Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Laarberg Zuid
Bestemmingsplan - gemeente Oost Gelre
Vastgesteld op 16-06-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Laarberg Zuid van de gemeente Oost Gelre;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.BPBUI1506-VG05 met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.6 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antennestaaf, -spriet (al dan niet met dwarssprieten) of -schotel, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie,
1.7 archeologisch monument:
terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd monument;
1.8 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning op grond van de Monumentenwet 1988 beschikt;
1.9 archeologische waarde:
vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde, met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context;
1.10 archeologisch waardevol gebied:
gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn;
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.12 bebouwingspercentage:
het percentage van de oppervlakte van een bouwperceel, dat mag worden bebouwd;
1.13 bedrijf:
elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld, welke door of vanwege de overheid worden geleid, worden voor de toepassing van deze planregels eveneens als bedrijf aangemerkt;
1.14 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat noodzakelijk is voor de uitoefening van ter plaatse toegestane (bedrijfs-)activiteiten, hieronder wordt geen bedrijfs- of dienstwoning verstaan;
1.15 bedrijfsmatige activiteiten:
bedrijfsmatige activiteiten - geen dienstverlening zijnde - en ambachtelijke verzorgende bedrijvigheden, geheel of overwegend door middel van handwerk;
1.16 bestaand:
- a. met betrekking tot bebouwing:
de bebouwing zoals aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover op een legale wijze tot stand is gekomen en bebouwing waarvoor ten tijde van de ter visielegging van het ontwerpplan reeds een bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning was verleend;
- b. met betrekking tot gebruik:
het gebruik ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover op een legale wijze tot stand is gekomen;
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 bijbeborend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.20 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.21 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.22 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.23 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.24 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.25 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.26 brutovloeroppervlak:
de som van de horizontale vloeroppervlakte van de bouwlagen, met inbegrip van de daarbij behorende kantoren, magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, buitenwerks gemeten. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden hier niet toe gerekend;
1.27 categorie:
een groep bedrijfsactiviteiten, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving;
1.28 cultuurhistorische waarden:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;
1.29 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.30 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.31 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn landbouwbedrijven die niet zijn aan te merken als intensieve veehouderijbedrijven waaronder in ieder geval worden verstaan: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven zijn ook grondgebonden;
1.32 grondwal:
een ophoging van zand en/of klei met een beeldbepalende en/of geluidafschermende functie;
1.33 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.34 hoogte-accent:
een incidenteel en rank gebouw of een beperkt onderdeel van een gebouw, met een afwijkende bouwhoogte naar boven ten opzichte van de direct omliggende bebouwing, dat dient als markering en/of oriëntatiepunt van een bijzondere plek in een wijk of buurt.
1.35 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.36 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang, voorkomende in dat gebied;
1.37 natuurmitigatieplan:
plan waarin mitigatiemaatregelen zijn opgenomen ten behoeve van natuurwaarden. In dit geval het 'Natuur Mitigatieplan Laarberg' met datum oktober 2014 zoals opgenomen in Bijlage 2 behorende bij deze planregels;
1.38 nutsvoorziening:
de levering van elektriciteit, gas, water en warmte. De verzorging van telecommunicatie. De afvoer en verwerking van afvalstoffen;
1.39 onzelfstandige kantoorfunctie:
een kantoorfunctie die ondergeschikt is aan - en ten dienste staat van - de productiefunctie van een bedrijf;
1.40 peil:
gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;
1.41 staat van bedrijfsinrichtingen:
de staat van bedrijfstypen behorende bij dit plan;
1.42 straatmeubilair:
de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halte-aanduidingen, parkeerregulerende constructies, roadbarriers, afvalinzamelsystemen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, rijwielstandaards, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, speelvoorzieningen, abri's e.d.;
1.43 voorgevel:
de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.44 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit;
1.45 wegen:
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin gelegen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;
1.46 werk:
een werk, geen gebouw of bouwwerk zijnde;
1.47 zendmast:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 horizontale diepte van een gebouw:
de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;
2.7 verticale diepte van een gebouw:
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer;
2.8 grondoppervlakte van bebouwing:
de oppervlakte van de grond, in beslag genomen door de horizontale projectie van een gebouw;
2.9 hoogte van een bouwlaag:
tussen de bovenzijde van de vloeren van geheel of gedeeltelijk onder elkaar gelegen bouwlagen; indien sprake is van één bouwlaag is de hoogte daarvan gelijk aan de goothoogte.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
- b. het hobbymatig houden van dieren en telen van gewassen;
- c. behoud en herstel van kleinschalige landschapselementen;
- d. extensieve dagrecreatie;
met de daarbij behorende:
- e. erfbeplanting;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. erven en terreinen;
- h. wegen en paden;
- i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- j. in- en uitritten ten behoeve van de aangrenzende bestemming.
Het aantal bedrijfswoningen mag per bouwvlak niet meer bedragen dan 1.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van meer dan één bouwlaag van een bouwwerk voor het houden van dieren.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 3.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
- 2. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen;
- 3. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden ten behoeve van de aangrenzende bestemming, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² ten behoeve van de aangrenzende bestemming;
- 4. het verwijderen van onverharde wegen of paden.
- b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
- 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van in werking treden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
- 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
- 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen;
- 4. indien de gronden zijn gelegen binnen het bouwvlak.
- c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen en is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op het Natura 2000-gebied, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.
3.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk alle gebouwen ter plaatse van het adres Oude Borculoseweg 8 te Groenlo te slopen.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien is aangetoond dat de gunstige staat van instandhouding van de steenuil is gewaarborgd, overeenkomstig de bepalingen in het Natuurmitigatieplan.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Bedrijventerrein
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - categorie 3.1 tot en met 4.1', uitsluitend bedrijven behorend tot categorie 3.1 tot en met 4.1 van de in Bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - categorie 3.1 tot en met 4.2', uitsluitend bedrijven behorend tot categorie 3.1 tot en met 4.2 van de in Bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - categorie 3.1 tot en met 5.1', uitsluitend bedrijven behorend tot categorie 3.1 tot en met 5.1 van de in Bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten;
- d. buitenopslag van puin, zand, grond en hout, met dien verstande dat:
- 1. de buitenopslag plaatsvindt achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
- 2. de hoogte van de buitenopslag niet meer bedraagt dan 10 m;
- 3. niet meer dan 80% van het bestemmingsvlak gebruikt mag worden voor buitenopslag;
- e. onzelfstandige kantoorfunctie, met dien verstande dat niet meer dan 30%, maar in ieder geval niet meer dan 1.500 m2 van het brutovloeroppervlak gebruikt mag worden ten behoeve van de onzelfstandige kantoorfunctie;
- f. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen, in- en uitritten, groenvoorzieningen, erfverhardingen en parkeervoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in deze regels bepaalde, nadere eisen stellen ter bescherming van de beeldkwaliteit, met betrekking tot:
- a. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen;
- b. de breedte van de gebouwen;
- c. de oriëntering van de gebouwen;
- d. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op het terrein.
De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 4.2.2 onder b ten behoeve van het toestaan van schoorstenen, met dien verstande dat:
- 1. de bouwhoogte maximaal 22 meter bedraagt;
- 2. de noodzaak van de schoorsteen is aangetoond;
- 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de brandveiligheid.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 4.1 onder a t/m c ten behoeve van het toestaan van:
- 1. bedrijven welke niet worden genoemd in de in Bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten;
- 2. bedrijven uit een hogere categorie dan genoemd in de in Bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten;
met dien verstande, dat:
- 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - categorie 3.1 tot en met 4.1' bedrijven tot maximaal categorie 4.2 zijn toegestaan;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - categorie 3.1 tot en met 4.2' bedrijven tot maximaal categorie 5.1 zijn toegestaan;
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - categorie 3.1 tot en met 5.1' bedrijven tot maximaal categorie 5.2 zijn toegestaan;
- 4. deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegestane categorieën;
- 5. risicovolle (bedrijfs-)activiteiten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen uitgesloten zijn.
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. landschappelijke inpassing;
- b. groenvoorzieningen;
- c. voet- en fietspaden;
- d. nutsvoorzieningen en straatmeubilair;
- e. waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen;
- f. een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
- g. in- en uitritten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - inrit';
met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en verhardingen.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruik van gronden ten behoeve van buitenopslag.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 6 Groen - Landschappelijke Inpassing
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - Landschappelijke inpassing' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. landschappelijke inpassing conform de beeldkwaliteit zoals beschreven in paragraaf 3.2 van het Beeldkwaliteitsplan Regionaal bedrijvenpark Laarberg;
- b. extensief grasland zoals bedoeld in paragraaf 6.2 van het Natuurmitigatieplan;
- c. bescherming, behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken, alsmede het voorkomen van significante effecten op kernkwaliteiten en omgevingscondities die aan realisering van het Gelders Natuurnetwerk in de weg staan;
- d. natuurwaarden;
- e. groenvoorzieningen;
- f. onverharde voetpaden;
- g. nutsvoorzieningen en straatmeubilair;
- h. waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen;
- i. een verharde opstelplaats ten behoeve van hulpdiensten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - opstelplaats';
met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en verhardingen.
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruik van gronden ten behoeve van buitenopslag;
- b. het toepassen van verlichting.
Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en pleinen voor verkeer en verblijf;
- b. voet- en fietspaden;
- c. parkeervoorzieningen en fietsenstallingen;
- d. bermen en groenvoorzieningen;
- e. ondergrondse afvalcontainers;
- f. waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen;
- g. geluidwerende voorzieningen;
- h. nutsvoorzieningen en straatmeubilair;
met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en verhardingen.
7.2 Bouwregels
Artikel 8 Water
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging, watergangen en waterlopen;
- b. natuurwaarden;
- c. groenvoorzieningen;
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder dammen en/of duikers.
8.2 Bouwregels
Artikel 9 Leiding - Gas
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van de aardgasleiding.
9.2 Bouwregels
Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten behoeve van het leidingbeheer, met dien verstande dat:
- a. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m2;
- b. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 9.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de voor deze gronden geldende onderliggende bestemmingen, uitgezonderd kwetsbare objecten, mits daardoor geen afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende leiding en ter zake vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 9.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
- 2. het vellen of rooien van houtopstanden;
- 3. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
- 4. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
- 5. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
- b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
- 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
- 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
- 3. op werken of werkzaamheden welke betreffen het normale onderhoud en beheer van reeds aanwezige bouwwerken en werken.
- c. De in sub a genoemde werken en werkzaamheden zijn toelaatbaar, indien en voorzover geen aantasting van de belangen van de leidingen en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.
- d. Alvorens te beslissen op een aanvraag zoals bedoeld in lid 9.4 onder a, wordt advies ingewonnen bij de leidingbeheerder.
Artikel 10 Leiding - Hoogspanningsverbinding
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de aanleg en instandhouding van hoogspanningsleidingen;
- b. het tegengaan van een te hoge magneetveldbelasting op magneetveldgevoelige en magneetveldbeoordelingsplichtige objecten.
10.2 Bouwregels
Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de leidingen, met dien verstande dat:
- a. de bouwhoogte van masten niet meer mag bedragen dan 65 m;
- b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan 50 m;
- c. een omgevingsvergunning voor het bouwen van masten en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde hoger dan 22 meter niet eerder wordt verleend dan dat hierover positief advies van het ministerie van Defensie is ontvangen;
- d. de bouwhoogte van magneetveldongevoelige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan 2 m.
10.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 10.2 voor het bouwen van magneetveldongevoelige gebouwen en bouwwerken, mits:
- 1. niet wordt gebouwd binnen het leidingvlak;
- 2. wordt voldaan aan de bepalingen van de andere ter plaatse geldende bestemmingen, al dan niet na gebruik makend van de bij die bestemmingen opgenomen afwijkingsbevoegdheden.
- b. lid 10.2 voor het bouwen van magneetveldgevoelige en magneetveldbeoordelingsplichtige gebouwen en bouwwerken buiten de magneetveldzone, mits:
- 1. niet wordt gebouwd binnen het leidingvlak;
- 2. wordt voldaan aan de bepalingen van de andere ter plaatse geldende bestemmingen, al dan niet na gebruik van de bij die bestemmingen opgenomen afwijkingsbevoegdheden.
- c. lid 10.2 voor het bouwen van magneetveldbeoordelingsplichtige gebouwen en bouwwerken binnen de magneetveldzone, mits:
- 1. aannemelijk is dat daarin of daarop kinderen tot 16 jaar niet vaker dan 14 uur per dag verblijven;
- 2. ter plaatse van het magneetveldbeoordelingsplichtig object het jaargemiddelde magneetveld niet hoger is dan 100 microtesla;
- 3. wordt voldaan aan de bepalingen van de andere ter plaatse geldende bestemmingen, al dan niet na gebruik van de bij die bestemmingen opgenomen afwijkingsbevoegdheden;
- 4. niet wordt gebouwd binnen het leidingvlak.
Bij de beoordeling van de afwijkingen bij een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in van de betreffende leidingbeheerder.
10.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruik van bouwwerken als drager van reclame-uitingen;
- b. gebruik van gronden en bouwwerken binnen de magneetveldzone van een hoogspanningsleiding als magneetveldgevoelig object dan wel magneetveldbeoordelingsplichtig object, met uitzondering van bestaande objecten.
10.5 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.4 sub b voor het gebruik van magneetveldbeoordelingsplichtige objecten in de magneetveldzone, mits:
- a. aannemelijk is dat in of op het magneetveldbeoordelingsplichtig object binnen de magneetzone niet vaker dan 14 uur per dag kinderen tot 16 jaar verblijven; dan wel
- b. het magneetveldbeoordelingsplichtig object betreft een erf bij een (bedrijfs) woning dat zodanig groot is en gelegen is dat, gelet op de overblijvende speelmogelijkheden op het erf buiten de magneetveldzone, een magneetveldzone over het erf geen onevenredige beperking van de gebruiksmogelijkheden van het perceel met zich meebrengt, terwijl de hoogspanningsleiding binnen deze bestemming bezwaarlijk anders gesitueerd kan worden dan op een zodanige wijze dat de magneetveldzone over het erf komt te liggen;
- c. in geen geval mag ter plaatse van het magneetveldbeoordelingsplichtig object het jaargemiddelde magneetveld hoger zijn dan 100 microtesla.
10.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden op binnen de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' gelegen gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het bebossen of anderszins beplanten van gronden met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters in verband met tuinbouw of als (agrarische) houtteelt;
- 2. het aanleggen van landschapselementen;
- 3. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen;
- 4. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
- b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
- 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
- 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
- 3. op werken of werkzaamheden welke betreffen het normale onderhoud en beheer van leidingen.
- c. De in sub a genoemde werken en werkzaamheden zijn toelaatbaar, indien en voorzover geen onevenredige aantasting van de belangen van de leidingen en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.
Artikel 11 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 1
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
11.2 Bouwregels
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Artikel 12 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
12.2 Bouwregels
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Artikel 13 Waterstaat - Waterberging
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterberging' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor waterberging.
13.2 Bouwregels
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
- a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen dient de aanvrager een rapport te overleggen, zo nodig op basis van nader onderzoek, waaruit blijkt dat het bouwplan de waterbergende functie van de gronden niet (of vrijwel niet) belemmerd;
- b. indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de waterbergende functie van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zal (of kan) worden verstoord, kan het bevoegd gezag aan de vergunning een verplichting verbinden tot het treffen van (tijdelijke dan wel permanente) technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) voldoende waterbergend vermogen blijft behouden;
- c. De onder a bedoelde vergunning kan slechts worden verleend, indien schriftelijk advies is ingewonnen bij het Waterschijn Rijn en IJssel.
13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 14 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is gekomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 15 Algemene Bouwregels
15.1 Bouwregels bij overschrijden van de bouwgrenzen
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de bouwgrenzen is niet van toepassing op:
- a. toegangsbruggen en funderingen, waarbij de grens van de weg niet mag worden overschreden;
- b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden voor ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, niet meer dan 12 cm bedraagt en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
- c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, bloemenkozijnen, balkons, entreepartijen, galerijen en luifels, mits zij de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met niet meer dan 50 cm overschrijden en niet lager zijn aangebracht dan:
- 1. 4,20 m boven een rijbaan of boven een strook ter breedte van 1,50 m langs een rijbaan;
- 2. 2,20 m boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de genoemde strook;
- d. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
- e. goten en ondergrondse afvoerleidingen en inrichtingen voor de verzameling van water en rioolstoffen;
- f. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met meer dan 1 m overschrijden en voor zover zij de grens van de weg niet overschrijden en niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan.
15.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.1 voor het overschrijden van bouwgrenzen met ten hoogste 2,00 m, indien het betreft:
- a. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee bouwwerken, mits de bouwwerken, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in lid 15.1 sub c;
- b. toegangsbruggen en funderingen, die de grens van de weg overschrijden;
- c. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 12 cm overschrijden, dan wel die de grens van de weg overschrijden;
- d. gevels en kroonlijsten en overstekende daken, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 50 cm overschrijden, met inachtneming van het bepaalde in lid 15.1 sub c;
- e. bloemenkozijnen, balkons en galerijen, mits zij bij overschrijding van de weggrens voldoen aan het bepaalde in lid 15.1 sub c;
- f. luifels, reclamezuilen (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) en draagconstructies voor reclame, mits zij bij overschrijding van de weggrens, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in lid 15.1 sub c;
- g. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen, die in enige stand de naar de weg gekeerde bouwgrens met ten hoogste 1,50 m overschrijden, mits zij niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan;
- h. kelderingangen en kelderkoekoeken;
- i. bouwwerken waarvan de bovenzijde niet hoger is gelegen dan:
- 1. de hoogte van de weg, voorzover de werken in de weg zijn gelegen;
- 2. de terreinhoogte bij voltooiing van de bouw, voorzover de werken niet in de weg gelegen zijn.
15.3 Bestaande maten
- a. In die gevallen dat bestaande goot- en bouwhoogten, afstanden, oppervlakten, inhoud, van legale bouwwerken meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, gelden deze bestaande goot- en bouwhoogten, afstanden, oppervlakten of inhoud als maximum.
- b. In die gevallen dat bestaande afstanden van legale bouwwerken minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven als minimum maatvoering, gelden deze bestaande afstanden als minimum.
Artikel 16 Algemene Gebruiksregels
16.1 Verboden gebruik
Onder verboden gebruik met het bestemmingsplan wordt in ieder geval beschouwd een gebruik als:
- a. staan- of ligplaats voor onderkomens;
- b. opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
- c. al dan niet tijdelijke buitenopslag voor gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen daarvan, indien deze opslag hoger is dan 3 m of gelegen is voor de voorgevel aan de wegzijde;
- d. stortplaats voor puin, mest- of afvalstoffen;
- e. seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.
16.2 Uitzondering van verboden gebruik
Het bepaalde in lid 16.1 is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.
Artikel 17 Algemene Aanduidingsregels
17.1 overige zone - ecologie
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologie' mag een groter oppervlak dan 21.000 m2 conform de Bestemmingsomschrijving pas worden aangelegd, ingericht, bebouwd en/of gebruikt indien:
- a. aangetoond is dat de gunstige staat van instandhouding van de steenuil is gewaarborgd, overeenkomstig de bepalingen in het Natuurmitigatieplan.
Artikel 18 Algemene Afwijkingsregels
18.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels van het plan voor:
- a. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut (zoals abri's, telefooncellen, transformatorhuisjes, gasregel- en drukstations, conmatics), mits de inhoud van elk van deze bouwwerken niet meer bedraagt dan 75 m³ en de bouwhoogte ervan niet meer bedraagt dan 4 m;
- b. het in geringe mate aanpassen van enig onderdeel van het plan, zoals een bouwgrens, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk is, waarbij de grenzen met niet meer dan 3 m worden verschoven.
18.2 Criteria
Omgevingsvergunningen als bedoeld in lid 18.1 kunnen slechts verleend worden indien zich daartegen geen dringende redenen verzetten en indien het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast.
Artikel 19 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in art. 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten behoeve van:
- a. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bestemmingsgrens of een bouwgrens te veranderen, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan gewenst of noodzakelijk is en de bestemmingsgrens niet meer dan 2 m en de bouwgrens niet meer dan 2 m worden verschoven;
- b. het oprichten van gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes en gemaalgebouwtjes met een inhoud van maximaal 100 m³ en een goothoogte van maximaal 4 m.
Artikel 20 Algemene Procedureregels
Bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen op grond van het bepaalde in de regels van dit plan is de navolgende voorbereidingsprocedure van toepassing:
- a. voorafgaand aan de terinzagelegging maken burgemeester en wethouders het voornemen om nadere eisen te stellen in een huis-aan-huisblad dat in de gemeente wordt verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze bekend;
- b. het ontwerpbesluit en de daarop betrekking hebbende stukken liggen gedurende twee weken voor een ieder ter inzage;
- c. de bekendmaking houdt de mededeling in dat belanghebbenden schriftelijk of mondeling een zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren kunnen brengen bij burgemeester en wethouders gedurende de termijn van terinzagelegging;
- d. indien tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, wordt het besluit omtrent het stellen van nadere eisen met redenen omkleed;
- e. burgemeester en wethouders stellen de indiener(s) van een zienswijze in kennis van hun besluit.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 21 Overgangsrecht
21.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 21.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Lid 21.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
21.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 21.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 21.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Lid 21.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 22 Slotregel
22.1 Citeertitel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Laarberg Zuid van de gemeente Oost Gelre .
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Natuurmitigatieplan
Bijlage 3 Beeldkwaliteitsplan Regionaal Bedrijvenpark Laarberg
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Gemeente Oost Gelre is in samenwerking met Gebiedsonderneming Laarberg B.V. voornemens het huidige regionaal bedrijvenpark Laarberg uit te breiden. Hiervoor zijn al een Masterplan 'Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg' (vastgesteld 18 december 2012) en een Structuurvisie (vastgesteld, 17 december 2013) opgesteld. Deze vormen het kader voor concrete ontwikkelingen.
De beoogde uitbreiding Laarberg is gelegen ten noorden van Groenlo, grenzend aan de bestaande bedrijventerreinen Laarberg (1e fase) en Den Sliem. Den Sliem is met name bedoeld voor lokaal gebonden bedrijvigheid. Laarberg, ruimtelijk als een verlengstuk hiervan, is bedoeld als een regionaal bedrijvenpark. Het ligt gunstig langs de N18, zowel vanuit het oogpunt van bereikbaarheid als vanuit zichtbaarheid. Met bedrijvenpark Laarberg wordt voorkomen dat verspreid in de regio nieuwe bedrijventerreinen (soms als uitleggebieden) ontwikkeld moeten worden.
Het voorliggend bestemmingsplan maakt ontwikkelingen mogelijk voor een deel van regionaal bedrijvenpark Laarberg: Laarberg Zuid. Laarberg Zuid heeft het karakter van een regulier bedrijventerrein en maakt onder andere opslaggerelateerde bedrijven en transportbedrijven mogelijk.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied Laarberg Zuid beslaat een oppervlakte van 9,5 hectare en is onderdeel van het regionaal bedrijvenpark Laarberg te Groenlo. Het bedrijvenpark Laarberg wordt aan de noordzijde begrensd door de Leerinkbeek, aan de westzijde door de Oude Borculoseweg, aan de zuidzijde door Den Sliem en aan de oostzijde door de huidige N18/Twenteroute.
Het plangebied Laarberg Zuid wordt globaal begrensd door de Oude Borculoseweg aan de westzijde, het verlengde van de Zuidgang aan de noordzijde en het bestaande bedrijvenpark Laarberg/Den Sliem aan de zuid- en oostzijde.
afbeelding 1.1 Ligging plangebied
1.3 Vigerende Plannen
Voor het plangebied, zoals op afbeelding 1.1 is aangegeven, vigeren de volgende bestemmingsplannen:
- 'Buitengebied Oost Gelre 2011', vastgesteld 18 december 2012;
- 'Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre', vastgesteld 15 juli 2014;
De ontwikkeling van het plangebied tot bedrijvenpark kan op grond van de vigerende bestemmingsplannen niet worden gerealiseerd, omdat het voornemen niet is toegestaan op grond van de geldende bestemming 'Agrarisch'.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader van Europa, het Rijk, de provincie en betrokken gemeenten uiteen gezet. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de doelstelling en uitgangspunten. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de plankaart en planregels worden besproken. Tot slot volgt in hoofdstuk 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van overleg en terinzagelegging.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Beschrijving Plangebied
Laarberg Zuid is gelegen aan de zuidzijde van het plangebied Regionaal Bedrijvenpark Laarberg. Het gebied grenst aan het agrarisch gebied en het bestaande deel van het bedrijventerrein van Laarberg.
Het plangebied ligt in het buitengebied van Groenlo en is in agrarisch gebruik. Op de kaart van rond 1900 (afbeelding 2.1) is het onstaan van het landschap goed te zien. Het plangebied ligt binnen de heideontginningen met een rechtlijnige verkaveling. De Hupselsche beek (tegenwoordig Leerinkbeek), de Slinge, de Ruiterweg en de Oude Borculoseweg zijn de kenmerkende lijnen. De Leerinkbeek (ten noorden van het plangebied) ligt in het jonge ontginningenlandschap en heeft een rechte loop. De verkaveling staat haaks op de beek.
afbeelding 2.1 Situatie circa 1900 afbeelding 2.2 Huidige situatie (2012)
De verkavelingspatronen van het jonge ontginningen landschap zijn tegenwoordig nog steeds zichtbaar, zie afbeelding 2.2. De rechtlijnige patronen van het ontginningsgebied is vooral zichtbaar door de lijnvormige beplantingsstructuren. De Leerinkbeek volgt nog haar oorspronkelijke loop.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:
- rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water-)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
- rijksbelangen m.b.t. (inter-)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
- rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.
Daarnaast wordt (boven-)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's met concentraties van topsectoren (waaronder Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.
Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke druk af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient te worden beoordeeld of er sprake is van een regionale behoefte, of deze behoefte is op te vangen in bestaand stedelijk gebied en of de beoogde locatie middels verschillende vervoerswijzen ontsloten is of kan worden.
In de Achterhoek is regionaal behoefte aan bedrijventerreinen voor zware milieuhinderlijke bedrijvigheid. Deze bedrijvigheid past gezien de omvang en de hinder niet binnen bestaand stedelijk gebied. Derhalve zijn er afspraken gemaakt om het bedrijvenpark te vestigen buiten de bebouwde kom van Groenlo. Deze locatie is via de N18 goed ontsloten voor autoverkeer en busvervoer.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden was het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische Kernbeslissingen (PKB's). Sinds 1 juli 2008 zijn deze documenten alleen nog bindend voor het rijk en niet meer voor andere overheden. Het rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. Dit kan via een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt over ruimtelijke ordening.
Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau, in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren, de Waddenzee, defensie, erfgoederen en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. In deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's. Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, reserveringsgebieden voor nieuwe hoofdwegen en spoorlijnen en reserveringsgebieden voor uitbreiding van enkele bestaande hoofdwegen.
In bijlage E van het Barro zijn radarzones weergegeven. Het bedrijventerrein ligt in een radarzone (gebied rondom zend- en ontvangsinstallaties buiten militair luchtvaartterrein antennepark Eibergen). Hier geldt een maximale bouwhoogte van 22 meter.
Verdrag van Malta - Wet archeologische monumentenzorg
Het Europese Verdrag van Malta (1992) beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt te behouden. Het verdrag dwingt alle ondertekenaars (waaronder Nederland) om archeologische belangen in een vroegtijdig stadium mee te wegen in de besluitvorming rond ruimtelijke planvorming. Het Verdrag van Malta is inmiddels geïmplementeerd in Nederlandse wetgeving in de Wet archeologische monumentenzorg (herziening Monumentenwet).
Conclusie
Het plangebied ligt in een in het Barro aangewezen radarzone. De ontwikkeling van Laarberg Zuid heeft verder geen betrekking op thema's uit het Barro. Vanuit het Barro zijn alleen bindende regels ten aanzien van radarzones opgenomen die gevolgen hebben voor het plangebied/voorliggende bestemmingsplan. Omdat het bestemmingsplan geen mogelijkheden biedt voor bouwwerken hoger dan 22 meter, is de radarzone niet verwerkt in de planregels.
3.2 Provinciaal Beleid
Omgevingsvisie Gelderland
De Gelderse Omgevingsvisie (vastgesteld 9 juli 2014) is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.
Enkele beleidsrichtingen en nieuwe accenten, relevant voor de ontwikkeling regionaal bedrijvenpark Laarberg, zijn:
- De provincie heeft op regionale schaal afspraken met partners over wonen en bedrijventerreinen gemaakt. Deze afspraken blijven staan en worden met partijen verder doorontwikkeld.
- Ruimte voor bedrijvigheid is vastgelegd in afspraken met partijen op regionaal niveau. De provincie verwijst in de Omgevingsvisie naar deze afspraken. Zij biedt verder ondersteuning aan bedrijven die zich duurzaam willen ontwikkelen door waar mogelijk te faciliteren bij processen en procedures.
Ten aanzien van regionale bedrijventerreinen, regionale programmeringsafspraken en energieopwekking hanteert de provincie Gelderland de volgende uitgangspunten.
Regionale bedrijventerreinen
Regionale terreinen vervullen een belangrijke opvangfunctie voor de grotere, zwaardere bedrijven (wat betreft milieuhindercategorie) die op hoogwaardige bereikbaarheid (A-wegen) zijn aangewezen. Het gaat om bedrijven met een kavel groter dan 0,5 hectare waarvan vestiging op een lokaal bedrijventerrein niet gewenst is. De provincie vindt het van belang dat dit type bedrijvigheid zich in elke Gelderse regio duurzaam kan vestigen op zulke hoogwaardig terreinen, waarbij met name ruimte voor bedrijven uit categorie 4 en 5 wordt gewaarborgd en waarbij bedrijven uit categorie 1 en 2 niet zijn toegestaan.
Regionale programmeringsafspraken
De provincie gaat uit van de regionale programmeringsafspraken over voorraden en soorten bedrijventerreinen die in 2011 zijn gemaakt. Deze afspraken zorgen voor voldoende kwaliteit en kwantiteit van bedrijventerreinen. Daarin staan onder meer afspraken over regionale bedrijventerreinen, intergemeentelijke terreinen en 'natte' bedrijventerreinen die middels een vaarwegennetwerk bereikbaar zijn. Het uitgangspunt is zorgvuldig ruimtegebruik: terughoudend zijn met het ontwikkelen van nieuwe bedrijventerreinen.
Energieopwekking en energieneutraliteit in de Achterhoek
In een regionaal 'routekaart'-proces maakt de provincie afspraken met regio's, gemeenten, terreinbeherende organisaties en netwerkbedrijven over hoe de ambities voor energietransitie per regio waar te maken. Uitgangspunt van de routekaarten is de ambitie die binnen de regio leeft rond windenergie, zonne-energie, gebruik van warmte en energie uit biomassa.
Het routekaartproces resulteert in een overzicht van de locaties en ambities die de provincie en partijen in de Achterhoek hebben voor hernieuwbare energie: windenergie, zonne-energie, gebruik van warmte en energie uit biomassa.
In de regio Achterhoek is er een sterke ambitie om te komen tot een energieneutrale regio. Organisatiestructuren als AGEM en BION zijn samenwerkingsvormen om die energieneutraliteit te verwezenlijken.
Omgevingsverordening Gelderland
Bij de Omgevingsvisie Gelderland worden regels gesteld. Deze regels zijn gesteld in de Omgevingsverordening Gelderland (vastgesteld 24 september 2014).
De omgevingsverordening stelt regels aan regionale bedrijventerreinen. Bedrijfsfuncties uit milieucategorieën 1 en 2 en bedrijfsfuncties die gemengd kunnen worden zijn niet toegestaan op regionale bedrijventerreinen. Hiervan kan afgeweken worden indien deze bedrijven en bedrijfsfuncties een ondersteunende functie vervullen voor de bedrijven op het bedrijventerrein of wanneer de vestiging van deze bedrijven vanwege de milieuzonering of op grond van overwegingen van ruimtelijke kwaliteit gewenst zijn.
Structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties
De Structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties is een aanpassing van het beleid voor bedrijventerreinen van het in 2005 vastgestelde streekplan Gelderland. Op 30 juni 2010 hebben Provinciale Staten de structuurvisie vastgesteld. De structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties is een aanpassing van het structuurvisiebeleid als gevolg van de volgende ontwikkelingen:
- Toekomstprognoses wijzen erop dat na 2020 de vraag naar bedrijventerreinen sterk zal afnemen, op termijn (vanaf 2025) treedt zelfs krimp op.
- Maatschappelijk is er weerstand tegen de verrommeling van het landschap ontstaan. Dit vertaalt zich in de vraag naar meer regie van de provincie op het (her)ontwikkelen van de juiste kwaliteit bedrijventerrein op de juiste plek.
Uitgangspunt van het nieuwe beleid is dat er eerst optimaal gebruik wordt gemaakt van bestaande bedrijventerreinen voordat er nieuwe worden ontwikkeld. Voldoende ruimte voor bedrijvigheid blijft beleidsuitgangspunt, maar overschot aan bedrijventerrein moet worden voorkomen. Verder vraagt de provincie Gelderland aan de gemeenten om extra aandacht te besteden aan kwalitatieve aspecten, zoals een goede ruimtelijke inpassing, een zorgvuldige vormgeving en een zo laag mogelijke milieubelasting. Het nieuwe beleid wordt in overleg met samenwerkende gemeenten op regionaal niveau uitgewerkt en tot uitvoering gebracht. In een Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB) moet de weerslag van het provinciale beleid zichtbaar worden.
Regionale bedrijventerreinen
Regionale terreinen vervullen een belangrijke (opvang)functie voor de grotere, zwaardere (wat betreft milieuhindercategorie) en op hoogwaardige bereikbaarheid (A-wegen) aangewezen bedrijven. De provincie vindt van belang dat dit type bedrijvigheid zich duurzaam kan vestigen op dit soort hoogwaardige terreinen. In de structuurvisie Bedrijventerreinen en werklocaties is de locatie Laarberg aangewezen als een regionaal bedrijventerrein.
Conclusie
Laarberg betreft een regionaal bedrijvenpark dat voorziet in de opvang van grotere en zwaardere bedrijven. Dit bestemmingsplan Laarberg Zuid voorziet vooral in opslaggerelateerde bedrijvigheid. Met deze voorgenomen ontwikkeling ter plaatse van het plangebied wordt voorzien in de ambitie van de provincie ten aanzien van de opvangfunctie van grotere en zwaardere bedrijven op regionale terreinen.
3.3 Regionaal Beleid
Regionale structuurvisie Achterhoek
De visie 'Speerpunten Regionaal Ruimtelijk beleid Achterhoek 2011-2020' geeft de beleidsambities van acht Achterhoekse gemeenten voor de regionale economie, volkshuisvesting, landschappelijke kwaliteit, leefbaarheid en mobiliteit. De visie is een aanvulling en actualisatie op de Regionale Structuurvisie Achterhoek uit 2004 en legt de nadruk op andere speerpunten ten gevolge van de demografische ontwikkelingen.
In de visie uit 2004 was uitgangspunt voor de positionering van de Achterhoek ten opzichte van andere regio's: de doorontwikkeling als een economisch en sociaal-cultureel zelfstandige regio die zich naar buiten toe met name profileert met haar kleinschaligheid en gebiedskwaliteiten. Een grotere dynamiek in de regio wordt nagestreefd met behoud van de eigen ruimtelijke kwaliteit.
Ten aanzien van bedrijventerreinen is het algemene uitgangspunt: het juiste bedrijf op de juiste locatie. Er wordt ruimte geboden voor groei van locale bedrijvigheid in bestaande sectoren als detailhandel, bouwnijverheid en industrie en in relatief nieuwe sectoren als recreatie, toerisme, dienstverlening en op het gebied van gezondheid en zorg. Aan nieuwe keuzes en ontwikkelingen gaat regionale afstemming vooraf.
Speerpunten zijn:
- demografische ontwikkeling;
- oriëntatie op externe relaties (met het KAN-gebied, Twente, Duitsland, Stedendriehoek);
- de verandering van het platteland;
- duurzame energie.
Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB) Regio Achterhoek
In regionaal verband hebben de gemeenten en de provincie in de regio Achterhoek afspraken rondom bedrijventerreinen vastgelegd (Regionaal programma bedrijventerreinen RPB). In het voorjaar van 2009 heeft de Regio Achterhoek haar Economisch Programmerings- en Ontwikkelingsdocument (EPO) opgesteld. Met het RPB wordt invulling gegeven aan de Structuurvisie bedrijventerreinen en werklocaties. Het RPB biedt het kader voor concrete werk- en projectafspraken tussen de regiogemeenten. De provincie Gelderland is partner op diverse onderwerpen. Zij is nauw betrokken bij afspraken over vraag en aanbod, aanpak van de herstructurering en implementatie van de SER-ladder.
Op subregionaal niveau zijn de volgende aanvullende afspraken gemaakt:
- het regionaal afsprakenkader over planning en programmering van bedrijventerreinen tussen Regio Achterhoek en provincie;
- de vertaling en uitwerking van de gemeentelijke, regionale en provinciale doelstellingen op het gebied van bedrijventerreinen;
- het toetsingskader voor de ontwikkeling van bedrijventerreinen in de regio.
In het RPB is Laarberg opgenomen als ontwikkeling waar zware milieuhinderlijke bedrijvigheid kan worden opgevangen.
Conclusie
Met onderliggend bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de Regionale structuurvisie Achterhoek en het RPB Achterhoek.
3.4 Gemeentelijk Beleid
Toekomstvisie Oost Gelre
In de 'Toekomstvisie Oost Gelre' zijn de wensbeelden van de gemeente voor 2020 weergegeven. Ook komt aan de orde hoe de gemeentelijke organisatie met dat toekomstbeeld omgaat. In 2020 komt dat onder andere tot uiting in het feit dat Oost Gelre voor Oost-Achterhoek de belangrijkste speler is op het gebied van industriële bedrijvigheid. De (gerevitaliseerde) industrieterreinen concentreren zich daarbij rond de verbindingsweg tussen Groenlo en Lichtenvoorde. Er zijn goede mogelijkheden voor betaalbaar openbaar vervoer, wat overigens gestimuleerd wordt door de aanwezige bedrijven.
Het regionale duurzame bedrijvenpark 'De Laarberg' in Groenlo is gevuld met diverse verhuisde bedrijven, afkomstig uit de gehele Oost Achterhoek, maar ook met een groot aantal nieuwe bedrijven. Aan duurzame energie en duurzaamheid in zijn algemeenheid wordt veel waarde gehecht.
In 2020 zijn alle milieubelastende bedrijven uit de kernen verdwenen. Verder zijn de bedrijven zo ingericht dat mogelijke milieuproblemen al bij de bron worden aangepakt. Dit maakt het wonen en recreëren in Oost Gelre prettig en veilig. Er zijn dan ook geen klachten meer als gevolg van industriële bedrijvigheid en aan het industrieel erfgoed worden nieuwe bestemmingen gegeven. Bedrijven kunnen ook buurten en buurtschappen 'adopteren' om zo de sociale duurzaamheid in Oost Gelre te stimuleren.
Masterplan 'Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg'
Voor de uitbreiding van het regionaal bedrijvenpark is een Masterplan 'Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg' (vastgesteld 18 december 2012) opgesteld.
Structuurvisie 'Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg'
Het Masterplan is vertaald in de structuurvisie 'Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg' (vastgesteld 17 december 2013). De structuurvisie vormt het kader voor de toekomstige ontwikkelingen voor het regionaal bedrijvenpark. Aan de hand van de structuurvisie kunnen voor concrete ontwikkelingen bestemmingsplannen op maat worden opgesteld.
In de structuurvisie is de ruimtelijke visie beschreven op de gehele ontwikkeling en zijn randvoorwaarden voor de nadere invulling opgenomen. Deze randvoorwaarden zijn mede voortgekomen uit de uitgevoerde planMER en gelden voor de bestemmingsplannen die opgesteld worden voor Laarberg fase 2, waaronder ook dit bestemmingsplan. Voor de wijze van implementatie van deze randvoorwaarden in de planregels en op de verbeelding wordt verwezen naar hoofdstuk 6.
Visie
Afbeelding 3.1 Structuurvisie
De visie beschrijft het plan voor Laarberg op hoofdlijnen. De directe omgeving en delen van Laarberg hebben landschappelijke waarde. De ontwikkeling van het bedrijventerrein maakt, daar waar mogelijk, zoveel mogelijk gebruik van die kwaliteiten. Daarmee kan een terrein ontwikkeld worden dat functionaliteit laat samengaan met ruimtelijke kwaliteit. Er wordt rekening gehouden met de specifieke kwaliteiten van de omgeving. Dit kan er toe leiden dat op de ene plek het bedrijventerrein juist wordt tentoongesteld aan de omgeving (rond de Grolse Linie), terwijl het op een andere plek voor de omgeving ‘verstopt’ wordt; juist een hele groene uitstraling krijgt, aansluitend op het bestaande landschap (aan de westzijde). Alvorens een ontwikkeling plaatsvindt aan een rand, worden groenstructuren gerealiseerd, welke tevens als compensatiegebied kunnen dienen.
De structuurvisie maakt onderscheid in vier ruimtelijke eenheden, met elk haar eigen ruimtelijke en functionele kenmerken. Dit zijn:
- de Verbindingszone;
- het Biobased Transitiepark;
- het Bedrijventerrein;
- het Agrarisch Landschap.
De samenhang tussen ondergronds en de nieuwe ontwikkeling bovengronds, wordt door deze bovengenoemde zones zichtbaar gemaakt.
Het Bedrijventerrein vormt het grootste deel van het Regionale bedrijventerrein Laarberg; in feite is het gebied ingeklemd tussen enerzijds het Biobased Transitiepark/Verbindingszone en het Agrarisch Landschap en anderzijds het bestaande deel van het bedrijventerrein van Laarberg. De bestaande structuren van Laarberg worden doorgezet in de uitbreiding. Dit zorgt voor een versmelting van de eerste en tweede fase. Het ruimtelijke casco wordt in eerste instantie afgestemd op de zich vestigende bedrijven.
De uiteindelijke structuur binnen het Bedrijventerrein dient aan te sluiten op de Verbindingszone, het Agrarisch Landschap en het bestaande deel van het bedrijventerrein. Hierbinnen kan gefaseerd en flexibel worden ontwikkeld. De exacte ligging van de wegen is nog niet bekend. De uiteindelijke structuur zal altijd doorlopend zijn. De bestaande profielen van Laarberg 1 worden in oost-west
richting doorgezet. Ruimtelijk gezien gaan Laarberg fase 1 en fase 2 daarmee samen. In de noord-zuid
richting bestaan de profielen uit een functioneler profiel; minder breed maar functioneel. Kwalitatief groen wordt samengebracht in de Verbindingszone.
Het plangebied heeft een grootte van 9,5 hectare. Dit bestemmingsplan biedt ruimte aan 6,5 hectare (3,9 hectare rechtstreeks en 2,6 hectare middels wijzigingsbevoegdheid) van de in totaal 35 hectare uitgeefbaar terrein binnen de ruimtelijke eenheid Bedrijventerrein op het gehele Laarberg fase 2.
Voorwaardelijke bepalingen
In de Structuurvisie zijn voorwaardelijke bepalingen opgenomen. Deze bepalingen komen voort uit de opgestelde planMER. Het stellen van voorwaardelijke bepalingen voor de thema's natuur, verkeer, geluid en geur is noodzakelijk gebleken om de uitvoerbaarheid van de structuurvisie te waarborgen. Deze voorwaarden werken door in de bestemmingsplannen.
Dit geldt ook voor voorliggend bestemmingsplan. Zie paragraaf 6.3 voor een nadere toelichting op deze doorwerking van de structuurvisie.
Conclusie
Deze structuurvisie sluit aan op de Toekomstvisie Oost Gelre. Met onderliggend bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de Structuurvisie Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Doelstellingen En Uitgangspunten
Voor de uitbreiding van het regionaal bedrijvenpark Laarberg heeft de raad een Masterplan (18 december 2012) vastgesteld. Dit Masterplan schetst de kaders in hoofdlijnen voor de uitbreiding van het regionaal bedrijvenpark Laarberg. Op basis van het Masterplan is vervolgens een Structuurvisie (17 december 2013) vastgesteld. De structuurvisie vormt het kader voor de concrete toekomstige ontwikkelingen. Zie ook paragraaf 3.4.
Ter plaatse van het plangebied Laarberg Zuid is ruimte voor 6,5 hectare bedrijventerrein. Binnen het plangebied wordt ruimte geboden aan zwaardere en vooral opslaggerelateerde bedrijvigheid.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een deel van het bedrijventerrein.
Afbeelding 4.1 Indeling plangebied
4.2 Beeldkwaliteit
De concreetheid van het voorliggend bestemmingsplan maakt het mogelijk om nadere invulling te geven aan het beeldkwaliteitsplan (23 oktober 2012, Bijlage 1). Voor Laarberg Zuid geldt dat hier vooral opgeslaggerelateerde bedrijven worden gerealiseerd.
Voor het grootste gedeelte van het Bedrijventerrein geldt de laagste beeldregie. Alleen langs de randen die grenzen aan het Agrarisch Landschap worden hoge beeldregie-eisen opgelegd. De samenhang
in dit deelgebied zit zoveel mogelijk in het bouwen in 2 rooilijnen (één op 3 meter en één met een hogere bouwhoogte op 7 meter uit de erfgrens) en het antraciete hekwerk als erfscheiding.
Afbeelding 4.2 Beeldkwaliteit Bedrijventerrein
Beeldregie
Voor het deel met beeldregie laag worden alleen eisen opgelegd voor de erfscheidingen en de rooilijn waar op of achter met een maximale hoogte gebouwd mag worden. Naast de eisen bestaat de wens om zoveel mogelijk in één rooilijn te bouwen en opslag van materiaal zoveel mogelijk uit het zicht te hebben.
Onderdelen | Eisen |
Rooilijn | - Minimaal bouwen in of achter de 1ste rooilijn - 1ste rooilijn op 3 meter van perceelgrens met openbare ruimte - 2de rooilijn op 7 meter van perceelsgrens met openbare ruimte |
Hoogte | - Tussen de 1ste en 2de rooilijn maximaal 7 meter, achter de 2de rooilijn maximaal 20 meter. - Bouwhoogte hoger van 20 meter toegestaan t.b.v. productieproces. Deze locatie is aangegeven |
Erfscheiding | - Hekwerk parallel aan de weg; op de erfgrens of in de 1ste rooilijn. - Maximale hoogte 2 meter - Kleur antraciet |
Eisen landschappelijke inpassing
Voor de gebieden waar het Bedrijventerrein overgaat naar het Agrarisch Landschap geldt een hoge beeldregie met betrekking tot landschappelijke inpassing. De landschappelijke inpassing, door middel van een robuuste groenzone van 10 meter breed, zorgt ervoor dat de panden en opslag van materialen niet zichtbaar zijn vanaf het landschap. Het groen kan bestaan uit bossages, struweel en solitairen.
Eventuele bebouwing die zich bevindt aan de landschapszijde op de kavel wordt op minimaal 10 meter van de perceelgrens gebouwd. Indien men aan de landschapszijde een hekwerk plaatst, dan is
deze niet zichtbaar vanuit het landschap.
Onderdelen | Eisen |
Organisatie van de kavel | - Geen opslag in het zicht - Robuuste groenzone van 10 meter - Een robuuste groenzone in de vorm van een houtwal (meidoorn, sleedoorn, hazelaar, liguster, wilde roos, hulst, eik, berk) |
Rooilijn | - Minimaal 10 meter afstand ten opzichte van perceelsgrens, grenzend aan het landschap |
Erfscheiding | - Indien hekwerk, dan deze niet zichtbaar vanaf het landschap, maximaal 2 meter hoog, kleur antraciet |
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Algemene Beoordeling Milieueffecten (M.e.r.)
Wettelijk kader
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn.
Onderzoek
Het plangebied Laarberg Zuid maakt onderdeel uit van het grotere Laarberg fase 2. Ten behoeve van de uitbreiding van regionaal bedrijvenpark Laarberg is een structuurvisie opgesteld. Deze structuurvisie is planm.e.r.-plichtig gezien de aard en omvang van de voorziene ontwikkelingen (namelijk zware bedrijvigheid) en de op voorhand niet uit te sluiten significante effecten op Natura 2000-gebieden (een passende beoordeling in het kader van Natuurbeschermingswet 1998 is verplicht). De planm.e.r. maakt tevens onderdeel uit van onderliggend bestemmingsplan. Deze is te vinden in bijlage 1. In de planm.e.r. zijn de milieueffecten van de gehele uitbreiding van Laarberg in samenhang beschouwd. De resultaten van de planm.e.r. zijn niet alleen bruikbaar voor de structuurvisie, maar ook voor de onderliggende bestemmingsplannen. Het planMER is opgenomen in Bijlage 2. De resultaten van deze planm.e.r. zijn bij de bewuste (milieu)aspecten beschouwd.
Resultaten
In de planm.e.r. zijn twee alternatieven beschouwd. Het voorkeursalternatief dat hieruit volgt komt nagenoeg overeen met het tweede beschouwde alternatief.
Het voorkeursalternatief is weergegeven in onderstaande verbeelding.
Afbeelding 5.1 Voorkeursalternatief planm.e.r.
Het voorkeursalternatief (VKA) leidt tot een beoordeling van de milieueffecten. Te zien is dat de beoordeling van het VKA maar op één punt afwijkt van het alternatief 2. Het natuurcriterium Ecologische Hoofdstructuur (EHS; tegenwoordig Gelders Natuurnetwerk) wordt beoordeeld als neutraal (0) in plaats van positief. Reden hiervoor is dat de gereserveerde zone langs de zuidzijde van de Leerinkbeek smaller is dan in alternatief 2. De smallere zone is nog wel als een licht positief effect op te vatten, maar het effect is niet groot genoeg voor een '+'. In onderstaande tabel zijn de milieueffecten van de alternatieven en het voorkeursalternatief samengevat aan de hand van een beoordeling.
Tabel 5.1 Beoordeling milieueffecten alternatieven en voorkeursalternatief planm.e.r
In de planm.e.r. zijn voorwaarden opgenomen voor de realisatie van het voorkeursalternatief. Deze voorwaarden zijn overgenomen in de structuurvisie en werken door in de bestemmingsplannen. Zie hiervoor ook de paragrafen 3.4 en 6.3.
De planm.e.r. gaat uit van ontwikkeling van het gehele Laarberg fase II. Omdat in onderliggend bestemmingsplan sprake is van een gedeelte van de ontwikkeling van Laarberg fase II moet bij de beoordeling van de omgevingsaspecten voor het overige gedeelte van Laarberg fase II rekening gehouden worden met de bestaande situatie. Dit betekent dat rekening gehouden wordt met die delen van Laarberg fase II waarvoor reeds een bestemmingsplan is vastgesteld en dat voor het overige gedeelte rekening gehouden wordt met het bestaande agrarische gebied.
Conclusie
Onderliggend bestemmingsplan is een vertaling van het voorkeursalternatief uit de planm.e.r. voor het deel 'Laarberg Zuid'. In de beschrijving van de milieuaspecten hieronder wordt onder andere gebruik gemaakt van de resultaten uit de planm.e.r..
5.2 Bedrijven En Milieuzonering
Op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) dient te worden beoordeeld of de in het plangebied te realiseren activiteiten een belemmering betekenen of van invloed zijn op gevoelige functies, zoals wonen, in of in de omgeving van het plangebied.
Beleid
Bedrijvigheid kan negatieve effecten met zich mee brengen voor woningen en gevoelige functies in de omgeving. Negatieve effecten kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op geur, geluid, stof en trillingen. Andersom kunnen woningen een belemmerend effect hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven. Het is daarom wenselijk dat bedrijfsactiviteiten of andere milieubelastende functies op een zekere afstand van woningen en andere hindergevoelige functies zijn gesitueerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).
In deze handreiking wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven op een passende afstand ten opzichte van woningen worden gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland. Niet ieder bedrijf heeft evenveel invloed op de omgeving. In de handreiking worden bedrijfsactiviteiten daarom ingedeeld in zes categorieën. Per milieucategorie zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden kunnen worden om hinder te voorkomen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in afstanden tot een rustige woonwijk en tot een gebied met een menging van functies. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur. De bedrijvigheid kan volgens de handreiking van de VNG ingedeeld worden in categorieën die lopen van 1 tot en met 6. Hierbij lopen de richtafstanden uiteen van 0 meter tot 1500 meter.
Tabel 5.2 Richtafstanden per milieucategorie
Milieucategorie | Richtafstanden tot een 'rustige woonwijk' | Richtafstanden tot een 'gebied met menging van functies' |
1. | 10 meter | 0 meter |
2. | 30 meter | 10 meter |
3.1 | 50 meter | 30 meter |
3.2 | 100 meter | 50 meter |
4.1 | 200 meter | 100 meter |
4.2 | 300 meter | 200 meter |
5.1 | 500 meter | 300 meter |
5.2 | 700 meter | 500 meter |
5.3 | 1.000 meter | 700 meter |
6. | 1.500 meter | 1.000 meter |
Plangebied
In de omgeving van Laarberg Zuid liggen een aantal vrijstaande (bedrijfs)woningen. Omdat er sprake is van verspreid liggende woonbebouwing in een buitengebied waar al (agrarische) bedrijvigheid plaatsvindt en niet van een rustige woonwijk, mogen de richtafstanden tot aan een 'gebied met menging van functies' gehanteerd worden.
Deze inwaartste milieuzonering maakt onderdeel uit van de bestemmingsregels en is terug te vinden op de verbeelding en in de planregels. Binnen het plangebied zijn opslaggerelateerde bedrijven tot maximaal milieucategorie 4.2 en in het noordoostelijk deel nog een klein gedeelte tot categorie 5.1 mogelijk. De geplande activiteiten passen binnen de inwaartse milieuzonering.
Conclusie
In de planregels en op de verbeelding is een begrenzing opgenomen voor verschillende toegestane milieucategorieën binnen de bestemming Bedrijventerrein. Hiermee is rekening gehouden met de afstand tot omliggende (gevoelige) functies.
Naar aanleiding van de ontwikkeling van Laarberg Zuid kan geconcludeerd worden dat de huidige omliggende (beperkt) gevoelige functies niet gehinderd worden door de komst van de nieuwe functies.
5.3 Verkeer
Laarberg Zuid is gelegen op het regionaal bedrijvenpark Laarberg dat gunstig gelegen en goed bereikbaar is. Via de N18 is aansluiting op het snelwegennetwerk A18, A12 en A35. Een directe aansluiting richting Duitsland ontbreekt.
Laarberg Zuid is aangesloten op lokale fietsroutes. Deze vormen een goede langzaamverkeersroute voor onder andere woonwerkverkeer voor werknemers uit de nabije omgeving. In de nabijheid van het plangebied (tegenover het bedrijf VION) is een OV-busverbinding die de mogelijkheid biedt aan werknemers om gebruik te maken van het openbaar vervoer voor woon-werkverkeer. Het dichtsbijzijnde station is Lichtenvoorde-Groenlo in Lievelde op een afstand van 8 kilometer. Ontwikkelingen rond de N18 en de uitbreiding van het bedrijvenpark Laarberg maken heroverweging van de gewenste locatie van de halte en routing noodzakelijk.
Afbeelding 5.2 Beoogde nieuwe ontsluitingsstructuur Laarberg op nieuwe N18
Autoverkeer
Op 20 augustus 2013 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu het Tracébesluit N18 Varsseveld - Enschede vastgesteld. Doel van dit tracébesluit is om de N18 op delen aan te passen, om een aantal verkeersveiligheidsmaatregelen in de N18 te treffen en om tussen Groenlo en Enschede een nieuw tracé aan te leggen. Ter plaatse van Laarberg komt een nieuw tracé voor de N18. Ten opzichte van de huidige N18 ligt deze iets oostelijker. Tevens worden ter hoogte van het bedrijvenpark Laarberg op- en afritten aangelegd.
Plangebied Laarberg Zuid is, zeker na de uitvoering van de nieuwe N18, goed bereikbaar voor de regio, maar ook vanaf de A1 (via de A35) en A50 (via de A12). Het plangebied wordt ontsloten via de N18. Zowel het regionale-, het bestemmings- als het lokale verkeer bereikt het bedrijvenpark via deze invalsweg.
Fietsverkeer
De structuur van het fietsnetwerk komt grotendeels overeen met het netwerk van het overige verkeer. Het fietsnetwerk voorziet in de utilitaire fietsverbindingen in noord-zuid richting via het oude spoorlijntracé en het tracé van de huidige N18 enerzijds en via de Deventer Kunstweg anderzijds. In oost-west richting wordt een verbinding gelegd tussen dit noord-zuidtracé en de Deventer Kunstweg. Hier wordt gedacht aan een vrijliggend fietspad. Hierdoor wordt het mogelijk om dit fietspad deels door de Verbindingszone en deels langs en over de Grolse Linie te situeren. Dit versterkt het recreatieve karakter van deze route als onderdeel van het regionale recreatieve fietsknooppuntennetwerk. In noordwestelijke richting sluit deze fietsknooppuntenroute aan op de Deventer Kunstweg. Nabij de aansluiting op de N18 bevindt zich knooppunt 50 waarbij de route over het viaduct over de N18 loopt en zich uitsplitst in noordelijke richting via de Wolvenkamerweg en in zuidelijke richting via de Schietbaan.
Openbaar vervoer
Het openbaar vervoer wordt in de toekomst afgewikkeld via de bestaande N18, welke als parallelstructuur van de opgewaardeerde N18 functioneert. Door de uitbreiding van het gehele bedrijvenpark Laarberg komt de huidige halte (kruising N18/ Vredenseweg) decentraal te liggen. Een nieuwe halte dient centraler te komen liggen, zodat het gehele bedrijvenpark Laarberg op relatief korte loopafstand van het openbaar vervoer bereikbaar is. De locatie ter plaatse van de entree van het bedrijvenpark en het Groot Hoornwerk biedt kansen voor het gehele bedrijvenpark.
Conclusie
Het verkeer wordt afgewikkeld via de Zuidgang, welke aangesloten is op de N18. De N18 is in de huidige en de toekomstige situatie geschikt voor de hoeveelheid verkeer als gevolg van de voorgenomen activiteiten.
5.4 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
Het Nederlandse wettelijke stelsel voor luchtkwaliteitseisen wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen', van de Wet milieubeheer. Dit wettelijk stelsel wordt ook wel de 'Wet luchtkwaliteit' ('Wlk') genoemd. Uit de 'Wet luchtkwaliteit' volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- 1. Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
- 2. Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo verbetering van de luchtkwaliteit plaats door mitigerende maatregelen;
- 3. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging. Een project is NIBM als aannemelijk is dat het project een toename van de afzonderlijke concentraties van de componenten NO2 en PM10 veroorzaakt van maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarden van NO2 en PM10. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3;
- 4. De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Onderzoek
In het kader van het planm.e.r. ten behoeve van de structuurvisie is de invloed op de luchtkwaliteit en de verkeersaantrekkende werking van het regionaal bedrijvepark Laarberg bepaald.
In het onderzoek is alleen de bijdrage aan de concentratie stikstofdioxide (NO2) in de lucht berekend. De concentratie fijnstof (PM10) is niet berekend aangezien de planbijdrage aan de fijnstofconcentratie veel lager zal zijn dan de bijdrage aan de NO2 concentratie. De lage achtergrondconcentratie voor fijnstof geeft ook geen aanleiding om deze lage bijdrage te berekenen.
Stikstofdioxide (NO2)
Het plan draagt als volgt bij aan de NO2 concentratie ter plaatse van het plangebied:
- De nieuwe Industriële activiteiten zorgen voor een maximale NO2 toename (waarbij sprake is van blootstelling) van 3,7 µg/m3, net buiten het plangebied
- De verkeersaantrekkende werking van Laarberg II zorgt voor een NO2 toename van 1,5 µg/m3 ter plaatse van het plangebied
Voor beide bronnen is de maximale (worst case) bijdrage bepaald. De beide bijdragen geven samen een maximale bijdrage aan de NO2 concentratie van 5,2 µg/m3.
De achtergrondconcentratie NO2 op de planlocatie bedraagt 14,3 µg/m3 in 2012 en 14,4 µg/m3 in 2015. De totale concentratie komt daarmee op maximaal 19,6 µg/m3.
De bijdrage vindt vooral plaats op en rond het bedrijvenpark Laarberg en in mindere mate in het buitengebied rond Laarberg, waar verspreid enkele agrarische bedrijven en woningen liggen. Op woonwijken vindt nauwelijks een toename plaats. Op de noordelijke rand van Groenlo bedraagt de toename maximaal 0,5 tot 1 µg/m3 NO2. De verwachte toename van de NO2 concentratie ter plaatse van gevoelige bestemmingen is daarmee over het algemeen zeer laag.
Fijnstof
De bijdrage aan de concentratie PM10 is in ieder geval lager dan de bijdrage aan de NO2 concentratie. Voor beide bronnen (industrie en verkeer) zal de maximale bijdrage samen zeker niet meer zijn dan 5,2 µg/m3.
De achtergrondconcentratie PM10 op de planlocatie bedraagt 21,7 µg/m3 in 2012 en 22,5 µg/m3 in 2015. De (overschatte) totale concentratie komt daarmee op maximaal 27,7 µg/m3. De locatie van de bijdrage is vergelijkbaar met de bijdrage van NO2.
Conclusie
Voor zowel stikstofdioxide als fijnstof geldt dat de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m3 op het gehele bedrijvenpark Laarberg fase 2, waar Laarberg Zuid onderdeel vanuit maakt, niet overschreden wordt als gevolg van de voorziene ontwikkelingen. De concentraties zullen volgens de worst case berekening lokaal wel toe kunnen nemen, maar de grenswaarden worden niet overschreden. De verwachte toenames vinden daarnaast vrijwel niet plaats bij gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit levert daarmee geen belemmering op voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.
5.5 Geluidhinder
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Wegverkeerslawaai
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidzone. Uitzondering hierop zijn woonerven en straten met een maximumsnelheid van 30 km/u. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen.
Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen. In het kort komt het er op neer dat het gebied binnen de bebouwde kom behoort tot het stedelijke gebied, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, dat gelegen is binnen de zone van een autoweg of autosnelweg. In het laatste geval en voor de situatie buiten de bebouwde kom gelden de normen die van toepassing zijn op het buitenstedelijke gebied. Een hoofdweg is, conform deze definitiebepaling van de Wet geluidhinder, altijd gelegen in buitenstedelijk gebied.
Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en maatregelen gericht op reductie van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn of als deze overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten, zijn burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de geluidbelasting.
De gevels van geluidgevoelige bestemmingen kunnen ook worden uitgevoerd als een blinde of dove gevel (conform artikel 1b lid 5 van de Wgh). Hiermee vervalt de verplichting om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, waarbij een kanttekening wordt geplaatst dat de geluidwering van deze gevels ten minste gelijk dient te zijn aan de hoogte van de geluidbelasting minus de maximale binnenwaarde.
Ter anticipatie op het steeds stiller worden van motorvoertuigen mag alvorens te toetsen aan de geldende grenswaarden een aftrek worden toegepast op de berekende geluidbelasting. Deze aftrek bedraagt:
- 2 dB voor wegen waar de maximumsnelheid gelijk is aan of hoger is dan 70 km/uur;
- 5 dB voor overige wegen.
Industrielawaai
Een industrieterrein is volgens de Wet geluidhinder een terrein waar zich bedrijven kunnen vestigen die genoemd worden in artikel 40 van de Wet geluidhinder en onderdeel D van Bijlage I behorende bij het Besluit omgevingsrecht (de zogenaamde grote lawaaimakers). Op grond van hoofdstuk V van de Wet geluidhinder is rondom deze terreinen een zone vastgesteld, waarbuiten de etmaalwaarde van het gemiddelde geluidsniveau ten gevolge van alle bedrijven op dat terrein niet hoger mag zijn dan 50 dB(A). De zone is een planologisch aandachtsgebied, waarbinnen regels van kracht zijn, die aan zowel industriële activiteiten als aan woningbouw beperkingen opleggen. De ligging en omvang van de zone wordt met een bestemmingsplan vastgelegd. In het kader van het bestemmingsplan dient gekeken te worden naar de geluidbelasting van geluidgevoelige bestemmingen in de omgeving van het industrieterrein. Indien de geluidbelasting meer dan 50 dB(A) bedraagt, kan de gemeente een hogere waarde vaststellen. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen bedraagt 55 dB(A).
Toetsing
Industrielawaai
Industrielawaai is in de Plan m.e.r. getoetst. Ten aanzien van geluid is in de Plan m.e.r. uitgegaan van milieucategorie 5.1 bedrijven met een kental voor milieucategorie 4.2 bedrijven. Dit is gedaan omdat milieucategorie 5.1 bedrijvigheid voor wat betreft het aspect geluid over het algemeen zware havenbedrijvigheid betreft die op dit bedrijventerrein niet voorkomen. Het is hiermee aannemelijk dat de gewenste milieucategorie 5.1 bedrijvigheid op het bedrijvenpark Laarberg fase 2 voor wat betreft het aspect geluid overeenkomt met milieucategorie 4.2 bedrijvigheid.
Met de ontwikkeling van bedrijvigheid op Laarberg Zuid komt de geluidbelasting op woningen in de omgeving niet hoger uit dan 60 dB(A). Deze belasting is acceptabel in het kader van het hogere waarden beleid van de gemeente Oost Gelre.
Voor de gewenste categorie bedrijfsactiviteiten in het bestemmmingsplan, bestaat een zoneringsplicht omdat op het terrein zoneringsplichtige inrichtingen op basis van de Wet geluidhinder gewenst zijn.
Voor het bedrijvenpark Laarberg fase 2 is het noodzakelijk een geluidzone vast te stellen. Deze geluidzone is ondermeer noodzakelijk voor de activiteiten op Laarberg Zuid. Momenteel wordt door de gemeenten Oost Gelre en Berkelland gewerkt aan een bestemmingsplan ten aanzien van de geluidszonering rondom het bedrijventerrein Laarberg/Den Sliem. In dit bestemmingsplan wordt de geluidcontour met de daarbij behorende geluidzone, als gevolg van de bedrijventerreinen Den Sliem en Laarberg fase 1 en fase 2 vastgelegd. Totdat het bestemmingsplan voor de geluidszonering is vastgesteld, geldt de bestaande geluidszonering rondom Laarberg fase 1 en Den Sliem en zijn geluidszoneringsplichtige inrichtingen niet toegestaan. Hiertoe is een regeling opgenomen in de planregels.
Wegverkeerslawaai/indirecte hinder
Voor de ontsluiting van Laarberg Zuid zal een kort weggedeelte worden aangelegd, uitsluitend bedoeld voor verkeer van en naar Laarberg Zuid. De ontsluitingsweg is een weg bestaande uit twee rijstroken in het buitengebied. Conform artikel 74 van de Wet geluidhinder bedraagt de zone langs de weg 250 meter. Wanneer binnen de zone langs de weg woningen of andere geluidgevoelige gebouwen zijn gelegen, dient er een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd (artikel 77 Wet geluidhinder).
Er zijn geen woningen gelegen binnen een afstand van 250 meter van de weg. Er is dan ook geen aanleiding een akoestisch onderzoek in te stellen voor het nieuwe gedeelte van de ontsluitingsweg. De ontsluitingsweg sluit aan op de verkeersstructuur op Laarberg, welke aansluit op de N18. Langs de ontsluitingsweg zijn geen woningen gelegen.
Conclusie
Omdat het bestemmingsplan voor het gezoneerde industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder nog niet vastgesteld is, mogen geluidszoneringsplichtige inrichtingen nog niet gerealiseerd worden. Hiertoe is een gebruiksbepaling opgenomen in de planregels.
Voor het overige levert het aspect geluid geen problemen op voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
5.6 Geurhinder
Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken en brengt om die reden ook gezondheidsrisico's met zich mee. Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Onder geurbelasting (of ‘immissie') verstaan we de hoeveelheid geur, uitgedrukt in odour units per kubieke meter (OUE/m3) lucht, die op een geurgevoelig object zoals een woning ‘terecht' komt. Deze hoeveelheid kan worden gemeten of berekend.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geeft normen voor de geurbelasting die een individuele, vergunningplichtige, veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (zoals een woning). Voor meldingsplichtige veehouderijen is een van de Wgv afgeleid beoordelingskader opgenomen in het Activiteitenbesluit.
Voor diercategorieën waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de regeling geurhinder en veehouderij (intensieve veehouderijen) moet de geurbelasting bij vergunningverlening worden berekend in odour units per kubieke meter lucht (OUE/m3). De geurbelasting van individuele bedrijven met deze diersoorten mag (binnen een zogenaamd ‘concentratiegebied’, zoals gemeenten Oost Gelre en Berkelland betreft) niet meer zijn dan:
- 3,0 OUE/m3 op een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom;
- 14,0 OUE/m3 op een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom.
Voor overige (grondgebonden) veehouderijen gelden minimaal aan te houden afstanden
(ongeacht de omvang van het bedrijf):
- ten minste 100 meter tot geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom
- ten minste 50 meter tot geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom
Gemeentelijk geurbeleid
De Wgv biedt de gemeenten de mogelijkheid een eigen geurbeleid op te stellen en daarmee (gemotiveerd) af te wijken van de wettelijke normen, binnen een in de wet vastgelegde bandbreedte. Gemeente Oost Gelre heeft enkele afwijkingen van de standaard normen onderbouwd in de “Gebiedsvisie ten behoeve van de Verordening geurhinder en veehouderij voor de Gemeente Oost Gelre” (Gemeente Oost Gelre, 2007).
De afwijkende normen zijn vastgelegd in een gemeentelijke verordening. Voor de uitbreiding van het regionale bedrijvenpark Laarberg is relevant dat de verordening een andere individuele geurnorm stelt voor de bebouwde kom van Groenlo. Gevoelige objecten binnen deze kom mogen een geurbelasting ondervinden van een individueel bedrijf van 5 OUE/m3. Deze norm van 5 OUE/m3 geldt ook voor bedrijventerreinen en is dus ook van toepassing op geurgevoelige objecten op het bestaande en toekomstige deel van Laarberg.
Gemeente Berkelland heeft ook een Verordening geurhinder en veehouderij. Voor zeven kleine kernen geldt een norm van 6 OUE/m3 voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object en een minimaal aan te houden afstand van 75 meter (i.p.v. 100 m) tussen veehouderijen en geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom. Het plangebied is geen onderdeel van gemeente Berkelland. De normen voor de bebouwde kom van Groenlo zijn geldend voor de geurbelasting die veehouderijen gelegen in Berkelland op het plangebied mogen hebben.
Onderzoek
In de omgeving van het plangebied is een aantal veehouderijen gelegen. De geur afkomstig vanuit de veehouderijen zou van invloed kunnen zijn op (toekomstige) activiteiten in het ontwikkelingsgebied (‘omgekeerde werking’ genoemd). Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen betekent dit dat de volgende aspecten in ogenschouw moeten worden genomen:
- Is ter plaatse van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling een aanvaardbaar woon- en verblijfklimaat gegarandeerd?
- Worden omliggende bedrijven (in dit geval nabij gelegen veehouderijen) onevenredig in hun belangen geschaad?
Resultaat
De nieuw te vestigen bedrijven kunnen een geuremissie hebben. Met de inwaartse milieuzonering die is aangebracht op basis van omliggende (bedrijfs)woningen mag worden verwacht dat geuremissie (en daarmee hinder) naar de omgeving in voldoende mate kan worden voorkomen.
Omgekeerde werking
In afbeelding 5.3 zijn de (indicatieve) geurcontouren van de agrarische bedrijven in en in de omgeving van Laarberg fase 2 voor 2009 weergegeven.
Afbeelding 5.3 Indicatieve geurhindercontouren voorgrondbelasting huidige situatie (bron: Arcadis (2009))
Afbeelding 5.4 Geurcontouren achtergrondbelasting huidige situatie (bron: Royal HaskoningDHV (2013))
Over het plangebied liggen twee geurcontouren van individuele veehouderijen (Oude Borculoseweg 5 en Oude Borculoseweg 7a) van 3 OU/m3. Deze bedrijven liggen net ten zuiden van het plangebied. Binnen de weergegeven contouren is de geurbelasting als gevolg van één veehouderij hoger dan 3 OU/m3. De contouren van 14 OU/m3 liggen net buiten het plangebied. In het uiterste zuiden bevindt zich een gevoelig object (woning Oude Borculoseweg 8) op de rand van een in het buitengebied toegestane 14 OU/m3 contour. Voor deze woning geldt dat de huidige bewoner de woning voor bewoning mag blijven gebruiken.
In het plangebied kunnen voor geur (beperkt) gevoelige objecten worden gerealiseerd. Omdat tussen het plangebied en de ten zuiden en westen van het plangebied gelegen veehouderijen echter al gevoelige objecten liggen die de veehouderijen al beperken in eventuele groei, zal de vestiging van (beperkt) gevoelige objecten op Laarberg Zuid eventuele ontwikkeling van veehouderijen niet verder beperken.
Kortom, nieuwe geurgevoelige objecten in het plangebied zullen geen extra beperking opleveren voor de (realistisch gedachte) uitbreiding van veehouderijen in de omgeving.
Nieuwe gevoelige bestemmingen in het plangebied
Afbeelding 5.5 Verschil toepassing maximale emissiewaarden autonome ontwikkeling t.o.v. 2009 (bron: Arcadis (2009))
Uit afbeelding 5.5 blijkt de toe te passen aftrek van de maximale emissiewaarden ten opzichte van 2009. Door het toepassen van maatregelen en op basis van vergunningen kan de geuremissie naar beneden worden bijgesteld op basis van deze afbeelding.
Uit afbeelding 5.3 blijkt dat ter plaatse van het zuidelijke gedeelte van het plangebied de geurnorm van 5 OU/m3 (iets zuidelijk van de 3 OU/m3-contour) voor de voorgrondbelasting van veehouderijen wordt overschreden. Door aftrek van emissiewaarden zal de 5 OU/m3-contour verder naar het zuiden verschuiven. Het voor bedrijventerrein bestemde gedeelte van het plangebied zal hiermee net buiten de 5 OU/m3-contour komen te liggen.
Uit afbeelding 5.4 blijkt dat voor de achtergrondbelasting de geurnorm van 5 OU/m3 wordt overschreden. Na aftrek op basis van afbeelding 5.5 kan gesteld worden dat de geurbelasting ter plaatse van het plangebied gelegen is tussen de 28 en 45 OU/m3.
Het RIVM hanteert voor haar milieurapportages en toekomstverkenningen voor het aspect geurhinder ‘milieukwaliteitscriteria’. Gesteld kan worden dat de huidige geurbelasting rondom het plangebied binnen een milieukwaliteit valt welke aangemerkt kan worden als ‘slecht’ tot 'zeer slecht'.
Nieuwe gevoelige bestemmingen in het plangebied
Een 'slechte' tot 'zeer slechte' milieukwaliteit ten aanzien van geurhinder wordt als acceptabel beoordeeld voor mogelijk nieuwe geurgevoelige bestemmingen op een industrieterrein. Toekomstige bedrijven maken immers een 'bewuste keuze' om zich op een industrieterrein te vestigen.
Effect van het plan op de omgeving
Er treden naar verwachting geen relevante effecten op van nieuwe bedrijven binnen het plangebied met een geuremissie op de omgeving van het plangebied. Bij vestiging van nieuwe bedrijven met een geuremissie binnen het plangebied kan het leefklimaat in de directe omgeving en in het plangebied lager worden door een mogelijk hogere cumulatieve geurbelasting.
De voorgestelde milieuzonering voorziet in hoofdlijnen in voldoende afstand tussen hinderproducerende en hindergevoelige functies. Wanneer daadwerkelijk sprake is van de vestiging van een nieuw bedrijf vindt in het kader van de milieuvergunning (of de algemene regelgeving op het gebied van milieuhinder) altijd een nadere toetsing plaats. Wanneer blijkt dat niet aan de geldende geurnormen wordt voldaan, ondanks de aangebrachte milieuzonering, moet het plan voor het nieuwe bedrijf worden aangepast of moeten emissiebeperkende maatregelen worden getroffen volgens de 'best beschikbare technieken' (BBT) om geurhinder op de omgeving te beperken. Bij naleving van deze regels kan een ‘aanvaardbaar woon- en leefklimaat’ worden gegarandeerd. Kan een 'aanvaardbaar woon- en leefklimaat' niet worden gegarandeerd dan kan het bedrijf zich niet vestigen.
Specifiek voor voorliggend bestemmingsplan geldt dat de beoogde ontwikkeling (met o.a. opslaggerelateerde bedrijvigheid) geen geurrelevante activiteit is.
De ontwikkeling is verenigbaar met andere reeds aanwezige bedrijven in de omgeving (incl. bedrijven op Laarberg II).
Conclusie
Er treden naar verwachting geen relevante effecten op van nieuwe bedrijven met een geuremissie op de omgeving van het plangebied. Bij vestiging van nieuwe bedrijven met een geuremissie op Laarberg II kan het leefklimaat in de directe omgeving en in het plangebied zelf lager worden door een mogelijk hogere cumulatieve geurbelasting.
De huidige geurbelasting is in de huidige situatie dermate dat kan worden gesteld dat het huidige woon- en verblijfsklimaat rondom het plangebied aangemerkt kan worden als slecht tot zeer slecht. Echter gelet op het feit dat het een industrieterrein betreft, waarbij zelf ook al (geur)hinder voor kan komen, wordt de 'slechte' tot 'zeer slechte' milieukwaliteit voor wat betreft geurhinder als acceptabel genoeg beschouwd voor mogelijke nieuwe geurgevoelige bestemmingen op een industrieterrein.
De opgenomen milieuzonering voorziet in hoofdlijnen in voldoende afstand tussen hinderproducerende en hindergevoelige functies. Wanneer daadwerkelijk sprake is van de vestiging van een nieuw bedrijf vindt in het kader van de milieuvergunning (of de algemene regelgeving op het gebied van milieuhinder) altijd een nadere toetsing plaats. Bij naleving van deze regels kan een 'aanvaardbaar woon- en leefklimaat' worden gegarandeerd. Bij naleving van de regels levert het plan geen nieuwe belemmeringen op voor eventuele uitbreidingsplannen voor omliggende veehouderijen ('omgekeerde werking').
5.7 Externe Veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's voor de omgeving vanwege het gebruik, de productie, opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. In het kader van de externe veiligheid dient, in het geval van een verandering bij de risicobron of in de omgeving daarvan een afweging te worden gemaakt over de externe veiligheidssituaties. In de volgende besluiten en circulaires zijn risiconormen opgenomen die relevant zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid bij het vaststellen van een bestemmingsplan:
- Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit besluit zijn de risiconormen voor risicovolle inrichtingen weergegeven.
- Circulaire Risiconomering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Circulaire Rnvgs). De Circulaire Rnvgs is van toepassing op het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en binnenwater.
- Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In het Bevb zijn de risiconormen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen opgenomen.
- Vuurwerkbesluit. In het vuurwerkbesluit zijn voor de opslag van consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk veiligheidsafstanden vastgesteld.
- Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidsafstanden opgenomen voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik.
Gemeentelijke beleidsvisie externe veiligheid
Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente Oost Gelre haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten. Onder externe veiligheid verstaat men het beheersen van risico's die voortvloeien uit de opslag, productie, het gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen.
De gemeente heeft haar ambities per gebiedstype geformuleerd. Voor het plangebied is het gebiedstype 'ruimte voor industrie' relevant:
Het betreft hier de industrie- en bedrijventerreinen in Oost Gelre. In deze gebieden zijn economie, bedrijvigheid en werkgelegenheid de belangrijkste uitgangspunten. De gebieden bieden maximale ruimte voor bedrijven, waarbij aan de wettelijke minimumeisen wordt voldaan. Een verdergaand beschermingsniveau dat ten koste gaat van de ontplooiingsruimte voor bedrijven wordt onwenselijk geacht. Hierbinnen is overschrijding van de oriënterende waarde voor het groepsrisico evenals toename van het groepsrisico onder voorwaarden acceptabel.
Binnen ‘ruimte voor industrie’ geldt het volgende ambitieniveau ten aanzien van het groepsrisico:
- De oriënterende waarde van het groepsrisico is slechts richtinggevend. De gemeente kan hier gemotiveerd van afwijken. Indien noodzakelijk voor het in stand houden van de industriële activiteiten zal de gemeente Oost Gelre een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico toestaan, mits daarvoor gewichtige redenen zijn. Hierover zal advies bij de regionale en lokale brandweer worden ingewonnen. De gemeente Oost Gelre vereist geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico als:
- 1. het groepsrisico tot een factor 10 onder de oriënterende waarde ligt;
- 2. het een marginale toename van het groepsrisico betreft (tot maximaal 10% beschouwt de gemeente Oost Gelre de toename als marginaal);
- 3. de geplande kwetsbare objecten buiten het invloedsgebied liggen;
- 4. het een enkel ((beperkt) kwetsbaar) object in een nagenoeg maagdelijke omgeving betreft (zeer laag groepsrisico);
- 5. het een enkel ((beperkt) kwetsbaar) object in een al zeer volle omgeving betreft, waardoor het effect op het groepsrisico minimaal is.
Pas als de risicosituatie niet voldoet aan de hiervoor genoemde voorwaarden vereist de gemeente Oost Gelre een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico, waarbij naast de wettelijk verplichte aspecten ook aandacht wordt besteed aan de overige criteria.
- Een toename van het groepsrisico wordt, mits gemotiveerd en voorzien van een positief advies van de Regionale brandweer, geaccepteerd.
Risiconormen inrichtingen en vervoer gevaarlijke stoffen
De overheid stelt grenzen aan de externe risico's van gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in normen voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (GR).
Plaatsgebonden risico
Het risico op een plaats langs een buisleiding voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval bij de buisleiding, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Voor buisleidingen geldt dat binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour geen kwetsbare objecten aanwezig mogen zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour als richtwaarde.
Kwetsbare objecten | Beperkt kwetsbare objecten |
Woningen | Verspreid liggende woningen (2/ha) |
Ziekenhuizen, bejaarden- en verpleeghuizen e.d. | Dienst- en bedrijfswoningen |
Scholen en dagopvang minderjarigen | Kantoorgebouwen (<1.500 m2) |
Kantoorgebouwen en hotels (> 1.500 m2) | Hotels en restaurants (< 1.500 m2) |
Winkelcentra (> 1.000 m2 > 5 winkels) | Winkels |
Winkel met supermarkt (> 2.000 m2) | Sport-, kampeer- en recreatieterreinen (< 50 pers.) |
Kampeer- en verblijfsrecreatieterrein (> 50 pers.) | Bedrijfsgebouwen |
Andere gebouwen met veel personen | Equivalente objecten |
Objecten met hoge infrastructurele waarde |
Groepsrisico
De cumulatieve kans per jaar dat een aantal personen overlijdt als gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij een transportas, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Het groepsrisico wordt weergegeven in een zogenaamde fN-curve. Voor het groepsrisico bestaat geen wettelijke norm waaraan getoetst wordt. In plaats daarvan wordt het groepsrisico gerelateerd aan de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. De beschouwing door het bevoegde gezag ten aanzien van deze kwantitatieve waarde is een van de elementen uit de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Binnen deze verantwoording kan het bevoegde gezag van deze waarde afwijken.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Verantwoording van het groepsrisico is een onderdeel van het externe veiligheidsbeleid. Door middel van een verantwoordingsplicht wil de bevoegde overheden aanzetten tot nadenken over onder andere de omvang van het groepsrisico in relatie tot de veiligheid van de risicovolle situatie, de gevolgen voor de omgeving, de hulpverlening en de zelfredzaamheid van omwonenden. Voor buisleidingen is de verantwoordingsplicht uitgewerkt in het Bevb en voor inrichtingen in het Bevi.
Verantwoording groepsrisico inrichtingen
Op basis van het Bevi moeten gemeenten bij het vaststellen van een ruimtelijk besluit (zoals een bestemmingplan) het groepsrisico verantwoorden. Conform het Bevi moeten ten minste de volgende aspecten in de bestuurlijke afweging van het groepsrisico worden vermeld:
- Het aantal personen in het invloedsgebied;
- Het groepsrisico;
- De mogelijkheden tot risicovermindering;
- De mogelijke alternatieven (pro-actie);
- De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid (preventie, preparatie en repressie);
- De mogelijkheden voor zelfredzaamheid.
Verantwoording groepsrisico buisleidingen
Op basis van het Bevb moeten gemeenten bij het vaststellen van een bestemmingsplan het groepsrisico verantwoorden. Hierbij maakt het Bevb een onderscheid tussen een beperkte verantwoording van het groepsrisico en een uitgebreide verantwoording. Onder de beperkte verantwoording van het groepsrisico wordt verstaan dat alleen inzicht gegeven moet worden in:
- de aanwezigheid van personen binnen het invloedsgebied;
- de hoogte van het groepsrisico per kilometer;
- de mogelijkheden voor het voorkomen, beperken en bestrijden van incidenten bij de buisleiding (bestrijdbaarheid);
- de mogelijkheden voor zelfredzaamheid.
Van een beperkte verantwoording is alleen sprake als:
- Het plangebied buiten de 100% letaliteitscontour ligt of
- Het groepsrisico kleiner is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde of
- Het groepsrisico niet meer dan 10% toeneemt bij een groepsrisico dat kleiner is dan de oriëntatiewaarde.
Bij de uitgebreide verantwoording moet ook onderzocht worden welke maatregelen genomen kunnen worden om de risico’s te beperken.
Advies van de Veiligheidsregio
Een belangrijk onderdeel van de verantwoordingsplicht is de adviestaak van de Veiligheidsregio. De rijksoverheid heeft (wettelijk) vastgesteld dat het bevoegd gezag het bestuur van de Veiligheidsregio in de gelegenheid dient te stellen advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van een risicobron. Dit is zowel het geval bij buisleidingen als voor inrichtingen.
5.7.1 Kwantitatieve risicoberekening
Toetsing
Om de hoogte van het risico van de aardgastransportleidingen in de omgeving van het plangebied te berekenen is een kwantitatieve risicoberekening uitgevoerd (Externe Veiligheid Bedrijventerrein Laarberg, Kwantitatieve risicoberekening aardgastransportleidingen, Royal HaskoningDHV, december 2013, Bijlage 3) De resultaten van de kwantitatieve risicoanalyse zijn getoetst aan de huidige wet- en regelgeving.
Conclusie
Het vast te stellen bestemmingsplan is gelegen in de omgeving van twee aardgastransportleidingen van de Gasunie. Dit betreffen de aardgastransportleidingen A-579 en A-628. Het transport van aardgas door deze leidingen brengt risico's met zich mee voor aanwezige personen in de directe omgeving van de leidingen. In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) zijn de risiconormen voor buisleidingen geformuleerd.
Plaatsgebonden risico
Het berekende plaatsgebonden risico is (zowel voor de leiding A-579 als A-628) binnen het bekeken gebied nergens groter dan 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico legt dus geen beperkingen op voor de realisatie van het plangebied.
Groepsrisico
Het vast te stellen bestemmingsplan zorgt voor een toename van het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied van de leidingen. Het berekende groepsrisico kan hierdoor toenemen. In onderstaande tabel is de berekende maximale waarde ten opzichte van de oriëntatiewaarde weergegeven.
Situatie | Maximale waarde t.o.v. oriëntatiewaarde A-579 | Maximale waarde t.o.v. oriëntatiewaarde A-628 |
Huidige situatie | 0.048 | 0.037 |
Realisatie plangebied | 0.098 | 0.095 |
Het berekende groepsrisico neemt toe (ten opzichte van de huidige bestemde omgeving) na realisatie van het plan doordat het aantal personen in de directe omgeving van de buisleidingen toeneemt. In de nieuwe situatie is het berekende groepsrisico ruim lager dan de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Bij de uitgevoerde berekeningen blijft de maximale waarde voor het groepsrisico onder de 0.1 ten opzichte van de oriëntatiewaarde. Hiermee kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
5.7.2 Verantwoording groepsrisico
Toetsing
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich twee hogedruk aardgastransportleidingen die relevant zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid. Tevens sluit het bestemmingsplan risicovolle bedrijven niet uit. Op basis van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dient het groepsrisico van de hogedruk aardgastransportleidingen verantwoord te worden. Tevens dient op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het groepsrisico te worden verantwoord van de mogelijk toekomstige risicovolle bedrijven, waaronder LPG tankstations, ammoniakkoelinstallaties en PGS 15 opslagen. Derhalve is een verantwoording groepsrisico opgesteld (Elementen verantwoording
groepsrisico Bestemmingsplan Laarberg Zuid, Royal HaskoningDHV, januari 2014, Bijlage 4).
Elementen verantwoording groepsrisico
Het groepsrisico
Uit het berekende groepsrisico van de aardgastransportleidingen blijkt dat het groepsrisico in de toekomstige situatie beperkt toeneemt ten opzichte van de huidige situatie. Daarnaast kan worden geconcludeerd dat het groepsrisico onder de 0.1 keer de oriëntatiewaarde blijft.
Aanwezigheid binnen het invloedsgebied
Binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleidingen is met name landbouw en bedrijvigheid aanwezig. Het plangebied maakt bedrijvigheid mogelijk, hierbij wordt uitgegaan van een personendichtheid van 40 personen per hectare.
De mogelijkheden van bestrijdbaarheid
Aardgastransportleidingen
De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid van een incident van de aardgastransportleidingen zijn beperkt. Dit komt doordat het maatgevende scenario van de aardgastransportleidingen nauwelijks tot geen ontwikkeltijd kent en de hittestraling te hoog is voor een inzet van hulpverleners. Verder blijkt dat het plangebied bereikbaar is voor hulpdiensten en de bluswatervoorzieningen en opstelplaatsen voldoende zijn.
De mogelijkheden van zelfredzaamheid
Aardgastransportleidingen
De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een incident met de aardgastransportleidingen zijn beperkt. Dit komt doordat het maatgevende scenario van de aardgastransportleidingen nauwelijks tot geen ontwikkeltijd kent en de alarmering onvoldoende is. Het inschakelen van SMS-alert is een mogelijkheid om alarmering te verbeteren. Personen die zich buiten bevinden dienen te vluchten in een gebouw. Verder kan worden geconcludeerd dat het plangebied geen objecten mogelijk maakt die zijn bestemd voor verminderd zelfredzame personen. Daarnaast zal voor zover mogelijk bij de bouwplannen rekening worden gehouden met de positionering van de vluchtdeuren ten opzichte van de aardgastransportleidingen (van de leidingen af).
Advies van de Veiligheidsregio
Op 17 april 2015 heeft de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG) haar advies uitgebracht op dit bestemmingsplan. Geconstateerd is dat het voornemen past binnen de normen van het Bevi. Als advies wordt meegegeven dat bedrijven die zich op het bedrijvenpark gaan vestigen voldoen aan het hoogste beschermingsniveau dat in het Bevi en Revi gesteld wordt. Bij de invulling van het bedrijvenpark dient rekening gehouden te worden met locaties van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De VNOG kan zich vinden in de conclusies in de Verantwoording groepsrisico.
Uit het oogpunt van bereikbaarheid adviseert de VNOG om het plangebied ook in westelijke richting te ontsluiten door een aansluiting op de Oude Borculoseweg en de blusvijver bereikbaar te maken vanaf het bedrijvenpark met realisatie van een opstelplaats.
Het plangebied is bereikbaar vanuit het oosten vanaf de N18, via de Zuidgang. Ook is het vanuit zuidelijke richting bereikbaar via Den Sliem.
In de structuurvisie over het regionaal bedrijvenpark is een ontsluiting naar het westen opgenomen. Deze is momenteel in studie. Totdat deze ontsluiting is gerealiseerd, kan de huidige Ruiterweg als calamiteitenverbinding worden gebruikt.
Conclusie
In de rapportage "Elementen verantwoording groepsrisico Bestemmingsplan Laarberg Zuid" is invulling gegeven aan de elementen van de verantwoording van het groepsrisico zodat met het advies van de Veiligheidsregio een wel afgewogen besluit genomen kan worden.
5.8 Bodemkwaliteit
Wettelijk kader/inleiding
In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van herbestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven.
Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Bouw kan pas plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.
Onderzoek
Om te bepalen of de huidige milieuhygiënische bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de voorgenomen plannen zijn bodemonderzoeken uitgevoerd; 'Verkennend bodemonderzoek Oude Borculoseweg (Laarberg-Zuid) te Groenlo' (Econsultancy, september 2014, Bijlage 5), 'Diverse onderzoeken t.b.v. de civieltechnische voorbereiding Oude Borculoseweg (Laarberg-Zuid)' (Econsultancy, oktober 2014) en 'Verkennend en nader onderzoek asbest in puin/bodem pad nabij Oude Borculoseweg-Holtkampsweg' (Econsultancy, januari 2015). In het verleden (in respectievelijk 2000, 2000 en 2006) zijn meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd op delen van de locatie Laarberg Zuid, maar deze zijn inmiddels allen verlopen. De resultaten van deze onderzoeken zijn meegenomen in de bovengenoemde acutele onderzoeken.
Het verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) (september 2014) heeft tot doel met een relatief geringe onderzoeksinspanning vast te stellen of op de onderzoekslocatie een grond- en/of grondwaterverontreiniging aanwezig is, teneinde te bepalen of er milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de verkoop van de onderzoekslocatie en de nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
Het vooronderzoek is verricht conform de NEN 5725:2009 "Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend en nader onderzoek". Het bodemonderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5740:2009 "Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek - Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond".
Naar aanleiding van het verkennend bodemonderzoek is nader onderzoek uitgevoerd ter plaatse van de retentievijvers en het infiltratieveld nabij de Oude Borculoseweg, het pad tussen de Oude Borculoseweg - zijtak van de afwatering Heideblom, het riooltracé en de afwateringssloten en - greppels (Diverse onderzoeken t.b.v. de civieltechnische voorbereiding Oude Borculoseweg (Laarberg-Zuid)). Naar aanleiding van dit onderzoek is een verkennend en nader onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van puin in het pad en de bermen van de Beukenlaan vanaf Oude Borculoseweg tot aan de Holtkampsweg (Verkennend en nader onderzoek asbest in puin/bodem pad nabij Oude Borculoseweg-Holtkampsweg).
Resultaten
Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten, met uitzondering van de Beukenlaan.
In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen aangetroffen. In het merendeel van de bovengrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. Plaatselijk is de bovengrond licht verontreinigd met koper. Ter plaatse van het riooltracé is de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd met cobalt. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater is over het algemeen licht verontreinigd met de parameters barium, cadmium, koper, nikkel en/of zink. De parameters kobalt en nikkel komen plaatselijk tevens tot boven de tussen- en interventiewaarde voor. De aangetoonde metaalverontreinigingen zijn hoogstwaarschijnlijk te relateren aan het regionaal voorkomen van verhoogde concentraties van metalen in het grondwater.
De waterbodem van de afwateringssloten en -greppels zijn verspreidbaar licht verontreinigd.
De Beukenlaan tussen Oude Borculoseweg en Holtkampsweg bevat asbesthoudende materialen en is gedeeltelijk sterk verontreinigd met asbest (> 100 mg/kg d.s.). De bestaande Beukenlaan blijft als pad behouden, de naastliggende dubbele bomenrij blijft eveneens in takt. De bodem ter plekke wordt niet geroerd.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, niet geheel bevestigd. Gelet op het regionale karakter van de lichte tot sterke metaalverontreinigingen in het grondwater en het ontbreken van verontreinigingen in de grond kan de onderzoekslocatie als "onverdacht" ten opzichte van haar omgeving worden beschouwd. Er bestaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem dan ook géén belemmeringen voor nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.
Conclusie
Het onderzoeksgebied kan als "onverdacht" ten opzichte van haar omgeving worden beschouwd. Er bestaan geen milieuhygiënische belemmeringen voor nieuwbouw. Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast.
Met het oog op de bodemkwaliteit is het bestemmingsplan uitvoerbaar.
5.9 Water
Wettelijk kader / inleiding
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
Masterplan Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg
Voor de uitbreiding van het bedrijvenpark Laarberg is in het kader van het Masterplan 'Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg' de watertoets (Civicon BV, 2011) doorlopen. Dit proces is doorlopen met gemeente Oost Gelre en Waterschap Rijn en IJssel. De toets geeft aan wat de gevolgen zijn voor het ruimtelijke plan voor de waterhuishouding in en rond het plangebied. De maatregelen die nodig zijn om de waterhuishouding op orde te hebben en te houden in het plangebied zijn afgestemd met het waterschap. Dat deze op een juiste manier worden toegepast wordt geborgd in het waterplan dat in samenwerking met het waterschap wordt uitgewerkt, parallel aan de structuurvisie voor Laarberg fase II. In dat plan wordt gestreefd naar een hoge mate van detail. De watertoets wordt gebruikt voor de bestemmingsplannen die worden opgesteld binnen de uitbreiding van het regionaal bedrijvenpark.De watertoets is opgenomen in Bijlage 6.
Huidige situatie plangebied
In en in de directe nabijheid van het bedrijvenpark Laarberg zijn meerdere oppervlaktewaterlichamen aanwezig.
- Leerinkbeek;
- Afwatering van Heideblom (inclusief zijtak);
- Bluswatervoorziening bestaand industrieterrein;
- Retenties bestaand industrieterrein.
Aan de noordzijde van het regionaal bedrijvenpark loopt de Leerinkbeek. Deze beek is onderdeel van een natte ecologische verbindingszone (heringericht in 2007). Nabij het plangebied liggen retentiewateren van het bestaande deel van het bedrijvenpark Laarberg. Daarnaast zijn er enkele kleine watergangen aan de randen van het plangebied en in de omgeving (kleinere sloten).
Naast het oppervlaktewater zijn het verloop van het maaiveld, de bodemopbouw en de grondwaterstanden in grote mate bepalend voor de waterhuishouding. De maaiveldhoogte van het plangebied is gelegen rond de 22,50 meter boven NAP.
De bodem bestaat tot een diepte van 2 á 2,5 meter voornamelijk uit fijne silthoudende zandlagen. Iets dieper (tot 4,1m onder maaiveld) zijn overwegend matig fijne grindhoudende zanden aanwezig. Tot een diepte van 10 à 15 meter zijn overwegend schone zandlagen aanwezig met op een aantal plaatsen leem-en silthoudende lagen op een diepte van circa 5 tot 8 meter.
Tot de maximaal verkende diepte van 15 meter is een keileempakket aanwezig. Hier ligt ook de basis van het freatische en eerste watervoerend pakket.
Het waterbeleid is er op gericht dat hemelwater in eerste instantie zo veel mogelijk vastgehouden moet worden door infiltratie in de bodem. Als dat onvoldoende mogelijk is, dient het water zo veel mogelijk geborgen te worden in retentievoorzieningen. Als ook dat niet toereikend is kan water afgevoerd worden.
De infiltratiemogelijkheden worden vooral bepaald door de doorlatendheid van de bodem en de grondwaterstanden. Door de bodemopbouw met veel zandlagen is de doorlatendheid goed. Op Laarberg varieert de grondwaterstand tussen circa 0 en 1,8 meter onder het maaiveld. Aan de noordzijde van Laarberg, waar het maaiveld ook het laagst ligt, zijn bij de Leerinkbeek grondwaterstanden tot nabij maaiveld aangetroffen (in de winter).
Ten behoeve van het bestaande industrieterrein is reeds retentie aangelegd. De retentie is alleen na een regenbui gevuld met water (met dakwater en weg-/terreinwater) en loost op de Leerinkbeek. In het plangebied infiltreert het meeste hemelwater in de op dit moment onbebouwde bodem (agrarisch gebied) en loost vervolgens op de Leerinkbeek. Het bestaande industrieterrein Laarberg I is over het algemeen voorzien van een verbeterd gescheiden rioolstelsel. De (voormalige) bebouwing op bedrijvenpark Laarberg is/was aangesloten op drukriolering. In principe zijn de wegen en terreinverhardingen aangesloten op het hemelwaterriool en het dakwater op de aanwezige retenties. De solitaire bebouwing, veelal met agrarische bestemmingen, binnen de grenzen van de onderzoekslocatie is aangesloten op drukriolering.
Watertoets
In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de stedenbouwkundige visie opgenomen op basis waarvan in 2011 de watertoets is opgesteld. Deze stedenbouwkundige visie wijkt minimaal af van het huidige bouwplan, binnen het huidige bouwplan is meer ruimte voor groen en waterberging. Binnen het plangebied worden de volgende functies onderscheiden; bouwkavels, groen en wegen. Voor de bouwkavels en de wegen wordt uitgegaan van 100% verharding. Binnen dit bestemmingsplan zijn daar de bestemmingen 'Bedrijventerrein' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' voor opgenomen.
afbeelding 5.3 Uitsnede bouwplan waterhuishoudkundig plan
Riolering en Afvalwaterketen
Ten gevolge van de ontwikkeling zal sprake zijn van een toename van afvalwater. Het afvalwater zal via het aan te leggen rioleringsstelsel worden afgevoerd en aangesloten worden op het gemaal "Laarberg". Bij de aanleg van het gemaal "Laarberg" en de dimensionering van de persleiding is rekening gehouden met de groei van het afvalwater door uitbreiding van het bedrijvenpark. Deze voorzieningen kunnen naar huidig inzicht de toename van het afvalwater verwerken. Het nieuwe terrein zal naar huidig inzicht voorzien worden van een 'drievoudig stelsel' (soort verbeterd gescheiden stelsel).
Wateroverlast
Het verhard oppervlak voor het plangebied neemt toe met naar schatting maximaal 7,2 hectare (inclusief wegen) indien alle bedrijfskavels en infrastructuur 100% verhard worden.
Om wateroverlast, kwantitatief en kwalitatief, nu en in de toekomst te voorkomen wordt het regenwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden, bergen en afvoeren behandeld. Het vasthouden en bergen van opgevangen hemelwater wordt in eerste instantie binnen de gehele uitbreiding van het bedrijvenpak ingepast. Het hemelwater zal door middel van infiltratievelden in de bodem infiltreren. Deze velden kunnen overstorten op de retentiewateren aan de Oude Borculoseweg. Deze retenties kunnen uiteindelijk overstorten op de Heideblom.
Oppervlaktewaterkwaliteit
Hemelwater wordt via infiltratievelden en retenties geloosd op het oppervlaktewatersysteem. Er worden geen functies mogelijk gemaakt die tot verslechtering van de waterkwaliteit leiden.
Grondwateroverlast
In de bodem van de uitbreiding van het regionale bedrijvenpark bevinden zich op enkele plaatsen slecht doorlatende lagen. Om grondwateroverlast in de toekomstige situatie te voorkomen, wordt aanbevolen om deze slecht doorlatende lagen te onderbreken (spitten).
Inrichting en beheer
De ontwikkelingen vormen geen belemmering voor het reguliere beheer en onderhoud van het watersysteem. Het oppervlaktewaterpeil wordt binnen gewenste of vastgestelde marges gehandhaafd (bestaand gemiddeld grondwaterpeil).
Waterhuishoudkundig plan
De maatregelen die nodig zijn om de waterhuishouding op orde te hebben en te houden in het plangebied zijn afgestemd met het waterschap Rijn en IJssel. Diverse maatregelen hebben ruimtelijke consequenties. Dat deze op een juiste manier worden toegepast wordt geborgd in het waterhuishoudkundigplan dat in samenwerking met het waterschap is uitgewerkt (Bijlage 7). In dat plan wordt gestreefd naar een hoge mate van detail.
5.10 Ecologie
Wettelijk kader
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998.
Gebiedsbescherming
Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van het Gelders Natuurnetwerk, beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Natuurbeschermingswet is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.
Soortenbescherming
Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Er bestaan drie beschermingsregimes voor drie verschillende groepen van beschermde soorten. Voor de algemeen beschermde soorten (tabel 1) geldt een algemene ontheffing voor ruimtelijke ingrepen. Ook voor de overige beschermde soorten (tabel 2) is ontheffing mogelijk, mits wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor strikt beschermde soorten (tabel 3) kan enkel afgeweken worden na een uitgebreide toetsing.
Situatie plangebied
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Het plangebied ligt op enige afstand van een aantal Natura 2000-gebieden:
- Zwillbrockervenn & Ellewickerveld en vogelrichtlijngebied (5 km);
- Korenburgerveen (7 km);
- Stelkampsveld (10 km);
- Buurserzand en Haaksbergerveen (10 km).
Passende beoordeling
In de passende beoordeling bij het PlanMER Structuurvisie Laarberg fase II (Royal HaskoningDHV, augustus 2013) is de stikstofdepositie ten gevolge van de industriële activiteit en de verkeersaantrekkende werking van het regionaal bedrijvenpark Laarberg als geheel bepaald. Wanneer het bedrijventerrein volledig wordt ingevuld volgens de met de structuurvisie beoogde milieuzonering zal de dan optredende stikstofemissie van industrie en wegverkeer leiden tot een kleine toename van stikstofdepositie ten opzichte van de huidige situatie in Natura 2000-gebieden Zwillbrockervenn, Korenburgerveen, Stelkampsveld en Buurserzand & Haaksbergerveen.
Op de Natura 2000-gebieden (Korenburgerveen, Stelkampsveld, Buurserzand & Haaksbergerveen) is sprake van een kleine toename van stikstofdepositie ten opzichte van de huidige situatie, waarvan op voorhand niet is uitgesloten dat dit een significant negatief effect veroorzaakt. Op deze gebieden is volgens de huidige 'juridische werkelijkheid' (nagenoeg) geen toename toegestaan, met uitzondering van het Duitse gebied. In het Duitse Natura 2000-gebied Zwillbrockervenn & Ellewickerveld is sprake van een toename van 1-2 mol N/ha/jr. Deze toename ligt ruim beneden de in Duitsland gehanteerde drempelwaarde van 3% van de kritische depositiewaarde. Daarmee is hier geen sprake van aantasting van de natuurlijke kenmerken.
Voor de Nederlandse gebieden (op een afstand van 7 tot 10 kilometer) ligt de depositietoename van de ontwikkeling van Laarberg fase II als geheel tussen de 0,5 en 1 mol N/ha/jaar. De depositietoename is in absolute zin een dusdanig kleine verandering dat deze ecologisch gezien verwaarloosbaar is.
Ter vergelijking: op weidevogelgraslanden wordt vaak 100-200 kg N per ha per jaar aan mest aangebracht1, om de voedselrijkdom voor volwassen weidevogels op peil te houden. Dit komt overeen met 7.700 – 14.300 mol N/ha/ja. 0,5 Mol stikstof is gelijk aan een theelepel kunstmest (circa 7 gram pure stikstof). Verspreid over één hectare, aangebracht gedurende een jaar heeft dit geen enkel effect op de vegetatie.
Ook relatief gezien is een dergelijk kleine toename aan stikstof ecologisch gezien verwaarloosbaar (Jaspers et al, 20102). Een toename van stikstof die kleiner is dan 0,5% van de kritische depositiewaarde (dat is 2 mol N/ha/jr, uitgegaan van de strengst mogelijk KDW van 400 mol N/ha/jr) is ecologisch feitelijk niet meer meetbaar.
Tenslotte staat de toename ook in geen enkele verhouding tot natuurlijke fluctuaties als gevolg van meteorologische omstandigheden. De achtergronddepositie ter plaatse laat een fluctuatie zien van circa 179 tot 190 mol N/ha/jr.
Uit het onderzoek van Jaspers et al blijkt dat een zeer beperkte toename ecologisch verwaarloosbaar is. Echter, de juridische werkelijkheid is strikter. Een toename is volgens de huidige wetgeving niet toegestaan. Met de ontwikkeling van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) wordt in de toekomst mogelijk een geringe ruimte geboden in stikstofdepositie als gevolg van economische ontwikkelingen.
Aanvullend op voorgaande moet op deze plaats nog worden aangegeven dat de depositiebijdrage van voorliggend bestemmingsplan kleiner is dan de bijdrage die is berekend in de Passende Beoordeling. Daarin is uitgegaan van de stikstofemissie van het bedrijventerrein als geheel en een worst case situatie qua emissie per toegestane milieucategorie, op basis van kentallen. Het gehele bedrijventerrein Laarberg II (met ruim 60 hectare uitgeefbaar terrein) stoot volgens de Passende Beoordeling circa 111 ton stikstofoxide (NOx) uit per jaar.
Binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan wordt maximaal een oppervlakte van 6,5 hectare gebruikt voor bedrijvigheid, waarvan circa 1/3 voor maximaal bedrijven met milieucategorie 5.1(1,9 ha), 1/3 voor maximaal milieucategorie 4.2 en 1/3 voor maximaal milieucategorie 4.1. Het overige deel van het plangebied wordt onder andere gevuld met infrastructuur en groen.
Voor milieucategorie 5.1 is het kental voor de emissie van NOx 2100 kg NOx per hectare bedrijvigheid per jaar en voor milieucategorie 4.2 en 4.1 beide 850 kg NOx per hectare per jaar.
Voorliggend bestemmingsplan zorgt op basis van de hiervoor genoemde (worst case) kentallen voor een emissie van ruim 7 ton NOx per jaar.
Dit is circa 6,5% van de worst case emissie van het totale ontwikkelde bedrijventerrein. De te verwachten (worst case) depositie als gevolg van de ontwikkeling in dit bestemmingsplan op Natura 2000-gebieden bedraagt daarmee een klein deel van de hiervoor aangegeven depositie op de verschillende Natura 2000-gebieden.
Soortenbescherming
Flora en Faunawet
Tijdens een veldinventarisatie zijn er diverse beschermde soorten in en in de omgeving van het plangebied aangetroffen. Het gaat onder andere om de steenuil, huismus en diverse vleermuizen.
De rosse vleermuis is aangetroffen in bomen langs de Oude Borculoseweg. De bomenrijen naast het plangebied zijn van belang. Voor de rosse vleermuis is het voldoende als deze bomen behouden blijven. Daarbij is verlichting niet wenselijk. Onder deze randvoorwaarden zijn verdere maatregelen niet nodig. Indien het onvermijdelijk is dat verlichting wordt aangebracht is het mogelijk om met maatregelen met betrekking tot de locatie, type, en kleur van de verlichting negatieve gevolgen te voorkomen.
Boerderij Panneman aan de Oude Borculose weg vormt een nestgelegenheid voor de steenuil (met daaromheen foerageergebied) en 5 paren huismus. Tevens vormt de boerderij een paar- en winterverblijf van de gewone dwergvleermuis. Het behoud van de gebouwen en schuren heeft sterk de voorkeur. Als sloop van de gebouwen onvermijdelijk is, dan moeten de vaste rust- en verblijfplaats gecompenseerd worden. Tevens zal door de ontwikkeling van het bedrijventerrein een deel van het foerageergebied verloren gaan. Ook dit dient gecompenseerd te worden. Hiervoor moet het deel dat gereserveerd is als landbouw optimaal worden ingericht als leefgebied voor de steenuil op het moment dat het foerageergebied wordt aangetast. Daarvoor gelden de volgende inrichtingsmaatregelen:
- een open tot halfopen landschap met een afwisselend korte en verruigde vegetatie;
- erven met bebouwing, beplanting, tuinen, moestuinen en weilandjes met (hobby)vee;
- voldoende nestplaatsen in boomholten, nestkasten of nauwe ruimten in gebouwen, bijvoorbeeld tussen de dakbedekking en het beschot;
- een gevarieerd aanbod van prooien zoals muizen, regenwormen en insecten;
- voldoende zit- en uitkijkposten om te foerageren en om te rusten;
- geen verstoring en versnippering door grote wegen;
- geen gebruik van insecticiden of andere pesticiden in het territorium of in de directe omgeving.
Het territorium van een steenuil is tussen de 5-30 hectare groot, afhankelijk van de kwaliteit (muisdichtheid) van het foerageergebied. Bij een optimale inrichting zoals hierboven beschreven is 10 ha voldoende voor het behouden van een broedpaar steenuil in dit deel van het plangebied.
De eekhoorn en steenmarter die zeer waarschijnlijk in het plangebied voorkomen (maar exacte locatie is niet bekend) zullen meeprofiteren van de randvoorwaarden die voor de inrichting van het gehele bedrijvenpark zijn opgesteld. Er blijft voldoende foerageergebied en nestgelegenheid voor deze soorten bestaan.
Aanvullend onderzoek
Er vindt jaarlijks een monitoring van de natuurwaarden op Laarberg plaats om na te gaan of de conclusies uit eerdere flora- en faunaonderzoeken na verloop van tijd stand houden.
Effecten
In verband met de aanwezige nestlocatie van de steenuil in boerderij Panneman kan Laarberg Zuid niet onmiddelijk in zijn geheel ontwikkeld worden. Derhalve wordt de ontwikkeling van Laarberg Zuid opgesplitst in twee fasen. Fase 1 (inclusief fase 0) betreft de ontwikkeling van bedrijvigheid ten noorden van de Zuidgang en de ontwikkeling van maximaal 2,1 ha bedrijvigheid ten zuiden van de Zuidgang op meer dan 150 meter van boerderij Panneman. Fase 2 betreft de ontwikkeling van het overige deel van Laarberg Zuid.
afbeelding 5.4 Overzicht plangebied met fasering
Als gevolg van de realisering van Laarberg Zuid verdwijnt er in fase 1 voedselgebied voor de steenuil, huismus, baardvleermuis, grootoorvleermuis en gewone dwergvleermuis. Ook verdwijnt een nestplaats van de buizerd door kap van bomen. Nestplaatsen van de roek blijven behouden. In fase 2 verdwijnt een (nog onbekende) grotere oppervlakte voedselgebied voor steenuil (vooropgesteld, dat de huidige nestlocatie op dat moment nog steeds functioneel is). Er is in fase 2 geen sprake van verlies van voedselgebied van vleermuizen.
De omvang van het verlies aan voedselgebied varieert per soort. Omdat boerderij Panneman met directe omgeving behouden blijft, gaat het voor de huismus om een zeer beperkt verlies aan voedselgebied van exemplaren die bovendien aan de zuidwestzijde buiten het plangebied broeden.
Omdat ervan moet worden uitgegaan, dat zich in boerderij Panneman daadwerkelijk een nest van steenuil bevindt, is er sprake van verlies aan oppervlakte voedselgebied voor steenuil als gevolg van de in fase 1 maximaal te ontwikkelen bedrijvigheid van 2,1 ha.
Voor zover voor de realisering van Laarberg Zuid bomen gekapt moeten worden, is daarvan niet vastgesteld dat deze een functie hebben als verblijfplaats voor vleermuizen of als (deel van) de vliegroute. De bomen waar wel verblijfplaatsen van baardvleermuis zijn vastgesteld blijven behouden.
Benodigde mitigatie
Niet alle optredende effecten hoeven te worden gemitigeerd. Het zeer beperkte verlies aan voedselgebied voor de huismus hoeft afzonderlijk niet te worden gemitigeerd, omdat deze soort zijn essentiële voedselgebied rondom zijn territoria buiten het plangebied heeft. Bovendien ontstaat door de extensieve inrichting voor de steenuil van de weststrook van Laarberg Zuid nieuw geschikt voedselgebied voor de huismus. Het verlies aan voedselgebied voor de gewone dwergvleermuis hoeft niet te worden gemitigeerd omdat deze een groot voedselgebied nodig heeft, dat bovendien rondom Laarberg fase 2 in ruime mate beschikbaar is. Het verlies aan voedselgebied als gevolg van de ontwikkeling van Laarberg Zuid doet daarom geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van deze soort. De baardvleermuis en grootoorvleermuis migreren over kortere afstanden, daarom is mitigatie van verlies aan voedselgebied voor deze soorten wel nodig. Effecten van verlichting en verstoring door gebruik als bedrijven zullen ook gemitigeerd moeten worden. Op het gehele bedrijventerrein zal aangepaste verlichting worden aangebracht. De aard van het terrein Laarberg Zuid maakt echter dat verstoring door geluid van bedrijvigheid niet of nauwelijks is te voorkomen. Het in te richten mitigatiegebied aan de noordwestrand van Laarberg Zuid zal zo rustig en donker mogelijk moeten zijn.
Mitigatiemaatregelen eerste fase
Maatgevend voor de mitigerende maatregelen in Laarberg Zuid fase 1 is de steenuil. De groene west- en noordrand van Laarberg-Zuid wordt zodanig ingericht, dat deze optimaal geschikt wordt als leef- en voedselgebied van de steenuil. In de huidige situatie is sprake van beperkt geschikt leef- en voedselgebied: het gebied is immers intensief als gras- en maïsland in gebruik. Onderstaande tabel geeft aan, op welke oppervlakten deze inrichting betrekking heeft en hoe deze zich verhoudt tot het verlies aan oppervlakte leef- en voedselgebied in fase 1.
Realisatie leef- en voedselgebied steenuil als gevolg van ontwikkeling Laarberg Zuid fase 1 | Verlies leef- en voedselgebied steenuil als gevolg van ontwikkeling Laarberg Zuid fase 1 | |
Zone 0-150 m van nestlocatie steenuil | 0,36 ha optimaal geschikt leef- en voedselgebied (in huidige situatie 'beperkt geschikt') | 0 ha |
0,21 ha nieuw aan te leggen houtwal | ||
Zone 150-300 m van nestlocatie steenuil | 0,87 ha optimaal geschikt leef- en voedselgebied (in huidige situatie 'beperkt geschikt') plus 0,2 ha permanent water | 1,46 ha + 0,6 ha = 2,1 ha Verlies betreft leef- en voedselgebied dat in huidige situatie als 'beperkt geschikt' is aangemerkt |
Totaal | 1,44 ha | 2,1 ha |
Mitigatieopgave en -aanbod | Netto-aanbod voor mitigatie is (1,44/2=) 0,72 ha | Opgave voor mitigatie is 50% van 2,1, dus 1,05 ha optimaal voedselgebied |
De oppervlakte aan bebouwing binnen het territorium van de steenuil (een gebied met een straal van 300 meter rondom de nestplaats, zijnde 28 hectare) mag niet groter zijn dan 10 hectare. In de huidige situatie is de bebouwde oppervlakte binnen deze straal ruim 7 ha. De beoogde ontwikkeling aan bedrijventerrein in fase 1 van Laarberg Zuid bedraagt iets meer dan 2 ha. Dat betekent dat de totale oppervlakte bebouwd binnen het territorium in de nieuwe situatie niet de 10 hectare zal overschrijden.
Wanneer het in het Natuurmitigatieplan beschreven pakket mitigerende maatregelen voor de steenuil wordt gerealiseerd, betekent dit het volgende voor de beoogde bedrijfsontwikkeling binnen Laarberg-Zuid in fase 1:
- Zo lang er binnen fase 1 niet méér vierkante meters bedrijfsoppervlak worden gerealiseerd dan de aangegeven 2,1 ha, voldoet de in fase 1 Laarberg Zuid te realiseren oppervlakte optimaal voedselgebied als mitigatie voor de ontwikkeling als bedrijventerrein.
- De gronden die binnen Laarberg Zuid fase 1 niet als bedrijventerrein worden ontwikkeld, moeten in agrarisch gebruik blijven.
- Wanneer deze oppervlakte van 2,1 ha geheel wordt gerealiseerd binnen fase 1, is er zonder extra mitigerende maatregelen geen ruimte voor aanvullende bedrijfsontwikkeling binnen fase 2.
Bovenstaande richtlijnen gelden alleen indien de huidige nestlocatie bewoond blijft. Indien de steenuil als gevolge van het aanbieden van vervangende nestlocatie buiten Laarberg 2 gaat broeden, nemen de mogelijkheden voor bedrijfsontwikkeling (ruim) toe. Hoe ruim, hangt af van de ligging van de nieuwe nestlocatie ten opzichte van Laarberg Zuid.
Het in te richten gebied zal alleen duurzaam kunnen functioneren indien het adequaat ingericht en beheerd wordt. Belangrijkste uitgangspunt daarvoor is het creëren van voldoende voedsel- en schuilgelegenheid voor de steenuil. Dat kan worden bereikt door bijvoorbeeld:
- grasvegetatie niet bemesten, geen gebruik herbiciden, begrazen met schapen of jongvee;
- bermen maximaal 2 maal per jaar maaien, lokaal ruigtes en overhoeken laten overstaan;
- ruigtes creëren door bijvoorbeeld een dubbele rij rasters te plaatsen;
- maken van houtstapels, takkenrillen, mest- of composthopen.
De boven beschreven inrichting en beheer leidt tot een insectenrijk, extensief beheerd gebied, dat behalve voor steenuil ook voorziet in mitigatie voor verlies aan voedselgebied van vleermuizen.
Voorts wordt vervangende nestgelegenheid voor steenuil aangeboden in de nabijheid buiten het plangebied. Dit betreft agrarisch gebied dat in potentie geschikt is voor de vestiging van de steenuil. Hierdoor lijkt het op deze wijze weglokken van de steenuil uit het plangebied een kansrijke maatregel.
Indien bij de kap van bomen blijkt, dat er zich verblijfplaatsen van baardvleermuis in bevinden, zal het effect van verlies aan verblijfplaats vooraf gemitigeerd moeten worden door het plaatsen van vleermuiskasten.
Het verlies aan nestgelegenheid voor de buizerd kan mogelijk worden voorkomen door bij de inrichting de nestlocatie intact te laten. Een alternatief kan zijn het ophangen van kunsthorsten in de nabijgelegen hoogspanningsmast. Voordat kunsthorsten in de hoogspanningsmast geplaatst worden, zal er toestemming moeten zijn van TenneT, de eigenaar van de hoogspanningslijn.
Mitigatie voor verlies aan foerageergebied van de buizerd kan achterwege blijven, omdat de nestlocatie op korte afstand ligt van het agrarisch gebied. Daar blijft ruimschoots voldoende foerageergebied beschikbaar.
Mitigerende maatregelen gericht op een extensiever graslandgebruik, het creëren van ruigtes, overhoeken, takkenhopen en dergelijke hebben 1 jaar nodig voordat zij effect hebben. Dit heeft gevolgen voor het tijdstip waarop andere delen van het territorium worden omgezet van gras-/maïsland in bebouwing of verharding.
Mitigatie maatregelen tweede fase
Mitigerende maatregelen in fase 2 zijn – afgezien van aangepaste verlichting op het bedrijventerrein – alleen mogelijk nodig voor de steenuil. De omvang en locatie van deze mitigatie hangt af van de daadwerkelijke aanwezigheid en voorts van het succes waarmee de steenuil gebruik maakt van vervangende nestgelegenheid. Indien de steenuil onomstotelijk in Panneman is vastgesteld, dan zal jaarlijks gemonitord moeten worden of de steenuil gebruik maakt van de aangeboden vervangende nestgelegenheid of dat deze toch in Panneman blijft zitten.
Conclusie
Door het opnemen van een fasering (deels ontwikkelen middels een wijzigingsbevoegdheid) kan voldaan worden aan de mitigatie-opgave. Hiermee is het bestemmingsplan voor wat betreft het aspect ecologie uitvoerbaar.
5.11 Archeologie En Cultuurhistorie
Wettelijk kader
Ter implementatie van het Verdrag van Malta is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. In deze wet is vastgelegd dat gemeenten in het kader van ruimtelijke ordening ook rekening dienen te houden met het archeologisch erfgoed. In dat kader dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan inventariserend archeologisch onderzoek te worden gedaan, zodat in het plan - indien nodig - een passende regeling kan worden getroffen om aanwezige archeologische waarden te beschermen. In het kader van de modernisering van de Monumentenwet is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat in een bestemmingsplan niet alleen een beschrijving moet staan op welke wijze rekening gehouden wordt met aanwezige of te verwachten monumenten in de grond (archeologie), maar ook met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Wet op de Archeologische Monumentenzorg
In de Wet op de archeologische monumentenzorg zijn de uitgangspunten van het in 1992 ondertekende Europese Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd.
Uitgangspunt van de WAMZ is om archeologische waarden te beschermen, zonder meer maatschappelijke last te veroorzaken dan nodig is. Wat er moet gebeuren, verschilt per gebied en regio, dus niet alle activiteiten zijn even ingrijpend.
De WAMZ heeft vier belangrijke pijlers:
- archeologische waarden moeten zo veel mogelijk in de bodem (in situ) worden bewaard, omdat de bodem de beste conserveringsomgeving is;
- archeologie moet tijdig worden meegenomen in de procedures van ruimtelijke planvorming;
- de verstoorder van het bodemarchief betaalt de kosten van archeologisch vooronderzoek en noodzakelijke volwaardige opgravingen, voorzover die kosten redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de verstoorder;
- gemeenten en provincies krijgen een belangrijke rol in de verankering van archeologie in hun ruimtelijke plannen en vergunningen; zij krijgen de ruimte om vergunningvoorwaarden genuanceerd in te vullen.
Archeologische monumentenzorg in de gemeente Oost Gelre
Gemeente Oost Gelre heeft het nationale archeologiebeleid vertaald in het rapport Archeologische monumentenzorg in de gemeente Oost Gelre (RAAP, 2008). Daar hoort een archeologische beleidsadvieskaart bij. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en wat de archeologische verwachtingswaarde is van andere gebieden. Het beleid dient direct door te werken in bestemmingsplannen. Behoud van archeologische (verwachtings)waarden is het uitgangspunt.
Op basis van de beleidsadvieskaart (zie afbeelding 5.5) gelden de volgende archeologische regimes, waardoor in dit bestemmingsplan twee dubbelbestemmingen worden gehanteerd (Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1 en Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2).
Dubbelbestemming | Categorie gemeentelijke archeologische beleidskaart en bijbehorend beleid |
Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1 | Bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 100 m2 |
Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2 | Bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 2.500 m2 |
Onderzoek
Archeologie
Uit de Gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart (RAAP BV, 2008) en het archeologisch bureauonderzoek 'Uitbreiding bedrijventerrein te Groenlo' (Synthegra, december 2013) blijkt dat er veel archeologische waarden voorkomen. Het archeologisch bureauonderzoek is opgenomen in Bijlage 8.
Afbeelding 5.5 Gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart (RAAP BV, 2008)
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt bedrijvigheid en infrastructuur gerealiseerd waarvoor graafwerkzaamheden plaats gaan vinden. Het doel van het archeologisch bureauonderzoek was het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied.
Voor het plangebied geldt ter plaatse van die delen van het landschap waar een gooreerdgrond voorkomt een lage verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum en mesolithicum.
Ter plaatse van die delen van het landschap waar een veldpodzolgrond voorkomt, eventueel afgedekt door een plaggendek geldt een middelhoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het laatpaleolithicum en mesolithicum. Voor nederzettingsresten uit het neolithicum tot en met de nieuwe tijd geldt een hoge verwachting en voor de late middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd geldt een lage verwachting. Uitzondering op dit beeld wordt gevormd door de historische boerderijlocatie Panneman in het zuiden van het plangebied
Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor het plangebied vervolgonderzoek geadviseerd. In het plangebied wordt een verkennend booronderzoek geadviseerd om de bodemopbouw in kaart te
brengen en daarmee het verwachtingsmodel te toetsen. Op basis van het verkennend onderzoek kan dan de strategie voor eventueel vervolgonderzoek worden bepaald.
Ten behoeve van een omgevingsvergunning (geborgd middels dubbelbestemmingen) voor het aanleggen dient aangetoond te worden dat geen archeologische waarden worden geschaad, daarom dient vervolgonderzoek uitgevoerd te worden voor de vergunningverlening.
Cultuurhistorie
Laarberg Zuid ligt ten zuiden van de Grolse Linie uit 1627 (ook wel de Circumvallatielinie genoemd). Deze linie is een belangrijke cultuurhistorisch waardevolle structuur op het bedrijvenpark Laarberg. De Grolse Linie is een aanvalslinie uit de Tachtigjarige Oorlog. Wat de Grolse Linie om Groenlo uniek maakt, is dat deze voor het grootste deel nog intact in de bodem aanwezig is. Deze ligt in het agrarisch gebied. De linies rondom andere steden zijn vrijwel volledig vergraven ten behoeve van met name snelwegen en nieuwbouwwijken.
Doel is om de Grolse Linie te behouden en waar mogelijk de structuur zichtbaar en beleefbaar te maken. De ontwikkeling van Laarberg Zuid ruim ten zuiden van de Grolse Linie staat dit niet in de weg.
5.12 Kabels En Leidingen
In het plangebied Laarberg Zuid zijn een hoogspanningsleiding en een gastransportleiding aanwezig.
Gastransportleiding
Het plangebied wordt doorkruist door een gasbuisleiding, leidingsegment 4-DVI dat deel uitmaakt van de
strategische aantakking Lochem-Winterswijk (LW) met een belemmeringenstrook van 115 meter aan weerszijden van de leiding.
Vooralsnog wordt er vanuit gegaan dat binnen een zone van 30 meter bebouwing niet is toegestaan om daarmee de zone vrij te houden voor mogelijke aanleg van nieuwe leidingen. Onder bebouwing worden gebouwen en infrastructuur verstaan. Echter, uitgangspunt voor Laarberg fase 2 is doortrekken van het bestaande profiel (afmeting en materialisering) van de Zuidgang over de zone heen. Momenteel zijn er in de leidingenstrook twee leidingen aanwezig van de Gasunie. De zone kan in de toekomst worden voorzien van maximaal vijf leidingen, tot 2021 is de aanleg van tenminste één leiding gepland.
Hoogspanningsleiding
Aan de noordzijde van het plangebied loopt een bovengrondse 150 Kilovolt (KV) hoogspanningsleiding.
De aanwezigheid van de hoogspanningsleiding brengt beperkingen met zich mee. Binnen de onderzoekszone van twee keer 80 meter geldt dat in een zone van 17,5 meter aan weerszijde van de hoogspanningsverbinding geen bouwwerken mogen worden gebouwd, uitgezonderd terreinafscheidingen en bouwwerken met een bouwhoogte van maximaal 2 meter.
Deze zone wordt daarom zo optimaal mogelijk ingevuld met passende functies. De zone biedt tegelijkertijd door de ligging kansen om aan de westzijde van Laarberg de landschappelijke overgang van het bedrijvenpark naar het landschap op een goede manier vorm te geven.
Conclusie
De aardgastransportleiding en de hoogspanningsleiding zijn middels dubbelbestemmingen op de verbeelding en in de regels opgenomen. Middels de planregels wordt geregeld dat werkzaamheden binnen de zones worden afgestemd met de leidingbeheerders.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan is een ruimtelijk besluit, waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een bestemmingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.
Het bestemmingsplan is een digitaal bestand in gml-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een bestemmingsplan zodoende een verzameling objecten (zoals bestemmingsvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld. Om het plan te kunnen raadplegen zijn in feite drie onderdelen van belang:
- een digitale en analoge verbeelding van de geometrisch bepaalde planobjecten (plankaart);
- de juridisch bindende regels van het bestemmingsplan (planregels);
- een bijbehorende toelichting (plantoelichting).
Het bestemmingsplan kan geraadpleegd worden door middel van computersoftware; in ieder geval via de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl. Met de software kunnen verschillende kaarten van het bestemmingsplan opgeroepen worden door het aan- of uitvinken van planobjecten. Door interactie met het kaartbeeld worden de regels van de betreffende bestemmingen weergegeven. Ook kan de toelichting worden opgeroepen.
Om de vergelijkbaarheid te bevorderen bestaat er een landelijke standaard voor de verbeelding van bestemmingsplannen (SVBP2012). De toepassing van de SVBP2012 is verplicht. Hiermee wordt geborgd dat alle bestemmingsplannen overeenkomen voor wat betreft kleurgebruik, naamgeving, gebruik van arceringen en dergelijke.
Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de kaart. In de volgende paragraaf staat uitgelegd welke systematiek voor dit bestemmingsplan gehanteerd is en hoe de eigenschappen van het plangebied zich hebben vertaald in de toegekende bestemmingen. De paragraaf daarna geeft een korte toelichting per artikel van de planregels. In de laatste paragraaf wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan.
6.2 Plansystematiek
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. Alleen de regels en de verbeelding zijn juridisch bindend. De plantoelichting bevat de achtergronden, onderzoeken en motieven van het plan. De toelichting is enerzijds voor de besluitvorming van belang, maar kan daarnaast van belang zijn bij het interpreteren van de regels of de verbeelding. Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. De juridische planopzet en de inhoud van de toegekende bestemmingen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijk ordening (Bro). Voortvloeiende uit de Wro is het plan mede gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP).
Op de verbeelding zijn bestemmingen toegekend aan de diverse aanwezige functies. Bij het opstellen van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN) en de kadastrale kaart.
6.3 Vertaling Structuurvisie
Voor de uitbreiding van het regionaal bedrijvenpark is een structuurvisie 'Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg' opgesteld. De structuurvisie vormt het kader voor de toekomstige ontwikkelingen voor het regionaal bedrijvenpark. In de structuurvisie is de ruimtelijke visie beschreven op de gehele ontwikkeling en op de ontwikkeling van deelgebieden en zijn randvoorwaarden voor de nadere invulling opgenomen. Het deelgebied Bedrijventerrein wordt in de structuurvisie beschreven als een gebied:
- Dat het grootste deel vormt van Laarberg fase 2. Er wordt ruimte geboden aan ongeveer 35 hectare uitgeefbaar terrein.
- Waar de overgang van het bedrijventerrein naar de Verbindingszone gelijke aandacht verdient qua beeldkwaliteit als de overgang van het Bio-Based Transitiepark naar de Verbindingszone.
- Waar de bestaande wegenstructuren van Laarberg fase I worden doorgezet in de uitbreiding.
- Waar gefaseerd en flexibel ontwikkeld wordt.
- Dat ruimtelijk samengaat met Laarberg fase 1.
- Waar bestaand groen, indien noodzakelijk, zal wijken voor de situering van bedrijven. Bestaand en nieuw groen wordt geconcentreerd in de Verbindingszone als identiteitsdrager en als compensatiegroen.
Onderliggend bestemmingsplan is van toepassing op het zuidelijke gedeelte van het Bedrijventerrein: Laarberg Zuid.
Aan bovenstaande beschrijving van het Bedrijventerrein wordt in dit bestemmingsplan op de volgende manier invulling gegeven:
Het grootste deel van Laarberg fase 2. Er wordt ruimte geboden aan ongeveer 35 hectare uitgeefbaar terrein
In dit bestemmingsplan wordt ruimte geboden aan ongeveer 6,5 hectare 'bedrijventerrein' (zowel rechtstreeks als middels een wijzigingsbevoegdheid). Middels een staat van bedrijfsactiviteiten wordt weergegeven welke soorten bedrijvigheid op dit bedrijventerrein mogelijk zijn.
De overgang van het Bedrijventerrein naar de Verbindingszone verdient gelijke aandacht qua beeldkwaliteit als de overgang van het Bio-Based Transitiepark naar de Verbindingszone
Het bedrijventerrein in dit bestemmingsplan grenst niet aan de Verbindingszone. Uiteraard is er wel aandacht voor de beeldkwaliteit voor de overgangszone naar het buitengebied. Een groenzone ten westen van het plangebied zorgt voor een groene overgang naar het buitengebied.
De bestaande wegenstructuren van Laarberg fase I worden doorgezet in de uitbreiding
De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' uit het bestemmingsplan voor Laarberg fase 1 wordt verlengd in dit bestemmingsplan, waardoor de verkeersstructuur in westelijke richting doorgezet kan worden.
Gefaseerde en flexibele ontwikkeling
Het Bedrijventerrein wordt gefaseerd ontwikkeld op basis van de vraag. Om die reden worden er in de tijd verschillende bestemmingsplannen opgesteld. Laarberg Zuid is hier één plan van. Het bedrijventerrein op Laarberg Zuid krijgt een flexibele inrichting qua perceelsindeling en soort bedrijvigheid.
Ruimtelijk samengaan met Laarberg fase 1
De groen- en verkeersstructuur van Laarberg fase 1 wordt doorgezet in dit bestemmingsplan. De kavelstructuur uit Laarberg fase 1 wordt voortgezet in Laarberg fase 2, waardoor geen onderscheid meer zichtbaar is tussen Laarberg fase 1 en Laarberg fase 2.
Bestaand groen, indien noodzakelijk, zal wijken voor de situering van bedrijven. Bestaand en nieuw groen wordt geconcentreerd in de Verbindingszone als identiteitsdrager en als compensatiegroen
Ten behoeve van de ontwikkeling van het Bedrijventerrein moet bestaand groen wijken. Aan de westzijde van Laarberg Zuid wordt een zone ontwikkeld waar groen gebundeld en gecompenseerd wordt.
Voorwaardelijke bepalingen
Het bestemmingsplan moet voldoen aan de voorwaardelijke bepalingen zoals opgenomen in de structuurvisie. Voor voorliggend bestemmingsplan zijn de navolgende bepalingen relevant. Aan de overige bepalingen voldoet het plan zonder verder benodigde inspanning.
Natuur, Flora en Faunawet:
- 1. Behoud gebouwen boerderij Panneman. Indien niet mogelijk dan dienen vaste rust- en verblijfsplaatsen te worden gecompenseerd.
- 2. Behoud bomenrijen bij Leerinkbeek en langs Oude Borculoseweg ten behoeve van rosse vleermuis. Verlichting niet wenselijk, indien onmogelijk dan verlichting conform voorwaarden.
- 3. Compensatie foerageergebied op het moment dat dit wordt aangetast. Compensatie dient ter plaatse van in verbeelding van structuurvisie gereserveerd gebied plaats te vinden en ingericht te worden als geschikt leef- en foerageergebied voor steenuil conform voorwaarden. Bij volledige ontwikkeling van Laarberg fase II volgens plan bedraagt de oppervlakte geschikt leef- en foerageergebied in totaal minimaal 20 hectare.
- 4. Compensatie verblijfsplaatsen gewone dwergvleermuis door (nieuwe) bedrijfsgebouwen toegankelijk te maken voor vleermuizen.
Verkeer:
- 5. Treffen maatregelen om extra verkeer richting Oude Borculoseweg/Deventer Kunstweg te ontmoedigen, dan wel te faciliteren op het moment dat daadwerkelijk de ontsluiting richting (noord) westen tot stand wordt gebracht.
Geluid:
- 6. Verlaging zonder meer toegestane maximale geluidsemissie van milieucategorie 5.1 bedrijven naar 70 dB(A)/m2.
1: De bebouwing van boerderij Panneman (Oude Borculoseweg 8) dient behouden te blijven. Hiervoor is een voorwaarde opgenomen in de bouwregels van de bestemming 'Bedrijventerrein'.
2: De genoemde bomenrijen maken onderdeel uit van de bestemming 'Groen - Landschappelijkeinpassing'. Verlichting wordt binnen de bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing' niet toegestaan.
3: Compensatie voor dit bestemmingsplan vindt plaats aan de oostelijke zijde van het plangebied. Dit gebied is daarvoor bestemd als 'Groen - Landschappelijke inpassing'. Deze bestemming is bedoeld voor landschappelijke inpassing en natuurwaarden. Om het foerageergebied van de steenuil niet aan te tasten, wordt middels een wijzigingsbevoegdheid een fasering opgenomen voor de ontwikkeling van bedrijventerrein.
Hiermee wordt het behalen van de totale benodigde ruimte geborgd voor compensatie van aan te tasten natuurwaarden bij ontwikkeling van het plan als geheel (Laarberg fase II). Het plan als geheel blijft op deze wijze uitvoerbaar.
4: De bestaande bebouwing aan de Oude Borculoseweg 8 blijft behouden en toegankelijk voor vleermuizen. Nieuwe bebouwing kan door vleermuizen gebruikt worden als schuilplaats.
5: In dit bestemmingsplan wordt een ontsluiting richting de Oude Borculoseweg niet mogelijk gemaakt.
6: In de planregels is een maximale geluidsruimte opgenomen van 70 dB(A)/m2.
6.4 Indeling Regels
Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Hierin zijn regels opgenomen over onder andere de indeling van de planregels en de naamgeving van bestemmingen. De planregels kennen standaard vier hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
De bestemming 'Agrarisch' ligt op de gronden rondom boerderij Panneman. Ter plaatse is agrarische bedrijvigheid toegestaan, bestaande uit grondgebonden agrarische bedrijvigheid, het hobbymatig houden van dieren of het telen van gewassen. Ter plaatse van de bestemming dienen kleinschalige landschapselementen behouden te worden.
Gebouwen, met uitzondering van gebouwtjes voor nutsvoorzieningen, zijn niet toegestaan. De bebouwing op het adres Oude Borculoseweg 8 dient behouden te blijven vanuit ecologisch oogpunt.
De gronden mogen gewijzigd worden in de bestemming 'Bedrijventerrein' indien is aangetoond dat de verblijfplaats van de steenuil drie jaren op rij niet is aangetroffen en daarmee aangetoond is dat de gronden niet meer nodig zijn als foerageergebied voor de steenuil.
Artikel 4 Bedrijventerrein
Het bedrijventerrein is bestemd als 'Bedrijventerrein'. Het betreft hier een bedrijventerrein dat zich met name richt op opslag en transport. Binnen deze bestemming is de bedrijvigheid uit de bijgevoegde 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' toegelaten. De toegelaten categorieën zijn aangeduid op de verbeelding. Bedrijven uit de categorieën 1 en 2 zijn niet toegestaan. De categorieën zijn gebaseerd op de omliggende woonbebouwing.
Voor de omliggende woonbebouwing worden de volgende afstanden per categorie gehanteerd:
Categorie | Afstand tot aan woonbebouwing |
4.1 | 100 m |
4.2 | 200 m |
5.1 | 300 m |
Het bouwvlak mag voor 75% bebouwd worden, maar maximaal 50% van het bouwvlak mag bebouwd worden met gebouwen.
Om te voldoen aan de voorwaarden uit de structuurvisie mag de geluidsemissie niet meer bedragen dan 70 dB(A)/m2.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ter bescherming van de beeldkwaliteit van het gebied.
Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om bedrijven te kunnen vestigen in een lager milieucategorie. Tevens is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om bedrijven te kunnen vestigen in een hogere milieucategorie, maar met vergelijkbare milieueffecten. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
Onzelfstandige kantoorfuncties zijn toegestaan. Het oppervlak voor kantoor mag niet meer dan 30% van de totale brutovloeroppervlakte bedragen.
De bouwhoogte is opgenomen op de verbeelding. In verband met de beeldkwaliteit is in de zone die grenst aan de openbare weg een lagere hoogte toegestaan. Hogere schoorstenen zijn met een afwijking van de bouwregels wel toegestaan.
Artikel 5 Groen
De bestemming 'Groen' is gelegd op de hoofdgroenstructuur aan de noordzijde van het bedrijventerrein. Deze zone is gelegen onder de hoogspanningsleidingen.Binnen deze bestemming zijn onder meer ook paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.
Middels een wijzigingsbevoegdheid kan de bestemming deels gewijzigd worden in de bestemming 'Bedrijventerrein' en deels in de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Aangetoond dient dan te worden dat de belangen van de hoogspanningsleiding niet geschaad worden.
Artikel 6 Groen - Landschappelijke inpassing
De bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing' is gelegd op de hoofdgroenstructuur aan de westzijde van het bedrijventerrein. Deze groenstructuur moet mede aanwendbaar zijn voor natuurwaarden. Deze zone dient namelijk voor natuurcompensatie.
Binnen de bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing' zijn onder meer ook voetpaden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. In verband met de aanwezigheid van rosse vleermuizen in de omgeving is verlichting binnen deze bestemming niet toegestaan.
Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied
De verkeersstructuur wordt voorzien in de bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' Verkeersmaatregelen en eventuele herinrichting kan plaatsvinden binnen de verkeersbestemming. Nutsvoorzieningen zijn mogelijk tot een maximum van 25 m2. Ook kleinschalig groen valt onder de verkeersbestemming.
Artikel 8 Water
De tot 'Water' bestemde gronden zijn bestemd voor watergangen, waterberging en waterhuishoudkundige doeleinden. Dit water moet mede aanwendbaar zijn voor natuurwaarden. Deze zone dient namelijk tevens voor natuurcompensatie.
Artikel 9 Leiding - Gas
De mede tot 'Leiding - Gas' bestemde gronden zijn bedoeld voor een veiligheidszone ten behoeve van de hoofdgastransportleidingen die door het plangebied lopen. Voor de gasleidingen geldt een veiligheidszone van 5 meter.
Artikel 10 Leiding - Hoogspanningsverbinding
De mede tot 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' bestemde gronden zijn bedoeld voor de instandhouding en het beheer van de aanwezige hoogspanningsleiding. Voor de hoogspanningsverbinding geldt alleen een veiligheidszone van 17,5 meter aan weerszijden van de verbinding.
Artikel 11 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1
Deze bestemming draagt zorg voor de bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden in een gebied met een hoge verwachtingswaarde. De betrokken gronden zijn gebaseerd op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart. In de bouwregels, de nadere eisen en in het stelsel van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is de feitelijke bescherming van de gronden geregeld.
Artikel 12 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2
Deze bestemming draagt zorg voor de bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden in een gebied met een lage verwachtingswaarde. De betrokken gronden zijn gebaseerd op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart. In de bouwregels, de nadere eisen en in het stelsel van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is de feitelijke bescherming van de gronden geregeld.
Artikel 13 Waterstaat - Waterberging
Deze dubbelbestemming is opgenomen op verzoek van het Waterschap Rijn en IJssel en regelt expliciet de waterbergende functie van delen van de gronden met de bestemming Groen - Landschappelijke inpasssing. De essentie van de regeling is dat bij de uitvoering van (bouw-)werken altijd onderzoek moet worden gedaan naar eventuele belemmering van de waterbergende (mede-)functie van het terrein, dat overleg moet worden gepleegd met het waterschap en dat zo nodig voorwaarden (verplichtingen) aan de omgevingsvergunning worden verbonden, met het oog op de instandhouding van voldoende waterbergend vermogen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 14 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 15 Algemene bouwregels
In deze regels zijn algemene bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen in het plan gelden, voor zover er geen voor de bestemming geldende bouwregels van toepassing zijn. Hierin zijn regels opgenomen ten behoeve van overschrijdingen van de bouwgrenzen.
Artikel 18 Algemene afwijkingsregels
In deze regels is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn. Er is onder andere geregeld dat nutsvoorzieningen kunnen worden gerealiseerd tot een maximum van 75 m3. Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.
Artikel 19 Algemene wijzigingsregels
Het plan kan gewijzigd worden ten behoeve van: het in geringe mate aanpassen van het plan zoals bestemmingsgrens of bouwgrens, het oprichten van nutsvoorzieningen met een maximale inhoud van 100 m3 en het enigszins gewijzigd situeren en/of begrenzen van bouwvlakken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 21 Overgangsrecht
Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Als aanvulling op dit overgangsrecht is een persoonlijk overgangsrecht opgenomen voor de bewoners van Oude Borculoseweg 8.
Artikel 22 Slotregel
Deze regel bevat de citeerregel van het plan.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te geven over de uitvoerbaarheid van het plan.
Volgens de Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij het kostenverhaal op een andere wijze is gegarandeerd. Van een dergelijk bouwplan is in dit geval sprake (artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening).
Voor de uitvoering van de plannen voor de uitbreiding van bedrijvenpark Laarberg is de Gebiedsonderneming Laarberg opgericht. Deze heeft de uitvoering van de ontwikkeling en realisatie van dit regionale project ten doel. Gebiedsonderneming Laarberg kent twee publieke aandeelhouders; de gemeente Oost Gelre en de gemeente Berkelland. Beide aandeelhouders hebben ieder een borgstelling afgegeven. Ter beoordeling van de financiële haalbaarheid stelt de gebiedsonderneming jaarlijks een grondexploitatie op. Uit de laatste grondexploitatie 2013, waarin de uitgangspunten van de Structuurvisie Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg zijn meegenomen, blijkt dat de voorgenomen plannen voor het bedrijvenpark Laarberg sluiten met een positief resultaat.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het ontwerp bestemmingsplan 'Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Laarberg Zuid' doorloopt de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening.
Overleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van de watertoets heeft overleg plaatsgevonden met het Waterschap Rijn en IJssel, zie paragraaf 5.9.
De planvorming omtrent bedrijvenpark Laarberg is tot stand gekomen in een projectgroep, waarin de gemeente Berkelland net als de gemeente Oost Gelre zitting heeft.
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden aan de provincie Gelderland. De provincie Gelderland heeft op 16 januari 2015 haar reactie gegeven. De reactie van de provincie heeft betrekking op de status van het provinciaal beleid. Daarnaast wijst de provincie op de status van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS).
Op basis van het vooroverleg zijn aanpassingen doorgevoerd in het bestemmingsplan.
Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 6 maart 2015 tot en met 16 april 2015 gedurende zes weken ter visie gelegen. Tijdens deze periode is één zienswijze ingediend.
Een samenvatting en de beantwoording van deze zienswijze is opgenomen in de Nota zienswijzen enwijzigingen.