KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Natuur
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Leiding - Gas
Artikel 7 Leiding - Riool
Artikel 8 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 1
Artikel 9 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2
Artikel 10 Waarde - Archeologisch Waardevol Gebied
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Artikel 12 Algemene Bouwregels
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
Artikel 18 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Bestemmingsplan
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Geldende Juridische Regelingen
Hoofdstuk 2 Planologisch Beleidskader
2.1 Ruimtelijk Beleid En Regels Van Het Rijk
2.2 Ruimtelijk Beleid En Regels Van De Provincie Gelderland
2.3 Gemeentelijk Ruimtelijk Relevant Strategisch Beleid
Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving
3.1 Landschappelijke Omgeving
3.2 Landmarks En Markante Landschappelijke Elementen
3.3 Landschappelijke Kenmerken Huidige N18
3.4 Functionele Structuur Huidige N18
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Algemeen
4.2 Omschrijving Nieuwe Ontwikkeling
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Milieu
5.2 Water
5.3 Natuur
5.4 Archeologie
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Algemeen
6.2 Indeling Planregels
6.3 Beschrijving Van Het Plan
6.4 Handhaving
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Inspraak
Bijlage 1 Tracébesluit N18 Varsseveld-enschede 20-08-2013
Bijlage 2 Hoofdrapport Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Natuur- En Mitigatieplan

N18 - gedeelte Oost Gelre

Bestemmingsplan - gemeente Oost Gelre

Vastgesteld op 16-07-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan N18 - gedeelte Oost Gelre met identificatienummer NL.IMRO.1586.BPBUI2001-VG01 van de gemeente Oost Gelre.

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels van het plan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.6 bestaande bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde en niet zijnde een tijdelijk toegestaan bouwwerk, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan volgens het geldende recht aanwezig of in uitvoering zijn dan wel na dat tijdstip zijn of mogen worden opgericht krachtens een vergunning.

1.7 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.8 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.9 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.10 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.11 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.12 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.13 bouwperceelgrens:

De grens van een bouwperceel.

1.14 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.15 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.16 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.17 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het plan die inrichting niet verbiedt.

1.18 extensief recreatief medegebruik

extensieve vorm van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, vissen, kanovaren, picknicken en paardrijden inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, zoals picknicktafels en informatieborden, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte.

1.19 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.20 hoofdgebouw:

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.21 nutsvoorzieningen:

gebouwde dan wel ongebouwde en/of ondergrondse infrastructurele voorzieningen, met uitzondering van hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen, ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening, warmte-koude opslag of het (tele)communicatie-verkeer.

1.22 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.23 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen die uitsluitend zijn bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.24 overig bouwwerk:

bouwwerk, geen gebouw en/of bijbehorend bouwwerk zijnde.

1.25 perceelsgrens:

de grens van een (bouw)perceel.

1.26 slopen:

geheel of gedeeltelijk afbreken.

1.27 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, gedenktekens, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, toiletgebouwtjes, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.

1.28 tijdelijk toegestaan bouwwerk:

een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat is of mag worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning waarbij is bepaald dat het bouwwerk uitsluitend aanwezig mag zijn gedurende de in de omgevingsvergunning genoemde periode.

1.29 zendmast:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 buitenwerks gevelvlak van een bouwwerk:

Het gedeelte van het bouwwerk dat, voorzover van wanden voorzien, van buitenaf zichtbaar is. Voor bouwwerken die niet of niet aan alle zijden door wanden omsloten worden, wordt de loodrechte projectie van de dakrand op het maaiveld als buitenwerks gevelvlak aangemerkt.

2.6 de afstand tot de perceelsgrens:

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de perceelsscheiding van het bouwperceel.

2.7 de afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen .

2.8 peil:

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.

2.9 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenstroken, plantsoenen en landschappelijke inpassing;
  2. b. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;
  3. c. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden;
  4. d. in- en uitritten, wandel- en fietspaden;
  5. e. (openbare) nutsvoorzieningen;
  6. f. ondergrondse infrastructurele voorzieningen (hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen uitgezonderd);

bij deze doeleinden behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van gronden voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten, mest en grond.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden;
  2. b. het behoud en herstel van ter plaatse aanwezige graslanden, heideveldjes, natte natuur, (gerief)bosjes, weg- en erfbeplanting, houtwallen en –singels en boomgroepen;
  3. c. extensieve dagrecreatie;
  4. d. wegen en paden;
  5. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

4.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    1. 1. op of in deze gronden is het bouwen van gebouwen niet toegestaan;
    2. 2. de bouwhoogte en de oppervlakte van maximaal één schuilgelegenheid voor fietsers en wandelaars mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 2,5 m en 30 m2;
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
    1. 1. de maatvoering van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan is aangegeven in de navolgende tabel:
      Bouwwerken maximale goothoogte in m maximale bouwhoogte in m maximale oppervlakte in m² maximale inhoud in
      informatiepanelen 2,5
      palen en masten 8
      overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 20
  3. c. indien de bestaande bebouwing afwijkt van het bepaalde onder a en b dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 4.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    2. 2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
    3. 3. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
    4. 4. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
    5. 5. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
    6. 6. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
    7. 7. het vellen en rooien van bossen en verwijderen van landschapselementen;
  2. b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
    1. 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
    2. 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
    3. 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen.
  3. c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen en is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op een Natura 2000-gebied, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

    1. 1. wegen;
    2. 2. voet- en fietspaden;
    3. 3. tunnels, viaducten en bruggen;
    4. 4. parkeervoorzieningen en carpoolplaatsen;
    5. 5. groenvoorzieningen en landschappelijke inpassing;
    6. 6. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
    7. 7. de bestaande geluidwerende voorzieningen;
    8. 8. (openbare) nutsvoorzieningen;
    9. 9. busbanen en bussluizen;
    10. 10. ecoducten en natuurpassages;
    11. 11. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 5.1 onder 7 voor het realiseren van nieuwe geluidwerende voorzieningen en/of uitbreiden van bestaande geluidwerende voorzieningen waarbij wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 5.2.3 lid b en de geluidwerende voorzieningen aantoonbaar leidt tot een beter woon- en leefklimaat op de achterliggende percelen.

De in lid a genoemde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke waarden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de cultuurhistorische waarde;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 6 Leiding - Gas

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van de aardgasleiding.

6.2 Bouwregels

Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten behoeve van het leidingbeheer, met dien verstande dat:

  1. a. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m2;
  2. b. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de voor deze gronden geldende onderliggende bestemmingen, uitgezonderd kwetsbare objecten, mits daardoor geen afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende leiding en ter zake vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 6.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    2. 2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
    3. 3. het bebossen of anderszins beplanten van gronden met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters in verband met tuinbouw of als (agrarische) houtteelt;
    4. 4. het aanleggen van landschapselementen;
    5. 5. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen;
    6. 6. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
    7. 7. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
    8. 8. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
    9. 9. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
    10. 10. het permanent opslaan van goederen.
  1. b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
    1. 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
    2. 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
    3. 3. op werken of werkzaamheden welke betreffen het normale onderhoud en beheer van leidingen.
  1. c. De in sub a genoemde werken en werkzaamheden zijn toelaatbaar, indien en voorzover geen onevenredige aantasting van de belangen van de leidingen en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.

Artikel 7 Leiding - Riool

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van hoofdrioolleidingen.

7.2 Bouwregels

Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten behoeve van het leidingbeheerder, met dien verstande dat:

  1. a. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m2;
  2. b. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de voor deze gronden geldende onderliggende bestemmingen, mits daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende leiding en ter zake vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 7.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    2. 2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
    3. 3. het bebossen of anderszins beplanten van gronden met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters in verband met tuinbouw of als (agrarische) houtteelt;
    4. 4. het aanleggen van landschapselementen;
    5. 5. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen;
    6. 6. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
    7. 7. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
    8. 8. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
  1. b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
    1. 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
    2. 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
    3. 3. op werken of werkzaamheden welke betreffen het normale onderhoud en beheer van leidingen.
  1. c. De in sub a genoemde werken en werkzaamheden zijn toelaatbaar, indien en voorzover geen onevenredige aantasting van de belangen van de leidingen en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.

Artikel 8 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

8.2 Bouwregels

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;

de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' te wijzigen in 'Waarde - Archeolgische verwachtingswaarde 2' met de daarbij behorende regels, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 9 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

9.2 Bouwregels

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;

de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' te wijzigen in 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied' of 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' met de daarbij behorende regels, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 10 Waarde - Archeologisch Waardevol Gebied

10.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem. Tevens zijn de gronden bestemd voor de bescherming en instandhouding van de Grolse Linie 1627.
  2. b. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing voor zover de Erfgoedwet van toepassing is en op grond van die wet dezelfde, verboden gelden en/of eisen, voorschriften en voorwaarden aan de uitvoering van een project/activiteit kunnen worden gesteld.

10.2 Bouwregels

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

10.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene Bouwregels

12.1 Bouwen langs wegen en water

  1. a. De gronden gelegen binnen de volgende afstanden:
    1. 1. rijkswegen tot 100 meter uit de as van elke rijbaan;
    2. 2. provinciale wegen tot 50 meter uit de as van elke rijbaan;
    3. 3. overige ontsluitingswegen tot 15 meter uit de as van elke rijbaan;
    4. 4. de spoorweg tot 30 meter uit de buitenste spoorstaaf;
    5. 5. de hoofdwatergangen tot 10 meter uit de as van de waterloop, mits minimaal 4 meter uit de insteek, met dien verstande dat voor 'de Slinge' een afstand geldt van 10 meter uit de boveninsteek van de waterloop;

zijn tevens bestemd ten behoeve van het verkeers- en/of waterschapsbelang;

  1. b. Op de in sub a bedoelde gronden mogen in afwijking van het bepaalde in de voorgaande artikelen geen nieuwe bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van terreinomheiningen met een maximale bouwhoogte van 2 meter; een en ander indien het uitzicht hierdoor niet wordt belemmerd;

Afwijken bij een omgevingsvergunning

  1. c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub b voor wat betreft het oprichten van:
    1. 1. bebouwing, welke is toegestaan overeenkomstig de andere ter plaatse geldende bestemming, tot maximaal de helft van de voorgeschreven afstand, in verband waarmee gehoord wordt het waterschap en/of de wegbeheerder;
    2. 2. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder lichtmasten, verkeersborden brughoofden en seinpalen ten behoeve van het verkeers- en/of waterschapsbelang met een maximale bouwhoogte van 10 meter;
    3. 3. het plaatsen van reclameborden en informatiepanelen met een maximale bouwhoogte van 10 meter;

mits er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid en het verkeers- en/of waterschapsbelang

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

  1. d. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in sub a bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ophogen van gronden;
    2. 2. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting;
    3. 3. het aanleggen van geluidswallen;
    4. 4. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur;
  2. e. Een omgevingsvergunning mag alleen en een moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het water- en/of verkeersbelang en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen, in verband waarmee de wegbeheerder en/of het waterschap wordt gehoord;
  3. f. Geen omgevingsvergunning is vereist voor:
    1. 1. werken geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    2. 2. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende danwel aangevraagde vergunning.

12.2 Ondergronds bouwen

Binnen het plangebied mag, tenzij anders is aangegeven in de regels, onder gebouwen ondergronds worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:

  1. a. ondergrondse gebouwen gelegen buiten de buitenzijde van de gevels van de bovengrondse gebouwen niet zijn toegestaan;
  2. b. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 3,50 meter onder peil.

Artikel 13 Algemene Gebruiksregels

13.1 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemmingen, tenzij voor dit afwijkende gebruik op grond van de regels in dit plan een omgevingsvergunning is verleend.

Onder strijdig gebruik met de bestemmingen van het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:

  • het gebruik van de gronden en/of bouwwerken als seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.

Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a onder 2° van de Wet op de economische delicten.

Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels

14.1 Overige zones

14.2 Vrijwaringszones

Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan:

  1. a. voor het afwijken van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 10%;
  2. b. voor het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. voor het uitvoeren van een bouwplan, indien op grond van de definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zodanig ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;
  4. d. voor de bouw van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie en overige antennes, zend- en sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter;
  5. e. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen.

De in dit artikel genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen:

  1. a. een wijziging in de situering van bestemmingsgrenzen en bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwplannen wenselijk of noodzakelijk zijn, mits de bestemmingsgrenzen of bouwgrenzen niet meer dan 5 meter worden verschoven;
  2. b. voor het wijzigen van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 20%;
  3. c. voor het bouwen van vrijstaande antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie met een maximum bouwhoogte van 50 meter;
  4. d. voor het bouwen van zend- en sirenemasten met een maximum bouwhoogte van 50 meter.

De in dit artikel genoemde wijzigingsbevoegdheden worden uitsluitend toegepast onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

  • het woon- en leefklimaat;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken

17.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "N18 - gedeelte Oost Gelre".

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Bestemmingsplan

Aanleiding

Op 20 augustus 2013 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken het Tracébesluit voor de N18 Varsseveld – Enschede vastgesteld. Het Tracébesluit is als separate bijlage bij de toelichting gevoegd.

Op 21 februari 2014 is een wijziging van het Tracébesluit (een verdiepte ligging van de nieuwe N18 ter hoogte van de Geukerdijk/Museumbuurt-spoorlijn in Haaksbergen en een paar kleine wijzigingen) vastgesteld. Vervolgens is op 15 december 2014 nog een wijziging (aanpassing van de kruising van de Kolenbranderweg met de verbindingsweg naar de Stepelerveldweg in Haaksbergen) van het Tracébesluit vastgesteld. Deze wijzigingen hadden dus geen betrekking op het grondgebied van de gemeente Oost Gelre.

Het Tracébesluit is bij uitspraak van de Raad van State van 8 april 2015 onherroepelijk geworden. Op grond van artikel 13, tiende lid van de Tracéwet is de gemeenteraad van de gemeente waarop het Tracébesluit betrekking heeft, verplicht binnen één jaar na het onherroepelijk worden van het Tracébesluit een bestemmingsplan overeenkomstig het Tracébesluit vast te stellen. Zolang aan deze verplichting geen gevolg is gegeven, blijft het onherroepelijke Tracébesluit van kracht. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit bestemmingsplan dus een uitvloeisel is van het Tracébesluit N18 Varsseveld - Enschede en daarmee dus ook een project vanuit het Rijk. De gemeente Oost Gelre werkt mee aan deze procedure door het bestemmingsplan in procedure te brengen en vast te stellen.

Het Tracébesluit voor de N18 Varsseveld – Enschede heeft betrekking op de volgende gemeenten:

  • Oude IJsselstreek;
  • Oost Gelre;
  • Berkelland;
  • Haaksbergen;
  • Enschede.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de planologisch/juridische regeling voor de gemeente Oost Gelre. De bestemmingsplannen voor de gemeentes langs het tracé zijn door de gemeente Enschede opgesteld.

Doelstelling van het onherroepelijke Tracébesluit

De N18 is een belangrijke verkeersader voor Twente en de Achterhoek. Bij Varsseveld sluit de N18 aan op de A18, en vormt zo de belangrijkste verbinding van de steden in Twente met de steden Doetinchem, Arnhem en Nijmegen. De N18 is circa 45 kilometer lang en is onderdeel van het Nederlandse hoofdwegennet. De N18 is ook een belangrijke weg voor het regionale en lokale verkeer. De N18 is nu ingericht met 1x2 rijstroken en merendeels gelijkvloerse kruisingen. De N18 wordt ervaren als een langzame, onveilige weg, die bovendien veel overlast geeft, zeker waar de weg door de bebouwde kom loopt. Daarnaast vormt de N18 een barrière omdat hij niet makkelijk is over te steken. De inrichting en de vormgeving van de N18 voldoen niet meer aan de richtlijnen van deze tijd en aan de eisen die het toegenomen verkeer stelt. De vele gelijkvloerse kruisingen, de grote hoeveelheid verkeer en de vermenging van snel en langzaam verkeer zorgen voor gevaarlijke situaties en voor lange reistijden. Daarnaast neemt het verkeer in de toekomst verder toe waardoor er meer verkeersonveilige en slechte leefbaarheidssituaties ontstaan. Om de knelpunten op en rond de N18 weg te nemen is een procedure op grond van de Tracéwet in gang gezet die inmiddels heeft geleid tot een onherroepelijk Tracébesluit.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het gebied waar het bestemmingsplan N18 - gedeelte Oost Gelre” betrekking op heeft is te verdelen in een viertal gebieden. Het eerste gebied is gelegen nabij de Varsseveldseweg 101 te Harreveld. Het tweede deel betreft de aanleg van een nieuwe weg ter hoogte van de aansluiting bij Harreveld en tussen De Riette. Het derde deel is de aansluiting bij Lichtenvoorde ter hoogte van de Varsseveldseweg. Het vierde, en laatste, deel is bij Groenlo beginnend ter hoogte van de Marhulzenweg tot aan de gemeentegrens met de gemeente Berkelland. De aansluiting ter hoogte van Regionaal Bedrijvenpark Laarberg behoort hier ook toe.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2001-VG01_0001.jpg"

Afbeelding 1: Plangebied

1.3 Geldende Juridische Regelingen

Het plangebied valt onder de volgende juridische planvormen (in volgorde van vaststelling):

  • Bedrijvenpark Achterhoek Oost, dat op 18 juli 2000 is vastgesteld door de gemeenteraad van Oost Gelre;
  • Woonwijken Groenlo, dat op 30 oktober 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad van Oost Gelre;
  • Buitengebied Oost Gelre 2011, dat op 18 december 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad van Oost Gelre en de bijbehorende reparatieplannen 'Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre', vastgesteld op 1 december 2016 en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016, vastgesteld op 4 april 2017';
  • Bedrijventerreinen Oost Gelre, dat op 9 juli 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad van Oost Gelre.

Hoofdstuk 2 Planologisch Beleidskader

2.1 Ruimtelijk Beleid En Regels Van Het Rijk

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.

Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Als één van de dertien belangen formuleert de SVIR het realiseren van “een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen” (Nationaal belang 5). Deze ambitie is weergegeven op de 'kaart ambitie 2040 hoofdwegennet' (zie hieronder), terwijl de SVIR aangeeft dat dat het Rijk de reserveringsgebieden voor nog te realiseren rijksinfrastructuur vastlegt in amvb's en ministeriële regelingen. Op deze manier is het tracé, waarvoor inmiddels een onherroepelijk Tracébesluit geldt, ingebed in het Rijksbeleid en de landelijke regelgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2001-VG01_0002.jpg"

Afbeelding 2: Ambitie hoofdwegennet (bron: SVIR)

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Bro. Dit geldt ook voor het nieuwe N18-tracé.

Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Binnen drie jaar moet het onderwerp zijn opgenomen in een bestemmingsplan.

De op het Barro gebaseerde Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) kende tot 1 oktober 2015 een overzichtskaart met het reserveringsgebied voor het nieuwe N18-tracé. Daarbij hadden de detailkaarten 4 en 5 betrekking op het grondgebied van de gemeente Oost Gelre. Deze reserveringsgebieden kwamen overeen met het plangebied van het eerder in 2015 onherroepelijk geworden Tracébesluit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2001-VG01_0003.jpg"

Afbeelding 3: Reserveringsgebied N18 (bron: Barro)

2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor ondermeer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6 lid 2 Bro als volgt omschreven:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het plan voorziet in de aanleg/aanpassing van een weg met bijbehorende voorzieningen. De aanleg/aanpassing van een weg wordt niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, in samenhang met artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro (zie onder andere zaak nr. 201400570/1/R6). Gelet hierop is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing.

2.1.4 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van het Rijk

Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen is van nationaal belang. De aanleiding voor dit bestemmingsplan vloeit voort uit dit rijksbeleid, namelijk de aanleg van een nieuw tracé voor de N18. In het kader van de verbetering van de verkeersveiligheid en leefbaarheid op en rond de rijksweg N18 wordt het bestaande tracé aangepast. De aanleg van een nieuw tracé voor de N18 draagt bij aan het realiseren van deze doelstelling doordat het leidt tot een verbetering van de bereikbaarheid en vormt zo de belangrijkste verbinding van de steden in Twente met de steden Doetinchem, Arnhem en Nijmegen.

2.2 Ruimtelijk Beleid En Regels Van De Provincie Gelderland

2.2.1 Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie vervangt het Streekplan 2005. Hij is op 22 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Op 1 januari 2018 is het laatste actualisatieplan van de omgevingsvisie in werking getreden. Ook deze visie geldt als een structuurvisie. De Omgevingsvisie zet het beleid onder het motto 'lokaal wat kan, provinciaal wat moet' voort. Daarbij hoort een grotere beleidsvrijheid en eigen verantwoordelijkheid voor gemeenten voor zaken van lokaal belang.

Hoofddoelen Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie biedt een doorkijk aan Gelderland op langere termijn. Daartoe worden bestuurlijke strategie toekomstbestendige keuzes gemaakt. De Omgevingsvisie heeft twee hoofddoelen:

  1. 1. Een duurzame economische structuur door onder andere het creëren van een goede fysieke bereikbaarheid van stedelijke gebieden en economische kerngebieden maar ook digitaal;
  2. 2. Borging van kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving: een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit van natuur en een gezonde en veilige leefomgeving.

De provincie en haar partners streven samen naar een duurzame mobiliteit: een systeem dat een sterke economie, welvaart en welzijn ondersteunt en rekening houdt met de kwaliteit van de leefomgeving. De opgaven die zij daarbij zien, zijn:

  • bereikbaarheid en toegankelijkheid optimaliseren voor wonen, werken, voorzieningen en vrijetijdsbesteding, sport en beleving van de leefomgeving;
  • betrouwbaarheid (tijdsduur) van het personen- en goederenvervoer verbeteren;
  • vervoer afstemmen op behoefte en verplaatsingspatronen van mensen;
  • vervoer afstemmen op stromen van grondstoffen en goederen van bedrijven;
  • stromen van mensen, grondstoffen en goederen afstemmen op gevolgen van digitalisering markt en andere ontwikkelingen.

De provincie is voor mobiliteit in de Achterhoek:

  • verantwoordelijk voor het op peil houden en verbeteren van de kwaliteit van de bestaande wegen, waterwegen en (snel)fietspaden in provinciaal beheer;
  • pakt de negatieve effecten aan (voor lucht, geluid, natuur) van verkeer op wegen in provinciaal beheer;
  • houdt in de Achterhoek de voorzieningen toegankelijk door fysieke en digitale bereikbaarheid;

Goede verplaatsingsmogelijkheden en verbindingen tussen de Achterhoek en omliggende gebieden, maar ook binnen de regio, met specifieke aandacht voor (OV-)bereikbaarheid en breedband internet, zijn essentieel. Voor de economische vitaliteit van de regio is en blijft bereikbaarheid heel belangrijk. Het gaat daarbij primair om bereikbaarheid in reistijd zowel over het spoor als over de weg of digitaal. Dit zorgt voor de volgende opgaven en doelen:

Op orde houden van de ontsluiting van de Achterhoek op het nationale wegennet (N18/A18, A1, A15, A12 en de A3 in Duitsland) en de omliggende regio's (Arnhem Nijmegen, Stedendriehoek, Twente en Duitsland).

Een goede bereikbaarheid van de regionale (stedelijke) voorzieningen:

  • tussen centrumgebieden en het buitengebied;
  • reistijden staan centraal, niet de afstanden;
  • het gaat om de bereikbaarheid van voorzieningen per locatie en per functie; afstemming per kern over of, en waar voorzieningen nodig zijn.

Ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit benoemt de Omgevingsvisie een aantal speerpunten en beleidsambities. Ruimtelijke kwaliteit wordt onder meer bepaald door landschappelijke kwaliteit en cultuurhistorie in combinatie met leefbaarheid. Ontwikkelingen of nieuwe functies kunnen positief bijdragen. Dat vraagt een 'ja, mits'-benadering, zoals in de Omgevingsvisie uitgewerkt.

Conclusie:

De wijzigingen in het tracé van de N18 passen in de bereikbaarheidsdoelstellingen van de Omgevingsvisie. Het tracé wordt ingepast in het landschap. Hiervoor is een landschapsplan met inpassingsmaatregelen gemaakt en vastgesteld in het kader van het Tracébesluit.

2.2.2 Omgevingsverordening

In december 2015 is ook de bij de Omgevingsvisie horende Omgevingsverordening vastgesteld. Op 1 januari 2018 is het laatste actualisatieplan in werking getreden. In de Omgevingsverordening zijn bepalingen opgenomen die de provinciale belangen veilig moeten stellen.

De verordening stelt eisen ten aanzien van de bescherming van de natuurwaarden (het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone). In deze gebieden mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die deze gebieden en de waarden die ze vertegenwoordigen aantasten.

In het Natuurplan en dat is opgesteld ten behoeve van het Tracébesluit is onderzocht of de natuurwaarden worden aangetast. Het in vervolg daarop opgestelde Mitigatie- en Compensatieplan N18 gaat in op de te nemen mitigerende en compenserende maatregelen. In paragraaf 5.3. is nader ingegaan op de aanwezige natuurwaarden en de te nemen mitigerende en compenserende maatregelen.

Conclusie: het bestemmingsplan voldoet aan de eisen uit de Omgevingsverordening. In het kader van het nemen van het Tracébesluit zijn alle onderzoeken (gebieds- en soortenbescherming) al uitgevoerd. Dit bestemmingsplan is de planologisch-juridische vertaling is van een onherroepelijk Tracébesluit waarin een uitgebreide natuurtoets heeft plaatsgevonden. Daarbij is ook getoetst aan het provinciale natuurbeleid.

2.3 Gemeentelijk Ruimtelijk Relevant Strategisch Beleid

Het gemeentelijk beleid in dit bestemmingsplan beperkt zich tot het integraal verkeersprgramma Oost Gelre 2014-2024.

Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014-2024

In het verkeersprogramma is het gemeentelijk verkeer- en vervoersbeleid vastgesteld. In dit nieuwe verkeersprogramma is gekozen voor een bredere insteek dan alleen een verkeerskundige insteek. De nieuwe insteek gaat uit van een integrale benadering van het verkeer in een landschappelijke en ruimtelijke omgeving. Vanuit deze integrale benadering zijn ambities, aandachtspunten en beleidsprincipes in beeld gebracht.

De N18 wordt als een ruimtelijke drager van de gemeente gezien:

De infrastructurele drager bestaat uit de N18 met daaraan twee verbindingswegen (Ruurloseweg bij Groenlo en Hamelandweg bij Lichtenvoorde) richting Ruurlo en Aalten en Winterswijk. In de oksels van de wegen liggen onze twee kernknooppunten (Groenlo en Lichtenvoorde). De N18 is de verbindende weg in de Achterhoek. Aan de N18 ligt het meest dynamische gebied van Oost Gelre met werklocaties in Lichtenvoorde en Groenlo. Dit is de etalage van onze gemeente om “ondernemen” te profileren. We gaan uit van samenhang tussen onze werklocaties; ze vullen elkaar aan.

Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving

In dit hoofdstuk komen achtereenvolgens aan de orde: de landschappelijke omgeving, landmarks en markante landschappelijke elementen, de landschappelijke elementen van de huidige N18 en de functionele structuur. De tekst is ontleend aan de bijlagen bij het onherroepelijk geworden Tracébesluit zoals onder meer het Landschapsplan.

Aspecten als bodem, water, natuur en archeologie komen in hoofdstuk 5 van deze toelichting aan de orde. Dit hoofdstuk beschrijft wel (op hoofdlijnen) de analyse van de cultuurhistorische waarden.

De gebiedsbeschrijving beschrijft het tracé van de N18 in zijn geheel. Dit omdat een en ander niet los van elkaar kan worden gezien. In het volgende hoofdstuk wordt de planbeschrijving in algemene zin beschreven maar ook de ontwikkeling per gemeente.

3.1 Landschappelijke Omgeving

Karakteristiek

De omgeving van de N18 kan men grofweg indelen in het Oost-Nederlands plateau ten oosten van de huidige N18 en het dekzandgebied aan de westzijde. De N18 ligt op de overgang van deze gebieden.

Het dekzandgebied kan men verder onderverdelen in een zuidelijk deel (globaal het Achterhoeks deel; relatief vlakke rivierafzettingen van de Rijn met daarover een patroon van dekzandkopjes en grotere open vlakten), een middendeel (dekzandgebied doorsneden door beekdalen met brede overstromingsvlakten), en een noordelijk deel (globaal Twente; zwak golvend landschap met keileem en smeltwaterafzettingen dicht aan het oppervlak en doorsneden door kleinere beekjes).

Essen en esdorpen liggen vooral op de overgang van plateau naar dekzandgebied. Langs deze dorpen is de huidige N18 'ontstaan'. De latere kampontginningen zijn te vinden op de wat hogere delen in het dekzandgebied: een dekzandrug ten westen van Lichtenvoorde, een uitspoelingswaaier ten westen van Groenlo en de hogere delen naast de beken. De jonge ontginningen liggen in het tussenliggende lager gelegen gebied. Het verschil tussen het kampenlandschap en de jonge ontginningen is te herkennen aan de kenmerkende verkavelingspatronen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2001-VG01_0004.jpg"

Afbeelding 4: Nieuw grootschalig en oud kleinschalig cultuurlandschap langs de N18

De karakteristieke patronen en structuren veranderen door de tijd relatief weinig. Samen vormen zij het landschappelijk basispatroon en zijn ze de structuurdragers voor ruimtelijke ontwikkelingen.

De huidige weg met alle daaraan gekoppelde (stedelijke) functies neemt een bijzondere positie in binnen het landschappelijk basispatroon. Rond 1850 was de weg verbonden met het landschappelijke basispatroon op alle abstractieniveaus. Die weg had daardoor een grote “landschappelijke logica”. Door de ligging op de rand van het plateau is de huidige N18 nog steeds verbonden met het landschappelijk basispatroon. Maar de binding van de weg met het onderliggende landschap op de lagere niveaus is in de loop van de tijd steeds losser geworden. De bochten en knikken in de weg, vaak reacties op de lokale terreingesteldheid, zijn sterk afgezwakt en er is een aantal omleidingen rond de dorpen gekomen. Hier reageert de weg niet direct op het onderliggende landschap, maar bijvoorbeeld ook op de stedelijke uitbreidingen.

Vanwege de aantrekkingskracht voor bepaalde (stedelijke) functies is de weg steeds meer patroonvormend geworden. Ze heeft zich los van het landschappelijk basispatroon als een soort extra laag onderscheiden. De oorzaak hiervan ligt in de sterk veranderende functie van de weg (het sterkere doorgaande karakter) en de daarbij behorende schaalvergroting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2001-VG01_0005.jpg"

Afbeelding 5: Bedrijvenpark Laarberg aan de N18 (Groenlo)

Visueel-ruimtelijke structuur

In het landschap kunnen de volgende grotere structuren onderscheiden worden:

  • grootschaligere nieuwe ontginningen (met name heideontginningen), met name tussen Varsseveld en Groenlo;
  • oudere (kleinschalige) ontginningen met relatief veel bos en landschappelijke beplantingen, met name tussen Eibergen en Enschede;
  • vele beken met de hoofdrichting haaks op de huidige en nieuwe N18;
  • dekzandruggen met verschillende essen en kampen;
  • woonwerkgebieden.

Het gebied kenmerkt zich door een grote verscheidenheid aan waardevolle landschapstypen; essen, kampen, heideontginningen en beekdalen. Het Achterhoekse landschap is opgebouwd uit een unieke lappendeken van historisch gegroeide (agrarische) cultuurlandschappen waarin woonboerderijen, buurtschappen en dorpen zijn gelegen. De dorpen en buurtschappen worden verbonden door een diffuus en fijnmazig stelsel van lokale en provinciale wegen. Ondanks schaalvergroting van agrarische bedrijven en verstedelijking blijft het authentieke landschapsbeeld hier herkenbaar. Dit waardevolle landschap tussen Lichtenvoorde en Groenlo is benoemd tot 'Nationaal Landschap Winterswijk'.

Ook het Twentse landschap kenmerkt zich door afwisselingen. Het coulissenlandschap bestaat hier uit bossen, weiden, houtwallen en beken. De oude kleinschalige gebieden kennen een fijn vertakt stelsel van veelal onverharde wegen.

Zo zijn in het gebied meerdere landschapselementen duidelijk zichtbaar. Voorbeelden hiervan zijn meerdere essen (zoals de Hupselse es en de Usseler Es) als ook de aanwezigheid van de vele beken, die in visuele zin opvallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2001-VG01_0006.jpg"

Afbeelding 6: Hoogteverschil van de Hupselse es (ter hoogte van Hupselse Esweg)

Voorts valt het verschil in tracering en dichtheid tussen de oudere kampenlandschappen en de jongere ontginningen op. Ten slotte zijn in de omgeving van de N18 enkele woonwerkgebieden herkenbaar.

3.2 Landmarks En Markante Landschappelijke Elementen

In de omgeving van de N18 is een aantal landmarks en markante landschappelijke elementen. Kenmerkend zijn:

  • beëindiging van de A18 met vijf rijen beuken aan weerszijden en het kunstwerk 'Man met de Varushelm' in de binnenbocht vanaf de A18 de N18 op (dit kunstwerk is bij de aanleg van de A18 geschonken door de Varsseveldse Industriële Vereniging in verband van het belang van deze weg voor de Varsseveldse bedrijvigheid);
  • diverse essen;
  • diverse beken haaks op de N18;
  • de Berkel (rivier);
  • het museumspoor;
  • piramiden van de A35;
  • zouthuisjes nabij de aansluiting op de A35 / Westerval.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2001-VG01_0007.jpg"

Afbeelding 7: Kunstwerk 'Man met Varushelm'

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2001-VG01_0008.jpg"

Afbeelding 8: Museumspoor langs de Geukerdijk

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2001-VG01_0009.jpg"

Afbeelding 9: Piramiden van de A35

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2001-VG01_0010.jpg"

Afbeelding 10: Karakteristieke zouthuisjes langs de A35

3.3 Landschappelijke Kenmerken Huidige N18

Belangrijke kenmerken van de bestaande N18 zijn:

  • de ligging op maaiveld met lokaal de uitzonderingen van de spoorkruising bij Lievelde en de passages van Groenlo en Haaksbergen;
  • de tracering om de dorpskernen heen. Uitzondering vormen Eibergen, Haaksbergen en Usselo, waar de N18 het dorp doorsnijdt;
  • het (nagenoeg) ontbreken van geluidwerende voorzieningen.

Voor de verschillende deelgebieden gelden afwijkende kenmerken:

  • de discontinue aanwezigheid van de parallelverbinding die bovendien niet continu evenwijdig aan de N18 liggen en de wisselende berminrichtingen langs de N18 en parallelwegen die geen eenduidig beeld opleveren, met name tussen Varsseveld en Groenlo;
  • het afwijkende beeld tussen Groenlo en Eibergen waar ondanks hetzelfde wegprofiel als tussen Eibergen en Enschede geen doorgaande laanbeplanting aanwezig is. Naast een enkel restant van bomenrijen, staan hier restanten van oude grove dennenopstanden in verbrede bermen tussen de N18 en aanliggende fietsvoorzieningen;
  • het relatief eenduidige beeld tussen Eibergen en Enschede waar de N18 beplant is met oudere bomen, behalve wanneer de weg ligt aan verhoogd liggende essen;
  • de aanwezigheid van bedrijventerreinen die de entree van de dorpskernen bepalen.

3.4 Functionele Structuur Huidige N18

In functioneel-ruimtelijk opzicht speelt de huidige N18 een belangrijke rol. Vrijwel alle grotere kernen in het gebied zijn door de huidige N18 met elkaar verbonden. Rondom de kernen vallen de steeds verder uitgroeiende bedrijventerreinen op. De entrees van de dorpen worden grotendeels bepaald door de bedrijven langs de N18.

Eibergen, Haaksbergen en het buurtschap Usselo zijn door de huidige N18 doorsneden.

Er is sprake van barrièrewerking en aantasting van de leefbaarheid. De huidige N18 gaat langs de dorpen Varsseveld, Lichtenvoorde en Groenlo. Varsseveld is vanaf de N18 nauwelijks waarneembeer. Ook van Lichtenvoorde merk je vanaf de weg niet veel, anders dan kleinschalige bedrijfslocaties. Groenlo is daarentegen duidelijk aanwezig door geluidweringen, een tuincentrum en het steeds groter wordende bedrijventerrein.

Verspreid, langs de gehele N18, ligt - meestal in kleine clusters - woonbebouwing, vaak gekoppeld aan agrarische bedrijven en in enkele gevallen gekoppeld aan een landgoed.

In het gebied speelt naast de landbouw de recreatie een belangrijke rol. Recreatieve routes voor wandelaars, fietsers en ruiters zijn aanwezig. In de omgeving is een aantal recreatieve voorzieningen aanwezig. In Groenlo en Eibergen liggen verblijfsrecreatieve parken dicht bij het tracé. In Hupsel heeft een horecagelegenheid nabij één van deze recreatieparken ook een functie voor het buurtschap. Paardenevenementen vinden plaats bij Boekelo en nabij Partycentrum De Radsteke te Heelweg. Kanoën is mogelijk op de Berkel. Ten noorden van Eibergen ligt een sportpark (de Bijenkamp).

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Algemeen

Onderstaand zijn de belangrijkste bestaande (landschappelijke) opgaven genoemd die meegenomen zijn bij de inpassing van de nieuwe N18 en als zodanig al zijn verwoord in het Landschapsplan bij het onherroepelijke Tracébesluit van 20 augustus 2013.

Veilige hoofdinfrastructuur en een herkenbaar wegbeeld

De veiligheid op de bestaande N18 is onvoldoende, zowel voor verkeer op de weg, als voor verkeer dat deze route kruist. Zowel in de kernen als in het buitengebied bestaan gevaarlijke kruispunten en oversteken. Een goede landschappelijke inpassing van de N18 draagt bij aan de oriëntatie van de weggebruiker door een eenduidig, rustig, overzichtelijk en leesbaar wegbeeld, en daarmee aan de verkeersveiligheid.

Leefbare dorpen en buurtschappen

Infrastructuur is een bepalend onderdeel van de leefbaarheid van dorpen en buurtschappen. De ligging van de huidige N18 door dorpen en kernen heeft negatieve effecten op het leefmilieu en de veiligheid. Een goede inpassing van de N18 draagt bij aan de leefbaarheid door beperking (of voorkomen) van (milieu)hinder en barrièrewerking.

Herkenbare landmarks en landschapselementen

Een aantal landschapselementen heeft de potentie om als landmark te dienen. Dit betreffen bijvoorbeeld essen en beekdalen. Maar ook cultuurhistorische waarden en kenmerkende bebouwing kunnen dienen als landmark. Ten behoeve van de oriëntatie, de landschapsbeleving en de waardering van de omgeving dienen deze kenmerken bij de inpassing van de weg versterkt en/of herkenbaar te worden.

Herkenbare kernen

Entrees van de kernen aan de N18 en het contrast tussen dorp en ommeland kunnen versterkt worden. Een duidelijke overgang tussen het woonwerklandschap in de bebouwde kom en het agrarische of natuurlandschap daarbuiten draagt bij aan de karakterisering van de kernen en het ommeland en aan de verkeersveiligheid in de kern.

Een goede landschappelijke inpassing van de N18 draagt bij aan de herkenbaarheid van de kernen en verduidelijken van het onderscheid tussen kern en de omgeving.

Sturing van de stedelijke ontwikkeling

De groei van de dorpen in de omgeving van de N18 drukt een stempel op de omliggende landschappen. Met hoofdinfrastructuur kan vorm worden gegeven aan stedelijke ontwikkeling, waaronder die van nieuwe bedrijventerreinen.

Versterken van de ecologische hoofdstructuur

Het inrichten en het functioneren van de beken als (robuuste) ecologische verbindingszone is een opgave voor de komende periode, die gezamenlijk met de inpassing van de weg kan worden opgepakt.

Beleefbare cultuurhistorie

De N18 speelt een rol in de beleving van cultuurhistorische waarden, zoals de cultuurhistorische landschapstypologieën, de Circumvallatielinie en het museumspoor.

Visie

Deze opgaven, richtlijnen en visies, beleidskeuzes, uitgangspunten en vereisten (bijvoorbeeld mitigatie van effecten op natuur en inpassing van wateropvang) vormen samen de bouwstenen voor de nieuwe N18 als autoweg. Op basis daarvan is in het Tracébesluit de volgende visie ontwikkeld voor het ontwerp:

"Kleurrijk parelsnoer van de Achterhoek en Twente. De N18 is een weg voor en door de regio. Meanderend door de Achterhoek en Twente is de N18 een verbindend 'snoer' waaraan contrastrijke landschappen, historisch en modern, natuurlijk, agrarisch en stedelijk, zich als kleurrijke parels manifesteren".

Deze visie is de basis geweest voor het Landschapsplan dat bij het Tracébesluit hoort.

4.2 Omschrijving Nieuwe Ontwikkeling

De omschrijving van de nieuwe ontwikkeling start bij de gemeentegrens met Oude IJsselstreek (net voorbij de Aagtemanweg) en loopt tot aan de grens met de gemeente Berkelland, bij bedrijvenpark Laarberg. De beschreven nieuwe ontwikkeling is al vastgelegd in het onherroepelijk geworden Tracébesluit, en dan met name in het Landschapsplan, en wordt nu vertaald in het bestemmingsplan. In dat opzicht is dus feitelijk geen sprake van een nieuwe ontwikkeling omdat het Tracébesluit de uitvoering van het vernieuwde N18-tracé al toelaat.

Weg

Tussen Varsseveld en Groenlo (tot ongeveer de Marhulzenweg) vinden aanpassingen aan de bestaande N18 plaats. Tussen Groenlo en Enschede krijgt de N18 een nieuwe tracéring.

Gedeelte gemeentegrens Oude IJsselstreek – Lichtenvoorde

Op dit deel van het tracé wordt de N18 niet aangepast. Wel wordt een aantal maatregelen getroffen om de verkeersveiligheid te verbeteren. Dit betreft onder andere het opheffen van een aantal onveilige, koude oversteken, waar parallelwegen aanwezig zijn of gerealiseerd worden. Een voorbeeld hiervan is een nieuwe verbindingsweg om een aantal percelen aan de Riette te ontsluiten omdat de oversteek N18 - de Riette komt te vervallen. Tevens wordt het kruispunt N18/ Varsseveldseweg bij Lichtenvoorde aangepast. Dit kruispunt wordt voorzien van een verkeersregelinstallatie. Tevens komt bij het kruispunt een vrijliggende fietsoversteek en worden voorzieningen voor openbaar vervoer gerealiseerd.

Vanaf het passeren van de Bovenslinge tot en met Groenlo wordt de N18 niet opgewaardeerd en blijft het huidige profiel behouden. Wel worden enkele oversteken opgeheven en een gevaarlijk kruispunt bij Lichtenvoorde aangepast. In enkele gevallen worden hiervoor parallelvoorzieningen gerealiseerd:

  • nabij Varsseveldseweg 101;
  • verlengde Kerkstraat - De Riette;
  • bij de Veenweg.


De N18 ligt op dit tracé, met uitzondering van de passage van Lichtenvoorde, open en (nagenoeg) onbeplant in het landschap. Uitgangspunt voor (nieuwe) parallelwegen op dit tracé is dat deze landschappelijk zo min mogelijk opvallen. De parallelwegen zijn vanaf de N18 en vanuit de omgeving beperkt zichtbaar. Indien nieuwe parallelvoorzieningen aansluiten op een bestaande weg, wordt in principe het profiel van de aansluitende bestaande (parallel)weg aangehouden. Parallelwegen liggen op maaiveld en zijn voorzien van een greppel of sloot. Indien nieuwe aansluitende wegen niet parallel liggen aan de N18 zijn de huidige landschappelijke structuur, bestaande groenvoorzieningen en perceelgrenzen gehanteerd voor bepaling van de ligging van de weg.
De parallelwegen dienen de lokale (erf)ontsluiting en veel verkeer is niet te verwachten. De afsluitingen van de oversteken en de nieuwe parallelwegen komen de verkeersveiligheid ten goede. De parallelwegen liggen buiten de obstakelvrije zone van de N18. Alle parallelvoorzieningen worden door middel van een lage haag of sloot fysiek gescheiden van de N18.


In het woonwerklandschap van Lichtenvoorde wordt een gevaarlijke en drukke kruising aangepast. Dit betreft een technische aanpassing die in de stedelijke omgeving ook als zodanig herkenbaar mag zijn. Bij de entree van Lichtenvoorde is een geluidwerende voorziening noodzakelijk. De schermen komen aan de voorkant van een aantal woningen.

Om de zichtrelatie de behouden, om lichthinder van koplampen te voorkomen en ten behoeve van het beheer van de schermen is de onderste meter dicht. Daarboven is het scherm transparant. Een onderhoudspad komt achter het scherm. Bij de entree van Lichtenvoorde is ruimte voor een afwerking (terugloop) van de geluidschermen die past bij de entreewaarde en het stedelijke landschap. De schermen eindigen in een grondlichaam. Het geluidscherm is bochtbegeleidend voor weggebruikers.

De carpoolplaats bij Lichtenvoorde-Zuid is ingepast in de bestaande landschappelijke structuur. Op het terrein staan enkele boomgroepen. De fysieke afscheiding is vormgegeven met een sloot en vanwege de veiligheid is onder de bomen vrij zicht.

Gedeelte Groenlo – gemeentegrens Berkelland (van zuid naar noord)

Door middel van een kunstwerk gaat de N18 over de Groenlose Slinge heen. Bij de Eschweg komt een fietstunnel.

Als gevolg van de aanleg/ aanpassing van de N18 moeten bestaande wegen en fietspaden worden aangepast. Ook wordt er een ongelijkvloerse kruising en nieuwe (parallelle) verbindingen gerealiseerd en worden enkele overige maatregelen getroffen. Deze bijkomende voorzieningen en maatregelen dienen met name voor het lokale en langzame verkeer. Voorbeelden hiervan zijn de aanleg van bushaltes en aanpassingen aan de Marhulzenweg en de Varsseveldseweg.

Tussen Groenlo en de gemeentegrens wordt voorzien in de aanleg van een nieuw tracé voor de N18 met twee rijbanen met elk één rijstrook. De N18 krijgt hier een maximaal toegestane snelheid van 100 km/uur. Dit gedeelte kent een ongelijkvloerse aansluiting op het onderliggend wegennet, bij Groenlo. Deze aansluiting heeft de vorm van een half klaverblad. Bij Groenlo heeft de N18 een aansluiting ter hoogte van bedrijvenpark De Laarberg. Ten behoeve van de aansluiting wordt een nieuwe verbindingsweg gerealiseerd. De toe- en afritten sluiten door middel van voorrangskruispunten op de verbindingsweg aan.

Te verwijderen opstallen

Voor de aanleg van het nieuwe tracé van de N18 moeten op 5 adressen gebouwen worden verwijderd. Het gaat om adressen aan de Marhulzenweg, Eschweg en de Eibergseweg. Dit betreffen hoofdzakelijk gebouwen die gesitueerd zijn 'onder' het nieuwe tracé voor de N18 of in de zeer directe nabijheid daarvan liggen.

Landschap

Verkeersmaatregelen tussen gemeentegrens en Groenlo

Vanaf het passeren van de Bovenslinge (gemeente Oude IJsselstreek) tot en met Groenlo wordt de N18 niet opgewaardeerd en blijft het huidige profiel behouden. Wel worden enkele oversteken opgeheven, in enkele gevallen worden hiervoor parallelvoorzieningen gerealiseerd.

De N18 ligt op dit tracé, met uitzondering van de passage van Lichtenvoorde, open en (nagenoeg) onbeplant in het landschap. Uitgangspunt voor (nieuwe) parallelwegen op dit tracé is dat deze landschappelijk zo min mogelijk opvallen. De parallelwegen zijn vanaf de N18 en vanuit de omgeving beperkt zichtbaar. Indien nieuwe parallelvoorzieningen aansluiten op een bestaande weg, wordt in principe het profiel van de aansluitende bestaande (parallel)weg aangehouden. Parallelwegen liggen op maaiveld en zijn voorzien van een greppel of sloot. Indien nieuwe aansluitende wegen niet parallel liggen aan de N18 zijn de huidige landschappelijke structuur, bestaande groenvoorzieningen en perceelgrenzen gehanteerd voor bepaling van de ligging van de weg. De parallelwegen dienen de lokale (erf)ontsluiting en veel verkeer is niet te verwachten. De afsluitingen van de oversteken en de nieuwe parallelwegen komen de verkeersveiligheid ten goede. De parallelwegen liggen buiten de obstakelvrije zone van de N18. Alle parallelvoorzieningen worden door middel van een lage haag of sloot fysiek gescheiden van de N18.

In het woonwerklandschap van Lichtenvoorde wordt een gevaarlijke en drukke kruising aangepast. Dit betreft een technische aanpassing die in de stedelijke omgeving ook als zodanig herkenbaar mag zijn. Bij de entree van Lichtenvoorde is een geluidwerende voorziening noodzakelijk. De schermen komen aan de voorkant van een aantal woningen. Om de zichtrelatie de behouden, om lichthinder van koplampen te voorkomen en ten behoeve van het beheer van de schermen is de onderste meter dicht. Daarboven is het scherm transparant. Een onderhoudspad komt achter het scherm. Vanwege een perceel maakt het geluidscherm aan de oostelijke zijde van het kruispunt een knik. Bij de entree van Lichtenvoorde is ruimte voor een afwerking (terugloop) van de geluidschermen die past bij de entreewaarde en het stedelijke landschap. De schermen eindigen in een grondlichaam. Het geluidscherm is bochtbegeleidend voor weggebruikers. De carpoolplaats bij Lichtenvoorde is ingepast in de bestaande landschappelijke structuur. Op het terrein staan enkele boomgroepen. De fysieke afscheiding is vormgegeven met een sloot en vanwege de veiligheid is onder de bomen vrij zicht.

Groenlo; de Slinge als groenblauwe ader in een stedelijke omgeving

Na het passeren van de (half)begroeide geluidschermen in de bocht bij Groenlo – langs het recreatiepark - leidt de opwaardering van de N18 tot een nieuw tracé. De weg ligt hier in een woonwerklandschap, dat doorsneden wordt door de beekzone van de Groenlose Slinge. Het nieuwe tracé ligt ten oosten van de bestaande N18 die de functie van parallelweg krijgt. Bepalend voor de inpassing van de N18 zijn de afscherming van de woonwerkomgeving en de openheid van het beekdal.

De N18 wordt voorzien van een lineaire dubbele bomenrij van linden aan de stadszijde, welke wordt doorgezet tot aan de beekzone van de Groenlose Slinge. De eerste rij linden komt direct buiten de obstakelvrije zone van de N18 achter de wegsloot. 4 meter daarachter komt een tweede rij linden, op die locaties waar daarvoor ruimte is tussen de eerst rij bomen en de parallelweg. Ter hoogte van de Eschweg komt tussen de N18 en de eerste bomenrij geluidwering; een absorberend scherm met natuurlijke uitstraling, geplaatst op een grondwal, die verwijst naar essen in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2001-VG01_0011.jpg"

Afbeelding 11: Doorsnede / aanzicht ter hoogte van de geluidwering bij Groenlo

De beekzone is vanaf de weg en vanuit de omgeving een herkenbare en beleefbare groenblauwe ader in een woonwerklandschap. Aan de beekzijde is vanaf de N18 vrij zicht.

De nieuwe parallelweg vanaf de manege tot en met de Groenlose Slinge ligt in de beekzone en blijft onbeplant. De parallelweg ligt in het beekdal iets lager, waardoor vanaf de N18 vrij zicht is. De beekzone van de Groenlose Slinge blijft, vanaf de N18 gezien, open. Een lage beplanting (braamstruweel) beperkt uitstraling van autoverlichting in het beekdal, zonder het zicht te belemmeren.

Omdat achtereenvolgens vier kunstwerken (waaronder twee bestaande) de beek kruisen, wordt bij de brug over de Groenlose Slinge een natte ruigte met poelen gerealiseerd ten behoeve van het functioneren van de Groenlose Slinge als faunapassage voor onder andere amfibieën. Het gebied bij de Groenlose Slinge heeft een waterbergingsfunctie.

Onder het kunstwerk van de N18 en de parallelweg ligt een doorlopende oerverzone. Een fietstunnel ter hoogte van de Eschweg vervangt de functie van de Vredenseweg en Marhulzenweg voor fietsverkeer.

Tussen de Vredenseweg en de aansluiting Industrieterrein De Laarberg liggen de oude en nieuwe N18 (nagenoeg) parallel. Om het landschappelijke beeld te versterken komt langs de nieuwe N18 aan de westzijde een dubbele bomenrij. Aan de oostzijde komt één bomenrij aan weerszijden van parallelweg tussen de Slinge en de Schietbaan. Tevens wordt de rand van enkele aangesneden bospercelen hersteld door nieuwe bosaanplant.

Tussen de bomenrij langs de parallelweg en de achtergelegen watergang is een onderhoudpad aanwezig.

Aansluiting Regionaal Bedrijvenpark Laarberg; Circumvallatielinie als grens tussen Laarberg en de Hupselse Beek

De inrichting van de aansluiting Regionaal Bedrijvenpark Laarberg is afgestemd op de Hupselse beek, de Circumvallatielinie en het bedrijventerrein. De aansluiting van Bedrijvenpark Laarberg op de N18 vindt plaats via een half klaverblad. De positie van dit klaverblad is zo gekozen dat de ruimtelijke impact van de omliggende wegen beperkt is, de Circumvallatielinie (zowel redoute als hoornwerk) beleefbaar gemaakt kan worden en het beleven van de Hupselse Beek versterkt wordt.

De voormalige locatie van het redoute wordt door de N18 aangesneden. Op deze exacte locatie is zodoende geen verwijzing naar deze cultuurhistorische waarde mogelijk. De beleefbaarheid van het redoute en de linie waarvan deze onderdeel uit maakt worden daarom versterkt door het op een logische plaats mogelijk maken van een grondwerk en verwijzingen die dit verdedigingswerk symboliseren. Aan beide zijden van de N18 wordt ruimte gereserveerd om het redoute en een deel van de linie zichtbaar te maken.

De westelijke plaats ligt bij het snijpunt van twee onderliggende wegen en is bovendien toegankelijk voor eventuele recreatieve voorzieningen (rustpunt). Het deel aan de oostzijde van de N18 wordt gereserveerd voor een element dat verwijst naar de redoute. Het gedeelte aan de westzijde wordt gereserveerd ten behoeve van een lijnvormig element dat verwijst naar de linie.

De aansluiting regionaal bedrijvenpark Laarberg wordt afgestemd op het aanwezige cultuurhistorische redoute; het redoute wordt gevisualiseerd door een verhoogde ligging en de (landhoofden bij de) kunstwerken krijgen het beeld 'poort' mee. Binnen de aansluitingsbogen is een laagte en natte ruigte in contrast met de werken van de linie. Bij de tracering van de verbindingsweg en de aansluiting op de Noordgang is het hoornwerk is gespaard.

Binnen de westelijke afrit wordt de waterberging (ter vervanging van de bestaande berging bij het bedrijventerrein) zo vormgeven dat deze naar het verdedigingswerk refereert. Hiermee wordt vanuit historisch perspectief de verwijzing naar de redoute zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke locatie van het redoute geplaatst.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2001-VG01_0012.jpg"

Afbeelding 12: Vogelvlucht aansluiting bedrijventerrein De Laarberg

Enkele tientallen meters ten zuiden van de Hupselsebeek ligt de teen van het talud. Het grondwerk ligt parallel aan de beek en wordt met bosschages beplant. De bosschages vormen beekbegeleidende beplanting, versterken de rand van het open beekdal, en zijn zowel zichtbaar voor verkeer op de N18 als vanuit de omgeving. Het beekdal zelf heeft een open karakter. Daar waar de bestaande N18 geamoveerd wordt, wordt de het beekdal ingericht. De nieuwe N18 gaat met een ecoduiker over deze beek.

Ter hoogte van de aansluiting wordt de huidige N18 als parallelroute omgeleid via de bestaande weg Redoute bij het bedrijventerrein. Het fietspad over de oude trambaan blijft behouden en wordt met een tweerichtingsfietspad doorgezet langs de weg Redoute. Voor fietsers vanaf de fietsbaan is een (ten opzichte van het autoverkeer) verkorte route naar het viaduct over de N18.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dat kader moet elk bestemmingsplan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu en voor de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "N18 - gedeelte Oost Gelre" getoetst aan de belangen van milieu, natuur, archeologie en waterhuishouding.

Het bestemmingsplan maakt naast de maatregelen aan de N18 als beschreven in het Tracébesluit geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Op deze plaats worden kort de belangrijkste punten aangehaald. Voor een volledige weergave van de vereiste (milieu)onderzoeken wordt daarom kortheidshalve verwezen naar het Tracébesluit (met name de bijbehorende onderzoeksbijlagen) en de bijbehorende milieueffectrapportage. Een milieueffectrarpportage is in het kader van het Tracébesluit uitgevoerd en dus niet (nog eens) voor dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is namelijk puur een planologische verankering van een eerder genomen Tracébesluit op basis waarvan de benodigde werkzaamheden al konden worden uitgevoerd.

Het Tracébesluit is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Zie hiervoor Bijlage 1 TracébesluitN18 Varsseveld-Enschede 20-08-2013. De milieueffectrapportage is vanwege de omvang als separate bijlage beschikbaar.

5.1 Milieu

In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de milieuaspecten bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

5.1.1 Bodemkwaliteit

Bodemkwaliteit algemeen

Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Bij functiewijzigingen en nieuwe ontwikkelingen dient daarom te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het bodembeleid in Nederland zit in een hervormingsfase. Er is sprake van een overgang van het saneren van vervuilde bodems naar het duurzaam beheren en bewust gebruiken van de bodem en de ondergrond. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van risico's, maar de nadruk is komen te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond. Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem is hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem is onder voorwaarden mogelijk, mits er geen risico's zijn voor de gezondheid. Functiegericht saneren is dan voldoende.

Bodemkwaliteit en het bestemmingsplan "N18 - gedeelte Oost Gelre"

In het kader van de voorgenomen realisatie van de N18 is een historisch onderzoek conform NEN 5725 verricht. Het historisch onderzoek is uitgevoerd ter plaatse van het toekomstige tracé van de N18. Uit gemeentelijke gegevens en aanvullende informatie van de provincie blijkt dat er één locatie binnen het tracé van de gemeente Oost Gelre is waar nader/specifiek onderzoek benodigd is. Het gaat om de Eibergseweg ongenummerd in Eibergen. Hier wordt nog nader onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is nog niet voorhanden en zal door de opdrachtnemer (afhankelijk van de wijze van uitvoering) worden uitgevoerd.

Aan de hand van deze informatie zijn er geen belemmeringen voor mens en milieu, en is de bodem geschikt voor het beoogde gebruik.

5.1.2 Wet geluidhinder

In het kader van het Tracébesluit heeft akoestisch onderzoek plaatsgevonden naar de invloed van de weg op in de omgeving van de weg liggende geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen). Het hoofdrapport van het uitgevoerde akoestisch onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 Hoofdrapportakoestisch onderzoek. Hierna volgen de belangrijkste conclusies uit het onderzoek.

De Wet geluidhinder geeft de ten hoogste toelaatbare waarden aan voor de door het wegverkeer veroorzaakte, geluidsbelasting. Het gaat hier om de waarden op de gevel van de woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen langs de weg, die binnen de zogenaamde geluidzone liggen.

Bij de aanleg van een nieuwe weg geldt dat een geluidniveau tot en met 48 dB zondermeer is toegestaan bij woningen. Geluidbelastingen van meer dan 58 dB zijn niet toegestaan.

Geluidbelastingen tussen de 48 dB en 58 dB zijn enkel toegestaan wanneer geluidbeperkende maatregelen onvoldoende doeltreffend zullen zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard. In dit geval kan de Minister van Infrastructuur en Milieu een zogenaamde hogere waarde vaststellen.

De volgende geluidsreducerende maatregelen worden getroffen:

  • Maatregelen aan de bron

Op de nieuw aan te leggen N18 wordt enkellaags ZOAB toegepast. Als maatregel aan de bron wordt op diverse locaties tweelaags ZOAB toegepast. Ook op diverse delen van het onderliggende wegennet wordt het wegdek vervangen door dunne geluidreducerende deklagen.

  • Schermen

Op een aantal locaties is het doelmatig en kosteneffectief om schermen te plaatsen of te verplaatsen. Dit leidt vanuit het maatregelencriterium tot een pakket aan maatregelen. De geluidafschermende maatregelen worden met een absorberende werking uitgevoerd.

Uit onderzoek blijkt dat, na het treffen van deze geadviseerde geluidsreducerende maatregelen, als gevolg van de voorgenomen realisatie van de N18 de grenswaarde van 48 dB bij ruim 150 geluidsgevoelige bestemmingen wordt overschreden.

Voor deze geluidsgevoelige gebouwen zijn, in het kader van het Tracébesluit, hogere grenswaarden (geluid) vastgesteld door de Minister. Binnen de gemeente Oost Gelre zijn voor 19 geluidsgevoelige bestemmingen hogere grenswaarde vastgesteld. Deze zijn benoemd in het Tracébesluit van 20 augustus 2013 zodat de hogere grenswaarden tegelijkertijd met dat Tracébesluit onherroepelijk zijn geworden. Bij de vaststelling van het nu voorliggende bestemmingsplan hoeven geen nieuwe hogere grenswaarden te worden vastgesteld omdat het bestemmingsplan de vertaling vormt van het onherroepelijke Tracébesluit.

De Wet geluidhinder stelt aanvullend (in artikel 111a) grenswaarden voor de geluidsbelasting binnen een geluidsgevoelig gebouw. Door de wegbeheerder zal bij alle geluidsgevoelige gebouwen waarvoor hogere grenswaarden zijn vastgesteld onderzoek worden uitgevoerd naar de gevelisolatie. Indien de grenswaarden worden overschreden zal de initiatiefnemer (Rijkswaterstaat) een aanbod doen om de geluidsisolatie van de gevel te verbeteren. Rijkswaterstaat is de wegbeheerder van de (nieuwe) N18 en de rol van de gemeente is daardoor beperkt.

5.1.3 Luchtkwaliteit

Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of de realisatie van de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van het bepaalde in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

'een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)'.

Luchtkwaliteitseisen worden benoemd in de Wet luchtkwaliteit (hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer). Centraal staat een gebiedsgerichte aanpak via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Deze programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen, zodat de luchtkwaliteit verbetert en gewenste ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening doorgang kunnen vinden. De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in AMvB's en ministeriële regelingen.

Het NSL is een samenwerkingsprogramma van het Rijk, provincies en gemeenten om samen de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. Het bevat een pakket aan zowel (generieke) Rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd.

Een belangrijk onderdeel is de AMvB 'Niet in betekenende mate bijdragen'. Uitgangspunt is dat als een project minder dan 3% van de grenswaarde voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, het project doorgang kan vinden. Deze projecten hoeven niet te worden getoetst aan de grenswaarden. De reden hiervoor is dat in het NSL voldoende maatregelen zijn genomen om de bijdrage van deze projecten aan verslechtering van de luchtkwaliteit te compenseren.

Het project is echter als geplande ruimtelijke ontwikkeling opgenomen in het NSL. Voor ontwikkelingen die zijn opgenomen in het NSL is geen afzonderlijke beoordeling van de effecten op de luchtkwaliteit meer nodig. De met het onherroepelijk Tracébesluit mogelijk gemaakte ontwikkeling hoeft voor dit aspect dan ook niet nader te worden onderzocht in het kader van de bestemmingsplanprocedure.

5.1.4 Externe veiligheid

Inleiding

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan een kans van 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Het groepsrisico is de kans per jaar per kilometer dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van de transportroute in een keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen op die transportroute.

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. De contour is daarom niet bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophoudt. Voor het groepsrisico geldt dat de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen verantwoord moeten worden.

De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen. In dit kader wordt ingegaan op de laatste categorie omdat er over de N18 vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Onderzoek en resultaten

Over de N18 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. In dat kader is bij de voorbereiding van het onherroepelijk geworden Tracébesluit al onderzoek verricht naar de externe veiligheid.

Plaatsgebonden risico

De 10-8-contour neemt beperkt toe op alle wegen in de autonome situatie. De toename van het plaatsgebonden risico wordt veroorzaakt door de autonome groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen conform het groeiscenario dat daarvoor bij het Tracébesluit is aangehouden. Geconcludeerd is dat wordt voldaan aan de normstelling voor het plaatsgebonden risico uit de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.

Groepsrisico

Het groepsrisico is beoordeeld per kilometer waar deze het hoogste is. Tevens is in het verrichte onderzoek een beoordeling gegeven van het groepsrisico van het gehele traject. Daarbij bleek het volgende:

  • Het maximale groepsrisico per kilometer blijft in de huidige en autonome situatie gelijk. In de toekomstige situatie waarbij de nieuwe N18 wordt gerealiseerd neemt het maximale groepsrisico per kilometer af.
  • Het groepsrisico van het gehele traject blijft in de huidige en autonome situatie gelijk. In de toekomstige situatie waarbij de nieuwe N18 wordt gerealiseerd neemt het groepsrisico voor het gehele tracé af. De tracéwijziging zorgt voor een afname van het groepsrisico.
  • Bij alle berekende varianten blijft het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde.

In de externe veiligheidsrapportage bij het Tracébesluit is geconcludeerd dat voor het aspect externe veiligheid de normen uit de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen niet worden overschreden.

Buisleidingen

De N18 kruist op een aantal plekken diverse hogedrukaardgasleidingen. Deze leidingen zijn weergegeven op de verbeelding, inclusief een zakelijk rechtstrook van 5 meter aan weerszijden van de leiding. Voor de wegaanpassingen zijn de externe veiligheidsrisico's van de hogedruk aardgastransportleidingen niet relevant. De reden hiervoor is dat transportassen niet voorzien in permanent aanwezige personendichtheden, zoals dat bij nieuwe woningen bijvoorbeeld het geval is. Oftewel: wegen zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) of de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Wel dient rekening gehouden te worden met eventuele leidingverleggingen. Conform het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen, dat op 1 januari 2011 in werking is getreden, geldt voor aardgastransportleidingen een bebouwingsvrije afstand van vijf meter. Deze bebouwingsvrije afstanden zijn als dubbelbestemming opgenomen op de verbeelding. Met de leidingbeheerder heeft in het kader van het Tracébesluit overleg plaatsgevonden.

5.2 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

In dit kader is tijdens de Tracéwetprocedure al een watertoetsprocedure doorlopen dat resulteerde in een Plan Waterhuishouding TB N18. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren en adviseren over en het afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Dit heeft tot doel te waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen.

In het Plan Waterhuishouding TB N18 is geconcludeerd dat het ontwerp grotendeels grondwaterneutraal (NBW) is en een stap vooruit maakt ten aanzien van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' (WB21). Er vindt geen verslechtering voor natte natuur, grond-, oppervlaktekwaliteit (KRW, EHS, EVZ) plaats. Daarnaast is de eerste aanzet gedaan voor het realiseren van de beleidsopgaven voor natte natuur (migratie en natuurvriendelijke oevers).

Geconcludeerd is dan ook dat het ruimtelijk ontwerp van de N18 voldoet aan de vigerende wet- en regelgeving voor water en er voldoende ruimte is gereserveerd om te komen tot een inrichting die past binnen de normen vanuit het huidige beleid.

5.3 Natuur

Dit bestemmingsplan is een uitvloeisel van het Tracébesluit N18 Varsseveld - Enschede. Aan het begin van dit hoofdstuk is aangegeven dat kort de belangrijkste punten van de diverse omgevingsaspecten worden beschreven zoals die voortvloeien uit dit Tracébesluit. Om die reden is in deze paragraaf geen rekening gehouden met het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming zoals dit sinds 1 januari 2017 is vastgelegd in de Wet natuurbescherming omdat dit regime ten tijde van het vaststellen van het Tracébeluit niet van toepassing was.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

Inleiding

In de Natuurbeschermingswet 1998 wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000'- gebieden geregeld. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan te worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied en op activiteiten die significant verstorende effecten kunnen hebben op voor een Natura 2000 gebied aangewezen soorten. Bestaand gebruik mag worden voortgezet, mits niet conflicterend met de instandhoudingsdoelstellingen en als zodanig vastgelegd in het beheerplan. Voor alle andere activiteiten is een Natuurbeschermingswetvergunning van het bevoegd gezag noodzakelijk. Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of die activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieueffectrapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer significant negatieve effecten inderdaad niet uitgesloten kunnen worden dient voor de betreffende activiteiten een Natuurbeschermingswetvergunning te worden aangevraagd.

In het kader van het Tracébesluit is een milieueffectrapportage gevoerd waarbij een Passende beoordeling is opgesteld die deel uitmaakt van het Natuurrapport TB N18.

Gebieden

De aanleg en het gebruik van deze rijksweg N18 zal het verkeerspatroon in de regio en de verkeersintensiteit veranderen. De toename van uitstoot van stikstof en geluid kan mogelijk leiden tot negatieve effecten op natuurgebieden in de directe omgeving van de N18.

Binnen de directe en indirecte invloedssfeer van de N18 liggen verschillende natuurgebieden die deel uitmaken van Natura 2000, waaronder ook een gebied in Duitsland.

Onderzoeken

De toekomstige N18 gaat niet direct door Natura 2000 gebieden. Omdat significante effecten op voorhand echter niet kunnen worden uitgesloten, is op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 een Passende Beoordeling uitgevoerd

Resultaten

De aanpassingen en toekomstig gebruik van de N18 leiden tot effecten van stikstofdepositie op een aantal Natura 2000 gebieden in de omgeving van de nieuwe N18 en het onderliggend wegennet. De bevindingen van de toets, welke is uitgevoerd voor een zevental Natura 2000 gebieden, hebben geresulteerd in het nemen van beheermaatregelen voor de volgende Natura 2000 gebieden:

  • Buurserzand & Haaksbergerveen (opschonen venranden in combinatie met maaien en kleinschalig plaggen, verwijderen houtopslag vochtige heide en vrijstellen jeneverbesstruwelen);
  • Aamsveen (kappen van bos en verwijderen van opslag);
  • Dinkelland (maatregelen t.b.v. schrale habitattypen zoals schapenbegrazing en uitbreiding van stroomdalgraslanden en alluviale bossen.

Op grond van de toetsing van de andere gebieden is geconcludeerd dat de natuurlijke kenmerken van habitattypen en -soorten niet worden aangetast en het bereiken van een goede staat van instandhouding niet wordt belemmerd. Het betreft de volgende Natura 2000 gebieden:

  • het Duitse deel Amtsvenn und Hündfelder Moor;
  • Bekendelle
  • Korenburgerveen
  • Willinks Weust

Conclusie

Uit de onderzoeken die zijn uitgevoerd in het kader van de Tracéwetprocedure is gebleken dat voor een drietal gebieden het nemen van beheermaatregelen noodzakelijk is. Voor de andere vier Natura 2000 gebieden worden de natuurlijke kenmerken van habitattypen en -soorten niet aangetast en wordt het bereiken van een goede staat van instandhouding niet belemmerd.

5.3.2 Gebiedsbescherming: Boswet

De Boswet heeft tot doel om bossen te beschermen. In het kort zegt de Boswet: wat bos is, moet bos blijven. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan elders (compensatie). Alleen bos dat buiten de bebouwde kom ligt valt onder de Boswet.

Op grond van de Boswet dient voor het gehele tracé in totaal 28,3 hectare bos gecompenseerd te worden, waarvan 23,2 hectare loofbos,4,7 hectare gemengd bos en 0,40 hectare naaldbos (exclusief toeslag op grond van provinciale beleidsregels). In dit kader (mede ten behoeve van inpassingsmaatregelen en mitigerende maatregelen) zorgen Rijkswaterstaat en het Ministerie van EZ voor de aanplant van circa 40 hectare bos en circa 19 hectare bomen/bomenrijen plaats. Deze verplichting voor boscompensatie is ingevuld in het Landschapsplan bij het Tracébesluit door nieuwe aanplant van 59 hectare langs het gehele tracé.

Het gaat om een landschappelijke inpassing van herplant van singels en bomenrijen om fragmentatie van structurerende elementen over grotere afstanden op te heffen. Daardoor wordt de functionaliteit van leefgebieden, die grenzen aan de N18, hersteld en mogelijk versterkt voor vleermuizen, vogels en voor (kleine) zoogdieren.

Dit is in Oost Gelre onder meer gebeurd door langs het nieuwe trace (met name ter hoogte van regionaal bedrijvenpark Laarberg) bomenrijen aan te planten. Ook de gronden in aansluiting op de nieuwe op- en afrit Laarberg worden ingeplant.

Ook wordt er nieuw bos aangeplant (bij voorkeur met zo oud mogelijke bomen). Hiermee worden nieuwe foerageergebieden toegevoegd aan de bestaande leefgebieden van veel diersoorten.

5.3.3 Flora- en faunawet

Inleiding

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar het voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren in gevaar komt. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan.

Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dienen passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen en/of dient het plan te worden aangepast om eventuele negatieve gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor eventueel aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kan worden voorkomen dient ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie. De ontheffingsregeling is geregeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet en nader uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten.

Onderzoek

Er zijn diverse stappen doorlopen. Allereerst zijn er diverse brononderzoeken uitgevoerd. De volgende stap betrof het effectenonderzoek. Op basis van deze stappen zijn conclusies getrokken met betrekking tot eventuele overtredingen van verbodsbepalingen zoals genoemd in de Flora- en faunawet art. 75, en de te nemen vervolgstappen (mitigerende en compenserende maatregelen). Ook vanuit de zorgplicht worden mitigerende maatregelen voorgesteld. Voor een volledige beschrijving van de voorkomende beschermende flora en fauna, de effecten van de N18 op de voorkomende flora en fauna en of een ontheffingsplicht geldt wordt verwezen naar het natuurplan (verschillende delen) dat onderdeel uitmaakt van het Tracébesluit.

Resultaten

Binnen het bestudeerde gebied zijn diverse beschermde soorten en soortgroepen aanwezig. Het gaat met name om algemeen beschermde soorten (tabel 1 - soorten) en soorten uit de middengroep (tabel 2 -soorten). Uit de strikt beschermde groep (tabel 3) zijn de Gewone dwergvleermuis, de Laatvlieger, broedvogels (o.a.Steenuil, Kerkuil, Huismus, Roek, Buizerd en Sperwer) met jaarrond beschermde nesten, Boomkikker, Bittervoorn, Hazelworm en het Heideblauwtje aanwezig.

Vanuit de zorgplicht zijn diverse mitigerende maatregelen noodzakelijk. Door het uitvoeren van mitigerende maatregelen (zoals hop-overs en landschappelijke inpassing) wordt voorkomen dat er verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet worden overtreden. Compensatie in bijvoorbeeld de aanleg van nieuwe verblijfplaatsen vind ook plaats. Daarnaast zijn er ontheffingen in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk (voor zowel flora als fauna).

Voor een volledig van de voorkomende beschermende flora en fauna, de effecten van de N18 op de voorkomende flora en fauna en of een ontheffingsplicht geldt wordt verwezen naar het natuurplan welke onderdeel uitmaakt van het Tracébesluit.

De grondslag voor het verkrijgen van de ontheffing is een dwingende reden van openbare veiligheid en of volksgezondheid. Hiervan is sprake bij dit project. In het natuurplan (deel 1) is de gunstige staat van instandhouding beoordeeld en geconcludeerd dat deze voor de betreffende soorten niet in het geding is, indien de voorgeschreven maatregelen worden uitgevoerd. Bij het vaststellen van het Tracébesluit mocht daarom worden aangenomen dat de benodigde ontheffingen zouden worden verleend.

5.3.4 Ecologische Hoofdstructuur

Inleiding

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. De EHS heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit). De EHS beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden. De EHS valt niet onder de werking van de gebiedsbescherming, zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 of de soortenbescherming, zoals geregeld in de Flora- en faunawet. De EHS is een ruimtelijk rijksbelang dat door provincies en gemeenten dient te worden vertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. Voor het voorliggende bestemmingsplan is van belang dat dit tijdens de Tracéwetprocedure al heeft plaatsgevonden door opstelling van een Natuurplan dat onder meer voorzag in onderzoek en een Mitigatie- en Compensatieplan.

Onderzoek

De provinciale beleidskaders ten aanzien van het Gelders Natuurnetwerk of Groene ontwikkelingszone vormen het uitgangspunt voor het toetsen van de effecten van aanleg van de N18 op aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden (toetsingskader). Er heeft een kwalitatieve en kwantitatieve beoordeling plaatsgevonden van de directe effecten van de N18 aan de hand van effectparameters: vernietiging, verstoring, verdroging en versnippering. Deze parameters vinden hun grondslag in de door de provincie Gelderland opgestelde kernkwaliteiten en omgevingscondities.

Gevolgen voor EHS

Tussen Varsseveld en de provinciegrens met Overijssel worden door de N18 acht ecologische verbindingszones (in Gelderland 'Groene ontwikkelingszones') doorkruist, waardoor ruimtebeslag optreedt met een netto verlies aan EHS van circa 27,5 hectare.

De N18 kruist de Boven Slinge met een ruimtebeslag van 4,52 hectare. Vervolgens worden de Veengoot, Baakse beek en Lievelderbeek gepasseerd. Omdat de huidige situatie hier gehandhaafd blijft - er vinden geen aanpassingen aan de huidige N18 plaats die effect op de EHS hebben - treedt er ook geen ruimtebeslag van de EHS op. Dit geldt eveneens voor de Buurserbeek, omdat het gebied ter hoogte van de kruising met de N18 niet als EHS begrensd is. Het ruimtebeslag bij de Berkel is het grootst, gevolgd door de Hupselsebeek en Groenlose Slinge en Hupselsebeek.

Conclusie

Aan de hand van de parameters ruimtebeslag en barrièrewerking zijn de effecten van de N18 op de kernkwaliteiten van de EHS uitgewerkt en beoordeeldin het Natuurplan bij het onherroepelijk geworden Tracébesluit.

Als gevolg van de aanleg van de N18 vinden de volgende effecten op de EHS plaats:

  1. 1. Een vermindering van areaal en kwaliteit van bestaande natuur-, bos-, en landschapselementen en gebieden die aangewezen zijn voor nieuwe natuur en agrarische natuur;
  2. 2. Een vermindering van de uitwisselingsmogelijkheden voor dieren in verbindingszones en tussen de verschillende leefgebieden in de overige delen van de EHS;
  3. 3. Een vermindering van de kwaliteit van het leefgebied van alle soorten waarvoor conform de Flora en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffing vereist is en als zodanig worden genoemd in de AmvB Vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora en Faunawet.

Geconcludeerd wordt dat als gevolg van de ruimtelijke ingreep N18 wezenlijke kenmerken en waarden van de Ecologische Hoofdstructuur worden aangetast. Door deze aantasting komen de EHS-doelen verbinden, vergroten (eenheid en aaneengeslotenheid) en kwaliteitsverbetering onder druk te staan.

Omdat de uitwisselingsmogelijkheden tussen leefgebieden door de aanleg van de N18 afnemen, worden er mitigerende maatregelen genomen om dat te herstellen. Deze maatregelen verbeteren tevens het leefgebied van de soorten die bescherming genieten op grond van de Flora- en faunawet. De maatregelen zijn nader uitgewerkt in het Mitigatie- en Compensatieplan N18. Door mitigatie alleen kan de aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden niet geheel worden opgeheven, omdat als gevolg van de N18 (ruimtebeslag) ook de natuurlijke eenheid en aaneengeslotenheid van het gebied wordt verminderd.

Er is sprake van een compensatieopgave. De EHS-opgave N18 wordt ruim gecompenseerd. In totaal wordt er in de regio ca. 33 hectare nieuwe EHS (tegenwoordig Natuur Netwerk) gerealiseerd. De gebieden zijn nader geconcretiseerd aan de hand van een overzicht met natuurbeheertypen, oppervlakten en maatregelen.

De compensatie- en mitigatiemaatregelen uit deze EHS toetsing, maar ook uit de andere toetsingen (FFWet, Boswet, Wet natuurbescherming), zijn uitgewerkt in het Mitigatie- en Compensatieplan N18 (zie ook .Bijlage 3 Natuur- en Mitigatieplan). Hierin is ook invulling gegeven aan de kwaliteitsverbetering van de leefgebieden van beschermde soorten op grond van de Flora- en faunawet.

Volgens het beoordelingsschema van initiatieven in de EHS vormt de 'nee, tenzij'- benadering geen belemmering voor de aanleg van de N18.

Omdat er sprake is van een groot openbaar belang en er geen natuurvriendelijkere alternatieven zijn die de beekdalen met een EHS doel niet zouden doorsnijden (MER), kan het project doorgang vinden mits het compensatiebeginsel wordt toegepast. Hierdoor worden de negatieve effecten door mitigatie zoveel mogelijk beperkt en de resterende effecten gecompenseerd. De borging van de compensatie vond plaats in het Tracébesluit.

In het Oost Gelrese deel van het tracé worden de volgende mitigerende en/of compenserende maatregelen genomen:

Binnen het tracé:

  • Om voor de fauna een veilige passage te bieden worden natuurvriendelijke oevers aangelegd onder de brug over de Groenlose Slinge. Ter hoogte van de onderdoorgang N18-Groenlose Slinge wordt een amfibieënpoel aangelegd.
  • Ter hoogte van het nieuwe halve klaverblad aan de noordkant van het bedrijvenpark de Laarberg loopt de Hupselse beek. Deze gaat in de nieuwe situatie met een eco-duiker onder de N18 door. De beek wordt door bosschages, in de vorm van beekbegeleidende beplanting, omgeven. Het beekdal zelf krijgt een open karakter.

Buiten het tracé:

  • Een perceel aan de Koolmansdijk is ingericht als nat schraalland. De benodigde werkzaamheden zijn al vergund en uitgevoerd. Het perceel moet nog een bestemming "Natuur" krijgen. Dit wordt in een separaat bestemmingsplan voor de bos- en natuurcompensatie buiten het plangebied van het Tracébesluit, en daarmee buiten dit bestemmingsplan geregeld. Deze compensaties worden in een separaat bestemmingsplan geregeld.

In het algemeen worden de volgende maatregelen genomen:

  • Duikers die nodig zijn worden uitgevoerd als eco-duiker.
  • Ophangen van nestkasten voor onder meer uilen.
  • Het verplaatsen van beschermde plantensoorten geschiedt onder ecologische begeleiding

Boscompensatie

De Boswet heeft tot doel om bossen te beschermen. In het kort zegt de Boswet: wat bos is, moet bos blijven. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan elders (compensatie). Alleen bos dat buiten de bebouwde kom ligt valt onder de Boswet.

Op grond van de Boswet dient voor het gehele tracé in totaal 28,3 hectare bos gecompenseerd te worden, waarvan 23,2 hectare loofbos,4,7 hectare gemengd bos en 0,40 hectare naaldbos (exclusief toeslag op grond van provinciale beleidsregels). In dit kader (mede ten behoeve van inpassingsmaatregelen en mitigerende maatregelen) zorgen Rijkswaterstaat en het Ministerie van EZ voor de aanplant van circa 40 hectare bos en circa 19 hectare bomen/bomenrijen plaats. Deze verplichting voor boscompensatie is ingevuld in het Landschapsplan bij het Tracébesluit door nieuwe aanplant van 59 hectare en binnen de begrenzing van dit bestemmingsplan langs het gehele tracé. Deze boscompensatie vindt voor het overgrote deel plaats binnen het tracé. De boscompensatie uit het Landschapsplan is verwerkt in dit bestemmingsplan met de bestemming '"Groen". De overige groenvoorzieningen (niet als boscompensatie benoemd in het Landschapsplan) zijn meebestemd in de bestemming "Verkeer". Binnen deze bestemming zijn de groenvoorzieningen en landschappelijke inpassing meebestemd.

Het gaat om een landschappelijke inpassing van herplant van singels en bomenrijen om fragmentatie van structurerende elementen over grotere afstanden op te heffen. Daardoor wordt de functionaliteit van leefgebieden, die grenzen aan de N18, hersteld en mogelijk versterkt voor vleermuizen, vogels en voor (kleine) zoogdieren.

Dit is in Oost Gelre onder meer gebeurd door langs het nieuwe tracé (met name ter hoogte van regionaal bedrijvenpark Laarberg) bomenrijen aan te planten. Ook de gronden in aansluiting op de nieuwe op- en afrit Laarberg worden ingeplant.

Ook wordt er nieuw bos aangeplant (bij voorkeur met zo oud mogelijke bomen). Hiermee worden nieuwe foerageergebieden toegevoegd aan de bestaande leefgebieden van veel diersoorten. Dit nieuwe bos komt ten noorden van de op- en afrit Laarberg en ten zuiden van de Leerinkbeek te liggen. Deze extra boscompensatie die buiten het plangebied van het Tracébesluit, en daarmee dit bestemmingsplan, komt te liggen wordt in een separaat bestemmingsplan geregeld. In dit bestemmingsplan wordt ook de natuurcompensatie Koolmansdijk geregeld.

5.4 Archeologie

Wettelijk kader

In 1992 hebben de Europese Ministers van cultuur het Verdrag van Malta (Valletta) ondertekend. Het verdrag heeft tot doel het archeologisch erfgoed te beschermen als bron van het Europees gemeenschappelijk geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Grondgedachte is dat er wordt gestreefd naar het behoud van archeologische waarden in situ. Als behoud niet mogelijk is, moet ervoor worden gezorgd dat het bodemarchief (de informatie die in de bodem zit), niet verloren gaat. Dit houdt een onderzoeksverplichting in, die kan leiden tot een volledige, wetenschappelijke opgraving van de aanwezige resten.

De Wet op de Archeologische Monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden, is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg 2007 heeft geleid tot de wijziging van onder meer Monumentenwet 1988.

Onderzoek

Ter plaatse van het tracé van de toekomstige N18 is eerst archeologisch vooronderzoek uitgevoerd, bestaande uit een bureauonderzoek dat gevolgd is door een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen (karterende fase). Naar aanleiding van de resultaten van het booronderzoek is voor in totaal 29 locaties (18 vindplaatsen en 11 erven) een archeologisch vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van een proefsleuven of een waarderend booronderzoek (of beide).

Vervolgens heeft er een waarderend booronderzoek plaatsgevonden, een proefsleuvenonderzoek, een karterend onderzoek en zones waar archeologische begeleiding dient plaats te vinden zijn in beeld gebracht.

Het waarderend booronderzoek heeft plaatsgevonden voor vier mogelijke steentijdvindplaatsen (vindplaatsen 2, 7, 11 en 17, de laatste ligt in de gemeente Oost Gelre, bosje ten noorden van de horecagelegenheid Heideroosje). Uit het booronderzoek is gebleken dat de bodemopbouw binnen de onderzochte zones grotendeels verstoord is en weinig kans bestaat op de aanwezigheid van een intacte steentijdvindplaats. Derhalve is geadviseerd deze locaties vrij te geven voor wat betreft archeologisch vervolgonderzoek, met uitzondering van vindplaats 11 waar eveneens een proefsleuvenonderzoek diende te worden uitgevoerd.

In totaal zijn langs het tracé 16 locaties (5 erven en 12 vindplaatsen) door middel van proefsleuven onderzocht. Hierbij zijn tien archeologische vindplaatsen aangetroffen. Op basis hiervan is bepaald dat deze locaties behoudenswaardig zijn. Er is dan ook behoud in situ geadviseerd. Indien dit niet mogelijk is, dient te worden overgegaan tot een archeologische opgraving. Het betreft voor de gemeente Oost Gelre de vindplaatsen 9, 10, 13-II.

Naar aanleiding van ontwerpwijzigingen in het TB is binnen vier locaties een karterend booronderzoek uitgevoerd. Er is geconcludeerd dat binnen twee locaties geen archeologische resten zijn aangetroffen. Voor één locatie (parallelweg te Harreveld) is geadviseerd een waarderend veldonderzoek uit te laten voeren. Voor de andere locatie (bij Groenlo) is geadviseerd de graafwerkzaamheden ter plaatse archeologisch te laten begeleiden.

Archeologische begeleiding

Voor een aantal zones geldt dat er weliswaar geen directe aanwijzingen zijn voor een archeologische vindplaats, maar de aanwezigheid van een archeologische vindplaats niet kan worden uitgesloten. Hier zal tijdens de uitvoering archeologische begeleiding moeten plaatsvinden. In totaal gaat het om 23 zones langs het gehele tracé.

Maatregelen – vervolgonderzoek

Een aantal vindplaatsen zijn vrijgegeven voor wat betreft archeologisch vervolgonderzoek. Daarnaast moet een aantal locaties nader worden onderzocht. Het gaat hierbij om drie typen onderzoeken: waarderend booronderzoek, opgraving (beide vóór uitvoeringsfase) en archeologische begeleiding (tijdens uitvoeringsfase). Ten aanzien van de archeologische begeleiding is geadviseerd om de wijze waarop dit wordt vormgegeven nog nader te specificeren (actieve/ passieve begeleiding). Een ander advies is om op de vier afgeschreven steentijdvindplaatsen een check te doen op het moment dat daar gegraven wordt, bedoeld als evaluatie van het vooronderzoek. Ten slotte dient nog vooronderzoek plaats te vinden waar betredingstoestemming ontbrak.

In februari 2015 is inventariserend veldonderzoek gedaan naar vindplaats 13-I (gelegen ten zuiden van de Ruiterweg, een zijweg van de huidige N18, ten noordoosten van de kern van Groenlo in de gemeente Berkelland) en 16 (gelegen circa 400 meter ten zuiden van vindplaats 13-I in een akker langs de N18 in de gemeente Oost Gelre. In het onderzoek wordt vindplaats 13-I overigens ten onrechte gesitueerd in de gemeente Oost Gelre.

Vindplaats 13-I kan als behoudenswaardig worden aangemerkt. In eerste instantie wordt behoud in situ geadviseerd.

Voor de locaties waarvoor een opgraving en de archeologische begeleiding moest worden gedaan zijn Programma's van Eisen (PVE) opgesteld. De onderzoeken en archeologische begeleiding zijn op basis van deze PvE's zijn in de periode 2016 en 2017 uitgevoerd. De eindrapportages worden rond de zomer van 2019 verwacht.

Conclusie

Op grond van het bovenstaande mag de conclusie worden getrokken dat de aanleg van de N18 niet leidt tot grootschalige verstoringen van het bodemarchief.

Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet

6.1 Algemeen

Type bestemmingsplan

De Wro en het Bro maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:

  1. a. een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen;
  2. b. een globaal bestemmingsplan dat nader moet worden uitgewerkt. In een dergelijk bestemmingsplan worden een of meerdere bestemmingen opgenomen, die later moeten worden uitgewerkt. Wordt veelal toegepast in gevallen waar de ontwikkeling van een gebied op hoofdlijnen bekend is, maar waar de concrete invulling nog moet volgen;
  3. c. Een globaal eindplan. In deze planvorm wordt het ruimtelijk en functioneel streefbeeld in globale zin vastgelegd;
  4. d. Een mix van bovenstaande planvormen afhankelijk van de specifieke problemen.

Naast dit onderscheid, dat is gebaseerd op de techniek van bestemmen, wordt verschil gemaakt tussen ontwikkelingsgerichte en beheergerichte bestemmingsplannen. Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt een rol wat met het plan wordt beoogd: beheren of ontwikkelen. Daarnaast speelt een rol of er in een gebied sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

In het bestemmingsplan "N18 - gedeelte Oost Gelre" is gekozen voor een gedetailleerd (beheergericht) bestemmingsplan, aangezien dit bestemmingsplan is opgesteld om het Tracébesluit in te passen.

Wijze van bestemmen

Het uitgangspunt van een bestemmingsplan is om een passende bestemming toe te kennen aan de gronden in het plangebied. De bestemming bepaalt welke gebruiksdoelen of functies op grond van een goede ruimtelijke ordening zijn toegestaan.

Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie doorslaggevend. Als het ruimtelijk relevant is of als een bepaalde functie de omgeving beïnvloedt of daar eisen aan stelt, wordt gekozen voor een specifieke bestemming met eigen regels bouwen en gebruik.

Het is mogelijk om binnen de hoofdgroepen bestemmingen specifieker te maken door bijvoorbeeld ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving op te nemen. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.

In paragraaf 6.3 van deze plantoelichting wordt nader inhoudelijk ingegaan op de wijze van bestemmen waarvoor in het bestemmingsplan "N18 - gedeelte Oost Gelre" is gekozen.

6.2 Indeling Planregels

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De regels en de verbeelding dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. a. Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  2. b. Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  3. c. Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  4. d. Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan N18 - gedeelte Oost Gelre”. In Artikel 1 ('Begrippen') zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee wordt een eenduidige interpretatie van de begrippen vastgelegd. Artikel 2 ('Wijze van meten') geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  1. a. bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
  2. b. bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
  3. c. nadere eisen (regels op grond waarvan nadere eisen aan bouwwerken en de situering daarvan kunnen worden gesteld);
  4. d. afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
  5. e. specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
  6. f. afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
  7. g. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
  8. h. omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
  9. i. wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. De "Slotregel" geeft de naam van het bestemmingsplan aan.

6.3 Beschrijving Van Het Plan

6.3.1 Bestemmingen

Groen (artikel 3)

Naast het aanleggen van de weg is er ook sprake van de aanleg van landschappelijke inpassingselementen, die de bestemming "Groen" hebben gekregen. Gebouwen zijn hier niet toegestaan en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn tot 5 meter toegestaan als zij gebouwd worden ten dienste van de bestemming.

Natuur (artikel 4)

Een deel van de Slinge en het naastgelegen bergingsgebied ten zuidoosten van Groenlo heeft de bestemming "Natuur" gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor het behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurwaarden. Gebouwen zijn niet toegestaan in deze bestemming. Andere bouwwerken ten dienste van de bestemming zijn wel toegestaan. In de bestemming is een beschermend vergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen. Extensieve recreatie (wandelen, fietsen en dergelijke) is toegestaan en hiervoor mogen paden worden aangelegd.

Verkeer (artikel 5)

Het tracé van de N18 heeft de bestemming "Verkeer" gekregen. De bestemming “Verkeer” is bedoeld voor wegen, voet- en fiets, viaducten en bruggen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding. Eén en ander met de bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken. De bestaande geluidwerende voorzieningen zijn toegestaan. Voor nieuwe geluidwerende voorzieningen is een afwijkingsmogelijkheid met toetsingskader opgenomen.

De bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 4 meter bedragen en de inhoud mag per gebouw maximaal 50 m³ bedragen. Voor fietsenstallingen geldt een maximale hoogte van 3 meter. Hier geldt geen oppervlaktebeperking voor. De maximum bouwhoogte van bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, kunstobjecten, vlaggen- en lichtmasten bedraagt 10 meter. De bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen bedraagt maximaal 6 meter.

6.3.2 Dubbelbestemmingen

Er is sprake van een dubbelbestemming, indien op een stuk grond twee of meer onafhankelijk van elkaar voorkomende bestemmingen voorkomen, waarbij er sprake is van een rangorde tussen de dubbelbestemming en de daarmee samenvallende bestemming. In de bij de dubbelbestemming behorende planregels wordt de verhouding tussen de doeleinden (functies) van de bestemmingen aangegeven. Aan een dubbelbestemming bestaat behoefte, wanneer een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoelen die op de betrokken gronden toelaatbaar (moeten) zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd.

De specifieke kenmerken van dubbelbestemmingen brengen met zich mee dat deze bestemmingen doorgaans een relatief groot gebied beslaan en veelal op meerdere bestemmingen betrekking hebben. Een dubbelbestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak. Dubbelbestemmingen in de vorm van een lijn of een punt komen niet voor.

Leiding - Gas (artikel 6)

De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van gasleidingen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Leiding - Riool (artikel 7)

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van hoofdrioolleidingen.

Waarde - Archeologisch waardevol gebied (artikel 8)

De voor “Waarde - Archeologisch waardevol gebied” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te archeologische waarden uit de bodem. Het gaat hier om de bescherming van de Grolse Linie.

Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1 en Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2

De voor “Waarde - Archeologisch waardevol gebied” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden uit de bodem. In deze dubbelbestemmingen is een beschermend vergunningenstelsel opgenomen. Werken of werkzaamheden mogen niet zonder vergunning worden uitgevoerd.

6.3.3 Gebiedsaanduidingen

Overige zones (artikel 12.1)

De gronden met de aanduidingen "gelders natuur netwerk" en "groene ontwikkelingszone" zijn tevens bestemd voor bescherming, behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden. Werken en werkzaamheden in deze gebieden zijn vergunningplichtig om de natuurwaarden te kunnen beschermen.

Vrijwaringszone - molenbiotoop(artikel 12.2)

In de Algemene aanduidingsregels is ook een regeling opgenomen voor de molen van Harreveld. De aanduiding ‘vrijwaringszone –molenbiotoop’ is opgenomen ten behoeve van de bescherming van de molenbiotoop. Deze regeling is opgesteld op basis van de Uitvoeringsregeling Gelderse Molenverordening.

6.4 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

De N18 Varsseveld - Enschede wordt aangelegd door het Rijk en wordt bekostigd uit de Rijksbegroting. Het bestemmingsplan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Planschade (tegemoetkoming in schade)

Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan met een planologische wijziging kan in beginsel aanleiding geven tot planschade. In dit geval wordt enige planschade, voor zover hier op grond van een nader onderzoek sprake van is, veroorzaakt door het Tracébesluit N18 Varsseveld - Enschede. Artikel 22 van het Tracébesluit biedt een grondslag voor het vragen van een vergoeding bij het ministerie van Infrastructuur en Milieu voor schade welke wordt geleden ten gevolge van de aanleg/ wijziging van de N18. Het bepaalde in artikel 22, tweede lid van de Tracéwet is om deze reden van toepassing, wat betekent in het kader van dit bestemmingsplan geen planschade als bedoeld in afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening kan worden gevraagd voor zover dit betrekking heeft op ontwikkelingen welke op grond van het Tracébesluit mogelijk worden gemaakt.

Geen exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 6.2.1 van het Bro dient, indien sprake is van één van de in artikel 6.2.1 van het Bro genoemde bouwactiviteiten, een exploitatieplan te worden vastgesteld. Een exploitatieplan heeft onder meer tot doel om te komen tot een adequaat publiekrechtelijk kostenverhaal, het realiseren van een goede inrichting van de openbare ruimte door middel van het stellen van locatie-eisen en het bieden van een goede grondslag om de verdeling van woningbouwcategorieën te ondersteunen.

Dit bestemmingsplan maakt op zichzelf geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, maar vormt de wettelijk verplichte doorvertaling van een Tracébesluit in een bestemmingsplan. Gelet op de aard van dit bestemmingsplan is er geen aanleiding om aanvullend op dit bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.1 Inspraak

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken ter inzage gelegen In deze periode kon 'een ieder' een zienswijze indienen. Zienswijzen zijn alleen ontvankelijk als ze worden ingediend tegen zaken die niet in het Tracébesluit zijn opgenomen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

Dit bestemmingsplan is de planologisch-juridische doorvertaling van het al onherroepelijke Tracébesluit uit 2013. In dit bestemmingpslan zijn geen nieuwe zaken ten opzichte van het Tracébesluit opgenomen.

Het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg (artikel 3.1.1. Bro) opgestuurd naar het Waterschap Rijn en IJssel en de Provincie Gelderland.

Bijlage 1 Tracébesluit N18 Varsseveld-enschede 20-08-2013

Bijlage 1 Tracébesluit N18 Varsseveld-Enschede 20-08-2013

Bijlage 2 Hoofdrapport Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Hoofdrapport akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Natuur- En Mitigatieplan

Bijlage 3 Natuur- en Mitigatieplan