bedrijfsactiviteiten daarom ingedeeld in zes categorieën. Per milieucategorie zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden kunnen worden om hinder te voorkomen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in afstanden tot een rustige woonwijk en tot een gebied met een menging van functies. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur. De bedrijvigheid kan volgens de handreiking van de VNG ingedeeld worden in categorieën die lopen van 1 tot en met 6. Hierbij lopen de richtafstanden uiteen van 0 meter tot 1500 meter.
Tabel 5.2 Richtafstanden per milieucategorie
Milieucategorie | Richtafstanden tot een 'rustige woonwijk' | Richtafstanden tot een 'gebied met menging van functies' |
1. | 10 meter | 0 meter |
2. | 30 meter | 10 meter |
3.1 | 50 meter | 30 meter |
3.2 | 100 meter | 50 meter |
4.1 | 200 meter | 100 meter |
4.2 | 300 meter | 200 meter |
5.1 | 500 meter | 300 meter |
5.2 | 700 meter | 500 meter |
5.3 | 1.000 meter | 700 meter |
6. | 1.500 meter | 1.000 meter |
Toetsing
Zonnepanelen zijn niet als bedrijfsactiviteit opgenomen in de VNG-publicatie. Het solarpark heeft naar verwachting geen invloed op de woningen (gevoelige bestemmingen) in de omgeving. De omliggende bedrijven hebben eveneens geen invloed op de activiteiten die worden gerealiseerd.
Conclusie
Naar aanleiding van de ontwikkeling van het solarpark kan geconcludeerd worden dat de omliggende woningen niet gehinderd worden door de komst van nieuwe functie.
5.3 Verkeer
Het solarpark is gelegen op bedrijvenpark Laarberg dat gunstig gelegen en goed bereikbaar is. Via de N18 is aansluiting op het snelwegennetwerk A18, A12 en A35. Een directe aansluiting richting Duitsland ontbreekt.
Afbeelding 5.2 Beoogde nieuwe ontsluitingsstructuur Laarberg op nieuwe N18
Autoverkeer
Op 20 augustus 2013 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu het Tracébesluit N18 Varsseveld - Enschede vastgesteld. Doel van dit tracébesluit is om de N18 op delen aan te passen, om een aantal verkeersveiligheidsmaatregelen in de N18 te treffen en om tussen Groenlo en Enschede een nieuw tracé aan te leggen. Ter plaatse van Laarberg komt een nieuw tracé voor de N18. Ten opzichte van de huidige N18 ligt deze iets oostelijker. Tevens worden ter hoogte van het bedrijvenpark Laarberg op- en afritten aangelegd.
Fietsverkeer
De structuur van het fietsnetwerk komt grotendeels overeen met het netwerk van het overige verkeer. Het fietsnetwerk voorziet in de utilitaire fietsverbindingen in noord-zuid richting via het oude spoorlijntracé en het tracé van de huidige N18 enerzijds en via de Deventer Kunstweg anderzijds. In oost-west richting wordt een verbinding gelegd tussen dit noord-zuidtracé en de Deventer Kunstweg. Hier wordt gedacht aan een vrijliggend fietspad. Hierdoor wordt het mogelijk om dit fietspad deels door de Verbindingszone en deels langs en over de Grolse Linie te situeren. Dit versterkt het recreatieve karakter van deze route als onderdeel van het regionale recreatieve fietsknooppuntennetwerk. In noordwestelijke richting sluit deze fietsknooppuntenroute aan op de Deventer Kunstweg. Nabij de aansluiting op de N18 bevindt zich knooppunt 50 waarbij de route over het viaduct over de N18 loopt en zich uitsplitst in noordelijke richting via de Wolvenkamerweg en in zuidelijke richting via de Schietbaan.
Openbaar vervoer
Het openbaar vervoer wordt in de toekomst afgewikkeld via de bestaande N18, welke als parallelstructuur van de opgewaardeerde N18 functioneert. Door de uitbreiding van het gehele bedrijvenpark Laarberg komt de huidige halte (kruising N18/ Vredenseweg) decentraal te liggen. Een nieuwe halte dient centraler te komen liggen, zodat het gehele bedrijvenpark Laarberg op relatief korte loopafstand van het openbaar vervoer bereikbaar is.
Verkeer als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen
De verkeersontsluiting vindt plaats via de Oude Borculoseweg en de Deventer Kunstweg. Het solarpark heeft geen dagelijkse bezetting met personeel. De verkeersontsluiting zal dan ook uitsluitend benut worden door een enkele persoon bij het uitvoeren van (periodieke) onderhoudswerkzaamheden.
Voor het functioneren van het solarpark is geen parkeerruimte noodzakelijk. Er zal alleen behoefte zijn aan parkeerruimte in verband met het onderhoud van zonnepanelen. Parkeren moet in dat geval op het terrein zelf plaatsvinden, hiertoe is voldoende ruimte beschikbaar.
Naast de bergingsvijver is ruimte voor een opstelplaats voor brandweerwagens, zodat de brandweer de bergingsvijver kan gebruiken als bluswatervoorziening. Deze opstelplaats is vanuit westelijke richting bereikbaar via de Ruiterweg. In geval van calamiteiten kunnen de hulpdiensten de Ruiterweg in oostelijke richting gebruiken om de bluswatervoorzieining en het bedrijvenpark Laarberg te bereiken. De Ruiterweg is voor het overige gemotoriseerde verkeer in oostelijke richting afgesloten.
Het aantal voertuigbewegingen zal door de voorgenomen ontwikkeling niet tot nauwelijks stijgen. Het plan zal dan ook niet leiden tot een siginficante toename van verkeer op de omliggende wegen.
Conclusie
Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling geen
belemmeringen oplevert ten aanzien van verkeer.
5.4 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
Het Nederlandse wettelijke stelsel voor luchtkwaliteitseisen wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen', van de Wet milieubeheer. Dit wettelijk stelsel wordt ook wel de 'Wet luchtkwaliteit' ('Wlk') genoemd. Uit de 'Wet luchtkwaliteit' volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- 1. Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
- 2. Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo verbetering van de luchtkwaliteit plaats door mitigerende maatregelen;
- 3. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging. Een project is NIBM als aannemelijk is dat het project een toename van de afzonderlijke concentraties van de componenten NO2 en PM10 veroorzaakt van maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarden van NO2 en PM10. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3;
- 4. De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Toetsing
In het kader van het planMER ten behoeve van de structuurvisie is de invloed op de luchtkwaliteit en de verkeersaantrekkende werking van het regionaal bedrijvenpark Laarberg bepaald.
In het onderzoek is alleen de bijdrage aan de concentratie stikstofdioxide (NO2) in de lucht berekend. De concentratie fijnstof (PM10) is niet berekend aangezien de planbijdrage aan de fijnstofconcentratie veel lager zal zijn dan de bijdrage aan de NO2 concentratie. De lage achtergrondconcentratie voor fijnstof geeft ook geen aanleiding om deze lage bijdrage te berekenen.
Stikstofdioxide (NO2)
Het plan draagt als volgt bij aan de NO2 concentratie ter plaatse van het plangebied:
- De nieuwe Industriële activiteiten zorgen voor een maximale NO2 toename (waarbij sprake is van blootstelling) van 3,7 µg/m3, net buiten het plangebied
- De verkeersaantrekkende werking van Laarberg II zorgt voor een NO2 toename van 1,5 µg/m3 ter plaatse van het plangebied
Voor beide bronnen is de maximale (worst case) bijdrage bepaald. De beide bijdragen geven samen een maximale bijdrage aan de NO2 concentratie van 5,2 µg/m3.
De achtergrondconcentratie NO2 op de planlocatie bedraagt 14,3 µg/m3 in 2012 en 14,4 µg/m3 in 2015. De totale concentratie komt daarmee op maximaal 19,6 µg/m3.
De bijdrage vindt vooral plaats op en rond het bedrijvenpark Laarberg en in mindere mate in het buitengebied rond Laarberg, waar verspreid enkele agrarische bedrijven en woningen liggen. Op woonwijken vindt nauwelijks een toename plaats. Op de noordelijke rand van Groenlo bedraagt de toename maximaal 0,5 tot 1 µg/m3 NO2. De verwachte toename van de NO2 concentratie ter plaatse van gevoelige bestemmingen is daarmee over het algemeen zeer laag.
Fijnstof
De bijdrage aan de concentratie PM10 is in ieder geval lager dan de bijdrage aan de NO2 concentratie. Voor beide bronnen (industrie en verkeer) zal de maximale bijdrage samen zeker niet meer zijn dan 5,2 µg/m3.
De achtergrondconcentratie PM10 op de planlocatie bedraagt 21,7 µg/m3 in 2012 en 22,5 µg/m3 in 2015. De (overschatte) totale concentratie komt daarmee op maximaal 27,7 µg/m3. De locatie van de bijdrage is vergelijkbaar met de bijdrage van NO2.
Conclusie
Voor zowel stikstofdioxide als fijnstof geldt dat de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m3 op het gehele bedrijvenpark Laarberg fase 2, waar het solarpark onderdeel vanuit maakt, niet overschreden wordt als gevolg van de voorziene ontwikkelingen. De concentraties zullen volgens de worst case berekening lokaal wel toe kunnen nemen, maar de grenswaarden worden niet overschreden. De verwachte toenames vinden daarnaast vrijwel niet plaats bij gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit levert daarmee geen belemmering op voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.
5.5 Geluidhinder
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Toetsing
Het project voorziet niet in de realisatie van een geluidgevoelige bestemming zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Daarnaast worden door het voorliggende plan geen geluidsproducerende functies
toegelaten die een belemmering vormen voor geluidgevoelige functies in de omgeving van het plangebied.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de eisen van de Wgh geen belemmering vormen voor onderhavig bestemmingsplan.
5.6 Geurhinder
Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken en brengt om die reden ook gezondheidsrisico's met zich mee. Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Onder geurbelasting (of ‘immissie') verstaan we de hoeveelheid geur, uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht, die op een geurgevoelig object zoals een woning ‘terecht' komt. Deze hoeveelheid kan worden gemeten of berekend.
Wettelijk kader
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geeft normen voor de geurbelasting die een individuele, vergunningplichtige, veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (zoals een woning). Voor meldingsplichtige veehouderijen is een van de Wgv afgeleid beoordelingskader opgenomen in het Activiteitenbesluit.
Voor diercategorieën waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de regeling geurhinder en veehouderij (intensieve veehouderijen) moet de geurbelasting bij vergunningverlening worden berekend in odour units per kubieke meter lucht (OUE/m3). De geurbelasting van individuele bedrijven met deze diersoorten mag (binnen een zogenaamd ‘concentratiegebied’, zoals gemeenten Oost Gelre en Berkelland betreft) niet meer zijn dan:
- 3,0 OUE/m3 op een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom;
- 14,0 OUE/m3 op een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom.
Voor overige (grondgebonden) veehouderijen gelden minimaal aan te houden afstanden
(ongeacht de omvang van het bedrijf):
- ten minste 100 meter tot geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom
- ten minste 50 meter tot geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom
Gemeentelijk geurbeleid
De Wgv biedt de gemeenten de mogelijkheid een eigen geurbeleid op te stellen en daarmee (gemotiveerd) af te wijken van de wettelijke normen, binnen een in de wet vastgelegde bandbreedte. Gemeente Oost Gelre heeft enkele afwijkingen van de standaard normen onderbouwd in de “Gebiedsvisie ten behoeve van de Verordening geurhinder en veehouderij voor de Gemeente Oost Gelre” (Gemeente Oost Gelre, 2007).
De afwijkende normen zijn vastgelegd in een gemeentelijke verordening. Voor de uitbreiding van het regionale bedrijvenpark Laarberg is relevant dat de verordening een andere individuele geurnorm stelt voor de bebouwde kom van Groenlo. Gevoelige objecten binnen deze kom mogen een geurbelasting ondervinden van een individueel bedrijf van 5 OUE/m3. Deze norm van 5 OUE/m3 geldt ook voor bedrijventerreinen en is dus ook van toepassing op geurgevoelige objecten op het bestaande en toekomstige deel van Laarberg.
Gemeente Berkelland heeft ook een Verordening geurhinder en veehouderij. Voor zeven kleine kernen geldt een norm van 6 OUE/m3 voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object en een minimaal aan te houden afstand van 75 meter (i.p.v. 100 m) tussen veehouderijen en geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom. Het plangebied is geen onderdeel van gemeente Berkelland. De normen voor de bebouwde kom van Groenlo zijn geldend voor de geurbelasting die veehouderijen gelegen in Berkelland op het plangebied mogen hebben.
Toetsing
Wanneer gevoelige objecten worden gerealiseerd in het plangebied, kunnen die een eventuele groei van omliggende veehouderijen in de toekomst beperken. Tussen het plangebied en de meeste veehouderijen in de omgeving van het plangebied liggen al gevoelige objecten (verblijfsobjecten) die deze groei beperken.
Naar huidig inzicht kunnen gevoelige objecten alleen relevant worden wanneer het 'nieuwe' intensieve veehouderijbedrijf Huurninkallee 11 verder wil uitbreiden bovenop de uitbreiding in 2013 of wanneer de andere twee kleine intensieve bedrijven ten westen van het plangebied fors willen uitbreiden.
De twee kleine intensieve veehouderijen aan de westzijde betreffen een kleine veehouderij met varkens en een gemengd bedrijf met hoofdtak melkveehouderij en een kleine tak varkens. In de huidige situatie liggen de 3 OU/m3 contouren van deze bedrijven net buiten het plangebied. Bij uitbreiding komen deze contouren wellicht binnen het plangebied te liggen. Echter, binnen de bebouwde kom van Groenlo is 5 OU/m3 toegestaan en het plangebied solarpark dient als een 'buffer' waar geurgevoelige objecten niet toegestaan zijn. Daarbij komt nog dat de bedrijven volgens de huidige vergunning een traditionele stal hebben en (zeker bij groei) zullen moeten voldoen aan het besluit Huisvesting waardoor de geuremissie zal dalen.
Voor het grotere intensieve bedrijf met vleeskalveren (Huurninkallee 11) geldt dat zij na uitbreiding van het bedrijf een berekende geurbelasting op de huidige woning Ruiterweg 14, ten oosten van het plangebied, heeft van 4,3 OU/m3. Daarmee voldoet de belasting op deze plek aan de norm van 5 OU/m3 op gevoelige objecten binnen de bebouwde kom. De woning Ruiterweg 14 zal echter verdwijnen indien Laarberg fase 2 wordt ontwikkeld. Aangezien de belasting ter hoogte van deze huidige woning dicht tegen de norm aan zit, kunnen er geen nieuwe geurgevoelige objecten worden gerealiseerd ten westen van Ruiterweg 14. Als dat wel gebeurt worden de uitbreidingsmogelijkheden van Huurninkallee 11 beperkt.
Om te borgen dat het intensieve bedrijf Huurninkallee niet beperkt wordt in haar uitbreidingsmogelijkheden, worden geurgevoelige objecten niet toegestaan in het plangebied solarpark. Hiermee vormt het solarpark een bufferzone tussen omliggende veehouderijen en het bedrijvenpark Laarberg. Ter plaatse van het solarpark zijn zonnepanelen, natuur en agrarische (onbebouwde) gronden toegestaan.
De ontwikkeling is verenigbaar met andere reeds aanwezige bedrijven in de omgeving (incl. bedrijven op Laarberg II).
Conclusie
Omdat het solarpark geen geurgevoelige objecten mogelijk maakt en daarmee een 'geurbuffer' vormt, draagt het bij aan de ontwikkeling van het bedrijvenpark Laarberg en de bescherming van omliggende veehouderijen. Het solarpark staat daarnaast ook geen geurproducerende activiteiten toe. De voorgenomen ontwikkeling levert derhalve geen belemmeringen op ten aanzien van geur.
5.7 Externe Veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's voor de omgeving vanwege het gebruik, de productie, opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. In het kader van de externe veiligheid dient, in het geval van een verandering bij de risicobron of in de omgeving daarvan een afweging te worden gemaakt over de externe veiligheidssituaties. In de volgende besluiten en circulaires zijn risiconormen opgenomen die relevant zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid bij het vaststellen van een bestemmingsplan:
- Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit besluit zijn de risiconormen voor risicovolle inrichtingen weergegeven.
- Circulaire Risiconomering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Circulaire Rnvgs). De Circulaire Rnvgs is van toepassing op het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en binnenwater.
- Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In het Bevb zijn de risiconormen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen opgenomen.
- Vuurwerkbesluit. In het vuurwerkbesluit zijn voor de opslag van consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk veiligheidsafstanden vastgesteld.
- Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidsafstanden opgenomen voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik.
Gemeentelijke beleidsvisie externe veiligheid
Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten. Onder externe veiligheid verstaat men het beheersen van risico's die voortvloeien uit de opslag, productie, het gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen.
De gemeente heeft haar ambities per gebiedstype geformuleerd. Voor het plangebied is het gebiedstype 'Ruimte voor industrie' relevant:
Het betreft hier de industrie- en bedrijventerreinen in Oost Gelre. In deze gebieden zijn economie, bedrijvigheid en werkgelegenheid de belangrijkste uitgangspunten. De gebieden bieden maximale ruimte voor bedrijven, waarbij aan de wettelijke minimumeisen wordt voldaan. Een verdergaand beschermingsniveau dat ten koste gaat van de ontplooiingsruimte voor bedrijven wordt onwenselijk geacht.
Toetsing
Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet worden getoetst aan de normen die volgen uit wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een solarpark. Een solarpark is geen gevoelige functie in het kader van externe veiligheid. Er zijn dan ook geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plan in het kader van externe veiligheid.
Daarnaast zal door onderhavig plan geen risicovolle functie worden toegelaten die, in het kader van de Bevi, een belemmering zal vormen voor gevoelige functies in de omgeving van het plangebied.
Conclusie
Er kan dan ook worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen oplevert ten aanzien van het Bevi.
5.8 Bodemkwaliteit
Wettelijk kader/inleiding
In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van herbestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven.
Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Bouw kan pas plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.
Toetsing
De betreffende gronden zijn al sinds zeer geruime tijd in gebruik als agrarische grond. Agrarische gronden hebben een lage verdenking ten aanzien van bodemverontreinigingen. Het solarpark wordt zeer extensief gebruikt door mensen, waardoor het solarpark niet is aan te merken als een gevoelige functie. Derhalve mag worden verwacht dat de bodem geschikt is voor het gebruik als solarpark, natuur, waterberging en agrarische gronden.
Ten behoeve van de waterberging worden gronden ontgraven. De grond die hierbij vrijkomt wordt binnen het plangebied van Laarberg fae 2 afgevoerd.
De zonnepanelen worden bevestigd op palen, welke de grond worden ingedreven. Hiermee wordt verstoring van de bodem zoveel mogelijk tegen gegaan.
Conclusie
Het aspect bodem levert geen belemmeringen op voor de realisatie van het solarpark, natuur, waterberging en agrarische gronden.
5.9 Water
Wettelijk kader / inleiding
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
Masterplan
Voor de uitbreiding van Laarberg is in het kader van het Masterplan 'Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg' de watertoets (Civicon BV, 2011) doorlopen. Dit proces is doorlopen met gemeente Oost Gelre en Waterschap Rijn en IJssel. De toets geeft aan wat de gevolgen zijn voor het ruimtelijke plan voor de waterhuishouding in en rond Laarberg fase 2. De maatregelen die nodig zijn om de waterhuishouding op orde te hebben en te houden in het plangebied zijn afgestemd met het waterschap. Dat deze op een juiste manier worden toegepast wordt geborgd in het waterplan dat in samenwerking met het waterschap wordt uitgewerkt, parallel aan de structuurvisie voor Laarberg fase II. In dat plan wordt gestreefd naar een hoge mate van detail. De watertoets wordt gebruikt voor de bestemmingsplannen die worden opgesteld binnen de uitbreiding van het regionaal bedrijvenpark. De watertoets is opgenomen in de bijlage.
Huidige situatie plangebied
In en in de directe nabijheid van het regionale bedrijvenpark zijn meerdere oppervlaktewaterlichamen aanwezig.
- Leerinkbeek;
- Afwatering van Heideblom (inclusief zijtak);
- Bluswatervoorziening bestaand industrieterrein;
- Retenties bestaand industrieterrein.
Aan de noordzijde van het regionaal bedrijvenpark loopt de Leerinkbeek. Deze beek is onderdeel van een natte ecologische verbindingszone (heringericht in 2007). Daarnaast zijn er enkele kleine watergangen aan de randen van het plangebied en in de omgeving (kleinere sloten). Nabij het plangebied liggen retentiewateren van het bestaande deel van het bedrijvenpark Laarberg.
Naast het oppervlaktewater zijn het verloop van het maaiveld, de bodemopbouw en de grondwaterstanden in grote mate bepalend voor de waterhuishouding. De maaiveldhoogte van het plangebied is gelegen rond de 22,50 meter boven NAP.
De bodem bestaat tot een diepte van 2 á 2,5 meter voornamelijk uit fijne silthoudende zandlagen. Iets dieper (tot 4,1m onder maaiveld) zijn overwegend matig fijne grindhoudende zanden aanwezig. Tot een diepte van 10 à 15 meter zijn overwegend schone zandlagen aanwezig met op een aantal plaatsen leem-en silthoudende lagen op een diepte van circa 5 tot 8 meter.
Tot de maximaal verkende diepte van 15 meter is een keileempakket aanwezig. Hier ligt ook de basis van het freatische en eerste watervoerend pakket.
Het waterbeleid is er op gericht dat hemelwater in eerste instantie zo veel mogelijk vastgehouden moet worden door infiltratie in de bodem. Als dat onvoldoende mogelijk is, dient het water zo veel mogelijk geborgen te worden in retentievoorzieningen. Als ook dat niet toereikend is kan water afgevoerd worden.
De infiltratiemogelijkheden worden vooral bepaald door de doorlatendheid van de bodem en de grondwaterstanden. Door de bodemopbouw met veel zandlagen is de doorlatendheid goed. In het plangebied varieert de grondwaterstand tussen circa 0 en 1,8 meter onder het maaiveld. Aan de noordzijde van het plangebied, waar het maaiveld ook het laagst ligt, zijn bij de Leerinkbeek grondwaterstanden tot nabij maaiveld aangetroffen (in de winter).
Ten behoeve van het bestaande industrieterrein is reeds een retentie aangelegd. De retentie is alleen na een regenbui gevuld met water (met dakwater en weg-/terreinwater) en loost op de Leerinkbeek. In het plangebied infiltreert het meeste hemelwater in de op dit moment onbebouwde bodem (agrarisch gebied). Het bestaande industrieterrein Laarberg I is over het algemeen voorzien van een verbeterd gescheiden rioolstelsel. In principe zijn de wegen en terreinverhardingen aangesloten op het hemelwaterriool en het dakwater op de aanwezige retenties. De solitaire bebouwing, veelal met agrarische bestemmingen, binnen de grenzen van de onderzoekslocatie is aangesloten op drukriolering.
Watertoets
Functionele beschrijving
Binnen Laarberg fase 2 worden de volgende functies onderscheiden; bouwkavels, watervoerende retenties, droogvallende infiltratievelden, groenstroken en wegen. Het plangebied Solarpark bestaat voornamelijk uit groenstructuren met een waterbergingsfunctie. Het plangebied is vrijwel geheel onverhard. Alleen ter plaatse van de opstelplaats voor de brandweer bij de bergingsvijver annex bluswatervoorziening zal halfverharding worden aangebracht.
Wijziging ten opzichte van eerdere uitgangspunten (2011) m.b.t. waterberging
Ten opzichte van de uitgangspunten die in 2011 zijn overeengekomen met het waterschap Rijn en IJssel is het plan inmiddels op een essentieel onderdeel gewijzigd. Het betreft de aanleg van een bergingsvijver. Aanvankelijk zou deze vijver een oppervlakte krijgen van 2 ha. Uit oogpunt van landschappelijke inpassing én uit oogpunt van efficiënter (meervoudig) grondgebruik, is daarna in overleg met het waterschap besloten om in het plan een bergingsvijver van circa 500 m³ aan te leggen én daarnaast vrijwel het gehele Solarpark mede geschikt te maken (en te bestemmen) om in voorkomende situaties te fungeren als overloopgebied (overstromingsgebied). Op deze wijze blijft het plan voorzien in voldoende retentiemogelijkheden, wordt een betere landschappelijke inpassing bereikt, en worden gronden efficiënter benut.
Riolering en Afvalwaterketen
Ten gevolge van de ontwikkeling zal sprake zijn van een toename van afvalwater. Het afvalwater zal via het aan te leggen rioleringsstelsel worden afgevoerd en aangesloten worden op het gemaal "Laarberg". Bij de aanleg van het gemaal "Laarberg" en de dimensionering van de persleiding is rekening gehouden met de groei van het afvalwater door uitbreiding van het bedrijvenpark. Deze voorzieningen kunnen naar huidig inzicht de toename van het afvalwater verwerken. Het nieuwe terrein zal naar huidig inzicht voorzien worden van een 'drievoudig stelsel' (soort verbeterd gescheiden stelsel).
Wateroverlast
Het verhard oppervlak voor de gehele uitbreiding van het bedrijvenpark neemt toe met naar schatting maximaal 50 hectare (inclusief wegen) indien alle bedrijfskavels 100% verhard worden.
Om wateroverlast, kwantitatief en kwalitatief, nu en in de toekomst te voorkomen wordt het regenwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden, bergen en afvoeren behandeld. Het vasthouden en bergen van opgevangen hemelwater dient in eerste instantie binnen de gehele uitbreiding van het bedrijvenpak ingepast te worden. Het hemelwater zal door middel van infiltratievelden elders op het bedrijvenpark Laarberg, in de bodem infiltreren. Deze velden kunnen overstorten op de retenties van het bouwplan. Deze retenties kunnen uiteindelijk overstorten op de Leerinkbeek. De vijver binnen dit plan stort over op de afwatering van de Heideblom (die vervolgens op de Leerinkbeek uitkomt).
Voor de ontwikkelingen wordt de bestaande bluswatervoorziening gedempt. Daarnaast wordt een deel van de bestaande retenties gedempt voor de ontwikkelingen m.b.t. de N18. Dit dient gecompenseerd te worden. Deze compensatie vindt plaats in de watervoerende retentie en de droogvallende infiltratievelden.
Oppervlaktewaterkwaliteit
Vanuit de gehele uitbreiding van het bedrijvenpark wordt hemelwater via infiltratievelden en retenties geloosd op het oppervlaktewatersysteem. Er worden geen functies mogelijk gemaakt die tot verslechtering van de waterkwaliteit leiden.
Grondwateroverlast
In de bodem van de uitbreiding van het regionale bedrijvenpark bevinden zich op enkele plaatsen slecht doorlatende lagen. Om grondwateroverlast in de toekomstige situatie te voorkomen, wordt aanbevolen om deze slecht doorlatende lagen te onderbreken (spitten).
Inrichting en beheer
De ontwikkelingen vormen geen belemmering voor het reguliere beheer en onderhoud van het watersysteem. Het oppervlaktewaterpeil wordt binnen gewenste of vastgestelde marges gehandhaafd (bestaand gemiddeld grondwaterpeil). Aandachtspunt is dat rekening wordt gehouden met ruimte voor onderhoudspaden. De richtlijnen die het waterschap hiervoor hanteert zijn bekend en aan bod gekomen tijdens de watertoets.
Volksgezondheid
Het toekomstige oppervlaktewater moet voldoende doorstroming hebben om van voldoende kwaliteit te zijn. Om het risico op verdrinking te beperken, worden zoveel als mogelijk flauwe taluds toegepast. De infiltratievelden moeten binnen 24 uur leeg zijn.
Waterhuishoudkundig plan
De maatregelen die nodig zijn om de waterhuishouding op orde te hebben en te houden in het plangebied zijn afgestemd met het waterschap Rijn en IJssel. Diverse maatregelen hebben ruimtelijke consequenties. Dat deze op een juiste manier worden toegepast wordt geborgd in het waterhuishoudkundigplan dat in samenwerking met het waterschap is uitgewerkt. In dat plan wordt gestreefd naar een hoge mate van detail.
Nogmaals wordt opgemerkt dat het waterhuishoudkundig plan in dit bestemmingsplan gewijzigd wordt uitgevoerd, in die zin dat er geen sprake meer is van een 2 ha grote bergingsvijver, maar dat wordt voorzien in een combinatie van een kleinere bergingsvijver (circa 500 m²) én medegebruik van het gehele Solarpark als overloopgebied. Daarbij blijft de bergings- / retentiecapaciteit voor Laarberg 2 op peil.
Overleg met het waterschap
Dit bestemmingsplan, inclusief de bijlagen Watertoets en Waterhuishoudings- en rioleringsplan, zijn ter beoordeling voorgelegd aan het Waterschap Rijn en IJssel. Op 25 juni 2014 heeft het Waterschap hierop ambtelijk gereageerd en enkele opmerkingen naar voren gebracht.
De belangrijkste opmerkingen van het waterschap hadden betrekking op:
- de wens om binnen de bestemming Groen - Solarpark een dubbelbestemming voor waterberging op te nemen;
- een juiste beschrijving van de overstortsituatie ter plaatse;
- een nadrukkelijke weergave van de wijzigingen in het waterhuishoudelijk plan ten opzichte van het plan uit 2011.
Alle opmerkingen zijn verwerkt in de tekst van deze paragraaf, de regels en de verbeelding. Tevens hebben de opmerkingen geleid tot een aanpassing op onderdelen van het genoemde Waterhuishoudings- en rioleringsplan. Daarbij is door middel van een erratum aangegeven welke onderdelen het betreft.
5.10 Ecologie
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998.
Gebiedsbescherming
Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Natuurbeschermingswet is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.
Soortenbescherming
Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Er bestaan drie beschermingsregimes voor drie verschillende groepen van beschermde soorten. Voor de algemeen beschermde soorten (tabel 1) geldt een algemene ontheffing voor ruimtelijke ingrepen. Ook voor de overige beschermde soorten (tabel 2) is ontheffing mogelijk, mits wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor strikt beschermde soorten (tabel 3) kan enkel afgeweken worden na een uitgebreide toetsing.
Toetsing
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Het plangebied ligt op enige afstand van een aantal Natura 2000-gebieden:
- Zwillbrockervenn & Ellewickerveld en vogelrichtlijngebied (5 km);
- Korenburgerveen (7 km);
- Stelkampsveld (10 km);
- Buurserzand en Haaksbergerveen (10 km).
Passende beoordeling
In de passende beoordeling bij het PlanMER Structuurvisie Laarberg fase II (Royal HaskoningDHV, augustus 2013) is de stikstofdepositie ten gevolge van de industriële activiteit en de verkeersaantrekkende werking van het regionaal bedrijvenpark Laarberg bepaald. Wanneer het bedrijventerrein volledig wordt ingevuld volgens de met de structuurvisie beoogde milieuzonering zal de dan optredende stikstofemissie van industrie en wegverkeer leiden tot een kleine toename van stikstofdepositie ten opzichte van de huidige situatie in Natura 2000-gebieden Zwillbrockervenn, Korenburgerveen, Stelkampsveld en Buurserzand & Haaksbergerveen.
Op de Natura 2000-gebieden (Korenburgerveen, Stelkampsveld, Buurserzand & Haaksbergerveen) is sprake van een kleine toename van stikstofdepositie ten opzichte van de huidige situatie, waarvan op voorhand niet is uitgesloten dat dit een significant negatief effect veroorzaakt. Op deze gebieden is volgens de huidige 'juridische werkelijkheid' (nagenoeg) geen toename toegestaan, met uitzondering van het Duitse gebied. In het Duitse Natura 2000-gebied Zwillbrockervenn & Ellewickerveld is sprake van een toename van 1-2 mol N/ha/jr. Deze toename ligt ruim beneden de in Duitsland gehanteerde drempelwaarde van 3% van de kritische depositiewaarde. Daarmee is hier geen sprake van aantasting van de natuurlijke kenmerken.
Voor de Nederlandse gebieden (op een afstand van 7 tot 10 kilometer) ligt de depositietoename van de ontwikkeling van Laarberg fase II als geheel tussen de 0,5 en 1 mol N/ha/jaar. De depositietoename is in absolute zin een dusdanig kleine verandering dat deze ecologisch gezien verwaarloosbaar is.
Ter vergelijking: op weidevogelgraslanden wordt vaak 100-200 kg N per ha per jaar aan mest aangebracht1 , om de voedselrijkdom voor volwassen weidevogels op peil te houden. Dit komt overeen met 7.700 – 14.300 mol N/ha/ja. 0,5 Mol stikstof is gelijk aan een theelepel kunstmest (circa 7 gram pure stikstof). Verspreid over één hectare, aangebracht gedurende een jaar heeft dit geen enkel effect op de vegetatie.
Ook relatief gezien is een dergelijk kleine toename aan stikstof ecologisch gezien verwaarloosbaar (Jaspers et al, 20102 ). Een toename van stikstof die kleiner is dan 0,5% van de kritische depositiewaarde (dat is 2 mol N/ha/jr, uitgegaan van de strengst mogelijk KDW van 400 mol N/ha/jr) is ecologisch feitelijk niet meer meetbaar.
Tenslotte staat de toename ook in geen enkele verhouding tot natuurlijke fluctuaties als gevolg van meteorologische omstandigheden. De achtergronddepositie ter plaatse laat een fluctuatie zien van circa 179 tot 190 mol N/ha/jr.
Uit het onderzoek van Jaspers et al blijkt dat een zeer beperkte toename ecologisch verwaarloosbaar is. Echter, de juridische werkelijkheid is strikter. Een toename is volgens de huidige wetgeving niet toegestaan. Met de ontwikkeling van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) wordt in de toekomst mogelijk een geringe ruimte geboden in stistofdepositie als gevolg van economische ontwikkelingen.
Aanvullend op voorgaande moet op deze plaats nog worden aangegeven dat de depositiebijdrage van voorliggend bestemmingsplan kleiner is dan de bijdrage die is berekend in de Passende Beoordeling. Daarin is uitgegaan van de stikstofemissie van het bedrijventerrein als geheel en een worst case situatie qua emissie per toegestane milieucategorie, op basis van kentallen. Het gehele bedrijventerrein Laarberg II (met ruim 60 hectare uitgeefbaar terrein) stoot volgens de Passende Beoordeling circa 111 ton stikstofoxide (NOx) uit per jaar.
Binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan wordt maximaal een oppervlakte van 1,4 hectare gebruikt voor het opwekken van energie door middel van het omzetten van zonlicht in electriciteit met gebruik van zonnepanelen en de daarbij behorende voorzieningen. Het overige deel van het plangebied wordt ingevuld met groen. Het plangebied kan daarnaast ook nog gebruikt worden voor agrarisch weidebeheer door bijvoorbeeld het laten grazen van schapen.Voorliggend bestemmingsplan zorgt niet voor een emissie van NOx. De te verwachten (worst case) depositie als gevolg van de ontwikkeling in dit bestemmingsplan op Natura 2000-gebieden zorgt daarmee niet voor een bijdrage aan de hiervoor aangegeven depositie op de verschillende Natura 2000-gebieden.
Gelders Natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone
Een smalle zone rond de Leerinkbeek is aangewezen als Gelders Natuurnetwerk. Deze ligt ten noorden van het plangebied. Daar omheen ligt een ruime zone die in de omgevingsvisie van Gelderland is begrensd als Groene Ontwikkelingszone welke binnen een groot deel van het plangebied valt. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn hier mogelijk, mits tegelijktertijd de natuurwaarden versterkt worden. Er is bij de voorgenomen ontwikkeling voor Laarberg een zone van 20 meter tussen de gerealiseerde verbindingszone en toekomstige bebouwing gereserveerd. Er moet gestreefd worden om de "samenhang tussen natuurgebieden te bevorderen, het functioneren als netwerk te versterken en overgangen tussen natuurbestemmingen en andere functies te zoneren". De maatregelen moeten zich richten op het versterken van de natuurwaarden binnen deze zone langs de Leerinkbeek.
De meest noordelijke punt van het plangebeid krijgt de bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing' ter bescherming van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone.
Soortenbescherming
Flora en Faunawet
In 2010 heeft een volledige veldinventarisatie plaatsgevonden in en in de omgeving van het plangebied Solarpark (Staring Advies, 2010). Er zijn diverse beschermde soorten aangetroffen. Het gaat onder andere om de steenuil, huismus, gewone grootoorvleermuis, gewone dwergvleermuis en laatvlieger.
Niet van alle soorten is zeker waar ze exact voorkomen. Naar verwachting komen nieuwe resultaten uit nader onderzoek in de zomer van 2014 beschikbaar.
Effecten
In het solarpark treden er voor beschermde soorten geen negatieve effecten op. Het gebied wordt nu gebruikt als voedselgebied voor steenuil, huismus, gewone grootoorvleermuis, gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Het landbouwgebied waar het solarpark wordt gerealiseerd is nu beperkt geschikt als voedselgebied voor steenuil. Door de inrichting (waterpartij met insectenvriendelijke inrichting door flauwe taluds, poelen, laagstamfruit) en beheer (extensiever beheer met schapen in vergelijking met huidige situatie) in combinatie met rust en duisternis in avond en nacht ontstaat er voor steenuil een nagenoeg optimaal voedselgebied ter grootte van 8,9 ha. Het gebied is niet 100% optimaal, omdat tussen de zonnepanelen geen opgaande beplanting mogelijk is vanwege ongewenste schaduwwerking. Daarom is 1 hectare van de 8,9 hectare aangemerkt als beperkt geschikt. Dit betekent dat de kwaliteitsverbetering tot 8 hectare optimaal voedselgebied in het solarpark kan dienen als mitigatie voor de toekomstige ontwikkeling van naastgelegen deelgebieden. Deze zullen immers leiden tot verlies aan (overwegend beperkt geschikt) foerageergebied binnen het territorium van hetzelfde steenuilenpaar.
De herinrichting van het gebied tot solarpark heeft ook als effect, dat het voedselgebied voor de andere beschermde soorten die het gebruiken in kwaliteit zal toenemen.
Omdat het gebied niet toegankelijk is anders dan voor beheer en onderhoud, zal de verstoring door geluid en licht niet groter zijn dan in de huidige situatie.
Aanvullend onderzoek
Er vindt jaarlijks een monitoring van de natuurwaarden op Laarberg plaats om na te gaan of de conclusies uit eerdere flora- en faunaonderzoeken na verloop van tijd stand houden.
Compensatieverplichting
De inrichting van het solarpark leidt op zichzelf niet tot specifieke effecten die door maatregelen verzacht moeten worden. Er zijn daarom geen specifieke mitigerende maatregelen nodig voor beschermde soorten. De situatie die met solarpark wordt gecreëerd dient wel als mitigatie voor verlies aan voedselgebied van steenuil en huismus elders in Laarberg fase 2 (Biobased Transitiepark en het nog te ontwikkelen bedrijventerrein).
5.11 Archeologie En Cultuurhistorie
Wettelijk kader
Wet op de Archeologische Monumentenzorg
Ter implementatie van het Verdrag van Malta is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. In deze wet is vastgelegd dat gemeenten in het kader van ruimtelijke ordening ook rekening dienen te houden met het archeologisch erfgoed. In dat kader dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan inventariserend archeologisch onderzoek te worden gedaan, zodat in het plan - indien nodig - een passende regeling kan worden getroffen om aanwezige archeologische waarden te beschermen. In het kader van de modernisering van de Monumentenwet is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat in een bestemmingsplan niet alleen een beschrijving moet staan op welke wijze rekening gehouden wordt met aanwezige of te verwachten monumenten in de grond (archeologie), maar ook met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Wet op de Archeologische Monumentenzorg
In de Wet op de archeologische monumentenzorg zijn de uitgangspunten van het in 1992 ondertekende Europese Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd.
Uitgangspunt van de WAMZ is om archeologische waarden te beschermen, zonder meer maatschappelijke last te veroorzaken dan nodig is. Wat er moet gebeuren, verschilt per gebied en regio, dus niet alle activiteiten zijn even ingrijpend.
De WAMZ heeft vier belangrijke pijlers:
- archeologische waarden moeten zo veel mogelijk in de bodem (in situ) worden bewaard, omdat de bodem de beste conserveringsomgeving is;
- archeologie moet tijdig worden meegenomen in de procedures van ruimtelijke planvorming;
- de verstoorder van het bodemarchief betaalt de kosten van archeologisch vooronderzoek en noodzakelijke volwaardige opgravingen, voorzover die kosten redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de verstoorder;
- gemeenten en provincies krijgen een belangrijke rol in de verankering van archeologie in hun ruimtelijke plannen en vergunningen; zij krijgen de ruimte om vergunningvoorwaarden genuanceerd in te vullen.
Archeologische monumentenzorg in de gemeente Oost Gelre
Gemeente Oost Gelre heeft het nationale archeologiebeleid vertaald in het rapport Archeologische monumentenzorg in de gemeente Oost Gelre (RAAP, 2008). Daar hoort een archeologische beleidsadvieskaart bij. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en wat de archeologische verwachtingswaarde is van andere gebieden. Het beleid dient direct door te werken in bestemmingsplannen. Behoud van archeologische (verwachtings)waarden is het uitgangspunt.
Toetsing
Archeologie
Uit de Gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart (RAAP BV, 2008) en het proefsleuvenonderzoek van de Circumvallatielinie (Archeodienst bv (2012), blijkt er binnen het plangebied een lage archeologische verwachting geldt.De foutenmarge van de Circumvallatielinie is voor een klein deel binnen het plangebied gelegen.
Afbeelding 5.4 Gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart (RAAP BV, 2008)
Met de voorgenomen ontwikkling wordt een solarpark gerealiseerd met waterberging, natuur en agrarische gronden. Voor de realisatie vinden grondwerkzaamheden plaats.
Het solarpark is gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. De verwachting dat bij graafwerkzaamheden in het plangebied archeologische resten worden gevonden is dan ook laag.
Direct buiten het plangebied aan de west- en zuidzijde is de Circumvallatielinie gelegen. Een deel van de foutenmarge van 50 meter rondom deze linie is gelegen in het plangebied voor het solarpark. Mogelijk wordt ten behoeve van de bergingsvijver ter plaatse van deze zone gegraven. Indien dit het geval is dient middels een archeologisch onderzoek aangetoond te worden dat er geen archeologische waarden geschaad worden.
Ter bescherming van, met name de Circumvallatielinie, wordt een dubbelbestemming ten behoeve van archeologie opgenomen in de planregels. Hieraan wordt een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en van werkzaamheden gekoppeld.
Cultuurhistorie
Het solarpark ligt ten noorden van de Grolse Linie uit 1627 (ook wel de Circumvallatielinie genoemd). Deze linie is een belangrijke cultuurhistorisch waardevolle structuur op het bedrijvenpark Laarberg fase 2. De Grolse Linie is een aanvalslinie uit de Tachtigjarige Oorlog. Wat de Grolse Linie om Groenlo uniek maakt, is dat deze voor het grootste deel nog intact in de bodem aanwezig is. Deze ligt in het agrarisch gebied. De linies rondom andere steden zijn vrijwel volledig vergraven ten behoeve van met name snelwegen en nieuwbouwwijken.
Een deel van de Grolse Linie is gelegen in het plangebied van Laarberg fase 2, met onder ander de Hollandsche Schans als bijzondere plek direct ten westen van het plangebied. Waar de Grolse Linie over het algemeen bestond uit een grondwal tussen de verschillende aanvalswerken, bestond de linie ter plaatse van de Laarberg uit een dubbele linie.
De Grolse Linie zal zichtbaar worden gemaakt in het landschap. Op dit moment ligt de Grolse Linie verscholen in de ondergrond. Het doel in het plan is de structuur weer zichtbaar en beleefbaar te maken. De huidige Ruiterweg en de toekomstige fietsverbinding door de verbindingszone maken onderdeel uit van een groter recreatief netwerk. De Grolse Linie gaat onderdeel uitmaken van de entree van de Laarberg en gaat een identiteitsdrager vormen van het bedrijvenpark. Het vormt zowel de entree bij de afslag van de N18 als de entree van de Deventerkunstweg. De Grolse Linie krijgt hiermee een plek op het bedrijvenpark. Het water aan de noordzijde van de Grolse Linie zal worden teruggebracht.
5.12 Kabels En Leidingen
In het plangebied is een hoogspanningsleiding aanwezig.
Hoogspanningsleiding
Aan de zuidwestzijde van het plangebied loopt een bovengrondse 150 Kilovolt (KV) hoogspanningsleiding. De aanwezigheid van de hoogspanningsleiding brengt beperkingen met zich mee. Binnen de onderzoekszone van twee keer 80 meter geldt dat in een zone van 17,5 meter aan weerszijde van de hoogspanningsverbinding geen bouwwerken mogen worden gebouwd, uitgezonderd terreinafscheidingen en bouwwerken met een bouwhoogte van maximaal 2 meter. In deze zone mogen ook geen zonnepanelen worden geplaatst. De zone wordt daarom zo optimaal mogelijk ingevuld met een passende functie.
De zone biedt tegelijkertijd door de ligging kansen om aan de westzijde van Laarberg de landschappelijke overgang van het bedrijvenpark naar het landschap op een goede manier vorm te geven.
Conclusie
De hoogspanningsleiding is op de verbeelding en in de regels opgenomen.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan is een ruimtelijk besluit, waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een bestemmingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.
Het bestemmingsplan is een digitaal bestand in gml-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een bestemmingsplan zodoende een verzameling objecten (zoals bestemmingsvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld. Om het plan te kunnen raadplegen zijn in feite drie onderdelen van belang:
- een digitale en analoge verbeelding van de geometrisch bepaalde planobjecten (plankaart);
- de juridisch bindende regels van het bestemmingsplan (planregels);
- een bijbehorende toelichting (plantoelichting).
Het bestemmingsplan kan geraadpleegd worden door middel van computersoftware; in ieder geval via de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl. Met de software kunnen verschillende kaarten van het bestemmingsplan opgeroepen worden door het aan- of uitvinken van planobjecten. Door interactie met het kaartbeeld worden de regels van de betreffende bestemmingen weergegeven. Ook kan de toelichting worden opgeroepen.
Om de vergelijkbaarheid te bevorderen bestaat er een landelijke standaard voor de verbeelding van bestemmingsplannen (SVBP2012). De toepassing van de SVBP2012 is verplicht. Hiermee wordt geborgd dat alle bestemmingsplannen overeenkomen voor wat betreft kleurgebruik, naamgeving, gebruik van arceringen en dergelijke.
Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de kaart. In de volgende paragraaf staat uitgelegd welke systematiek voor dit bestemmingsplan gehanteerd is en hoe de eigenschappen van het plangebied zich hebben vertaald in de toegekende bestemmingen. De paragraaf daarna geeft een korte toelichting per artikel van de planregels. In de laatste paragraaf wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan.
6.2 Plansystematiek
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. Alleen de regels en de verbeelding zijn juridisch bindend. De plantoelichting bevat de achtergronden, onderzoeken en motieven van het plan. De toelichting is enerzijds voor de besluitvorming van belang, maar kan daarnaast van belang zijn bij het interpreteren van de regels of de verbeelding. Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. De juridische planopzet en de inhoud van de toegekende bestemmingen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijk ordening (Bro). Voortvloeiende uit de Wro is het plan mede gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP).
Op de verbeelding zijn bestemmingen toegekend aan de diverse aanwezige functies. Bij het opstellen van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN) en de kadastrale kaart.
6.3 Vertaling Structuurvisie
Voor de uitbreiding van het regionaal bedrijvenpark is een structuurvisie 'Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg' opgesteld. De structuurvisie vormt het kader voor de toekomstige ontwikkelingen voor het regionaal bedrijvenpark.
In de structuurvisie is de ruimtelijke visie beschreven op de gehele ontwikkeling en op de ontwikkeling van deelgebieden en zijn randvoorwaarden voor de nadere invulling opgenomen.
Het plangebied is gelegen in het deelgebied Bio-Based Transitiepark en deelgebied Agrarisch landschap.
Bio-Based Transitiepark
Het Bio-Based Transitiepark wordt in de structuurvisie beschreven als een gebied waar:
- Plek is voor ongeveer 7 hectare bedrijventerrein en ongeveer 20 hectare 'innovatie en energiepark' en waar de transitie van fossiele naar groene grondstoffen plaatsvindt.
- De intensiteit van de bebouwing van oost naar west afneemt.
- Het oostelijk deel van het plangebied gebruikt kan worden als landschappelijke inpassing tussen het Bio-Based Transitiepark en het Groot Hoornwerk.
- Groene structuren waar mogelijk worden ingepast in het plan.
- De overgang naar de Verbindingszone aandacht verdient qua beeldkwaliteit en uitstraling.
- Aan de noordzijde landschappelijke inpassing daar waar nodig samengaat met compensatie van natuur.
Onderliggend bestemmingsplan is van toepassing op het westelijke gedeelte van het gehele Bio-Based Transitiepark.
Aan bovenstaande beschrijving van het Bio-Based Transitiepark wordt in dit bestemmingsplan op de volgende manier invulling gegeven:
Plek voor ongeveer 7 hectare bedrijventerrein en ongeveer 20 hectare 'innovatie en energiepark', waar de transitie van fossiele naar groene grondstoffen plaatsvindt
In dit bestemmingsplan wordt ruimte geboden aan maximaal 1,4 hectare solarpark. Dit valt binnen de 20 hectare 'innovatie en energiepark', waarvan reeds 8,6 hectare bestemd is voor het Biobased Transitiepark. Ten behoeve van de specifieke invulling van dit bedrijventerrein met veel ruimte voor groen en natuur wordt een specifieke bestemming 'Groen - Solarpark' toegekend met specifieke gebruiks- en bouwregels.
Afname intensiteit van de bebouwing van oost naar west
Het solarpark is gelegen in het meest westelijke gedeelte van het Bio-Based Transitiepark. De intensiteit van bebouwing is hier aanzienlijk lager dan in het oostelijke gedeelte. Er worden geen gebouwen gerealiseerd in dit deelgebied, enkel zonnepanelen. Er is veel ruimte voor groen en natuur, wat het extensieve karakter van het westelijk deel van het Bio-Based Tranitiepark ten goede komt. De gronden worden niet verhard waardoor ze tevens geschikt zijn voor agrarisch medegebruik.
Gebruik oostelijk deel van het plangebied als landschappelijke inpassing tussen het Bio-Based Transitiepark en het Groot Hoornwerk
Het solarpark is in het westelijk gedeelte van het Bio-Based Transitiepark gelegen. De landschappelijke inpassing waarop gedoeld wordt is niet relevant voor onderhavig plangebied.
Groene structuren worden waar mogelijk ingepast in het plan
De bestaande hoofdgroenstructuren blijven behouden. De zonnepanelen en de waterberging worden ingepast in het bestaande gebied.
De overgang naar de Verbindingszone verdient aandacht qua beeldkwaliteit en uitstraling
Het solarpark behoudt haar groene uitstraling. De overgang naar de Verbindingszone zal dan ook groen zijn.
Aan de noordzijde landschappelijke inpassing waar nodig samen laten gaan met compensatie van natuur
In de meest noordelijk punt van het plangebied wordt een bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing' opgenomen ten behoeve van de landschappelijke inpassing en ten behoeve van de bestaande natuurwaarden langs de Leerinkbeek.
Het hele plangebied is grotendeels geschikt als voedselgebied voor de steenuil. Om er voor te zorgen dat het gebied ook in de toekomst, wanneer Laarberg fase 2 zich verder ontwikkelt, geschikt blijft als compensatie-/mitigatiegebied voor natuurwaarden en als voedselgebied voor de steenuil dient het plan te voldoen aan het Natuur mitigatieplan voor Laarberg. De bestemmingen maken zoveel mogelijk natuurwaarden mogelijk en sluiten zoveel mogelijk onwenselijke ontwikkelingen uit. Om er zeker van te zijn dat het Natuur mitigatieplan gevolgd wordt is een algemene gebruiksregel opgenomen waarin bepaald is dat minimaal 8 hectare geschikt voedselgebeid voor de steenuil gehandhaafd dient te blijven en waarin het Natuur mitigatieplan van toepassing wordt verklaard.
Agrarisch landschap
Het Agrarisch landschap wordt in de structuurvisie beschreven als een gebied waar:
- De overgang tussen bedrijventerrein en het aangrenzend landschap vorm krijgt door inpassing van weilanden en een waterbergingslocatie.
- De hoogspanningsleidingen en buisleidingen zijn gelegen.
- Om de landschappelijke inpassing af te kunnen ronden nieuwe groenstructuren zijn voorzien en daar waar mogelijk kunnen dienen als compensatiegebied.
- Groene afscheidingen moeten zorgen voor het ontnemen van het directe zicht op het bedrijventerrein.
- Wordt voorzien in een zorgvuldige inpassing van Laarberg in het landschap.
Overgang tussen bedrijventerrein en het aangrenzend landschap, die vorm krijgt door inpassing van weilanden en een waterbergingslocatie en zorgvuldige inpassing van Laarberg in het landschap
Het plangebied is momenteel rondom vrijwel geheel ingeplant. Deze overgang naar de omgeving blijft bestaan. De overgang naar het noordelijk gelegen buitengebied bestaat geheel uit beplanting die aansluit op de beplanting rondom de Leerinkbeek. De overgang naar het westelijk gelegen buitengebied bestaat uit weiland en een waterbergingsvijver, die deels rondom ingeplant zijn met bomen.
Ligging hoogspanningsleidingen en buisleidingen
Het bestemmingsplan biedt ruimte aan de betaande hoogspanningsleiding die van zuidoostelijke richting in noordwestelijke richting loopt. Onder de hoogspanningsleiding mag niet gebouwd worden. Hieronder is plaats voorzien voor weiland en een waterbergingsvijver.
Nieuwe groenstructuren om de landschappelijke inpassing af te kunnen ronden en daar waar mogelijk kunnen dienen als compensatiegebied
In het solarpark worden bestaande groenstructuren behouden. Het solarpark heeft een extensief karakter met weinig bouwmogelijkheden, waardoor deze in zijn geheel aangewend kan worden als compensatiegebied voor een groot deel van bedrijvenpark Laarberg fase 2.
Groene afscheidingen die moeten zorgen voor het ontnemen van het directe zicht op het bedrijventerrein
Het plangebied is momenteel rondom vrijwel geheel ingeplant. Deze groene inpassing blijft bestaan. De hoge bomen zullen het zicht op de relatief lage zonnepanelen ontnemen.
Voorwaardelijke bepalingen
Het bestemmingsplan moet voldoen aan de voorwaardelijke bepalingen zoals opgenomen in de structuurvisie. Voor voorliggend bestemmingsplan zijn de navolgende bepalingen relevant. Aan de overige bepalingen voldoet het plan zonder verder benodigde inspanning.
Natuur, Gelders Natuurnetwerk:
- 1. Reservering compensatiegebied in noorden en noordwesten van het plangebied binnen de Groene Ontwikkelingszone (waar ook waterberging is beoogd en parallel aan de Leerinkbeek).
Natuur, Flora en Faunawet:
- 2. Behoud bomenrijen bij Leerinkbeek en langs Oude Borculoseweg ten behoeve van rosse vleermuis. Verlichting niet wenselijk, indien onmogelijk dan verlichting conform voorwaarden.
- 3. Compensatie foerageergebied op het moment dat dit wordt aangetast. Compensatie dient ter plaatse van in verbeelding van structuurvisie gereserveerd gebied plaats te vinden en ingericht te worden als geschikt leef- en foerageergebied voor steenuil conform voorwaarden. Bij volledige ontwikkeling van Laarberg fase 2 volgens plan bedraagt de oppervlakte geschikt leef- en foerageergebied in totaal minimaal 20 hectare.
Geur:
- 4. Opnemen zone waar geen nieuwe geurgevoelige objecten mogen worden gerealiseerd om beperkingen van veehouderij ten noordwesten van plangebied te voorkomen.
1: De meest noordelijke punt van het plangebied ligt binnen de Groene Ontwikkelingszone. Hier wordt een strook van 20 meter langs de Leerinkbeek gereserveerd met bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing' met natuurwaarden.
2: De bomenrij aan de noordwestzijde van het plangebied - haaks op de Leerinkbeek - blijft behouden, evenals de bomenrij aan de westzijde van het plangebied; langs de Oude Borculoseweg. Ter bescherming van de bomen langs de Leerinkbeek in het Gelders Natuurnetwerk wordt een bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing' opgenomen.
Het bouwvlak voor de bouw van zonnepanelen ligt buiten de bomenrij aan de noordwestzijde van het plangebied, ter bescherming van deze bomen.
De bomenrij langs de Oude Borculoseweg liggen buiten het plangebied. Verlichting is binnen de bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing' niet toegestaan.
3: Compensatie is voor dit bestemmingsplan niet nodig. Echter, vrijwel het gehele plangebied is in de structuurvisie 'gereserveerd' ten behoeve van compensatie. Binnen het gehele plangebied worden natuurwaarden mogelijk gemaakt. Het plangebied biedt ongeveer 8 hectare optimaal voedselgebied en 1 hectare beperkt geschikt voedselgebied. Deze oppervlaktes dienen als mitigatie voor toekomstige ontwikkeling van naastgelegen deelgebieden.
Hiermee wordt het behalen van de totale benodigde ruimte geborgd voor compensatie/mitigatie van (mogelijk) aan te tasten natuurwaarden bij ontwikkeling van het plan als geheel (Laarberg fase 2). Het plan als geheel blijft op deze wijze uitvoerbaar.
Om compensatie/mitigatie mogelijk te maken zijn aan het plangebied bestemmingen toegekend die passen bij groen- en natuurwaarden: Agrarisch, Groen - Landschappelijke inpassing, Groen - Solarpark en Water.
Om er voor te zorgen dat het gebied ook in de toekomst, wanneer Laarberg fase 2 zich verder ontwikkelt, geschikt blijft als compensatie-/mitigatiegebied voor natuurwaarden en als voedselgebied voor de steenuil dient het plan te voldoen aan het Natuur mitigatieplan voor Laarberg. De bestemmingen maken zoveel mogelijk natuurwaarden mogelijk en sluiten zoveel mogelijk onwenselijke ontwikkelingen uit. Om er zeker van te zijn dat het Natuur mitigatieplan gevolgd wordt is een algemene gebruiksregel opgenomen waarin bepaald is dat minimaal 8 hectare geschikt voedselgebeid voor de steenuil gehandhaafd dient te blijven en waarin het Natuur mitigatieplan van toepassing wordt verklaard.
4: In het gehele plangebied van dit bestemmingsplan worden geen geurgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Hiermee dient het solarpark als geurbuffer tussen het bedrijventerrein en de omliggende agrarische bedrijven.
6.4 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
De bestemming 'Agrarisch' ligt op het weiland aan de westzijde van het plangebied. Ter plaatse is agrarische bedrijvigheid toegestaan, bestaande uit grondgebonden agrarische bedrijvigheid, het hobbymatig houden van dieren of het telen van gewassen. De gronden mogen tevens gebruikt worden voor extensieve dagrecreatie. Ter plaatse van de bestemming dienen kleinschalige landschapselementen behouden te worden.
Gebouwen, met uitzondering van gebouwtjes voor nutsvoorzieningen, zijn niet toegestaan. Derhalve kunnen de gronden enkel dienst doen als weiland of landbouwgrond.
Artikel 4 Groen - Landschappelijke inpassing
De bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing' is gelegd op de hoofdgroenstructuur in de noordelijke punt van het plangebied. Deze groenstructuur moet mede aanwendbaar zijn voor natuurwaarden. Deze zone dient ter reservering voor natuurcompensatie/-mitigatie wanneer dit in de toekomst als gevolg van de realisatie van andere plannen binnen het plangebied van de Structuurvisie Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg nodig blijkt te zijn.
Binnen de bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing' zijn onder meer ook voetpaden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. In verband met de aanwezigheid van rosse vleermuizen in de omgeving is verlichting binnen deze bestemming niet toegestaan.
Artikel 5 Groen - Solarpark
Ter plaatse van het zonnepanelenpark is de bestemming 'Groen - Solarpark' gelegd. Ter plaatse is plek voor maximaal 1,4 hectare zonnepanelen. Het overige deel van de bestemming dient aangewend te worden voor natuurwaarden en agrarisch medegebruik die aangewend kunnen worden ter natuurcompensatie/-mitigatie wanneer dit in de toekomst als gevolg van de realisatie van andere plannen binnen het plangebied van de Structuurvisie Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg nodig blijkt te zijn.
Binnen de bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing' zijn onder meer ook voetpaden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.
Artikel 6 Water
De tot 'Water' bestemde gronden zijn bestemd voor watergangen, waterberging en waterhuishoudkundige doeleinden. Dit water moet mede aanwendbaar zijn voor natuurwaarden. Deze zone dient namelijk ter reservering voor natuurcompensatie wanneer dit in de toekomst als gevolg van de realisatie van andere plannen binnen het plangebied van de Structuurvisie Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg nodig blijkt te zijn.
Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding
De mede tot 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' bestemde gronden zijn bedoeld voor de instandhouding en het beheer van de aanwezige hoogspanningsleiding. Voor de hoogspanningsverbinding geldt alleen een veiligheidszone van 17,5 meter aan weerszijden van de verbinding.
De hoogspanningsverbinding is gelegen binnen het bouwbeperkingengebied van het Antennepark Eibergen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn bouwbeperkingen vastgesteld voor deze gebieden. Dit houdt in dat bouwwerken met een bouwhoogte van meer dan 22 meter enkel zijn toegestaan, indien die niet leiden tot een ontoelaatbare verstoring van de werking van de antennes. Om dit te waarborgen is in de regels opgenomen dat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen voor bouwwerken hoger dan 22 meter niet eerder verleend wordt dan dat er een positief advies is ontvangen van het ministerie van Defensie.
Artikel 8 Waarde - Archeologisch waardevol gebied
De gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied zijn, behalve de andere daarvoor komende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden in de bodem. In dit geval gaat het om de Grolse Linie. In de bouwregels, de nadere eisen en in het stelsel van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is de feitelijke bescherming van de gronden geregeld.
Artikel 9 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3
Deze bestemming draagt zorg voor de bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden in een gebied met een lage verwachtingswaarde. De betrokken gronden zijn gebaseerd op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart. In de bouwregels, de nadere eisen en in het stelsel van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is de feitelijke bescherming van de gronden geregeld.
Artikel 10 Waterstaat - Waterberging
Deze dubbelbestemming is opgenomen op verzoek van het Waterschap Rijn en IJssel en regelt expliciet de waterbergende functie van de gronden met de bestemming Groen - Solarpark. De essentie van de regeling is dat bij de uitvoering van (bouw-)werken altijd onderzoek moet worden gedaan naar eventuele belemmering van de waterbergende (mede-)functie van het terrein, dat overleg moet worden gepleegd met het waterschap en dat zo nodig voorwaarden (verplichtingen) aan de omgevingsvergunning worden verbonden, met het oog op de instandhouding van voldoende waterbergend vermogen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is de voorwaardelijke bepaling opgenomen dat minimaal 8 hectare van het plangebied geschikt moet blijven als voedselgebied voor de steenuil. Het Natuur mitigatieplan wordt hierin tevens van toepassing verklaard op het betemmingsplan. Dit artikel dient als 'slot op de deur' in het geval de bestemmingsomschrijvingen en/of gebruiksregels in de bestemmingen onverhoopt meer toelaten dan volgens het Natuur mitigatieplan is toegestaan.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
In deze regels is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn. Er is onder andere geregeld dat nutsvoorzieningen kunnen worden gerealiseerd tot een maximum van 75 m3. Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
Het plan kan gewijzigd worden ten behoeve van: het in geringe mate aanpassen van het plan zoals bestemmingsgrens of bouwgrens, het oprichten van nutsvoorzieningen met een maximale inhoud van 100 m3 en het enigszins gewijzigd situeren en/of begrenzen van bouwvlakken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.
Artikel 16 Slotregel
Deze regel bevat de citeerregel van het plan.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te geven over de uitvoerbaarheid van het plan.
Volgens de Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij het kostenverhaal op een andere wijze is gegarandeerd. Van een dergelijk bouwplan is in dit geval sprake (artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening).
Voor de uitvoering van de plannen voor de uitbreiding van bedrijvenpark Laarberg is de Gebiedsonderneming Laarberg opgericht. Deze heeft de uitvoering van de ontwikkeling en realisatie van dit regionale project ten doel. Gebiedsonderneming Laarberg kent twee publieke aandeelhouders; de gemeente Oost Gelre en de gemeente Berkelland. Beide aandeelhouders hebben ieder een borgstelling afgegeven. Ter beoordeling van de financiële haalbaarheid stelt de gebiedsonderneming jaarlijks een grondexploitatie op. Uit de laatste grondexploitatie 2013, waarin de uitgangspunten van de Structuurvisie Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg zijn meegenomen, blijkt dat de voorgenomen plannen voor het bedrijvenpark Laarberg sluiten met een positief resultaat.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het ontwerp bestemmingsplan 'Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Solarpark' doorloopt de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening.
Inspraak
Inspraak op een voorontwerp bestemmingsplan wordt achterwege gelaten. Burgers worden middels informatiebijeenkomsten en nieuwsbrieven geïnformeerd over het project.
Overleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van de watertoets heeft overleg plaatsgevonden met het Waterschap Rijn en IJssel, zie paragraaf 5.9.
De planvorming omtrent bedrijvenpark Laarberg is tot stand gekomen in een projectgroep, waarin de gemeente Berkelland net als de gemeente Oost Gelre zitting heeft.
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden aan de provincie Gelderland en het Waterschap Rijn en IJssel.
De provincie Gelderland heeft op 28 juli 2014 haar reactie gegeven. De provincie heeft geconstateerd dat er geen provinciale belangen aan de orde zijn.
Op 25 juni 2014 heeft het Waterschap ambtelijk gereageerd en enkele opmerkingen naar voren gebracht. De belangrijkste opmerkingen van het waterschap hadden betrekking op een dubbelbestemming voor waterberging, een juiste beschrijving van de overstortsituatie en een weergave van de wijzigingen in het waterhuishoudelijk plan ten opzichte van het plan uit 2011. Alle opmerkingen zijn verwerkt in de toelichting, de regels en de verbeelding.
Op basis van het vooroverleg zijn aanpassingen doorgevoerd in het bestemmingsplan.
Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 4 juli 2014 tot en met 14 augustus 2014 gedurende zes weken ter visie gelegen. Tijdens deze periode is één zienswijze ingediend.
Een samenvatting en de beantwoording van deze zienswijze is opgenomen in de Nota zienswijzen.